Behalve over een groot deel van Java (zie kaart III op pag. 30) oefende de Compagnie tegen het einde van de achttiende eeuw via de inheemse hoofden gezag uit over een aantal eilanden in de Molukken, over het eiland Madoera (dat met instemming van de Madoerese heersers aan Mataram ontnomen was), over twee plaatsen op Sumatra (Palembang en Padang), en tenslotte, op Celebes, over de havenplaats Makassar en het uiteinde van de noordelijke arm, de Minahassa (zie kaart IV op pag. 37). Uitoefening van gezag betekende niet dat de Compagnie het algemeen bestuur voerde. 'Zij beperkte zich voornamelijk'
, schrijft Burger, 'tot de opvordering van de verplichte leveringen van de hoogste Indonesische gezagdragers, de aanstelling dezer autoriteiten en het toezicht op het nakomen van hun verplichtingen aan de Compagnie.'!