Waarom schrijven wij over 'Europeanen'
en niet over 'Nederlanders'
? Niet alleen omdat 'Nederlanders'
te eng zou zijn (er woonden en werkten in Indië ook Duitsers,'Zwitsers, Belgen, Engelsen en leden van andere Europese naties)maar ook, en, vooral, omdat het begrip 'Europe'
anen" de grote scheiding marheide: er waren in de archipel iriheemserr, meestal als 'Inlanders'
aangeduid (een aanduiding die, door politiekbewuste inheemsen als discriminerend werd ervaren), 'Vreemde Oosterlingen'
, zoals het officieel heette (Chinezen, Arabieren en anderen), en dan tenslotte de maatschappelijke bovenlaag: de Europeanen. Voor heil (en voor de personen van andere afkomst, voorzover hun verzoek tot erkenning als Europeaan was ingewilligd I) golden aparte' rechtsregels - regels die in de twintigste eeuwook van toepassing-werden verklaard
1 Dat was al in het midden: van de negentiende eeuw mogelijk gemaakten van die mogelijkheid werd toen en later gebruik gemaakt door Vreemde Oosterlingen en, inheemsen die in het maatschappelijk leven op gelijke voetstonden met de Europeaneri. en veel met dezen omgingen, Willigde liet goiivernernent hun verzoek om erkenning in, dan werden hun namen in het Staatsblad voor Nederlands-Indië gepubliceerd - men sprak dan wel van "Staatsblad-iiatopeuvet:', .
Het aantal in Indië aanwezige Europeanen liep in de tijd van de Compagnie op tot meer dan tienduizend, van wie Zich, gelijk eerder vermeld, tegen de vijfduizend in Batavia bevonden. De meesten van die meer dan tienduizend waren militairen - anderen waren werkzaam bij het bestuur, bij de handel, bij de rechtspraak en als heelkundigen, predikanten, schoolmeesters en ambachtslieden, dat laatste vooral op de werven en in de andere bedrijven die de Compagnie in en bij Batavia had opgericht. De Compagnie was een veeleisende werkgever. 'De klerken ... , een paar honderd slecht betaalde, schraal gevoede, door koorts' (vooral malariakoorts) 'geplaagde jongemannen'
, schrijft Vlekke,
'stonden op om half zes, begonnen te werken om zes uur en bleven aan hun schrijftafels bezig tot zes uur in de namiddag, met een korte onderbreking van dertig minuten voor het ontbijt en een pauze van twee uur voor het middagmaal. Er was geen rust na het eten; het werk ging door in de tropische hitte. 1\1ser veel werk was, werden kaarsen aangestoken kort na zes, en het schrijfwerk ging door. Zij mochten het fort niet verlaten behalve op woensdag en op zondagmiddag en zelfs dan moesten zij om zeven uur thuis zijn ... De arbeiders van de Compagnie hadden al geen gemakkelijker leven. De schoenmakers waren verplicht één paar schoenen per dag klaar te maken op straffe van gevangengezet te worden. De timmerlui en scheepsbouwers van de werven der Compagnie waren aan het einde van de achttiende eeuw nog altijd zo goed dat James Cook', die zijn schip in de haven had laten opkalefateren, schreef: 'In de hele wereld is geen betere scheepswerf dan die van Batavia.' '
2
Wie zijn arbeidscontract met de Compagnie was nagekomen, kon, als hij in leven was gebleven (wij herinneren er aan dat van de dienaren van de Compagnie jaarlijks gemiddeld een zesde bezweek), naar Nederland repatriëren - hij kon ook verlof krijgen, zich in de stad Batavia als 'vrij burger'
te vestigen. 'Zo goed als alle vrije burgers waren'
, aldus Vlekke, 'oud-dienaren van de Compagnie en de society van Batavia was er een van nieuwe rijken met veel overdadig vertoon van rijkdom. Het werd als een blijk van grote welstand beschouwd een groot aantal slaven te hebben om al het werk en alle zorg aan hen over te laten, zelfs de
, De beroemdste achttiende-eeuwse Engelse ontdekkingsreiziger. 2 B. H. M. Vlekke: Geschiedenis van de Indische archipel, P.207-o8.
