Op die 8ste december's morgens om half zeven had gouverneur-generaal van Starkenborgh in een korte radiotoespraak bekendgemaakt dat Nederland Japan de oorlog had verklaard. De marine, de marineluchtvaartdienst (de MLD) en de legerluchtmacht waren reeds op volle sterkte maar voor het Knil gold dat niet: de Europese reservisten waren nog niet opgeroepen. Dit waren in totaal ca. drie-en-dertigduizend man: een'31-'
41 hun eerste oefening hadden ontvangen, de miliciens, en bijna achttienduizend bij wie dat vóór' 3 I het geval was geweest, delandstormers. Niet al die drie-en-dertigduizend reservisten zouden nu gemobiliseerd worden - de Staatsmobilisatieraad had immers bepaald dat velen, hoofdzakelijk wegens hun functie in het economisch leven, hun woonplaats niet zouden verlaten: zij behoorden tot de Z.g. noodformaties. Leden van die noodformaties waren evenwel in talrijke gevallen bij de Afvoer- en Vernielingscorpsen ingedeeld en dat betekende dat zij na de 8ste december de voortzetting van hun normale werk moesten combineren met intensievere voorbereidingen als leden van die corpsen.
Van de ca. drie-en-dertigduizend reservisten werden er omstreeks vijf-en-twintigduizend gemobiliseerd. Een klein deel van die vijf-entwintigduizend woonde en werkte in de Buitengewesten en werd daar op de ode al in werkelijke dienst geroepen, maar op Java was daar iets meer tijd voor nodig aangezien er binnen het Knil zorg voor moest worden gedragen dat de misschien twintigduizend grootverlofgangers die er dienden op te komen, goed zouden worden opgevangen. Op Java vond de mobilisatie plaats op 12 december - de stations waren op die dag stampvol: tallozen namen er afscheid van een echtgenoot, een vader, een zoon, die nu onder de wapenen was' geroepen. Geen van de Knilmilitairen kreeg overigens in die eerste tijd een vijand te zien en voor velen bestond de militaire taak voorlopig slechts uit het afmattende en geestdodende wachtlopen.
De legerluchtmacht, de Marineluchtvaartdienst en de marine kregen meer te doen, want, nu de Japanners in Thailand en op Malakka waren geland, dienden volgens de plannen die in het najaar in bondgenootschappelijk verband waren uitgewerkt, Nederlandse lucht- en zeestrijdkrachten aan het Britse opperbevel in Singapore ter beschikking te worden gesteld. Met enkele was dat al vóór de 8ste het geval geweest, immers: admiraal Helfrich had voordien twee onderzeeboten, de 'K 17'
en de '0 16'
, onder Engels bevel geplaatst en een groep Dornier-vliegtuigen van de MLD naar Singapore gezonden. De admiraal had de afdelingshoofden van zijn departement op de eerste oorlogsdag alom vijf uur 's morgens bijeengeroepen, anderhalf uur dus voor van Starkenborghs radiorede, Het werd een korte, zakelijke bespreking - alle dramatiek ontbrak. Dat nu de strijd met Japan ontbrand was, 'maakte'
, schreeflater Vromans, die als hoofd van de afdeling materieel aanwezig was, 'niet de indruk die men zou verwachten. De situatie was eigenlijk gemakkelijker't Is oorlog en we motten zorgen dat we er met ere uitkomen.'
2
Nog diezelfde dag voegde de vlootvoogd aan de twee onderzeeboten die al onder Engels bevel opereerden, niet minder dan vijf toe: de 'K II'
, 'K 12'
en 'K 13'
en de '019'
en '020'
, en verplaatste hij de drie onderzeeboten die bij Tarakan lagen, de 'K 14'
, 'IS' en '16'
, naar de Zuidchinese Zee; de kruiser 'Java'
die, gelijk vermeld, op de 6de aan de Britse opperbevelhebber ter beschikking was gesteld, kwam op de ode in Singapore aan.
Ook een deel van de legerluchtmacht werd naar Singapore verplaatst: 27 Glenn Martin~bommenwerpers en (later in december) 12 Brewster jagers. Bovendien kreeg het in Singapore gevestigde Far Eastern Command de operationele beschikking over Nederlandse bommenwerpers enjagers die op vliegvelden op Sumatra dan wel op het geheime vliegveld Sing-. kawang II op West-Borneo werden gestationeerd, terwijl dat Far Eastern Command via het Nederlands opperbevelook nog een beroep kon doen op de toestellen die naar Samarinda II, op Oost-Borneo (zie kaart XII op de pag.'s 738-739), waren overgebracht. Een-en-ander betekende dat meer dan vier-vijfde van alle operationele bommenwerpers en de helft van alle operationele jagers van de legerluchtmacht in december ingezet werden ter verdediging van Britse gebieden: Singapore, Malakka en Brits-Borneo.
