Er zijn twee redenen waarom wij het tot aan de capitulatie van Kalidjati in Indië geldend staatsbestel 'koloniaal' noemen; de eerste is dat het opperbestuur over Indië niet door in Indië maar door in Nederland gevestigde organen werd uitgeoefend; de tweede dat het algemeen bestuur over Indië werd uitgeoefend door de hoogste Nederlandse vertegenwoordiger: de Nederlandse gouverneur-generaal,' Hierbij moeten wij evenwel twee beperkende opmerkingen maken. De eerste is dat de bevoegdheden van de in Nederland met het opperbestuur belaste organen in de loop der tijden verminderd waren - Nederlands-Indië, dat, gelijk reeds vermeld, in de Eerste Wereldoorlog in ruime mate op eigen benen had leren staan, verwierfin de jaren '20 en '30 een vèrgaande mate van zelfstandigheid; wij stellen daar dan weer tegenover dat zich, los nog van het feit dat die zelfstandigheid de formele ondergeschiktheid niet ophief, ook in de twee genoemde decennia enkele gevallen voordeden waarin de Nederlandse regering besluiten nam die afweken van die welke het Indische gouvernement graag genomen zag, en dat de gouverneur-generaal bij het vaststellen van zijn beleid 'er voortdurend rekening mee moest houden wat die regering jegens het parlement kon verantwoorden. Onze tweede beperkende opmerking heeft betrekking op het algemeen bestuur: de gouvemeur-generaal trad in feite niet langer autocratisch op maar streefde naar samenwerking met de in 1916 in het leven geroepen, in '18 voor het eerst bijeengekomen Volksraad; dáár stellen wij tegenover dat de Volksraad een lichaam was dat slechts ten dele de bevoegdheden had van een volwaardig parlement; een lichaam voorts waarin de overweldigende meerderheid der bevolking: de infeite ook de Nederlandse overheid die een 'minister van koloniën' en een 'departeStaatsinrichting van Nederlands-IndiëWAAROM 'KOLONIAAL'?heemsen, door een minderheid aan leden was vertegenwoordigd; en een lichaam tenslotte dat in een conflictsituatie zijn wil niet aan de gouverneur-generaal kon opleggen.