Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 11a – Nederlands-Indië (2e band)
Alle delen:
XC. Geallieerde nederlagen Nederlandse successen Eind december 734 745 762 769 774 Hoofdstuk 14Abda-Command Wavells plan / Versterkingen Celebes / Borneo / Ambon De Combined Striking Force Singapore / Palembang Geen hoop voor Java Blijven of vertrekken?
Hoofdstuk 15 - Ineenstorting 918 Katastrofe ter zee 921 De Indonesische nationalisten 9(59 Java gaat verloren 988 Noord- en Midden-Sumatra / De rest van de Grote Oost 1086 Hoofdstuk 16 - Nabeschouwing 1120 Bijlage I Datumlijst september 1939-maart 1942 II41 Bijlage 2 - Ministers van koloniën en gouverneursgeneraal '1900-1942 1145 Bijlage 3 - Afkortingen van de namen van organisaties en instellingen 1146 Lijst van illustraties II48 Lijst van kaarten I I 52 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten II53 Register 1 I 57
ISBN 90247
XCVan de Nederlandse en Indisch-Nederlandse bevolkingsgroepen in Indië mag men schrijven (het vorige hoofdstuk toonde het aan) dat zij de oorlogsinspanning van het koninkrijk van harte steunden; zij volgden dan ook met intense belangstelling het oorlogsverloop, verheugden zich over de wijze waarop Engeland standhield en bewonderden, van de zomer van '41 af, de hardnekkige verdediging van het Rode Leger tegen de Duitse invasie.
XCHoe reageerden de Chinezen, de Arabieren en de inheemsen?
XCOver de reacties van de Arabieren hebben wij, aangezien zij geen eigen pers hadden, geen gegevens.
XCDe Chinese bladen gaven, met uitzondering van het door de Japanners opgerichte dagblad Hong Po (het werd door de meeste Chinezen als 'een verradersblad' beschouwd 1), van een duidelijke sympathie voor Engeland blijk: Japan was Duitslands bondgenoot en dat aan Duitsland de voet werd dwarsgezet, was de Chinese bladen welkom - elk Engels succes werd gezien als een succes voor het bewind van Tsjiang Kai-sjek.
XCWat de reacties van de inheemsen betreft, moet men onderscheid maken tussen de politiek-bewuste minderheid en de grote meerderheid die aan het politieke leven niet actief deelnam. Voor die meerderheid die in de dessa's en de stads -kampongs haar simpele bestaan voortzette, was de Tweede Wereldoorlog een ver en vaag gebeuren" - de meesten, analfabeten nog, konden geen krant lezen en hadden geen radio. Zij waren daardoor extra gevoelig voor geruchten. Zij wisten dat er oorlog was - oorlog was onheil, voor dat onheil moest men, als het naderbij dreigde te komen, het vege lijf redden. Zulk een reactie tekende zich al kort na de Meidagen af. Verontrustende geruchten maakten zich namelijk midden juni '40 meester van een deel van de eenvoudige inheemsen op
XCI Brief, 10 nov. 1983, van Go Gien Tjwan. 2 De oorlog was uiteraard dichterbij voor de inheemse huisbedienden bij Europeanen. Bij de berichten over Nederlands nederlaag gedroegen zij zich enige tijd, aldus later de oud-marine-officier A. G. Vromans, 'als in een sterfhuis, niet oprecht medelevend voor het grootste deel, doch inheems-beleefd en stil. Enkele gevallen van spontane, echte beroering waren er ook.' (A. G. Vromans: 'De Indonesiërs', p. 70, Iq.
Java: tot hen was doorgedrongen dat Japan om onderhandelingen met het gouvernement had. gevraagd ~ daar werd nu bij rondverteld (het is heel wel mogelijk dat deze toevoeging van door de Japanse consuls geïnstrueerde inheemse agenten afkomstig is geweest) dat de Japanse onderhandelaar aan boord van een groot oorlogsschip' zou arriveren. Zou dat tot oorlog leiden? Het zekere voor het onzekere nemend, besloten in Batavia talrijke inheernsen, onmiddellijk naar de dessa's te trekken waaruit zij afkomstig waren, en hun bezittingen die zij niet mee konden nemen, voor een appel en een ei te verkopen. Misschien deed dit vluchtverschijnsel zich het eerst en het sterkst onder eenvoudige Chinezen voor (zij namen aan dat de Japanners in Indië met de wreedheid zouden optreden die zij in China aan de dag hadden gelegd) - het waren althans in eerste instantie de hoofdredacteuren van de Chinese dagbladen welke in Batavia op een van de eerste dagen van juli ontboden werden bij de assistent-resident die, aldus het deer het Kantoor voor de Volkslectuur samengestelde wekelijkse persoverzicht, 'de vrees uitte dat Batavia geheelleeg zallopen, indien de stroom van de bevolking naar buiten aanhoudt.' Men behoefde, zei de assistent-resident, geenszins bang te zijn dat een Japanse aanval op handen was.' Die geruststelling had slechts een beperkt effect: op zondag 7 juli 'kwamen', aldus een bericht in het 'Japanse' dagblad Hang Po,
XC'de autobusdiensten wagens te kort ... (wij) zagen autobuss'en en treinen vol vrouwen en kinderen, die naar buiten en naar de Preanger trokken, .. Huisvrouwen, die hier gebleven zijn ... , constateerden dat haar baboes' zich plotseling herinnerden dat zij naar haar dessa's moesten terugkeren. Van verschillende kantoren heeft het personeel verlof gevraagd.' 3
XCWij nemen aan dat deze onrust later in juli tot bedaren kwam.
XCEr werd in die maand door een inheemse advocaat-procureur te Sernaràng, mr. Sastromoeljono, in een bespreking met een officiële commissie die naging hoe de weerbaarheid der inheernsen kon worden versterkt, een nogal gedetailleerd beeld gegeven hoe zijns inziens de inheemsen de oorlog zagen. Hij sprak zonder de terughoudendheid die veel inheemsen in hun contact met Europeanen aan de dag legden, zulks uit vrees dat openhartigheid hen in maatschappelijk opzicht zou schaden.p.inheemse vrouwelijke bedienden. 3 Hong Po, 9 juli 1940, in Overzichtvan de Inlandse en Maleis-Chinese pers, 1940; p.
1940, 545.
Mr. Sastromoeljono onderstreepte, aldus het verslag van zijn mededelingen i dat onder de inheemsen de groepen van 'de werkelijk loyalen' en 'de staatsgevaarlijken' maar klein waren en dat de grote meerderheid der inheemsen bestond uit 'staatsonverschilligen' of tstaatslauwen'. Die grote groep
XC'vertoont verscheidene nuanceringen, maar zoals de naam het reeds aanduidt, is onverschilligheid haar hoofdkenmerk. Het sterkst komt dat in dit verband tot uiting in dit gezegde: 'Wat kan het mij schelen, of ons land onder Nederland of een andere mogendheid komt te staan, ik zal er niets bij verliezen; waarom mij uitgesloofd om de bestaande toestand te handhaven?' Deze mensen zijn bepaaldelijk niet anti-gezag of anti-Nederlanders, het enig positieve in hu~ gevoelen is een duidelijk ongeïnteresseerd zijn. Ontevreden zijn zij niet, maar bepaaldelijk tevreden evenmin.
XCWeer anderen in deze groep zeggen: 'Moeten wij dit land nu helpen verdedigen tegen buitenlandse aggressie? Waarvoor, is dit dan öns land? Och, als het alleen maar om financiële bijdragen gaat, ons goed. Mensen in nood dienen geholpen te worden, maar ons bloed er voor geven, neen!'
XCUit dit laatste blijkt het gevoel van: wij hebben ons land en onze vrijheid verloren, wij berusten in deze toestand, wij doen niets om aan die toestand een einde te maken, maar evenmin zullen wij iets doen om hem te bestendigen. Als dienaren van d'e .staat doen deze mensen hun plicht. Zij moeten nu eenmaal werken orri niet van de honger om te komen.'
XCRuim een half jaar later, begin februari '41, kwam de oudste Indonesische medewerker bij de censuur, die tevens al sinds' 31 Volksraadslid was, tot overeenkomstige conclusies. 'Het heeft mij', rapporteerde hij,
XC'gefrappeerd te moeten constateren dat in de briefwisseling tussen de inheemsen onderling nooit, maar dan ook nooit een lans wordt gebroken dan wel propaganda wordt gemaakt voor de zaak der Geallieerden. Scherpe kritiek op het optreden der Duitse barbaren is mij evenmin onder ogen gekomen.'
XCDe inheemse censuur-medewerker wees er verder op dat zodanige kritiek ook vrijwelontbrak in de inheemse pers.
XCToen Levelt, de regeringsgemachtigde voor algemene zaken, in maart '41 de twee geciteerde uitlatingen aan van Starkenborgh voorlegde, wees hij nog op een rapport van een inheemse jurist- die opgemerkt had, 'dat men zich, wat de grote massa der Ind~nesische bevolking betreft, geen
XCI Van der Wal: Volksraad. dl. II, p. 583-84. 2 A.v., p.
te optimistische voorstellingen moet maken ten aanzien van een werkelijk medeleven met de ramp welke over Nederland is gekomen."
XCLevelt zelf meende dat die grote massa der Indonesische bevolking jegens het Huis van Oranje positief stond: 'Gezien de eerbied voor het vorstengezag dat de Indonesiër van nature aangeboren is, acht ik het', schreef hij,
XC'zeer aannemelijk dat de inheemse bevolking ook met gevoelens van oprecht medeleven en trouw bezield is tegenover onze geëerbiedigde koningin en haar Huis. Ik meen echter dat men zich geen overdreven voorstelling moet maken van de gevoelens van lotsverbondenheid met Nederland en van een spontane aanhankelijkheid van de inheemse bevolking aan het Nederlandse gezag in deze gewesten. Zij ondergaat dat gezag m.i. veeleer passief en gewillig dan dat zij de koninkrijk-gedachte actief beleeft en voor het behoud van de band met Nederland tot offers bereid is. Uiteraard ziet de bevolking ook in dit opzicht op naar haar hoofden en wordt haar stemming sterk beïnvloed door de houding welke deze hoofden aannemen' 2_
XCdie hoofden waren dus volgens Levelt evenmin bereid, voor het behoud van de band met Nederland offers te brengen.
XCBij een deel van de politieke voormannen der nationalistische beweging is het tot duidelijke, meer 'positieve' reacties gekomen op de Duitse aanval op Nederland. In Batavia gaven de hoofdbesturen van een groot aantal inheemse organisaties, politieke zowel als Islamietische, op I S mei (na het bericht van Winkel mans capitulatie) manifesten uit waarin zij hun leden opwekten, zich nu achter het gouvernement te scharen, de onder de staat van beleg afgekondigde bepalingen (alle openbare bijeenkomsten van staatkundige aard waren verboden) stipt na te komen en steun te verlenen aan de overheid, bijvoorbeeld door toe te treden tot burgerhulpdiensten als de luchtbescherming. Op diezelfde I yde mei plaatste deenkele indruk gemaakt. Zijn departement heeft de stukken niet ter kennis gebracht van de koningin. 2 A.v., p.
I De geciteerde stukken waren opgenomen in de z.g. mailrapporten'aan het departe ment van koloniën te Londen; of zij minister Welter onder ogen zijn gekomen, weten wij niet, maar is dat wèl het geval geweest, dan hebben zij op hem in elk geval geen
inheemse pers in Makassar op Celebes een oproep van Tjipto ; deze oude voorman van de nationalistische beweging, die zich met het oog op een betere medische zorg in november '39 naar een nieuw verbanningsoord, Makassar, had mogen begeven', was op Bandawaar hij van eind '27 tot eind '39 in ballingschap had geleefd, evenals Sjahrir tot het inzicht gekomen dat het Nederland en Indië verbindende belang van het behoud van de demoeratie moest prevaleren boven de engere belangen van de nationalistische beweging (een inzicht dat van beiden aan het gouvernement bekend was'') - in zijn oproep heette het o.m.: 'Nu staan we naast de Nederlanders, nu het Japanse gevaar dreigt. Begraaft de geschillen met
XCI Hij had in mei '39 verzocht, naar Makassar te mogen gaan voor een medische en tandheelkundige behandeling; die verplaatsing werd door het gouvernement betaald dat ook bereid bleek, zijn artsenen tandartsenrekening te betalen; daaraan ging evenwel ambtelijk overleg vooraf dat volle vijf maanden duurde. 2 Kort na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had Sjahrir zijn inzichten neergelegd in een lange brief aan Tjipto waarin hij uitdrukking gegeven had aan zijn hoop dat het gouvernement de nationalistische beweging als 'eventuele bondgenoot' zou willen beschouwen. Waarom, zo vroeg hij zich af, deed het dat nog niet? 'Uit conservatisme en uit angst voor verlies aan prestige meer nog, geloof ik, dan uit wantrouwen in de volksbeweging en in de bedoelingen van haar voormannen'; daardoor was van de 'vlucht van het ambtenarendenken naar de regionen van het politieke denken nog niets te bespeuren'. Sjahrir had verder geschreven dat zijn 'sympathie aan de kant van de democratieën' was - de gevaren voor Indonesia moesten groter zijn, had hij gedacht, voor men hem zijn 'politieke handelingsvrijheid' zou hergeven. 'Bij het uitbreken van een oorlog in de Pacific, waarbij Nederland en Indonesia beide betrokken worden, moet de volksbeweging', aldus zijn opinie, 'moreel en actief meewerken aan de verdediging van dit land De regering zal die volksbeweging alle ruimte van beweging moeten verschaffen, die ze nodig heeft om haar taak te kunnen verrichten' - niet zonder dat die regering concessies deed! 'Zij zal daarvoor onvermijdelijk aan de volksbeweging een gedeelte van haar verantwoordelijkheid moeten overdragen omdat, wat ook de onder gelegen doeleinden mogen zijn, van denationalisten medewerking in de verdediging van dit land toch onmiddellijk alleen betekent de verdediging van- de Nederlands-Indische staat, waaronder immers ook het Indonesische volk begrepen is ... De regering moet de moed hebben om het kader van de beweging, dat nu wordt vastgehouden in de interneringsoorden, aan de beweging terug te geven.' (brief, 21 sept. 1939, van Sjahrir aan Tjipto in Kwantes, dl. IV, p. 681 e.v.).
XCTjipto had deze brief aan de hoogste Nederlandse bestuursambtenaar op Banda gezonden, daarbij in eén eigen briefvermeldend dat Sjahrir ook de gedachtengangen van Hatta had weergegeven (die eveneens nog steeds op Banda geïnterneerd was), en de gouverneur van de Grote Oost had de brief vervolgens aan van Starkenborgh doen toekomen. Beide brieven waren eenvoudig voor kennisneming aangenomen en eind '39 zonder commentaar toegezonden aan het Haagse departement van koloniën dat er evenmin
Nederland - een groter gevaar dreigt." Er werd op die r yde mel in Makassar voor de ambtswoning van de gouverneur van de Grote Oost een betoging van aanhankelijkheid jegens Nederland gehouden waaraan bijna alleen Europeanen.deelnamen - Tjipto nam toen het initiatief tot een tweede betoging op .de röde en daaraan (hij liep zelf in het eerste gelid) namen ongeveer tweeduizend Indonesiërs en Chinezen deel; het persbureau Aneta gaf hieromtrent een bericht door aan alle dagbladen.'
XCEr kwamen voorts in die dagen bij het gouvernement loyaliteitsbetuigingen binnen van de organisatie van de sociale bovenlaag der Indische Chinezen, de Chung Hu/a Huifdat tot in lengte van dagen het koninkrijk der Nederlanden intact blijvc!'<), van talrijke inheemse vorsten, van de Regentenbond, van alle organisaties der Ambonnezen, van Scetardjo's Vereniging van inheemse bestuursambtenaren, de PPBB, van het Verbond van inheemse Christenen, de PKC niet evenwel van de zijde van de organisaties die in '39 de grote Indonesische politieke federatie, de Gapi, hadden gevormd, maar deze hadden, zoals vermeld, wel tot steun aan het gouvernement opgeroepen. De Parindra deed bovendien aan het steunfonds voor Nederland gelden toekomen die. door haar jeugdorganisatie waren ingezameld, en Dewantoro, de leider van het Taman Siswo--onderwijs, zond van Starkenborgh van Djokjakarta uit een loyaliteitsbetuiging - 'geruime tijd later vroeg hij mij', aldus de voorzitter van de Volksraad, mr. Jonkman,
XC'of ik begreep waarom hij nooit antwoord ontvangen had. Dat wist ik niet. Maar ik waagde het te veronderstellen dat men op Buitenzorg een loyaliteitsverklaring van een Ind;ne;iër (die volgens ons staatsrecht immers 'inheems Nederlands onderdaan, zij het niet-Nederland~r' heette) niets bijzonders vond.'4
XCAldus oordeelde ook Koch, de hoofdredacteur van Kritiek en Opbouw.'Het wanbegrip omtrent de betekenis van die spontane uitingen', schreef hij na de oorlog, 'uitte zich in de kringen van hogere ambtenaren daarinJ.
I Aangehaald in D. van der Meulen: p. 145. 2 In inheemse kring werd toen door sommigen,het vermoeden geuit dat Tjipto louter de bedoeling had bij het gouvernement in een goed blaadje te komen. Hij verdedigde zich tegen deze insinuatie in een brief, opgenomen in een der op Javà verschijnende bladen waarin hij er o.m. op wees dat de tendens van de Nederlandse politiek in Indië democratisch was, 'indien Hitler zegeviert, zal de demoeratie verdwijnen, daarom moeten wij Hitler helpen bestrijden.' a juni 1940, in 1940, p. 433). J 15 mei 1940. 4 A. Jonk man: p. 263.
dat men zich op de borst sloeg en er triomfantelijk aan herinnerde, altijd wel te hebben gezegd dat de inheemse bevolking in de ure des gevaars achter de regering zou staan.' 1
XCTjipto was de enige die te merken kreeg dat zijn solidariteitsbetuiging niet was ontgaan aan het gouvernement: in oktober '40 kwam bericht dat zijn verbanning opgeheven was en dat hij naar Java mocht terugkeren (hetgeen hij toen ook deed"), Dit bericht werd, aldus het wekelijks gouvernementeel persoverzicht, in alle inheemse bladen
XC'met vreugde ontvangen ... en grote waardering wordt uitgesproken voor deze geste van de regering welke, naar men hoopt en ten stelligste verwacht, gevolgd zal worden door de opheffing der internering van alle andere politieke geïnterneerden van democratische richting. Immers, het is de tijd van verdediging der democratische landen en der democratische idee'3
XCin minstens een blad werd er óók op aangedrongen, 'Boven-Digoel met spoed op te heffen."
XCNiets daarvan. Boven-Digoel bleef gehandhaafd en behalve van Tjipto werd van geen van de voormannen der nationalistische beweging, noch van Hatta, noch van Sjahrir, noch van Soekarno, de verbanning opgeheven; herhaaldelijk spraken inheemse bladen daar hun teleurstelling over uit, het duidelijkst wellicht in de eerste dagen van december '41, toen bericht kwam dat de Vice-Roy van Brits-Indië aan Pandit Nehroe, de politieke leider van de Congress-partij, die in oktober '40 wegens politieke agitatie gearresteerd en tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld was, zijn vrijheid had hergeven.
XC1 D. M. G. Koch: Verantwoording. Een halve eeuw in Indonesië(I9S6), p. 230. 2 Tjipto, wiens gezondheid was achteruitgegaan, kon geen brede politieke activiteit meer ontplooien. In januari '41 verscheen een interview met hem in een der inheemse, in Batavia verschijnende dagbladen. Hij zei toen o.m.: 'De tegenwoordige Volksraad beantwoordt niet aan de eisen des tijds.' Soekarno noemde hij 'een bekwaam man en een charmeur', Hatta 'buitengewoon bekwaam en zeer ijverig', maar 'zijn driftige natuur is soms voor hemzelf gevaarlijk.' Sjahrir was, zei hij, 'ook buitengewoon bekwaam maar zeer lui.'(Pemandangan, 20 jan. 1941, in Overzicht van de Indonesische en Maleis-Chinese pers, 1941, p. IIS). 3 A.v., 1940, p. 996. 4 1Jaja Timoer, 19 okt. 1940, in a.v., p.
XCOok van Soekarno, die in Benkoelen geïnterneerd bleef, waren de inzichten aan het gouvernement bekend.
XCHij bleef in zijn interneringsoord een door de inheemsen vereerde figuur. 'Hij is', berichtte in juni '41 e~n redacteur van het in Soerabaja verschijnend dagblad van de Parindra,
XC'niets veranderd. Met aandacht volgt hij steeds de Indonesische volksbeweging en regelmatig leest hij bijna alle Indonesische dagbladen ... Voor het gewone volk is hij slechts 'Soekarno', geen 'toeu/an' I of' insinjoer' 2 Deze benaming door het volk is ... een teken van waardering en eerbied ... Soekarno is geïnterneerd! ... Hij heeft geleden ten behoeve van zijn idealen, doch deze zijn er niet door verminderd, want Soekarno weet wat hij wil."
XCIn Benkoelen nam Soekarno het initiatief tot de oprichting van een nieuw Taman Siswo-schoolgebouw. Voorts gaf hij zich vooralook rekenschap van de plaats die de Islam in een zelfstandig Indonesië zou moeten innemen. Hij getuigde van sympathie met de modernistische Mohamma dijah-beweging en betoogde herhaaldelijk (ook in artikelen) dat de Islam, in tegenstelling tot wat orthodoxe Islamieten wensten, geen staatsgodsdienst behoorde te worden. Zulk een exclusivisme wees hij af. In drie lange artikelen van zijn hand die eind juni en begin juli '41 in een der in Batavia verschijnende inheemse dagbladen gepubliceerd werden (hij publiceerde er méér), noemde hij zich 'overtuigd nationalist, overtuigd Islamiet en overtuigd Marxist." Hij wees het fascisme af: Duitsland, schreefhij, 'is een staat van knuppelaars, Italië evenzeer en ook van Japan zou men dat kunnen zeggen'S - zijn veroordeling van Japan was dus iets minder scherp dan die van Duitsland en Italië. Inderdaad, hij stond jegens Japan niet zonder ambivalentie: dat het land zijn macht ten koste van andere grote mogendheden trachtte uit te breiden, achtte hij begrijpelijk. Hij voorzag overigens dat die uitbreiding tot een gewelddadige botsing zou leiden, 'het duurt niet lang meer', voorspelde hij in een van zijn artikelen in het Bataviase blad, 'of de blauwe wateren van de Stille OceaanMeneer.Ingenieur.juniin
1 2 13 1941, 1941, p. 922. 4 28 juni, I en 2 juli 1941, in a.v., p. lOW-SI. 5 Aangehaald in B. Dahm: p. 218.
zullen rood gekleurd worden en het toneel zijn van een slachting zoals de wereld nog niet heeft gekend!' Nam hij aan dat de Nederlandse koloniale macht in Indië dan door Japan zou worden vernietigd? Dat is alleszins mogelijk - er waren velen die zo dachten.
XCVoor het gouvernement bleef hij een probleem vormen. In de lente van '41 liet van Starkenborgh hem meedelen dat hij naar Java zou kunnen terugkeren als hij daar in artikelen steun wilde verlenen aan het gouvernement; op dat aanbod ging hij niet in. Hij bleef dus tegenstander van het regime, ja hij werd gezien als iemand die, als Japan de handen naar Indië zou uitstrekken, zich heel wel als helper van de Japanners zou kunnen ontpoppen. 'De wijze waarop men dit gevaar trachtte te bezweren, was', aldus een der BB-ambtenaren in de streek van Benkoelen,
XC'de volgende: wanneer er slechte berichten van het Europese front kwamen, kon men een politieauto door de kotta' horen rijden. Deze ging dan naar het huis van Soekarno, die niets had gedaan doch potentieel gevaarlijk was. De politie nam Soekarno mee en sloot hem enige tijd in de politiekazerne op, totdat men de lucht weer wat geklaard achtte. Bij volgende slechte berichten herhaalden zich dergelijke taferelen.'?
XC, Het centrum. 2 L. G. M. ]aquet: Aflossing van de wacht, p.
verwijten de hoog-ambtelijke, onaandoenlijke Bataviasesfeer dat zij op het schoonst gebaar dezer samenleving geen antwoord geeft ... Dit schone gebaar zal sterven als het niet wordt opgevangen.' 1 Was wellicht een ander dan een politiek antwoord mogelijk?
XCIn de genoemde bladen, maar ook wel daarbuiten, tekende zich een streven af om, nu heel Indië in een-en-hetzelfde gevaar leek te verkeren, de maatschappelijke gelijkwaardigheid van alle ingezetenen te onderstrepen (voorbeelden van rassendiscriminatie die zich in het maatschappelijk leven bleven voordoen, werden gepubliceerd en gelaakt) en meer inhoud te geven aan wat gezien werd als een eigen Indische cultuur: een cultuur waaraan Nederlanders, Indische Nederlanders, Vreemde Oosterlingen en Indonesiërs deel dienden te hebben. Ter bevordering van die cultuur werd op initiatief van dr. P. J. Koets, oud-secretaris van de 'Stuw' -groep, de oprichting voorbereid van een maandblad, De Fakkel? Het eerste nummer verscheen in november '40. 'Wij menen', schreef de redactie (deze bestond uit twaalf academici, onder wie twee Indonesiërs en een Indische Chinees die in Nederland hadden gestudeerd), 'dat het periodiek blijvend nodig is in een Indië dat zich ook op cultureel gebied tot zelfstandigheid ontwikkelt.'? Uiteraard was die culturele zelfstandigheid moeilijk denkbaar zonder de politieke De Fakkel evenwel zweeg in de regelover binnenlands-politieke vraagstukken. 'Aan de Indonesische pers', aldus later de secretaris van de redactie, Rob Nieuwenhuys, 'ging haar bestaan praktisch voorbij, de Europese pers oordeelde niet erg vriendelijk' 4 de meeste Europese bladen hadden blijkbaar geen behoefte aan 'zelfstandigheid op cultureel gebied'.
XCIn mei' 39 was, zoals wij in hoofdstuk 7 weergaven, op initiatief van de Parindra (de in sociaalopzicht behoudende nationalistische partij) een
I Aangehaald in het 1940, p. 452. 2 De oprichters knoopten aan bij een initiatief dat de schrijver du'Perron eind '38 genomen had: ook hij had getracht 'een cultureel maandblad op te richten - men was er toen niet in geslaagd, voldoende geld bijeen te krijgen; dat zulks in '40 wellukte, was o.m, gevolg van het feit dat de Nederlandse culturele week- en maandbladen Indië niet langer bereikten. 'Aangehaald in R. Nieuwenhuys: P.419. 4 A.v., p. 4 2 3.
Indonesische politieke federatie opgericht, de Gaboengan Polilik Indonesia oftewel de Gapi; oprichters waren, behalve de Parindra, de Gerindo (de meer 'socialistische' nationalistische partij), de Partai Sarekal Islam Indo nesia, de PSII, en twee regionale partijen: de Persaloean Minahassa (het Minahassa-Verbond) en de Pasoendan (de organisatie der Soendanezen); de katholieke partij, de Persatoean Polilik Katholik Indonesia, de PPKI, was spoedig tot de Gapi toegetreden. De leiding van de Gapi was toevertrouwd aan een centraal secretariaat, gevormd door vertegenwoordigers van de Parindra, de Gerindo en de PSII, respectievelijk Thamrin, Sjarifoeddin en Abikoesno. De Gapi had vervolgens in september na een vergadering te Batavia (als 'Djakarta' aangeduid) een manifest uitgegeven waarin de deelnemende organisaties hadden verklaard dat zij voortaán niet zelfstandig maar louter in Gapi-verband actie zouden voeren; ook was in dat manifest het eerste doel van de actie aangegeven: 'dat er behoort te worden ingesteld een regering met een parlement dat gekozen wordt uit en door het volk' (rechtstreekse verkiezingen dus met veel meer kiezers) 'en een regering die verantwoordelijk is aan dat parlement' (hetgeen het einde zou betekenen van de overheersende positie van de gouverneur-generaal en dus van Nederland). Vrijwel de gehele inheemse pers alsmede de organisatie van de inheemse studenten en de federatie van vakbonden van inheems gouvernementspersoneel hadden zich onmiddellijk achter de Gapi geschaard en haar leus: 'Indonesia berparlemenf' ('een parlement voor Indonesië!') overgenomen. Eind december was vervolgens in Batavia met medewerking van een nieuwe federatie van alle jeugdorganisaties, nationalistische zowel als Islamietische, een Volkscongres gehouden waar de rood-witte vlag als 'eenheidsvlag' en het Indonesia Raya als 'eenheidslied' waren aanvaard - wij haalden in hoofdstuk 7 de uitspraak aan van van Starkenborghs Adviseur voor inlandse zaken, dr. G. F. Pijper: 'Nimmer in de geschiedenis der inheemse politieke beweging is de eenheid zo groot geweest als nu.'
XCVoor wij nu gaan weergeven, welke actie de Gapi na de Meidagen van ,40 ontplooide, willen wij onderstrepen dat die actie deel bleef van een streven der Indonesiërs om ook op niet-politieke terreinen moderne organisaties op te richten en dat zij al vóór de Meidagen door het gouvernement werd tegengegaan.
XCWat het eerste betreft: in de periode mei '4o-december '4I werden tal van nieuwe vakbonden opgericht en ook de jeugdbeweging, de vrouwenbeweging en de onder de Grote Islamietische Raad voor Indonesië, de Madjilisoel Islami! a'laa Indonesia (de Miai), ressorterende organisaties ontwikkelden zich verder. 57
XCWat het tweede aangaat: ter ondersteuning van de leus 'een parlement voor Indonesië!' werden in de eerste vier maanden van '40 op tal van plaatsen in de archipelopenbare vergaderingen gehouden. Op enkele van die vergaderingen greep de politie in. Zo in Benkoelen waar in januari een door de Parindra belegde bijeenkomst werd bezocht door ca. duizend inheemsen, onder wie zich de vertegenwoordigers van vele andere plaatselijke verenigingen bevonden. Toen de spreker het nationalisme ging behandelen, werd hem door de aanwezige rechercheur van de Politieke Inlichtingendienst verzocht, zich te matigen. 'Zijn rede vervolgend trok', aldus een in Palembang verschijnend inheems dagblad,
XC'spreker een vergelijking met een rijpe banaan die het gouvernement echter nog niet rijp vindt maar die zeker zal rotten als men ze liet staan. Dit ontlokte gelach aan het publiek. De PID waarschuwde nogmaals ... Wij zullen niet in opstand komen, vervolgde spreker, waar wij immers hoogstens een patjol' hebben. Ook deze opmerking werd met applaus en vrolijkheid ontvangen. Aan het daarop door de politie gedane verzoek om zijn rede te beëindigen, voldeed spreker niet, zodat de politie hem verzocht het podium te verlaten. Hij deed dit onder het geroep van 'Hidoep!'? De leiding van de vergadering werd toen verzocht de vergadering te ontbinden, waaraan gevolg gegeven werd."
XCIn maart '40 werden in de Minahassa enkele tientallen bestuursleden en leden van de Partai Sarekat Islam Indonesia gearresteerd nadat op enkele vergaderingen ter ondersteuning van de parlementsactie 'in zeer opruiende taal gesproken' was." In april voerde Abikoesno in een plaats bij Bandoeng als laatste spreker het woord op een vergadering welke al enkele malen door de PID onderbroken was; hij drong op een betere sociale bewustwording der overtuigd-Islamieten aan. 'Midden in sprekers rede', aldus een in Batavia verschijnend inheems dagblad,
XC'trad de politie voor de laatste maalop. Zij verbood de heer Abikoesno verder te spreken en gelastte ontbinding van de bijeenkomst. Het publiek werd rumoerig; men riep: 'doorgaan! doorgaan!' Dank zij het beleid van de heer Abikoesno werd het publiek tot kalmte gebracht. Opstaande riepen de aanwezigen driemaal: 'Indonesia berparlemen!', waarna de vergadering uiteenging.' 5
XCIn Menado werd in april een vergadering ter ondersteuning van de
XCt Klein landbouwwerktuig waarvan het blad haaks op de steel staat. 2 'Leve (de Parindra)!' 3 Pertja Selatan, 10 jan. 1940, in Overzicht van de Inlandse en Maleis-Chinese pers, 1940, p. 44. 4 TJaja Timoer, 14 mrt. 1940, in a.v., p. 180. 5 Pemandangan, 2 april 1940, p. 235· 57
parlementsactie gehouden waar de bezoekers voor een zitplaats een kwartje moesten betalen. 'Duizend stoelen', aldus het gouvernementspersoverzicht, 'waren bezet, terwijl nog een duizendtal andere aanwezigen genoegen nam met te staan en honderden bij gebrek aan plaatsruimte naar huis terugkeerden.' Er heerste volgens dit persoverzicht niet alleen in Menado maar ook in Makassar 'grote geestdrift voor een parlement.' 1 Met al dergelijke vergaderingen was het na de afkondiging van de staat van beleg gedaan: van I I mei '40 af waren alle openbare staatkundige bijeenkomsten verboden. Besloten bijeenkomsten bleven mogelijk, zij het dat daar telkens vijf dagen tevoren verlof voor moest worden aangevraagd bij het Binnenlands Bestuur - die besloten bijeenkomsten, welke op ruime schaal toegelaten werden, gaven de in de Gapi verenigde organisaties de mogelijkheid, aandacht te besteden aan de scholing van hun kaders.
XCIn februari '40, nog voor de Duitse invasie van Nederland dus, was door enkele Indonesische leden van de Volksraad, onder wie de voorzitter van de Indonesische katholieke partij, Kasimo, een motie ingediend, die naar de eerste ondertekenaar Raden Wiwoho Poerbohadidjojo, als 'de motieWiwoho' werd aangeduid." Aan de formulering van die motie had de voorzitter van de Volksraad, mr. Jonkman, binnenskamers medewerking verleend.
XCJonkman, van '27 tot '31 lid van de Volksraad, was in Nederland, zoals eerder vermeld, in '18 de eerste voorzitter geweest van het Indonesisch Verbond van Studerenden waarin Indonesische studenten als gelijkwaardigen waren opgenomen, en had in '29 tot de oprichters behoord van het blad De Stuw. Hij was er nadien, toen hij in Makassar officier van justitie was, op blijven aandringen dat Indië als deel van het koninkrijk grotere zelfstandigheid zou krijgen. In '39 stond hij als tweede op van Starkenborghs voordracht tot benoeming van een nieuwe voorzitter van de Volksraad; Hoesein Djajadiningrat, lid van de Raad van NederlandsIndië, stond er als eerste op. De Nederlandse regering benoemde Jonkman, zulks tot ongenoegen van van Starkenborgh die vreesde dat de nieuw-benoemde van zijn positie als voorzitter gebruik zou maken om uitlatingen te doen welke in belangrijke mate van het gouvernements
1 A.V., p. 285. 2 Tekst in van der Wal: dl. II, p. 551-52.
beleid zouden afwijken. Inderdaad, Jonkman deed dat al in de toespraak die hij bij zijn installatie hield: tot ergernis van van Starkenborgh en van een groot deel van de Europese pers sprak hij namelijk van zijn 'geachte medeleden aan Indonesische zijde', waarmee het staátkundige begrip 'Indonesië' gebruikt was dat het gouvernement nimmer bezigde.'
XCIn februari '40 verleende Jonkman aan de motie-Wiwoho in zoverre medewerking dat hij op verzoek van Thamrin, fractieleider van de Parindra (die overigens tegenstander van de motie was: zij ging hem niet ver genoeg), Wiwoho's concept aanpaste aan wat het Nederlandse staatsrecht eiste. De motie drong aan op een staatkundige. opbouw die zou 'leiden tot zelfstandigheid van Nederlands-Indië binnen het staatsverband' ; daartoe verzocht de motie om instelling van een Rijksraad ('gedacht als hoogste staatscollege naast de Kroon') waarin Nederland, Indië, de Antillen en Suriname 'naar recht en billijkheid gelijkwaardig' vertegenwoordigd zouden zijn, voorts op uitbreiding van het ledental en de bevoegdheden van de Volksraad waaraan 'de departementshoofden als ministers verantwoordelijk' zouden zijn, en tenslotte om een (niet nader aangegeven) wijziging in de posities van de gouverneur-generaal en de Raad van Nederlands-Indië.
XCNaast die motie-Wiwoho werden nog twee moties ingediend", een door Soetardjo en drie andere Indonesische Volksraadsleden, onder wie Thamrin, een door Thamrin en twee andere Indonesiërs, onder wie Soetardjo. De motie-Soetardjo bepleitte de instelling van een commissie om na te gaan of een 'Indisch burgerschap' voor alle ingezetenen van Nederlands-Indië kon worden ingevoerd (los van alle andere gevolgen zou de invoering van zulk een burgerschap het voor het gouvernement moeilijk maken, het census-kiesrecht en de gescheiden kiezerskorpsen te handhaven), de motie- Thamrin drong er op aan, in alle officiële stukken de woorden 'Nederlands-Indië', 'Inlander' en 'Inlands' te vervangen door 'Indonesia','Indonesiërs' en 'Indonesisch'.
XCVooreerst werden die drie moties niet in behandeling genomen, zodat Levelt, regeringsgemachtigde voor algemene zaken, er zich in de Volksraad niet over behoefde uit te spreken, maar in de kringen der politiekbewuste Indonesiërs werd na de Duitse invasie van Nederland en vooral ook na de loyaliteitsbetuigingen die daarop waren gevolgd, verwacht dat
I 'Er bestaat geen 'Indonesië' in staatkundige zin', schreefZentgraaffbij die gelegen heid in de 'en er zal er nooit één bestaan, zolang Nederland zijn plaats in de rij der volken mag houden.' (Aangehaald in Kwantes, dl. IV, p. 656). 2 Teksten in van der Wal: dl. p. 552-53.
het gouvernement niet zou nalaten, op de een of andere wijze de nationalistische beweging de hand toe te steken, hetgeen uit een positieve reactie op een of meer der drie moties zou kunnen blijken. Toen evenwel van Starkenborgh op IS juni '40 de nieuwe zitting van de Volksraad opende, deed hij slechts aan het slot van zijn toespraak de vage mededeling dat na de oorlog 'de samenleving noodwendig in vele opzichten anders (zou) zijn dan voorheen ... Heroriëntatie' zou dan 'een vereiste zijn ... tevens voor degenen die, naar verandering strevend, aan hun verlangens reeds vorm gegeven hebben' - impliciet wees de gouverneurgeneraal de verwezenlijking van die verlangens voorlopig af. Or. Koets wist dank zij zijn vriendschappelijke betrekkingen met Indonesische nationalisten dat de toespraak van de gouverneur-generaal in gespannen verwachting was tegemoetgezien - hij zat op die r yde juni op de publieke tribune, 'er was een kans gemist', zei hij ons later, 'ik ging met een kater naar huis.'!
XCGroot was ook de teleurstelling der nationalisten.
XCDe Gapi, uit welker secretariaat inmiddels Sjarifoeddin, die als voorzitter van de Gerindowas afgetreden, zich had teruggetrokken? (zijn plaats werd ingenomen door zijn voorganger, drs. Gani), besloot vervolgens een beroep te doen op de regering te Londen. Daartoe werd op 9 augustus een telegram gericht tot de koningin waarin er o.m. op aangedrongen werd, de Volksraad, 'als overgangstadium tot instelling var: een volwaardig parlement', om te vormen tot 'een parlement welks leden uit en door het volk gekozen worden volgens een kiesstelsel dat de garantie inhoudtJ.
1 P. Koets, 22 nov. 1955. 2 Sjarifoeddin had in mei bepleit dat de veel actiever zou gaan optreden (wellicht bedoelde hij daarmee: doorgaan met openbare vergaderingen) maar dat voorstel was door de kategorisch van de hand gewezen. Sjarifoeddin stond in die tijd candidaat voor een inheemse zetel in de gemeenteraad van Batavia - er zou op 12 juni een tussentijdse verkiezing plaatsvinden. Op 10 juni was hij aan een politieverhoor onderworpen, welk feit in ruime kring bekend was geworden. Bij de verkiezingen (wij herinneren er aan dat hieraan slechts inheemsen mochten deelnemen die geen analfabeet waren en minstens f 300 per jaar verdienden) was evenwel niet hij maar een candidaat van de gekozen. Vervolgens was hij op verdenking dat hij en andere een communisti sche oproep hadden verspreid, later in juni opnieuw gearresteerd en na zijn vrijlating, 27 juni, had hij besloten (zijn motieven zijn onbekend), zich voorlopig uit het politieke leven en uit de advocatuur terug te trekken en in dienst van het gouverne ment te treden. Daarbij kan van belang zijn geweest dat hij zich steeds sterker aangetrokken voelde tot het Christendom. Hij kreeg in september '40 een functie bij het Kantoor voor de Handel, dat onder het departement van economische zaken ressorteerde.
van billijke vertegenwoordiging der bevolkingsgroepen', en de departementshoofden te maken tot aan die omgevormde Volksraad verantwoordelijke ministers.' Een afschrift van dit telegram werd, eveneens op 9 augustus, aan van Starkenborgh toegezonden ('ik acht optreden Gapi onbehoorlijk' seinde deze aan minister Welter") en de Gapi gaf vervolgens een zo ruim mogelijke bekendheid aan de door haar genomen stap, daarbij vragend om schriftelijke betuigingen van instemming - die kwamen vóór eind oktober binnen van de zijde van meer dan tweehonderd Indonesische organisaties en meer dan twintigduizend individuele Indonesiërs. Uit die nieuwe actie van de Gapi vloeide voort dat nu ook de partij der Indonesische Arabieren, de Partai Arab Indonesia, zich als buitengewoon lid bij de federatie aansloot.
XCVan de gevoelens van teleurstelling welke zijn toespraak van IS juni had gewekt, bleef van Starkenborgh niet onkundig. Hij had in algemene termen gesproken en impliciet de drie eerder genoemde moties afgewezen maar op de daarin geuite verlangens moest hij ook in bijzonderheden ingaan - welnu: de motie- Wiwoho en de motie-Soetardjo wees hij volledig af en uit de motie- Thamrin wilde hij slechts overnemen dat het gouvernement in alle officiële stukken en te zijner tijd ook in wetsartikelen de termen 'Inlander' en 'Inlands' zou vervangen door andere: 'Indonesiër' en 'Indonesisch' dan wel 'inheemse' of 'inheems" - verder wenste hij niet te gaan. Een wel heel kleine concessie! Hij was het zich bewust. Kon er nog iets aan toegevoegd worden? Dat leek hem wenselijk. Zonder overleg met minister Welter besloot hij in de maand augustus, een commissie in het leven te roepen die als taak zou krijgen, de in Indiëvan de kip erkennen.' (7]aja Timoer, I6 okt. 1940, in Overzicht van de Inlandse en Maleis-Chinese pers, I940, p.
1 De koningin legde het telegram (tekst in van der Wal: dl. p. 524) op 13 augustus om advies aan Welter voor; deze liet zes volle maanden verstrijken voordat hij de koningin de raad gaf, het telegram onbeantwoord te laten, hetgeen zij toen ook deed. 2 Telegram, 9 aug. I940, van van Starkenborgh aan Welter (ARA, MI<, M 73, XI A en B). 3 Hieromtrent ging midden oktober een gouvemements rondschrijven uit. De weigering van het gouvernement om van te spreken, werd in de inheemse pers opnieuw gekritiseerd. 'Wie', aldus een der Indonesische dagbladen, 'het bestaan van een kippenei erkent, moet vanzelfsprekend het bestaan
levende staatkundige verlangens te inventariseren - wellicht zou zulk een inventarisatie de nationalistische beweging enige bevrediging geven.
XCVan zijn besluiten deed Levelt op 23 augustus mededeling in de Volksraad. Hem liet van Starkenborgh verklaren, dat het het gouvernement niet juist voorkwam,
XC'principiële staatsrechtelijke hervormingen op dit ogenblik door te voeren of zelfs in min of meer stellige vorm voor te bereiden. Het valt niet te voorzien hoe de wereld er binnenkort uit zal zien ... Men zal niet weten, voor welke toestanden, mogelijkheden en wenselijkheden thans een staatkundige hervorming zou worden voorbereid. Zeker, de regering gelooft in de democratie' en in democratische instellingen, doch zij is er ... van overtuigd, dat het immense wereldgebeuren, waarbij in een spanne tijds een historie gemaakt wordt, waarmede in normale tijden decennia van jaren gemoeid zijn, niet zal nalaten ook op vorm en werkwijze der demoeratie zijn invloed te doen gelden'_'
XCDan waren er de staatsrechtelijke bezwaren. Van Starkenborgh liet het 'een eis van goede trouw' noemen,
XC'dat niet buiten de Staten-Generaal om principiële wIJzlgmgen worden gebracht in de Indische staatsrechtelijke structuur, waarbij de verhouding tussen Nederlands-Indië en het moederland' onmiddellijk betrokken is .. , Wèl is het tijd voor oriëntatie en het verzamelen van stof, onmisbaar om, als het ogenblik gekomen is, tot definitieve oordeelvellingen te geraken. De regering is voornemens met het oog daarop binnenkort een kleine commissie van bekwame mannen in te stellen.'
XCHet feit dat het gouvernement opnieuwalle hervormingen van enig belang had afgewezen, leidde van de zijde der in de Volksraad zitting hebbende Indonesische nationalisten tot een duidelijk protest: de motiesWiwoho, -Soetardjo en -Thamrin werden alle drie ingetrokken. Het was
XC, In pijnlijke tegenstelling tot deze geloofsbelijdenis stond het feit dat de legercommandant, gebruik makend van de bevoegdheden welke hij onder de staat van beleg bezat, in december '40 het Nederlands-Indisch Onderwijzers Genootschap (velen van de naar Indië uitgezonden Nederlandse onderwijzers en onderwijzeressen waren in Nederland lid geweest van de SDAP of hadden daarmee gesympathiseerd) verbood, op zijn congres te Semarang een op de congres-agenda geplaatst voorstel in discussie te brengen, waarin het 'onze taak' genoemd was, 'de jeugd naar ware democratische beginselen op te voeden.' Dit ingrijpen van de legercommandant leidde tot protesten in enkele Europese dagbladen, o.m. tot een hoofdartikel in het Algemeen Indisch Dagblad dat de titel 'Democratic taboe' droeg. (Persoverzicht, 1941, p. 9-10). 2 Wat van Starkenborgh hierbij voor ogen stond, is ons niet bekend.
alsof de nationalisten het gouvernement toevoegden: 'Met u is niet meer te praten!' De stemming der nationalisten werd aggressiever. Toen Levelt eind november bij de algemene beschouwingen over de begroting-rçar opnieuw duidelijk maakte dat het gouvernement niet bereid was aan hun wensen tegemoet te komen en bovendien elk streven naar een vrij Indonesië, Indonesia merdeka, met machtsmiddelen ging bedreigen, beperkte Thamrin zich tot de constatering: 'Als dat zo is, dan wordt de kloof tussen ons steeds wijder' - een uitlating die de jegens het gouvernement kritische Locomotief er toe bracht, het 'angstaanjagend' te noemen, 'hoe véél er aan geestelijke, morele en materiële waarden in deze dagen is stukgeslagen.' 1 De verhoudingen tussen het gouvernement en de nationalistische beweging werden er niet beter op.
XCIn hoofdstuk 8 ('Nippon') memoreerden wij dat van Starkenborgh in juliverrast werd door een telegram van Welter waarin deze ten aanzien van Japan een 'enigszins spectaculair streven naar goede en vruchtbare nabuurschap' had bepleit: een richtlijn die dwars tegen de tevoren door regering en gouvernement gevolgde politiek inging. Begin september stond van Starkenborgh een tweede verrassing te wachten: hij kreeg toen een op 23 augustus door Welter verzonden telegram te lezen" waarin deze er op wees dat de bezetting van Nederland en het daaruit voortgevloeide 'wegvallen geestelijke stoffelijke achtergrond aldaar' zijns inziens 'bij langere oorlogsduur voor bestaande imperiale verhoudingen ontwrichtend' waren; die ontwikkeling wilde hij opvangen 'door sprekende daad uitgaande van hoogste sfeer koninkrijk':
'40 'Overweeg daarvoor vorm koninklijke proclamatie ... waarin aangekondigd en vastgelegd dat Indië na oorlog plaats zal innemen in herboren koninkrijk Indië ... (heeft) aanspraak ... op meer op voorgrond tredende plaats in staatkun dige organisatie koninkrijk. Mitsdien opperbestuur voornemens, spoedigst mo gelijk na wederkeer normaler omstandigheden conferentie bijeenroepen van op staatkundig gebied leidende persoonlijkheden uit gehele koninkrijk teneinde in
XClOverzicht van de Inlandse en Maleis-Chinese pers, 1940, p. 1161-62. 2 Tekst in van der Wal: Volksraad,
onderling overleg weg voorbereiden voor voortvarende verwezenlijking van zodanige hervormingen.'
