Op 18 mei '40, onmiddellijk na de bezetting van Nederland, had japan, zoals in hoofdstuk 8 vermeld, het Indische gouvernement om de jaarlijkse leverantie gevraagd van o.m. I mln ton aardolie en 2'50000 ton bauxiet en aangedrongen op algemene onderhandelingen over de japansIndische relaties. Begin juni was geantwoord dat het gouvernement, wat de aardolie betrof (Japan had in '39 570000 ton uit Indië ingevoerd), geen toezeggingen kon doen, dat het de gevraagde bauxiet wèl kon leveren en dat het geen behoefte had aan algemene onderhandelingen. In juli was komen vast te staan dat het toch tot die onderhandelingen zou komen en in augustus kreeg het gouvernement, nadat het de japanse generaal Koiso als leider van de japanse economische delegatie had gewraakt, te horen dat de japanse minister van handel en nijverheid, Kobajasji, als hoofd van de delegatie zou optreden en dat japan er prijs op stelde wanneer deze zijn besprekingen rechtstreeks met van Starkenborgh kon voeren. In overleg met de Londense regering werd tot een andere oplossing besloten: het leiderschap van de Nederlands-Indische delegatie werd toevertrouwd aan de directeur van Economische Zaken, van Mook; zijn positie behoudend werd hij, teneinde Kobajasji niet het gevoel te geven met een hoofdambtenaar te zijn afgescheept, benoemd tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister.' De Nederlands-Indische delegatie bestond verder uit de directeur van justitie, mr. Enthoven, en de directeur van Onderwijs en Eredienst, prof Hoessein Djajadiningrat - beiden met opzet gekozen: Enthovens aanwezigheid zou duidelijk maken dat het gouvernement er mee zou voortgaan, de japanners duchtig
1 'Er was'
, vertelde van Mook ons in '61, 'wrevel over de hoge rang die ik kreeg. Die rang moest ook blijken uit mijn autonummer' (men had in Indië een persoonlijk nummer en de hoogstgeplaatsten hadden de laagste nummers, de gouverneur-generaal een I, de vice-president van de Raad van Nederlands-Indië een 2, enzovoort). 'Van 30 had ik als directeur van Economische Zaken al 19 gekregen en nu werd het 7 a'
(de auto van de Japanse delegatie had het nummer 7). 'Er waren veel Europeanen in Indië die dit soort kwesties belangrijk vonden.'
(van Mook, 8 nov.
Wat moest de Japanse delegatie bereiken?
Het kabinet-Konoje had dat vóór Kobajasji's vertrek bepaald: hij moest volgens de op 27 augustus door het kabinet vastgestelde 'Beginselen voor onderhandelingen met Nederlands-Indië'
Nederlands-Indië deel maken van de 'Gemeenschappelijke Welvaartssfeer'
, bereiken dat 'het Indonesische volk het volledige zelfbeschikkingsrecht'
kreeg en 'met Nederlands-Indië verdragen sluiten voor de militaire verdediging van dat gebied teneinde de vrede in de Gemeenschappelijke Welvaartssfeer, Indië inbegrepen, te waarborgen.'
I Deze in wezen politieke doelstellingen der Japanners waren uiteraard aan het gouvernement volmaakt duidelijk (Koiso had begin augustus in het eerder door ons gememoreerde interview met Reuter gezegd dat de status van Nederlands-Indië terwille van 'de opbouw van de Nieuwe Orde in Azië gewijzigd'
moest worden en 'de emancipatie van de volkeren van het Oosten met gebruikmaking van alle middelen uitgevoerd'
) - voor het gouvernement, extra-gewaarschuwd doordat de militaire kryptologen er spoedig in slaagden, enkele aan Kobajasji gezonden algemene instructies te decoderen, was dat voldoende reden om op economisch gebied geen krimp te geven.' Een beleid niet zonder risico'
s!
I Aangehaald in The Fateful Choice, p. 143-144. 2 Daartoe droeg bij dat de besprekingen begonnen met een uitwisseling van denkbeelden over het Driemogendhedenverdrag (een bij uitstek politiek onderwerp dus), waarin Kobajasji vergeefs probeerde, de Nederlands-Indische delegatie er van te overtuigen dat Japan slechts vreedzame bedoelingen had.