Op de krijgsverrichtingen van al deze lucht- en zeestrijdkrachten komen wij nog terug.
Ook in andere opzichten stelde Indië zich op de nuzo nabij gekomen oorlog in. Ten behoeve van het gouvernement vorderde admiraal Helfrich terstond alle Indische zeeschepen, hetgeen betekende dat het gouvernement voortaan bepalen zou, hoe en waar die schepen (135 van de KPM, 21 van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, 13 vail de Rotterdamse Lloyd, 12 van de n.v. Celebes Kustvaart Maatschappij en 4 van deW.
Voorts werd op 8 december voor heel Indië de 'staat van luchtgevaar'
afgekondigd: de gehele luchtbeschermingsdienst werd bemand en alle verduisteringsmaatregelen werden van kracht. Velen in Batavia leek dit bij uitstek zinvol, toen op de avond van de derde oorlogsdag, 10 december, opeens de alarmsirenes begonnen te loeien - het was overigens loos alarm, gevolg van het feit dat kustwaarnemers in het maanlicht enkele eigen toestellen welke nagelaten hadden, hun komst te melden, voor Japanse toestellen hadden aangezien." Ook later in december kwamen dergelijke vergissingen voor.
In de grote steden op Java die aan de noordkust lagen, tekende zich op 8 december bij de inheemsen onrust af. In Soerabaja werden uit de onmiddellijke omgeving van het Marine-etablissement alle vrouwen en kinderen, de inheemse inbegrepen, geëvacueerd - het gevolg was dat ookafgespeeld, besloot van Starkenborgh te verhuizen naar een villa te Batavia die een
Er werd voorts door diegenen die er het geld voor hadden, druk gehamsterd. Op 8 december en volgende dagen was rijst in de kleinhandel op Java nog maar moeilijk te vinden - men zag dat als aanwijzing dat de groothandel, verwachtend dat de prijzen zouden stijgen, zijn voorraden vasthield. Daar trad het gouvernement tegen op; het departement van economische zaken had namelijk onmiddellijk de bevoegdheid gekregen om, zodra dat nodig was, voorraden consumptiegoederen in beslag te nemen en aan de kleinhandel door te geven. Van die bevoegdheid werd meteen gebruik gemaakt.
Ook op de binnenlandse veiligheid was het gouvernement bedacht.
Een aantal Indonesiërs, van wie aan de PID bekend was dat zij nauwe relaties met vooraanstaande Japanners hadden onderhouden, werd gearresteerd, onder hen de hoofdredacteur van Antaya, het persbureau van de Indonesische nationalisten (dat bureau werd gesloten), en enkele andere j ournalisten.'
Dan werd besloten, drie groepen personen, van wie aangenomen werd dat zij, kwam het tot een Japanse bezetting, de bezetter belangrijke diensten zouden kunnen bewijzen, uit Indië te verwijderen: de op 8 december nog aanwezige ca. tweeduizend Japanse burgers, de in een kamp in Noord-Sumatra geïnterneerde Duitsers en de fanatici onder de 'NSB'
ers' die men in het fort Ngawi, sommigen (veertien) in de gevangenis te Cheribon, had opgesloten.
Wat is er met deze drie groepen gebeurdj?
Wij beginnen met de Japanners.
Tot hun internering had, zoals aan het slot van het vorige hoofdstuk
'NSB'
ers' werden toegevoegd. 'Het waren'
, schreef later de fortcommandant, majoor van Baarsel,
'slechts enige overjarige en versleten Jappen, dan enige Formosanen die wel de Japanse nationaliteit hadden maar door de jappen niet voor vol werden aangezien ... Verder nog een aantal met Jappen getrouwde Inlandse of Chinese vrouwen en hun kinderen. Maar ook waren geïnterneerd allen die bij de Jap in dienst waren, dus Javaanse toko-bedienden, kantoorpersoneel, zeelieden enz. Zo waren er ook enige Chinezen en Indo-Europeanen .onder en zelfs een Française die op een handelskantoor te Soerabaja werkte."
Eind december werden in Ngawi ruim zeshonderd arrestanten uit Celebes en de rest van de Grote Oost binnengevoerd. 'zeer weinig echte en valide Jappen'
, aldus van Baarsel, 'meest Pormosarren en Inlanders die bij de Jap hadden gewerkt, Z.g.jappenvrienden."