XCHet voorstel, rijkelijk vaag (aan hoeveel 'leidende persoonlijkheden' dacht Welter en hoe moesten zij benoemd worden?), werd door van Starkenborgh onberaden geacht. Dit was ook het oordeel van Levelt die, van Starkenborgh terzake adviserend I, er o.m. op wees dat juist Welter in februari in een aan de Tweede Kamer gericht stuk de in de petitieSoetardjo bepleite rijksconferentie 'een afgedane zaak' had genoemd. 'De proclamatie zal, zo voorzie ik het', schreef Levelt, 'worden geïnterpreteerd als een politieke concessie van de eerste orde' - maar een concessie welke, aangezien de Indonesische nationalisten actie voerden voor een dominion-status, dezen toch weer niet zou ·bevredigen; men behoefde, meende Levelt, op het ogenblik niet méér te doen dan het rapport afwachten van de 'kleine commissie van bekwame mannen' die de in Indië levende staatkundige wensen zou inventariseren.
XCDe Raad van Nederlands-Indië onderschreeflevelts afwijzend adviesen begin november seinde van Starkenborgh aan Welter zijn oordeel over diens denkbeeld:
XC'Ik met Indoraad instem oordeel Levelt: denkbeeld thans inopportuun Latere ontwikkeling' na afloop ook van werkzaamheden krachtens regeringsverklaring van 23 augustus ingestelde commissie kan echter wenselijk maken denkbeeld opnieuw beschouwen in licht alsdan geldende omstandigheden."
XCEen commissie? Dit was het eerste dat Welter vernam omtrent de 'kleine commissie van bekwame mannen' van welker instelling op 23 augustus mededeling was gedaan aan de Volksraad ! Hij was danig in zijn wiek geschoten, meende dat van Starkenborgh hem telegrafisch om goedkeuring had dienen te vragen alvorens er iets' aan de Volksraad gezegd werd, en zond van Starkenborgh eind november een boos telegram - deze seinde vier weken later terug dat hij in de omstandigheden van augustus niet anders had kunnen handelen dan hij had gedaan; dat lichtte hij evenwel niet toe en zijn verweer was dan ook niet sterk. De conclusie ligt voor de hand dat de gouverneur-generaal er geen behoefte aan had gehad, de inzichten van de Londense regering te vernemen.
I Tekst van het advies d.d. 17 sept. 1940: a.v., p. 551-64. 2 Tekst van het advies d.d. 17 okt. 1940: a.v., p. 565-66. 'In de tekst staat 'afwikkeling'. • Telegram, 7 nov. 1940, van van Starkenborgh aan Welter, in a.v., p. 567.
XCDe commissie welke midden september '40 door van Starkenborgh benoemd werd, stond onder voorzitterschap van een lid van de Raad van Nederlands-Indië, dr. F. H. Visman, een harde werker van wie een dominerende invloed uitging. De commissie telde voorts zes leden: twee andere Nederlanders, drie Indonesiërs en één Indische Chinees. De twee andere Nederlanders waren mr. K L. J. Enthoven, directeur van justitie', en prof. dr. W. F. Wertheim, hoogleraar aan de Rechtshogeschool te Batavia; de drie Indonesiërs waren Raden Adipati Ario Soejono, Vismans collega als lid van de Raad van Nederlands-Indië, mr. dr. Raden Soepomo, docent aan de bestuursacademie te Batavia", en mr. dr. T. S. G. Moelia, lid van de Volksraad voor de Christelijke Staatkundige Partij (de tegenhanger van de ARP); de Indisch-Chinese groep tenslotte werd vertegenwoordigd door mr. ir. Ong Swan Yoe, die als gedeputeerde lid was van het provinciaal bestuur van Oostjava. Er zat in de commissie niemand die er radicale opvattingen op na hield.
XCIn het perspectief van de Indonesische nationalisten had de commissie weinig aantrekkelijks. Haar instelling werd, schrijft Pluvier, door de Indonesische dagbladen beschouwd als 'afleidingsmanoeuvre omdat de regering besefte dat er iets gedaan moest worden'3, en in de drie Indonesiërs die lid werden van de commissie, konden de nationalisten geenszins vertegenwoordigers zien van hun beweging. De aan de commissie opgedragen hoofdtaak, 'een onderzoek in te stellen naar de wensen, stromingen en opvattingen bij de verschillende landaarden, lagen en standen op het terrein van de staatkundige ontwikkeling en ten aanzien van de daarmee samenhangende positie van de diverse bevolkingsgroepen', werd bovendien door de nationalisten, wat hun betrof, als overbodig gezien: hun 'wensen, stromingen en opvattingen' waren duidelijk neergelegd in de beginselverklaring van de Gapi en in de drie moties, welke, op één punt na, door het gouvernement terzijde waren geschoven. Een neventaak van de commissie was, de mogelijkheid en de consequenties te onderzoeken van het instellen van een Indisch burgerschap en van het vervangen in de wetgeving van de termen 'Inlander' en 'Inlands'.
XCBinnen de Gapi ontstond aanvankelijk verdeeldheid of men de com
1 Tijdens de werkzaamheden van de commissie-Visman werd hij benoemd als hoogleraar in het staatsrecht aan de Rechtshogeschool; als directeur van justitie werd hij opgevolgd door mr. N. S. Blom. 2 Soepomo werd in de loop van '41 hoogleraar in het aan de Rechtshogeschool. Pluvier: p. 176.
missie- Visman zou erkennen, d.w.z. met een delegatie voor haar verschijnen, maar in december '40 werd overeenstemming bereikt: de Gapi voerde actie voor een Indonesisch parlement - dan had het zin, de commissie en de publieke opinie in het algemeen te doen weten, hoe dat parlement er uit zou zien en hoe het zou worden samengesteld. Daartoe werd begin '41 een 'Memorandum nopens de staatkundige constructie van Indonesia' opgesteld 1 dat eerst op dat parlement, vervolgens op zijn 'encadrering' en tenslotte op de 'middelen ter bereiking' van het parlement inging.
XCHet parlement werd gezien als bestaande uit een Eerste en Tweede Kamer. De leden van de Eerste Kamer zouden gekozen worden 'volgens een nader te regelen stelsel dat waarborgen biedt voor een behoorlijke vertegenwoordiging van groeperingen en stromingen in de maatschappij', de leden van de Tweede rechtstreeks door alle staatsburgers ('het staatsburgerschap omvat in principe het tegenwoordige Nederlands onderdaanschap'), zulks op grondslag van evenredigheid maar met inachtneming van regionale belangen (de verschillende delen van Indonesia zouden dus een vastgesteld aantalleden kiezen, teneinde te voorkomen dat Java, het volkrijkste eiland, zou domineren).
XCUit de paragraaf 'Encadrering van het parlement' bleek dat de Gapi een onafhankelijk Indonesia wenste dat evenwel met Nederland 'een statenbond' zou vormen. Terwijl in dat Indonesia het parlement de wetgevende macht zou uitoefenen, zou de uitvoerende macht (over de rechterlijke macht werd gezwegen) bij 'het staatshoofd' berusten dat buitengewoon vèrgaande bevoegdheden zou krijgen: bijgestaan door een door hem benoemd 'adviescollege (Raad van Indië)', zou hij 'in overleg met het parlement' ministers benoemen en bovendien ten aanzien van alle besluiten van het parlement het recht van veto hebben; hoe dat staatshoofd zou worden benoemd, werd niet aangegeven.
XCNatuurlijk besefte de Gapi-Ieiding dat wat zij hier als contouren van een onafhankelijk Indonesia aangaf, toekomstmuziek was. Uit de paragraaf 'Middelen ter bereiking van een parlement' bleek evenwel dat zij aan de onafhankelijkheid een overgangsstadium vooraf wilde laten gaan; de duur daarvan werd niet bepaald, wèl vermeldde die paragraaf dat dat stadium 'binnen de tijd van vijf jaren, desnoods met gebruikmaking van het staatsnoodrecht', moest worden verwezenlijkt. Na die vijf jaar moest dan de volgende toestand zijn bereikt: naast de Nederlandse gouverneurgeneraal zou er een Indonesische luitenant-gouverneur-generaal zijn,
XCI Tekst in van der Wal: Volksraad, dl. II, p. 688-89.
meer Indonesiërs zouden leden zijn van de Raad van Nederlands-Indië, naast de Nederlandse directeuren der departementen zouden er Indonesische onderdirecteuren zijn en naast de Volksraad zou er een door algemene en rechtstreekse verkiezingen gekozen Volkskamer komen. 'Volksraad en Volkskamer tezamen vormen', aldus het Gapi-memoran dum, 'de Volksvertegenwoordiging. Regering en Volksvertegenwoordiging vormen tezamen het self-government. Het self-government regelt het landsbelang (begroting enz.).' Tenslotte zouden dan het opperbestuur en het self-government tezamen de uitgewerkte constitutie van het met Nederland verbonden Indonesia moeten vaststellen en in de overgangstijd regelingen treffen op de gebieden van de buitenlandse betrekkingen en de defensie.
XCKort en goed: dit was een in zijn strekking duidelijk, in zijn uitwerking gebrekkig schema om Nederlands-Indië binnen vijf jaar om te vormen tot een dominion Indonesia en dat dominion zou na een niet aangegeven termijn een in een statenbond met Nederland samengaand, onafhankelijk Indonesia worden.
XCHet memorandum waarin dit plan werd ontvouwd, werd op 21 januari '41 in een vergadering te 'Djakarta', waar alle in de federatie samengaande organisaties vertegenwoordigd waren, goedgekeurd en toen ondertekend door de vertegenwoordigers van de PSII, de Parindra en de Gerindo die tezamen het secretariaat van de Gapi vormden: Abikoesno, Raden Soekardjo Wirjopranoto (die Thamrins plaats had ingenomen) en Gani.' Abikoesno was woordvoerder toen een delegatie van de Gapi het memorandum op 14 februari aan de commissie-Visman aanbood - vervolgens ging de Gapi er nog toe over, het memorandum in vijftigduizend exemplaren te laten drukken; deze werden, voorzover bekend, slechts in Batavia verspreid. Vermelding verdient nog dat de Gapi-delegatie tijdens haar gesprek met de commissie-Visman zei dat zij niet volstrekt wilde vasthouden aan de termijn van vijf jaar die voor de vorming van het dominion was genoemd, dat zij het wenselijk achtte dat er in de naast de Volksraad optredende Volkskamer voldoende Nederlanders zouden komen en dat zij voor een onafhankelijk Indonesia aanvankelijk twee staatshoofden wenste: een Nederlander èn een Indonesiër, beiden te benoemen door de Kroon -later zou er slechts één staatshoofd zijn: een Indonesiër, die zou worden gekozen; door wie en hoe, werd niet duidelijk gemaakt.
XCI Gani kwam kort nadien in opspraak toen hij de mededeling deed dat hij zijn studie
XCDe Gapi was de veruit belangrijkste organisatie welke door de commissie-Visman werd gehoord, maar er waren er veel meer waarvan de woordvoerders of voor de voltallige commissie Of voor de twee subcommissies verschenen waarin zij zich om praktische redenen had gesplitst. Die subcommissies reisden naar delen van Sumatra en naar Zuidoost-Borneo - wat de overige delen van Sumatra en Borneo betreft alsmede de Grote Oost (Celebes, de Molukken, de Kleine Soendaeilanden en Nieuw-Guinea), moest de commissie, aldus haar rapport, 'volstaan met vraaggesprekken, die ginds naar aanwijzingen van de commissie werden gevoerd door daartoe uitgezochte ambtenaren.'! In totaal werden honderdzeven-en-veertig personen door of namens de commissie gehoord - niet evenwel geïnterneerden als Soekarno, Hatta en Sjahrir.
XCDe commissie had de behoefte, de door haar verzamelde staatkundige wensen een brede achtergrond te geven. Daartoe bevatte het eerste deel van haar verslag waardevolle overzichten van de hand van negen deskundigen (acht Nederlanders, één Indonesiër), handelend over het economisch leven van Indië, de landsfinanciën, sociale toestanden ('Enkele gegevens van sociale aard'), de Volksraad, de zelfbesturende landschappen en de bestuursdecentralisatie - de commissie betreurde het dat zij op de sociale toestanden niet dieper had kunnen ingaan en dat overzichten van de ontwikkeling van de pers en van de nationalistische beweging ontbraken; vooral dat laatste was een ernstig manco.
XCDe commissie bereikte op drie punten sprekende en duidelijke conclusies: dat alle voor haar verschenen of in haar opdracht gehoorde Indonesiërs, Chinezen en Arabieren 'volledige gelijkheid met de Europeaan' wensten (de instelling van een 'Indisch burgerschap' achtte de commissie evenwel bezwaarlijk"), dat de Chinezen die gelijkheid wensten ook als zij niet aan de Indonesiërs en Arabieren werd geschonken, en dat door Indonesiërs, Chinezen en Arabieren 'zeer werd geklaagd' over 'ongelijke behandeling in het maatschappelijk leven', m.a.w. over sociale discriminatie.' 'Treffende voorbeelden van grievende behandeling van oosterse particulieren vaak van hoge sociale standing, doorordonnanties achtte de commissie wèl mogelijk. 3 Commissie-Visman: Verslag,
I (Nederlands-Indisch gouvernement) 14 (1942), dl. I, p. XIII. 2 Vervanging van de termen 'Inlander' en 'Inlands' door 'Indonesiër' en 'Indonesisch' in de wetten en
politie- en andere ambtenaren werden aan de commissie genoemd'! en 'in een deel van het Europees verenigingsleven en in openbare gelegenheden als hotels en zwembaden worden nog steeds ras-barrières opgeworpen' - de 'voornaamste grieven' richtten zich evenwel 'tegen de benoemingspolitiek der overheid'? en trouwens ook tegen die van het Westers bedrijfsleven: Indonesiërs kregen te weinig kansen.
XCWat de klachten betrof der Indische Chinezen (geïrriteerd sinds het begin van de eeuw toen wèl de Japanners maar niet zij aan Europeanen waren gelijkgesteld), constateerde de commissie, 'dat vrijwel alle Chinese woordvoerders het over één punt eens waren: de regering zou in haar Chinezenpolitiek hebben gefaald'; wèl waren dezen sinds 1910 Nederlandse onderdanen maar dat was, zo voelden zij het, 'slechts een nationaliteit zonder inhoud': het gouvernement deed te weinig aan voor Chinese jongeren bestemd onderwijs, de Dienst der Oost-Aziatische
XCt Voorbeelden gaf de commissie daar niet van maar enkele voorbeelden van discriminatie door particulieren troffen wij aan in een speciale uitgave, Een land bouwt aan zijn toekomst, welke het Semarangse dagblad De Locomotief(een blad dat met kracht de gelijkwaardigheid van Nederlanders, Vreemde Oosterlingen en Indonesiërs bepleitte) ter gelegenheid van de jaarwisseling '40-'41 deed verschijnen. In die uitgave verschenen 51 bijdragen: 33 van Nederlanders, onderwie van Mook ('dat voor een werkelijke ontwikkeling van Nederlands-Indië als land het Nederlandse element voor leiding en binding onmisbaar is'), Helfrich, Berenschot, Visman, Kerstens, van der Plas, I. J. Brugmans, J. H. Ritman en Koets, 6 van Chinezen, onder wie H. H. Kan, en 12 van Indonesiërs, onder wie Dewantoro en Abdoel Kadir Widjojoatmodjo, voorzitter van de tweede organisatie van inheemse bestuursambtenaren, de Vereniging van ambtenaren bij het inlands bestuur. Er bevonden zich onder de bijdragen geen van de op politiek gebied vooraanstaande, radicale nationalisten, wèl werd in een door een inheemse juriste te Batavia geschreven bijdrage het starre karakter van van Starkenborghs beleid gelaakt.
XCDe bedoelde voorbeelden stonden in Abdoel Kadirs bijdrage die o.m. schreef: 'Wat te denken van een Hollander uit de betere kringen die een baboevan een overbuurman met stenen bekogelde omdat deze godsdienstige Batavia'se wat hardop uit de Koran las na negenen 's avonds? Wat te denken van de vele Europese dames die het verschil niet zien tussen baboes en prijaji-vrouwen' (inheemse vrouwen van adellijke afkomst) 'en ons' (d.w.z. de inheemse bestuursambtenaren) 'gedurende de huldebetoging in de hoofdstad' (de betoging op Koninginnedag, 31 augustus '40) 'bestempelden 'Wat een prachtige djongossen!" (inheemse bedienden).
XCZich richtend tot de Europeanen, schreef in deze uitgave J. H. Ritman, oudhoofdredacteur van het Batauiaas Nieuwsblad, nu hoofd van de Regeringspubliciteitsdienst: 'Laat ons, de waanzin van de Duitse rassentheorieën verwerpende, vooral niet vergeten dat ook wij (als geheel genomen) niet zonder zonden waren - en zijn' - het 'als geheel genomen' impliceert uiteraard dat er Europeanen waren die vrij waren van ras-vooroordelen. 2 Commissie-Visman: Verslag,
Zaken had geen tijd voor 'een actieve verzorging van de culturele en sociale belangen der Indo-Chinezen', 'maar de grootste grief der IndoChinezen is dat zij als Vreemde Oosterlingen naar hun gevoel slechts als tweede- of derderang-burgers werden behandeld, in tegenstelling tot bijv. de japanners'.' In hoeverre kwamen nu in het verslag de staatkundige wensen van de Indonesiërs aan bod? Het tweede deel dat, gedeeltelij k aan de hand van concepten van leden van de commissie, geheel door voorzitter Visman geschreven was, gaf die wensen weer en deze waren van een verwarrende verscheidenheid; daarin werd het feit weerspiegeld dat de commissie die wensen had ingewonnen in regionaal, cultureel en politiek verschillende delen van een archipel, waarvan 'heterogeniteit''het voornaamste kenmerk' heette." De betekenis van de groepen en organisaties welke die wensen hadden vertolkt, werd evenwel niet gewogen. Zag de commissie dan niet in wat het gewicht was van de Gapi, die Pijper, van Starkenborghs adviseur voor inlandse zaken, al in januari' 40 had doen schrijven: 'Nimmer in de geschiedenis der Inheemse politieke beweging is de eenheid zo groot geweest als nu'? Neen, die betekenis werd door de commissie niet gezien, althans niet vermeld. Haar rapport had het ondoorzichtig karakter van een Nederlands Voorlopig Verslag op een wetsvoorstel ('vele leden', 'sommige leden', enz.): geen der voor haar verschenen groepen en organisaties werd met name genoemd, de Gapi werd slechts aangeduid als 'een grote combinatie van Indonesische groepen' en het door de Gapi ingediende memorandum werd onvoldoende verdisconteerd in een van de belangrijkste formuleringen van het verslag: 'Bij de verscheidenheid van wensen, welke over het rijksverband werden geuit, werden gene ontmoet welke zich richtten op verbreking van dit . verband'3 - ja, maar de Gapi had aangedrongen op de uiteindelijke vorming van een onafhankelijk Indonesië dat dan wel met Nederland verbonden zou zijn maar niet in het door de commissie-Visman bedoelde 'rijksverband'. De commissie schreef voorts dat naar schatting driehonderdduizend Indonesiërs in moderne organisaties verenigd waren; ook, dat achter de actief belangstellenden sprake was van 'de potentiële belangstelling van een brede groep die op de achtergrond blijft totdat bijzondere omstandigheden haar wekken en nieuwe aantallen toevoeren naar de actief belangstellenden", maar verder dan deze constateringen kwam de com
XC1 A.V., p. 131-32. 2 A.V., p. 148. 3 A.V., p. 30. 4 A.V., p.
missie niet en zij verbond er nog een onjuiste conclusie aan ook: zij meende namelijk dat het niet de politieke activisten waren die uitdrukking gaven aan wat de brede massa wenste. 'De stem van het volk hoort men', schreef zij,
XC'eigenlijk niet; voor wat de massa denkt en voelt, ga men allereerst te rade bij de volkshoofden. Deze weten echter dat de massa niet volslagen politiek indifferent is. Zij komt in beweging als zij haar gevestigde belangen of haar geloof in onmiddellijk gevaar ziet gebracht.' I
XCDit was een echo van de traditionele visie van het gouvernement (zijn 'wijsheid en onpartijdigheid' alsook zijn'strikte rechtvaardigheid' werden door de commissie geprezen") maar daarin was geen rekening gehouden met het feit dat juist het gezag van de volkshoofden door de nationalistische beweging geleidelijk werd ondermijnd - evenmin werd er rekening mee gehouden dat delen van de massa, door de nationalisten geïnspireerd, meer en meer in beweging waren gekomen, niet ter verdediging van hun gevestigde belangen of van de Islam maar voor een heel ander doel: de beëindiging van de Nederlandse koloniale heerschapPIJ.
XCDeze kortzichtigheid van de commissie droeg er toe bij dat zij, er vast van overtuigd dat de eenheid van het koninkrijk niet alleen moest maar ook zou blijven bestaan, een rooskleurig beeld schetste van Indië's toekomst als deel van een 'vernieuwd' koninkrijk - hoe vernieuwd? 'Het is niet voor de commissie mogelijk', schreef zij, 'om hierbij een bepaalde oplossing aan te bevelen" - wel zag zij na de oorlog een Rijksraad functioneren waarin Nederland, Indië, de Antillen en Suriname zouden zijn vertegenwoordigd. Welk een perspectief!
XC'Met één deel in Europa, het centrum van het Rijk, en één deel in Amerika, een werelddeel dat na de oorlog economisch en financieel en voor het Pacific gebied zeker ook politiek toonaangevend zal zijn, en één deel in het opkomend Azië, gaat dan het koninkrijk als staatkundige uitdrukking van een geestelijke en materiële belangengemeenschap, nauwer dan voorheen, een belangrijke toekomst tegemoet." J a, dit was de overtuiging van de Nederlandse en N ederlands- Indische bevolkingsgroepen en kennelijk ook die van de meerderheid of zelfs
I A.v., p. 16. 2 A.v., p. 304, p. 18. 3 A.v., p. 377. 'A.v., p. 375.
grote meerderheid van de commissie-Visman 1, maar de juichkreet, door haar aangeheven, stond goeddeds naast de werkelijkheid van een gebied waar de nationalistische en de Islamietische bewegingen het besef van de geestelijke en materiële belangentegenstellingen hadden versterkt."
XCIn de laatste maanden van '40 en in vrijwel het gehele jaar '41 werkte de commissie-Visman in stilte verder. Op 9 december '41, één dag na Japans
XC1 Binnenskamers hadden de leden Moelia, Soejono, Soeporno en Wertheim herhaaldelijk getracht, in het verslag elementen te brengen die van meer begrip voor het streven der nationalisten getuigden, maar voorzitter Visman had met zijn gezag weten te voorkomen dat zijn uiteindelijke tekst wezenlijk werd gewijzigd; 'met schaamte' dacht Wertheim in '46 terug aan het feit dat hij het verslag desondanks had meeondertekend. (W. F. Wertheim: 'Nederland op de tweesprong', De Nieuwe Stem, I946, p. 268). 2 Wij vermelden in dit verband dat het gouvernement in de periode mei '4o-:december '4I op een aantal belangrijke punten rekening hield met wensen en verlangens die in kringen van overtuigd-Islamieten naar voren waren gebracht.
XCOm te beginnen ging het gouvernement steun verlenen aan de in Saoedi-Arabië verblijvende, uit Indië afkomstige hadj-gangers en hun familieleden en droeg het zorg voor de terugkeer naar Indië van de meesten hunner. In mei '40 bevonden zich in Mekka, Medina en Djeddah ca. zevenduizend uit Indië afkomstige Indonesiërs en Arabieren. Sommigen woonden daar al tientallen jaren en wensten ook in de heilige steden Mekka en Medina te sterven, maar de meeste anderen begeerden na de hadj naar Indië terug te keren. Velen van deze konden slechts in leven blijven doordat zij regelmatig uit Indië enig geld ontvingen. Met die geldzendingen liep het spaak toen in mei '40 de deviezencontrole werd ingevoerd. Het gevolg was dat in de zomer bij allerlei Indonesische organisaties, vooral bij de Miai, noodkreten binnenkwamen die namens ca. drieduizend in Mekka gestrande pelgrims waren verzonden. De inheemse dagbladpers begon hier veel misbaar over te maken maar dit verstomde toen het gouvernement in oktober deed weten dat het zelf per maand f 8 000 naar Mekka zou zenden (de Miai zond geringere bedragen) en schepen zou sturen om de pelgrims en allen die zich bij hen bevonden, naar Indië terug te brengen. Midden december werden in Mekka de eerste steungelden gedistribueerd: de Nederlandse vice-consul gaf aan ca. drieduizendvijfhonderd pelgrims elk ca. f 3,60 - die steunverlening werd voortgezet op basis van een dubbeltje per persoon per dag: voldoende om enig voedsel te kopen. In mei '4I kwam het eerste repatriëringsschip in Indië aan - de pelgrims waren kosteloos vervoerd en hun was ook kleding uitgereikt. In totaal waren begin december '4I ruim zevenvan de achtduizend uit Indië afkomstige Indonesiërs en Arabieren gerepatrieerd. Een kleine duizend waren toen in Saoedi-Arabië achtergebleven: Islamietische voorgangers en Islam-studenten; wij hebben over die groep in deel I I b meer te schrijven.
XCDan zij vermeld dat het gouvernement
intrede in de Tweede Wereldoorlog, sloot zij haar verslag af. Het eerste deel daarvan werd nog in december door de Algemene Landsdrukkerij te Batavia gedrukt, het tweede in januari-februari '42 het ~as de laatste grote opdracht aan de drukkerij. Er werden exemplaren buiten Indië geëxpedieerd maar die gingen als gevolg van scheepsrampen alle verloren, behalve één exemplaar dat het Nederlandse gezantschap in Washington bereikte. Van dat exemplaar werd door de zorgen van het Netherlands Information Bureau een herdruk gemaakt die in '44 verscheen - het verslag werd toen en later wel aangehaald als bewijs dat het eigenlijk ten tijde van de Japanse invasie in Nederlands-Indië op politiek gebied pais en vree was geweest, immers: geen van de door of namens de commissieVisman gehoorde Indonesische organisaties had op de onmiddellijke verlening van onafhankelijkheid aangedrongen. Inderdaad - maar de belangrijkste, de Gapi, had aangedrongen op het verlenen van dominion status binnen vijf jaar (of een andere termijn) en op de vestiging van een onafhankelijk, zij het met Nederland verbonden Indonesia nadien, en als Indonesia eenmaalonafhankelijk was, zou het, dat lag voor de hand, de band met Nederland kunnen verbreken.
XCHet is trouwens de vraag of de Gapi; had zij eind in plaats van begin '41 haar standpunt moeten formuleren, niet een extremer positie zou hebben ingenomen, want in de periode van begin januari tot begin december van dat jaar was sprake van een verdere verscherping in de verhoudingen tussen het gouvernement en de nationalisten.
XCOver de toch al moeilijke verhouding tussen het gouvernement en de nationalistische beweging viel begin januari '41 de schaduw van eenhet vijf postzegels-met-toeslag zou uitgeven ten behoeve van de Mohammadijah
tegen het weekblad orgaan van de Christelijke Staatkundige Partij, dat de 'mede-Christenen in Indië' had opgeroepen, 'een geloofsoffensief in te zetten recht in de omringende heidenwereld' - een uitlating die in Islamietische kringen heftige verontwaardiging wekte. door de legercommandant enige tijd verbo den. Tenslotte wijzen wij er op dat het gouvernement eind '40 op West-Java een eerste opleidingsschoolopende voor (de hoofden van het moskeepersoneel die hulpdiensten verrichtten bij de rechtspraak) en dat het medio '41 bekend maakte dat
gebeuren dat veel Indonesiërs diep schokte: bij Thamrin, die zich sinds '27 in de Volksraad als de scherpste criticus van het gouvernement had ontpopt, werd op de avond van 6 januari huiszoeking gedaan; door een aanval van malaria lag hij ziek te bed, er werd hem van de zijde van de politie huisarrest opgelegd en vijf dagen later overleed hij, geheel onverwachts.
XCZij vloeide in hoofdzaak voort uit het feit dat het gouvernement al sinds verscheidene jaren Thamrin zag als een nationalist die er zozeer van overtuigd was dat Nederland geen wezenlijke concessies zou doen aan de nationalistische beweging dat hij hoop was gaan koesteren op een Japans ingrijpen. Die hoop leefde, gelijk in hoofdstuk 8 vermeld, bij menige Indonesiër - wij haalden toen Sjahrir aan die in augustus '37 had geschreven dat men 'in geheel Indonesië tot in de verst gelegen kampongs vast overtuigd is van de macht der Japanners, en dat de Hollanders daartegen niets, maar dan ook niets hebben in te brengen.' Dat was, zo merkten wij op, te generaliserend gesteld maar veel spreekt er voor dat in elk geval Thamrin van die macht der Japanners overtuigd was - het was dan ook geen toeval dat zijn Parindra, in tegenstelling tot de Gerindo, contacten met Japan geenszins uit de weg ging. Wij herinneren er aan dat, gelijk in hoofdstuk 8 vermeld, Soetomo, toen voorzitter van de Parindra, in '36 Japan bezocht en in een reeks pro-Japanse artikelen verslag deed van zijn ervaringen; voorts, dat een lid van de Parindra, Raden mr. Soedjono, in Tokio docent in het Maleis werd aan de School voor Vreemde Talen; verder, dat van de twee redacteuren van het in Semarang met Japans geld opgerichte dagblad Sinar Selatan één lid van de Parindra was; en tenslotte dat er aanwijzingen waren dat Thamrin en Wirjopranota (een tweede prominente vertegenwoordiger van de Parindra in de Volksraad) betrokken waren geweest bij een mislukte Japanse poging om ook in Batavia een pro-Japans inheems dagblad te doen verschijnen. Wij voegen hieraan toe dat, naar in '39 aan de PID bekend werd, Thamrin in regelmatig contact stond met de hoofdredacteur van het in Batavia verschijnende Japanse dagblad, de Tohindo Nippo.
XCDit alles werd door het gouvernement met argwaan gadegeslagen en deze strekte zich eind 'jç-begin '40 niet alleen tot Thamrin en Wirjopranoto uit maar ook tot de Menadonees dr. G. S. J. J. Ratu Langie, een intelligent man die van '27 tot '37 lid van de Volksraad was geweest en daarin binnen de groep der nationalisten steeds verder naar links was opgeschoven. Al te openhartige contacten met deze drie werden begin ,40
Partij (en wellicht ook aan andere Nederlandse Volksraadsleden) ontraden. 'Ik ben', schreefKerstens eindjanuari '40 aan van Poll (zulks in een brief waarin hij over het immobilisme van het gouvernement de staf brak'), 'zowel door confidentiële waarschuwingen van de zijde van het hoofdparket als van de Generale Staf en door gesprekken o.a. met Idenburg' (toen nog directeur van Onderwijs en Eredienst) 'en Lovink' (het hoofd van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken)
XC'er van op de hoogte dat het driemanschap Thamrin-Ratu Langie-Wirjopranoto gevaarlijke relaties met Japanse autoriteiten onderhoudt en er naar streeft, Japanse hulp te gebruiken als breekijzer op de Nederlandse 'onwil' tot het doen van staatkundige concessies. De Indische regering zou de bewijzen in handen hebben dat dit drietal hoogverraderlijke handelingen pleegt'
XCnu, bewijzen voor 'hoogverraad' waren er niet.
XCEind januari '40 werd bij het onderhoofd van de dienst der algemene recherche het wantrouwenjegens Thamrin versterkt; aan dat onderhoofd werden namelijk door een Nederlands Volksraadslid enkele vertrouwelijke mededelingen gedaan, ca. acht maanden later aldus weergegeven:
XC"Tharnrin weet ... dat men hem verdenkt met Japanners in ongeoorloofde relatie te staan. Hoewel hij ontkent in hun loondienst te staan, heeft hij aan zegsman tijdens een vertrouwelijk onderhoud meegedeeld dat hij er niet voor terugdeinst, de een of andere grote mogendheid als hefboom te gebruiken voor zijn werk; hij vroeg zich hierbij af waarom dit niet zou mogen."
XCKort nadien had hetzelfde Volksraadslid aan het bedoelde onderhoofd meegedeeld, tot de conclusie te zijn gekomen,
XC'dat Thamrin met de een of andere verwachting rondloopt. Toen zegsman hem nl. . .. op raillerende toon sprak over het door hem te vervullen ambt van 'President van de Indonesische Republiek', gaf Thamrin op ernstige toon ten antwoord dat dit niet zo lang op zich zou laten wachten. Op de repliek van
1 Kerstens die niet alleen in '3Ó tegen Soetardjo's petitie-voorstel had gestemd maar ook in Nederland de RKSP met klem tot afwijzing van die petitie had geadviseerd, schreef nu (d.w.z. enkele weken na het in 'Djakarta' gehouden Indonesische Volks congres van de 'Iets moet er gedaan worden; dit is de gedachte die mij geen dag met rust laat. Anders acht ik een ontwikkeling van zaken mogelijk, waarin ons over 10-20 jaar een Indisch parlement wordt (brief, 22 jan. 1940, van Kerstens aan M. van Poll, ARA, Archief-Kerstens, 20) 2 Algemene Recherchedienst: Rapport, 2 sept. 1940, over Thamrin, p. 3.
zegsman dat dit dan voor 'onze kleinkinderen of onze kinderen' zou zijn weggelegd, antwoordde Thamrin in volle ernst dat zegsman zelf dit nog wel eens zou kunnen meemaken.' 1
XCEind april '40 werd aan de PID gerapporteerd dat o.m. Thamrin en Ratu Langie hadden deelgenomen aan 'een afscheidsfuif', welke een van spionage verdachte Japanse zakenman aan 'zijn inheemse kennissen' had aangeboden.'
XCKort na 10 mei '40 kwam bij de PID weer een nieuw bericht binnen, nu afkomstig van de resident van Batavia; aan deze was namelijk 'onder aanbod van ede' door een Nederlander verklaard,
XC'dat hij op 10 mei j.l. met de dagexpress naar Soerabaja had gereisd samen met Thamrin die zich toen tegenover hem had uitgelaten dat het in het belang van Indië was, indien een grote mogendheid, Duitsland of Japan, Indië in bezit kreeg, aangezien de Inlandse bevolking daarvan meer te verwachten had dan van Holland.'3
XCEnkele dagen later reageerde Thamrin op Nederlands capitulatie en op het vertrek van de regering naar Londen op een wijze die het gouvernement hogelijk irriteerde: in de Volksraad stelde hij namelijk de vraag of de verplaatsing van de regeringszetel wel in overeenstemming was met de bepalingen van de Grondwet. Hij schreefbovendien op 17 mei (maar dat wist het gouvernement toen niet) een brief aan de hoofdredacteur van het in Batavia verschijnende dagblad Pemandangan, Tabrani, waarin hij deze aanspoorde, het vertrek naar Londen van de koningin en van het kabinet-de Geer scherp te veroordelen. Hoe die brief precies luidde, is niet bekend - aan Koch werd, zo schreef deze later, 'door iemand die de inhoud ... kende, verzekerd dat, ware een Nederlander de schrijver geweest, de smartelijk-teleurgestelde, goed-Nederlandse geest ervan waardering zou hebben verdiend."
XCHoe dat zij, Tabrani begreep dat de brief, viel hij het gouvernement in handen, voor Thamrin bezwarend zou zijn - in oktober '40, toen hij na een conflict met Thamrin zijn hoofdredacteurschap neerlegde en als journalist bij de Regeringspubliciteitsdienst ging werken, had hij van de brief een cliché laten vervaardigen.
XCHet ontging de PID niet dat Thamrin op 3 I augustus' 40, de zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina, de Nederlandse vlag niet hadKoch:59
1 A.v. 2 A.v., p.4. 3 A.v. 4 D. M. G. p. 158.
uitgestoken; de PID meende dat hij daarmee opnieuw 'zijn niet-loyale gezindheid (had) gedemonstreerd'! - Thamrin was evenwel, aldus de dienst, na mei '40 'voorzichtiger geworden in de omgang met Japanners': die had hij beperkt tot de hoofdredacteur van de Tohindo Nippo? Wij nemen aan dat hiermee Thamrins contacten in het persoonlijke vlak werden bedoeld, want in het zakelijke (hij was zelf een gefortuneerd zakenman) had hij méér relaties met Japanners en Japanse instanties, o.m. met een Japanse handelsagent. te Batavia, Sato. Deze vroeg Thamrin medio '40 ofhij iemand kon aanbevelen voor het schrijven van rapporten over de economie van Nederlands-Indië, zulks tegen betaling - Thamrin gaf toen het advies, contact op te nemen met de gewezen voorman van de Indische Partij, E. F. E. Douwes Dekker die, politiek geïsoleerd en verbitterd, in Bandoeng (zoals in hoofdstuk 6 vermeld) een onderwijsinstelling leidde waaraan hij zelf sinds '37 niet langer les mocht geven. Douwes Dekker verkeerde in financiële moeilijkheden en voelde er voor, op het aanbod van Sato in te gaan, maar zocht rugdekking: bewerend dat hier sprake was van een wetenschappelijke opdracht, bracht hij het Japanse aanbod ter kennis van het departement van onderwijs en eredienst en dit had er geen enkel bezwaar tegen dat hij met Sato in zee ging; het lag voor de hand te veronderstellen dat Douwes Dekker slechts gebruik zou kunnen maken van gepubliceerde (en dus voor de Japanners al toegankelijke) gegevens. De PID werd door Onderwijs en Eredienst niet ingelicht - had het departement dat wèl gedaan, dan zou het stellig anders hebben gereageerd, want de PID wist dat ook Douwes Dekker er pro-japanse sympathieën op na hield. Deze ontving, toen hij .eenrnaal begonnen was te rapporteren, van het Japanse consulaat-generaal te Batavia elke maand f 700 in Indische verhoudingen een hoog bedrag.
XCDoorslagen van zijn voor Sato geschreven rapporten werden door Douwes Dekker aan Thamrin toegezonden. Wij weten van de inhoud niets, behalve dat er één rapport bij was dat, hetzij in uitgesproken termen, hetzij impliciet aangaf welk economisch beleid het best in Indië zou kunnen worden gevoerd als het Nederlands gezag ten val was gebracht.
XCWat nu op maandag 6 januari '41 aan de huiszoeking bij Thamrin vooraf is geg;l.an, weten wij niet precies, maar veel pleit er voor dat zij voortvloeide uit het feit dat op een van de onmiddellijk daaraan voorafgaande dagen tot de PID een van Tabrani afkomstig bericht doordrong omtrent Thamrins brief van 17 mei '40 althans: op maandagochtend
XCI Alg. Recherchedienst: Rapport, 2 sept. 1940, over Thamrin, p. 6. 2 A.v., p. 5. 59
vervoegden zich drie PID-rechercheurs bij de bureaus van het blad Pemandangan en vroegen er zowel naar het origineel van de brief als naar het cliché dat Tabrani had laten maken; de brief was zoek, het cliché werd in de brandkast gevonden. Daar werd een afdruk van gemaakt - de PID zag kennelijk de tekst als een nieuw en overtuigend bewijs voor Thamrins 'niet-loyale gezindheid'. Wat had hij nog méér geschreven? Er werd tot huiszoeking besloten - bij die huiszoeking, waarbij men Thamrin vroeg ofhij zijn kopie van zijn brief aan Tabrani had bewaard, vond men Thamrins correspondentie met Sato inzake de aanstelling van Douwes Dekker en de afschriften van diens rapporten, waaronder het afschrift van het ene rapport waarvan wij zojuist de inhoud aanduidden. Aan Thamrin werd huisarrest opgelegd, Douwes Dekker werd gearresteerd (van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om ook Ratu Langie op te pakken) en er volgden nog meer politie-invallen ten kantore van het blad Hong Po en van de daarmee verbonden vereniging, de Hoo Hap.
XCDr. Ratu Langie tegen wie men geen spoor van bewijs had, werd spoedig vrijgelaten, ten aanzien van Douwes Dekker werd besloten, hem in Ngawi te interneren - en Thamrin, gelijk reeds vermeld, stierf te zijnen huize op de vijfde dag van zijn huisarrest.
XCHet overlijden van de man die jarenlang in de Volksraad leider was geweest van de nationalistische, later van de Parindra-fractie en het initiatief had genomen tot de oprichting van de Gapi, maakte diepe indruk in de inheemse w~reld - velen legden een direct verband tussen het optreden van de politie en zijn dood en gingen hem als een martelaar voor lndonesië's vrijheid beschouwen. Begraven werd hij, schrijft Jonkman (die de begrafenis bijwoonde), 'als een vorst'! - tienduizenden volgden zijn baar. Opheldering gafhet gouvernement niet; het ging niet verder dan door de Regeringspubliciteitsdienst te laten verklaren dat aan de berichtgeving terzake in de Europese pers, die geschreven had dat Thamrin kennelijk een belangrijke spionage-agent van de Japanners was geweest, alle grond ontbrak. In de inheemse wereld leidde Thamrins dood ook nog tot nieuwe verontrustende geruchten, zo in de eerste helft van februari tot het gerucht, aldus het gouvernementspersoverzicht, 'dat thans een Japanse inval op handen zou zijn, van welk feit de regering op de hoogte zou zijn uit de bij wijlen Thamrin gevonden stukken die zelfs de datum zouden vermelden.' 2
XCI J. A. Jonkman: Het oude Nederlands-Indië, p. 214. 2 Persoverzicht 1941, p. 97.
Sinds de vorming van aparte gemeenten waren steeds Nederlanders burgemeester geweest maar in '39 had het gouvernement voor het eerst een Indonesiër tot burgemeester benoemd: in Madioen (Oost-Java). In maart '41 nu kreeg die stad een nieuwe Indonesische burgemeester en werd zijn voorganger verplaatst naar de gemeente waar het paleis van de gouverneur-generaal lag: Buitenzorg. Beide benoemden waren lid van de Parindra.
XCDit waren niet de enige maatregelen van het gouvernement waaruit bleek dat het er op bedacht was, meer Indonesiërs verantwoordelijke functies te laten uitoefenen.' Geven wij daar voor de periode-mei '4o-december '41 een overzicht van, dan zij allereerst vermeld dat in mei '40 een telg uit de regentenfamilie der Djajadiningrats, Pangeran Ario prof. dr. Hoesein Djajadiningrat, tot directeur werd benoemd van het departement van onderwijs en eredienst: de eerste Indonesiër die een departement te leiden kreeg. In diezelfde maand maakte het departement van marine bekend dat niet alleen jeugdige Nederlanders maar ook jeugdige Chinezen, Arabieren en inheemsen, als zij in het bezit waren van een hbs-diploma, toegelaten konden worden tot de officiersopleiding. Voorts deed het gouvernement in augustus weten dat de leiding van de z.g. Oosterse Nirom, t.w. het voor Indonesiërs en Indische Chinezen bestemde radioprogramma, geheel aan Indonesiërs zou worden toevertrouwd (de term 'Indonesië' mochten ook zij niet gebruiken). Tenslotte past in dit kader de vermelding van' het feit dat in de uit vijf personen (een vice-president en vier leden) bestaande Raad van Nederlands-Indië in mei '41 aan de ene Indonesiër, die er van begin '40 af zitting in had, Raden Adipati Ario Soejono, een tweede Indonesiër werd toegevoegd: Hoesein Djajadiningrat; deze, die al van '35 tot '39 lid van de raad was geweest, werd nu herbenoemd en als directeur van onderwijs en eredienst opgevolgd door zijn jongere broer, Raden Loekman Djajadiningrat.
XCHet was niet voor het eerst dat de raad twee Indonesische leden telde: dat was ook van' 30 tot' 33 het geval geweest, maar in laatstgenoemd jaar was in het kader van het bezuinigingsbeleid het aantal leden met twee verminderd waarna slechts één Indonesiër lid van de raad was gebleven. Het feit dat er nu weer twee Indonesische leden waren, lokte in de
1 Er werd na mei '40 door het gouvernement ook meer aandacht besteed aan de 'wilde scholen' - een inspecteur van het onderwijs ging zich moeite geven om er het peil van het onderwijs te verhogen. In dit kader herinneren wij er aan dat in '40 een Litteraire en in '41 een Landbouwkundige Faculteit werd opgericht.
kringen der politiek-bewuste Indonesiërs nauwelijks reacties uit: 'men heeft er', oordeelde een der inheemse bladen, 'te lang mee gewacht en het juiste psychelogische moment voorbij laten gaan.' 1 Mèt Djajadiningrat kwam ook een Nederlander in de raad die in ons volgende deel een belangrijke rol zal spelen en bij wiens carrière en opvattingen wij nu iets langer stil willen staan: Ch. O. van der Plas, gouverneur van Oost-Java, toen hij tot lid van de Raad van NederlandsIndië werd benoemd.
XCVan der Plas was in 1891 in Indië geboren en daar al op twintigjarige leeftijd BB-ambtenaar geworden. Nadien was hij in Leiden Arabisch gaan studeren en na de voltooiing van die studie was hij benoemd tot consul in Djeddah; hij had daar uiteraard veel te maken met de uit Indië afkomstige hacij-gangers. Na acht jaar verblijf in Saoedi-Arabië kreeg hij weer functies in het Indische bestuursapparaat. In '34 volgde zijn benoeming tot resident van Cheribon (provincie West-Java), in '36 werd hij tot gouverneur van de provincie Oost-Java benoemd. Hij ontpopte zich daar als een man van een nieuwe aanpak: zelf diep doordrongen van de gelijkwaardigheid van alle mensen, meende hij dat de tegenstellingen in de koloniale maatschappij konden worden verzacht en dat die maatschappij een impuls in een betere richting kon krijgen, als de leidende figuren uit de verschillende bevolkingsgroepen meer met elkaar in contact kwamen; geheel in overeenstemming met de boven de sociale realiteit zwevende denkbeelden van de beweging voor Morele Herbewapening, welke in die tijd in Europa opgeld deden, richtte hij derhalve op OostJava het z.g. Legioen van de Geest op, waartoe naast Europeanen ook Indonesiërs, Chinezen en Arabieren konden toetreden - 'eerbied voor het leven, eerbied voor de mens, eerbied voor de Schepper', was de zinspreuk van het Legioen en het ging er verder van uit dat, aldus zijn beginselverklaring; 'Nederlands-Indië door de eigenschappen van de bevolkingsgroepen welke de historie daar heeft samengebracht, geroepen is, de eenheid in vrije verscheidenheid tot stand te brengen." De politiekbewuste Indonesiërs hadden voor zulk een streven geen waardering en veel Europeanen waren van oordeel dat van der Plas, op voet van gelijkheid met alle onderdanen omgaand, het gezag te grabbel gooide.'
I 21 mei 1941, in p. 805. 2 Aangehaald door H. C. Harteveld in 'Van der Plas deed zijn best, Europeanen interesse bij te brengen voor de Javaanse volkscultuur en organiseerde daartoe eens, toen hij nog gouverneur van Oost-Java was, in het gebouw van de (Europese) Kunstkring te Soerabaja een avond
Van Starkenborgh evenwel had waardering voor de energie en bekwaam. heid van van der Plas; óók waardeerde hij dat deze, in tegenstelling tot vele anderen, talrijke contacten in Indonesische kringen had (zijn Maleis was onberispelijk) en dat hij een uitnemend kenner van Indië en van de Islam was.
XCVergelijkt men nu de maatregelen waardoor Indonesiërs in de periode mei' ao-december '41 op verantwoordelijke posten werden geplaatst, met het geheel van de wensen die de Gapi in januari '41 in haar aan de commissie-Visman voorgelegd memorandum had neergelegd, dan is duidelijk dat zij althans de leden en de aanhang van de in de Gapi verenigde organisaties niet in het minst bevredigden. Door sommigen uit die kringen werd in die tijd wel eens een vergelijking gemaakt tussen wat op wereldlijk en op kerkelijk gebied gebeurde: op dat laatste hadden Indonesiërs in eigen kerkelijke organisaties de leiding gekregen, op het eerste niet. Toen in november '40 mgr. Soegyopranoto als eerste Indonesiër tot bisschop was benoemd (nI. van Semarang), had het in Bandoeng verschijnend dagblad van de Parindra geschreven dat het de schijn had, 'alsof het voor Indonesiërs gemakkelijker is, hoofdambtenaar van Onze Lieve Heer te worden dan van Vadertje Gouvernement.' I
XCIn maart '41 werkte koningin Wilhelmina aan een toespraak voor Radio Oranje, waarvan de tekst ook in Indië bekend zou worden gemaakt.