1 Toen dat gebrek aan vertrouwen aan van Starkenborgh duidelijk was geworden, schreef hij op loktober '40 in een persoonlijke brief aan de waarnemend gezant te Washington, baron' W. van Boetzelaer (de gezant, dr. A. Loudon, was door ziekte uitgeschakeld) o.m.: 'Ik ben er op voorbereid om, als de limiet van wat redelijk kan worden toegestaan, bereikt is, de eonsequenties (zelfs de ernstigste) te aanvaarden die uit een weigering yerder te gaan zouden voortvloeien, .. Uw telegrammen geven de indruk dat de Amerikaanse. regering ... de wens koestert, een soort van toezicht op onze gedragingen uit te oefenen ... De bezetting van het Moederland en de omstandigheid dat onze regering in Loriden onderhet directe toezicht van de Engelse regering werkt' (gelijk eerder vermeld, was van Starkenborgh er voorstander van dat de regering zich in Indië zou vestigen), 'hebben ons in een droeve positie van afhankelijkheid en hulpeloosheid gebracht.'
(brief in map 'Mededelingen van de oud-GG'
, Iq. Wij vermelden in dit verband dat van Starkenborghs bereidheid om, mocht dat nodig zijn, oorlog met Japan te aanvaarden, in zijn naastewerkomgeving een tegenstander vond in de persoon van de directeur van zijn kabinet, dr. Idenburg, althans: deze schreef eind '40 of begin '
41 een memorandum waarin hij bepleitte dat Indië grote concessies zou doen om een accoord met Japan te bereiken. Het memorandum is verloren gegaan, maar G. J. Jongejans, toenmaals ambtenaar van de Dienst der Oost-Aziatische zaken, die het verontwaardigd gelezen had, lichtte ons in '80 in dat hij zich één formulering duidelijk herinnerde: 'Japan kan alleen nog maar vooruit, Nederland kan alleen maar achteruit.'
(G. J. Jongejans: 'Aàntekening'
, 14 okt. 1980, Iq. Idenburgs advies werd door van Starkenborgh met beslistheid verworpen, trouwens: Idenburg zelfkwam na vrij korte tijd tot de conclusie dat hij de situatie verkee~d had beoordeeld, 2 Men vindt er een overzicht van in het nog tijdens de oorlog door van Mook geschreven, in '45 in Londen gepubliceerde boek Nederlands-Indië enJapan. Hun betrekkingen in 1940-1941, .
In november berichtte het kabinet-Konoje dat het een nieuwe delegatieleider had benoemd: Kenkitsji Josjizawa, lid van het Japanse Hogerhuis, oud-minister van buitenlandse zaken. Ook de Japanse consulgeneraal, Saito, was vervangen - er was een nieuwe benoemd: Joetaka Isjizawa, die al in het midden van de jaren ;30 een tijd lang consulgeneraal in Batavia was geweest. Van Mook beschreef Josjizawa en Isjizawa als 'mannen van de wereld, welgemanierd en vasthoudend, ingesteld op kundig en hoffelijk onderhandelen'.
' Wel, met al hun kunde en hoffelijkheid konden ook zij geen voortgang boeken, zulks te minder nadat zij, na eind december in Batavia te zijn aangekomen, midden januari '41 een memorandum hadden aangeboden met een aantal eisen die buitengewoon ver gingen: Nederlands-Indië moest zich met een verklaring over zijn algemene politiek aan Japans zijde scharen, er moesten veel meer Japanners tot Indië worden toegelaten, Japanners moesten overal op zoek kunnen gaan naar delfstoffen, Japanse medici moesten overal hun beroep kunnen uitoefenen, Japanse vissers moesten kunnen
I A.v., p. 73.'de bedoeling hadden om Nederlands-Indië volledig in te lijven bij de '
Sfeer van Gemeenschappelijke Welvaart" 1 die conclusie was juist.
Nog voor het officiële Nederlands-Indische antwoord was overhandigd, kwam in Japan een perscampagne op gang waarin beweerd werd dat een onoprecht Indisch gouvernement opzettelijk treuzelde en waarin allerlei vage dreigementen werden geuit. Van die dreigementen trok het gouvernement zich niets aan - toen aan Josjizawa op 6 juni het Indische antwoord-memorandum werd overhandigd (daar werd door van Mook bij meegedeeld dat het Indië's '
laatste woord' was), kon de Japanner slechts constateren dat nagenoeg al zijn eisen waren afgewezen (enkele, tot een minimum gereduceerd, waren aanvaard") en dat de Japanse regering, wat de uitvoer van aardolie betrof, opnieuw naar de aardoliemaatschappijen verwezen was.