Er was inmiddels besloten, de geïnterneerde Japanse mannen (alsook de Duitse) uit Indië te verwijderen.' Op 12 december had ministerpresident Gerbrandy dit denkbeeld geopperd in een telegram aan van Starkenborgh: 'Zal gaarne uw mening vernemen aanziens denkbeeld in hoeverregewenst Duitse en eventueel Japanse geïnterneerden naar Australië.'
Vier dagen later had van Starkenborgh geantwoord:
'In het geval van een vijandelijke overmeestering van de interneringskampen van Duitsers en Japanners zullen dezen een aanmerkelijke steun zijn voor de invaller, vooral door hun bekendheid met land en volk. Verscheping thans naar Australië, Nieuw-Zeeland, Brits-Indië is aan te bevelen ... Spoedige terugzenping naar Japall van Japanse vrouwen en kinderen zou ik toejuichen doch ik zie in dat deze terugzending moeilijk te verwezenlijken is"
moeilijk te verwezenlijken, doordat zulk een terugzending slechts kon
, J.
Via de Nederlandse consul-generaal te Sydney kon van Starkenborgh eind december regelen dat de Japanners in Australië zouden worden geïnterneerd. Het betrof hier de groep uit Ngawi en een veel grotere groep die uit West-Java, Sumatra en Borneo afkomstig was en van wie de uit West-Java afkomstigen de laatste drie weken van december bij Bandoeng geïnterneerd waren geweest. De Bandoengse groep, aangevuld met de op Sumatra en Borneo opgepakte Japanners, werd in Tandjong Priok ingescheept aan boord van twee KPM-schepen en een van die schepen deed Tjilatjap aan om de groep uit Ngawi op te halen. In totaal werden ruim veertienhonderd Japanse mannen, ruim .driehonderd Japanse vrouwen en ruim tweehonderd Japanse kinderen naar Australië getransporteerd; zij stonden daarbij onder bewaking van een compagnie van het Knil: ca. tweehonderd landstormers - het was deze compagnie ('en het ligt voor de hand'
, aldus later een der Nederlandse autoriteiten in Australië, 'dat men daar niet de beste voor heeft uitgezocht'
1) die na de grote ineenstorting een van de twee Knil-compagnieën was die zich in Australië bevonden; de andere, waarover meer in hoofdstuk IS, kwam uit Nieuw-Guinea,
De behandeling aan boord van de twee KPM-schepen liet, beweerden de Japanners later, veel te wensen over: zij kregen heel weinig voedsel en heel weinig drinkwater, dekens werden niet verstrekt, evenmin werden zij ooit gelucht. Enkelen stierven: twee volgens één, dertien volgens een andere bron. In Australië werden de daar aangekomenen in een interneringskamp opgesloten - een kleine duizend hunner werd later in '41 in Lourenço Marques, de hoofdstad van Portugees Oost-Afrika", uitgewisseld met burgers uit de landen van Japans tegenstanders die op. 8 december '41 in Japan geïnterneerd waren, en van die kleine duizend keerden toen bijna honderdtwintig mannen naar Indië terug; zoals van Nederlandse zijde voorzien was, gin:gen zij daar het Japanse bezettingsbestuur diensten bewijzen - de slechte behandeling die zij tijdens hun internering en transport ondervonden hadden, peperden zij, waar zij konden, aan de Nederlanders in.
Op 18 januari '42 dan ging de derde af te voeren groep Duitsers in Sibolga aan boord van de '
Van Imhoff', een oud en langzaam KPMstoomschip van bijna 3 000 ton. Tot deze vierhonderddrie-en-zeventig behoorden verschillende Duitse Joden die al in '38 of '
39 van hun staatsburgerschap vervallen waren verklaard (maar desondanks in Indië waren geïnterneerd en vastgehouden), een groep anti-nationaal-socialistische niet-Joodse Duitsers, alle oudere geïnterneerden, bij na tachtig zeelieden, een-en-twintig zendelingen, veertien priesters, enkele kunstenaars en geleerden en tenslotte acht krankzinnigen - de te vervoeren groep als geheel mocht men, met de vorige twee vergeleken, als weinig gevaarlijk karakteriseren. Desondanks werden de gebruikelijke strikte voorzorgsmaatregelen genomen: aan de scheepsbemanning van vier-en75'Van Imhoff'
vervoerde dus in totaal zeshonderdnegentien personen. Er waren voldoende zwemvesten maar die zouden slechts korte tijd bescherming bieden tegen de dood door verdrinking en de overige reddingsmiddelen waren volslagen ontoereikend (er waren slechts één motorsloep, vijf gewone reddingssloepen, een kleine werkboot en een beperkt aantal reddingsvlotten aan boord); op dat laatste had de gezagvoerder kort voor zijn vertrek admiraal Helfrichs staf telegrafisch gewezen - het enige antwoord dat hij had gekregen was dat hij alle Duitsers onmiddellijk aan boord diende te nemen.