XCwaarop jeugdige inheemsen dansen uitvoerden. 'De jeugdige uitvoerenden', aldus de toen in Soerabaja werkzame journalist J H W. Veenstra, 'waren afkomstig uit het dorp waar hijzelf zijn vrije tijd doorbrengt en zodoende brak deze hoge gezagsdrager lustig door alle decorum heen en lichtte hoogstpersoonlijk op het toneel een-en-ander toe ... Wat daarna aan de soostafels besproken werd, weet ik niet, maar het zal wel dicht bij de uitlating van een vooraanstaand handelsman geweest zijn die me de volgende dag zei: 'Het is schandalig: zo'n vent samen met katjangs' (inheemse jongens) 'op één toneel! Waar blijf je zo als Europeaan?" (J H W. Veenstra: Diogenes in de tropen (1947), p. 26). Er waren overigens ook Europeanen, vooral op de sectoren van onderwijs, zending en missie, die het streven van van der Plas toejuichten. I Berita Oemoem, 18 nov. 1940, in Overzicht van de Inlandse en Maleis-Chinese pers, 1940, p. II09·
Geheel doordrongen van het denkbeeld dat Nederland-in-engere-zin na de bevrijding 'vernieuwd' moest worden, wilde zij o.m. zeggen, 'dat ons staatsbestel met de veranderde omstandigheden en met de ervaringen van de laatste tijd rekening (zou) moeten houden', en dat 'reeds van den beginne aan ruimschoots gelegenheid (zou) bestaan tot vrije gedachtenwisseling over dit belangrijke onderwerp en naar voren brengen van denkbeelden en voorstellen' - moèst zij nu óók iets zeggen dat op Indië betrekking had? Die vraag legde zij telegrafisch aan van Starkenborgh voor. Hij adviseerde haar, eveneens telegrafisch, niet verder te gaan dan 'in redevoering eventueel zeggen: 'Ook het staatsbestel van NederlandsIndië en de plaats van elk der gebiedsdelen in de eenheid van het koninkrijkzullen bijzondere aandacht vergen.' Dit zal wel teleurstelling geven maar niets zeggen is nog erger.' I Toen de koningin op 20 maart haar toespraak hield, zei zij niets over Indië.
XCOngeveer drie weken later, 12 april, kwamen de ministers van buitenlandse zaken en van koloniën, van Kleffens en Welter, in Batavia aan. Wij kennen de bijzonderheden over het beraad tussen Welter en van Starkenborgh niet maar uit de gebeurtenissen die er op volgden, wordt duidelijk dat zij het op drie punten eens werden, twee 'negatieve' en één 'positief'; de 'negatieve' waren dat ook Welter duidelijk zou maken dat er, zolang Nederland bezet was, geen sprake zou zijn van wijziging in de Indische staatsinrichting en dat hij het contact met de Gapi uit de weg zou gaan, het 'positieve' punt dat, als koningin en kabinet daarmee accoord konden gaan, de gouverneur-generaal in de toespraak waarmee hij op 16 juni de nieuwe zitting van de Volksraad zou openen, zou meedelen dat na de oorlog een conferentie zou worden gehouden van vertegenwoordigers van Nederland, Nederlands-Indië, de Antillen en Suriname ter bespreking van een nieuwe structuur van het koninkrijk.
XCDe twee 'negatieve' conclusies waren de eerste die Welter openbaar maakte: ongeveer een week na aankomst zei hij in een ontmoeting met de pers dat er pas sprake zou kunnen zijn van staatsrechtelijke hervormingen als de oorlog was afgelopen en een herzien Nederlands staatsbestel weer normaal functioneerde (de gehele Europese pers onderschreef dit standpunt, met uitzondering van het Algemeen Indisch Dagblad en Kritiek en Opbouw, de inheemse dagbladen uitten hun teleurstelling). Hij voerde in die dagen talrijke gesprekken, ook met leden van de Volksraad
XCI Telegram, 10 maart 1941, van van Starkenborgh aan de koningin (archief kab. der koningin).
(gesprekken waarin hij jubelend sprak over de eendracht die hij in Indië had aangetroffen en op staatkundig gebied niet méér zei dan dat na de oorlog een Indonesiër in de Nederlandse Raad van State zou worden opgenomen'), en hij liet zich voorts huldigen door de steunpilàren van het Nederlands gezag op Java, de regenten: er werd hem op 23 april in de ambtswoning van de regent van Bandoeng, Raden Adipati Ario Wiranatakoesoema, die voorzitter was van de Regentenbond, een thee aangeboden en hij werd bij die gelegenheid door deze mede uit naam van vier andere regenten en een groot aantallagere inheemse bestuursfunctionarissen die allen aanwezig waren, toegesproken" in bewoordingen die duidelijk maakten, hoezeer de opvattingen der regenten verschilden van die der nationalisten. Wiranatakoesoema noemde zich, 'en met mij alle aanwezigen hier, tot in het diepst van onze ziel geroerd' door het ministerieel bezoek; het inheems bestuurskorps had, zei hij, 'reeds eeuwenlang, onder de eminente leiding en met samenwerking van onze Nederlandse ambtgenoten, een groot aandeel ... gehad ... in de bevordering van rust, orde en welvaart in deze landen' -landen, 'waar sedert eeuwen de fiere driekleur wappert.' 'Meer dan ooit voelen wij in deze ernstige tijden', aldus een van de slotpassages, 'de onzichtbare band die ons bindt, de band van Ie désir d'être ensemble. Laten wij God bidden en smeken dat wij, blank en bruin, tot in lengte van dagen in harmonie en vrede met elkander blijven leven '.' . en laten wij hopen dat het zo mooie Insulinde' (het was natuurlijk geen toeval dat de regent van Bandoeng de term 'Indonesië' vermeed) 'ten voorbeeld kan strekken voor het overige deel der aarde.'
XCIn een nieuwe ontmoeting met de pers, begin mei, herhaalde Welter dat Indië ten aanzien van staatkundige hervormingen geduld moest betrachten. Opnieuw, maar duidelijker nog dan twee weken eerder, sprak de inheemse pers hier haar afkeuring over uit (zulks met uitzondering van het op Ambon verschijnende weekblad Ambon Baroe) en in de Europese pers werd nu, behalve in het Algemeen Indisch Dagblad en Kritiek en Opbouw, het ministeriële standpunt ook gelaakt in het weekblad De Heraut en het dagblad De Locomotief-het laatste blad herinnerde aan de solidariteitsbetuigingen waartoe het in de inheemse wereld was gekomen in de Meidagen van '40, 'toen een spontane reactie vol warmte en van een zeldzame echtheid met koelheid
XCI Dat was conform het wetsvoorstel dat begin '40 door het kabinet-de Geer was goedgekeurd. 2 Tekst van de toespraak in ARA, MK, M 72, XI 2
werd teruggewezen; toen deze regering het edelste geschenk werd aangeboden dat een mens en een gemeenschap te vergeven hebben, namelijk zichzelf en dan uit de volheid van het hart - en zij de ogen miste om ook maar te zien.'
XCAldus De Locomotief op 5 mei.'
XCTwee dagen later, op 7 mei, hield Welter voor de Nirom een afscheidstoespraak." Nadat hij eerst de geest die hij in Indië ontwaard meende te hebben, geprezen had ('tientallen miljoenen onderdanen van Hare Majesteit zijn één in de wil tot bevrijding van het moederland"), preludeerde hij op de 'positieve' conclusie welke in zijn beraad met van Starkenborgh was komen vast te staan: hij gaf uitdrukking aan zijn 'stellige overtuiging' dat 'in de staatkundige bouw van het koninkrijk na de oorlog uiting zal moeten worden gegeven aan de veranderde positie welke Indië in en door de oorlog heeft gekregen' - hij sprak voorts van 'nieuwe staatkundige vormen' en van 'een gewijzigde staatkundige verhouding'.
XCIn Indië wekten deze uitlatingen opnieuw teleurstelling bij de inheemse pers - in Londen wekten zij de hevige verontwaardiging op van de koningin die al ontsticht was geweest toen zij vernomen had dat het kabinet, zonder overleg met haar, had goedgekeurd dat van Starkenborgh op 16 juni mededeling zou doen van de naoorlogse rijksconferentie (zij vond, zei Gerbrandy in de ministerraad, dat beleid 'onvoorzichtig") en nu moest constateren dat Welter als minister mededelingen had gedaan die men, àls zij al gedaan moesten worden, van háár als eerste diende te vernemen." Hetwas haar voornemen, in de radiotoespraak die zij op 10 mei '41, de herdenkingsdag van de Duitse invasie, zou houden, bekend te maken dat ook de bevolking van de overzeese gebiedsdelen na de oorlog haar wensen aan haar zou kunnen voorleggen. Was zulk een
I 1941, p. 336. 2 Tekst: 8 mei 194I. 'Hoezeer Welter (een man van wie Kerstens ruim een jaar eerder tegen een Nederlands bezoeker had gezegd, 'dat als de lucht niet blauw is, deze door hem blauw geverfd wordt' (van Lidth: 'Dagboek', 12 april 1940)) in wensvoorstellingen leefde, blijkt ook uit het rapport dat hij na terugkeer naar Londen aan de koningin voorlegde (tekst in van der Wal: dl. II, p. 620-35). 'Het is verbluffend te ontwaren', schreef hij daarin, 'hoezeer in de overzeese gebiedsdelen' (Welter had na Indië de West bezocht) 'allen, mannen en vrouwen, zich bewust zijn van hun plaats en verantwoordelijkheid in het nationale geheel, onder de leiding van Uwe Majesteit. In waarheid kan worden getuigd dat het denkend deel der ingezetenen van het Koninkrijk Overzee doordron gen is van de imperiale gedachte ... De gehele maatschappij beseft ... haar plichten jegens de Staat in zijn geheel.' 4 Ministerraad: Notulen, 8 mei 194I. 5 Zij wenste dat Gerbrandy Welter onmiddellijk uit het kabinet zou zetten; dat werd door Ger brandy geweigerd.
bekendmaking verstandig? Van Starkenborgh zond haar op 8 mei een telegrafisch advies 1, dat hij samen met van Kleffens had opgesteld, waaruit bleek dat zij niet anders verwachtten dan dat de door de Gapi uitgeoefende druk zou worden opgevoerd":
XC'Binnenlandse politieke situatie ondanks sterke hervormingsdrang van grote groepen, waarbij inheemse eisen verst gaan, niet zorgwekkend doch kan op lange termijn moeilijk worden. Voortzetting beleid van afwijzing hervormingen tot oorlogseinde, indien althans niet van onverwacht lange duur, door ons als .rnogelijk en bepaald wenselijk erkend. Opneming vooruitzicht in Uwer Majesteits voorgenomen rede 10 mei (aan minister van koloniën nog onbekend) en aankondiging conferentie bij aanvang Volksraadszitting zullen mijns inziens enige voldoening geven.'
XCInzake Indië en de West zei de koningin op IQ mei '41:
XC'Zeide ik tot Nederland in mijn radiorede van 20 maart; dat het mijn voornemen is, ruime gelegenheid te scheppen om wensen en opvattingen te mijner kennis te brengen inzake de aanpassing van ons staatsbestel in Nederland aan de veranderde omstandigheden, thans zeg ik tot het gehele rijk dat het mijn bedoeling is, dit beginsel eveneens toe te passen met betrekking tot de aanpassing van de structuur der overzeese gebiedsdelen en de bepaling van hun plaats in het koninkrijk overeenkomstig de gewijzigde omstandigheden, waarbij ik dus eveneens bereid zal zijn om van verlangens en opvattingen der betrokkenen kennis te nemen en deze aandachtig te overwegen."
XCVervolgens werd van Starkenborgh gemachtigd, namens de koningin op maandag 16 juni de naoorlogse rijksconferentie aan te kondigen. Hij zei bij die gelegenheid dat de regering 'voornemens (was)', terstond na de bevrijding van het moederland de aanpassing van de structuur van het koninkrijk aan de eis der tijden tot een programmapunt te maken, waarbij het inwendig staatkundig bestel der overzeese gebiedsdelen een integrerend deel van dit programma (zou) uitmaken' - ter advisering van 'de Kroon' zou dan 'een conferentie van vooraanstaande personen uit de
XC1 Tekst in Collectie-van Kleffens (RvO). 2 Er was met dit advies haast en wij vermoeden dat Welter zich op de dag waarop het werd opgesteld, niet in Batavia of Buitenzorg bevond. 3 Radio Oranje, 10 mei 1941. 4 De koningin en Gerbrandy hadden van Starkenborgh geïnstrueerd te zeggen: 'overweegt'; hij adviseerde (en dit werd goedgekeurd), 'het woord 'overwegen' ... te vervangen door 'voornemens zijn'. Hierdoor wordt de gebondenheid aan uitspraak niet groter doch het effect bepaald gunstiger.' (telegram, 31 mei 1941, van van Starkenborgh aan Gerbrandy in van der Wal: Volksraad, dl. II, p. 604)
verschillende delen van het koninkrijk' plaatsvinden, een rijksconferentie dus.
XCVan de door van Starkenborgh verwachte 'enige voldoening' was in de kringen der Indonesische nationalisten geen sprake, zulks te minder omdat de procureur-generaal twee dagen eerder, op zaterdag 14 juni, bepaald had dat voortaan aan de vormingscursussen welke gehouden werden door de Indonesia Berparlemen-comité's die de Gapi had opgericht, door niet meer dan vijf-en-twintig personen mocht worden deelgenomen en dat op de besloten vergaderingen van de Gapi niet meer dan zeventig personen aanwezig mochten zijn. In de Indonesische pers waren de commentaren op van Starkenborghs aankondiging afwijzend. 'In onze harten', aldus een der in Batavia verschijnende inheemse dagbladen, 'is geen blijheid meer, onze harten zijn koud geworden en een gevoel van apathie maakt zich van ons meester.' 1
XCEr was inmiddels bij het gouvernement een flinke irritatie ontstaan over het feit dat de Gapi medewerking had geweigerd aan een gouvernementsvoorstel om in Indië ter versterking van de defensie een inheemse' militie op te richten.
XCDe oprichting van zulk een militie was, zoals uit hoofdstuk 6 bleek, al in de Eerste Wereldoorlog overwogen maar het gouvernement was toen niet tot de vorming ervan overgegaan. Het waren de jaren waarin de Sarekat Islam opeens een aanhang van honderdduizenden had gekregen, hetgeen bij veel Europeanen angst had gewekt. Was het dan wel verantwoord, veel méér inheemsen dan die al in het Knilopgenomen waren, wapens in handen te geven? Die beduchtheid was versterkt toen een vooraanstaand lid van Boedi Oetomo in oktober '17 in Djokjakarta een betoog had gehouden waarin hij de Nederlandse macht als de rechter- en de inheemse als de linkerhand had aangeduid en daarop had laten volgen: 'Als er een inheemse militie is van een half miljoen man, zal de rechterhand de verlangens van de linker moeten respecteren' - nu, een militie van die omvang was in elk geval uitgesloten (er was niet genoeg opleidingskader en er waren niet genoeg wapens) en bovendien
t 16 juni 1941, in 1941, p. 906.
was in inheemse kring onder invloed van Sneevliets agitatie de belangstelling voor de vorming van een militie verdwenen; na de oorlog was het militieplan van de agènda afgevoerd.
XCTekort aan opleidingskader en tekort aan wapens W,!S er ook in '40 (meer hierover 'in het volgende hoofdstuk), desniettemin werd het na de Meidagen wenselijk geacht, een commissie in te stellen, de z.g. Weerbaarheidscornmissie, welke o.m. zou nagaan of als deel van het Knil een uit dienstplichtigen. te vormen inheemse militie in het leven kon worden geroepen. Die commissie welke onder voorzitterschap stond van een lid van de Raad van Nederlands-Indië en die voorts vier Nederlanders, vier Indonesiërs, één Chinees en één Arabier als leden telde, rapporteerde in augustus '40 positief, zij het dat zij ook wees op politieke bezwaren - die achtte zij evenwel niet doorslaggevend. Haar voorstel was om een beperkte militie-dienstplicht af te kondigen voor Indonesiërs, Chinezen en Arabieren en om vooreerst louter op Java (en Madoera) alsmede op Ambon en in de Minahassa een militie te vormen, op Java en Madoera tot een in tien jaar te bereiken uiteindelijke sterkte van dertigduizend, op Amb.on en in de Minahassa tot een uiteindelijke sterkte van telkens vijftienhonderd man. Conform het advies van de Raad van NederlandsIndië' keurde van Starkenborgh die beperkte opzet goed - voor een veel grotere militie ontbraken, gelijk gezegd, de wapens en de instructeurs. 'Dat waren', zei hij in '48 aan de Enquêtecommissie",
XC'de voornaamste argumenten die in de Volksraad telkens van regeringszijde werden gesteld. Ik wil Wel zeggen, om volledig te zijn, dat bij mij innerlijk nog andere argumenten golden Ik heb mijzelf altijd afgevraagd: waar zou de veiligheid van het gezag zijn, wanneer men een groot militieleger had, waarin dooreen alle elementen van de maatschappij zouden worden opgenomen en allerlei propaganda mogelijk zou zijn? Zou zo 'n leger de steunpilaar van het gezag hebben kunnen zijn? Dit zou, als het was uitgesproken, in Indië geen prettige indruk maken. Aangezien het niet nodig was in die zin te spreken, is het niet zo gezegd."
I Tekst in Kwantes, dl. IV, p. 763 2 Getuige van Stankenborgh, punt n: ongepubliceerde verhoren, vraag no. 29002. 3 Welter stond ook tegenover de invoering van een beperkte militie zeer aarzelend. Dat seinde hij begin maart '41 aan van Starkenborgh waarop deze o.m. antwoordde: 'Betreffende binnenlandse politieke factor ik opmerk dat wanneer bevolking deloyaal zou zijn, ook huidige leger, waarin reeds aanzienlijk contingent inheemse reserves, ondeugdelijk terwijl alsdan zelfs op inheems beroepspersoneel van leger en vloot niet onvoorwaardelijk te vertrouwen.' (telegram,2 april 1941,van van Starkenborgh aan Welter, in Kwantes, dl. IV, p. 768)
XCHoe zou de Gapi reageren ( Gevreesd moest worden: negatief. De Parindra had al vóór het uitbreken van de Tweede W ereldcorlog verklaard dat van haar slechts actieve medewerking aan de Indische defensie te verwachten was, indien daar van de zijde van het gouvernement staatkundige concessies tegeriover werden gesteld (de PID had die verklaring gezien als een aanwijzing dat er in de Parindra sterke Japanse sympathieën leefden) en de Payi~dra had medio '40 de inheemsen ontraden, toe te treden tot' de toen in de steden gevormde burgerwacht, de Z.g.Stadswachten (ook daarover meer' in het volgend hoofdstuk). Intussen konden de Parindra en de partijen met wie zij in de Gapi federatief samenwerkte, in de Volksraad slechts acht van de een-en-zestig stemmen uitbrengen - het gouvernement mocht verwachten dat zijn miIitievoorstel daar een meerderheid zou vinden.
XCIn januari '4I werd de desbetreffende ontwerp-ordonnantie aan de Volksraad voorgelegd. Toen de openbare behandeling van het ontwerp naderbij kwam, koos de Indonesische pers partij: zij sprak zich unaniem tegen het voorstel uit, 'algemeen', aldus het eind mei samengestelde Persoverzicht"'verbindt men aan haar instelling de verwezenlijking van bepaalde voorwaarden.' 1 De besturen van de in de Gapi samenwerkende organisaties kwamen op 2I juni (vijf dagen dus na van Starkenborghs teleurstellende toespraak bij de opening van de Volksraadszitting) in Bandeeng bijeen en maakten nadien via het gemeenschappelijk persbureau dat zij inmiddels hadden opgericht, Antaya, bekend dat zij de vorming van een inheemse militie afwezen, 'tenzij de wetten waarbij zij Wordt vastgesteld, door een volwaardige volksvertegenwoordiging, een Parlement1ndonesia, worden vastgesteld.'2' De Parindra ging nog verder: zij besloot op haar derde congres dat eind juni in Soerabaja bijeenkwam (de legercommandant had toestemming verleend om achter gesloten deuren te vergaderen), dat haar vertegenwoordigers in de Volksraad niet aan de debatten over het ontwerp zouden deelnemen. Daarvan werd aan de Volksraad schriftelijk mededeling gedaan, hetgeen er toe leidde ,dat de houding van de Parindra door enkele Nederlandse sprekers 'dienstweigering', 'verraad' en 'politieke chantage' werd genoemd.'
XCOp II juli werd de ontwerp-ordonnantie door de Volksraad goedgekeurd met drie-en-veertig tegen vier stemmen. 'Hiermede heeft', aldus het in Bandeeng verschijnende parindra-dagbIad, 'de Volksraad een
XC1 Persoverzitht, 1941, p. 408. 2 Aangehaald in Overzicht Vim de Indones. en Maleis-Chin, Pers, 1941, p. 951. 3 Aangehaald in Pluvier: Overzicht,
afgrond gegraven tussen de regering en het volk, maar wellicht ook tussen het college zelf en de [inheemse 1 bevolking.' 1 De Partai Sarekat Islam Indonesia deed telegrafisch een beroep op de koningin om het in werking stellen van de ordonnantie te voorkomen en nadat deze op 18 juli afgekondigd was, werd in een op za juli in Batavia gehouden bijeenkomst van de besturen van alle bij de Gapi aangesloten organisaties besloten dat ook de Gapi een beroep zou doen op de koningin om met de tegen de ordonnantie levende bezwaren rekening te houden.' Eenzelfde beroep ging in het door de Gapi en de Miai gezamenlijk verzonden telegram van de Miai uit - een feit van belang: het was de eerste maal dat de federatie der Indonesische Islamieten actie voerde samen met de federatie der Indonesische nationalisten.'
XCOp al deze protesten reageerde het gouvernement met zekere geprikkeldheid: Levelt zei begin augustus in de Volksraad dat het geheel aan de nationalisten te wijten was dat er spanning was gekomen in de Indische samenleving, en maakte duidelijk dat tegen hen de scherpste maatregelen zouden worden genomen indien zij op de ingeslagen weg voortgingen!
XCIn augustus was begonnen met de vorming van de militie:jongeren van achttien tot vier-en-twintig jaar konden er in opgenomen worden en het Knil wilde zulks op Java en Madoera in eerste instantie met twee jaarlichtingen doen: zesduizend man. Java en Madoera samen telden drie tot vier miljoen jongeren in de genoemde leeftijdsgroep - men had er zesduizend van nodig. Wilde men die bijeenkrijgen, dan, zo werd door
I 12 juli 1941 in p. 1038. 2 Tjipto, zeer bevreesd voor Japanse aggressie, keurde het beleid van de terzake af; in een artikel in uitte hij de opinie dat de beloften van de koningin, de gouverneur-generaal en de minister van koloniën de zekerheid inhielde-rf dat, schreef hij, het Indonesische volk de zo begeerde staatkundige hervor mingen zou ·krijgen - die opvatting werd in de inheemse pers als naïef gekarakteri seerd. l Al eerder, nl. in november '40, had de zich tot samenwerking met de bereid verklaard. 4 Op advies van Welter verwierp de koningin de beroepen die op haar waren gedaan: de dienstplicht-ordonnantie werd bij koninklijk besluit van 18 september '41 bekrachtigd.
de militaire autoriteiten gemeend, diende men er dertigduizend op te roepen aangezien, naar verondersteld werd, vier van elke vijf opgeroepenen afgekeurd zouden moeten worden. Er werden derhalve dertigduizend oproepen gestuurd aan jonge Indonesiërs, Chinezen en Arabieren wier namen en adressen door de inheemse bestuursambtenaren verstrekt waren. Het was dus een geselecteerde groep die de oproepen ontving. De betrokkenen alsmede hier en daar anderen die zich wilden aanmelden zonder een oproep te hebben ontvangen, moesten vervolgens voor inheemse bestuursfunctionarissen verschijnen die hun de vraag stelden of zij bereid waren, als vrijwilliger tot de militie toe te treden - wie daar niet toe bereid was, zou een mobilisatiebevel ontvangen. Onder de opgeroepenen hadden geruchten de ronde gedaan dat men er goed aan deed, op de te stellen vraag bevestigend te antwoorden, en er was in elk gevalonder de heersende omstandigheden enige moed voor nodig om te verklaren dat men niet vrijwilliger was. Wij nemen overigens aan dat bij de beantwoording van de vraag allerlei motieven een rol hebben gespeeld; het kan zijn dat sommige jongeren de militaire dienst wel degelijk aantrekkelijk vonden 1 (wij herinneren er aan dat in het Knil in '37 o.m. bijna dertienduizend Javanen en bijna tweeduizend Soendanezen dienden) en het is aannemelijk dat voor andere jongeren het vooruitzicht van belang was om als inheems militair goed gevoed te worden en soldij te ontvangen. Hoe dat alles zij: volgens een mededeling die het gouvernement aan de Volksraad deed, verklaarde 74 % van de op Java en Madoera opgeroepenen vrijwilliger te zijn? - van dat percentage werd in de Europese pers veelophef gemaakt. Toen die pers met betrekking tot Batavia berichtte dat de helft van de achttienhonderd bij de militie ingeschrevenen zich spontaan en vrijwillig had aangemeld, berichtte een van de Chinees-Maleise dagbladen in de hoofdstad dat er onder de opgekomen jongeren
XC'slechts één (is) die uit eigen beweging is gekomen; die man is ouder dan vier-en-twintigjaar, zodat hij nog dispensatie moest krijgen. Al die achttienhonderd mensen zijn op de ene man na gekomen omdat zij een oproeping hebben
1 Tjipto die zich, gelijk vermeld, uitgesproken had tegen de politieke bezwaren van de nationalisten, schreef op IS augustus in een van de inheemse bladen: 'Ik ben blij dat de militie door ons volk in de met enthousiasme is ontvangen' IS aug. I94I, in I94I, p. I200). 2 Dit percentage lag beduidend lager bij de meer ontwikkelde jongeren: 37 % bij diegenen die een hbs, 45 % bij diegenen die een Hollands-Inlandse school doorlopen hadden.
gekregen. Vijftig procent heeft bezwaren tegen de dienstplicht en' de andere helft geen"
XCdie andere helft gold als 'vrijwilliger'.
XCVoor de vorming op Java van de eerste uit zesduizend man bestaande militie had men dus genoeg krachten. Er werd een keus gemaakt waarbij alle Chinezen uit de militie werden geweerd ('offidat' , aldus later van Starkenborghê, 'teveel bekend was omtrent hun neiging om eigen groepen te vormen") - eind september werden de zesduizend gemobiliseerd: Het Knil had alles tijdig in gereedheid gebracht voor hun opvang en eerste oefening, maar wapens Waren er niet voldoende: er waren slechts drieduizend (oude) geweren. Ons relaas even voortzettend, vermelden wij dat pas in de eerste dagen van rnaart '42, toen de Japanners op Java geland waren, nóg drieduizend geweren ter beschikking kwamen - mitrailleurs bleven evenwel ontbreken, Van Starkenborgh besloot toen dat de inheemse militie niet zou worden ingezet. Daarbij was van belang dat toen niet alleen in de Buitengewesten maar ook al op Java gebleken was dat vele inheemse militairen deserteerden zodra ee~ gevecht met de japanners op hande~ was.
XCMidden augustus ;41, enkele weken dus nadat de Gapi en de Miai een beroep op de koningin hadden gedaan om de vorming van de inheemse militie tegen te houden, ontstond nieuwe politieke deining als gevolg van een gemeenschappelijke verklaring, het Z.g. Atlantisch Handvest, die van Roosevelt en Churchill afkomstig was. Zij hadden in dat Handvest de beginselen aangegeven voor de naoorlogse wereld - het derde beginsel begon met de zin: 'They respect the right oj all peoples to choose thejorm oj government under which they will live.' Eind augustus richtten nagenóeg alle Indonesische leden van de. Volksraad (acht-en-twintig van de dertig) de vraag tot het gouvernement of de Nederlandse regering dat beginsel
1 13 aug. 1941, in p. II82. 2 Van Starkenborgh: Mededelingen, 17 juli 1957, aan de Indische afdeling van het RvO, p. 9 (IC, map 'Mededelingen van de oud-GG'). 3 Aannemelijk lijkt ons datmen die Chinezen óók geweerd heeft vanwege de anti-Chinese gevoelens van veel Indonesiërs. 4 Van de vorming ,van de militie op Ambon en in de Mina hassa weten wij slechts dat deze, toen de ]apaimers aanvielen, op Ambon ca. driehen derd en in de Minahassa ca. honderd inheemsen telde. In beide gebieden wilde men uiteindelijk een inheemse militie van vijftienhonderd man vormen.
onderschreef en wat, als dat zo was, daarvan de eonsequenties zouden zijn voor, zo heette het, 'de Indonesische bevolking van NederlandsIndië'. Hier was niet zozeer de inhoud van de vraag van belang (te voorzien viel dat er een negatief antwoord op zou worden gegeven 1) als wel het feit dat de radicale nationalisten in de Volksraad, toen over hun beroep op gouvernement en regering gestemd moest worden, nagenoeg alle Indonesische conservatieven naast zich hadden gekregen: ook dit was een novum. Er was hier een scheidslijn getrokken waartoe het in de drie-en-twintig jaar dat de Volksraad bestond, nog nirnmer was gekomen.
XCOver die scheidslijn, trouwens over de gehele ontwikkeling die zich voordeed in de relaties tussen het gouvernement en de nationalisten, maakte Jonkman, de voorzitter van de Volksraad, zich grote zorgen. Hij begreep heel wel dat het, zolang Nederland bezet was; moeilijk zo niet onmogelijk was, wezenlijke veranderingen aan te brengen in Indië's plaats in het koninkrijk en in haar inwendig bestel, maar hij was er zich scherp bewust van dat men de politieke ontwikkeling alleen kon hopen te beheersen indien Indië's naoorlogse toekomst veel duidelijker werd aangegeven dan de koningin op 10 mei en van Starkenborgh op 16 juni hadden gedaan - welnu, dan zou hijvoor die duidelijkheid zorgen! Hij besloot dat te doen op de grote ontvangst die de gouverneur-generaal op Koninginnedag, 31 augustus, placht te houden. Van wat hij daar wenste te betogen, zond hij van Starkenborgh een afschrift.
XCBij die ontvangst herinnerde hij er aan dat de koningin aangekondigd had dat na de oorlog Nederlands staatsbestel aan de veranderde omstandigheden zou worden aangepast en dat dit beginsel ook op de structuur der overzeese gebiedsdelen en op hun plaats in het koninkrijk zou worden toegepast. 'Daaruit volgt', zei hij (maar dat behoefde daar naar het oordeel van anderen, in de eerste plaats van van Starkenborgh, in het geheel niet uit te volgen),
XC'dat elk der rijksdelen een gelijkwaardige plaats zal erlangen en alle volkeren van het rijk gelijkgerechtigd zullen zijn. Zo opent zich voor ons, .. een nieuwe, schone toekomst waarin ons land in het koninkrijk der Nederlanden .. .zich een
XCI Van Starkenborgh deed van de hem gestelde, vraag p.aseind oktober, volle twee maanden later dus, mededeling aan de regering. Welter legde de zaak aan het kabinet voor. 'Geantwoord (zal) worden', aldus de kabinetsnotulen van 4 november, 'dat dit punt alleen betrekking heeft op intemationale verhoudingen' (de Britse regering had het inmiddels op Brits-Indië en Birma ook niet van toepassing willen verklaren), 'niet voor inwendige: (Ministerraad: Notulen, 4 nov. 1941).
eigen gelijkw~rdige plaats zal hebben verworven en waarin de volledige samenwerking der gelijkgerechtigde Nederlanders en Indonesische volkeren en andere rijksgenoten ... een gelukkige samenleving zal hebben tot stand gebracht, andere staten ten voorbeeld.' 1
XCDat Jonkman hier van een 'gelijkwaardige plaats' van Indië binnen het koninkrijk sprak, achtte van Starkenborgh niet bezwaarlijk (het was de richting waarin hij zelf ook dacht), maar Jonkmans uitspraak dat 'alle volkeren van het rijk gelijkgerechtigd' zouden zijn, ging hem veel te ver: wie zo sprak, stelde de 'Indonesische volkeren' (Jonkman had niet van 'het Indonesische volk' gesproken) als autonome eenheid naast het Nederlandse volk - dat zou belangrijke staatkundige eonsequenties hebben, welker bespreking, midden in de oorlog, van Starkenborgh juist wilde voorkomen. In een zorgvuldig geformuleerd antwoord bestreed hij Jonkmans visie:
XC'Beschouwing van de plaats die het moederland inneemt in het rijksbestel en het rechtmatig belang dat hetzelve bij staatkundige herschikking heeft, terwijl de noodwendigheid tot dadelijke herziening niet wel "aanwijsbaar is, voert tot erkenning van de plicht der overzeese delen, aan hun hernieuwingsdrang de breidel aan te leggen. Zij die zó denken en daarnaar handelen, zijn geen wachters voor de poorten van het behoud, doof voor de klop der tij den, maar houden de banen open voor overleg in wederzijdse ontvankelijkheid. Alleen uit zodanig overleg kan de staatkundige structuur verrijzen die in de zuiverheid van haar belijning de weloverwogen uitkomst is van schifting en bewerking van de bouwstof die uit elk der betrokken delen zal zijn aangedragen.'?
XCTelegrafisch bracht van Starkenborgh Jonkmans uitlating ter kennis van Welter, haar 'ongelukkig' noemend. 'De heer Jonkman', tekende de minister op het telegram aan, 'houdt praktisch geen enkele rede zonder de een of andere gaffe! Moeten wij hem hier iets van zeggen?' Degenen die hij raadpleegde, vonden van wèl en van Starkenborgh werd vervolgens gemachtigd, Jonkman mee te delen dat de minister zijn herhaaldelijk in het openbaar gedane 'ongelukkige uitlatingen, gezien zijn positie, (betreurde ).' 3
XCIn Indonesische en Chinees-Maleise bladen werd Jonkmans uitlating toegejuicht. 'Hij behoort', schreef een van die laatste,
1 Aangehaald in van der Wal: dl. II, p. 645. 2 A.v., p. 646. 3 Telegram van van Starkenborgh, d.d.ssept. 1941 en van Welter d.d. 8 sept. in ARA, MK, M 73, XI A en B.
'tot de Europeanen die de belangen en behoeften van dit land na 10 mei ten volle begrijpen. Hij behoort de eerste plaats in te nemen naast figuren als van der Plas en Spit.' De regering is hem moreel dank schuldig. Mèt dan wel zonder opzet is Jonkman c.s. een rem geweest voor de volksbeweging, want aan de stem van zijn groep is het te danken dat de Indonesische nationalisten nog geloven dat niet alle Europeanen conservatief zij n. Voor een deel der Europese pers is de stem van Jonkman gevaarlijk, maar voor de Indonesiërs is ze weldadig."
XCInderdaad, een deel van de Europese pers had voor Jonkmans betoog geen goed woord over - tot de bladen die dat betoog onderschreven, behoorde Kochs veertiendaags blad Kritiek en Opbouw.
XCSinds Kritiek en Ophouw in februari '38 'in Bandoeng was opgericht hadden enkele Indonesiërs deel uitgemaakt van de redactie. De bemoeienissen van de redacteuren waren evenwel beperkt gebleven - het was de socialist Koch die in feite als enige het blad redigeerde. In maart '40 werd hij ook formeel enig redacteur, de overige redacteuren, ook de Indonesiërs onder hen, werden voortaan als 'vast medewerker' aangeduid. Bevredigend vond Koch dat niet: hij kreeg meer en meer behoefte aan steun en trok derhalve in de herfst van '40 twee mederedacteuren aan: de in Bandoeng gemobiliseerde journalist J. H. W. Veenstra en de kort te voren in Indië aangekomen partijloze publicist Jacques de Kadt.
XCMet steun van de Nederlandse regering en goedvinden van het Indisch gouvernement had de Kadt, die in de Meidagen van '40 samen met zijn Joodse ouders en drie broers naar Engeland ontkomen was, zich mèt die familieleden naar Indië kunnen begeven. Hij kwam er eind augustus aan als een van de leden van de eerste groep Joodse vluchtelingen welke tot Indië werd toegelaten.' Die groep werd door de autoriteiten vastgehou
, De vice-president van de Raad van Nederlands-Indië. 2 19 sept. 1941, in 1941, p. 1360. 3 Een tweede en een derde groep, beide eveneens uit Engeland afkomstig, kwamen resp. in oktober en in december '40 in lndië aan (deze drie groepen telden tezamen ruim driehonderd vluchtelingen), een vierde groep, ca.honderd vluchtelingen tellend, arriveerde januari '41 uit Lissabon. De tweede en derde groep werden eerst in afzondering gehouden op het eiland Onrust, maar vervolgens uit de primitieve behuizingen aldaar overge bracht naar een groot landhuis bij Buitenzorg; daar kwam ook de vierde groep terecht. Het landhuis werd door Veldpolitie bewaakt - er was dus sprake van een verblijf
den: dezen, die slechts summiere inlichtingen met betrekking tot de identiteit der vluchtelingen hadden ontvangen, wensten over nadere gegevens te beschikken. Daarbij werd om te beginnen de documentatie van de PID geraadpleegd - men constateerde dat 'J. de Kadt, publicist' een tijdlang communist was geweest, in '32 tot de oprichters had behoord van de Onafhankelijk Socialistische Partij die op een onafhankelijk Indonesië had aangedrongen, in '33 als lid van een voor overheidsemployé's verboden partij ontslagen was bij de PIT en bovendien in dat jaar drie maanden gevangenisstraf had gekregen wegens een artikel over de zaak van 'De Zeven Provinciën' dat als 'opruiend' was gekwalificeerd. Dat hij nadien als zelfstandig publicist gewaarschuwd had tegen de Sowjet-Unie en op een krachtige verdediging van de Westerse demoeratie had aangedrongen, was aan de PID kennelijk onbekend - deze 'communist' moest. onmiddellijk, in afwachting van een nadere beslissing, achter slot en grendel gezet! Hij werd in het huis van bewaring te Batavia opgesloten. Het bericht van die opsluiting leidde er toe dat onmiddellijk een comité werd gevormd dat zich voor zijn vrijlating moeite ging geven - Koch, Koets, J. H. Ritman, hoofd van de Regeringspubliciteitsdienst, en mr. B. van Tijn, voorzitter van de Indische SociaalDemocratische Partij, maakten er deel van uit en bereikten in de eerste plaats dat er in verscheidene Europese en in enkele Indonesische bladen op werd gewezen dat het gouvernement in de persoon van de Kadt een onafhankelijk denkende, cultureel vooraanstaande Nederlander had opgesloten. Koch wist tot van Starkenborgh door te dringen; deze besliste dat de gouverneur van West-Java een onderhoud met de Kadt zou hebben - het gevolg daarvan was dat de Kadt werd vrijgelaten, evenwel met de aanzegging dathij, zodra de oorlog afgelopen was, naar Nederland zou worden teruggezonden, dat hij zich elke maand bij de politie moest aanmelden, dat hij zich van medewerking aan de nationalistische beweging had te onthouden, dat hij niet mocht publiceren over Indië's binnenlandse politiek maar dat hij wèl over de buitenlandse politiek en over culturele vraagstukken mocht schrijven.
XCOp uitnodiging van Koch trad de Kadt enkele weken na zijn vrijlating samen met Veenstra tot de redactie van Kritiek en Opbouw toe. Koch bleef overigens de enige die als redacteur vermeld werd. vJ Van de drie redacteuren was het nadien Veenstra die de culturele
XConder-toezicht. Allen die een plaats in de samenleving vonden, konden evenwel het landhuis verlaten. Zij die er zich in december '41 nog bevonden, werden toen ondergebracht in hotels in Batavia.
aangelegenheden, de Kadt die de buitenlandse politiek, Koch die de binnenlandse voor zijn rekening nam. Het blad onderscheidde zich van de andere Europese bladen in de eerste plaats doordat het regelmatig vooraanstaande Indonesische nationalisten aan het woord het, onder hen Thamrin, Sjarifoeddin, de meer conservatieve Soetardjo en de in politiek isolement geraakte hadji Agoes Salim. Die medewerking van Indonesische zijde kwam de belangstelling voor Kritiek en Opbouw ten goede: het aantal abonnementen steeg van ruim tweehonderd tot ca. achthonderd. De advertentiekolommen bleven evenwel leeg,
XCHet immobilisme van het gouvernement werd door Kritiek en Opbouw afgekeurd - anderzijds stond het blad ook kritischjegens de nationalistische beweging. Het zag Thamrin als een gezaghebbende figuur maar het-was niet 'Onder de indruk van de kwaliteiten van de overigen die als nationalistische voormannen optraden, en het noemde, met alle begrip voor de er aan ten grondslag liggende wensen, het eerder vermelde memorandum dat de Gapi-Ieiding in februari '4I aan de commissieVisman voorlegde, een stuk waarmee niet te werken viel. 1 Kritiek en Opbouw drong er bij die gelegenheid op aan dat Dewantoro, de man van het Taman Siswo-onderwijs, een leidende plaats in de nationalistische beweging zou krijgen en dat aan de internering o.m. van Soekarno, Hatta en Sjahrir een. einde zou worden gemaakt.
XCDat werd in april '4I geschreven - het gouvernement reageerde niet. Maar het reageerde wèl, toert een Indonesisch medewerkster begin september in Kritiek en Opbouwopnieuwaandrong op vrijlating van de geïnterneerde nationalistische leiders: nu kreeg de redactie op 24 september een aanzegging van dè justitie dat haar blad was aangewezen als een periodiek waarvan de verschijning tijdelijk kon worden verboden (zulk een waarschuwing was steeds de eerste stap bij toepassing van de Z.g. persbreidel-ordonnantie).
XCDrie dagen later, 27 september, verscheen een nummer van Kritiek en Opbouw waarin de Kadt betoogde dat er in Indië van werkelijk politiek leven geen sprake was. 'Er was hier vroeger', schreef hij (met de woorden
lOok Wertheim, lid van de commissie-Visman, achtte de invoering van een op algemeen kiesrecht gebaseerde parlementaire demoeratie in Indië riiet mogelijk. Toen hij, zo schreef hij na de oorlog, in '41 aan de voormannen van de in 'een vertrouwdijk gesprek' vroeg waarom zij op die invoering hadden aangedrongen, kreeg hij 'het naïeve antwoord dat men meent dat als men onafhankelijkheid vraagt in deze vorm, Nederland dit moeilijk zal kunnen weigeren, daar dit toch zijn eigen vorm van demoeratie is.' (W. F. Wertheim in 1946, p. 267).
'was' en 'vroeger' dekte hij zich tegen de beschuldiging dat hij toch over de actuele binnenlandse politiek schreef),
XC'zo veel, of zo weinig politiek leven als door een min of meer verlicht despotisme werd toegestaan. Men ontmoet altijd mensen die een krottenbuurt 'schilderachtig' vinden. In die zin bestond hier een 'schilderachtig' politiek leven ... De bewoners van een krottenbuurt hebben gewoonlijk geen flauw idee van wat een menswaardig leven is. Het zijn altijd buitenstaanders die het krottenvolk daarop attent moeten maken. Die buitenstaanders worden dan gewoonlijk 'opruiers', in sommige landen 'haatzaaiers' genoemd. Ook al beschouwen: ze het hele geval als zo hopeloos dat ze niet de minste lust tot zaaien hebben"
XCkennelijk zag de Kadt de binnenlands-politieke situatie welke in die tijd was ontstaan, als 'hopeloos': de toezegging van de naoorlogse rijksconferentie was door de Indonesische nationalisten als onvoldoende van de hand gewezen en het gouvernement: (het was uit van Starkenborghs antwoord aan Jonkman opnieuw gebleken) wilde niet verder gaan dan het had gedaan.
XCEerder maakten wij er melding van dat de Miai, de grote Islamietische federatie, eind juli '41 voor het eerst tot actie was overgegaan samen met de politieke federatie, de Gapi: beide organisaties hadden een gemeenschappelijk beroep gedaan op de koningin om de vorming van de inheemse militie te voorkomen. In augustus werden besprekingen gevoerd die de bedoeling hadden, meer eenheid te brengen in alle groeperingen die zich hetzij op politiek, hetzij op godsdienstig, hetzij op sociaal gebied als de vertegenwoordigers van Indonesië beschouwden. Er werd overeenstemming bereikt en als uitvloeisel daarvan werd besloten dat het Indonesisch Volkscongres dat in december '39 in Batavia ('Djakarta') had plaatsgevonden, op 13 en 14 september in Djokjakarta zou worden herhaald, maar op veel bredere basis. Het gouvernement liet dat tweede congres dat krachtens de staat van beleg slechts in beslotenheid kon plaatsvinden, toe - er kwamen nu de besturen bijeen van zeven-entwintig organisaties, waarondér die van alle groeperingen die in de Gapi en de Miai samenwerkten, maar ook (en voor het eerst) van Soetardjo's Verbond van inheemse bestuursambtenaren, de Perhimpoenan Pegawai
I 27 sept. 1941, in 1941, p. 864.
Bestuur Boemipoetra (de PPBB); ook de federatie van vakbonden van inheemse overheidsdienaren, de Persatoean Vakbond Pegawai Negeri (de PVPN), die zich van meet af aan achter de Gapi had geschaard, was vertegenwoordigd. Er werd op het congres besloten tot oprichting van een Raad van het Indonesische volk, de Madjelis Rakjat Indonesia, die, als hij niet bijeen zou zijn, vertegenwoordigd zou worden door een Leidersraad. In die Raad werden geen vertegenwoordigers van Soetardjo's PPBB opgenomen, wèl van de Gapi, de Miai en de PVPN: telkens vijf, en tot de vijf vertegenwoordigers van de Gapi behoorde de voorzitter van de Indonesische Katholieke Partij, Kasimo. Het kan zijn dat Soetardjo's groepering opzettelijk buiten de Leidersraad bleef omdat het gouvernement er aanstoot aan kon nemen dat de grootste organisatie van inheemse bestuursambtenaren vertegenwoordigd zou zijn in wat men 'het dagelijks bestuur' kon noemen van een lichaam dat zich recht tegenover het gouvernement opstelde. De Raad van het Indonesische volk duidde zichzelf namelijk aan als 'het vertegenwoordigend lichaam van het Indonesische volk', noemde als zijn doel 'het bevorderen van het welzijn en de grootheid van het Indonesische volk' en vermeldde als werkzaamheden ter bereiking van dat doelo.m.
XC'het organiseren van grote vergaderingen of conferenties waar het Indonesische volk zijn mening kan uiten en beslissingen kan nemen over alle zaken welke het belang van land en volk raken;
XCvooral het voeren van actie voor een Indonesia berparlemen' 1
XC'Grote vergaderingen' - notabene: de legercommandant had in juni aan de Gapi besloten bijeenkomsten met meer dan zeventig deelnemers verboden! De nieuw ingestelde Raad meende klaarblijkelijk dat dat verbod niet voor hèm gold.
XCOpnieuw greep het gouvernement in, en nu drastisch: op IS oktober maakte de legercommandant bekend dat voortaan geen enkele bijeenkomst van staatkundige aard toegestaan was.
XCDat verbod trof in de eerste plaats de in de Gapi samenwerkende groeperingen. Begin november kwamen hun besturen bijeen; zij besloten zich aan het opgelegd verbod te houden en de Indonesia berparlemen actie voorlopig te beëindigen. Die besluiten lokten kritiek uit in de Indonesische pers, waarbij Pesat, een dagblad waarin jongeren veel invloed hadden, het verst ging; het sprak van
1 Aangehaald in 1941, P: 1339.
'negatieve besluiten welke dienen om het gebrek aan moed te bedekken om een positieve beslissing te nemen en een gedragslijn vast te stelÎen waaraan risico's verbonden zijn. De Gapi heeft zich aan haar plicht onttrokken ... en daarmede het volk teleurgesteld ... En de voormannen van de Gapi worden in stede van de leiders der beweging de 'sta-in-de-wegs' daarvan."
XCHieraan en aan andere kritieken voegde de Regeringspubliciteitsdienst als commentaar toe:
XC'Wat. , . zeer sterk tot uiting komt, is di: algemene onbevredigdheid .om de huidige situatie in de nationale beweging, waaraan een gevoel van machteloosheid en onzekerheid over wat gedaan moet worden, niet vreemd is. In de laatste tijd neemt die onbevredigdheid de vorm aan van felle aanvallen op de leiders en onderlinge verdachtmakingen. Ook de herhaalde betogen tot het doen terugkeren der geïnterneerde leiders zijn daarvan een gevolg."
XCHet nummer van het Persoverzicht waarin deze opmerking gemaakt werd, droeg de datum van 21 november '41 acht dagen later viel in Tokio de beslissing: oorlog!
XCHet zou een oorlog worden die Japan de hegemonie moest geven in Oosten Zuidoost-Azië met als voornaamste buit Nederlands-Indië welks gouvernement met zijn starre politiek alle Indonesische krachten die op wezenlijke hervormingen aandrongen en die zich nu voor het eerst in de geschiedenis in één verbond hadden verenigd, volledig van zich had vervreemd.