In de negentiende eeuw bevonden zich aanvankelijk in Indië veel minder uit Europa afkomstige blanken; later nam hun aantal toe, als gevolg eerst van het Cultuurstelsel, vervolgens van de uitbreiding van de grote cultures en van het bestuursapparaat. In 1856 (het jaar van Douwes Dekkers conflict in Lebak) toonde een telling aan dat er in Indië, de militairen uitgezonderd, ruim vierduizend uit Europa afkomstige blanken waren, onder hen ca. drieduizend Nederlanders. Onder die blanken (hun aantal groeide vooral na 1900) bevonden zich in de negentiende eeuw naar verhouding weinig vrouwen - tot aan het einde van die eeuw hielden het gouvernement en de grote bedrijven de regel aan dat wie naar Indië werd uitgezonden, ongehuwd moest zijn. Heel veel mannen (het was in de Compagniestijd niet anders geweest) namen een inheemse vrouwals bijzit. Als blanke man had men in het algemeen in een koloniaal bestuurd gebied als Indië een mate van sexuele vrijheid die Nederland niet kende; wie er meer dan één bijzit op na wilde houden of de ene na de andere, kon zonder aanstoot te wekken zijn gang gaan. Die grotere vrijheid sloot trouwens aan bij de leefgewoonten der inheemsen bij wie in een tijd waarin echtscheiding in Nederland nauwelijks voorkwam, huwelijken veelvuldig werden ontbonden", hetgeen krachtens de adat en de regels van de Islam een simpele aangelegenheid was. De Islam stond bovendien toe dat een man meerdere vrouwen tegelijk had; vier was het maximum.
In de twintigste eeuw nam het aantal Europese vrouwen niet alleen absoluut maar vooralook relatief toe. Op elke duizend Europese mannen waren er in 1880 vierhonderdtwee-en-zeventig Europese vrouwen geweest - in 1930 (het jaar van de laatste volkstelling die onder het Nederlands bewind werd gehouden") waren het er achthonderdvier-entachtig, 'en dit getal moet in 1940"
aldus Rob Nieuwenhuys,
'eerder groter dan kleiner zijn geweest. En al was daarmee de 'huishoudster'
of
1 A.V., p. 208. 2 Er waren ca. 1920 streken op Java waar het aantal echtscheidingen bijna de helft was van het aantal huwelijken; in de Preanger was het aantal echtscheidingen zelfs bijna even groot als het aantal huwelijken. Wij weten verder (meer gegevens hebben wij niet) dat in de drie jaren 1929 t.e.m. 1931 bijna 60% van alle Islamietische huwelijken werd ontbonden, de meeste met verstoting van de vrouw. 'Die van 1940 is in verband met de oorlogsomstandigheden niet doorge'van een .. , vrijgezellensamenleving waarin de conctibine een vanzelfsprekende plaats had gekregen, was geen sprake meer."
Niet al die Europese vrouwen waren blanken. 'Europeaan'
was in Indië een wettelijk begrip en van het bégin van de negentiende eeuw af gold dat een vrouw die met een Europeaan (Nederlander) trouwde, daarmee zelfEuropeaanse (Nederlandse) was geworden. Toen nu in 1892 de Wet op het Nederlanderschap van kracht ~erd, verkregen alle in 1~4ië aanwezige Europeanen van gemengde afkomst de Nederlandse nationaliteit (behalve uiteraard diegenen die deze nationaliteit of een andere Europese riationaliteit reeds.bezaten)," Zij behoorden daarmee automatisch tot de groep der Europeanen. Indië telde in '1930 c~. honderdvijftienduizend Europese vrouwen en meisjes ~aar van hen waren slechts zes-en-twintigduizend in Europa I(bijna.uitsluitend: in Nederland) geboren - misschien waren het er I~h'40 iets meer,
Tussen in Europa (eventueel in Indië) geboren planken en als,Nederlander erkende personen van andere afkomstmaakte de officiële statistiek geen verschil: allen waren Europeánen, Blijkens de volkstelling van I93Ó waren het: er ruim tweehonderdveertigduizend (Japanners, Philippine's, Thailanders en Egyptenaren meegeteld). Preciese cijfers voor i940 zijn niet bekend; over het algemeen is men er van uitgegaan dat er ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Indië ca, tachtigduizend uit Nèclerland afkomstige Nederlaaders waren (misschien tegen de dertigduizend vrouwen en meisjes, misschien ruim vijftigduizend mannen en jongens) en ruim tweehonderdduizend Indische Nederlanders.
Binnen de groep der uit Europa afkomstige blanken was in de eerste vier decennia van deze eeuw niet alleen de verhouding tussen de aantallen mannen en vrouwen gewijzigd, maar het moderne bedrijfsleven en de uitgebreidere gouvemementsbemoeienissen hadden ook beter opgeleide mannen naar Indië doen vertrekken. 'De planter'
(wij citeren opnieuw Nieuwerihuys) 'die op blote voeten door de terreinen liep . : .
