Op 7 juli kwam de commissie voor de eerste maal bijeen - Ausems die op 3 juli had gezegd dat hij voortaan graag de vergaderingen zou bijwonen, was er niet voor uitgenodigd en werd ook verder geweerd: men had geen enkele behoefte aan zijn aanwezigheid, hetgeen Ausems bitter teleurstelde. Op 7 juli werd afgesproken dat Drees als voorzitter zou optreden en werd voorts van gedachten gewisseld over de eerste reactie die naar Londen zou uitgaan in antwoord op het telegram van 8 juni. Daarbij bleek dat Jan Meijer de enige was die, beseffend dat zulks de illegaliteit een taak van kardinale betekenis zou geven, er zich mee kon verenigen dat de door de koningin gewenste 'groep van voormannen'
bij een eventueel 'vacuüm'
één of meer tijdelijke regeringsvertegenwoordigers zou aanwijzen (hij dacht daarbij speciaal aan de in '4I afgezette commissaris der koningin in de provincie Utrecht, L. H. N. Bosch ridder van Rosenthal, die nauwe banden had met Het Parool en zich in februari-maart '44 veel moeite had gegeven, een coördinatie van de illegaliteit tot stand te brengen) - voorzitter Drees, Bruins Slot, Caljé en Neher meenden daarentegen dat het aanwijzen van één of meer tijdelijke regeringsvertegenwoordigers wezenlijk zaak was van de regering. In de tweede vergadering, I4 juli, zei Jan Meijer dat zijn inzicht gedeeld werd door alle groepen van de linkersectie; de commissie werd het wéér niet eens. Ondanks Meijers protest nu werd besloten het volgende antwoordtelegram naar Londen te doen uitgaan 1 :