XCWij hebben in dit hoofdstuk de ontwikkeling van de Indonesische nationalistische beweging (beide begrippen: 'nationalistisch' èn 'beweging' in de ruimste zin des woords genomen) kunnen schetsen op grond van wat in de Velksraad verhandeld, in de Indonesische pers geschreven en in besloten bijeenkomsten van Indonesiërs besproken werd. Uit dat feit blijkt dat het gouvernement de nationalistische beweging de vrijheid liet om, zij het ietwat gedempt, haar denkbeelden te uiten. Daarin kwam pas wijziging op 15 oktober '41, toen ook de besloten bijeenkomsten van politieke aard werden verboden. Vóórdien had een congres als midden september' 41 in Djokjakarta plaatsvond, tot de oprichting van de Raadnov.inA.v. 6 1
17 1941, 1941, p. 1161. 2
van het Indonesische volk en van de daaruit voortgekomen Leidersraad kunnen besluiten zonder hinder van de autoriteiten te ondervinden, en op de Indonesische bladen welke omtrent die besluiten berichten opnamen, werd niet de persbreidel-ordonnantie toegepast,
XCWat de ontwikkeling zou zijn geweest indien het gouvernement tussen mei '40 en oktober '41 de uitingamogelijkheden van de nationalistische beweging zou hebben verstikt (de staat van beleg gaf daar ruime mogelijkheden toe), weten wij niet - een feit is het dat die beweging in de haar gelaten relatieve vrijheid een hoogst belangrijke ontwikkeling te zien gaf. In mei '40 stonden de Gapi en de Miai nog naast elkaar - in september '41 gingen zij"(en tot de Gapi behoorde toen ook de Partai Arab Indonesia') samen deel uitmaken van een nieuw verbond in welks leiding niet alleen die twee grote politieke en Islamietische federaties vertegenwoordigd waren, maar ook de federatie van vakbonden van inheemse overheidsdienaren, t.w. de vakbonden van Indonesiërs die hetzij bij het gouvernement, hetzij bij overheidsbedrijven als de Staatsspoor- en tramwegen in dienst waren.
XCTwee omstandigheden achten wij voorts pij uitstek tekenend zowel voor de mate waarin de nationalistische denkbeelden wortel hadden geschoten ah voor de vrijmoedigheid waarmee mèn voor zijn opvattingen uitkwam: ten eerste dat bij de reactie op het derde beginsel van het Atlantisch Handvest 'praktisch alle Indonesische Volksraadsleden €én lijn trokken, ten tweede dat ook Soetardjo's Verbond van inheemse bestuursambtenaren, de Perhimpoenan Pegawai Bestuur Boemipoetra (de PPBB), tot de Raad van het Indonesische volk toetrad. Bij dat eerste herinneren wij er aan dat de meeste Indonesische Volksraadsleden nog in '33 hun stem hadden gegeven aan de Jonge's ontwerp-ordonnanties welke het gouvernement machtigden het post-, telegraaf- en telefoongeheim volledig op te heffen en verenigingen te verbieden, en bij het tweede merken wij op, dat zo er iets was dat het gouvernement (en de Londense regering!) te denken had moeten geven, <iantoch wel het feit dat de grootste, over heel Indië verspreide organisatie van inheemse bestuursambtenaren toetrad tot een nieuw lichaam: de Raad van het
I Er zijn, V00rZ0ver ons bekend, maar drie p.olitieke organisaties van 'onderdanen niet-Nedcrlanders' buiten de Gàpigebleven: het Moluks Politiek Verbond, de t.w, de partij van de inheemse protestanten (die. van de inheemse ka:tholieken maakte wèl deel van de uit) en de de partij der Indonesische Chinezen; deze laatste partij, die niet tot de werd toegelaten, onderschreef overigens wèl haar program.
Indonesische volk, dat zich dwars tegen het beleid van het gouvernement in opwierp als 'het vertegenwoordigend lichaam van het Indonesische volk.' Hoeveelleden die PPBB eind '41 had, weten wij niet - eind '37 waren het er, zoals in hoofdstuk 7 vermeld, bijna vijfduizend geweest; wij nemen aan dat het aantal vier jaar later was gegroeid, maar ook als dat niet zo was, blijft het feit bestaan dat het grootste deel van alle inheemse bestuursfunctionarissen die onder het niveau van de regenten, de sultans en de overige zelfbestuurders werkzaam waren, zich via hun organisatie tegen het gouvernement had gekeerd dat hen steeds als steun en toeverlaat had beschouwd.
XCUit de ontwikkeling in de periode mei '4o-december '41 van wat de Indonesiërs zelf 'de volksbeweging' waren gaan noemen, sprak vooral, dat zij er steeds sterker van overtuigd raakte dat de hoogste Nederlandse autoriteiten niet bereid waren, binnen afzienbare tijd de macht in Indië met haar te delen, laat staan aan haar over te dragen. Wat door die autoriteiten aan toekomstperspectieven geopend werd, was louter dat de Indonesiërs na de oorlog hun wensen zouden kunnen kenbaar maken aan de koningin en dat dan een rijksconferentie gehouden zou worden ter aanpassing van de (inwendige) structuur der overzeese gebiedsdelen en bepaling van hun (nieuwe) plaats in het koninkrijk. Het zou een conferentie worden van 'vooraanstaande personen' - hoe de vertegenwoordiging van Nederlands-Indië op die conferentie zou worden samengesteld, werd (wij komen er in een later hoofdstuk op terug) pas eind januari '42 in Indië bekend gemaakt, d.w.z. op een moment waarop de Japanners in volle opmars waren en het er in 'het perspectief der Indonesiërs niet naar uitzag dat het Nederlands bewind zich nog lang zou kunnen handhaven. Mgezien daarvan: die toekomstperspectieven hadden voor 'de volksbeweging' weinig aantrekkelijks. Wat zij wilde, was in het door de Gapi aan de commissie-Visman overhandigde manifest duidelijk gemaakt: zij wenste dat Indië de status zou krijgen van een dominion waarin Nederlanders en Indonesiërs de macht zouden delen, en dat Indië vervolgens als Indonesia een onafhankelijke staat zou worden die met Nederland in een statenbond zou zijn verenigd, anders gezegd: die 'volksbeweging' begeerde vóór alles erkenning van het zelfbeschikkingsrecht der Indonesiërs.
XCTot die erkenning, niet in abstracta maar in concreto, d.w.z. hier en nu,
was Nederland in de periode van de Tweede Wereldoorlog niet bereid: niet, zo vermoeden wij, het grootste deel van de publieke opinie, niet nagenoeg alle politieke partijen (zulks met inbegrip van de SDAP), niet de Londense regering en niet het Indisch gouvernement. Wij hebben van Starkenborghs beleid gekarakteriseerd als een immobilisme dat gedoemd was te mislukken - welnu, datzelfde immobilisme leefde bij alle organen waaraan hij verantwoording schuldig was. Het werd door het feit van de oorlog, die prevaleerde, versterkt, en zulks niet alleen bij de Nederlandse regering: Churchill's War Cabinet voerde toen met betrekking tot BritsIndië in wezen eenzelfde beleid; het was althans niet bereid, Brits-Indië's recht op zelfbeschikking te erkennen. Er was evenwel één verschil: de Britse autoriteiten gingen het contact met de voormannen van de Con gress-partij en de All India Moslem League niet uit de weg - Nehroe's vrijlating, begin december '41, hield de bereidheid in tot het voeren van gesprekken die een voortzetting zouden zijn van die waartoe het al in de jaren '30 was gekomen.
XCNederlands-Indië heeft een andere ontwikkeling te zien gegeven: wel kwamen regering en gouvernement van hun afwijzing van de petitieSoetardjo terug, want het daarin bepleite denkbeeld van de rijksconferentie, in dejaren '36-'38 terzijde geschoven, werd in '41 aanvaard, maar de verwezenlijking van dat denkbeeld werd toen naar een onbepaald punt in de toekomst verschoven en de ontwikkeling van de Indonesische 'volksbeweging' had in de jaren '36-'41 niet stilgestaan - in september '41 was in Indië een brede organisatorische eenheid tot stand gekomen die in '36 nog had ontbroken. Zeker, die eenheid overdekte belangrijke onderlinge tegenstellingen en uitte zich niet in massale acties, maar het was daarom niet minder een. eenheid in de geesten van de nieuwe Indonesische elite die zich sinds het begin van de eeuw had gevormd, een eenheid óók waarvan wij achteraf kunnen constateren dat haar vorming een definitieve breuk inhield met het heersend bestel.
XCDie breuk, wel te verstaan, deed zich niet voor in maart '42, vlak na de capitulatie van het Knil, toen (zoals wij aan het slot van hoofdstuk I vermeldden) die nieuwe elite in Batavia een eerste lijst opstelde met de namen van Indonesiërs die een eigen nationaal kabinet konden vormen - neen, tot die breuk kwam het al zes maanden eerder, in september '41, toen Japan nog aarzelde ofhet de levensgevaarlijke sprong naar de Nanjo zou wagen.
XCDe uitgestrekte Indische archipel die van het begin van de twintigste eeuw af een van's werelds belangrijkste leveranciers van tropische grondstoffen en voedingsmiddelen werd, was het bezit van, nuchter beschouwd, slechts een kleine Europese mogendheid: Nederland - een land dat nimmer in staat zou zijn, die archipel uit eigen kracht te verdedigen tegen een grote mogendheid die er zijn zinnen op zou zetten, zich van dat rijke gebied meester te maken. Intussen behoefden. de kabinetten welke Nederland voor de Eerste Wereldoorlog kende, op dit punt geen acute bezorgdheid te koesteren. Ten aanzien van de ontsluiting van Indië's economische hulpbronn'en werd de politiek van de 'open deur' gevolgd - die deur stond dan voor de Engelsen in feite wel iets wijder open dan voor, bijvoorbeeld, de Amerikanen, de Duitsers en de Japanners, maar van de daaruit voortvloeiende geprikkeldheid behoefde Nederland zich niet veel aan te trekken: de Engelse vloot was verreweg' de sterkste ter wereld en Engeland, dat in de zeventiende en achttiende eeuw de Oost-Indische Compagnie en in de eerste decennia van de negentiende het Koninkrijk der Nederlanden menigmaal in de archipel moeilijkheden had bezorgd, leek er zich, sterk door het eigen bezit van o.m. Brits-Indië, Birma en Malakka, bij neergelegd te hebben dat Indië door Nederland werd bestuurd. Dat had voor Nederland een groot voordeel: ons land mocht er.op rekenen dat het in 1902 gesloten EngelsJapans bondgenootschapsverdrag Japan in toom zou houden.'
1 Voor Nederland was vooral van belang dat de Engelse partner van het in 1907 gevormde concern van de Koninklijke! uitstekende verbindingen had in Engelse regeringskringen. Dat ook de wenste dat het concern de exploitatie van de Indische petroleumbronnen ongestoord zou kunnen voortzetten, bleek in juni '14, enkele maanden dus voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, toen (aldus de Engelse historicus Nicholas Tarling) de oprichter van de Marcus Samuel, aan het voorstelde dat Engeland Nederland de waarborg zou geven dat het Nederlands-Indië tegen Japanse aggressie zou beschermen in ruil voor een Neder landse toezegging dat Engeland na Nederland de grootste afnemer mocht worden van Indische aardolie. De Engelse regering wees dit voorstel van de hand, er op wijzend dat het voorgesteld accoord cloor Engelands bondgenoot Japan als, zei de Engelse
XCMet dat al groeide in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog in kringen van de Nederlandse regering en vooralook van de marine het besef dat het effectiefste middel om Nederlands-Indië te beveiligen het bezit van een vloot zou zijn die van dezelfde orde van grootte was als de Japanse ---'in 1913 stelde een staatscommissie voor dat een nieuwe Nederlandse vloot 'zou worden gebouwd, o.m. bestaande uit 9 slagschepen, 6 (kleine) kruisers, 8 torpedobootjagers en 22 onderzeeboten. Dit ambitieuze plan was nog niet door de regering aanvaard en aan het parlement voorgelegd toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Midden in die oorlog, in 1916, werden twee kruisers op stapel gezet, de 'Java' en de 'Sumatra', en een jaar later een derde, de 'Celebes' (de 'Celebes' zou niet afgebouwd worden, de beide andere respectievelijk in '25 en '26 in de vaart gebracht). Aan het einde van de oorlog waren de marineschepen, die gemiddeld twintig jaar oud waren, goeddeels opgevaren - de regering stelde derhalve een commissie in die, wat Indië betrof, de richtlijn in het oog moest houden dat de Nederlandse vloot aldaar als taak zou krijgen, het doordringen van een vijand in de archipel niet te verhinderen maar slechts te vertragen - het bouwen, regelmatig moderniseren en bemannen van een vloot van groot materieel als slagschepen werd geacht Nederlands krachten in elk opzicht te boven te gaan. 'In feite betekende dit', merkten wij in Voorspel op', 'dat het koninkrijk voor de verdediging van zijn overzeese gebiedsdelen afhankelijk werd van anderen. Het nog in 1913 althansof
Herbert Asquith, beschouwd zou worden. Churchill, toen minister van marine, was van mening dat het het beste zou zijn wanneer Engeland en Japan samen Nederland het bezit van Nederlands-Indië zouden waarborgen. Op die mogelijkheid werd de Nederlandse regering gewezen, toen Engeland kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog trachtte, Nederland als bondgenoot aan zijn zijde te krijgen. (Nicholas Tarling in sept. 1978, p. 181-84). Tarling heeft verder vermeld dat de Engelse consul-generaal te Batavia in oktober '16, d.w.z. in de periode van de massale ontplooiing van de en van de opstand in Djambi, in een rapport aan zijn regering de opinie uitte dat de inheemsen genoeg hadden van het Nederlandse gezag; men moest, meende de consul-generaal, Nederland voor de keus stellen zich al of niet aan de zijde van de Geallieerden te scharen - in het eerste geval zou Nederland dan Java, de Kleine Soenda-eilanden, de Molukken en Nederlands-Nieuw-Guinea mogen behouden terwijl Engeland en Japan samen zouden bepalen wat er met Sumatra, Borneo en Celebes zou gebeuren, in het tweede geval zou Japan de gelegenheid moeten krijgen zich van Indië meester te maken. Het legde dit brutale voorstel terzijde. (a.v, p. 187-88). I NI. aan het slot van hoofdstuk 3: 'De Eerste Wereldoorlog en zijn gevolgen'.
door de betrokken staatscommissie gehuldigde uitgangspunt: zelfstandige verdediging, werd prijsgegeven.'
XCDe nieuwe commissie' stelde voor, de actie ter vertraging van het doordringen van een vijand in de archipel in de eerste plaats aan onderzeeboten toe te vertrouwen waarvan er voor Indië 18 gebouwd moesten worden; die onderzeeboten zouden dan een dekking moeten hebben van één of twee nieuwe kruisers (de 'Java', de 'Sumatra' en de 'Celebes' waren in aanbouw), 6 torpedobootjagers en 98 watervliegtuigen. De commissie meende voorts dat een goed gebruik moest worden gemaakt van zeemijnen - daartoe moest Indië de beschikking krijgen over nog eens twee onderzeeboten die niet met torpedolanceerbuizen zouden worden uitgerust maar met installaties tot het leggen van mijnen. Tenslotte adviseerde de commissie, de hoofdmacht van de vloot in Indische wateren te stationeren in Tandjong Priok - daar, vlak bij het regeringscentrum Batavia, zou dan een nieuwe vlootbasis gebouwd moeten worden.
XCDe plannen van de commissie, door het eerste kabinet-Ruys de Beerenbrouck overgenomen, werden in Indië gunstig beoordeeld door de door gouverneur-generaal van Limburg Stirum ingestelde Indische Defensiecommissie en door de Volksraad goedgekeurd; vervolgens werden zij aan de Staten-Generaal voorgelegd in een wetsvoorstel waaruit bleek dat het kabinet de kosten over twaalf jaar wilde uitsmeren. Er rees in Nederland een storm van protesten: wijdverbreid was er de verwachting dat de in '19 opgerichte Volkenbond het uitbreken van nieuwe grote oorlogen zou kunnen voorkomen, bovendien hadden (zoals in hoofdstuk 8 vermeld) alle grote mogendheden, Japan inbegrepen, na hun conferentie te Washington Nederland het bezit van Indië gewaarborgd, en tenslotte werd, gezien het feit dat de Duitse onderzeeboten in de Eerste Wereldoorlog geen beslissende successen hadden behaald tegen de Geallieerde oorlogsbodems en convooien, door sommigen betwijfeld of de primaire verdedigingsrol in Indië wel terecht aan het onderzeebootwapen was toevertrouwd. Het eerste kabinet-Ruys de Beerènbrouck trok het wetsvoorstel in. In '23 legde het tweede kabinet-Ruys een nieuwe, opnieuw door een commissie voorbereide, Vlootwet aan de Kamers voor: nu wilde de regering in zes jaar de helft bouwen van wat zij een jaar tevoren
1 Wij ontlenen een deel van de nu volgende gegevens aan de studies van prof. dr. G. Teitler: 'Het Knil en de Vlootwetten. Toedracht en uitwerking van de defensie grondslagen van 1927' en 'De Indische defensie en de bezuinigingen, 1930-1935.' De eerste studie is in 1981 gepubliceerd door de Sectie Militaire Geschiedenis van de Landmachtstaf, de tweede door het Koninklijk.Instituut voor de Marine.
had voorgesteld. Uiteraard mocht men aannemen dat na die zes jaar, als 's lands financiën het toestonden, de bouw van de, eventueel in het licht der technische ontwikkelingen gewijzigde, tweede helft zou worden voorgesteld (de commissie had dat bepleit) - mede op grond van die verwachting kon de Indische Defensiecommissie zich met de Vlootwet'23 verenigen, zo ook de Volksraad. In Nederland evenwel kreeg de storm van protesten die in '22 was opgestoken, de kracht van een orkaan; de SDAP en het NVV organiseerden een tegen de Vlootwet gericht volkspetitionnement dat 1,3 miljoen handtekeningen verwierf. Eind oktober '23 werd in de Tweede Kamer gestemd. Van de honderd leden ontbrak slechts één. Zieke leden, zelfs één doodziek lid, hadden zich naar het Binnenhof gesleept. Tien leden van de RKSP-fractie schaarden zich bij de oppositie en de Vlootwet werd met de kleinst mogelijke meerderheid verworpen: 49 stemmen vóór, 50 tegen.
XCEr ontstond als gevolg van dit alles grote onzekerheid op defensiegebied - onzeker werd ook wat nu precies in Indië de taak van het Knil zou zijn. De Vlootwet-lz j , die de in '22 door de regering wenselijk geachte vlootsterkte had gehalveerd (men sprak van 'het halve minimum'), voorzag de vorming van een vloot die slechts sterk genoeg zou zijn om neutraliteitsschendingen tegen te gaan - kon men, die lijn doortrekkend, het Knil dan niet beter tot een zuiver politieleger reduceren? De commandant van het Knil, luitenant-generaal F. J. Kroesen, keerde zich met kracht tegen dit denkbeeld en wees er in '24 op dat het, gezien de groeiende betekenis van de Borneose aardoliebronnen, onwaarschijnlijk was dat Indië neutraal zou kunnen blijven als het Britse Rijk en/of de Verenigde Staten ooit met japan in oorlog zouden raken - hij noemde het in een in augustus '24 aan gouverneur-generaal Fock gerichte nota 'waarschijnlijk dat, àls japan iets tegen ons onderneemt, wij steun mogen verwachten van Westerse landen. Echter, japan zàl ons alleen aanvallen als het weet de handen geheel vrij te hebben'; hij achtte het verder 'geenszins ondenkbaar dat japan, mogelijk door middel van een strategische overvalling' (zo hadden de japanners immers in 1894 de oorlog met China en in 1904 die met Rusland ingezet), 'het er op zet om ten spoedigste af te rekenen met de in de Pacific aanwezige Engelse en Amerikaanse eskaders om daarna, vóór de aankomst der hoofdstrijdkrachten dezer mogendheden, zich meester te maken van Batavia en/of Soerabaja.' Anders gezegd: het Knil moest in staat worden gesteld, een japanse landing af te slaan.
XC1 Aangehaald in G. Teitler: 'Het Knil en de Vlootwetten', p. 42-43.
XCDat laatste was in '23 ook de opvatting geweest van de Indische Defensiecommissie: zij had, rapporterend over de Vlootwet-tzj , aanbevolen om, als deel van het Knil, op Java een uit twee divisies bestaand Veldleger te vormen; dat Veldleger, bijna negentienduizend militairen tellend, zou ongeveer de helft van het Knilomvatten en diende, aldus de commissie, aangevuld te worden met een legerluchtmacht van 12 jagers en za lichte bommenwerpers. Dat waren allemaal papieren plannen en wat daarvan verwezenlijkt zou worden, was in het midden van de jaren '20 volstrekt onzeker.
XCIn '27 kwam er duidelijkheid: duidelijkheid in de vorm van de 'Defensiegrondslagen van Nederlands-Indië'. De minister van koloniën, dr. J. c. Koningsberger, had voor de formulering van die grondslagen opnieuween commissie in het leven willen roepen, maar toen hij dat denkbeeld om advies aan de Raad van State had voorgelegd, kreeg hij van die Raad een kant-en-klaar stuk terug dat vervolgens door de regering werd goedgekeurd - er was met het gouvernement in Batavia nauwelijks overleg over gepleegd, de Volksraad was er buiten gehouden en ook de Staten-Generaal werden er niet in gekend, omdat de goedkeuring door de regering geen onmiddellijke eonsequenties had voor de begroting.
XCWie had dat stuk opgesteld dat de steen der wijzen leek te zijn? Niemand anders dan A. W. F. Idenburg, oud-officier van het Knil, oudgouverneur-generaal en oud-minister van koloniën - de man die na zijn aftreden, in '19, als lid van het eerste kabinet-Ruys de Beerenbrouck in '24 tot lid van de Raad van State was benoemd.
XCZijn Defensiegrondslagen' gaven de strijdkrachten in Indië twee taken: 'handhaving van het Nederlandse gezag in de archipel tegen onrust of verzet binnen de grenzen' (dat was de primaire taak van het Knil) en 'vervulling van de militaire plicht als lid van de Volkengemeenschap' (niet alleen dus als lid van de Volkenbond) 'tegenover andere volkeren'; die tweede taak, aldus de Defensiegrondslagen,
XC'beperkt zich, afgezien van de deelneming met beschikbare middelen aan een gemeenschappelijke actie met anderen, tot handhaving van een strikte neutraliteit in conflicten tussen derde mogendheden ... [Er1wordt ... van uitgegaan dat de neutraliteitshandhaving op Java wordt vervuld door het leger met steun van de vloot; in de gewesten buiten Java door de vloot, die daarbij op bijzonder kwetsbare punten door het leger wordt gesteund'
I Tekst: a.v., p. 61-62 en in dl. I (.1949), p. 40-42.
twee 'bijzonder kwetsbare punten' werden genoemd, beide op OostBorneo gelegen: Tarakan en Balikpapan, belangrijke wingebieden van aardolie.
XCVoor de uitvoering van die twee taken werd voor de vloot een sterkte van tenminste 2 kruisers, 8 jagers en 12 onderzeeboten wenselijk geacht en die vloot diende haar moderne, met walbatterijen gedekte basis te krijgen niet in Tandjong Priok maar in Soerabaja; dat was goedkoper omdat in Soerabaja, waar al een vlootsteunpunt was, mi:nder graafwerkzaamheden verricht moesten worden.
XCEr werd in de Defensiegrondslagen voorts van uitgegaan dat de vijand (daarbij werd steeds aan Japan gedacht) in eerste instantie op Java niet veel meer dan drie- tot vierduizend man aan land zou kunnen zetten - daartegen zou het Veldleger de strijd heel wel kunnen opnemen. Zou Japan evenwel tot veel grotere operaties overgaan, dan zouden zowel de marine als het Knil te zwak blijken; in dat geval zouden de beschikbare strijdkrachten, aldus de Defensiegrondslagen. 'zich zo goed mogelijk te weer stellen tot ons steun zal worden geboden.'
XCVoor de marine in Indische wateren waren de Deferisiegrondslagen van belang omdat zij vastheid boden. Twee kruisers waren evenwel onvoldoende, aangezien elk oorlogsschip periodiek voor zijn groot onderhoud uit de vaart is; wilde men in Indische wateren steeds de beschikking hebben over twee kruisers, dan moest er een derde aan worden toegevoegd - een voorstel tot bouw van die derde kruiser (dat werd de 'De Ruyter') werd in '30 door de Staten-Generaal goedgekeurd.
XCZou de marine dus uitgebreid worden, het Knil werd in het kader van de bezuinigingspolitiek, welke het gevolg was van de diepe crisis, met een paar duizend man ingekrompen en voor vervanging van verouderde wapens door meer moderne was er geen geld.
XCIn de Defensiegrondslagen was slechts op schrift gesteld wat sinds de opkomst van Japan als moderne en sterke mogendheid een realiteit was: Nederland was voor een voortgezette verdediging van Nederlands-Indië afhankelijk van steun door derden. Het enige land dat daarvoor in de omstandigheden van de jarenin aanmerking kwam, was Engeland. Evenwel: in Europa wenste ons land zijn traditionele neutraliteitspolitiek 6 2
'30
voort te zetten en dat was moeilijk verenigbaar met een exclusieve binding aan Engeland ter verdediging van de Indische archipel - het was trouwens de vraag of Engeland, dat in de eerste plaats lette op wat in en bij Europa gebeurde en dat slechts zwakke strijdkrachten in en bij Azië had, bereid zou zijn, de vèrgaande verplichting te aanvaarden om Nederlands-Indië tegen Japanse aggressie te beschermen.
XCIn de lente van '36 kwam Colijn, die in die tijd in zijn derde kabinet behalve minister-president ook minister van koloniën en ad interim van defensie was, tot de conclusie dat hij er verstandig aan deed, in het geheim contact aan te knopen met de Engelse regering. Begin april zei hij tegen de Engelse militaire attaché in Den Haag dat hij graag Engels advies zou krijgen inzake de beste types vliegtuigen waarmee het Knil en de Marineluchtvaartdienst in Indië konden worden uitgerust - dat verzoek plaatste hij evenwel in een veel breder kader: 'he stated quite bluntly', zo rapporteerde de Engelse gezant, 'that he thought the inviolability oj the Dutch East Indies presented an equal if not greater interest to England than that oj Hal/and itself. ' 1 Nog geen twee weken later sneed Colijn bij de gezant persoonlijk, en tot diens verrassing, hetzelfde onderwerp aan. 'In his view', aldus de gezant aan het Foreign Office,
XC'it was such a vital British interest that the Dutch East Indies should not be taken byjapan, that there was little doubt that, if they were attacked by that country, Great Britain would come to the assistance of the Dutch. He said that he was precluded by the established policy of his country from suggesting any formal political arrangement for mutual assistance in that part of the world (and in any case he had doubts as to the expediency of a formal arrangement), but ... it seemed to him only commonsense to try to find out which form of defence would most usefully supplement British defence measures in those waters. He felt that he could quite well discuss the question informally with his friends in England - putting it in the form of asking them what they would do if they were in his place.' 2
XCIn een nota aan de ministerraad, waarvan de koningin een afschrift kreeg, gaf Colijn begin mei '36 uitdrukking aan hetzelfde vertrouwen dat Engeland Nederland te hulp zou komen als Japan Indië zou aanvallen. 'Teneinde', schreef hij, 'tot een deugdelijke beslissing te komen over hetgeen onzerzijds bij beperkte geldmiddelen moet worden gedaan' (er
I Brief, II april 1936, van de Engelse gezant te Den Haag aan het aangehaald door Tarling in het sept. 1978 p. 207. 2 A.v., 22 april 1936, a.v.
was al besloten, voor het Knil 13 moderne bommenwerpers aan te schaffen en Colijn wilde daar nu 26 aan toevoegen, terwijl hij voor de Marineluchtvaartdienst 60 moderne vliegboten wilde kopen), 'zou eigenlijk een bespreking met de Engelse regering nodig zijn. Dit wijkt echter dermate af van onze gangbare politiek, dat daaraan grote bezwaren verbonden zijn.' 1 Hij onderving die bezwaren door in juli in Londen, waar hij, zoals het heette, op vakantie was, langdurig te spreken met de Engelse minister van buitenlandse zaken, Anthony Eden, en diens ambtgenoten van de luchtmacht en de marine, Lord Swinton en Sir Samuel Hoare. De Engelse Chiefs of Staff had den de Engelse regering inmiddels geadviseerd, Nederland met betrekking tot Indië geen garanties te geven (gevreesd werd dat Nederland de versterking van de Indische defensie, welke ook in Engelands belang was, dan achterwege zou laten) - zulke garanties kreeg Colijn dan ook niet, maar Eden zei hem, het toe te juichen als Colijn met Swinton en Hoare contact zou opnemen inzake de types vliegtuigen die voor Nederlands-Indië het beste zouden zijn. Nadien kreeg Colijn schriftelijke adviezen o.m. over vliegkampschepen (de regering achtte die voor Nederland niet nodig omdat zij de eilanden van de archipel als het ware voor onzinkbare vliegkampschepen hield) - het slot van het lied was dat besloten werd, ten behoeve van het Knil niet 13 maar 39 bommenwerpers te bestellen, Amerikaanse, en voor de ten behoeve van de Marineluchtvaartdienst in Indië te bestellen 60 vliegboten de keuze te laten vallen op Duitse toestellen van de Dornier-fabrieken, dit laatste ondanks het feit dat Swinton aan Colijn had doen weten (althans dat was in '80 de herinnering van d~ Nederlandse oud-marine-attaché in Londen), 'dat hij heel goede Flying boats te koop had en dat deze even goed waren als de sigaren die Colijn hem vroeger schonk.'?
XCColijns contacten met de Engelse ministers (het lijkt ons alleszins waarschijnlijk dat hij van Starkenborgh dienaangaande inlichtte voordat deze in augustus '36 naar Indië vertrok) droegen er toe bij dat een officier van het Knil eind '36 en begin '37 een bezoek bracht aan het Indian Army in Brits-Indië en dat vervolgens afgesproken werd dat er regelmatig bezoeken zouden worden gewisseld tussen het Knil enerzijds en de Engelse strijdkrachten in Brits-Indië en op Malakka anderzijds - men trachtte de meeste van die bezoeken geheim te houden door de betrok
1 H. Colijn: Nota aan de ministerraad, 6 mei 1936 (archief kab. der koningin). 2 Brief, 13 juni 1980, van A. de Booy aan Ph. M. Bosscher.
kenen te laten reizen in burgerkleding. Er werden bij die bezoeken inzichten uitgewisseld", maar geen vertrouwelijke gegevens! en er werden ook geen afspraken,'gemaakt en toen in juni '39, bij het stijgen van de spanningen zowel in Europa (Hitler had op 15 maart Praag bezet en Engeland had Polen vervolgens een veiligheidsgarantie gegeven) als in Azië (Japan was met Duitsland door het Anti-Komintern-verdrag verbonden" en drong steeds dieper in China door), door de Engelsen en Fransen in Singapore een conferentie werd belegd over de militaire situatie in Zuidoost-Azië, ging Nederland op een uitnodiging om waarnemers naar die conferentie te sturen niet in. Ook de Verenigde Staten lieten dat na.
XCEr was inmiddels in beginsel besloten tot een aanzienlijke versterking van de vloot.
XCIn '36 was de 'De Ruyter' in dienst gesteld en er was toen ook, aangezien Japan steeds aggressiever optrad, komen vast te staan dat aan de 12 torpedobootjagers en 18 onderzeeboten in Indische wateren twee Z.g.flottieljeleiders zouden worden toegevoegd (d.w.z. schepen die groter waren dan torpedobootjagers maar kleiner dan kruisers) waarvan één, de 'Tromp', al in aanbouw was. Hoe nu verder te gaan?
XCHet aantal voor de Marineluchtvaartdienst aan te schaffen vliegboten werd eind '38 op 78 gebracht en toen werd met instemming van de Kamers ook besloten, de oude 'Java' te vervangen door een moderner schip (dit werd de 'Jacob van Heemskerck') - eind '38 evenwel werd in Nederland door enkele jongere marine-officieren, onder wie luitenantter-zee eerste klasse J. F. W. Nuboer, leraar aan de Hogere Marine Krijgsschool (en spoedig directeur daarvan), het plan opgesteld om aan
1 Wèl was de Engelse Arthur Tedder, in juni '38, toen hij Java bezocht (hij sprak er o.m. met de commandant Zeemacht en de commandant van het Knil), 'in de gelegenheid gesteld', aldus in maart '39 de Nederlandse gezant te Londen, 'te zien wat hij wilde.' (brief, 18 maart 1939, van de gezant te Londen aan de min. van buitenl. zaken, IC, 81 091). 2 Inzake het legde van Kleffens in oktober '43 een die dag door hem gedane mededeling vast: 'dat de Japanners in 1937 ... tot vier keer toe geprobeerd hadden ook ons daarin te betrekken, wat wij met grote beslistheid hadden afgewezen.' (van Kleffens: 'Dagboek', 18 okt. 1943 (RvO)).
de marine veel grotere eenheden dan kruisers toe te voegen, nl. slagkruisers: schepen die in die tijd tussen de 25 000 ton en 30000 ton waterverplaatsing hadden. Dit plan hing samen met de twijfel of Engeland dat, evenals Frankrijk, eind september '38 in Europa Tsjechoslowakije in de steek had gelaten, in het algemeen nog wel bereid was oorlog te voeren ter bescherming van de belangen van het Empire; het plan werd door de chef van de marinestaf, vice-admiraal J. Th. Furstner, overgenomen. Furstner hoopte namelijk' dat de marine, als die drie slagkruisers er eenmaal waren, in staat zou zijn, japan lange tijd uit eigen kracht op afstand te houden. Daarbij hield hij, voorzover bekend, in het geheel geen rekening met het feit dat japan al enkele moderne vliegkampschepen bezat - al zijn beschouwingen terzake getuigden van een overgroot optimisme (enkele malen stelde hij op schrift en bij minstens één gelegenheid, nl. bij het beraad in Paleis Noordeinde, juli '39, dat wij in de aanhef van Voorspel weergaven, verzekerde hij ook de koningin dat Indië's veiligheid bij het bezit van drie slagkruisers voor 80 % gewaarborgd zou zijn), maar dat optimisme maakte het feit niet ongedaan dat elke versterking van de marine in Indische wateren een japanse aanval zou bemoeilijken en Nederland een aantrekkelijker partner zou maken voor Engeland en de Verenigde Staten, die zelf op dat moment in het Verre Oosten geen enkele zware eenheid bezaten.
XCHet plan 1 werd geenszins toegejuicht door de commandant-Zeemacht in Indië, vice-admiraal H. Ferwerda; deze prefereerde dat men kruisers zou bouwen in plaats van slagkruisers, zulks ook omdat hij vreesde dat die laatste, àls tot hun bouw besloten werd, pas eind '46 in Indië zouden arriveren; hij was voorts van mening dat, als men al slagkruisers bouwde, daar in elk geval een vliegkampschip aan moest worden toegevoegd. Ook van Starkenborgh was verre van enthousiast: hij vond het plan te duur (de Indische begroting zou belast worden met hoge nieuwe uitgaven, o.m. met de kosten van verbetering van de toegang tot Soerabaja) en hij hield het bovendien voor onwaarschijnlijk dat japan de sprong naar Indië zou wagen, omdat daar een oorlog met de Verenigde Staten uit zou voortvloeien. In Nederland was de koningin een enthousiast voorstandster van het plan. Ook minister-president Colijn en de minister van koloniën Welter werden er spoedig voor gewonnen, Welter mede omdat, meende hij, Nederland in de eerstkomende jaren niet op steun van Engeland, Frankrijk of Amerika mocht rekenen bij de verdediging van
XCI Wat nu volgt, geven wij weer aan de hand van gegevens en stukken, ons verstrekt door de marine-historicus dr. Ph. M. Bosscher.
Nederlands-Indië. De hoge kosten achtte hij geen bezwaar. Voor hem stond vast, 'dat': zo schreef hij in een nota waarvan van Starkenborgh een afschrift ontving,
XC'de betekenis van Nederlands-Indië voor Nederland zelfs niet bij benadering in cijfers kan worden uitgedrukt. Men mag zonder overdrijving zeggen dat niets van wat hier te lande in de loop der laatste decenniën is opgebouwd op het gebied van onderwij s, op het gebied van de gezondheidszorg, van sociale voorzieningen, kortom van alle factoren die het culturele peil van Nederland bepalen, zonder zéér belangrijke schade zou kunnen worden gehandhaafd, indien Indië voor Nederland verloren zou gaan.
XCWie zich in de gevolgen van een verlies van Indië ook maar even indenkt als een realiteit die onder de omstandigheden van het ogenblik plotseling kan intreden, zal moeten erkennen dat een zéér hoge premie verantwoord zou zijn om te verhoeden dat deze gevolgen zullen intreden. Dit geldt te meer als men bedenkt dat de natuurlijke rijkdommen van Indië zodanig zijn dat praktisch elke premie op den duur zou worden gecompenseerd, indien Nederland de politieke macht over Indië blijft behouden. Een Nederlands industrieel drukte dit tegenover mij eens aldus uit: wij kunnen ons arm betalen voor Indië, want Indië maakt ons toch altijd weer rijk.' 1
XCEén minister was tegen het plan: mr. J. A. de Wilde, de minister van financiën: hij vond dat Nederland de hoge kosten (de drie slagkruisers zouden mèt hun entourage aan kleinere schepen minstens f 250 mln kosten) niet zou kunnen opbrengen en wees er op dat de slagkruisers volgens Furstner pas in '44 in dienst gesteld zouden worden. 'Wie kan nu', schreefhij in mei '39 in een nota aan zijn ambtgenoten, 'in deze tijd de toestand van over vijf jaren beoordelen ?'2 Hij trad af.
XCAanbouw in vijf jaar tijd zou vlug zijn (admiraal Ferwerda, gelijk vermeld, dacht aan bijna zeven jaar) - Furstner vertrouwde evenwel dat het zou lukken, mede omdat Duitsland zich bereid had verklaard, aan N ederland het bouwplan af te staan van de slagkruiser Gneisenau (behoudens enkele technische details die de Duitsers geheim wilden houden). Duitsland had zich trouwens óók bereid verklaard, materialen en onderdelen te leveren, in ruil waarvoor het grote hoeveelheden groente van Nederland zou betrekken. Maar zou Duitsland, als het er op aankwam, die hulp wel bieden? 'Wij binden ons ... volkomen', schreef FerwerdaJ.
I Nota voor de ministerraad, juni 1939, van Welter. 2 Idem, 10 mei 1939, van A. de Wilde.
aan Furstner, 'en hebben maar af te wachten of deze gevaarlijke en van tijd tot tijd onbetrouwbare lieden aan hun verplichtingen zullen voldoen."
XCIn Indië kreeg het plan bij de Europese pers een goed onthaal - de meeste Europeanen waren er van mening dat Nederland aan de verdediging van Indië veel meer aandacht moest besteden (twee jaar eerder al, in '37, hadden meer dan tachtigduizend personen op initiatief van de Vaderlandse Club hun handtekening gezet onder een aan de Nederlandse regering gerichte petitie waarin op verbetering van de defensie was aangedrongen). In Nederland waren de reacties in de burgerlijke en confessionele bladen gunstig en ook de linkerzijde aanvaardde nu de versterking van de Indische defensie - het gevolg van dit alles was dat Colijn eind juni '39 in de regeringsverklaring van zijn vijfde kabinet de mededeling opnam, dat 'versterking van de maritieme defensie van Nederlands-Indië' speciale aandacht zou krijgen; een commissie zou het bestaande plan verder uitwerken. Enkele weken later nam de Geers tweede kabinet de plaats van Colijns vijfde in - de commissie was toen al aan het werk gegaan, voorgezeten door Furstner en met als een der leden schout-bij-nacht Helfrich die Ferwerda als vlootvoogd in Indië zou opvolgen. Begin september '39 adviseerde de commissie het kabinet om, behalve drie slagkruisers van ca. 27000 ton, zes onderzeebootjagers, een aantal motortorpedoboten en één tankschip te bouwen, het aantal vliegboten tot 96 uit te breiden, de artilleristische verdediging van de basis Soerabaja te versterken en die basis voor slagkruisers toegankelijk te maken door de vaargeul in het tussen Java en Madoera gelegen Westervaarwater te verbreden en uit te diepen. De kosten van het gehele plan werden begroot op ca. f 280 mln. Het plan werd vervolgens aan van Starkenborgh voorgelegd die er zich door Helfrich, pas in Indië aangekomen, van liet overtuigen dat hij zijn bezwaren terzijde moest schuiven. Het kabinet keurde vervolgens het plan goed en legde het in een wetsontwerp neer - eind april' 40 besloot de Volksraad met 38 stemmen vóór bij 9 onthoudingen (negen Indonesische nationalisten die medewerking aan defensiemaatregelen weigerden zolang Indië geen volwaardig parlement had) er een positief advies over uit te brengen. De parlementaire behandeling in Nederland ving aan met beraad in de Vlootcommissie van het parlement die uit leden en oud-leden van beide Kamers bestond, aangevuld met enige militaire deskundigen. Zij kwam voor het eerstJ.62
I Brief, 22 mei 1939, van H. Ferwerda aan Th. Furstner.
bijeen om zich door admiraal Ferwerda te laten voorlichten over de algemene aspecten van Indië's maritieme verdediging. Die bijeenkomst vond plaats op donderdag 9 mei '40.
XCIn de nacht van donderdag op vrijdag viel Duitsland aan.
XCVan Nederland afgesneden, moest Indië in mei '40 op defensiegebied roeien met de riemen die het had, en die waren nogal wrak. Hoe ze te verbeteren? Alle staal moest geïmporteerd worden en echte machinefabrieken die met ingevoerd staal op grote schaal moderne wapens zouden kunnen vervaardigen, waren er niet. Wèl bezaten de marine en het Knil reparatiebedrijven en munitiewerkplaatsen maar voor die munitie moesten het buskruit en de springmiddelen van elders betrokken worden. Zeemijnen konden in Indië niet vervaardigd worden, evenminverrekijkers en de overige optische instrumenten welke vooral aan boord van oorlogsschepen nodig waren. Aan de vervaardiging van vliegtuigen en vliegtuigmotoren viel ook niet te denken - die konden hoogstens gerepareerd worden.
XCEr werd met man en macht aangepakt. Het Marine-etablissement te Soerabaja werd uitgebreid tot er in plaats van wellicht tienduizend (het juiste cijfer is niet bekend) ca. vijftienduizend arbeidskrachten, hoofdzakelijk inheemsen, werkten. De mogelijkheden tot het repareren van schepen werden er belangrijk uitgebreid en verbeterd en er werden nu ook meer patrouilleboten en motortorpedoboten gebouwd - de bouw daarentegen van een groot dok moest gestaakt worden omdat men in Indië niet voldoende stalen platen wist te vinden.
XCUitgebreid werden ook de Pyrotechnische Werkplaats en het Artillerie-constructiebedrijf van het Knil, beide te Bandoeng - het aantal werkkrachten steeg bij het eerste van ruim tweeduizend tot vier-entwintigduizend, bij het tweede van nog geen duizend tot vijfduizend. Met enige hulp uit Australië slaagde het artilleriebedrijf er in, geweren, lichte mortieren en mitrailleurs te vervaardigen en de Pyrotechnische Werkplaats droeg zorg voor grote hoeveelheden munitie, ook voor vliegtuigbommen - in de loop van '41 kreeg die werkplaats evenwel een nijpend tekort aan grondstoffen.
XCZo was in eigen land de materiële basis van de Indische defensie maar
smal. De militaire autoriteiten die voor de bewapening en de bevoorrading moesten zorgen, werden haast dagelijks voor problemen geplaatst die nauwelijks oplosbaar leken. De vliegtuigen van de Marineluchtvaartdienst en die van het wapen der Militaire Luchtvaart van het Knil konden bijvoorbeeld slechts in de lucht blijven als zij niet alleen over voldoende hoogwaardige benzine beschikten (die werd door een van de twee raffinaderijen te Palembang geleverd) maar ook over voldoende speciaLe smeerolie. Noch Palembang, noch Tarakan en Balikpapan konden die olie leveren 1 de marine en het Knil plachten ze te betrekken van een raffinaderij in Hamburg. Uiteraard werd na de Meidagen van '40 niets meer geleverd en men had alle vliegtuigen buiten gebruik moeten stellen als niet een staflid van de Amerikaanse Standard Oil, concurrent van de BPM, snel naar de Verenigde Staten was gereisd teneinde er zorg voor te dragen dat een tanker met een paar duizend ton speciale smeerolie onmiddellijk naar Indië onderweg ging.
XCWaar kon men elders moderne wapens vinden?
XCEen bescheiden aanvulling kwam van Engelse kant. General Sir Archibald Wavell had in decemberde Italiaanse troepen in Libye teruggedrongen en hen nadien in Eritrea, een Italiaanse kolonie, en in het sinds ,35 veroverde Abessynië opgeruimd - grote hoeveelheden Italiaanse wapens waren daarmee de Engelsen in handen gevallen. Een militaire missie van het Knil wist in Cairo te bereiken dat twee partijen aan Nederlands-Indië zouden worden afgestaan: een partij geweren (met munitie) en een partij mitrailleurs, mortieren en vlakbaangeschut. De eerste partij kwam omstreeks maartin Indië aan: duizend geweren, vele daarvan door verwaarlozing nauwelijks bruikbaar, welke uitgereikt werden aan de (straks te behandelen) Stadswachten. De tweede partij arriveerde niet; Wavell hield haar vast toen Rommels Afrika Korps, dat de Italianen te hulp gesneld was, in april de Britten uit Libye begon terug te dringen naar de Egyptische grens.
'40 '4I
XCIn Engeland waren door het Knil in '37 bestellingen geplaatst, o.m. vanpantserauto's entanks. De pantserauto's waren spoedig gele63
I2 70 1 Balikpapan kon dat wèl van begin '42 af, toen er een nieuwe installatie in gebruik was genomen om die speciale smeerolie te vervaardigen.
verd, de tanks niet - daarvan arriveerden er na mei '40 slechts 20, die alleen met mitrailleurs waren uitgerust. Dat was intussen nog gunstig, vergeleken met wat met de in de Verenigde Staten bestelde tanks gebeurde: 600, van welke slechts 7 aankwamen, alweer slechts met mitrailleurs uitgerust. Het Knil beschikte daardoor, toen de Japanners op Java landden, over 27 tanks die onvolledig uitgerust waren.
XCAan de tanks die de Japanners op Java inzetten (hun aantal is ons niet bekend), ontbrak niets.
XCNiet Engeland zou voor Nederlands-Indië de belangrijkste leverancier van moderne wapens worden, maar Amerika. Daar waren, niet alleen ten behoeve van Nederlands-Indië maar ook van Nederland-in-engere-zin, in '40, toen N ederland bezet werd, vier verschillende aankoopmissies aan het werk; deze werden begin' 41 tot één lichaam verenigd, de Netherlands Purchasing Commission, de NPC, die een bekwaam zakenman aan het hoofd kreeg: ir. J. van den Broek, een van de directeuren van de Billitonmaatschappij. Bij die NPC traden bijna vierhonderd personen in dienst, hoofdzakelijk Amerikanen. Talloze Indische bestellingen werden door haar geplaatst en daarbij werd uiteraard steeds op spoedige aflevering aangedrongen, maar daar kwam niet veel van terecht. Wat de Amerikaanse wapenindustrie in '40 en '41 produceerde, was in de eerste plaats voor Amerika zelf, voor Engeland, voor Nationalistisch China, voor Griekenland (tot april '41) en voor de Sowjet-Unie (na 22 juni '41) bestemd - er schoot voor Nederlands-Indië weinig over. Ir. van den Broek gaf zich alle moeite; hij wist o.m. te bereiken dat General Douglas MacArthur, de Amerikaanse opperbevelhebber op de Philippijnen, vandaar enkele officieren op inspectie naar Indië zond (hun verwachting was dat Amerikaanse wapens in Indië uitstekend gebruikt zouden worden) en ook, met steun van van Kleffens die in juni '41 Washington passeerde op zijn terugreis uit Indië, dat de leveranties aan Indië ingebouwd werden in het grote, van maart '41 af lopende Amerikaanse Lend-Lease-program, maar de lage prioriteit welke Indië had bij de verdeling van wat Amerika aan nieuwe wapens begon te produceren, had tot effect dat, toen Java in maart '42 viel, van het totaal aan bestelde wapens (tot een waarde van $ 262 mln, waarvan $ 202 mln al betaald was) slechts wapens ter waarde van $ 65 mln waren afgeleverd: nog iets minder dan een kwart dus.
XCWij hebben geen overzicht van de bestellingen die het Knil deed;
vermoedelijk was hun totale waarde $ 60 mln. Besteld werden: de 600 al gememoreerde tanks (waarvan 7 arriveerden, zonder kanon), ca. 400 lichte pantserwagens (er kwamen er 25 aan), verder pantserafweerkanonnen (slechts een klein deel werd tijdig afgeleverd) en dan kwam ook nog van de bestellingen aan mitrailleurmunitie, vrachtauto's, jeeps en technisch materieel een klein deel binnen; een door het betreffende Amerikaanse bedrijf aanvaarde bestelling van 100000 geweren werd evenwel door het War Department geannuleerd: Amerika had ze zelf nodig.