Na zijn vertrek uit Sibolga trachtte de gezagvoerder van de 'Van Imhoff'
Sumatra, dat al geheel bestreken werd door op Malakka gestationeerde Japanse bommenwerpers, zo snel mogelijk achter zich te laten: hij volgde een route die hem bezuiden Nias om diep in de Indische Oceaan zou brengen en ging' bovendien, om aanvallen door Japanse onderzeeboten te bemoeilijken, in zig-zag koers varen.
Daags na het vertrek om omstreeks twaalf uur in de middag werd de 'Van Imhoff'
een kleine honderd kilometer bezuiden Nias aangevallen door een Japanse bommenwerper. Het schip kreeg een nabij-treffer en sloeg lek. Om half één zond de gezagvoerder een noodsein uit: 'Lek geslagen, pompen kunnen niet bijhouden', korte tijd later seinde hij dat 'vijandelijke luchtstrijdkrachten'
hem hadden gebombardeerd.' Omstreeks één uur begon het schip slagzij te maken. De gezagvoerder vreesde dat het spoedig zou kapseizen en gaf order, de motorsloep en de vijf gewone reddingssloepen te vieren (van die vijf bleef er één hangen) en alle reddingsvlotten .in het water te werpen, waarna hij beval het schip te verlaten, zulks met achterlating van de Duitsers. Dit alles gebeurde onder grote nervositeit, de gezagvoerder vergat zelfs de scheepspapieren mee te nemen. De vier reddingssloepen welke men had kunnen vieren, werden aan de motorsloep vastgemaakt - in die sloepen namen de bemanning en de meeste leden van het bewakingsdetachement plaats, maar ze konden zich niet onmiddellijk van de plaats van de ramp verwijderen: aan boord bevonden zich nog enkele leden van het bewakingsdetachement die men had vergeten te waarschuwen en dezen moesten eerst worden opgehaald.
Intussen waren de vierhonderddrie-en-zeventig Duitsers die aan hun
Omstreeks twee uur werd order gegeven, naar Nias te varen, en de achtergelaten Duitsers konden tot hun ontzetting en verontwaardiging slechts waarnemen dat de motorsloep met de vier andere sloepen op sleeptouw in de richting van Nias verdween. Ca. honderd Duitsers die in het water waren gesprongen, slaagden er in, een.plaatsjete bemachtigen op de reddingsvlotten; aan anderen lukte het na twee uur bezeten zwoegen de vijfde sloep te water te laten - zij had ruimte voor drie-en-veertig personen maar er werden er tien méér in opgenomen. Ook de werkboot kon gevierd worden en daarin namen achttien Duitsers plaats; de riemen waren uit die boot verwijderd maar de mast en de zeilen lagen er nog in.
Al die tijd beseften de overige Duitsers voor wie noch op de vlotten, noch in die ene sloep noch op de werkboot plaats was,' dat zij met de '
Van Imhoff' ten onder zouden gaan. Er waren er die zich aan de aan boon} gevonden jenever een roes dronken, er waren er ook die zich ophingen om niet door verdrinking te sterven of door haaien verzwolgen te worden.
Om half zeven 's avonds, ca. vijf-en-een-half uur nadat de bemanning en het bewakingsdetachement van boord waren gegaan, zonk de 'Van Imhoff'
in de diepte, ruim driehonderd opvarenden meesleurend.
Daags daarrta, 20 januari; gingen de bemanning en het bewakingsdetachement op een klein eiland bezuiden Nias aan land - zij waren gered.'
Er waren inmiddels als gevolg van de berichten welke de gezagvoerder van de 'Van Imhoff'
had kunnen uitseinen, reddingspogingen op gang gekomen.
1 Enkele dagen later werden zij van Padang uit opgehaald; daar aangekomen, kregen zij de order, het gebeurde met de 'Van Imhoff'
geheim te houden.