Josjizawa lichtte Tokio in. Daar besloot de Contactraad op I I juni dat de Japanse delegatie teruggeroepen zou worden maar dat de mogelijkheid tot nieuwe besprekingen moest worden opengelaten - de diplomatieke betrekkingen zouden niet worden verbroken, laat staan dat op korte termijn een invasie zou worden ondernomen (Japan was er niet klaar voor en de marine was er geenszins van overtuigd dat een oorlog met de Verenigde Staten onontkoombaar was). Aan Josjizawa werd de in
1 A.V., p. 77. 2 Zo stond ten aanzien van de Japanse medici in het antwoordmemorandum: 'De Nederlandse regering'
(formeelonderhandelde 'gezant'
van Maak namens die regering, niet namens het gouvernement) 'is bereid, welwillende aandacht te schenken aan een wijziging van de bestaande regelingen teneinde een strikt beperkt aantal Japanse artsen toe te laten voor de uitoefening van de geneeskunde in Nederlands-Indië, uitsluitend voor Japanse inwoners' (dat ~aren er in totaal ca. achtduizend), 'in die plaatsen waar het aantal Japanse inwoners deze toelating zou rechtvaardigen.'
'Dat communiqué was aanstonds aanvaardbaar'
, zei van Starkenborgh later aan de Enquêtecommissie. 'Niet vaak heb ik mij zo opgelucht gevoeld!'!
Hoe reageerden de Indonesiërs op het verloop van de besprekingen?
Wij hebben er maar heel weinig gegevens over.
De reactie van de Gerindo kan het gouvernement slechts welkom zijn geweest: zij waarschuwde voortdurend tegen de gevaren die Indonesië van de zijde van Japan dreigden. Anders was de reactie van de Parindra. Thamrin, haar fractieleider in de Volksraad, die er in november '39 al op had gewezen dat in inheemse kringen aan de naam van een Japanse generaal een betekenis was gegeven welke op het einde van het Nederlands bewind wees"
, zei een jaar later in hetzelfde college dat de letters van de naam Kobajasi (zo werd die naam in het Maleis gespeld) tot de volgende zin hadden geleid: 'Kolonie orang Belanda akan japan ambil
'De hele Nederlandse kolonie Indonesië zal door Japan veroverd worden'
- Thamrin noemde dat een voorbeeld van 'volkshumor'
.' Daarbij tekenen wij aan dat die '
humor', naar wij veronderstellen, door het gouvernement niet op prijs werd gesteld, dat het Thamrins uitlating als een nieuw bewijs zag voor zijn Japanse sympathieën en dat bij die inheemsen die de vermelde zin aan elkaar doorgaven", zonder twijfel ook de Djojobojo-voorspelling een rol heeft gespeeld.
In de kringen der Europeanen waren er sommigen die afkeurden dat het gouvernement met Japan bleef onderhandelen ook toen dat land in september '40 het Driemogendhedenverdrag had ondertekend, hetgeen de animositeit tegen Japan had aangewakkerd. Hier en daar werden in de periode zomer '40-zomer '
41 anti-Japanse pamfletten verspreid, soms werd ook de Japanse vlag verbrand of kwam het tot gevechten met individuele Japanners. Kon de politie de betrokken Europeanen in handen krijgen, ,dan werden zij veroordeeld en hetzelfde geschiedde met redacteuren van bladen van de Gerindo waarin scherp anti-Japans geschreven was - het gouvernement wenste de Japanners geen enkel voorwendsel tot ingrijpen te geven. Een zekere beduchtheid voor dat ingrijpen blééf bestaan en niet alleen bij van Starkenborgh maar ook bij vele Europeanen was derhalve de opluchting groot, toen Japan, op 17 juni de onderhandelingen afbrekend, daar op dat moment geen enkele militaire eonsequentie aan verbond.
Groot was bij die Europeanen ook de bewondering voor van Mook op wie, doordat van Starkenborgh zich op de achtergrond had gehouden, de volle aandacht was gevallen en die, zo leek het sommigen, onvervaard standhoudend, persoonlijk de onderhandelingen had doen mislukken. 'Hij kreeg'
, zei ons later een toenmalige referendaris van de Algemene Secretarie, 'bij ons in die tijd een haast legendarische naam - hèm zagen wij als '
de redder des vaderlands'. U moet daarbij bedenken dat van Mook, gemakkelijk toegankelijk en joviaal als hij was, meer tot dehotel of een Japanse winkel binnenkomen.' (1Jaja Timoer, 30 sept. 1940, in Overzicht van de Inlandse en Maleis-Chinese pers, 1940, p.