XCVoor de Militaire Luchtvaart van het Knil werden besteld ter aflevering in '40-'41: 24 Curtiss- en 72 Brewster-jagers (ter vervanging van verouderde Curtiss-jagers die in de jaren '30 aangeschaft en inmiddels uit dienst genomen waren), 162 Brewster-duikbommenwerpers en 20 Lockheed transporttoestellen (om parachutisten te vervoeren), en ter aflevering in '41-'42: I62 North American-Bs ey'e (ter vervanging van de verouderde Glenn Martin-bommenwerpers die in de jaren '30 aangeschaft waren). Die B-25'S werden niet afgeleverd, evenmin de duikbommenwerpers; de jagers arriveerden op tijd (op I Brewster na), zo ook de 20 Lockheeds, maar parachutisten konden niet opgeleid worden doordat parachutes bleven ontbreken.
XCVoor de Marineluchtvaartdienst werden besteld: 36 Catalina-vliegbo ten en nog eens 12 van die vliegboten in een verbeterde uitvoering, 36 Douglas-torpedovliegtuigen en 48 Ryan-Iesvliegtuigen. Van de vliegboten werden de twaalf in verbeterde uitvoering niet meer afgeleverd, van de 36 andere waren 3I naar Indiii overgevlogen vóór de 8ste december '41 waarop Japan toesloeg. Er stonden op die dag twee van dergelijke toestellen op een van de vliegvelden bij Pearl Harbor en één was onderweg van Pearl Harbor naar het eiland Midway. Van die twee werd één bij de Japanse luchtaanvallen onherstelbaar beschadigd, de tweede kon hersteld worden en werd later naar Indië overgevlogen; het toestel dat naar Midway onderweg was, keerde naar Pearl Harbor terug en voor dat toestel werd door de commandant van de Militaire Luchtvaart, generaal-majoor L. H. van Oyen, die zich op terugreis uit de Verenigde Staten (hij had daar drie maanden lang op snellere aflevering van het bestelde wapentuig aangedrongen) op Hawaii bevond, een Amerikaanse bemanning gehuurd die het toestel en hèrn naar Indië overvloog. Twee Catalina-vliegboten volgden toen nog via de Z.g.westelijke route, d.w.Z. dat zij de Atlantische Oceaan, Afrika en de Indische Oceaan overstaken. In totaal kwamen dus van de 36 bestelde Catalina's 35 in Indië aan. Ook de Ryan-Iesvliegtuigen arriveerden op tijd, maar de 36 Douglas-torpedo vliegtuigen bleven ontbreken.
XCVrijwel alle bestellingen welke wij in het voorafgaande noemden, waren in juni en juli '40 geplaatst. Indië had dus op de situatie waarin het zich na de Meidagen van '40 bevond, snel gereageerd - de trage aflevering is gevolg geweest van het feit dat er in een periode waarin de gigantische Amerikaanse wapenindustrie nog in haar allereerste ontwikkeling was en van alle kanten de noodkreten in Washington binnenkwamen, in en bij Indië nog niet gevochten werd.
XCToen de strijd ontbrandde, was het te laat.
XCAan het slot van hoofdstuk 9 vermeldden wij dat zowel het NederlandsIndisch gouvernement als de Nederlandse regering in de zomer van '40 huiverig was om Indië nauw met Engeland te laten samenwerken: gevreesd werd dat de Japanners, als zij er de lucht van kregen, dat zouden beschouwen als een aantasting van de jegens Japan neutrale positie van Indië en geprovoceerd zouden worden tot een poging, zich van Indië meester te maken. Op zichzelf was die samenwerking met Engeland evenwel wenselijk - het dilemma kon slechts op één wijze opgelost worden: ging men er toe over, d.w.z. begon men een gemeenschappelijke verdediging tegen Japan voor te bereiden, dan moest die voorbereiding in het geheim geschieden. Het zou natuurlijk het beste zijn wanneer de vijf machten die strijdkrachten in het Verre Oosten hadden: de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, de twee Britse dominions Australië en NieuwZeeland, en Nederlands-Indië alle vijf tijdig tot duidelijke en bindende afspraken zouden komen over wat zij gemeenschappelijk zouden ondernemen indien één hunner door Japan werd aangevallen. Dat ideaal was onbereikbaar: in de Verenigde Staten was slechts het Congress bevoegd, oorlog te verklaren, en president Roosevelt, die vooral in '40 maar ook nog in '41 rekening moest houden met een sterke isolationistische stroming, kon geen enkele bindende toezegging doen dat de Verenigde Staten zich naast Engeland, Australië, Nieuw-Zeeland of Nederland zouden scharen indien een van die vier met Japan in oorlog zou geraken. Doordat evenwel Rooscvelts handen gebonden waren, achtte Churchill ook de zijne gebonden: zonder zekerheid van Amerikaanse steun achtte
I Wij geven in deze paragraaf in hoofdzaak de gegevens weer die al voorkomen in deel 9 van ons werk, nl. in de paragraaf 'Samenwerking met Britten en Amerikanen' van hoofdstuk 4.
hij een toezegging aan Nederland dat hij Nederlands-Indië onmiddellijk hulp zou verlenen als het door Japan werd aangevallen, onverantwoord.
XCWat die steun aan Indië betrof, was ook nog van belang dat in geheime besprekingen die begin '4I in Washington waren gevoerd door de Amerikaanse joint Chiefs oj Staff en vertegenwoordigers van de Engelse Chiefs of Staff, was komen vast te staan dat, als de Verenigde Staten en Engeland tegelijk met Duitsland en met Japan in oorlog zouden geraken, eerst getracht zou worden om Duitsland en daarna pas om Japan te verslaan. Dat was een hoogst belangrijke, strategisch juiste beslissing: Duitsland was sterker dan Japan en wie zich in het verloop van de oorlogen had verdiept welke zich in de geschiedenis van de mensheid hadden voorgedaan, wist dat men, geconfronteerd met twee tegenstanders, de beste strategie volgde wanneer men eerst de sterkste van die twee trachtte te verslaan. Dat was met name een van de belangrijkste lessen geweest die de befaamde Duitse militaire denker Carl von Clausewitz uit de oorlogen van het Napoleontisch tijdperk had getrokken. Een uitvloeisel van de met Engeland gemaakte afspraak was dat de Amerikaanse joint Chiefs oj Staff later in ' 4I tot de conclusie kwamen dat in geval van een oorlog met Japan wèl Australië tot de gebieden zou behoren welke de Verenigde Staten tot het uiterste zouden trachten te verdedigen, maar niet de Philippijnen en evenmin Nederlands-Indië: die lagen daar te ver weg voor.
XCHet initiatief tot het maken van geheime afspraken (wij herinneren er aan dat dat beleid de volledige instemming kreeg van de koningin en van minister-president Gerbrandy) werd in oktober '40 door Engeland genomen dat toen iets sterker was komen te staan doordat het de Battle oj Britain, de Luchtslag boven Engeland, had gewonnen en bovendien van de Verenigde Staten de toezegging had gekregen dat het vijftig uit de Eerste Wereldoorlog daterende' Amerikaanse torpedobootjagers mocht overnemen: een voor de gehele wereld duidelijk bewijs, aan welke zijde de sympathieën lagen van president Roosevelt en zijn regering. Midden oktober stelde, zoals eerder al weergegeven, de Britse regering aan de Nederlandse voor, in Londen en Singapore tot uitwisseling van militaire gegevens over te gaan. Het voorstel werd aanvaard en van Starkenborgh werd geïnstrueerd, contact op te nemen met de in Singapore geplaatste marine-opperbevelhebber in het Verre Oosten, Ad
miral Layton. Eind november '40 vonden toen in Singapore de eerste Brits-Australisch-Nederlandse militaire besprekingen plaats (in deze en de latere werd Nieuw-Zeeland door Australië vertegenwoordigd); besloten werd, de respectieve regeringen voor te stellen (die voorstellen werden goedgekeurd), een gemeenschappelijke code voor militaire berichten in gebruik te nemen, liaison-officieren uit te wisselen (die zouden steeds in burger gekleed zijn) en in geval van oorlog met Japan de Engelse resp. de Nederlands-Indische luchtmacht het recht te geven, gebruik te maken van vliegvelden op Sumatra resp. Malakka en Brits-Borneo. Nadien zond admiraal Helfrich als zijn liaison-officier kapitein-ter-zee L. G. L. van der Kun naar Singapore en kapitein-luitenant-ter-zee G. B. Salm naar Melbourne - voor Manila op de Philippijnen vond hij een andere oplossing: kapitein-luitenant-ter-zee H. D. Lindner ging er de civiele functie van handelsbescherrningsofficier vervullen. Eenzelfde oplossing vonden de Amerikanen: zij voegden aan de staf van hun consulaat-generaal te Batavia een marine-officier toe die steeds in burger gekleed was. Van belang was ook nog dat midden december door de regering werd goedgekeurd dat kopieën van de geheime zee- en verdedigingskaarten van Indië zowel bij de consul-generaal te Manila als bij de gezant te Washington werden gedeponeerd (men zou ze, zodra nodig, aan de Amerikaanse staven kunnen overhandigen) en dat midden januari '41 de chef-staf van de Amerikaanse Asiatic Fleet, welke met 2 kruisers, 13 torpedobootjagers en 29 onderzeeboten in de Baai van Manila lag, overleg kwam plegen met admiraal Helfrich; de Amerikaan ontving bij die gelegenheid alle gegevens over de Koninklijke Marine die hij wenste, maar kon, wat Amerika's toekomstig beleid betrof, slechts de uitdrukkelijk als 'persoonlijk' aangeduide mededeling doen dat de Verenigde Staten, als de Britten of de Nederlanders aangevallen zouden worden, een welwillende neutraliteit zouden betrachten.
XCEind januari '41 vonden, ditmaal in Batavia en Bandoeng, nieuwe stafbesprekingen met de Britten plaats; hier bereikte men overeenstemming om aan de respectieve regeringen voor te stellen dat ingeval van oorlog de Britten de Zuidchinese Zee en Straat Malakka als hun operatieterrein zouden beschouwen, de Australiërs de Timor- en Arafoera-zee (zie kaart XII op de pag.'s 738-739), de Nederlanders de Javazee en de overige Nederlands-Indische wateren, en dat Nederlands-Indië, als de aanval zich op Brits gebied richtte, zijn vloot en 27 bommenwerpers aan de Britten ter beschikking zou stellen en de Britten, als de aanval zich op Nederlands-Indisch gebied richtte, 24 verkenningsvliegtuigen en 24 bommenwerpers aan de Nederlanders - de Britse toezegging aan de
Nederlanders hield dus veel minder in dan de Nederlandse aan de Britten. De volgende besprekingen, die eind februari weer in Singapore plaatsvonden, waren van speciale betekenis omdat nu voor het eerst Amerikaanse waarnemers aanwezig waren. Hier werd besloten I, de respectieve regeringen voor te stellen dat de Australiërs troepen en bommenwerpers gereed zouden houden om in geval van oorlog de verdediging van de Nederlandse helft van Timor te versterken, en dat bij een Japanse aanval Nederlandse onderzeeboten zouden gaan opereren in de (eerst aan de Britse Navy toegewezen) Zuidchinese Zee. Eind april volgde de vierde gemeenschappelijke conferentie, opnieuw in Singapore, nu met de Amerikanen als volledige deelnemers. Hier werd geconcludeerddat men, zolang de Britten geen zware eenheden naar Singapore gezonden hadden, defensief zou dienen op te treden; voorgesteld werd o.m. dat Hongkong beschouwd zou worden als een vooruitgeschoven basis (en dus verdedigd zou worden), dat de verdediging van de Philippijnen zou worden versterkt, dat in geval van oorlog de Amerikaanse Pacific Fleet de Japanse verbindingen met de Nanjo ('het gebied van de Zuidelijke Oceaan') zou trachten te verbreken en dat de Amerikaanse Asiatic Fleet eventueel op Singapore zou terugvallen - Singapore werd beschouwd als hèt grote steunpunt bij oorlog met de Japanners in de Nanjo.
XCAanvaarding van deze voorstellen zou betekenen dat ook de Amerikanen in die oorlog alles op alles zouden zetten om Singapore te behouden - dat was een doelstelling welke in strijd was met de afspraak die de joint Chiifs of Staff met hun Britse collega's hadden gemaakt. De voorstellen van de conferentie van eind april werden dan ook door de joint Chiefs of Staff verworpen, bij welke gelegenheid de chef van de Amerikaanse legerstaf, General George C. Marshall, opmerkte:" Collapse in the Atlantic would be fatal, collapse in the Far East would be serious but not [atal,'? Midden mei stelde Eden, de Britse minister van buitenlandse zaken, aan het War Cabinet voor dat Engeland zich, wat de verdediging van Nederlands-Indië betrof, publiekelijk naast Nederland zou scharen. De regering van Nieuw-Zeeland keurde dat denkbeeld goed, maar die van
I Tekst van de overeenkomst: C, dl. II, p. 312 e.v. 2 Tekst van de conclusie: a.v., p. 469 e.v. 3 Geciteerd in in M. S. Watson: (1950), p. 397.
Australië niet, en tot Edens grote ergernis weigerde ook Churchill zeer beslist alle medewerking. Een maand later deelde de Nederlandse regering aan de Britse mee dat zij bereid was, de in februari en april in Singapore gemaakte afspraken goed te keuren I het kostte Eden, die voortdurend-door van Kleffens en de Nederlandse gezant te Londen, mr. E. F. M. J. baron Michiels van Verduynen, bewerkt was, veel moeite om van het War Cabinet verlof te krijgen, jegens Michiels de volgende verklaring- af te leggen:
XC, We have already assumed the duty of safeguarding and restoring the possessions and rights of the Netherlands Government to the best of our ability during the war and after peace. It follows therefore that an attack upon the Netherlands East Indies would lead us to do the utmost in our power. We must, however, remain sole judge of what actions or military measures are practicable and likely to achieve dur common purpose. Should the United States be disposed to take supporting action many things would become possible which we cannot undertake now.'
XCDe regering verkreeg deze, op zichzelf onbevredigende, toezegging op I augustus '41 vier dagen na de dag waarop het Indische gouvernement, zich aansluitend bij embargobesluiten van president Roosevelt welke als reactie op de Japanse bezetting van heel Frans-Indo-China genomen waren" (meer daarover in het volgende hoofdstuk), aan nagenoeg alle handels- en financiële transacties met Japan een einde had gemaakt. Dat was een daad vol risico's geweest en men moet wel aannemen dat vooral Churchill, door wie stoutmoedigheid steeds gewaardeerd werd, nadien niet gelukkig was bij het denkbeeld dat aan N ederland de gevraagde garanties onthouden waren.
XCDe eventuele samenwerking op luchtmacht- en marinegebied werd in de zomer en herfst van '41 verder voorbereid. Midden juni begaven admiraal'Helfrich en generaal Berenschot zich in civiel naar Singapore voor besprekingen o.m. met Admiral Layton. Nadien werden twee Nederlandse onderzeeboten ter oefening naar Singapore gezonden, Britse, Nederlandse en Amerikaanse vliegtuigen gingen gecoördineerde verkenningsvluchten uitvoeren, geheime gegevens over de vliegvelden werden uitgewisseld, er. werden in Singapore plannen uitgewerkt, wat menIQ juni 1941). 2 Tekst in DBPN, C, dl. III, p. 2()2. 3 In het noorden van Indo-China had Japan al strijdkrachten sinds september
1 Daartoe was op IQ juni unaniem door het kabinet besloten na voorlichting o.m. van' admiraal Furstner die in antwoord op een hem gestelde vraag gezegd had, 'dat inderdaad met de val van Singapore verloren zou zijn.' (Ministerraad: Notulen
precies met de marine- en luchtstrijdkrachten zou doen indien Japan een bepaald gebied zou aanvallen I, en Australische officieren verschenen ter inspectie op Timor alsook op Ambon (inmiddels was besloten dat in geval van oorlog de Australiërs ook naar dat laatste eiland versterkingen zouden sturen") - het Nederlandse kabinet keurde op verzoek van het Britse op I I november goed dat Australische troepen eventueel al vóór het uitbreken vim de vijandelijkheden op Timor en Ambon zouden mogen landen; 'het gevraagde', constateerde Gerbrandy tijdens het kabinetsberaad, 'prejudicieert de deelneming van troepen van het Britse Empire aan de strijd, waaromtrent tot dusver geen zekerheid bestond" geen zekerheid voor het geval Japan uitsluitend Nederlands-Indië zou aanvallen.
XCWat te doen als Japan Indië in eerste instantie ongemoeid zou laten en .de handen alleen zou uitstrekken naar èf" Britse èf Amerikaanse gebieden?
XCHet Nederlandse kabinet had op IS augustus vastgesteld dat, aldus de kabinetsnotulen, 'de Nederlandse regering niet werkeloos zal blijven, indien de maatregelen van Japan, voorzover deze het zuidwesten van de Pacific zullen betreffen, aan Engeland en de Verenigde Staten tot tegenmaatregelen zullen aanleiding geven' - men mag hieruit afleiden, dat, indien door een verder oprukken van Japan in de Nanjo een oorlogstoestand zou ontstaan tussen Japan enerzijds en het Britse Rijk en de Verenigde Staten anderzijds, Nederland Japan de oorlog zou verklaren. Dit belangrijke principiële besluit werd nog diezelfde dag in een codetelegram aan van Starkenborgh meegedeeld; hij seinde terug dat het zijn instemming had, maar een maand of twee later ging hij zich stoten aan de beperking die er in vervat was: stel dat Japan niet in de Nanjo maar elders in de Pacific tot aggressie zou overgaan, wat dan? Was het denkbaarof
1 In die, zoals zij officieelheetten, (men sprak van 'de werden vier gevallen onderscheiden: de richting van de Japanse aanval is niet duidelijk, japan-valt Malakka aan, japan valt de Philip pijnen aan, Japan valt Nederlands-Indië aan. De laatste versie van deze plannen kwam op 12 november '41 gereed en die versie werd zowel door de Britse als door de Amerikaanse stafchefs goedgekeurd. 2 Onder Australische druk werd goedge vonden dat op Ambon een zou worden gevormd en dat op Timor de Australiërs het commando zouden hebben - dit waren regelingen welke van Starkenborgh, beducht voor Australische expansie-neigingen en voor gezichts verlies van het gouvernement, met enige bezorgdheid vervulden. 'Ministerraad: Notulen, II nov. 1941.
dat, indien de Verenigde Staten en het Britse Rijk door gebeurtenissen wáár ook, met japan in oorlog zouden raken, Nederland neutraalof non-belligerent zou blijven? De gouverneur-generaal achtte dat onzinnig. Immers, in die oorlog met japan zou ook over het lot van Nederlands-Indië beslist worden; een consequente politiek vergde dus, dat de beperking uit het regeringsstandpunt verdween. Dat stelde hij in een telegram d.d. 25 oktober! aan het kabinet voor. Het voorstel werd op 28 oktober door het kabinet goedgekeurd en een week later, 4 november, kon Gerbrandy aan zijn ambtgenoten meedelen dat ook de koningin er accoord mee ging. Daarmee stond vast dat bij het uitbreken van vijandelijkheden in de Pacific de Nederlandse regering onmiddellijk de oorlog zou verklaren aan japan.
XCWas dat besluit, gezien het feit dat Nederland op dat moment nog geen garanties van de Britse of de Amerikaanse regering bezat, onaanvaardbaar riskant of schiep het een bedenkelijk-onevenwichtige toestand?
XCIn het perspectief van de feitelijke samenwerking op militair gebied die sinds bijna een jaar tot ontwikkeling was gekomen, mocht men het voor hoogst onwaarschijnlijk houden dat, als het tot een japanse aanval op Indië kwam, Engeland Nederland in de steek zou laten (Eden had eind augustus tegen Michiels gezegd, dat een dergelijk in de steek laten 'would not see me jive minutes longer in office' 2) - en zouden de Amerikanen dan werkeloos blijven toezien? Ook dat was hoogst onwaarschijnlijk, althans volgens het kabinet, niet volgens van Starkenborgh. Op 2 december wijdde het kabinet aandacht aan de telegrafisch door hem voorgelegde vraag, 'of bij een Brits-japanse oorlog Nederlands-Indië ook zal meedoen, indien de Verenigde Staten afzijdig blijven. Besloten wordt', aldus de kabinetsnotulen, 'bevestigend te antwoorden.'
XCAan de onzekerheid inzake Amerika's houding kwam twee dagen later, 4 december, een einde.
XCOp de rste had Roosevelt tegen de Britse ambassadeur, Lord Halifax, min of meer terloops gezegd, 'that', zo rapporteerde Halifax aan Londen, 'in the case of a direct attack on ourselves' (de Britten) 'or the Dutch, we should obviously all be together ... We could certainly count on their support, though it might take a short time, he' (Roosevelt) 'spoke of a few days, to get things into
XC1 Tekst: DBPN, C, dLIll, P.498. 2 Brief, 21 aug. 1941, van Michiels aan van Kleffens (a.v., p.
political shape here.' 1 De Britse regering had behoefte aan bevestiging van deze buitengewoon bemoedigende, maar terloops gedane uitspraak. Op 4 december bezocht Halifax Roosevelt opnieuw en de president zei nu in alle duidelijkheid dat hij, sprekend van 'support', bepaald ook aan 'armed support' had gedacht 2 het gevolg was dat Churchill zijn laatste aarzelingen overwon en van Kleffens op S december in een brief van het Foreign Cffice' zwart op wit te lezen kreeg dat de Britse regering bereid was,
XC'to enter at once into a mutual understanding with the Netherlands Government whereby each party will undertake to cooperate immediately with the other, to the fullest extent oj its available resources, in the event of the other party being forced to take military action to repel an attack upon any of its territories in the Far East.'
XCNog op die yde werd van Starkenborgh ingelicht omtrent de belangrijke toezegging welke Engeland had gedaan - hij richtte, gegeven de groeiende spanningen (in Washington leken Amerikaans-Japanse besprekingen op een breuk uit te lopen) onmiddellijk het verzoek tot de Australische regering, de afgesproken versterkingen naar Timor en Ambon te sturen; twee dagen later, 7 december, streken drie eenheden Australische lichte bommenwerpers op de beide eilanden neer, één op Timor, twee op Ambon, en diezelfde dag kregen twee bataljons Australische infanterie opdracht zich naar Timor en Ambon te begeven.
XCNog geen vier-en-twintig uur later was het oorlog.
XCWij willen nu weergeven wat Indië's defensie op dat moment omvatte.
XCMet enige uitgebreidheid hebben wij tot dusver alleen over het Knil geschreven en daarnaast hebben wij al de Stads- en Landwachten geHistorical Society, 1974, p. 59. 2 A.v., 4 dec. 1941 in a.v., p. 60. 3 Tekst: DBPN, C, dl. III, p.
I Telegram, 1 dec. 1941, van Halifax aan het aangehaald in Peter Lowe: 1939-1941 '.
noemd. Voordat wij nu op al deze formaties dieper ingaan, willen wij weergeven welke dienstplichtregelingen in Indië golden; die golden overigens louter en alleen voor de Europeanen, d.w.z. voor de N ederlanders en Indische Nederlanders, want de Indische Chinezen werden, op enkele vrijwilligers na, niet militair geoefend en van algemene dienstplicht der inheemsen (wij herinneren aan de kleine inheemse militie die in augustus '41 werd geformeerd) was geen sprake.
XCHet Knil was van meet af aan een beroepsleger - een naar verhouding dure en daardoor vrij kleine formatie. Het werd in de Eerste Wereldoorlog te klein geacht, zodat, toen eenmaal was komen vast te staan dat binnen afzienbare tijd van de vorming van een grote inheemse militie geen sprake kon zijn, in '18 de dienstplicht voor Europeanen van Nederlandse nationaliteit werd ingevoerd. Aanvankelijk gold die dienstplicht uitsluitend op Java en in de evident extra-bedreigde gebieden van Tarakan en Balikpapan, pas in december '39 werd zij tot alle Buitengewesten uitgebreid. In die Buitengewesten werden evenwel maar weinig mannen die de dienstplichtige leeftijd hadden, voor hun eerste oefening opgeroepen, zulks ook omdat alleen op Java en in de gebieden van Tarakan en Balikpapan geoefend werd. Precies als in Nederland had de eerste oefening (die alleen aan diegenen werd opgelegd die niet al in Nederland geoefend waren) voor militairen bij de onbereden en niettechnische wapens een duur van slechts vijf-en-een-halve maand (in de tweede helft van de jaren '30 werd dat negen maanden) - wie dan als grootverlofganger de werkelijke dienst verliet, werd mèt de in Nederland geoefenden dertien jaar lang administratief bij de z.g. (Europese) militie en vervolgens bij de Landstorm ingedeeld. De militie was bestemd om in geval van oorlog of oorlogsgevaar aan het Veldleger toegevoegd te worden, d.w.z. aan het op Java gestationeerde en daar dan in een speciale positie opgesteld deel van het Knil dat een invasie moest weerstaan -landstormers waren daarvoor te oud; afgezien van een klein aantal dat bij de kust- en luchtdoelartillerie was ingedeeld, zouden zij de Z.g. vredestaak van het Knil moeten overnemen: het tegengaan van ongeregeldheden.
XCIndië telde in '40 ca. twee-en-dertigduizend dienstplichtigen en dezen vielen dus in twee groepen uiteen: de landstormers en de miliciëns; van die laatsten werd toen één jaarlichting geoefend terwijl de vorige wegens de internationale spanningen werd vastgehouden. Zulk een lichting was niet groot: slechts ruim duizend man - dat hing ook samen met het feit dat, meestal met het oog op de economisch belangrijke functies welke de betrokkenen uitoefenden, steeds op grote schaal vrijstelling van de
militaire dienst was verleend: van elke honderd dienstplichtigen die medisch waren goedgekeurd, kregen vijf-en-twintig tot dertig een vrijstelling. Bovendien was van de herhalingsoefeningen der dienstplichtigen niet veel terechtgekomen: men kon in '40 een deel van de ruim dertienduizend miliciëns en een groot deel van de bijna achttienduizend landstormers niet langer als geoefende militairen beschouwen. Hetzelfde gold voor de reserve-officieren: in '40 ca. achttienhonderd. Al die reservisten zouden na het uitbreken van de oorlog in de Pacific in werkelijke dienst geroepen worden.
XCAls beroepsleger had het Knil een dubbele functie die door de Defensiegrondslagen van '27 was bevestigd: het was een politieleger en het was tegelijk een leger dat een eerste aanval door een buitenlandse vijand moest afslaan. Voor de eerste taak waren lichte wapens voldoende, de tweede daarentegen vergde zwaardere en vergde ze in groter verscheidenheid. Het gevolg hiervan was dat uit de kleine detachementen van het Knil die in de Buitengewesten de politietaak vervulden, voortdurend officieren, onderofficieren en manschappen tijdelijk naar Java moesten worden verplaatst om daar in de moderne oorlogvoering geschoold te worden. 'Het Javaleger', aldus later ter Poortens chef-staf, generaal Bakkers,
XC'verkeerde daardoor vrijwel permanent in een toestand van opleiding. Dit had het aanzien gegeven aan de voor een beroepsleger zeer merkwaardige figuur dat elk oefenjaar met zeer elementaire opleidingen aanving. Het Javaleger en wel in het bijzonder de infanterie was dus als het ware een doorgangshuis voor de bezettingstroepen der Buitengewesten en dientengevolge nimmer in een toestand van rust"
XCer was eigenlijk nog méér onrust dan deze beschrijving doet vermoeden want dat Javaleger moest óók nog zorgen voor de eerste oefening van de meeste dienstplichtigen.
XCHet beroeps-Knil had bij het uitbreken van de oorlog in de Pacific een
1 R Bakkers: 'Het Knil', p. 9.
sterkte van bijna veertienhonderd officieren 1 en ruim veertigduizend onderofficieren en manschappen. In '37, toen het Knil in totaal ca.vijf-endertigduizend beroepsmilitairen telde, sloot dat, gelijk in hoofdstuk 5 vermeld, ca. tienduizend Europeanen in en voorts bijna dertienduizend Javanen, bijna tweeduizend Soendanezen, ruim vijfduizend Menadonezen, ca. vierduizend Ambonnezen en ruim duizend Timorezen. Over de volkenkundige verdeling van het Knil in de periode '40-'41 hebben wij geen gegevens - wij nemen aan dat de verhoudingscijfers niet wezenlijk gewijzigd zijn en dat het Knil dus voor meer dan twee-derde uit inheemsen was blijven bestaan (de infanterie deed dat zelfs voor bijna 84 %), met onder hen de Javanen als grootste groep. Door de hogere commandanten werd betwijfeld of veel van die inheemsen, en vooral dan de Javanen, wel geschikt waren voor de moderne oorlogvoering. 'Ik heb', verklaarde in '51 een van die commandanten, generaal-majoor b.d. W. Schilling, aan de Enquêtecommissie, 'mijn hele leven lang met Javaanse soldaten gewerkt. Wij zijn er echter nooit in geslaagd ... van de Javaan een optimajorma vechtsoldaat te maken."
XCNaast het beroeps-Knil waren er kleine inheemse hulpkorpsen in de Vorstenlanden, op Madoera en op Bali; hun militaire waarde was beperkt. Meer mocht men verwachten van gepensioneerde inheemse militairen die zich vooral in het gebied van Menado en op Ambon als vrijwilliger hadden aangemeld om in geval van oorlog opnieuw in dienst te treden - in de negentiende en de twintigste eeuw was telkens gebleken dat van alle inheemsen de Menadonezen en Ambonnezen als beroepsmilitairen het best voldeden.
XCHet Javaleger, d.w.z. het Veldleger op Java, bestond, toen het in '27 tot de opstelling van de Defensiegrondslagen kwam, uit twee (zwakke) divisies. Uit die divisies werden de eenheden geput die naar Tarakan en Balikpapan gezonden werden - men gaf toen de organisatie in twee divisies op en maakte er vier regimenten van die om redenen vanregering wilde over die expeditiemacht beschikken ter handhaving van het gezag in bevrijd Nederland. 2 Getuige W. Schilling, Enq.,
1 Twee-en-zeventig officieren van het Knil die zich in Nederland bevonden, werden daar door de Duitse invasie verrast. Wij vermelden in dit verband dat de landmacht in Suriname door Knil-officieren werd geleid, voorts dat het Knil vóór het uitbreken van de oorlog in de zes officieren ten behoeve van de brigade 'Prinses Irene' naar Engeland en een aantal geschoolde artilleristen naar Curaçao en Aruba zond om daar de nieuwe kustbatterijen te bemannen, en tenslotte dat de leiding van het Knil in '41 veel tijd en aandacht moest besteden aan de voorbereiding van de uitzending van een expeditiemacht van ca. tienduizend militairen naar Europa - de Nederlandse
administratieve aard (alleen divisie-commandanten hadden bepaalde bevoegdheden) 'divisies' bleven heten. Aan het einde van dejaren '30 kwam de legerleiding evenwel tot de conclusie dat die organisatie te log was en dat het, mede in verband met de invoering van moderne wapens, aanbeveling verdiende, uit de vier regimenten vijf brigades te vormen, elk uiteindelijk ca. vijfduizend man sterk (daarbij zouden ook de gemobiliseerde miliciëns worden ingedeeld), die gedacht waren als gemotoriseerde eenheden: men wilde voor het vervoer niet langer volledig afhankelijk zijn van het betrekkelijk dunne spoorwegnet op Java. Die reorganisatie was bij het uitbreken van de oorlog in de Pacific nog niet doorgevoerd - het gevolg was dat het Knil aan het begin van zijn reorganisatie door die oorlog werd overvallen. Haar voorbereiding had in '40-'41 veel van de aandacht van de leiding in beslag genomen - trouwens, deze had in die periode zorgen te over! Het Knil had een chronisch tekort gehad aan Europese officieren en onderofficieren - dat tekort werd nijpend toen Nederland niet langer officieren en onderofficieren kon leveren. Er werd toen snel in Bandoeng een Koninklijke Militaire Academie opgericht (onder de cadetten bevonden zich inheemsen en enkele Chinezen) alsook een Hogere Krijgsschool - dat vergde weer geschoolde krachten die aan de dienst bij de eenheden werden onttrokken. Andere geschoolde krachten waren nodig voor de encadrering van de inheemse militie en van de eenheden die met moderne wapens (luchtafweergeschut, antitankgeschut, vechtwagens, pantserauto's, tanks) werden uitgerust - de genie moest vooral aandacht besteden aan de tankafweerstellingen die bij de belangrijkste wegen op Java en rond de belangrijkste havens (Soerabaja en Tandjong Priok aan de noord-, Tjilatjap aan de zuidkust) met inschakeling van inheemse arbeidskrachten werden aangelegd.
XCDaar kwam dan nog bij dat de bewaking van de talloze militairbelangrijke installaties waartoe het gouvernement, sterk onder de indruk van de 'Vijfde Colonne'-berichten uit Denemarken en Noorwegen, op 15 april '40 opdracht had gegeven, gehandhaafd bleef, ook toen gebleken was dat op Java eigenlijk geen 'Vijfde Colonne' bestond. Bij die wachtdiensten (geestdodend werk!) was een derde tot een kwart van de beroepsinfanteristen betrokken, 'hetgeen', aldus later generaal Bakkers, 'wil zeggen dat iedere man om de twee of drie etmalen een etmaal op wacht stond' (hij miste dan zijn nachtrust). 'Wanneer men dan nog bedenkt dat een man die om de drie etmalen een wacht trekt, in de regel twee-en-een-half à drie dagen van de vier aan de militaire oefening is onttrokken, dan is het duidelijk dat deze wachtdiensten
van het beroepsleger in ernstige mate moesten aantasten.' 1
XCVan geregeld militair oefenen met voltallige verbanden was dus geen sprake. Trouwens, bij de oefeningen die in kleiner verband wèl plaats vonden, moest men buitengewoon zuinig zijn met de munitie: de voorraden van het Knil (het had steeds geweermunitie gebruikt van een kaliber dat slechts door Nederland werd geleverd") waren zo klein dat ze soms voor oefeningen aangevuld moesten worden uit de voorraden van de marine.
XCDe bewapening van het Knil was niet berekend op een moderne oorlog. De manschappen in de Buitengewesten, die tezamen ongeveer de helft van het Knil vormden, waren bewapend met een karabijn en een slagwapen, een klewang - er was daar een nijpend tekort aan automatische wapens, behalve bij de eenheden die Tarakan, Balikpapan en Ambon te verdedigen hadden. Wij zullen over dit alles nog bijzonderheden geven wanneer wij de strijd in de Buitengewesten beschrijven. Op Java was er een groot tekort aan mitrailleurs, veldgeschut, mortieren en antitankgeschut en de tankafweerstellingen die er aangelegd waren, hadden heel weinig artillerie; soms waren dat totaal verouderde vuurmonden - tientallen jaren oude stukken die sinds lang in loodsen opgeslagen waren, waren weer te voorschijn gehaald om zowel bij die tankafweerstellingen als bij kustversterkingen geplaatst te worden. De havenbescherming van de minder belangrijke havens op Java had, aldus generaal Bakkers, 'zeer weinig te betekenen; het geschut behoorde ... eerder in musea thuis'>, maar ook Soerabaja, Tandjong Priok en Tjilatjap waren onvoldoende beschermd - voor een nieuwe, grote batterij bij Soerabaja, waarvoor op een rif in de toegang tot het Westervaarwater een betonnen emplacement werd gebouwd, werden de zwaarste kanonnen bestemd van de 'Jacob van Heemskerck' die uit Engeland moesten worden aangevoerd.' Ook voor andere havenverdedigingen stond de marine vuurmonden aan het Knil af, maar dat waren dan oude.
XCZwak was voorts vooralook de luchtafweer. Soerabaja was de enige plaats waar zich zwaar luchtafweergeschut bevond (één batterij) - elders werd ter verdediging van belangrijke objecten oud afweergeschut van deEngeland uitgeweken, wèl met zijn 15 cm-geschut maar zonder vuurleiding; het schip kreeg toen in Engeland zowel een vuurleiding
I R Bakkers: 'Het Knil', P.42. 2 Het wegvallen van de aanvoer werd opgevangen door eigen munitieproductie en door de aankoop van munitie van groter kaliber - in dat laatste geval moesten de lopen der geweren uitgeboord worden. 3 R Bakkers: 'Het Knil', p. 33. • De 'Jacob van Heemskerck' was in de Meidagen van '40 naar
marine gebruikt. Moderne lichte luchtafweerbatterijen bevonden zich, maar in veel te geringe aantallen, bij Soerabaja, Bandoeng en Batavia en in de Buitengewesten bij de belangrijkste vliegvelden en kustbatterijen. Het Veldleger op Java beschikte bij elk van de vier regimenten waaruit het bestond (de hergroepering tot vijf brigades was immers niet voltooid), over slechts negen lichte luchtdoelmitrailleurs en was dus vrijwel weerloos tegen vijandelijke luchtaanvallen. Dat Veldleger was, toen de Japanners landden, slechts achttienduizend man sterk en die bevonden zich in nogal ver van elkaar verwijderde gebieden - daarop komen wij, als wij die landingen beschrijven, terug. Hier verdient nog vermelding, dat, toen eenmaal besloten was, die regimenten zoveel mogelijk autovervoer te geven, aan de legerleiding bleek dat er een tekort was aan militaire chauffeurs. Inheemse chauffeurs die zich vrijwillig hadden aangemeld, werden toen verenigd in het Vrijwillig Autobestuurderskorps, het Vaubek. Deze vrijwilligers bleven hun normale werk doen maar werden wèl enkele uren per week geoefend in het rijden in colonneverband; ook werden hun de militaire begrippen bijgebracht. De meeste uit Amerika ontvangen militaire vrachtauto's konden overigens niet bij de troepen worden ingedeeld maar waren nodig voor transporten bij de aanleg van nieuwe vliegvelden.
XCWat de Buitengewesten betreft: eenheden ter sterkte van een bataljon, ca. duizend man, bevonden zich, toen de oorlog in de Pacific uitbrak, slechts op Tarakan, te Balikpapan en op Ambon, overal elders moest men op zijn best in compagnieën rekenen: eenheden ter sterkte van hooguit tweehonderd man; daar kwamen in de Buitengewesten (alsook op Java) de detachementen van de marechaussee bij.
XCEr werd van uitgegaan dat die zwakke eenheden bij de hoofdplaatsen slechts korte tijd weerstand zouden kunnen bieden; nadien moesten zij op de grote eilanden (niet dus op Tarakan en Ambon, maar wèl op Sumatra, Borneo, Celebes en Timor) tot de guerrilla overgaan en daartoe waren hier en daar in de binnenlanden depots met wapens en voedsel ingericht. Dergelijke depots bestonden ook op Java - de bedoeling was dat daar door detachementen van de marechaussee en door de (straks te behandelen) Landwachten geageerd zou worden tegen de verbindingen der Japanners als die dieper op Java zouden trachten door te dringen.
XCEr waren misschien nog wel méér oorzaken: de reserve-officieren die de VOC's moesten opleiden, waren vaak zoveel van hun militaire kennis kwijtgeraakt, dat de opleiding aan onderofficieren werd overgelaten wier kennis vaak niet groter maar wier toon ruwer was. Het was bovendien teleurstellend, te ervaren dat, als men het geweer had leren hanteren, de munitie voor schietoefeningen ontbrak.
XCOnderdelen van het Knil waren ook de formaties welke wij al enkele keren noemden: de Stads- en Landwachten.
XCVan die twee formaties werden de Stadswachten het eerst opgericht en bij die oprichting speelden de berichten omtrent het ingrijpen van de 'Vijfde Colonne' in Europa een belangrijke rol: de oprichters meenden dat men in de steden de beschikking moest krijgen over een Stadswacht die tegen 'Vijfde Colonnisten' , eventueelook tegen vijandelijke paraweest. 2 Hier en daar waren er ook Engelsen onder. 3 Deli Courant, 27 jan. 1941, in Persoverzicht,
1 In 1930 bevonden zich in Indië bijna negenduizendvierhonderd mannelijke Ne derlanders tussen de achttien en vijf-en-veertig jaar die, om welke reden ook, niet dienstplichtig waren. Vermoedelijk is hun aantal in '40 nog iets groter ge
chutisten, zou kunnen optreden. Bovendien zou zulk een formatie van nut kunnen zijn wanneer bij of na oorlogshandelingen inheemsen op grote schaal tot rampok-partijen, plunderingen, zouden overgaan: de politie zou dan heel wel versterking kunnen gebruiken. Het plan hield in, dat de op te richten Stadswachten zouden bestaan uit Europeanen en betrouwbaar geachte Chinezen en Indonesiërs (telkens twee Europeanen op één Chinees en één Indonesiër) - die Europeanen zouden Of vrijwilligers Of dienstplichtigen zijn, in dat laatste geval miliciëns en landstormers van wie, meestal op grond van hun werk, vaststond dat zij bij een algemene mobilisatie niet behoefden op te komen.
XCDit plan werd door de eerder genoemde Weerbaarheidscommissie (de commissie die ook tot oprichting van de inheemse militie adviseerde) gunstig beoordeeld en vervolgens door het gouvernement goedgekeurd. Medio '40 werden de eerste twee Stadswachten opgericht: in Batavia en in Medan. Spoedig volgden er meer.' Het leger droeg zorg voor uniformen en instructeurs - de bewapening was een groter probleem. Aanvankelijk moesten Stadswachten wel met stokken en houten geweren exerceren, later kregen zij de beschikking over de oude Italiaanse geweren, vooral evenwel over jachtgeweren die ingezameld waren. Ook werden hier en daar bij de Stadswachten pantserauto's ingedeeld.
XCAan deze opzet nu werd eind '40 een uitbreiding gegeven door een energiek man, over wie wij in deel II b meer te schrijven krijgen: ir. F. Kramer, voorzitter van het Algeineen Landbouw-Syndicaat te Batavia; dat was een lichaam dat de belangen van de Europese bergcultures op Java behartigde en voorts tot taak had om aan, het gouvernement en het Bfl-apparaat op Java adviezen uit te brengen met betrekking tot de landbouwnijverheid (de verwerking van landbouwproducten dus), met uitzondering van de suikerindustrie. Kramer was voorts lid van het dagelijks bestuur van de Indische Ondernemersbond en van talrijke commissies die op het gebied van de economische ordening werkzaam waren. Weinig Europeanen kenden de levens- en werkomstandigheden van de Europese planters zo goed als hij.
XCUit eerdere hoofdstukken bleek dat die planters zich veelal bedreigd hadden gevoeld wanneer zich in delen van Indië inheemse agitatie had voorgedaan - menige onderneming kende dan ook een eigen wacht van inheemsen onder Europese leiding. Kramer nu meende dat het zin had om in alle gebieden waar cultuurondernemingen lagen, analoog aan de
XC'Ook tot de Stadswachten konden
Stadswachten Landwachten te vormen. Ook dit denkbeeld werd door het gouvernement goedgekeurd en bij de verwezenlijking verleende de legerleiding wederom een belangrijke hulp, vooral in organisatorisch opzicht. Hier was het wapentekort minder klemmend omdat de ondernemingswachten, waaruit de Landwachten voor een groot deel voortkwamen, al gewapend waren geweest, zij het vaak slechts met een klewang.
XCEr kwamen in heel Indië enkele honderden Landwachten en zes-endertig steden, waaronder zeventien op Java, kregen een Stadswacht. Die kleine regionale resp. locale eenheden hadden een totale sterkte van ongeveer acht-en-twintigduizend man; zij vielen, hoewel tot het Knil behorend, buiten de intendance en de geneeskundige dienst van het leger. Over het algemeen zorgden zij zelf voor wat zij nodig hadden, veelal met hulp van het Europese bedrijfsleven. Aanvankelijk gebeurde dat niet alleen met vindingrijkheid maar ook met.geestdrift; later nam, zoals ook bij de Vrijwillige Oefencorpsen het geval was, die geestdrift wat af, sommigen plachten te zeggen: 'Wij staan te staan en wachten te wachten.' 1 Met dat al had de aanwezigheid van die Stads- en Landwachten voor het Knil het voordeel dat er hulpformaties waren die een deel van de taken van de niet bij het Veldleger ingedeelde eenheden van het Knil konden overnemen; allen die reden hadden om voor rampok-partijen beducht te zijn, konden, zo stellen wij ons voor, enige gerustheid putten uit het feit dat in de steden de politie en daarbuiten de Veldpolitie aanvulling hadden gekregen.
XCCijfers oyer de deelneming van Chinezen en Indonesiërs aan de Stadswachten zijn ons niet bekend.
XCHet zou onjuist zijn, de leiding van het Knillouter en alleen te beoordelen naar het voor het Knil meestal teleurstellend verloop van de gevechten waartoe het in de Japanse invasiemaanden 'kwam - die leiding moest een leger te velde laten trekken met een bewapening waarvan zij zelf wist dat zij over het algemeen ernstig verouderd was. Zij had zich, misschien te laat (zij had vóór mei '40,ja zelfs vóór september '39 kunnen
XC1 A. J. A. C. Nooteboom: 'Vier oorlogsjaren op Java', II a, p. 4
omschakelen van Europese op Amerikaanse leveranciers), alle mogelijke moeite gegeven om de beschikking te krijgen over voldoende moderne wapens; dat maar zo weinig was afgeleverd, was niet háár schuld. Natuurlijk wist niemand met zekerheid wàt de Japanner, als hij zou aanvallen, waard zou zijn, maar de hogere bevelhebbers hadden, als zij de zaken nuchter bezagen, alle reden zich af te vragen of het Knil, dat niet geschoold was in de moderne oorlogvoering en daar ook maar weinig wapens voor bezat, opgewassen zou zijn tegen de eisen welke het afslaan van een japanse invasie zou stellen.
XCDat vermogen om nuchter te blijven was bij uitstek een eigenschap van de man die in juli' 39 door de regering was benoemd tot commandant van het Knil: luitenant-generaal Gerardus Johannes Berenschot.
XCHij was in 1887 op Sumatra geboren als zoon van een officier van het Knil die een Indonesische vrouw had gehuwd. Toen hij vijftien jaar was, ging hij in Alkmaar de lessen volgen aan de z.g. cadettenschool: een opleidingsinstelling waarvan het einddiploma toegang gaf tot de Koninklijke Militaire Academie. Op die Academie slaagde hij als eerste van zijn jaarklasse. In Indië geplaatst, verwierf hij daar eervolle vermeldingen door zijn deelneming aan gevechten in Atjeh waar hij bij de marechaussee was geplaatst. Snelle bevorderingen en een geslaagde studie aan de Hogere Krijgsschool (van '25 tot 'Jo was hij er bovendien als leraar aan verbonden) leidden er toe dat hij in ' 34 chef-staf werd van het Knilvan Starkenborgh droeg hem in '39 graag als opvolger van generaal Boerstra voor. Berenschot was namelijk niet alleen een kundig troepenen stafofficier maar hij had begrip voor politieke vraagstukken en er ging van hem ook een groot natuurlijk gezag uit - wie hem, zoals van Kleffens in april-mei '41, voor het eerst ontmoette, kwam onmiddellijk onder de indruk van zijn persoonlijkheid; 'ik ben zelden', vertelde van Kleffens ons later, 'iemand tegengekomen die mij zozeer de indruk gaf dat ik volledig op zijn oordeel kon afgaan.' 1 Berenschot was wars van alle grootspraak. Hij wist dat als de Japanners er in zouden slagen op Java te landen, de kans groet was. dat het Veldleger de strij d zou moeten aanbinden met troepen die niet alleen beter uitgerust waren maar ook in China ervaring hadden opgedaan in de moderne oorlogvoering - in de kring van hoge militairen sprak hij af en toe als zijn verwachting uit dat het Knil slechts een korte periode, misschien maar vijf dagen, weerstand zou kunnen bieden; buiten die vertrouwde kring zweeg hij daarover,
beseffend dat als zijn opinie aan buitenstaanders bekend raakte, zulks het moreel niet alleen van de troepen maar ook van de burgerij zou ondermijnen. Ook op de Britse en Amerikaanse officieren met wie hij in '40 en '41 in contact kwam, maakte hij, alliet zijn Engels te wensen over, een bij uitstek capabele indruk. Zij zagen in hem een legeraanvoerder die onder alle omstandigheden het hoofd koel zou houden, ook als hij persoonlijk leiding zou moeten geven aan operaties tegen het oppermachtige Japan.
XCHet mocht niet zo zijn. Op 13 oktober '41 stortte het legervliegtuig waarmee Berenschot na een bespreking met de opperbevelhebber van de Royal Air Force in het Verre Oosten I uit Batavia naar Bandoeng terugkeerde, in een stads-kampong van Batavia neer; alle inzittenden, onder wie twee Nederlandse officieren en een officier van de Britse Intelligence, alsook een aantal kampong-bewoners kwamen om het leven.