Op de rode, de dag van de ramp, waren drie grote vliegboten van de MLD, nieuwe Amerikaanse Catalina's, in Padang gearriveerd - even vóór twee uur seinde Helfrichs staf naar de commandanten: 'Onderzoek instellen en zo mogelijk assisteren. Bij voorkeur Nederlanders (bemanning en eskorte) redden. Van Imhoff vervoerde geïnterneerde Duitsers.'
De Catalina's konden op de rode niet opstijgen, wèl vertrok die dag uit Padang de kleine gemilitariseerde sleepboot 'Pief'
, een dag later gevolgd door het KPM-motorschip 'Boelongan'
. De commandant van de 'Pief'
kreeg de aanwijzing, 'allereerst Nederlandse en NederlandsIndische onderdanen te redden en, indien mogelijk zonder extra gevaar, daarna pas de buitenlandse passagiers', de gezagvoerder van de 'Boelon-'
gan' kreeg van Helfrichs staf de volgende geheime instructie:
'Eerst de bemanning van het stoomschip'
Van Imhoff' oppikken,d.i. Eur.opese en Inlandse scheepsbemanning,benevens de militairen die voor bewaking aan boord waren - daarna op aanwijzingvan de militaire commandant betrouwbare elementen onder de Duitse geïnterneerden aan boord nemen - overige Duitsers beletten te landen'
dat laatste betekende kennelijk dat men zo nodig met wapengeweld moest voorkomen dat onbetrouwbaar geachte Duitsers aan boord van de 'Boelongan'
zouden klimmen of met hun reddingsmiddelen ergens aan land zouden komen. De 'Boelongan'
had evenwel geen wapens of militairen aan boord, de 'Pief'
, die o.m. honderd zwemvesten extra meenam, wèl, nl. tien met handgranaten en met drie karabijnmitrailleurs gewapende militairen.
De 'Pief'
vond op de rode en de zoste geen overlevenden en meerde op de z rste weer in Padang aan.
Van de drie MLD-vliegboten kon wegens benzinegebrek op de zoste slechts één opstijgen, de Y 63. De vliegboot deed zulks in de ochtend om kwart voor zes en nam nog geen twee uur later de 'Boelongan'
waar. De Y 63 bleef bij het schip om het bij het zoeken naar drenkelingen te helpen. Inderdaad, om negen uur werd een sloep gezien (de vijfde, die drie-en-vijftig Duitsers aan boord had) en binnen een half uur stopte de 'Boelongan'
langszij maar er werden geen drenkelingen aan boord genomen; kennelijk hield de gezagvoerder het voor onmogelijk, er zich van te vergewissen, wie van die drenkelingen 'betrouwbaar'
waren, en hij trok die strakke lijn nog door met te weigeren, de inzittenden van de sloep van water en proviand te voorzien. Iets dergelijks gebeurde opnieuw ruim anderhalf uur later, toen de Y 63, die zelf wegens hoge'Boelongan'
had kunnen dirigeren naar een punt waar zich de werkboot en twee door deze gesleepte vlotten bevonden - aan die vlotten klampten zich ongeveer twintig drenkelingen vast. Er kwam gemor aan boord van de 'Boelongan'
, vooral toen bleek dat de gezagvoerder weigerde, de drenkelingen van de vlotten aan boord te nemen - de gezagvoerder liet toen aan de oudste officier de geheime order lezen die hij van Helfrichs staf had ontvangen.
Zo keerde ook de 'Boelongan'
(zij had moeilijkheden ondervonden doordat zij enkele keren door Japanse toestellen aangevallen was) zonder geredden naar Padang terug.
De werkboot, de twee vlotten slepend, kwam enige tijd na de ontmoeting met de 'Boelongan'
in een zware bui terecht; daarna was één vlot verdwenen. De tros van het resterende werd losgegooid omdat, zo werd gezegd, de drenkelingen van dat vlot weigerden te peddelen, waardoor de werkboot minder vaart liep. Voordien hadden inzittenden van de werkboot vier hunner, die niet aan het hooswerk deelnamen, gedwongen op het vlot plaats te nemen.
Ook allen die zich op dat tweede vlot bevonden, verdronken.
Op Nias stapten slechts zes-en-zestig geredden aan land: op 22 januari twee-en-vijftig inzittenden van de vijfde sloep (één was overleden) en twee dagen later de veertien resterende van de werkboot. Uit de groep van twee-en-vijftig hing één zich in de nacht na aankomst op Nias op: een vier-en-zeventigjarige Duitser, gepensioneerd militair van het Knil.