'Het leven in Indië werd vooral in de steden (waar het merendeel van de . Europeanen woonde) cornfortabeler, tegen de vroegere gevaren beschermd door een goede medische verzorging met uitstekende ziekenhuizen, goede scholen, eerste-rangs hotels, asfaltwegen, waterleiding en electrisch Iicht, frigidaires en air-conditioning? In grotere en kleinere steden ontstonden Europese wijken, waar de Europeanen onder elkaar leefden.rZelfs de bouwstijl paste zich bij de nieuwe vorm van leven aan: de grote, koele Indische huizen met marmeren. vloeren en een groet erf eromheen werden vervangen door kleinere villa's met een voor- en achtertuintje, zodat sommige buurten aan Laren ~f Bussum deden denken bij eenhittegolf Bovendien, en dit is zeer belangrijk, werd de Europese leefwijze normatief. Als we de grens tussen tempo doelde' en de 'nieuwere tijd'
in de oorlogsjaren reggen, tussen 1914 en 1918, dan kunnen we in het algemeen zeggen dat de Europeaan die in tempo doeloe aankwam, zich moest aanpassen bij Indische leefgewoonten, ook omdat hij veelal in concubinaat leefde, een' gemengd huwelijk sloot of met een Indische trouwde, maar dat daarria ook de Indische gezinnen, vaak uit sociale overwegingen, zich gingerr aanpassen bij een Europese levenswijze. Een proces in omgekeerde richting dus."
Het vertrek uit Nederland naar Indië betekende dat men in een totaal andere wereld belandde: dag en nacht ongeveer even lang, een korte schemering en maar een zwakke wisseling ia de seizoenen - geen lente, zomer, herfst of winter, maar, behalve in de hooggelegen gebieden, één voortdurende, drukkende warmte met weinig afkoeling's nachts, en vooral in de maanden van de z.g. natte moesson, een hinderlijk-hoge
1 Daar was sinds 1912 de Koloniale Landbouwschool gevestigd: een middelbare opleiding. 2 R Nieuwenhuys: Oost-Indisdie spiegel, p. 390. 3 Air-conditioning kwam ook in de grote steden maar heel weinig voor en in de meeste huizen van Europeanen waren geen frigidaires maar ijskasten waarin door een ijsfabriek geleverde blokken ijs werden geplaatst. 4 'de oude tijd'
. 5 R. Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel, p. 391.'Tropenjaren tellen dubbel'
, placht men te zeggen en daar werd ook rekening mee gehouden: bij de pensioenberekening telde elk dienstjaar als twee pensioenjaren en was in Nederland vijf-en-zestig de pensioengerechtigde leeftijd, in Indië was hij voor Europeanen tot 1930 vijf-en-veertig, nadien (in verband met de diepe crisis en de bezuinigingspolitiek) vijftig jaar.
Dan: de zototaal andere natuur, woest hier, liefelijk daar, haast overal overweldigend groen en met een weelde aan exotische bomen, planten en gemren en met tal van vogels en andere dieren, insecten ook, die men in Europa niet kende. In die andere natuur de inheemsen: andere mensen met hun donker uiterlijk, hun andere taal, hun andere leefgewoonten, hun andere cultuur - mensen die vooral op Java de indruk maakten gedwee te zijn, vriendelijk, hoffelijk, zachtmoedig.
Er waren van meet af aan enkelen onder de uit Nederland aangekomenen die zozeer aangesproken werden door de sfeer van levensaanvaarding en berustende kalmte die in de dessa's hing, dat zij, soms en misschien wel vaak hun inheemse levensgezellin volgend, zich geheel aan de inheemse samenleving assimileerden en daarin opgingen. Anderen waren er die, niet zo ver gaand, in hun levens- en denkwijze tussen de inheemsen en de Europeanen bleven hangen. Weinig Europeanen waren er die niet, zeker bij een enigszins langdurig verblijf, onder de bekoring kwamen van het steeds groene tropische eilandenrijk, inderdaad: 'een gordel van smaragd'
- ook wie Max Havelaar verwierp, kon die karakterisering beamen.
Wie kan de motieven nagaan van al die honderdduizenden Nederlanders die van de tijd van de Compagnie af in Indië terechtkwamen? Had Haafner gelijk die diegenen die er zich in de laatste decennia van de achttiende eeuw bevonden, karakteriseerde, zoals vermeld, als 'deugnieten, verkwisters, boeven allen die wegens hun misdaden of anderszins uit hun geboorteplaats zijn verbannen, bankroetiers en ander slecht volk'?