XCBerenschots dood werd als een zware slag beschouwd, vooralook door van Starkenborgh. Deze diende nu aan Londen te berichten wie zijns inziens Berenschot het best kon opvolgen. Eén generaal van het Knil was langer in dienst dan Berenschots chef-staf, ter Poorten - die generaal was evenwel in '39 al gepasseerd toen Berenschot tot legercommandant was benoemd, en van Starkenborgh was van mening dat ter Poorten de enige was die voor de opvolging van Berenschot in aanmerking kwam. 'Betrokkene', seinde hij op 20 oktober naar Londen,
XC'is door zijn huidige functie geheel ingewerkt in de vraagstukken van legeruitbreiding en centrale leiding. In jongere generaals zie ik geen eigenschappen die het voorbijgaan van ter Poorten zouden kunnen motiveren. Ter Poorten bezit grote vakbekwaamheid, een scherpe en snelwerkende intelligentie, voortvarendheid, originaliteit, vindingrijkheid en initiatief. Ik moet hier echter aan toevoegen dat ik vrees dat ter Poorten in aanraking met burgerdiensten en voor wat betreft het aanvoelen van belangen buiten het zuiver militaire terrein, de waardevolle eigenschappen van Berenschot mist. Ter Poorten is meer eenzijdig militair van aard, scherp in zijn uitlatingen en minder fijn besnaard. Ik meen echter dat dit laatste moet worden aanvaard aangezien, alles bijeengenomen, ter Poorten de beste keuZe vertegenwoordigt. Tenslotte hoop ik door oplettendheid mijnerzijds de eonsequenties van zijn minder prettige hoedanigheden af te kunnen zwakken.' 2
XCInderdaad, Hein ter Poorten had in zijn carrière zijn door van Starkenborgh genoemde, goede eigenschappen ten volle getoond. Zoals wij
XC1 Deze was op de terugreis uit Australië naar Singapore. 2 Telegram, 20 okt. 1941, van van Starkenborgh aan de regering (IC,
al in hoofdstuk I vermeldden, was hij in 191 I als jong luitenant der artillerie (hij was in 1887 in Buitenzorg geboren), de eerste Nederlandse beroepsofficier geweest die het internationaal vliegbrevet had verworven (op eigen kosten!) - hij had toen zijn kennis op luchtvaartgebied uitgebreid en was in '13 naar Indië vertrokken waar hij de grondlegger werd van de militaire luchtvaart. In '19 keerde hij naar Nederland terug om er de colleges aan de Hogere Krijgsschool te volgen - toen hij nadien weer in Indië ging dienen, was dat niet bij de militaire luchtvaart maar bij de artillerie. In twee perioden: van '26 tot' 3 I en van '33 tot' 36, kon hij de belangen van dat wapen bevorderen doordat hij bij de Generale Staf was geplaatst; hij werd er tenslotte afdelingshoofd en inspecteur der artillerie. Als opvolger van Berenschot werd hij in juli' 39 tot chef van de Generale Staf van het Knil benoemd. Hij had in oktober '41, toen Berenschot verongelukte, op andere candidaten voor de functie van legercommandant o.m. vóór dat hij, zoals van Starkenborgh had geseind, 'geheel ingewerkt (was) in de vraagstukken van legeruitbreiding en centrale leiding' - bij dat laatste was van belang dat ook ter Poorten (die beter Engels sprak dan Berenschot) nauw betrokken was geweest bij de pogingen om in de Nanjo een gemeenschappelijke verdediging van de grond te krijgen.' Een feit was evenwel dat van Starkenborgh ter Poorten met meer aarzelingen als Berenschots opvolger voorstelde dan uit zijn telegram bleek - hij vond ter Poorten namelijk, zei hij in '57, 'een vloekende militair, een grove man, opgewonden', en wist dat uit zijn gedragingen in het particuliere leven nogal eens moeilijkheden waren voortgevloeid. Hij vond verder dat ter Poorten 'een te weinig serieuze indruk maakte' en dat 'zijn mentaliteit door te veel z.g. uitgaan enzovoort was bedorven' 2 - kortom, hij had op de mens ter Poorten veel tegen en wij veronderstellen dat ter Poorten zijnerzijds ook geen aansluiting kon vinden bij de uiterlijk koele, ingetogen, ietwat vormelijke Groninger van Starkenborgh. Hoe dat zij, in de besprekingen die de gouverneur-generaal met de legercommandant te voeren kreeg, kwam geen toenadering tot stand en werd ook geen basis voor wederzijds vertrouwen gelegd. Berenschot had het verstaan, de niet-militair van Starkenborgh helder en beknopt in te lichten over militaire vraagstukken - ter Poorten legde althans in zijn contacten met van Starkenborgh dat vermogen niet aan de dag. Er
I 'Zonder van Starkenborgh er in te kennen had hij al in' mei '40 op zulk een gemeenschappelijke verdediging aangedrongen in een gesprek met de Britse gezant in Thailand die toen een particulier bezoek aan Indië bracht. 2 Mededelingen, 16 juli en 17 okt. 1957,van van Starkenborgh aan de Indische afdeling van het RvO.
bereikten deze bovendien klachten dat de legercommandant zich in gesprekken met willekeurige .particulieren pessimistisch had uitgelaten over de capaciteiten van het Knil; dat leidde er toe dat hij ter Poorten bij zich ontbood om hem een terechtwijzing te geven. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen dat deze hem door ter Poorten in dank is afgenomen.
XCZo ging Indië kritieke maanden tegemoet in een situatie waarin de menselijke verhoudingen tussen de gouverneur-generaal en de legercommandant veel te wensen overlieten.
XCGelijk vermeld, was de eerste opbouw van de militaire luchtvaart in Indië ter Poortens werk geweest. Hij was met die opbouw begonnen in een periode waarin door velen betwijfeld werd of vliegen in de archipel in verband met de atmosferische gesteldheid wel mogelijk was - ter Poorten meende van wel en in '15 steeg hij voor het eerst van een bij Tandjong Priok gelegen vliegkamp op met een Glenn Martin-watervliegtuig dat hij zelf in de Verenigde Staten had uitgezocht. Begin '16 werd een bij Kalidjati gelegen terrein als vliegveld voor landvliegtuigen in gebruik genomen (er waren inmiddels bij de Glenn Martin-fabrieken acht verkenners en vier lestoestellen besteld) en werd besloten; op de hoogvlakte van Bandoeng meerdere van dergelijke vliegvelden aan te leggen. In'21 ging de Vliegafdelingvan het Knil 'Luchtvaartafdeling' heten, in '25 werd bij Andir, enkele kilometers ten westen van Bandoeng, een groot nieuw vliegveld in gebruik genomen dat het centrale vliegveld van de Luchtvaartafdeling zou worden. In de jaren '20 kwamen ook op Sumatra enkele vliegvelden gereed en kwam er een vliegveld op Timor, nadien werden ook elders in de Buitengewesten vliegvelden aangelegd, terwijl hun aantal op Java belangrijk werd uitgebreid.
XCDe Luchtvaartafdeling van het Knil vloog aanvankelijk louter met jagers en verkenners maar in '35 viel het belangrijke besluit, op bom- • menwerpers over te schakelen. Dat geschiedde tot ongenoegen van de marine welke vreesde dat deze toestellen zoveel geld zouden kosten dat de modernisering van de marine er door zou worden bemoeilijkt, en die bovendien van mening was dat de militaire waarde van bommenwerpers nog geenszins was' aangetoond en dat het Knil, dergelijke toestellen aanschaffend, op het terrein kwam van de marine waaraan in de Defensiegrondslagen Indië's 'verdediging op afstand' was toevertrouwd. De
zaak ging door en in '37 arriveerden in Indië de eerste dertien tweemotorige Glenn Martin-bommenwerpers. Er volgden er meer - het tempo van de bestellingen werd evenwel geremd doordat het grote moeite kostte, in Indië de nodige vliegtuigwerkplaatsen in te richten en daar het vereiste aantal monteurs en andere technici voor op te leiden. Ook het . opleiden van vliegers en waarnemers bood talloze problemen. Uit het beroepskader kwamen die niet in voldoende aantallen te voorschijn; men ging er toen toe over, kortverband personeel aan te stellen 1 dat gerecruteerd werd uit de clubs van sportvliegers die op particulier initiatief maar met steun van de legerleiding waren opgericht." In '40 en '41 werd niet alleen het aantal 'gewone' vliegvelden uitgebreid (tot een totaal van twee-en-dertig, waarvan er zeventien op Java lagen') maar werd er, aangezien men moest aannemen dat deze alle aan de Japanners bekend waren, ook toe overgegaan om in de binnenlanden van Sumatra, nl. 75 km ten zuidwesten van Palembang, en van Borneo, nl. op eenzelfde afstand ten noordwesten van Samarinda en op 60 km ten oosten van Singkawang (zie kaart XIV op pag. 816) goed gecamoufleerde, geheime vliegvelden aan te leggen die met het cijfer II werden aangeduid. Luchtdoelgeschut was slechts beschikbaar voor de belangrijkste vliegvelden, waaronder Palembang II en Samarinda II, op alle overige moest men het stellen met luchtdoelmitrailleurs. Radarapparatuur ontbrak. Eerder vermeldden wij dat de Militaire Luchtvaart (de vroegere Afdeling van het Knil was per I januari '40 een apart Wapen geworden) in '40-'41 uit de Verenigde Staten, afgezien van 20 Lockheed-verkeersvlieg tuigen (bestemd voor parachutisten), 95 moderne jagers ontving: 24 van het type Curtiss Interceptor, 71 van het type Brewster Buffalo. Beide types waren aanzienlijk langzamer dan de jagers waarover de Japanners beschikten (de z.g. Zero-jagers van de Japanse marine, een product van de Mitsoebisji-fabrieken, waren bijvoorbeeld ruim 150 km per uur sneller),
XC1 Met de betrokkenen werd een dienstverbintenis aangegaan voor de tijd van zeven jaar waarvan de eerste vijf in werkelijke diensr zouden worden doorgebracht; in de resterende twee zouden zij zich kunnen voorbereiden op een positie in de burgermaatschappij. 2 In '37 hadden, zoals reeds vermeld, meer dan tachtigduizend personen hun handtekening gezet onder het door de Vaderlandse Club georganiseerd Weerbaarheidspetitionnement. Elk hunner had bovendien het symbolische bedrag van één gulden afgedragen. Die ruim tachtigduizend gulden waren gebruikt als aanvangskapitaal van het midden '38 opgericht Nederlands-Indisch Luchtvaartfonds dat subsidies verleende aan de sportvliegerij opdat deze meer reservevliegers zou kunnen opleiden voor leger en marine. De burgervliegvelden van de Knilm meegeteld.
en vooral de Brewster Buffalo's, zware toestellen die ontworpen waren als toestellen voor de vliegkampschepen van de Amerikaanse marine, konden het ook bij het klimmen niet tegen de Zero's opnemen: die Japanse jagers stegen viermaal sneller op dan de Buffalo's, zodat die laatste het in luchtgevechten vrijwel steeds tegen de Japanners moesten afleggen. Geringer nog waren de gevechtskwaliteiten van de oudere toestellen der Militaire Luchtvaart: 20 van het type Curtiss Hawk, 36 van het type Curtiss Falcon (dat waren verkenners). Nadelig was voorts, dat zich onder de mitrailleur-munitie welke door al deze jagers werd verschoten, geen lichtspoormunitie bevond - daar beschikten de Japanse toestellen wèl over.
XCOok de Glenn Martin-bommenwerpers welke het Knil sinds '37 had ontvangen (het bezat er bij het uitbreken van de oorlog in de Pacific 80 van), lieten veel te wensen over: zij waren langzaam, hadden voor hun verdediging slechts vier lichte mitrailleurs en waren niet gepantserd; het waren toestellen welke de Amerikaanse luchtmacht, aldus een van de historici van die luchtmacht, 'had discarded long ago'.' Die bommenwerpers hadden een actieradius van ca. 750 kilometer - de Buffalo's en Curtiss Hawks hadden evenwel slechts een radius van 450 km (die van de Curtiss Interceptors was nog kleiner), zodat de bommenwerpers, vielen zij op een grotere afstand dan 450 km aan, geen jagerbescherming zouden hebben.
XCNiet voor al deze jagers en bommenwerpers was bij het uitbreken van de oorlog in de Pacific vliegpersoneel beschikbaar: van de 95 moderne jagers konden, er 45 in de lucht gebracht worden, van de 80 bommenwerpers 66.
XCSchrijven wij over de marine en de Marineluchtmacht (d.w.z. de Marineluchtvaartdienst oftewel de MLD), dan willen wij eerst stilstaan bij de persoon van de commandant-Zeernacht.
XCConrad Emile Lambert Helfrich was in 1886 in Semarang geboren als zoon van een officier van gezondheid van het Knil; hij was, evenals Berenschot, gedeeltelijk van inheemse afkomst: een Indische Nederlander dus. Van j ongsaf aan voelde hij zich tot de marine aangetrokken - op zeventienjarige leeftijd ging hij naar Nederland om er op het Koninklijk
XC1 W. D. Edmonds: They fought with what they had. The story of the Army Air Forces in the Southwest Pacific, 1941-1942 (1951), p.
Instituut voor de Marine tot marine-officier te worden opgeleid. Nadien vervulde hij op de varende eenheden dan wel aan de wal verschillende functies waarbij hij opviel door zijn energie en intelligentie. In '22 werd hij in de gelegenheid gesteld, de colleges aan de Hogere Marine Krijgsschool te volgen - van leerling werd hij er leraar, bijna drie jaar lang. In'3 I werd hij benoemd tot chef-staf van de marine in Indische wateren en van eind '35 tot eind '37 commandeerde hij er het eskader. Na vervolgens anderhalf jaar lang in Nederland directeur van de Hogere Marine Krijgsschool te zijn geweest, werd hij in oktober '39 benoemd tot commandant-Zeemacht in Indië. Hij was toen nog schout-bij-nacht; de bevordering tot vice-admiraal, hem zeer welkom ('ijdelheid was zijn zwakheid', zei van Starkenborgh ons in '61 1) vond plaats op 31 augustus '40, Koninginnedag.
XCUiterlijk leek Helfrich op wat men 'een ruwe zeebonk' pleegt te noemen, maar die schijn bedroog. 'Ik heb hem', schreeflater Vromans,
XC'nooit horen vloeken of rauwe taal horen gebruiken; wel krasse termen, doch altijd parlementair. Binnenskamers was hij eerder subtiel en diepdenkend, waarbij hij de kwade zijde vaak eerder zag dan de goede. Zijn dadendrang was onmiskenbaar en zijn rondborstigheid was vaak de verongelijktheid van de man die met idioten afknoeiers of onwaarachtigen te doen heeft, die hij nu eens flink de waarheid zegt. Dit luchtte hem op maar daarmee gaf hij zich bloot aan zijn soms minder faire tegenstanders. Generaal Berenschot wond de Staatsmobilisatieraad ... om zijn pink; hij was slechts ogenschijnlijk zachtaardig. Admiraal Helfrich kwam in die gevallen bijna tot ruzie.'?
XCDe commandant-Zeemacht was vóór alles een vechter, diep doordrongen van Nederlands roemrijke tradities ter zee, een bezielend aanvoerder ook en het tegendeel van een bureaucraat. Toen hij, na vrijwel al zijn schepen in de Indische wateren verloren te hebben, op Ceylon waar hij zijn nieuwe hoofdkwartier vestigde, in '42 een nieuwe chef personeel moest benoemen, zei hij letterlijk: 'Ik vraag naar een man die de mensen kent, niet naar een die de voorschriften kent - die laatste heb ik of vind ik wel ergens.'? Met hart en ziel was hij verbonden met Indië waar hij geboren was en was opgegroeid - hij zag het als een integrerend deel van het koninkrijk en wees dan ook de aspiraties der Indonesische
I Van Starkenborgh, 23 okt. I961. 2 A. G. Vromans: 'Aantekeningen bij de artikelen van A. Besnard over K W. L. Bezemer: (I956)', p. 7. 3 H. A. van Foreest in nov. I962, p. 3.
nationalisten met grote beslistheid af Voor Indië's verdediging was hij bereid de hoogste offers te brengen. Dat bleek al ten duidelijkste uit de algemene gedragslijn, 'De eer van de Nederlandse vlag', welke hij kort na de Meidagen van '40 op de vloot liet verspreiden. Onder verwijzing naar de bestaande marinevoorschriften bepaalde hij daarin o.m.,
XC'dat gestreden zal worden tot de laatste man, zolang de tegenstander nog op enigerlei wijze, met welk wapen dan .ook, schade kan worden toegebracht;
XCdat tijdens of na de strijd geen onderdeel der Koninklijke Marine, hetzij dat een schip of vliegtuig is, dan wel een inrichting aan de wal aan de vijand zal worden overgegeven;
XCdat nimmer een schip, een vliegtuig of enig ander materieel, hieronder begrepen bedrijfsstoffen, de vijand in bruikbare staar in handen mag vallen;
XCdat Hr.Ms. oorlogsschepen, die in de strijd elk middel om de vijand schade toe te brengen hebberi verloren, tot zinken zullen worden gebracht en met waaiende Nederlandse vlag ten onder zullen gaan'!
XCmen zou dit kunnen interpreteren (en zeker was dit de strekking van het stuk) als een instructie om in de Indische wateren de strijd tegen de Japanners tot het uiterste vol te houden, anders gezegd: bij die verdediging de Indische wateren nimmer te verlaten. Op zichzelf was dit niet in overeenstemming met wat de algemene strategie ter zee voorschreef: marineschepen zijn essentieel verplaatsbare gevechtseenheden die er, wanneer de vijand op een bepaald gevechtsterrein volstrekt oppermachtig is, verstandig aan doen zich van dat gevechtsterrein terug te trekken om er pas weer te verschijnen als de krachtsverhoudingen anders zijn komen te liggen. Inderdaad, in februari '41 bracht Helfrich in zoverre een wijziging aan in de richtlijn welke hij had uitgegeven, dat hij nu in een als 'zeer geheim' aangeduide beschikking bepaalde dat de Koninklijke Marine de strijd in Indische wateren zou voortzetten totdat de Japanners op Java hun hoofdlanding zouden hebben uitgevoerd - nadien zouden de resterende schepen en vliegtuigen verlof hebben, die wateren te verlaten om de strijd elders voort te zetten. Als laatste zin stond in die nieuwe richtlijn: 'De wens, het Vaderland (wáár ook) te blijven dienen, moet voorop staan en alle pogingen zullen daartoe in het werk worden gesteld.'> Dat het evenwel een primaire taak was van de marine om deWard: 'De Militaire Luchtvaart van het Knil buiten Nederlands-Indië in de jaren 1942-I945' (z.j.), p. 2.
1 Getuige Helfrich, punt n, ongepublic. verhoren, vraagno. 68915. 2 Aange haald in (Minist. van defensie, Kon. Luchtmacht, Sectie Luchtmacht Historie) O. G.
Japanse hoofdlanding op Java te voorkomen, althans dat te trachten, leed voor Helfrich geen enkele twijfel.
XCEvenals het leger gaf de marine zich na de Meidagen van '40 grote moeite om haar personele en materiële grondslag te verbeteren. Nederland kon niet langer marine-officieren leveren - Indië droeg zorg voor een eigen officiersopleiding: in augustus '40 werd in Soerabaja een nieuw'Willemsoord' geopend (een tegenhanger van het Koninklijk Instituut voor de Marine te Den Helder); commandant daarvan werd schout-bij-nacht G. W. Stöve, een bekwame maar niet bijster inspirerende vlagofficier, aan wie Helfrich in juni het bevel over het in Indische wateren aanwezige marine-eskader had ontnomen om het over te dragen aan schout-bijnacht K W. F. M. Doorman in wiens leiderschap hij meer vertrouwen had. Gelijk al vermeld, werd het Marine-etablissement te Soerabaja belangrijk uitgebreid - er werden vóór het uitbreken van de oorlog in de Pacific 12 motortorpedoboten en 15 met lichte mitrailleurs uitgeruste patrouilleboten gebouwd (een werf in Tandjong Priok voegde daar nog 8 aan toe). Het Marine-etablissement was verder volop bezet met het onderhouden en repareren van de varende eenheden van de marine - tijd vergde ook een grote reparatie van de kruiser 'Sumatra' die, na prinses Juliana en de prinsesjes Beatrix en Irene uit Engeland naar Canada gebracht te hebben, in oktober '40 in Soerabaja arriveerde. De kruiser werd er buiten dienst gesteld en het personeel werd over de overige schepen verdeeld. De reparatie (in het schip moest o.m. een nieuwe electrische installatie worden ingebouwd die nog in de Meidagen van '40 uit Nederland per schip was weggezonden) zou minstens anderhalf jaar vergen, hetgeen samenhing met het feit dat het herstel van het schip, waarvan de machine vaak gebreken had vertoond, een lage prioriteit had gekregen.
XCDan werd in opdracht van de marine de vaargeul in het Westervaarwater breder en dieper gemaakt; wilde de haven te Soerabaja ook bij eb bereikbaar zijn voor grotere schepen dan kruisers, dan moest de geul op een breedte van ca. 100 meter en een diepte van 10 meter gebracht worden. Hier werd dag en nacht aan gewerkt; de geul was begin maart '42 gereed. De bedoeling was ook dat het doordringen tot Soerabaja extra
zou worden bemoeilijkt doordat, gelijk reeds vermeld, op een rif dat in de toegang tot het Westervaarwater lag, een grote kustbatterij zou worden geplaatst - de fundamenten voor die batterij kwamen op tijd klaar maar het geschut kon niet meer geïnstalleerd worden.
XCTenslotte vermelden wij dat van mei '40 af geheel nieuwe mijnenvelden werden gelegd - de gegevens over die velden waren namelijk steeds naar Nederland gezonden en men zag het als mogelijk dat de ligging van de vóór mei '40 gelegde velden via de Duitsers aan de Japanners bekend was geworden.
XCAl vóór het uitbreken van de oorlog in de Pacific werd van de marine veel gevergd, zulks in het kader van de oorlogvoering tegen Duitsland en Italië. Tussen mei '40 en december '41 zond de Kriegsmarine in totaal acht oorlogsschepen, raiders, naar de Pacific en de Indische Oceaan, waar zich soms twee, een enkele keer zelfs drie van die voor de koopvaardij levensgevaarlijke schepen tegelijk bevonden. Zodra zij waren gesignaleerd, moesten de koopvaarders, geïnstrueerd door de Afdeling Handelsbescherming van het departement van marine, grote omwegen maken en werd door oorlogsschepen en vliegtuigen jacht gemaakt op de raiders. Er werd door Helfrich dan ook wel gebruik gemaakt van z.g. lokschepen: Nederlandse koopvaarders die naar het gebied gezonden werden waar een raider werd vermoed en die dan steeds een Nederlandse onderzeeboot in de nabijheid hadden.' Het kwam nimmer tot een ontmoeting
I In zijn 'De lotgevallen van onze koopvaardij in Nederlands-Indische wateren' (een hoofdstuk van zijn breed opgezette; nog niet in druk verschenen geschiedenis van de Nederlandse koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog) schrijft K W. L. Bezemer: 'Het is zeer de vraag of de onderzeeboot wel met succes had kunnen aanvallen, daar de aanhoudingen' (door de 'meestaloverdag plaatsvonden, zodat men onder water, op vrij grote afstand, had moeten lanceren' (daar stond tegenover dat de aanhoudende stil zou liggen) - Bezemer meent voorts dat de gevechtswaarde van de door Helfrich 'kennelijk sterk werd onderschat' en wijst er op 'dat de Engelsen de 'lokaasmethode' van Helfrich nooit hebben toegepast.' (K W. L. Beze mer: a.v., p. 18-19). Helfrich legde eenzelfde strijdvaardigheid aan de dag toen hij in februari '41 de Nederlandse kruisers en torpedobootjagers opdracht gaf, het veel zwaardere en beter bewapende Duitse pantserschip op te vangen en er de strijd mee aan te binden. Het pantserschip had een koopvaarder van de KPM bij Mauritius tot zinken
met een van die raiders - het zoeken evenwel en soms ook de jacht op verdachte schepen in de archipel die bij nader onderzoek bevriende schepen bleken te zijn ('iedereen zag plotseling spoken', schreef Helfrich later'), stelden hoge eisen aan het uithoudingsvermogen van de bemanningen en veroorzaakten slijtage aan de schepen-zelf.
XCHet kostte Helfrich dan bovendien nog moeite te voorkomen dat aan de marine in Indië krachten onttrokken werden om aan de marine in Engelse wateren te worden toegevoegd. In december '39 had hij de kanonneerboot 'Flores' naar Nederland moeten laten terugvaren en in april '40 de torpedobootjager 'Van Galen'; dat laatste schip ging in de Meidagen van '40 bij Rotterdam verloren - nadien oefende Furstner als bevelhebber van de Nederlandse zeestrijdkrachten van Londen uit een voortdurende pressie op Helfrich uit om personeel voor de in Engeland gestationeerde marineschepen af te staan. 'De strijd in Europa', seinde Furstner in september '4I aan Helfrich,
XC'is nog lang niet gewonnen ... Zowel bij ons als bij onze bondgenoten moet alles op alles worden gezet dm de Duitsers te verslaan, wanneer nodig zelfs met naar Engeland opzenden van eenheden der Koninklijke Marine uit Indië. japan komt daarna en het zou nodig kunnen zijn, tijdelijk in Oost-Azië in het defensief te blijven, totdat meer strijdkrachten voor dat operatieterrein kunnen worden beschikbaar gesteld' 2
XCnu, voor dat naar Engeland opzenden van eenheden uit de Indische wateren voelde Helfrich niets. Hij had er al zo weinig.
XCIn '40-'4I bestond de Koninklijke Marine in Indische wateren uit twee
gebracht maar dat schip had, voor dit geschiedde, zijn positie kunnen uitseinen. Helfrichs opdracht was, de aanval op de door te zetten tot het uiterste. 'Dat betekent', legde de commandant van een groep vliegboten van de Marinelucht vaartdienst aan de Enquêtecommissie uit, 'dat kapotgaat of In dit geval waren het vermoedelijk geweest, want het schip was eigenlijk te sterk voor ons.' (getuige W. van Prooijen, dl. VIII c, p. 356). 1 C. E. 1. Helfrich: (1950), dl. p. 59. 2 Telegram, 19 sept. 1941, van Furstner aan Helfrich in: (Chef van de marinestaf, Bureau maritieme historie) A. N. de Vos van Steenwijk: 'Schets van het marinebeleid in de Tweede Wereldoorlog' (1977), p. 189.
kruisers (de 'Java' en de 'De Ruyter'), één flottieljeleider (de 'Tromp') die ook als 'kruiser' aangeduid kon worden (dat zullen wij gemakshalve voortaan doen), zeven torpedobootjagers (de 'Van Ghent', de 'Piet Hein', de 'Evertsen', 'de Kortenaer', de 'Witte de With', de 'Banckert' en de 'Van Nes'), vijftien onderzeeboten: zeven oude (de 'K 7' t.e.m. 'K 13') en acht moderne (de 'K 14' t.e.m. 'K 18' en de '0 16', '0 19' en '020'), één kanonneerboot (de 'Soemba'), zes mijnenleggers', vier grote en vier kleine mijnenvegers>, het oude pantserschip 'Soerabaja' (de herdoopte 'Zeven Provinciën'), twee b~voorradingsschepen (de 'Zuiderkruis' en de 'Janssens'), twee tankers en vier z.g.vliegtuigmoederschepen: schepen die een varend basisje vormden voor de vliegboten van de Marineluchtvaartdienst. Die vier vliegtuigmoederschepen en de mijnenlegger 'Rigel' hadden oorspronkelijk behoord tot de Gouvernementsmarine: ongewapende schepen die speciaal de verbindingen ten behoeve van het gouvernement onderhielden (daarvoor' waren niet steeds KPM-schepen beschikbaar), ter zee de politiedienst uitoefenden en zorg droegen voor het aanbrengen van tonnen, bakens en lichten; de vijf afgestane schepen waren door de marine verbouwd. Voorts had de marine een schip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, de 'Op ten Noort' (al in hoofdstuk 9 genoemd), verbouwd tot modem hospitaalschip en tenslotte waren er de al gememoreerde scheepjes die "het Marine-etablissement en de werf in Tandjong Prick hadden kunnen afleveren: 12 motortorpedo boten en 23 patrouilleboten.
XCUit al die schepen was een als vechtende eenheid bedoelde kern gevormd, 'het eskader'; het bestond uit de drie kruisers, zes van de zeven jagers en zeven van de dertien onderzeeboten en aan deze waren de twee tankers en het bevoorradingsschip 'Zuiderkruis' toegevoegd.
XCVan deze schepen, voorzover voor de strijd bedoeld, waren de moderne onderzeeboten kwalitatief de beste. Hun groot-kaliber-torpedo's (doorsnee: 53 cm) waren goed, maar geen onderzeebootof jagercommandant (ook de jagers konden torpedo's lanceren) had ooit verlof gekregen, met die torpedo's te oefenen op afstanden van meer dan een kilometer - er moest steeds geoefend worden met oefentorpedo's (doorsnee: 45 cm) en op doelen die minder dan een kilometer verwijderd waren. Gevreesd werd dat bij lange-afstand-oefeningen met 'echte' torpedo's exemplaren verloren zouden gaan en dat werd te duur geacht. Het
1 De 'Will em van der Zaan', de 'Prins van Oranje', de 'Gouden Leeuw', de 'Krakatau', de 'Pro Patria' en de 'Rigel'. 2 Resp. de 'Jan van AmsteI', de 'Pieter de Bitter', de 'Abraham Crijnssen', de 'Eland Dubois' en de A, B, C en D.
gevolg was dat onderzeebooten torpedobootjagercommandanten die 'geoefend' heetten, in werkelijkheid maar ten dele geoefend waren.
XCWat de overige schepen van het eskader betreft: de torpedobootjagers, waarvan de oudste uit '28 dateerde, waren artilleristisch goed, de kruiser 'De Ruyter' had een niet zo sterke hoofdbatterij maar wèl een' zeer geavanceerde vuurleiding en een goede luchtafweer en de in de Eerste Wereldoorlog op stapel gezette 'Java' was geheel verouderd.
XCVerouderd waren al die Nederlandse oorlogsbodems ook in zoverre dat zij niet de beschikking hadden over moderne apparatuur tot het opsporen en volgen van tegenstanders: in september '41 beschikte de marine in Indische wateren nog slechts over twee, uit Engeland ontvangen asdic-toestellen (apparaten om vijandelijke onderzeeboten onder water op te sporen') - radar-toestellen ontbraken geheel. Alle Japanse oorlogsschepen (wij komen op de Japanse vloot nog terug) waren daarentegen met asdic uitgerust, sommige tevens met een primitieve vorm van radar.
XCVan hoog tot laag wist men aan boord van de schepen dat de kwaliteit van de marine te wensen overliet, zij het dat wellicht de meeste officieren dat scherper. beseften dan de meeste manschappen. 2 Voor allen was de periode tussen mei '40 en december '41 moeilijk. Het patrouilleren en jagen zonder dat een vijand in zicht kwam, was, aldus later Vrornans",
XC'intens taai werk, hoogst deprimerend en vermoeiend, waarbij door de detachering van eenheden niet tot een echt geoefend eskader kon worden gekomen. De berichten van huis (voor zo velen: Nederland) bleven uit en de geruchten ... dat de gezinnen daar in moeilijkheden kwamen, waren niet goed voor de geest. Ook het tot in het waanzinnige 'vaderlandslievend' doen van krant en tijdschrift was dat niet. Iedere opvarende wist wel dat de 'De Ruyter' maar een kleine kruiser was en de 'Java' een heel oud beestje; de officieren wisten dat onze torpedobootjagers niet geoefend waren in lange-afstand-lanceren Het was geen goede tijd voor de 'uitvoerder', terwijl juist de mensen aan de wal, die wèl wat reëels konden doen, tastbare resultaten konden zien en ontsnappen aan bedoelde morele
I Die twee teesreilen waren ingebouwd op de kanonneerboot 'Soemba' en de mijnenlegger 'Willem van der Zaan'. 2 Per I april '40 (latere officiële gegevens ontbreken) was de sterkte van het marinepersoneel in Indië de volgende: Europees beroepspersoneel: 403 officieren en 3 °91 onderofficieren en manschappen (onder wie 351 mariniers); Europees reserve-personeel: 14 officieren en 449 onderofficieren en manschappen; inheems personeel: 1862 onderofficieren en manschappen. 3 Vro mans was commandant van een torpedobootjager geweest alvorens bij het departe ment der marine te Batavia hoofd te worden van de afdeling materieel.
ellende. Ik heb voorbeelden gezien van officieren die werkelijk opleefden wanneer ze van een schip af in zulk een 'opbouw-functie' werden geplaatst."
XCEvenwel: hoeveelook aan de marine mankeerde, zij sloeg binnen het geheel van de zeestrijdkrachten met welker aanwezigheid in de Nanjo Japan rekening moest houden, in '40-'41 geen slecht figuur: liet men de kleine eenheden weg, dan beschikte Nederland over drie kruisers, zeven torpedobootjagers en dertien onderzeeboten, Engeland (in Singapore) over drie kruisers en vijf (uit de Eerste Wereldoorlog daterende) torpedobootjagers, de Verenigde Staten (in de Baai van Manila) over twee kruisers, dertien (eveneens uit de Eerste Wereldoorlog daterende) torpedobootjagers en negen-en-twintig onderzeeboten.
XCZware kruisers, slagschepen en vliegkampschepen, die Japan wèl bezat, ontbraken geheelhet werkelijke tegenwicht tegen Japan werd dan ook niet gevormd door die drie zwakke eskaders in Soerabaja, Singapore en de Baai van Manila, maar door de Amerikaanse zware kruisers, slagschepen en vliegkampschepen die hun basis hadden in Pearl Harbor op de Hawaii-eilanden,
XC, A. G. Vromans: 'Commentaar op Anthony van Kampen: Ik val aan, volgt mijf Het
vliegboten werden van augustus '36 af (na Colijns besprekingen te Londen dus) besteld; er werden er 30 in Duitsland gebouwd, 7 in licentie bij de Aviolanda-fabriek te Papendrecht - daar waren in mei '40 nog 24 in bestelling. Er werd evenwel in '38 ook overwogen, Amerikaanse vliegboten aan te schaffen: Catalina's, welke de Consolidated-fabrieken binnen vier maanden hadden kunnen gaan leveren - voor die Amerikaanse toestellen was evenwel geen geld beschikbaar.
XCBehalve vliegboten schafte de MLD in de tweede helft van de jaren '30 ook torpedovliegtuigen aan, nl. de Fokkers T-VIII W (bedoeld als aanvulling op eerder ontvangen, verouderde Fokker-toestellen) - besteld werden er in totaal 24; daarvan waren in mei' 40 nog maar I I afgeleverd, die alle in Nederland bleven.
XCNa mei '40 moest de MLD al zijn bestellingen in Amerika plaatsen. Wij vermeldden reeds dat bij het uitbreken van de oorlog in de Pacific 3 I Catalina-vliegboten ontvangen waren (4 zouden nog volgen) en van die 3 I waren 25 in gebruik gesteld. Ook 48 Ryan-Iestoestellen arriveerden op tijd maar de 80 bestelde Douglas-torpedovliegtuigen bleven ontbreken.
XCWat nu het gebruik van al deze toestellen betreft: de Domiers en Catalina's waren gedacht als lange-afstand-verkenners waaraan de vloot bij uitstek behoefte had; zij konden evenwelook een beperkte hoeveelheid bommen meenemen. Een nadeel was dat hun defensieve bewapening zwak was: een licht kanon en enkele lichte mitrailleurs; dat was onvoldoende om zich tegen de snelle en wendbare Japanse Zero-jagers te verdedigen.'
XCUit de verkennende taak van de vliegboten (behalve de nieuwe Dor niers en Catalina's had de MLD in '40--'41 nog 10 oudere Dorniers in gebruik) was voortgevloeid dat op tal van plaatsen in de archipel kleine steunpunten voor de MLD waren ingericht; hoofdzakelijk waren dat benzinedepots, maar bij sommige van die depots bevonden zich schuilplaatsen. Morokrembangan was het grootste vliegkamp gebleven - kleinere bevonden zich in Tandjong Priok, bij Pontianak, Balikpapan en Tarakan (op en bij Borneo), op het Meer van Tondano, dicht bij Menado (op Celebes), op het Tobameer op Noord-Sumatra, en op het eiland Ambon.
XCWij weten niet precies in welke periode al die aanvullende vliegkam
1 Aan eigenlijk al volledig verouderde Fokker-toestellen bezat de MLD nog 10 watervliegtuigen-bommenwerpers. Er waren tenslotte 9 kleine boordvliegtuigen verkenners; die toestellen konden aan boord van de 'Java' en de 'De Ruyter' meege nomen worden.
pen en steunpunten ingericht zijn. Vermoedelijk is veel van dit werk pas na mei' 40 ter hand genomen - vast staat dat de periode mei' ao-december ,4 I er ook voor de MLD een was waarin met inspanning van alle krachten werd aangepakt. Alleen al de problemen die voortvloeiden uit het in gebruik nemen van de nieuwe Catalina's waren niet gering: de bemanningen moesten er mee leren vliegen en de leiding van de MLD moest zorgdragen voor de opleiding van de nodige technici die de nieuwe toestellen zouden kunnen onderhouden en repareren.
XCZo werd dus vooral van mei '40 af Indië's defensie in tal van opzichten verbeterd. Dat stelde hoge eisen aan de samenleving - een verhoogde defensie-inspanning betekent steeds dat grote hoeveelheden goederen voor militaire doeleinden gereserveerd worden en dat grote aantallen burgers uit de civiele sector naar de militaire worden overgebracht. Dat stelt reeksen problemen aan de overheid: zij moet belangen tegen elkaar afwegen, knopen doorhakken, coördinerend optreden.
XCOm het Indische gouvernement daartoe in staat te stellen, was in april '36, d.w.z. nog onder het bewind van gouverneur-generaal de Jonge, een speciaal lichaam in het leven geroepen (een lichaam dat Nederland nimmer heeft gekend), de Staatsmobilisatieraad. Die Raad bestond uit de directeuren resp. hoofden van bijna alle departementen' (wij herinneren er aan dat de legercommandant tevens hoofd was van het departement van oorlog en de commandant-Zeemacht tevens hoofd van het departement van marine), aangevuld met de procureur-generaal. Voorzitter van die Raad werd aanvankelijk de legercommandant, generaal Boerstra, en in diens standplaats Bandoeng kreeg de Raad ook een eigen secretariaat. In maart '37 kwam de Raad voor het eerst bijeen - hij splitste zich toen in een aantal commissies, overeenkomend met de sectoren van het economisch leven welke in oorlogstijd van speciale betekenis zouden zijn. Die opzet was in zoverre niet geheel bevredigend dat meer en meer bleek dat de legercommandant teveel door de zaken van het Knil in beslag genomen werd om voor de Staatsmobilisatieraad voldoende tijd vrij te maken. Toen dan ook Boerstra in juli '39 door Berenschot werd opgevolgd, werd besloten, een Regeringscommissaris voor de Staatsmobili
1 De directeur van Onderwijs en Eredienst had geen zitting in de Raad.
satie te benoemen die in die functie als voorzitter van de Staatsmobilisatieraad zou optreden. Regeringscommissaris werd de gepensioneerde luitenant-generaal van het Knil T. Bakker - een opperofficier die, mede omdat hij geruime tijd lang in Atjeh als kapitein met het burgerlijk bestuur belast was geweest, ervaren was op bestuursgebied. 'Het is', schreef later de kapitein ter zee b.d. Vromans, die als hoofd van de materieel-afdeling van het departement van marine aan de zittingen van de Staatsmobilisatieraad had deelgenomen, 'zelden nodig geweest, langdurige besprekingen met hem te houden. Dit was kenmerkend voor dit soort efficiënte leiders. Hij leidde de vergaderingen krachtig - wat wèl nodig was' I nodig, omdat sommige directeuren van departementen de neiging hadden te gaan steigeren wanneer de Staatsmobilisatieraad in hun ressort ging ingrijpen èn omdat zich in de Raad van eind '39 af een tegenstelling ging aftekenen tussen van Mook, de directeur van Economische Zaken, en admiraal Helfrich; die twee konden in het geheel niet met elkaar overweg, 'het leek wel eens zo', aldus Vromans, 'dat wat de een voorstelde, de ander a priori afkeurde.' 2 Generaal Bakker wist te voorkomen dat dergelijke tegenstellingen uit de hand liepen; van belang was daarbij dat hij het volledige vertrouwen had van van Starkenborgh die uiteraard alle belangrijke beslissingen van de Staatsmobilisatieraad moest goedkeuren. De Raad ressorteerde rechtstreeks onder de gouverneur-generaal.
XCIn het overleg nu binnen de Raad kwamen twee vragen centraal te staan. De eerste was: hoe kunnen wij ons beter voorbereiden op een Japanse aanval? De tweede: wat hebben wij te doen wanneer Indië of een deel daarvan door Japan wordt bezet?
XCWij beginnen met de eerste vraag.
XCDe Raad bevorderde dat het Indische bedrijfsleven, voorzover het daarvoor in aanmerking kwam, op de eisen van de oorlogvoering werd ingesteld. Onder de aparte commissies van de Raad waren er die nagingen wat speciale bedrijfstakken voor die oorlogvoering konden doen; daartoe werden, nog vóór mei '40, voorraden grondstoffen aangeschaft en werd na mei '40 ter bevordering van de voedselproductie een ordonnantie voorbereid welke het gouvernement het recht gaf, voor te schrijven dat bepaalde woeste gronden ontgonnen en bepaalde gewassen aangeplant zouden worden. De Raad had voorts intensieve bemoeienis met de
I A. G. Vromans: 'De Staatsmobilisatie van Nederlands-Indië' (I973), p. I24 (K'). 2 A. G. Vromans: 'De ambtsperiode van gouverneur-generaal van Starkenborgh - de Australiërs' (I966), p. 25 (a.v.)
verbetering van de infrastructuur van het Knil, van de Militaire Luchtvaart van het Knil, van de Koninklijke Marine en van de Marineluchtvaartdienst. Hij droeg er ook zorg voor dat op het terrein van de Technische Hogeschool te Bandoeng een gedeeltelijk onder de grond gelegen betonnen Algemeen Hoofdkwartier werd gebouwd dat plaats bood aan de commandanten van Zee- en Landmacht en hun staven en voorts aan de gouverneur-generaal en de algemene secretaris met enig secretarie-personeel. Veel aandacht besteedde de Raad aan de verbetering van de haven van Tjilatjap - duidelijk was immers dat deze aan Java's zuidkust gelegen haven van eminent belang zou zijn indien de havens aan Java's noordkust onder zware Japanse druk zouden komen te staan.'
XCOok aan de luchtbescherming werd door de Staatsmobilisatieraad aandacht besteed. Onder zijn auspiciën werd om te beginnen een luchtwachtdienst opgericht: een waarschuwingsdienst, gebaseerd op het telefoonnet, die uitgeoefend werd door enkele duizenden jongens van ca. zestien jaar, onder hen vele inheemsen en Chinezen. De steden kregen eigen luchtbeschermingsdiensten; er werden daar schuilloopgraven aan
I De nogal nauwe en bochtige toegang tot de haven werd één meter uitgediept, er werden langs die toegang lichten geplaatst en op de rede werden nieuwe boeien gelegd. De bedoeling was dat grotere schepen daar voor anker zouden gaan. De aanwezige kaden en steigers waren namelijk, ook toen nieuwe, van electrische kranen voorziene steigers waren gebouwd, niet lang genoeg en het water was daar niet diep genoeg om al die schepen in staat te stellen, aan land te meren. De vracht van de meeste zou met lichters naar de wal worden gebracht - berekend was dat daar ca. honderd lichters voor nodig zouden zijn. Eén nadeel was dat dat overladen tijd zou kosten, een tweede dat men voor de nieuwe boeien wel de zwaarste ankers had uitgekozen die in Indië aanwezig waren, maar gevreesd moest worden dat die toch niet sterk genoeg zouden zijn om op hun plaats te blijven wanneer de eb-, resp. de vloedstroom zijn kracht zou uitoefenen op de aangemeerde schepen: die zouden dan op drift raken. De ca. honderd lichters werden in '41 naar Tjilatjap gevaren. Er verrezen aan de wal nieuwe opslagruimten en barakken, die laatste bestemd zowel voor de diensten die, als het nieuwe Tjilatjap in gebruik genomen werd, daar hun arbeid zouden krijgen, als voor de huisvesting van de tienduizend inheemse havenarbeiders die men dan tewerk wilde stellen. Voor hen waren niet alleen slaap-, maar ook eet-, keuken en ziekenbarakken nodig. Ook dienden de loodsen die de te verwachten schepen door de toegang tot de haven moesten manoeuvreren, speciaal geschoold te worden. Tenslotte werd het spoorwegemplacement van Tjilatjap belangrijk uitgebreid - de Staatsmobilisatieraad ging er van uit dat per dag ca. 8 000 ton aan goederen moest worden vervoerd. Wenselijk was dat daartoe het 25 km lange enkelspoor-lijntje dat Tjilatjap aansluiting gaf op de dubbelsparige lijn Bandoeng-Djokjakarta, verdubbeld werd, en met die verdubbeling was men, toen de oorlog in de nog niet begonnen.
gelegd en aan een aantal volwassen Europeanen werden gasmaskers uitgereikt (hier en daar werden ook gasontsmettingsploegen gevormd) - aan de inheemsen en Chinezen was men bij het uitbreken van de oorlog in de Pacific nog niet toegekomen en gasmaskers voor kinderen ontbraken toen nog. Dab kregen veel witte gebouwen een camouflage-beschildering, meestal in donkere kleuren. Af en toe werden luchtbeschermingsoefeningen gehouden waarbij de steden geheel verduisterd waren - die verduistering bleek niet erg effectief te zijn omdat dan de donkere stadsgebieden omgeven waren door de talloze lichtjes van olielampjes in de kampongs die in en om de steden lagen.
XCVerder besteedde de Staatsmobilisatieraad aandacht aan het dirigeren van krachten naar die sectoren waar zij voor de defensie-inspanning van het meeste nut zouden zijn. Van alle mobilisabele reservisten (landstormers en miliciëns) werd nagegaan of zij bij een algemene mobilisatie inderdaad opgeroepen dienden te worden of beter hun normale werk zouden kunnen voortzetten; vastgesteld werd, wie dan bij de overheid en de particuliere bedrijven tot de z.g. noodformaties zouden behoren. Ook trachtte de Staatsmobilisatieraad gebruik te maken van de bevoegdheden welke uit de in september '39 afgekondigde Algemene Machtigingsordonnantie voortvloeiden: namens het gouvernement optredend, kon hij o.m., via het Binnenlands Bestuur, bepaalde personen bepaald werk geven of hen verplichten, bepaalde opleidingen te volgen - de bedoeling was vooral dat het aantal vakarbeiders en technici bij de metaal- en aanverwante industrieën belangrijk werd uitgebreid. In dat kader werd eind '39 besloten, alle vakarbeiders en technici die al bij de industrie in dienst waren, te registreren. De dirigerende werkzaamheid van de Staatsmobilisatieraad werd evenwel geen succes, vooral doordat de meeste inheemsen die men in een bedrijf elders tewerk wilde stellen, er bezwaar tegen hadden om te verhuizen.
XCEr was nog een ander belangrijk onderwerp dat de Staatsmobilisatieraad bezig hield: de vernielingen die zouden moeten worden uitgevoerd vlak voordat de japanners een bepaald gebied in handen kregen, en de afvoer van de voorraden die men hun zou willen onthouden. Te dien aanzien moesten alle voorbereidende maatregelen gecoördineerd worden met die waartoe leger en marine hadden besloten. Wat de vernielingen betrof: die wilde men beperkt houden, waarbij men er van uitging dat de japanners, als zij er in slaagden, zich vàn Indië of delen daarvan meester te maken, daaruit in elk geval in niet al te lange tijd weer verdreven zouden worden. Er werd derhalve besloten tot een vernielingsbeleid dat de japanners zes maanden lang het gebruik van bepaalde
fabrieken en installaties zou ontzeggen. Uiteraard werd daarbij in de eerste plaats gedacht aan de aardolie-installaties. Besloten werd dat die door de maatschappijen zelf in samenwerking met het leger vernield (of beter: beperkt vernield) zouden worden. De door de marine uit te voeren vernielingen waren, zoals bleek, in beginsel in mei '40 door admiraal Helfrich aangegeven - voor het leger stond vast dat uiteraard ook in zijn ressort getracht moest worden, alles te vernielen wat voor de Japanners van militaire waarde kon zijn. Besloten werd verder tot de vernieling van alle voorraden aan aardolie en haar derivaten, aan steenkool, aan sterke drank en aan bij de havens gereedliggende. exportprodukten; voorts tot de beperkte vernieling van electriciteitsbedrijven, telefoon- en telegraafinstallaties, haveninstallaties, machinefabrieken, drukkerij en en bioscopen. Op het gebied der vernielingen had van Starkenborgh evenwel als richtlijn aangegeven dat de belangen van de inheemse en IndischChinese bevolkingsgroepen moesten worden ontzien: de voedselproductiebedrijven (bijvoorbeeld de rijstpellerijen), de irrigatiewerken en de installaties voor de drinkwatervoorziening moesten gespaard blijven en ook de meeste bruggen, spoorbruggen uitgezonderd. Ook aan de transportmiddelen van de inheemsen mocht niet geraakt worden; dat sloot de prauwen in. 'Westerse' schepen evenwel dienden, als zij de Japanners in handen dreigden te vallen, tot zinken gebracht te worden.