Nederlandse bestuursambtenaren op Nias droegen er zorg voor dat de vijf-en-zestig Duitsers die nog in leven waren, opnieuw gevangen werden gezet onder bewaking van ca. veertig inheemse agenten van de Veldpolitie. Eind maart stonden die agenten hun karabijnen en munitie aan de Duitsers af - dezen namen nu de Nederlanders gevangen en gingen op Nias het gezag uitoefenen. Japanners, met de 'Pief'
naar Nias overgestoken, maakten daar midden apri_Ieen einde aan.
Van Starkenborgh kreeg in eerste instantie slechts te horen dat de 'Van Imhoff'
gezonken was en dat de reddingspogingen geen resultaat hadden gehad. Opjanuari liet hij een perscommuniqué uitgeven waarin bericht werd dat het gouvernement er toe was overgegaan, de Duitse geïnterneerden om redenen van staatsveiligheid uit Indië naar elders te'Van Imhoff'
met de laatste vierhonderddrie-en-zeventig geïnterneerden 'als gevolg van een Japanse aanval'
was vergaan. 'Groep marinevliegtuigen en het s.s.'Boelongan'
zijn aanstonds ter assistentie gezonden, vliegtuigen' (van Starkenborgh wist niet dat slechts één had kunnen opstijgen) 'zagen drie sloepen en twee vlotten met drenkelingen doch konden niet landen wegens weersomstandigheden. Het s.s. 'Boelongan'
onderweg gebombardeerd doch niet getroffen' - omtrent geredden kon hij niets berichten. 'Daar het betreurenswaardige feit niet geheim gehouden kan worden, verzoek ik u de Duitse regering in te lichten ... Al het mogelijke wordt gedaan om de drenkelingen te redden.'
1 Toen dit telegram uitging, waren de reddingspogingen al nagenoeg opgegeven- - op de z t ste wist men in Batavia evenwel niet dat alle leden van de bemanning van de 'Van Imhoff'
en van het bewakingsdetachement zich in veiligheid hadden kunnen stellen. Bericht daaromtrent kwam de zyste binnen en toen wist men in Batavia ook dat de Duitsers van de sloep en de werkboot op Nias waren geland. Er deden toen in Indië reeds geruchten de ronde, ook onder de Duitse vrouwen die Indië niet hadden willen verlaten, dat een schip met geïnterneerden was vergaan, 'en aangezien het voorts'
, zo seinde van Starkenborgh op 2 februari aan van Kleffens,
'ongewenst is publikatie langer uit te stellen wegens kans eerder bericht buitenlandse radio, is heden een korte verklaring uitgegeven dat een transport het voorwerp van Japanse actie is geworden welke een groot aantal slachtoffers heeft geëist. Over behoud bemanning en bewaking is opzettelijk niets gezegd teneinde verkeerde indruk buitenland te vermijden.'
3
Wat in werkelijkheid gebeurd was, drong evenwel vrij spoedig tot dat 'buitenland'
, d.w.z. tot Duitsland, door. Enkelen van de op Nias door de Japanners aangetroffen Duitsers wisten omstreeks de jaarwisseling '42'
43 gedetailleerde berichten naar Duitsland door te geven en hun verontwaardigde relazen verschenen zowel in enkele bladen in Duitsland als in de Deutsche Zeitung in den Niederlanden. Aan de KPM werd nadien
De zaak kreeg een lange nasleep en het komt ons dienstig voor, deze hier en niet in ons slotdeel, Epiloog, weer te geven.
Achtjaar na de oorlog, in '53, diende een van de Duitse geredden bij de Nederlandse justitie een klacht in wegens moord tegen de gezagvoerder van de 'Van Imhoff'
. Die klacht werd twee jaar later door het departement vanjustitie in behandeling genomen: de procureur-generaal bij het Amsterdamse gerechtshof kreeg in mei' 56 opdracht, de zaak in onderzoek te nemen. Zijn conclusie was dat er geen redenen waren om een strafvervolging in te stellen, integendeel: 'de kapitein van het s.s. 'Van Imhoff'
(heeft), gezien de oorlogsomstandigheden, al het mogelijke gedaan om de op het zinkende schip achtergebleven geïnterneerden de nog voorhanden zijnde reddingsmiddelen te doen toekomen.' I Buitenlandse Zaken deed de regering in Bonn weten dat geen strafvervolging zou worden ingesteld. Nadien bleven er zówel in Duitse als in Nederlandse bladen artikelen verschijnen over het gebeuren en in '64 gaf de actualiteitenrubriek van de Vara-televisie opdracht aan de journalist Dick Verkijk, er een programma over samen te stellen. Justitie weigerde hem" gegevens maar Verkijk slaagde er desondanks in, een werkstuk te 'vervaardigen waaruit duidelijk bleek wat er was geschied. De uitzending van dat werkstuk werd door de Vara-leiding verboden. Verkijk publiceerde de resultaten van zijn onderzoek vervolgens in Het Parool, en het Duitse weekblad Der Spiegel wijdde daarna twee lange artikelen aan de 'Van Imhoff'
-ramp èn aan de pogingen van de Nederlandse autoriteiten en van de Vara-leiding om de zaak in de doofpot te stoppen. Er volgden vragen van de fractieleider van de Pacifistisch-Socialistische Partij in de Tweede Kamer. Deze wilde o.m. weten of het waar was dat 'de Nederlandse kapitein en bemanning het schip verlieten zonder zich verder te bekommeren om de aanwezige ruim vierhonderd ... Duitsers.'