Er waren uitzonderingen op die algemene regel en vast staat dat, al zullen er onder de uit Nederland gekomen groep ook in de twintigste eeuw wel personen zijn geweest die naar Indië waren gezonden omdat zij in Nederland waren mislukt, de groep als geheel een ander karakter was gaan vertonen dan in vroeger eeuwen: het waren 'gewone'
Nederlanders, in meerderheid afkomstig uit middenstand en bourgeoisie. Velen van hen hadden het gevoel, in Indië ruimer te kunnen ademhalen dan in het 'verzuilde'
Nederland en méér te presteren (zij verdienden ook méér); de consolidatie van het Nederlands gezag, de invoering van moderne productiemethoden, de uitbreiding van de taken welke het gouverne
Die overtuiging werd versterkt door het toegenomen isolement waarin de uit Nederland afkomstige groep was komen te verkeren. Olivier had in het begin van de negentiende eeuw de 'laatdunkende domheid'
der Europeanen in Indië gelaakt omdat zij, heer en meester in het land, niet door de 'sluier'
konden heenzien die voor 'het wezenlijk karakter'
der inheemsen hing. Het kan zijn dat de bloedige Java-oorlog sommigen de ogen opende. Wij herinneren aan de uitspraak, 185 I, van de minister van koloniën: dat 'de Javaanse bevolking zeer wel wist dat wij daar eigenlijk niet behoren.'
Zou na 1870 en vooral na 1901 (het jaar waarin de 'zedelijke roeping'
voorop werd gesteld) één minister van koloniën dat zó gezien en zó gezegd hebben? Men kan diegenen die van het Cultuurstelsel profiteerden, veel verwijten maar niet dat zij aan zelfbedrog leden.
Inzicht in wat in de eerste decennia van deze eeuwaan denkbeelden naar voren kwam onder de ontwikkelden in Indië en besef van de mate waarin die ontwikkelden uitdrukking gaven aan wat, vaag of scherp omlijnd, aan wensen leefde in veel bredere inheemse kringen, kon men slechts verwachten van diegenen die in een nauw en vooralopenhartig contact stonden met de inheemse wereld. Van dat contact was slechts bij weinig Europeanen sprake. 'De '
trekkers" (diegenen die weer naar Nederland zouden terugkeren') 'gaven zich'
, schrijft Vlekke,
'zeer zelden moeite de inheemse talen maar enigszins behoorlijk te leren. Zij begrepen weinig van de Indonesische gebruiken en verlangden ze niet te begrijpen. De omstandigheden dwongen niet langer de Europeanen die in het binnenland leefden, op hun eenzame posten hun dagen door te brengen. Autoverkeer over prachtig onderhouden wegen maakte het hun mogelijk, de avond door te brengen in de sociëteiten der voornaamste steden, waar zij altijd mensen van hun eigen ras konden aantreffen'2
inheemsen, ook de meest ontwikkelden en hoogstgeplaatsten, werden zelden, en zulks hoofdzakelijk pas in de jaren '30, tot die sociëteiten toegelaten.
Zo bewerkstelligde de modernisering van het Europese deel van de samenleving dat er, behalve dan in ambtelijke milieus waarin inheemsen functies kregen, niet méér maar minder contact kwam met het inheemse
I Er waren er die bleven: planters, zendelingen, missionarissen, soms ook oudbestuursambtenaren. 2 B. H. M. Vlekke: Geschiedenis van de Indische Archipel, p. 438.'n wij '
te ver wanneer wij schrijven dat van de in Indië werkzame Nederlanders menigeen in wezen zó over de inheernsen dacht?