XCMen ziet: er moesten omvangrijke vernielings-, hier en daar ook afvoerwerkzaamheden voorbereid worden. Die voorbereidingen werden toevertrouwd aan Afvoer- en Vernielingscommissies (op Java één per residentie) die bepaalden welke werkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd door aparte, gemilitariseerde Afvoer- en Vernielingscorpsen - daarin werden vooral leden van de z.g. noodformaties opgenomen. Soms waren die corpsen klein, maar Soerabaja, waar heel veel vernield moest worden, had er een van bijna drieduizend man (Europeanen, Indische Chinezen en inheemsen) die onder een kader stonden van één kapitein, twaalf luitenants en zeven vaandrigs. Vastgesteld was ook dat, voorzover bij de vernielingen van springstoffen gebruik zou worden gemaakt (dat zou heel vaak het geval zijn), de genie van het Knil medewerking zou verlenen.
XCNu de tweede vraag die bij het werk van de Staatsmobilisatieraad centraal stond: wat te doen wanneer Indië of een deel daarvan door Japan zou worden bezet?
XCDe regering in Nederland had zich enkele jaren eerder die vraag gesteld met het oog op de mogelijke bezetting van Nederland door
laten opstellen dat in '38 als geheim drukwerk was toegezonden aan alle provinciale besturen en via deze aan de burgemeesters van de meer dan duizend gemeenten welke Nederland toen telde. In dat stuk: Aanwijzin gen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuursorganen van het rijk, de provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders, alsmede door het daarbij in dienst zijnd personeel en door het personeel in dienst bij spoor- en tramwegen in geval van een vijandelijke inval', werd om te beginnen gesteld dat alle bestuursorganen en hun personeel op post dienden te blijven aangezien zulks 'in het belang der bevolking' was; die bevolking moesten zij 'voorlichten betreffende de houding welke deze tegenover de vijand en zijn organen heeft aan te nemen'; werden door de vijand volkenrechtelijk-ongeoorloofde handelingen bedreven, dan dienden zij te protesteren. Zij moesten vooral bedenken dat de Nederlandse regering wettige overheid bleef, wel zou van haar souvereiniteit de uitoefening feitelijk in handen van de bezetter zijn. Van vijandelijke dadenjegens die bezetter moesten bevolking alsmede overheidspersonen en -dienaren zich onthouden. Eiste de bezetter persoonlijke diensten van de bevolking 'welke strekken ter voorziening in de behoeften van het bezettingsleger', dan mocht die eis ingewilligd worden; andere werkzaamheden te zijnen behoeve zouden daarentegen ongeoorloofd zijn, ja een daad van verraad jegens het eigen land, 'dus moreel verwerpelijk en bovendien strafbaar'; die werkzaamheden moesten geweigerd worden, 'wàt daarvan ook de gevolgen mogen zijn.' Wie bijvoorbeeld geprest werd om als gids voor de binnenvallende troepen op te treden, moest 'de dood of de kwelling verkiezen boven het verlenen van hulp aan de vijand.'
XCIn het laatste hoofdstuk kwam het stuk op de ambtenaren terug. 'De reden dat ambtenaren in functie blijven', zo werd uiteengezet,
XC'is deze dat dit in het belang is van de bevolking; het nadeel dat zij daardoor mede het belang van de bezetter dienen, is in het algemeen geringer dan het grotere nadeel dat voor de bevolking zou voortvloeien uit het niet meer functioneren van het eigen bestuursapparaat. Indien echter de ambtenaar, door in functie te blijven, zodanige diensten aan de vijand zou bewijzen dat deze groter kunnen worden geacht dan het nut dat voor de bevolking aan zijn aanblijven is verbonden, dan zal hij zijn post moeten verlaten.'
XCIn de Aanwijzingen was ook een richtlijn aangegeven voor de burgerij in bezet gebied: 'rechtstreeks deelnemen aan de krijgsverrichtingen' was
XCI Tekst: Enq., dl. VII a, p.
haar verboden. Wat hield dat nu in? 'Het kan soms moeilijk zijn te beoordelen', zo was nader uiteengezet,
XC'wat al of niet als rechtstreekse deelneming aan de krijgsverrichtingen moet worden beschouwd. Daaronder moet zeker worden gerekend, en is dus ongeoorloofd, o.a. het werken in munitiefabrieken, in werkplaatsen voor de vervaardiging van militaire kleding en uitrusting, e.d.; het graven van loopgraven, het aanleggen van versterkingen van welke aard ook ... ; het vervoer van troepen of van munitie en in het algemeen van zuiver militair materieel. Daarentegen moeten als geoorloofd worden beschouwd het herstellen van wegen, bruggen en gebouwen, transporten van niet-specifiek militaire aard en dergelijke werkzaamheden welke geacht kunnen worden in het belang van het maatschappelijk leven van de bevolking te zijn, ook al zou de vijand daarvan mede profiteren voor zijn oorlogvoering. Wanneer echter in bijzondere gevallen dergelijke werkzaamheden worden geëist met nagenoeg uitsluitend militaire bedoelingen (bijv. aanleg van strategische wegen of spoorwegen die van geen belang zijn voor de burgerbevolking), moeten deze werkzaamheden als ongeoorloofd worden beschouwd.'
XCEén of meer exemplaren van die 'Nederlandse'Aanwijzingen werden naar Indië gezonden; daar werd eind '40 of begin '41 door het gouvernement een in overleg met de Staatsmobilisatieraad aan de Indische verhoudingen aangepaste versie van het Nederlandse stuk verspreid, getiteld Aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen door de bestuurs organen van het Land (Nederlands-Indië), de Zelfbesturende Landschappen, Provinciën, Regentschappen, (Stads-)Gemeenten, Waterschappen, Croepsge meenschappen. locale ressorten en Inlandse gemeenten en door het daarbij in dienst zijnde personeel, alsmede door de bevolking in geval van bezetting van Neder Lands-Indisck gebiedt Evenals de Nederlandse Aanwijzingen stond dit stuk op basis van het volkenrecht - er kwamen de passages in voor die wij zojuist uit de Nederlandse Aanwijzingen aanhaalden. In tegenstelling evenwel tot de Nederlandse Aanwijzingen werd in de Indische rekening gehouden met de mogelijkheid dat 'de bezetter' (japan) Indië of een deel daarvan zou annexeren dan wel er een andere regering zou instellen; dan zouden de bestuursorganen in beginsel 'onder protest hun post moeten verlaten.' Speciaal werd er nog op gewezen dat Nederlánds-Indische ambtenaren niet gedwongen mochten worden, trouw te zweren of te beloven aan de bezetter - anderzijds kon de bezetter wèl vergen dat zij zich zouden 'onthouden van elke opzettelijke benadeling van hem, de
bezetter.' Hierop volgde nog een passage inzake de ambtenaren die, althans in die bewoordingen, in de Nederlandse Aanwijzingen niet voorkwam:
XC'Zij moeten zich steeds hun vrijheid voorbehouden om alsnog hun post te verlaten of hun medewerking te weigeren, wanneer een eervolle vervulling van hun taak hun wordt onmogelijk gemaakt of diensten worden gevraagd die zij niet mogen verlenen. Elke verklaring of handeling, die als een vrijwillige indiensttreding bij de bezetter kan worden beschouwd, is verboden.'
XCEr werden van de Indische Aanwijzingen tienduizend exemplaren gedrukt en deze werden als geheim stuk toegezonden aan de directeuren der departementen, de hoofden van de gouvernementsdiensten, de sultans en overige zelfbestuurders, alle (Nederlandse) hoofden van gewestelijk bestuur, de regenten en de burgemeesters - zij werden evenwel binnen het inheemse bestuursapparaat niet verspreid beneden het niveau van de districtshoofden, de wedono's, zodat de assistent-wedono's en de dorpshoofden, de loerahs, en hun ondergeschikten er onkundig van bleven. Wij nemen aan dat allen die de Aanwijzingen wèl ontvingen, er meerdere exemplaren van kregen die ze moesten verspreiden wanneer dat nodig zou zijn. Is over het stuk, dat een bijzonder gecompliceerde materie behandelde, nog nadere voorlichting gegeven? Is er door alle of slechts door weinige ontvangers aandacht aan besteed? Wij weten het niet.
XCDe Indische Aanwijzingen richtten zich ook tot 'de bevolking' - deze kreeg er evenwel slechts summiere voorlichting over. Er werd namelijk in januari '41 in de gehele pers, de Indonesische inbegrepen, een nota samengevat welke door de Staatsmobilisatieraad was opgesteld. Daarin waren de voornaamste voor de burgerij geldende voorschriften uit de Aanwijzingen beknopt weergegeven. Ook werd nu meegedeeld dat evacuaties van delen van de bevolking uit een gebied dat bezet dreigde te worden, naar een gebied dat nog niet bezet was, voorbereid zouden worden en dat de ambtenaren van het Binnenlands Bestuur en van de voor het welzijn der inheemsen werkzame diensten onder alle omstandigheden op hun post zouden blijven. Tenslotte trof de Staatsmobilisatieraad voorbereidingen opdat in de grote steden op Java Europeanen zich in geval van een Japanse bezetting in bepaalde stadsdelen zouden kunnen terugtrekken: de 'beschermde wijken' - voor die bescherming zouden de politie en de betrokken Stadswacht dienen te zorgen.
XCWij voegen hieraan nog toe dat er één werkzaamheid was, waaraan,
toen de oorlog in de Pacific uitbrak, noch de Staatsmobilisatieraad, noch de militaire instanties of het gouvernement als zodanig aandacht hadden besteed: de vorming van een inlichtingennet dat, zo Indië ooit door de Japanners zou worden bezet, althans zou trachten, de Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten buiten Indië de nodige militaire en civiele informatie te verschaffen.
XCWij hebben tot dusver uitsluitend over maatregelen geschreven die op mannen betrekking hadden, maar ook de v:rouwen verdienen de aandacht.
XCBegin '39 al werd op particulier initiatief de oprichting voorbereid van een commissie die allerlei door vrouwen te verrichten werk dat in de defensie-inspanning paste, zou gaan organiseren. Deze Centrale Commissie tot Organisatie van Vrouwenarbeid in Mobilisatietijd ('de Covim') werd begin september '39, vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog dus, geïnstalleerd. Onder die Centrale Covim kwamen plaatselijke Covims te ressorteren - in '40-'41 kregen vele Co vimmedewerksters een uniform. Wat deden zij? Zij gaven EHBO-cursussen, verleenden hulp aan de luchtbeschermingsdiensten, bereidden zich voor op transporten van oorlogsslachtoffers en evacué's, legden noodvoorraden aan, maakten hoeveelheden eenvoudige kleding gereed, richtten noodkeukens in en verspreidden handleidingen bijvoorbeeld voor het koken van eenvoudig voedsel. Vromans zag later het belangrijkste aspect van het Covim-werk hierin dat talrijke Europese vrouwen 'werden losgemaakt uit de zelfgenoegzame sfeer van het koloniale welvaartsleven' 1 - dat gold dan vooral voor Nederlandse vrouwen, minder voor IndischN ederlandse, van wie velen bepaald niet in welvaart leefden.
XCEr kwamen ook andere verbanden waarin geüniformeerde vrouwen nieuw werk ter hand namen. Velen werden Rode Kruis-helpster, anderen traden toe tot het Vrouwen Automobiel Corps dat vrouwelijke chauffeurs en helpsters leverde voor de auto's en vrachtauto's van de marine, het leger, de luchtbeschermingsdienst en de Stads- en Landwachten. Vastgesteld was evenwel dat de vrouwen van dit corps geen munitie mochten rijden en dat zij, als er gevaar was voor oorlogshandelingen, niet als
XC1 A. G. Vromans: 'De ambtsperiode van gouverneur-generaal van Starkenborgh - de Europeanen' (1964), dl. II, p. 26 (K').
chauffeur of helpster zouden optreden - hun plaatsen zouden dan ingenomen worden door de inheemse chauffeurs van het eerder genoemde Vrijwillig Autobestuurders-Korps, het Vaubek.
XCEn tenslotte waren er talrijke vrouwen die zich, niet in georganiseerd verband en zonder uniform, gingen inzetten als helpsters in EHBOposten, kinderverzorgsters, kooksters en telefonisten,
XCOver de aantallen vrouwen die bij al de genoemde werkzaamheden werden ingeschakeld, hebben wij geen cijfers, Er is veel werk verricht, nogal chaotisch schijnt het, althans: in kringen van het Binnenlands Bestuur werd wel gemeend dat een meer systematische aanpak mogelijk zou zijn geweest indien de burgerdienstplicht vóór het uitbreken van de oorlog in de Pacific tot de vrouwen zou zijn uitgebreid,
XCRoept men zich voor de geest wat wij in de voorafgaande paragrafen, hier en daar ook al eerder, hebben weergegeven: hoe Indië na de Meidagen van '40 op militair gebied zelf ging produceren wat maar mogelijk was en elders driftig op zoek ging naar moderne wapens; hoe het bijna van het begin afhet voortouw nam bij de geheime besprekingen met Britse, Amerikaanse en Australische vertegenwoordigers; hoe het Knil en zijn Militaire Luchtvaart alsmede de Koninklijke Marine en haar Marineluchtvaartdienst zich zo goed mogelijk voorbereidden op een strijd met Japan (terwijl de Marine en de MLD zich tezelfdertijd grote moeite gaven om Duitse raiders op te sporen); hoe het Kniloverging tot de vorming en eerste oefening van een, zij het bescheiden, inheemse militie; hoe de Staatsmobilisatieraad op tal van terreinen nieuwe vormen van defensie-inspanning van de grond tilde en coördineerde; hoe in heel Indië nieuwe formaties werden opgericht (de Vrijwillige Oefen-Corpsen, de Stadswachten, de Landwachten, de luchtbeschermingsdiensten, de Afvoer- en Vernielingscorpsen, de Covims, het Vrouwen Automobiel Corps en het uit inheemsen bestaande Vaubek); hoe op tal van plaatsen tankafweerstellingen werden gebouwd, depots ingericht, vliegvelden voor de Militaire Luchtvaart en steunpunten voor de MLD aangelegd; hoe de haven van Tjilatjap gereed werd gemaakt voor een nieuwe, hoogst belangrijke rol; hoe, als uitvloeisel van dit alles, nieuwe wapens in gebruik werden genomen en nieuwe instructies opgesteld en verspreid; en hoe het gouvernement, de defensie-uitgaven verveelvoudigend, toch
economische ontwrichting wist te voorkomen - dan mag de conclusie luiden dat Indië van mei '40 tot december '4I een imposante defensieinspanning te zien heeft gegeven.
XCZeker, dit was in de eerste plaats een inspanning van de Nederlandse en Indisch-Nederlandse bevolkingsgroepen, want de Indische Chinezen werden er weinig (misschien. wel te weinig) bij betrokken en op de inheemsen, wier brede massa, zoals in het vorig hoofdstuk weergegeven, door de oorlog nauwelijks werd beroerd, werd slechts op beperkte sectoren een beroep gedaan, maar die defensie-inspanning is daarom niet minder indrukwekkend geweest, eerder méér: wanneer wij stellen dat zij gedragen werd door de Nederlandse en Indisch-Nederlandse bevolkingsgroepen, dan dient men daarbij te bedenken dat deze tezamen niet meer zielen telden dan in die tijd een stad als Utrecht.
XCEr was in '40-'4I in Indië in Europese kringen vrijwel geen familie, er was vrijwel geen alleenstaande, die niet op de een-of-andere wijze betrokken was bij 's lands verdediging.
XCZijn er tekortkomingen geweest? Achterafbeschouwd misschien vier.
XCDe eerste was dat nagelaten werd, de spoorlijn naar Tjilatjap tijdig te verdubbelen.
XCDe tweede, dat nagelaten werd om, terwijl men dat in alle rust kon doen, de opbouw ter hand te nemen van een inlichtingennet - over de te elfder ure te dien aanzien ondernomen pogin\en zullen wij aan het slot van dit deel schrijven.
XCDe derde, dat nagelaten werd, de burgerdienstplicht tijdig tot vrouwen uit te breiden.
XCAls vierde tekortkoming kan men beschouwen-dat nagelaten werd, instructie te geven, de aardolie-installaties voor langer dan zes maanden te vernielen. Vanwaar die terughoudendheid? Meende men inderdaad dat de betrokken gebieden na ongeveer zes maanden zouden zijn heroverd? Of aarzelde men, al of niet onder invloed van de aardoliemaatschappijen, om installaties waarin grote kapitalen waren belegd, volledig en dus voor zeer lange tijd te vernielen?' De gegevens ontbre
XCt In de Staatsmobilisatieraad werd, aldus Vromans, 'de hoogst belangrijke kwestie, 'voorgoed opblazen' of 'voor bijvoorbeeld een jaar onbruikbaar maken" (dat werd een half jaar) 'opgelost.in de vorm van: een compromis, waarbij slechts een deel van de winputten voorgoed zou worden vernietigd; de meeste slechts beperkt. Sommigen vonden dit te weinig, maar de inzichten van de maatschappijen, die dit laatste voorstonden, prevaleerden. Ik vermeld dit slechts om te doen uitkomen hoe de ... oorlogsvoorbereiding van Nederlands-Indië van buiten af beïnvloed werd.' (A G. Vrornans: 'De Staatsmobilisatieraad van Nederlands-Indië',
ken om die vragen met duidelijkheid te beantwoorden. Vast staat ons inziens dat de verantwoordelijkheid voor wat gedaan resp. nagelaten is, bij het gouvernement berust; voorts, dat de Japanse oorlogsmachinerie, als zij geen druppel aardolie uit Indië had kunnen krijgen, naar de verwachting van de Japanners zelf (wij haalden ze in hoofdstuk 8 aan) na ruim een jaar volledig tot stilstand zou komen, en, tenslotte, dat zelfs de beperkte vernieling van de aardolie-installaties in Indië niet volledig slaagde: een van de twee grote raffinaderijen bij Palembang werd slechts in geringe mate vernield en op Tatakan waren de Japanners niet na zes maanden weer in staat aardolie te winnen, maar na enkele weken. Hier werd de volledige productie inderdaad na zes maanden hervat, zo ook in Balikpapan. Palembang was toen al weer in bedrijf.
XCOp Koninginnèdag (31 augustus) 1941 hield de gouverneur-generaal te Batavia in zijn paleis aan het Koningsplein zijn gebruikelijk 'openbaar gehoor' en daags daarna, 1 september, vond een parade plaats waaraan, om indruk te maken op de buitenlandse waarnemers, vooral op de Japanners, een extra indrukwekkend karakter was gegeven.
XCBij dat openbaar gehoor was kapitein-ter-zee Vromans aanwezig - hij ergerde zich ietwat aan de kritiek op het gouvernementeel 'immobilisme' waartoe Jonkman, voorzitter van de Volksraad, zich genoopt voelde ('waardoor er', aldus later Vromans, 'een nare stemming ontstond, spoedig vergeten overigens - men kende mr. Jonkman zo langzamerhand"). Met dat al
XC'was het nogal kale paleis weer levend ... Het was een formele plechtigheid maar ze was waardig. Daar waren nu zij die Indië leidden, vrijwel allen bijeen. Weinigen tenslotte op zeventig miljoen onderdanen. Ieder kende ieder ... Voor de laatste maal waren zij er in groot tenue en staatsiekleding met de onmiskenbare naftalinegeur en het min of meer geblauwde goud en de vele te nauw geworden jassen die niet meegegroeid waren met de waardigheid en het postuur van de
I A. G. Vromans: 'De ambtsperiode van gouverneur-generaal van Starkenborgh, Staatkundig-politieke ontwikkeling' (1961), dl. V, p. 41.
drager. Markante figuren waren er ... in het zwart beter uitkomend dan in de daagse tropenkleren. Opvallend was de GG zèlf: ietwat 'koudtzou men zeggen. De vlootvoogd wat geaffaireerd. De legercommandant' kwiek en flink. De leden van de Raad van Indië rustig, beraden, op van der Plas na. die 'apart' deed. Velen kennelijk hopend 'dat het gauw voorbij mocht zijn' en dat zij naar de informele samenkomst in 'de Harmonie' konden gaan'2
XCdaar, in Batavia's meest gerenommeerde sociëteit, zouden de koele dranken klaar staan.
XCBij de parade op I september liet de legerleiding alle op Java aanwezige vechtwagens en al het gemotoriseerd geschut alsook de enige afdeling militaire motorrijders meerijden en alles wat de Militaire Luchtvaart op dat moment aan bommenwerpers en jagers in de lucht kon brengen, kwam op vrij geringe hoogte overvliegen. Het kan zijn dat de visuele indrukken die de Japanners opdeden, er toe bijdroegen dat de kracht van het Knil door de Japanse legerleiding werd overschat - die indrukken hadden evenwel óók een misleidend effect op de Europeanen onder de toeschouwers. Over 'de grootste parade in Indië's historie' schreef bijvoorbeeld het Bataviaas Nieuwsblad:
XC'Wij zijn diep onder de indruk gekomen van wat wij hier zagen. Indië is inderdaad paraat. Er zijn hier in een bijna onmogelijk korte tijd een formidabel leger opgebouwd en een formidabele luchtmacht die iedere dag nog groeien. Wij hebben een schouwspel gezien, zoals Batavia nog nooit heeft meegemaakt. En wij weten dat de tientallen tanks, de meer dan honderd vliegtuigen, de honderdtallen motorrijders en de duizendtallen manschappen slechts een zeer klein gedeelte uitmaken van de macht welke wij in Indië kunnen ontplooien ... Wij spreken ons woordje mee in de Pacific. En dat woordje is er een, waarmee ieder rekening heeft te houden"
XCdaarmee waren de Japanners bedoeld.
XCZÓ werd in '40-'41 over het algemeen in de Europese pers geschreven, zó was de teneur van de voorlichting die van het leger en de marine uitging, zó werd door de meeste Europeanen gedacht. Zij zagen slechts wat zij zèlf deden, zij wensten vurig dat de inspanningen die zij zich getroostten, zinvol zouden blijken. Het feit dat het Moederland bezet was, werkte als een aansporing, de bezorgdheid, bij velen gewekt door
XC! Dat was toen nog Berenschot. 2 A.v., p. 40-41. 'Bataviaas Nieuwsblad, 2 sept. 1941, in Persoverzicht, 1941, p.
het uitblijven van berichten uit bezet gebied 1, versterkte de wil tot aanpakken, het toegenomen patriottisme (het aantalleden van de Vaderlandse Club steeg van ruim drieduizend tot ca.vijfduizend) vond voedsel in het eigen enthousiasme. Velen zagen Indië als een hecht bolwerk van de democratie, als deel van een Nederlands imperium dat Il!eer, véél meer was dan een kleine mogendheid, droomden van een toekomst waarin dat Indië, op eigen wieken drijvend maar hecht geïntegreerd in het koninkrijk, de ganse wereld het beeld zou bieden van geslaagde rassen-integratie, en 'als het tot een strijd mocht komen', aldus in november '41, toen de Amerikaans-Japanse spanningen ten top stegen, het Balaviaas Nieuwsblad,'behoeft aan de uitslag gelukkig geen ogenblik getwijfeld te worden."
XC'De luidruchtige uitingen van strijdvaardigheid waaraan het Europese publiek zich in die periode' ('40-'41) 'bij vlagen overgaf, zijn', schreef een generatie later P. J. Drooglever, 'eerder te beschouwen als pogingen, de vrees te overschreeuwen, dan als uitingen van zelfvertrouwen."
XCAls dit al juist is (wij zijn er geenszins zeker van), dan moet daarbij toch worden aangetekend dat het zelfvertrouwen wel degelijk als echt werd gevoeld en dat de vrees misschien eerder betrekking had op de offers welke een oorlog in en bij de archipel zou kunnen vergen, en de ontreddering welke hij teweeg zou brengen, dan op de Japanners als mogelijke tegenstanders.J.
1 Veel Europeanen die verwanten in Nederland hadden, plachten dezen vóór 10 mei '40 eens per week een brief te schrijven. Na de bezetting van Nederland poogden sommigen, ook wel uit de zakenwereld, met Nederland in contact te komen via de Verenigde Staten. In augustus '40 vertrok evenwel een missie van de Nederlands Indische Rode Kruis-Contactcommissie naar het bureau van het Internationale Rode Kruis te Genève, vanwaar zij terugkeerde met ca. 70000 Rode Kruis-briefformulieren welke via Genève naar bezet Nederland gezonden konden worden. Op een deel van die briefformulieren werd enkele maanden later, ook weer via Genève, antwoord ontvangen. Bovendien arriveerde in december '40 een grote postzending uit Neder land welke Indië via de Sowjet-Unie en Japan had bereikt - de meeste tot deze zending behorende brieven en briefkaarten konden pas in ~ei '41 in Indië bezorgd worden omdat de censuur enkele maanden nodig had gehad, ze alle te lezen. 21 nov. 1941, aangehaald in 1941, p. IIp. 3 P. Drooglever in (1982), p. 2I.
XCSommigen waren er die meenden dat die Japanners in China de handen al zo vol hadden dat zij zich niet verder zuidwaarts zouden wagen, anderen duchtten ook in dat geval geen bijzondere gevaren. De Japanners, waar men weinig van wist, werden namelijk door menigeen schromelijk onderschat - dat verschijnsel was vooral bij vooraanstaande Britten en Amerikanen wijdverbreid. In Singapore waren de hoge Britse militairen, met wie officieren van het Knil en de Koninklijke Marine in aanraking kwamen, van mening dat Japan in de Nanjo slechts één grootscheepse operatie te land zou kunnen ondernemen, die elders hoogstens kon worden gecombineerd met kleine landingen, uitgevoerd door niet meer dan een paar duizend man. Vooral de Japanse luchtmacht werd laag aangeslagen; aangenomen werd dat de Japanse toestellen kwalitatief niet veel waard waren (de Japanners hadden het bestaan van hun superieure Zero-jagers geheim weten te houden) en dat de Japanse piloten niet goed konden vliegen - gezegd werd dat hun lichaamslengte te gering was om een vliegtuig goed te besturen en dat de scheve stand van hup ogen het uitvoeren van duikvluchten bemoeilijkte. Een Australische stafofficier die in '41 in Singapore lange gesprekken had gehad met de daar geplaatste hoogste officieren van de Britse vloot, het Britse leger en de Britse luchtmacht, schreef later: 'I shall never forget the overall opinion they gave us of the japanese Army and Airforce. It can be summed up by the expression used by the Army man who had been in Shanghai and Hongkong: 'the japanese Army is a bubble waiting to be pricked. "1 In Londen was het niet anders; daar kreeg admiraal Furstner in februari '41 van de Second Sea Lord, admiraal Sir Charles J. C. Little, te horen dat deze, zo rapporteerde Furstner aan zijn minister,
XC'de sterke indruk heeft dat de geheimzinnigheid van de Japanse marine voor een groot deel het gevolg is van hun eigen besef van amateurisme op het gebied der moderne oorlogvoering ... [en] dat Japan dreigt met zijn marine, maar dat die marine zich ze!f niet opgewassen voelt tegen de Westerse marines.' 2
XCChurchill was er in de herfst van '41 van overtuigd dat Japan pas tot oorlog zou overgaan als de. Sowjet-Unie volledig verslagen was, en generaal van Oyen, commandant van de Militaire Luchtvaart van hetof
1 dl. IV: Liane! Wigmore: (1937), p. 82 (verder aan te halen als: Wigmore: 2 Brief, 26 febr. 1941, van Furstner aan Dijxhoorn, punt p, gestenc.bijl. 88.
Knil, kreeg in die tijd in Washington, waar hij zich, gelijk vermeld, grote moeite gaf, de aflevering van moderne Amerikaanse toestellen te bespoedigen, voortdurend te horen (zo noteerde een hoge officier van de Amerikaanse luchtmacht jegens wie hij zijn beklag deed), 'that japan, the only possible enemy, did not have modern aircraft and that the Netherlands would have to be satisfied with a type that was definitely not the best.' 1 Toen in diezelfde tijd in Washington besloten was, toch versterkingen naar de Philippijnen te zenden, vernam de Australische gezant van generaal Marshall dat de Amerikaanse strijdkrachten begin '42 zulk een bedreiging zouden vormen voor Japan, 'that she would beforced out of the Axis'2, d.w.z. dat Japan het bondgenoptschap met Duitsland en Italië zou moeten opzeggen. Ook generaal MacArthur, de Amerikaanse opperbevelhebber op de Philippijnen, was er van overtuigd dat de Japanse piloten niets waard waren - toen hij in de eerste oorlogsdagen in de Pacific zag hoe bekwaam de Japanse vliegtuigen werden gevlogen, 'he concluded', aldus zijn biograaf William .Manchester, 'that the pilots must be white men.' 3 Wij menen dat deze en dergelijke misvattingen niet bestonden bij diegenen die leiding gaven aan de Indische defensie-inspanning" maar bij delen van de Europese publieke opinie en hier en daar in de lagere militaire rangen leefden die misvattingen wel degelijk. Een adelborst van de marine herinnerde zich later
XC'een bericht dat eens ter geruststelling werd gelanceerd: de Japanners zijn niet zo goed in de lucht, ze kunnen geen bommen gooien omdat ze allemaal scheel kijken vanwege hun spleetogen. Dat had een officier van het Indische leger nog eens beaamd toen ik het hem vroeg.' 5
XCDe commandant van de torpedobootjager 'Kortenaer', luitenant-terzee eerste klasse A. Kroese, memoreerde na ·de nederlaag in IndiëJ.J.
I (Lewis H. Brereton) The 3 1941-8 1945 (1946), p. 85. 2 Wigmore: The p. 94. 3 William Manchester: (1979), p. 15 I. 4 Begin '41 verspreidde het departement van oorlog een als 'geheim' aangeduid boekje, waarin vooral gewezen werd op het Japans fanatisme bij het doorzetten van aanvallen. 'Misschien', zo schreef later een reserve-officier die instructeur was van de Stadswacht te Batavia, 'was het bedoeld om onze eigen mensen meer op hun hoede te doen zijn, maar de uitwerking was een heimelijke vrees in de harten van velen. Men hoorde uitdrukkingen als: 'Daar is geen vechten tegen!', zelfs uit de mond van een hoofdof ficier.' (A. A. C. Nooteboom: 'Vier oorlogsjaren op Java', VII, p. 13). 5 H. E. van den Kop: (1975), p. 17.
'het bakerpraatje dat de Japanners niet kunnen leren vliegen omdat zij als baby door hun moeder op de rug zijn gedragen, waardoor hun evenwichtsgevoel heeft geleden ... Even onwaar bleek de bewering dat (de Japanners) niet bestand zijn tegen het tropische klimaat waardoor hun expedities in Indië zijn gedoemd spoedig dood te lopen wegens te veel uitvallers.' 1
XC'Wij hadden', zo schreef in Australië de Nederlandse loods uit Tjilatjap die wij al in hoofdstuk 8 citeerden,
XC'allerlei onzin te slikken gekregen omtrent de militaire onbekwaamheid en tekortkomingen der Japanners. Hun vliegtuigen waren ouderwets, zij waren slechte vliegers en armzalige kanonniers; het mankeerde hun aan intelligentie en vindingrijkheid en hun oorlogsschepen waren zo topzwaar dat de meeste met het eerste bredezij-salvo zouden kapseizen." Als bewijs hiervoor gold de omstandigheid dat Japan na jaren van strijd nog niet bij machte was geweest, een uitgesproken niet-militaire natie zoals China te overweldigen .
XC. . . Toen ik als een van de oudste loodsen overgeplaatst werd van Tandjong Priok naar Tjilatjap, (werd) mij meegedeeld ... , dat in geval van oorlog in de Pacific de met eilanden bezaaide zeeën ten noorden van Java bijna zeker het terrein zouden worden waarop de Japanse zeemacht, als tussen molenstenen, door de Amerikaanse en Britse vloten gekraakt zou worden."
XCHet was een gevolg van de onderschatting der Japanners dat in Washington aan gedecodeerde Japanse telegrammen die als een alarmsignaal hadden kunnen werken, soms nauwelijks aandacht werd besteed. Zo werd in juli '4I door de Amerikaanse kryptologen een telegram van het Japanse hoofdkwartier te Kanton ontcijferd dat op 14 juli naar Tokio verzonden was. Aan Japanse zijde was toen besloten, later in die maand de zuidelijke helft van Frans-Indo-China te bezetten. 'Next on our schedule (after Indo-China)', zo stond in de gedecodeerde tekst,
XC'is sending ultimatum to Netherlands-Indies ... In the seizing of Singapore the Navy'eh.
1 A. Kroese: (1944), P.43. 2 In '34 was inderdaad een Japanse torpedoboot omgeslagen; de Japanners hadden nadien in een groot deel van hun bovenwatereenheden wijzigingen aangebracht. B. Droste: p. II, 13.
wil! play the principal part ... Army wil! need only one division to seize Singapore and two divisions to seize Netherlands-Indies ... With Air Force and with submarine fleet ... we wil! crush British-American military power.'
XCHet dirigerend centrum van de Amerikaanse vloot, het United States Office of Naval Operations, legde, aldus de Britse historicus Ronald Lewin, dit telegram terzij de 'as wishful thinking rather than a directive.' I
XCIn werkelijkheid gaf het telegram op een aantal hoofdpunten de aggressieve plannen weer welke de Japanse legerleiding voor de Nanjo had ontwikkeld - de aanval op de Amerikaanse vloot bij Pearl Harbor werd er niet in genoemd: dat was geen zaak van de leger- maar van de marineleiding; bij deze laatste was op dat moment die aanvaloverigens reeds in voorbereiding.
XCIn hoofdstuk 8 vermeldden wij dat het Japanse kabinet, de Japanse legerleiding en de Japanse marineleiding (drie goeddeels los van elkaar opererende instanties) in de zomer van '36 vastgesteld hadden dat Japans macht in het gebied van de Nanjo, de Zuidelijke Oceaan, 'met vreedzame middelen geleidelijk uitgebreid' moest worden. Daaruit was een intensificatie voortgevloeid van de Japanse spionage en penetratie in Nederlands-Indië, maar méér dan dat: Japan begon de Nanjo te naderen. Eind '38 had het Japanse leger in het kader van zijn oorlogvoering tegen Nationalistisch China de belangrijkste havensteden in Zuid-China veroverd, in februari '39 hadden leger en vloot samen het eiland Hainan bezet, in mei '39 had de vloot zich genesteld op de Spratly-eilanden (zie kaart X op pag. 686).Voorts had Japan zich verbonden met de aggressiefste mogendheid in Europa, Duitsland: het had in november '36 het Anti Komintern-verdrag met Duitsland gesloten, waarbij de twee mogendheden in het geheim afgesproken hadden dat zij geen bondgenootschap met de Sowjet-Unie zouden sluiten zonder onderling overleg en dat zij aan de Sowjet-Unie geen hulp zouden verlenen als een van hen beide slachtoffer zou worden van een ongeprovoceerde Russische aanval. Die binding met Duitsland was evenwel in augustus '39 ernstig op de proef gesteld door het Duits-Russisch bondgenootschap waardoor ook Japan volledig werd verrast. Had een samengaan met Duitsland wel zin?
XCDe formidabele successen nu welke de Wehrmacht van begin april tot eindjuni '40 in Europa behaalde (Denemarken, Noorwegen, Nederland, België en Luxemburg werden veroverd en Frankrijk, eveneens verslagen, werd gesplitst in een bezet gedeelte dat door een Militärverwaltung en een onbezet dat door de regering van maarschalk Pétain werd bestuurd), oefenden een machtige invloed uit op de Japanse politiek. De Japanse plannen, waarover aanstonds meer, werden steeds ambitieuzer, maar in zijn feitelijk beleid waagde Japan zich slechts voorzichtig voorwaarts, zulks vooral uit beduchtheid voor een botsing met de Verenigde Staten.
XCFrans-Indo-China werd het eerste object van Japans drijven naar expansie.
XCEind juni stelde de Japanse regering aan de gouverneur-generaal
dat gebied de eis dat hij geen oorlogsmateriaal meer zou doorlaten dat bestemd was voor de Chinese Nationalisten die in Tsjoengking een nieuwe regeringszetel hadden, en terzelfdertijd eiste zij van Engeland dat het de toevoer naar Tsjoengking via de z.g. Birmaweg, een verbinding van Rangoon uit (zie opnieuw kaart X), zou staken. Churchills War Cabinet, dat op dat moment ernstige verwikkelingen met japan uit de weg wilde gaan, besloot de Birmaweg drie maanden te sluiten (een periode waarin hij wegens de zware moesson-regens toch nauwelijks gebruikt kon worden) en ook het Franse bewind in Indo-China aanvaardde de japanse eis. Er arriveerde onmiddellijk een japanse controlemissie. Twee maanden later, eind augustus, ging-japari een stap verder: zijn minister van buitenlandse zaken, josoeka Matsoeoka, vergde van het bewind van maarschalk Pétain dat japan in het noorden van Indo-China militaire faciliteiten zou krijgen. In beginsel werd die eis door Pétain aanvaard maar er was terzake nog geen detailregeling getroffen, toen de staf van het japanse Zuid-China-leger besloot, op eigen verantwoordelijkheid door te zetten. Twee japanse divisies werden naar Haiphong verscheept en toen hun voorhoede op 26 september '40 op de rede in de landingsboten klom, verborgen de commandant van het landingscorps en zijn chef-staf zich in het ruim van het schip waarop zij zich bevonden, teneinde te voorkomen dat hun een eventueel uit Tokio komend bevel om de landing niet te laten doorgaan, kon worden overhandigd. Het japanse legerhoofdkwartier keurde achteraf de landing goed, het marinehoofdkwartier was woedend dat het niet in de operatie was gekend. Op 27 september, één dag na die landing, werd bekendgemaakt dat japan, Duitsland en Italië nauwer met elkaar zouden gaan samenwerken in het kader van het z.g. Driemogendhedenverdrag. In hog-e japanse 'kringen waren, zoals al vermeld, velen uitermate verbolgen geweest over het op 22 augustus '39 tot stand gekomen Duits-Russisch bondgenootschap en japan had nadien enkele kabinetten gekend die een samengaan met Duitsland afwezen, maar het tij was als gevolg van Duitslands overwinningen gekeerd - Matsoeoka en vele anderen waren er van overtuigd geraakt dat Engeland het niet lang zou kunnen bolwerken. Het Driemogendhedenverdrag bepaalde in geheime artikelen dat japan en Duitsland elkaar zouden helpen, wanneer een van beide in oorlog zou geraken met de Sowjet-Unie of met de Verenigde Staten, en dat Duitsland en Italië een grote uitbreiding van japans macht in Azië aanvaardden. Keizer Hirohito, zeer beducht voor een botsing met de Verenigde Staten en het Britse Rijk, was er geen voorstander van dat de japanse regering
x. japans opmars naai de 'Nanjo',
het Driemogendhedenverdrag zou sluiten, maar de fanatici van het legerhoofdkwartier wisten aan de aarzelaars in het kabinet hun wil op te leggen en de keizer gaf zijn verzet toen op. Het Amerikaanse antwoord bleef niet uit: nadat president Roosevelt begin juli '40 al de uitvoer van vliegtuigmotoren en onderdelen daarvan en eind juli die van vliegtuigbenzine en -olie naar Japan van speciale vergunningen afhankelijk had gesteld, deed hij op 30 september weten dat voortaan ook voor de export van 'gewone' aardolie en van schroot vergunningen nodig zouden zijn. Het was een nieuwe duidelijke waarschuwing: men mocht uit die eerste Amerikaanse embargomaatregelen afleiden dat er méér zouden volgen, als Japan zijn expansiepolitiek voortzette.
XCVoor die expansie werd plan na plan opgesteld. Alweer: men houde in het oog hoe de internationale situatie er leek uit te zien. Er waren ook in de Verenigde Staten maar weinigen (onder die weinigen gelukkig Roosevelt, zijn ministers en zijn overige naaste adviseurs) die het vertrouwen koesterden dat het alleenstaande Engeland zich tegen Duitsland zou kunnen handhaven; dat Duitsland Engeland en bovendien de SowjetUnie zou kunnen verslaan, werd evenwel door vele hooggeplaatste Japanners niet betwijfeld - wat zou er voor Japan overschieten als Duitsland de sterkste mogendheid ter wereld werd? Bestond niet het gevaar dat Duitsland dan vroeg of laat zou trachten, in Azië de plaats van Engeland, Nederland en Frankrijk in te nemen? En hoe kon Japan dat beter voorkomen dan door zich zelf van de Nanjo meester te maken?
XCHet leger stelde het eerst zijn plannen op schrift. Na een reeks van voorafgaande besprekingen zetten op 3 juli '40 de leidende persoonlijkheden van het departement van oorlog en van het legerhoofdkwartier hun handtekening onder een memorandum, getiteld: 'Schets van de belangrijkste beginselen om de veranderde internationale situatie op te vangen'. In dit memorandum werd bepleit dat Japan een einde zou maken aan zijn economische afhankelijkheid van de Verenigde Staten en het Britse Rijk (Nederland werd niet genoemd) door een autarkisch gebied te. vormen, d.w.z. een gebied dat volledig in de eigen behoeften zou voorzien, waarvan Japan, Mandsjoekwo en China de kern zouden vormen en dat voorts om te beginnen de gehele Nanjo zou insluiten, dus ook Nederlands-Indië;
het Britse Rijk en Nederland de oorlog aandoen. 'De snelle veranderingen die thans in de wereld plaatsvinden, staan', zo heette het aan het slot, 'geen moment van aarzeling toe ... Er is in onze geschiedenis nimmer een tijd als de huidige geweest, waarin het zo dringend was plannen te maken voor de ontplooiing van onze nationale kracht.' 1 Toen dit memorandum daags nadat het was opgesteld, met officieren van het marinehoofdkwartier werd besproken, legden dezen geïrriteerdheid aan de dag wegens het feit dat legerofficieren plannen hadden geformuleerd voor de Nanjo, welke door de marine steeds als háár domein was beschouwd, maar principiële bezwaren tegen de strekking van het stuk hadden die marine-officieren niet - zij waren op hun beurt, zonder dat het leger of de ministers daar weet van hadden, al bezig, plannen voor de verovering van Nederlands-Indië uit te werken.
XCHoeveel indruk die plannen van de militaire extremisten hadden gemaakt, bleek op 19 september (een week-dus vóór de bezetting van de helft van Frans-Indo-China en vóór het sluiten van het Driemogendhedenverdrag), toen ter vaststelling van de lijnen welke de Japanse politiek in de komende jaren moest volgen, een bijeenkomst plaatsvond van de Contactraad: het eerder in '40 opgerichte orgaan waarin de ministerpresident en de ministers van buitenlandse zaken, van financiën, van oorlog en van marine van gedachten wisselden met hoge militairen van de (gescheiden) leger- en vlootafdelingen van het Grote Hoofdkwartier. In beginsel werd op die rode september besloten dat Japan zou streven naar de vorming van een 'Gemeenschappelijke Welvaartssfeer' die, met Japan, Mandsjoekwo en China als kern, zou omvatten: alle eilanden in de westelijke helft van de Pacific (vermoedelijk sloot dat de Philippijnen in, al werden die niet apart genoemd), Frans-Indo-China, Thailand, Birma, Brits-Indië, Malakka, Brits-Borneo, Nederlands-Indië, Australië en Nieuw-Zeeland. Wel te verstaan: de Contactraad ging er niet van uit dat al deze gebieden met geweld veroverd moesten worden - men dient zijn besluit eerder te zien als een aanduiding van het territorium dat Japan in de komende besprekingen met de grote overwinnaar in Europa: Duitsland, aangewezen wilde zien als vallende onder zijn overheersende invloed. Moest echter geweld worden gebruikt, dan zou Japan daar niet voor terugschrikken - de te volgen politiek moest evenwel flexibel blijven.
XCDie flexibiliteit bleek óók, toen het beginselbesluit van 19 september
1 Aangehaald in p. 248.
begin oktober door het departement van oorlog werd uitgewerkt. Een 'Plan voor de Nanjd d.d. 4 oktober '40 vermeldde bijvoorbeeld met betrekking tot Nederlands-Indië dat, als eenmaal Singapore veroverd of geneutraliseerd was, Indië met diplomatieke middelen tot een deel van de 'Gemeenschappelijke Welvaartssfeer' moest worden gemaakt - faalden die middelen, dan zou een invasie ondernomen worden. Nederlands-Indië zou nadien de onafhankelijkheid uitroepen (zulks met de motivering dat de Nederlandse regering in Londen volkenrechtelijk niet bestond) en vervolgens zou een commissie, bestaande uit Japanners, Indonesiërs, in Indië geboren Nederlanders en Indische Chinezen, een nieuwe grondwet opstellen en een nieuwe regering vormen - in die commissie zouden de Japanners en de Indonesiërs een meerderheid krijgen. Verder zouden de gouverneur-generaal en de hoofden van gewestelijk bestuur gedwongen worden, hun functie neer te leggen, maar de andere Nederlandse bestuursambtenaren en de gouvernementsdiensten zouden hun arbeid mogen voortzetten. Japan zou dan met de nieuwe staat een 'beschermingsverdrag' sluiten en dat verdrag zou o.m. bepalen dat het buitenlands, het militair en het economisch beleid van de nieuwe staat door Japanse 'adviseurs' zouden worden bepaald (dat was de constructie die in Mandsjoekwo al verwezenlijkt wàs en die in bezet China verwezenlijkt wèrd). In dit 'Plan voor de Nanjd stond met betrekking tot Nederlands-Indië ook nog: 'Alvorens deze eisen te stellen, dienen wij op een daartoe geschikt moment er zorg voor te dragen dat zich uit de inheemsen een beweging ontwikkelt welke onafhankelijkheid eist.' 1 Voor Brits-Indië bevatte het 'Plan voor de Nanja' geen voorzieningen, maar in dit en in andere, later opgestelde stukken werd bepleit dat Birma en Malakka 'onafhankelijke' koninkrijken zouden worden - Ceylon, Australië en Nieuw-Zeeland zouden daarentegen in het Japanse Keizerrijk opgenomen worden en onder het bestuur geplaatst van een Japanse gouverneur-generaal.
XCWas dit nu alles? Neen. Wij lopen iets op ons relaas vooruit maar achten het dienstig, hier te vermelden dat in de laatste maanden van '40 en in '41 door de research-afdeling van het departement van oorlog, in samenwerking met de hoofdkwartieren van leger en vloot en met het departement van overzeese gebiedsdelen, nog veel ambitieuzer plannen werden opgesteld waarin er van werd uitgegaan dat Japan, nadat het van de oorlog in Europa had geprofiteerd door de Nanjo, Australië en Nieuw
XCI Aangehaald in W. H. Elsbree: japan's role in Southeast-Asian Nationalist Movements 1940 to 1945 (1953), p.
Zeeland inbegrepen, in de wacht te slepen, omstreeks 1960 een beslissende oorlog niet de Verenigde Staten zou aangaan teneinde zich in het bezit te stellen van grote delen van de westkust van Noord-Amerika, heel Midden-Amerika (mèt het Panamakanaal) en de Britse, Franse en Nederlandse bezittingen in het gebied van de Caraïbische Zee en omgeving, inclusief Suriname. De eerste 'Gemeenschappelijke Welvaartssfeer' werd dus gezien als aanloop tot een tweede, welke Japan, dat dan al de Indische Oceaan zou beheersen, tot de sterkste mogendheid moest maken in het gehele gebied van de Pacific. Wat was twintig jaar in de geschiedenis van een keizerrijk dat, aldus de Japanse ideologie, een onafgebroken historie van zes-en-twintig eeuwen had? En bewezen de Japanners al die vreemde volkeren niet een weldaad wanneer zij hun de koestering deelachtig deden worden welke van de stralen van de Rijzende Zon uitging? Volledig bevangen in hun op nationale zelfverheffing gebaseerde opvattingen, vroegen de Japanse hoge militairen en ambtenaren die van de tweede'Gemeenschappelijke Welvaartssfeer' droomden, zich niet eens af of zij de krachten en de capaciteiten hadden om de eerste te verwezenlijken - zij holden door als een blind paard.