In zijn antwoord gaf de minister van defensie, P. J. S. de Jong, een uitgebreid
1'vermeldde'
, aldus Bezemer, 'geen feitelijke onjuistheden maar was verre van volledig.' 1 Er werd vervolgens in maart'
66 in de Eerste Kamer door sprekers namens de Pacifistisch-Socialistische Partij, de Partij van de Arbeid en de Anti-Revolutionaire Partij op meer inlichtingen aangedrongen - minister de Jong deelde mee dat hij zou nagaan of een wetenschappelijk onderzoek kon worden ingesteld. Nadien gafhij, op I april '66, nog antwoord op nieuwe vragen van de fractieleider van de PSP in de Tweede Kamer. Hij citeerde daarin de conclusie van de Amsterdamse procureur-generaal en deelde tenslotte mee dat in een inmiddels in voorbereiding genomen wetenschappelijke studie over de Nederlandse koopvaardij in deTweede Wereldoorlog (de studie van K W. L. Bezemer) speciale aandacht zou worden besteed aan de 'Van Imhoff'
-ramp.
De Kamers kwamen nadien op het gebeurde niet terug, ook niet toen de oud-BB-ambtenaar C. van Heekeren in '67 in zijn boek Batavia seint: 'Berlijn' een beeld gaf, waaruit duidelijk bleek wat aan boord van de 'Van Imhoff'
en van de 'Boelongan'
was geschied - van Heekeren droeg evenwel geen kennis van de geheime instructies welke de marinestaf voor het reddingswerk had doen uitgaan en evenmin van het justitiële dossier. Bezemer vond die instructies en kreeg het justitiële dossier ter beschikking. Zijn even grondige als gedetailleerde studie over de koopvaardij is, nu dit deel van ons werk in druk verschijnt, nog niet gepubliceerd - het is met zijn verlof dat wij zijn conclusies met betrekking tot de 'Van Imhoff-zaak'
mogen weergeven.
'Laakbaar'
noemt Bezerrïër de order van de marinestaf aan de gezagvoerder van de 'Van Imhoff'
om, hoewel er een tekort aan reddingsmiddelen was, toch uit te varen" en 'overbodig'
de order van diezelfde staf om louter 'betrouwbare elementen onder de Duitse geïnterneerden'
te redden - overbodig 'te eerder waar juist de Indische regering en de commandant-Zeemacht wisten dat de gevaarlijk geachte Duitse geïnterneerden reeds waren afgevoerd."
Wij voegen daaraan toe dat de aanwijzing: 'overige Duitsers beletten te landen'
, als verstrekt aan de 'Boelongan'
, wel een uitvloeisel was van de niet irreëel te achten vtees dat Duitse geïnterneerden de Japanse bezetter diensten konden verlenen, doch in de gegeven omstandigheden tot een te voorzien inhumaan optreden moest leiden. Bezerner wijst er voorts op dat aan de gezagvoerders van de 'Van Imhoff'
en de 'Boelongan'
ten onrechte niet was meegedeeld
1 A.V., p. 89. 2 A.V., p. 95. 'A.v., p. 96.'Van Imhoff"
'na de aanval op zijn schip volkomen van streek is geraakt.'
1 Al met al: een zwarte bladzij in de geschiedenis van maritiem Nederland.
Terugkerend naar het Indië van december '41, dienen wij nog aandacht te besteden aan de groep die naast dè Japanners en de Duitse mannen afgevoerd moest worden: de gevaarlijk geachten onder de in Ngawi en Cheribon opgesloten 'NSB'
ers'.
