'Vooral wanneer de herendiensten mede-oorzaak zijn geweest van een al te karige oogst, komt de Florinees er toe, geld te lenen bij de inheemse hoofden. Kan dit geld met de hoge rente niet op tijd worden terugbetaald, dan wordt overeengekomen dat de schuldenaar ... een bepaalde tijd op de grand van de radja zal gaan werken. Is het eenmaal zover gekomen, dan wordt de toestand van de betrokkene bijna onvermijdelijk steeds slechter .... Het einde is maar al te vaak dat de arme inheemse praktisch in een toestand van slavernij komt te verkeren ten opzichte van zijn radja-schuldeiser."