De wereld der Europeanen was, gelijk gezegd, een kleine wereld. Hij was niet ofnauwelijks 'verzuild'
'maar daarvoor zoveel te meer '
gelaagd': een standen-samenleving, Anders dan in het moederland was de sociale herkomst niet een van dGfactoren die het aanzien bepaalden ~ dal aanzien hing 'louter af van de rang én de maatschappelijke positie, In de negentiende eeuw was dat al zo .geweest. Van de ih IndiÉ werkzame blanken had ten tijde van het Cultuurstelsel slechts één op de zes zijn brood verdiend' in het particuliere bedrijfsleven, alle overigen beho~rden tot twee door rangenstelsels gekenmerkte beroepsgroepen: de ambtenaren -en de militairen. 'N~ het Cultuurstelsel nam het .aantal in het particuliere bedrijfsleven werkzame Europeanen toe - nu werd behalve op de rang vooral op het inkomen gelet. 'In de soos was'
, aldus Nieuwenhuys over de periode vóór de Eerste Wereldo?riog,
'een z.g. duizeridgulden-tafel, waaraan alleen de hoge omes mochten zitten en desnoods enkele 'rijke tjetten": Voorwaarde tot toelating was een maandsalaris van minstens duizend 'pop'. De Europese samenleving, die zelfs in Batavia niet groter was dan die van een Nederlands provincieplaatsje. verde~id'e zich telkens weer in"
groepen en coterieën: bovenlaag en onderlaag; de bovenlaag weer in ,~t}:ibtenar~ri.en particulieren en ells:Van deze-groepen splitste zich weer opnieuw' Het. was de beruchte Indische geld- en: prestige-geest die de m~nsen samenbracht en scheidde:'3
Veel van die 'geld- en prestige-geest'
bleet ook later bestaan. Er was, a1a.~s de oud-marine-officier. A.-G.V~omans, sprake vanA.woord.ijetvalJdaan·kom~, i~niet bekend. 3 R Nieuwenhuys: 'Tus5en tu/ee vaderlanden (I95,~),'afstanden'
tussen ambtenaren, handel, winkeldrijvende middenstand, militairen konden niet overbrugd worden. De grote scheiding: al of niet verkiesbaar zijn tot lid van 'de'
sociëteit, bestond overal nog. Iemand die een 'zaak'
had, mocht geen lid zijn. Dat gold bijvoorbeeld voor apothekers, autodealers en hotelhouders. Dit maakte ook dat het begrip 'Europese samenleving'
brokkelig was en de eenheid feitelijk in het gouvernement ... was belichaamd alsmede bij instellingen als de Ondernemersraad en de leiding van de allergrootste concerns, bijv. van de 'olie'
en de 'suiker'.'l
Wat stond tegenover dit alles? Niet weinig. Er kon binnen de onderscheiden groepen sprake zijn van grote hartelijkheid: men was op elkaar aangewezen, men hielp elkaar, stond in sterker mate open voor anderen dan in het meer gesloten Nederland. Het fert dat de uit Nederland overgekomenen in de regel jong waren en jonge gezinnen hadden gevormd, droeg daartoe bij. Vele~, niet allen, gingen zich in Indië thuis voelen.
Op nog één negatieve factor dient gewezen te worden: het kan met het ietwat provinciaals karakter van die samenleving in verband hebben gestaan dat ze, alle hartelijkheid en onderling· hulpbetoon ten spijt, overvloeide van persoonlijke confiicten en zich graag te buiten ging aan ongeremde kritiek. Vooral door dat laatste werd de schrijver Jan Greshoff getroffen toen hij, uit Zuid-Afrika overgekomen, van eind '40 tot zomer ,4 I in Indië werkzaam was. Hij stootte zich er aan dat de er gevestigde Nederlanders in doorsnee voor het inheemse deel van de samenleving nauwelijks belangstelling hadden, alsook, zo schreefhij in een afscheidsbrief in het Bataviaas Nieuwsblad,
'dat men in de Nederlandse samenleving alhier teveel aandacht geeft aan'
onvruchtbare kritiek ... Men zal van mij niet verwachten dat ik, die altijd hartstochtelijk de vrije kritiek verdedigd heb, daar thans een aanval op zal doen, maar ik geloof dat hier teveel kritiek om de kritiek bedreven wordt. Soms leek het mij of er nu werkelijk niets goeds te ontdekken viel. Men kritiseerde letterlijk alles en met een zichtbaar welbehagen ... Ik heb veel gereisd en mij altijd zoveel mogelijk gemengd onder de bevolking van het land dat ik bereisde, maar ik kan verzekeren dat ik nergens ter wereld een zo onophoudelijke kritiek ontmoet heb als in de Indische samenleving?
I A. G. Vromans: 'De Europeanen'
, I, p. 3 (RvO). 2 J. Greshoff in het Batauiaas Nieuwsblad van 7 juni 1941, aangehaald in Regeringspubliciteitsdienst: Persoverzicht,
'4°-'
41, met bezorgdheid voor het lot van verwanten in bezet Nederland en voor de eigen toekomst. Hoe dat alles zij: voor de meeste blanken vormde de Indische samenleving slechts een tijdelijk milieu. Men kan niet zeggen dat zij er als groep echt in geworteld waren. Dat waren de personen van gemengde afkomst, de Indo-Europeanen wèl - het disharmonisch element in hûn positie had een andere oorzaak.