Een voorstel tot hun verwijdering werd eind december door van Starkenborgh telegrafisch aan de regering voorgelegd:
'Naar mijn oordeel is de evacuatie van NSB'
ers, althans een honderdtal der felsten, geboden wegens een bij een eventuele bezetting te vrezen wraakneming; bovendien doordat verwacht kan worden dat de bezetter van hen gebruik zal . maken; en tenslotte op grond van mogelijk contact met de NSB'ers in Nederland. Ik onderzoek scheepsgelegenheid West-Indië. Gelieve ten spoedigste te seinen of opname daar mogelijk'?
'inderdaad, de gouverneur van Suriname deed weten dat er in dat gebiedsdeel gelegenheid was, de uit Indië af te voeren NSB' ers te interneren.
Kort voor het uitbreken van de oorlog in de Pacific had de commandant van Ngawi, majoor van Baarsel, de ca. honderd lastigsten van de in totaal vermoedelijk meer dan vijfhonderd gedetineerden in eert aparte barak buiten het fort geconcentreerd; dat was de rust ten goede gekomen. Toen nu op 8 december bericht kwam dat Nederland met Japan in oorlog was, werd door vele in het fort gedetineerden die militairen waren of als zodanig waren geoefend, de wens geuit, aan de strijd deel te nemen. 'Ze wilden'
, schreef van Baarsel,
'hoewel ze tot nu toe door de regering schandalig waren behandeld, nu het land in nood was, alles vergeven en vergeten en tonen dat ze goede vaderlanders
1 A.v., p. 99. 2 Telegram, 29 dec. 1941, van van Starkenborgh aan de min. van kol. (IC, 10 521). 76
Al deze vrijwilligers, ca. tweehonderd, 'meest vroegere militaire functies bekleed hebbende'
, o.ndertekenden een verzoekschrift. Het werd doorgegeven aan procureur-generaal Block. Deze legde het terzijde en reageerde er zelfs niet op, 'omdat hij'
, aldus van Baarsel, 'twijfelde aan de oprechtheid.'
I Wèl kreeg de kampcommandant heel iets anders van mr. Block te horen: begin januari verscheen bij hem een luitenant met het bericht dat 'de onverzoenlijken'
op last van de procureur-generaal naar West-Indië overgebracht zouden worden. De procureur-generaal had de officier een lijst met ca. honderdvijftig namen meegegeven maar de kampcommandant kon er namen van schrappen of namen aan toevoegen. Van Baarsel schrapte er ca. twintig. Honderdtwee-en-dertig af te voeren 'NSB'
ers' bleven over. Aan hen werden de veertien toegevoegd die in de gevangenis te Cheribon opgesloten waren, zodat een groep ontstond van in totaal honderdzes-en-veertig 'NSB'
ers', ~nder hen de oprichter van de Indische Partij, E. F. E. Douwes Dekker die, zoals eerder vermeld, in '40 rapporten voor de japanners was gaan schrijven. Die groep werd later in januari in Tjilatjap aan boord gebracht van een schip van de java-Chinajapan-lijn, de 'Tjisadane'
, waarvan het hoofddek tot een soort kooi was gemaakt. Ter bewaking gingen dertig mariniers mee. Er waren in die tijd berichten gekomen dat mogelijkerwijs een Duitse raider in het zuiden van de Pacific opereerde - hield deze de 'Tjisadane'
aan, dan zouden de 'NSB'
ers' bevrijd worden. Om dat laatste te voorkomen, kreeg (Bezemer heeft bij zijn onderzoek dit gegeven ontdekt) de gezagvoerder van de 'Tjisadane'
opdracht van de Commandant Maritieme Middelen te Soerabaja, kapitein-ter-zee P. Koenraad, om, als hij door een raider werd aangevallen, zijn schip mèt de 'NSB'
ers' vrijwelonmiddellijk tot zinken te brengen. Er werden daartoe kisten van een Amerikaanse telefoonmaatschappij aan boord gebracht die evenwel geen telefoonapparatuur maar zware explosieven bevatten. Die kisten werden in de dieptanks geplaatst en er werd, aldus Bezemer, 'een contactklok ... aangebracht, zodat de passagiers' (t.w. de mariniers en een aantal gewone passagiers) 'en deJ. van Baarsel:'Het NSB-interneringskamp te Ngawi'
,p.'Tjisadane'
voer naar Suriname.
Of de verantwoordelijkheid voor de met alle humaniteit strijdige opdracht welke Koenraad gaf, louter bij hem persoonlijk berust dan wel of terzake nog overleg is gepleegd met de marinestaf, heeft Bezemer niet kunnen vaststellen.