XCMidden augustus '40, nog voordat de Contactraad besloten had, naar de vorming van de (eerste) 'Gemeenschappelijke Welvaartssfeer' te streven, had het Japanse marinehoofdkwartier gelast, de oorlogsmobilisatie van de gehele vloot in voorbereiding te nemen - dat bevel betekende dat het hoofdkwartier in beginsel bereid was, de strijd met de Amerikaanse marine aan te gaan. De opperbevelhebber van de Japanse slagvloot, admiraal Jamamoto, die de Verenigde Staten goed kende (hij had twee jaar aan de Harvard Universiteit gestudeerd en was een gelijke periode marine-attaché in Washington geweest), zag die strijd met groot pessimisme tegemoet. 'Dat komt niet in aanmerking!', riep hij in oktober tegen een relatie uit. 'Vechten met de Verenigde Staten is of je met de hele wereld vecht! Maar er is toe besloten - ik zal mijn best ~oen. Zonder twijfel zal ik sterven aan boord van de Nagata' (dat was zijn vlaggeschip). 'Het kan best zijn dat Konoje' (prins Foemimaroe Konoje was sinds juni '40 Japans minister-president) 'en de anderen die dat besluit genomen hebben, tenslotte door het volk aan stukken worden gereten!'1
XC1 Aangehaald in The Fateful Choice,
XCToen omstreeks die tijd de operatieplannen werden opgesteld waar, mee de staatsbegroting-ta r rekening moest houden, werd er van uitgegaan dat Japan in oorlog zou geraken met de Verenigde Staten, het Britse Rijk en Nederland en dat in die oorlog in eerste instantie Hongkong, de Amerikaanse eilanden Goeam en .Wake (zie kaart XI op de pag.'s 706707), de Philippijnen, Malakka, Brits-Borneo en Nederlands-Indië bezet zouden worden. Wat Nederlands-Indië betrof, hielden de door leger en vloot opgestelde plannen in, dat Java en het zuiden van Sumatra (dáár lagen de belangrijkste aardolie-installaties) door het Japanse leger bezet zouden w.orden en Nederlands-Borneo en Celebes door de Japanse vloot. Leger en vloot besloten óók dat, voordat het tot oorlog met de Verenigde Staten, het Britse Rijk en Nederland zou komen, strategische punten in de zuidelijke helft van Frans-Indo-China en in Thailand zouden worden bezet. Begin december gelastte het legerhoofdkwartier dat drie tot het Zuid-China-leger behorende divisies een speciale training moesten gaan volgen voor operaties in tropische gebieden, midden december kregen alle bevelhebbers in China en op Formosa opdracht, voor de operaties in de Nanjo gedetailleerde plannen uit te werken, en in januari '41 werd een begin gemaakt met de luchtverkenning van de oostkust van Malakka en gaf het departement van oorlog opdracht, het militaire bankpapier te gaan drukken dat de troepen bij hun operaties bij zich moesten hebben.
XCJamamoto was niet de enige Japanse vlagofficier die in hoge mate betwijfelde of het verstandig was, oorlog met de Verenigde Staten te zoeken - in kringen van de Japanse marine werd in de eerste maanden van '41 (Engeland hield stand!) de juistheid van de in '40 uitgestippelde beleidslijn meer en meer in twijfel getrokken. Er volgde nieuwoverleg tussen. de leger- en vlootafdelingen van het Grote Hoofdkwartier en hieruit resulteerde op 17 april '41 een document dat de plaats moest innemen van het in juli '40.opgesteld memorandum 'Schets van de belangrijkste beginselen om de veranderde internationale situatie op te vangen'. Het nieuwe stuk, 'Schets van het beleid met betrekking tot de Nanjo', kwam in zoverre aan de door de marine geopperde bezwaren tegemoet dat nu verklaard werd dat de oorlog met de Verenigde Staten alleen dàn moest worden aangegaan wanneer Japans 'zelfbehoud en zelfverdediging' op het spel stonden.' Dit accoord, waaromtrent buiten het Grote Hoofdkwartier niemand in kennis werd gesteld (geen der ministers kreeg het stuk te lezen), werd door het legerhoofdkwartier aldus.
geïnterpreteerd dat het de vrijheid had, het oprukken naar de Nanjavoort te zetten, zolang dat niet tot oorlog met de Verenigde Staten zou leiden.
XCInmiddels was het in die Nanjo tot een vorm van pressie gekomen waarmee de japanners althans een deel van hun doeleindèn langs vreedzame weg trachtten te verwezenlijken: economische onderhandelingen.
XCOp 18 mei '40, onmiddellijk na de bezetting van Nederland, had japan, zoals in hoofdstuk 8 vermeld, het Indische gouvernement om de jaarlijkse leverantie gevraagd van o.m. I mln ton aardolie en 2'50000 ton bauxiet en aangedrongen op algemene onderhandelingen over de japansIndische relaties. Begin juni was geantwoord dat het gouvernement, wat de aardolie betrof (Japan had in '39 570000 ton uit Indië ingevoerd), geen toezeggingen kon doen, dat het de gevraagde bauxiet wèl kon leveren en dat het geen behoefte had aan algemene onderhandelingen. In juli was komen vast te staan dat het toch tot die onderhandelingen zou komen en in augustus kreeg het gouvernement, nadat het de japanse generaal Koiso als leider van de japanse economische delegatie had gewraakt, te horen dat de japanse minister van handel en nijverheid, Kobajasji, als hoofd van de delegatie zou optreden en dat japan er prijs op stelde wanneer deze zijn besprekingen rechtstreeks met van Starkenborgh kon voeren. In overleg met de Londense regering werd tot een andere oplossing besloten: het leiderschap van de Nederlands-Indische delegatie werd toevertrouwd aan de directeur van Economische Zaken, van Mook; zijn positie behoudend werd hij, teneinde Kobajasji niet het gevoel te geven met een hoofdambtenaar te zijn afgescheept, benoemd tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister.' De Nederlands-Indische delegatie bestond verder uit de directeur van justitie, mr. Enthoven, en de directeur van Onderwijs en Eredienst, prof Hoessein Djajadiningrat - beiden met opzet gekozen: Enthovens aanwezigheid zou duidelijk maken dat het gouvernement er mee zou voortgaan, de japanners duchtig
XC1 'Er was', vertelde van Mook ons in '61, 'wrevel over de hoge rang die ik kreeg. Die rang moest ook blijken uit mijn autonummer' (men had in Indië een persoonlijk nummer en de hoogstgeplaatsten hadden de laagste nummers, de gouverneur-generaal een I, de vice-president van de Raad van Nederlands-Indië een 2, enzovoort). 'Van 30 had ik als directeur van Economische Zaken al 19 gekregen en nu werd het 7 a' (de auto van de Japanse delegatie had het nummer 7). 'Er waren veel Europeanen in Indië die dit soort kwesties belangrijk vonden.' (van Mook, 8 nov.
in het oog te houden, en met die van Djajadiningrat werd bereikt dat de Japanse delegatie niet alleen twee Nederlanders maar ook een Indonesiër tegenover zich zou hebben. Er was aan de Nederlandse delegatie een staf van deskundigen toegevoegd, als algemeen secretaris trad mr. J. E. van Hoogstraten op, hoofd van het Kantoor voor de Handel. Besloten was, de Japanners hoffelijk en voorkomend te behandelen - een gebouwaan het Koningsplein te Batavia was als conferentiegebouw ingericht en van air-conditioning voorzien. Kobajasji bracht uit Japan als delegatielid een afdelingschef van het departement van buitenlandse zaken mee en trof in Batavia, toen hij daar op 12 september '40 arriveerde, als derde delegatielid de Japanse consul-generaal aan, Saito; hij had voorts niet minder dan vier-en-twintig medewerkers bij zich, onder wie twee leger-, twee luchtmacht- en twee marine-officieren (die allen op Java hun ogen de kost zouden geven!) - een van die marine-officieren was de oudmarine-attaché in Den Haag, kapitein-ter-zee Tadasji Maëda, die tijdens de Japanse bezetting een belangrijke rol zou spelen.
XCWat moest de Japanse delegatie bereiken?
XCHet kabinet-Konoje had dat vóór Kobajasji's vertrek bepaald: hij moest volgens de op 27 augustus door het kabinet vastgestelde 'Beginselen voor onderhandelingen met Nederlands-Indië' Nederlands-Indië deel maken van de 'Gemeenschappelijke Welvaartssfeer', bereiken dat 'het Indonesische volk het volledige zelfbeschikkingsrecht' kreeg en 'met Nederlands-Indië verdragen sluiten voor de militaire verdediging van dat gebied teneinde de vrede in de Gemeenschappelijke Welvaartssfeer, Indië inbegrepen, te waarborgen.' I Deze in wezen politieke doelstellingen der Japanners waren uiteraard aan het gouvernement volmaakt duidelijk (Koiso had begin augustus in het eerder door ons gememoreerde interview met Reuter gezegd dat de status van Nederlands-Indië terwille van 'de opbouw van de Nieuwe Orde in Azië gewijzigd' moest worden en 'de emancipatie van de volkeren van het Oosten met gebruikmaking van alle middelen uitgevoerd') - voor het gouvernement, extra-gewaarschuwd doordat de militaire kryptologen er spoedig in slaagden, enkele aan Kobajasji gezonden algemene instructies te decoderen, was dat voldoende reden om op economisch gebied geen krimp te geven.' Een beleid niet zonder risico's!
XCI Aangehaald in The Fateful Choice, p. 143-144. 2 Daartoe droeg bij dat de besprekingen begonnen met een uitwisseling van denkbeelden over het Driemogendhedenverdrag (een bij uitstek politiek onderwerp dus), waarin Kobajasji vergeefs probeerde, de Nederlands-Indische delegatie er van te overtuigen dat Japan slechts vreedzame bedoelingen had.
ZOU Japan, als het zich gedwarsboomd zag, met militaire middelen ingrijpen? Misschien. En Nederland had geen garanties van hulp, niet van Engeland en niet van de Verenigde Staten! Er waren onder diegenen die uit de verte de onderhandelingen gingen volgen, niet weinigen die, de vasthoudendheid van het gouvernement onderschattend, vreesden dat . het onder de Japanse druk zou bezwijken. Vooral in Washington werd verondersteld dat Nederlands-Indië het voorbeeld van Prans-Indo-China zou volgen en Japan belangrijke concessies zou doen; dat was bepaald de verwachting van de grote Amerikaanse aardolie-concerns - de bij hen sinds lang bestaande geïrriteerdheid wegens het feit dat zij in Indië minder bronnen in exploitatie hadden mogen nemen dan de Koninklijke/ Shell, leidde er toe dat zij het State Department bewogen om blijk te geven van gebrek aan vertrouwen in het Indische gouvernement. I Het lijkt ons niet noodzakelijk, hier alle bijzonderheden weer te geven van de gevoerde onderhandelingen die o.m. op tal van grondstoffen betrekking hadden-, en concentreren ons, wat die grondstoffen betreft,
XC1 Toen dat gebrek aan vertrouwen aan van Starkenborgh duidelijk was geworden, schreef hij op loktober '40 in een persoonlijke brief aan de waarnemend gezant te Washington, baron' W. van Boetzelaer (de gezant, dr. A. Loudon, was door ziekte uitgeschakeld) o.m.: 'Ik ben er op voorbereid om, als de limiet van wat redelijk kan worden toegestaan, bereikt is, de eonsequenties (zelfs de ernstigste) te aanvaarden die uit een weigering yerder te gaan zouden voortvloeien, .. Uw telegrammen geven de indruk dat de Amerikaanse. regering ... de wens koestert, een soort van toezicht op onze gedragingen uit te oefenen ... De bezetting van het Moederland en de omstandigheid dat onze regering in Loriden onderhet directe toezicht van de Engelse regering werkt' (gelijk eerder vermeld, was van Starkenborgh er voorstander van dat de regering zich in Indië zou vestigen), 'hebben ons in een droeve positie van afhankelijkheid en hulpeloosheid gebracht.' (brief in map 'Mededelingen van de oud-GG', Iq. Wij vermelden in dit verband dat van Starkenborghs bereidheid om, mocht dat nodig zijn, oorlog met Japan te aanvaarden, in zijn naastewerkomgeving een tegenstander vond in de persoon van de directeur van zijn kabinet, dr. Idenburg, althans: deze schreef eind '40 of begin '41 een memorandum waarin hij bepleitte dat Indië grote concessies zou doen om een accoord met Japan te bereiken. Het memorandum is verloren gegaan, maar G. J. Jongejans, toenmaals ambtenaar van de Dienst der Oost-Aziatische zaken, die het verontwaardigd gelezen had, lichtte ons in '80 in dat hij zich één formulering duidelijk herinnerde: 'Japan kan alleen nog maar vooruit, Nederland kan alleen maar achteruit.' (G. J. Jongejans: 'Aàntekening', 14 okt. 1980, Iq. Idenburgs advies werd door van Starkenborgh met beslistheid verworpen, trouwens: Idenburg zelfkwam na vrij korte tijd tot de conclusie dat hij de situatie verkee~d had beoordeeld, 2 Men vindt er een overzicht van in het nog tijdens de oorlog door van Mook geschreven, in '45 in Londen gepubliceerde boek Nederlands-Indië enJapan. Hun betrekkingen in 1940-1941, .
liever op één: de aardolie - dáár ging het Japan immers in de eerste plaats om. Het had, zoals eerder vermeld, in geval van oorlog per jaar 7,9 mln ton aardolie nodig en dat was precies de hoeveelheid welke Indië in '39 had geproduceerd. Kobajasji begon met de eis te stellen dat de Japanners grote aardolieconcessies zouden krijgen en dat de jaarlijkse aardolie-uitvoer naar Japan van 570000 ton in '39 zou worden verhoogd tot 3,75 mln ton. Inzake de concessies werd hem geantwoord dat er in Indië nauwelijks gebieden met aardoliehoudende lagen waren die niet reeds als concessie waren uitgegeven, zij het dat Japan wellicht hier en daar, vooral op Borneo, de al aan Japanse maatschappijen uitgegeven (kleine) concessies zou mogen uitbreiden, en ten aanzien van de aardolie-uitvoer werd gesteld dat de door de in Indië werkzame aardolie-maatschappijen aangegane verplichtingen slechts toestonden dat de uitvoer naar Japan tot 1,8 mln ton per jaar zou worden verhoogd - daarvan zou in eerste instantie in zes maanden maar de helft worden geleverd en nadien zou de situatie opnieuw bezien worden. Kobajasji, die liever niet met lege handen naar Japan wilde terugkeren, aanvaardde dat aanbod op 18 oktober - wij vermoeden dat zulks in hoge Japanse kringen tot aanzienlijke deining leidde, althans: op 20 oktober werd hij teruggeroepen en op de zzste verliet hij Batavia. Daarmee waren de onderhandelingen overigens slechts opgeschort.
XCIn november berichtte het kabinet-Konoje dat het een nieuwe delegatieleider had benoemd: Kenkitsji Josjizawa, lid van het Japanse Hogerhuis, oud-minister van buitenlandse zaken. Ook de Japanse consulgeneraal, Saito, was vervangen - er was een nieuwe benoemd: Joetaka Isjizawa, die al in het midden van de jaren ;30 een tijd lang consulgeneraal in Batavia was geweest. Van Mook beschreef Josjizawa en Isjizawa als 'mannen van de wereld, welgemanierd en vasthoudend, ingesteld op kundig en hoffelijk onderhandelen'.' Wel, met al hun kunde en hoffelijkheid konden ook zij geen voortgang boeken, zulks te minder nadat zij, na eind december in Batavia te zijn aangekomen, midden januari '41 een memorandum hadden aangeboden met een aantal eisen die buitengewoon ver gingen: Nederlands-Indië moest zich met een verklaring over zijn algemene politiek aan Japans zijde scharen, er moesten veel meer Japanners tot Indië worden toegelaten, Japanners moesten overal op zoek kunnen gaan naar delfstoffen, Japanse medici moesten overal hun beroep kunnen uitoefenen, Japanse vissers moesten kunnen
vissen in de territoriale wateren, er moesten op Indische bodem Japanse vissersnederzettingen en visserijbedrijven komen, Japanse schepen moesten overal in de archipel kunnen varen, tussen Japan en NederlandsIndië moest een vliegdienst geopend worden en een telegraafkabel gelegd, Japanners moesten in heel Indië nieuwe bedrijven kunnen oprichten en de Japanse invoer in Nederlands-Indië moest worden uitgebreid, voor de belangrijkste invoerartikelen zelfs tot 75 of 100 % van de totale invoer. Wat Indië's uitvoer betrof, herhaalde Josjizawa de eisen die zijn voorganger Kobajasji had gesteld, de aardolie-eis werd iets verhoogd: van 3,75 tot 3,8 mln ton. Van Mooks conclusie was dat de algemene verklaring waarop Japan had aangedrongen en de concrete eisen die het naar voren had gebracht, 'de bedoeling hadden om Nederlands-Indië volledig in te lijven bij de 'Sfeer van Gemeenschappelijke Welvaart" 1 die conclusie was juist.
XCNog voor het officiële Nederlands-Indische antwoord was overhandigd, kwam in Japan een perscampagne op gang waarin beweerd werd dat een onoprecht Indisch gouvernement opzettelijk treuzelde en waarin allerlei vage dreigementen werden geuit. Van die dreigementen trok het gouvernement zich niets aan - toen aan Josjizawa op 6 juni het Indische antwoord-memorandum werd overhandigd (daar werd door van Mook bij meegedeeld dat het Indië's 'laatste woord' was), kon de Japanner slechts constateren dat nagenoeg al zijn eisen waren afgewezen (enkele, tot een minimum gereduceerd, waren aanvaard") en dat de Japanse regering, wat de uitvoer van aardolie betrof, opnieuw naar de aardoliemaatschappijen verwezen was.
XCJosjizawa lichtte Tokio in. Daar besloot de Contactraad op I I juni dat de Japanse delegatie teruggeroepen zou worden maar dat de mogelijkheid tot nieuwe besprekingen moest worden opengelaten - de diplomatieke betrekkingen zouden niet worden verbroken, laat staan dat op korte termijn een invasie zou worden ondernomen (Japan was er niet klaar voor en de marine was er geenszins van overtuigd dat een oorlog met de Verenigde Staten onontkoombaar was). Aan Josjizawa werd de in
XC1 A.V., p. 77. 2 Zo stond ten aanzien van de Japanse medici in het antwoordmemorandum: 'De Nederlandse regering' (formeelonderhandelde 'gezant' van Maak namens die regering, niet namens het gouvernement) 'is bereid, welwillende aandacht te schenken aan een wijziging van de bestaande regelingen teneinde een strikt beperkt aantal Japanse artsen toe te laten voor de uitoefening van de geneeskunde in Nederlands-Indië, uitsluitend voor Japanse inwoners' (dat ~aren er in totaal ca. achtduizend), 'in die plaatsen waar het aantal Japanse inwoners deze toelating zou rechtvaardigen.'
structie geseind, de economische besprekingen af te breken en daarbij duidelijk te maken dat Japan de diplomatieke betrekkingen normaal wenste voort te zetten. Het kryptografisch bureau van de Generale Staf was er in samenwerking met een Japanoloog van de Dienst der OostAziatische Zaken vele malen in geslaagd, detail-instructies welke telegrafisch aan de twee Japanse handelsdelegaties verstrekt waren, tijdig te ontcijferen, maar met het codetelegram dat minister Matsoeoka op 14 juni aan Josjizawa toezond, lukte dat niet, doordat aan Japanse zijde juist een nieuw codesysteem in gebruik was genomen - het gevolg was dat van Starkenborgh, bij wie Josjizawa op 17 juni een speciale audiëntie had aangevraagd, zich niet zonder bezorgdheid afvroeg of de Japanner hem wellicht een oorlogsverklaring zou overhandigen. Niets daarvan: Josjizawa bleek een gemeenschappelijk uit te geven concept-slotcommuniqué bij zich te hebben waarin geconstateerd werd dat de standpunten tegenover elkaar waren blijven staan en dat de besprekingen voorlopig geëindigd waren. 'Dat communiqué was aanstonds aanvaardbaar', zei van Starkenborgh later aan de Enquêtecommissie. 'Niet vaak heb ik mij zo opgelucht gevoeld!'!
XCHoe reageerden de Indonesiërs op het verloop van de besprekingen?
XCWij hebben er maar heel weinig gegevens over.
XCDe reactie van de Gerindo kan het gouvernement slechts welkom zijn geweest: zij waarschuwde voortdurend tegen de gevaren die Indonesië van de zijde van Japan dreigden. Anders was de reactie van de Parindra. Thamrin, haar fractieleider in de Volksraad, die er in november '39 al op had gewezen dat in inheemse kringen aan de naam van een Japanse generaal een betekenis was gegeven welke op het einde van het Nederlands bewind wees", zei een jaar later in hetzelfde college dat de letters van de naam Kobajasi (zo werd die naam in het Maleis gespeld) tot de volgende zin hadden geleid: 'Kolonie orang Belanda akan japan ambil
1 Getuige van Starkenborgh, punt n, ongepublic. verhoren, vraagno. 29°5°. 2 De letters waaruit de naam van die generaal, in het Maleis: Djintan, bestond, waren geïnterpreteerd als de eerste letters van de woorden in de zin 'Deze Japanse generaal zal spoedig de inheemsen helpen.' (aan gehaald in S. Abeyasekere: p. 81).
seantero Indonesia', oftewel: 'De hele Nederlandse kolonie Indonesië zal door Japan veroverd worden' - Thamrin noemde dat een voorbeeld van 'volkshumor'.' Daarbij tekenen wij aan dat die 'humor', naar wij veronderstellen, door het gouvernement niet op prijs werd gesteld, dat het Thamrins uitlating als een nieuw bewijs zag voor zijn Japanse sympathieën en dat bij die inheemsen die de vermelde zin aan elkaar doorgaven", zonder twijfel ook de Djojobojo-voorspelling een rol heeft gespeeld.
XCIn de kringen der Europeanen waren er sommigen die afkeurden dat het gouvernement met Japan bleef onderhandelen ook toen dat land in september '40 het Driemogendhedenverdrag had ondertekend, hetgeen de animositeit tegen Japan had aangewakkerd. Hier en daar werden in de periode zomer '40-zomer '41 anti-Japanse pamfletten verspreid, soms werd ook de Japanse vlag verbrand of kwam het tot gevechten met individuele Japanners. Kon de politie de betrokken Europeanen in handen krijgen, ,dan werden zij veroordeeld en hetzelfde geschiedde met redacteuren van bladen van de Gerindo waarin scherp anti-Japans geschreven was - het gouvernement wenste de Japanners geen enkel voorwendsel tot ingrijpen te geven. Een zekere beduchtheid voor dat ingrijpen blééf bestaan en niet alleen bij van Starkenborgh maar ook bij vele Europeanen was derhalve de opluchting groot, toen Japan, op 17 juni de onderhandelingen afbrekend, daar op dat moment geen enkele militaire eonsequentie aan verbond.
XCGroot was bij die Europeanen ook de bewondering voor van Mook op wie, doordat van Starkenborgh zich op de achtergrond had gehouden, de volle aandacht was gevallen en die, zo leek het sommigen, onvervaard standhoudend, persoonlijk de onderhandelingen had doen mislukken. 'Hij kreeg', zei ons later een toenmalige referendaris van de Algemene Secretarie, 'bij ons in die tijd een haast legendarische naam - hèm zagen wij als 'de redder des vaderlands'. U moet daarbij bedenken dat van Mook, gemakkelijk toegankelijk en joviaal als hij was, meer tot dehotel of een Japanse winkel binnenkomen.' (1Jaja Timoer, 30 sept. 1940, in Overzicht van de Inlandse en Maleis-Chinese pers, 1940, p.
1 Aangehaald in Pluvier: p. 183. 2 Dat aldus in bedekte termen gesproken werd, had óók te maken met het feit dat wie zich openlijk ten gunste van een Japanse' bezetting uitliet, een gerechtelijk vonnis riskeerde. Zo werd in september' 40 in Medan een inheemse eigenaar van een stoffenwinkel tot zeven maanden gevangenisstraf veroordeeld omdat hij gezegd had: 'Als de Japanners over dit land regeren, zullen wij ons voldaan voelen, want de Japanners eerbiedigen ons volk en zullen ons niet uitpersen. Dit blijkt al hieruit dat zij tegen ons 'meneer' zeggen, als wij een Japans
verbeelding sprak dan van Starkenborgh die zich steeds zo gereserveerd voordeed.' 1
XCOp 22 juni '41, vijf dagen nadat de handelsbesprekingen in Batavia waren geëindigd, viel Duitsland de Sowjet-Unie aan. Het had Japan tevoren op geen enkele wijze ingelicht en daarmee duidelijk in strijd gehandeld met de geest van het Driemogendhedenverdrag - dat had Japan zelf overigens óók gedaan toen het enkele maanden eerder, in april '41, minister Matsoeoka in Moskou een neutraliteitsverdrag met de Sowjet-Unie had laten sluiten. De Duitse invasie van de Sowjet-Unie leidde in Tokio tot disputeri, feller dan er zich-wellicht ooit hadden voorgedaan. Minister-president Konoje was van mening dat Japan van Duitslands eigenzinnig optreden gebruik moest maken om het Driemogendhedenverdrag op te zeggen en een accoord met de Verenigde Staten na te streven - Matsoeoka daarentegen, die er vast van overtuigd was dat de Sowjet-Unie snel onder de Duitse Blitzkrieg zou bezwijken, stelde voor dat alle voorbereidingen voor een verdere opmars naar de Nanjo gestaakt zouden worden en, dat eerst de Russische vlootbasis Wladiwostok en vervolgens de gehele Russische positie in Oost-Azië aangevallen zou worden. Het Grote Hoofdkwartier kwam tot een derde conclusie: in een gemeenschappelijk stuk d.d. 23 juni noemden de leger- en de vlootafdeling het 'in militair, economisch en politiek opzicht absoluut noodzakelijk' dat Japan 'onverwijld' een garnizoen zou legeren in de zuidelijke helft van Frans-IndoChina - verwacht werd dat dit verder oprukken in de Nanjo er toe zou leiden dat Nederland de handelsbesprekingen met Japan zou heropenen; 'wij dachten', zei in '62 een van de afdelingshoofden van het marinehoofdkwartier, 'dat Nederland, dat immers slechts door een koningin werd bestuurd, voor die militaire druk het hoofd zou buigen." Hoe al die tegengestelde standpunten te verzoenen? Op 2 juli kwam de Contactraad bijeen onder voorzitterschap van keizer Hirohito - het werd daarmee een, zoals het heette, keizerlijke conferentie. Een snelle aanval op de Sowjet-Unie werd onuitvoerbaar geacht - het
XC1 W. G. Blits, IS sept. 19S6. 2 Minori Nomoera: 'The Dutch East-Indies and the japanese Armed Forces', Records of the 4th International Colloquy on Military History, p. 3 Ia.
in Mandsjoekwo opgestelde deel van het Kwantoeng-leger telde slechts ca. 250000 militairen en zij hadden in het Russische Verre Oosten-leger 700000 man tegenover zich. Alvorens dat Russische leger aan te vallen moest een half miljoen Japanse militairen gemobiliseerd en naar Mandsjoekwo overgebracht worden; dat vergde op zijn minst twee maanden tijd. De keizerlijke conferentie besloot in beginsel tot die aanval op de Sowjet-Unie maar stelde vast dat hij pas zou worden ingezet als de Blitzkriegtegen de Sowjet-Unie zo snel verliep als Matsoeoka verwachtte. Uitstel dus. Maar géén uitstel voor wat het Grote Hoofdkwartier wenste: een verdere opmars naar de Nanjo. De desbetreffende paragraaf van het op 2 juli door alle aanwezigen goedgekeurde document luidde:
XC'Het Keizerrijk zal met betrekking tot de Nanjo de diplomatieke onderhandelingen voortzetten die nodig zijn voor zijn zelfbehoud en zelfverdediging en zal ook verschillende andere politieke doeleinden nastreven. Als het voor het bereiken van diedoeleinden noodzakelijk is, zal het zich voorbereiden op oorlog met de Verenigde Staten en Engeland. Wij zullen eerst met betrekking tot FransIndo-China en Thailand bepaalde beleidsdaden stellen op grondslag van de 'Schets van beleid met betrekking tot de Nanjo' en daardoor het oprukken naar de Nanjo beter voorbereiden. Om deze doeleinden te verwezenlijken zal het Keizerrijk niet aarzelen om een oorlog aan te gaan met de Verenigde Staten en Engeland."
XCAls uitvloeisel van dit besluit stelde het Japanse kabinet op 12 juli aan maarschalk Pétain de eis dat Japan het recht zou krijgen, in heel Indo, China een groot garnizoen te legeren en gebruik te gaan maken van de' er aanwezige marinebases en vliegvelden. Dat het Japan ernst was, werd door een kabinetsreconstructie onderstreept: Matsoeoka, wiens voorstellen verworpen waren, maakte plaats voor een admiraal; in het nieuwe kabinet dat Konoje vormde, werd de als vertegenwoordiger van de fanatici in het leger bekend staande generaal Hideki Todjo als minister van oorlog gehandhaafd.
XCPétains regering aanvaardde de Japanse eisen op 21 juli. Onmiddellijk trachtte Roosevelt te voorkomen dat de Japanners van de hun geschonken rechten gebruik zouden maken: op 24 juli wees hij er de Japanse ambassadeur in Washington, admiraal Nomoera, op dat de Verenigde Staten als teken van gematigdheid na de embargoregelingen van begin juli en eind september '40 vergunningen hadden afgegeven voor de export naar Japan van 1,3 mln ton benzine en bijna I mln ton aardolie; hij zei voorts
XC, Aangehaald in The Fateful Choice, p. 236. 7
dat door een Japanse greep naar de Nederlands-Indische aardoliebronnen een hoogst ernstige situatie zou ontstaan en deed tenslotte het voorstel dat de Japanners er zich bij zouden neerleggen dat Frans-Indo-China werd geneutraliseerd, in ruil waarvoor de Verenigde Staten alle beperkingen op de uitvoer naar Japan (in november '40 waren ook nog embargoregelingen afgekondigd voor ijzererts en staal, in januari '41 voor koper, zink, boorinstallaties en olietanks) zouden opheffen.
XCAanvaarding van dit voorstel zou betekenen dat het kabinet-Konoje afweek van de op 2 juli genomen besluiten - het voorstel werd dan ook onmiddellijk verworpen en op 25 juli begonnen Japanse troepen ter sterkte van veertigduizend man de zuidelijke helft van Indo-China binnen te trekken.
XCDiezelfde dag breidde Roosevelt het embargo uit tot de gehele uitvoer naar Japan en bevroor hij alle Japanse kredieten bij Amerikaanse banken, hetgeen betekende dat Japan die kredieten ook niet zou kunnen gebruiken voor de invoer van goederen uit andere landen waarvoor, zoals met de aardolie uit Nederlands-Indië het geval was, betaling in dollars werd gevergd. Korte tijd later begonnen de Amerikanen versterkingen naar de Philippijnen te zenden waar generaal Douglas MacArthur, die in de jaren '30 de Philippijnse strijdkrachten had opgebouwd, aan het hoofd kwam te staan van een nieuwe bevelsorganisatie, Far Eastern Command, en voorts breidden zij hun militaire hulp aan Nationalistisch China uit.
XCOmtrent de maatregelen die hij, als Japan doorzette, zou afkondigen, had Roosevelt de Engelse regering ingelicht en haar had hij verzocht, de Nederlandse te waarschuwen dat het tot een algemeen embargo kon komen. Die waarschuwing was op tijd doorgegeven, maar de Nederlandse ministers wisten niet, op welke datum tot actie zou worden overgegaan - zij moesten opjuli, een zaterdag, uit de pers vernemen dat zowel de Verenigde Staten als Engeland het algemeen embargo tegen Japan hadden afgekondigd. Dat het in voorbereiding was, was hun en was ook aan van Starkenborgh bekend. Anders dan de regering was van Starkenborgh onmiddellijk tot de conclusie gekomen dat Nederland, alvorens het zijn medewerking verleende, er op kon aandringen dat, bijvoorbeeld, de Verenigde Staten de veiligheid van Indië zouden waarborgen en het tempo van hun militaire leveranties opvoeren. 'Een bezetting van Indo
26
China door Japan is', seinde hij op 24 juli aan Welter, 'een dermate ernstige bedreiging ... dat werkeloos toezien niet verantwoord is' - de uitvoer van aardolie naar Japan zou gestaakt kunnen worden. Maar, voegde hij er aan toe, tegenover Indië's deelneming aan een algemeen embargo had Indië er recht op, te verlangen 'dat alle eonsequenties ten behoeve van de deelnemers aan het embargo nadrukkelijk onder ogen worden gezien ... bovenal in militair opzicht. Dit moet tevoren vaststaan,' I Van Starkenborgh wenste dus beraad met de Verenigde Staten en Engeland voordat een algemeen embargo afgekondigd werd. De afkondiging zonder dat dit beraad had plaatsgevonden, liet hem nauwelijks een keus, trouwens: uit Londen deed de regering hem op zaterdag zö juli weten dat zij zich bij de Amerikaans-Engelse maatregelen had aangesloten. Onmiddellijk gaf van Starkenborgh aan van Mook instructie, zijn voornaamste medewerkers bijeen te roepen, en na een weekend van hard werken werden op maandag 28 juli in Batavia regelingen gepubliceerd die in feite de verbreking betekenden van het handels- en betalingsverkeer met Japan; een onderdeel daarvan was dat de uitvoer van aardolie aan vergunningen gekoppeld werd - twee Japanse tankers mochten nadien Tarakan nog gevuld verlaten, een derde keerde leeg naar Japan terug.
XCDe gehele gang van zaken met betrekking tot het embargo leidde bij van Starkenborgh tot levendige ontevredenheid: Nederland had aan de Amerikanen een medewerking verleend die voor dezen van vitaal belang was, en daar had geen enkele concrete Amerikaanse prestatie tegenover gestaan. Ruim twee maanden later, begin oktober, legde hij zijn bedenkingen telegrafisch aan Welter voor. 'Wij verschuilen ons', seinde hij aan deze (en aan gezant Loudon te Washington),
XC'achter Engeland en Amerika en wekken de indruk dat wij handelen naar hun inzicht en door hun mond spreken, terwijl wij vroeger onze kracht tegenover Japan ontleenden aan het op waarheid berustende betoog dat wij, hoewel wij in menig opzicht met Amerika en Engeland samenwerken, zelfstandig oordelen en besluiten en geen volgelingen van hen zijn ... Ook inzake onze verhouding tot Amerika en Engeland is de gang van zaken bedenkelijk, daar het niet goed is dat deze landen wennen aan een te ver gaande meegaandheid van onze kant."
XC1 Telegram, 24 juli 1941, van van Starkenborgh aan Welter (Iq. 2 A.V.,2 okt. 1941, DBPN, C, dl. III, p. 414. 7
Het afgekondigd algemeen embargo zette japan het mes op de keel- dat wist een ieder die de japanse invoercijfers kende. Hoe zou het reageren? Zou het een regeling met de Verenigde Staten nastreven dan wel het op oorlog laten aankomen?
XCMèt de opperbevelhebber van de japanse slagvloot, admiraal jamamoto, was de chef van de japanse marinestaf, admiraal Osama Nagano, van mening dat japan, zo enigszins mogelijk, die oorlog diende te voorkomen. Eind juli bepleitte hij in een audiëntie bij de keizer dat japan een accoord met de Verenigde Staten zou nastreven en dat het daarbij, mocht Washington dat eisen, het Driemogendhedenverdrag zou laten vallen. Er volgden nieuwe besprekingen binnen het Grote Hoofdkwartier en in de Contactraad en daarbij verklaarde de legerstaf zich tenslotte bereid, verder overleg met Washington goed te keuren, maar hij verbond daaraan twee voorwaarden: japan moest aan het Driemogendhedenverdrag vasthouden en geen accoord mocht worden aanvaard waarbij het zijn posities in China zou prijsgeven dan wel wezenlijk minder vrijheid van handelen zou krijgen in de Nanjo.
XCPremier Konoje begreep dat op die basis geen accoord met Washington mogelijk was. Zijn plan was, persoonlijk met president Roosevelt de geschilpunten te gaan bespreken, dan een veel gematigder accoord te sluiten-en dat onmiddellijk door de keizer te laten bekrachtigen. Hij hield er wel rekening mee dat die sensationele stap hem het leven zou kosten, maar hij nam aan dat het verzet van de militaire chauvinisten uit de legerleiding met steun van de keizer bedwongen zou kunnen worden. Dit avontuurlijke project kwam door de begrijpelijke aarzelingen van Washington niet van de grond - Konoje trad af. Toen op 18 oktober de samenstelling van een nieuw kabinet bekend werd gemaakt, werd het als onheilspellend beschouwd dat nu juist Todjo als minister-president zou optreden; trouwens, deze zou ook minister van oorlog en bovendien minister van binnenlandse zaken zijn.
XCSommige verschijnselen die er op wezen dat een ernstige crisis naderde, hadden op Nederlands-Indië betrekking. Zo werd in september het aantal radio-uitzendingen van japan naar alle landen in de Nanjo belangrijk uitgebreid; in de uitzendingen naar Indië werd dagelijks onderstreept dat
en het Nederlands regime ten val te brengen - elke uitzending eindigde met het Indonesia Raya. Bedenkelijk leek voorts dat Japan midden oktober bekend maakte dat het, met verlof van de Portugese regering, een luchtlijn geopend had naar Portugees-Timor - niet minder bedenkelijk, dat de Japanse burgers op instructie van hun regering in groten getale Indië begonnen te verlaten; het eerste repatriëringsschip verscheen in oktober en toen het laatste begin december Tarakan verliet, waren in totaal van de ca. achtduizend in Indië gevestigde Japanners ca. zesduizend naar hun vaderland teruggekeerd.
XCAlles leek er op te wijzen dat oorlog onontkoombaar was.
XCVan '36 af was, zoals bleek, de Japanse politiek gericht op uitbreiding van Japans macht in de Nanjo, met vreedzame middelen als dat mogelijk, met militaire als dat nodig was. Dat toepassing van militaire middelen tot een oorlog met de Verenigde Staten kon leiden, werd van meet af aan door de Japanse militaire staven beseft - was het dan niet beter, het moment waarop de Verenigde Staten in die oorlog betrokken zouden worden, zèlf te bepalen en, precies zoals in I894 met China en in I904 met Rusland was geschied, de Verenigde Staten onverhoeds een zo al niet vernietigende, dan toch wel zeer"zware slag toe te brengen? Voor de Nederlandse marine in Indische wateren waren de Japanners niet bevreesd, evenmin voor derBritse die goeddeels gebonden was door de oorlog in en bij Europa. Er was slechts één volwaardige tegenstander: de Amerikaanse Pacific Fleet die als regel met haar acht slagschepen en drie vliegkampschepen voor anker lag in de haven van Pearl Harbor op het eiland Oahoe in de Hawaii-archipel. Kon men die vloot niet met één klap uitschakelen?
XCHet gehele Japanse operatieplan 1 werd er op gebaseerd dat die klap raak zou zijn.
XCDit plan (zie kaart XI op de pag.'s 706-707) hield in dat een sterk Japans eskader (zes vliegkampschepen, twee slagschepen, drie kruisers, zestien torpedobootjagers, drie onderzeeboten) geconcentreerd zou worden op een eenzame plek in de Stille Oceaan, bij de Koerilen, teneinde van
XCI Wij herhalen in het hiervolgende gedeelten uit de paragraaf 'Pearl Harbor' in
daaruit door gebieden waar Amerikaanse luchtverkenning onwaarschijnlijk was en waar men vermoedelijk ook geen niet-Japanse koopvaardijschepen zou ontmoeten, over een afstand van vijfduizend kilometer te varen naar een punt, ongeveer 300 km ten noorden van Pearl Harbor. Bij Pearl Harbor moesten dan al andere Japanse onderzeeboten op post zijn, allereerst om de nodige waarnemingen te doen vlak voor de grote aanval op de Pacific Fleet, eventueel om hun torpedo's te lanceren op ontsnappende eenheden. De grote aanval moest in eerste instantie ondernomen worden door de bommenwerpers, de duikbommenwerpers en de torpedovliegtuigen die van de vliegkampschepen zouden opstijgen. Dat moest vroeg in de ochtend geschieden, liefst op een zondag: men nam aan dat aan boord van de schepen der Pacific Fleet en op de vlootbasis in het algemeen de waakzaamheid op zondagmorgen, na het passagieren op zaterdagavond, het geringst zou zijn.
XCHet denkbeeld van deze vermetele aanval was afkomstig van admiraal Jamamoto. Liever zou deze een oorlog met de Verenigde Staten vermijden maar werd daartoe door de keizer en zijn raadgevers besloten, dan zouden door zijn aanval, als hij slaagde, niet alleen de krachtsverhoudingen in de Pacific beslissend gewijzigd worden, maar zou ook, zo schreef hij aan de minister van marine, 'de Amerikaanse vloot volledig gedemoraliseerd raken en bij het Amerikaanse volk de wens om de oorlog voort te zetten, verdwijnen.'! Voor de periode die dan zou volgen, had Jamamoto een tweede plan: als de Nanjo veroverd was, zou de Britse vloot uit de Indische Oceaan worden verdreven.
XCBegin januari '41 had Jamamoto zijn Pearl Harbor-denkbeeld voor het eerst aan zijn eigen staf voorgelegd. Deze reageerde met groot enthousiasme. Sommige marine-officieren meenden zelfs dat men de overval op de Pacific Fleet combineren moest met een landing op Oahoe, maar er bleek al spoedig dat Japan niet voldoende transportschepen, troepenschepen en tankers bezat om die landing mogelijk te maken en de eventueel te landen troepen regelmatig te bevoorraden. Die troepenschepen, transportschepen en tankers waren namelijk in de eerste plaats nodig voor het offensief in de richting van de Nanjo, waar NederlandsIndië lag met zijn voor Japan vitale aardolie; de aanval op de Pacific Fleet was alleen maar een middel om de Nanjo in de wacht te slepen.
XCDe verovering van Nederlands-Indië vergde een gehele reeks anderein Anglo-japanese Alienation. Papers of the Anglo-japanese Conference on the History of the Second World War (1982), p.
I Brief, 6 jan. 1941, van ]amamoto aan de min. van marine, aangehaald door K Ikeda
IWO-JIMA
XC. INDISCHE OCEAAN COCOS-ElL. Het door japan nagestreefde machtsgebied De rode pijlen geven de landingen aan die in eerste instantie moesten worden uitgevoerd .
o 0
XC(ORAALZEE éP @I FIDJI-EILANDEN 2000 km 02-' ,y.\ r \ \ Aanval.route lla , ••••••••••• ar Pearl J:. • ••• <~q)"6 o~ , .. , .... , .., ...." STILLE •••• OCEAAN.. \ ..\ .... \ 0131 (1) MIDWAY ·J-!A~A]] ~ -»: e Pearl Harbor @ WAKE \ \ \ \ GILBERT@\ EILA~DEN e J ;MARCKIRCHIPEL ,Rabaul -m~ e ~'ODSALOMONS o "" EILANDEN o,@@ oe ALEOETEN Grens van het door Japan te beheersen gebied SAMOA
operaties waaraan in de herfst van '41, toen was komen vast te staan dat Japan de Sowjet-Unie voorlopig niet zou aanvallen, de laatste hand werd gelegd: de verovering van de Engelse kroonkolonie Hongkong, van de Amerikaanse Philippijnen en van de Engelse kolonie Malakka met inbegrip van de grote Engelse vlootbasis Singapore. Het Japanse leger kon daar maar een klein deel van zijn krachten voor afstaan. Van de SI geoefende divisies die dat leger in totaal telde, werden er 6 noodzakelijk geacht als garnizoen in Japan en in Korea; aan de grens met de SowjetUnie meende men 13 te moeten handhaven; 21 zaten in China, I zat in Frans-Indo-China vast - er schoten dus slechts 10 over voor het grote offensief naar het zuiden. Ook de legerluchtmacht kon slechts een deel van haar toestellen voor dat offensief missen: van de 1800 toestellen in eerste linie moesten er ca. 800 in Japan en"China blijven, ca. 700 zouden het zuidelijk offensief kunnen ondersteunen; die 700 zouden evenwel aangevuld worden met 640 toestellen van de marineluchtmacht die grotendeels van vliegvelden zouden opereren. De marine zou aan het zuidelijk offensief deelnemen met één licht vliegkampschip, twee slagkruisers, twee-en-twintig kruisers, zeven-en-vijftig torpedobootjagers en acht onderzeeboten.
XCBij dit offensief nu, zouden in eerste instantie landingen uitgevoerd worden op Hongkong, voorts op de oostkust van Malakka, bij Kota Baroe, en tenslotte, iets ten noorden daarvan, op de zuidelijke punt van Thailand, bij Singora. Voor die laatste twee landingen zou men gebruik maken van de bases in Frans-Indo-China. In tweede instantie zou men landen op de Philippijnen. Een deel van de op Hongkong en op de Philippijnen in te zetten strijdkrachten zou men evenwel vervolgens nodig hebben voor de verovering van Nederlands-Indië. Vertrouwd werd, dat die verovering zou samenvallen met het einde van de strijd om Singapore. De troepen die Singapore en Malakka veroverd zouden hebben, moesten dan weer goeddeels ingezet worden ter verovering van Birma en tenslotte zou het gehele zuidelijke offensief afgerond worden met de bezetting van de Andamanen en de Nicobaren in de Golf van Bengalen. De operaties vormden dus een uitermate gecompliceerd geheel; het succes in elke volgende fase zou volstrekt afhankelijk zijn van het succes in de voorafgaande: men zou immers telkens goeddeels dezelfde troepenmacht, dezelfde luchtstrijdkrachten, ja dezelfde transportschepen nodig hebben om, met sprongen als het ware, het veroverde gebied uit te breiden. Dat vergde nauwkeurig rekenwerk. Een moeilijkheid was daarbij nog dat een aantal van de beschikbare schepen óók nodig was voor de verovering van enkele Britse en Amerikaanse vlootsteun
punten in het westelijk deel van de Pacific: de Amerikaanse eilanden Wake en Goeam, enkele eilanden in de Britse Gilbert-groep, en de Australische basis Rabaul in de Bismarck-archipel ten noorden van Australisch-Nieuw-Guinea. Al die vlootsteunpunten zouden veroverd worden van het Japanse eiland Iwo-Jima uit; er zouden geen omvangrijke expedities voor nodig zijn maar de afstanden waren groot en elk schip telde.
XCZiedaar dan het Japanse operatieplan dat, toen Jamamoto's Pearl Harbor-denkbeeld eenmaal was aanvaard (dat was pas eind september '41 het geval en dat had in Tokio veel strijd gekost), volledig uitgewerkt op schrift kwam te staan.
XCWelk jaar was voor de uitvoering het geschiktst?
XCHet lopende. Japan had haast: wilde het niet door het AmerikaansNederlands aardolie-embargo in onoverkomelijke moeilijkheden geraken, dan diende het de aardoliebronnen van Nederlands-Indië ten spoedigste"te veroveren. Mogelijkerwijs zouden daar vernielingen zijn aangericht - het herstel zou tijd vergen.
XCWelk jaargetijde was voor de uitvoering het geschiktst?
XCDat werd bepaald door het meest gewaagde onderdeel: de overval op de Pacific Fleet. De vloot die van de Koerilen de verre tocht naar Pearl Harbor zou ondernemen, moest zo min mogelijk kans lopen om ontdekt te worden, anders gezegd: zij moest een maximale bescherming ontlenen aan het nachtelijk duister. Varen in de winter dus, en zo dicht mogelijk bij de langste nacht, 21 december. Maar 21 december zou net iets te laat zijn: men kon van begin december af hevige stormen verwachten in de Koerilen en bovendien ook zware regens in de Zuidchinese Zee. Kwam het tot de uitvoering van het operatieplan, dan zou een vroegere datum in december de beste zijn, vermoedelijk de 7de - een zondag.
XCHet was een ongehoord riskant plan, allereerst al wat de uitvoering betrof. Die kon door vervroegde stormen bij de Koerilen of door een vervroegde moesson in de Zuidchinese Zee op losse schroeven gezet worden. Er was voorts geen zekerheid dat het grote eskader dat naar Pearl Harbor zou varen (een tocht van tien tot elf dagen!), onopgemerkt zou blijven. Natuurlijk, men kon voorzorgsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld door te gelasten (die orders zijn inderdaad gegeven) om elk in Britse of Amerikaanse dienst varend schip dat men zou ontmoeten, zonder waarschuwing in de grond te boren; maar denkbaar was dat zulk een schip er in zou slagen om vlak voor het tot zinken gebracht werd of zelfs terwijl het zinkende was, een radiobericht naar de wal te sturen dat op zijn minst tot belangrijk verscherpte waakzaamheid zou leiden. Welke zekerheid 7 0
was er bovendien dat de acht slagschepen en drie vliegkampschepen van de Pacific Fleet alle elf in Pearl Harbor zouden liggen? Hoe dichter men bij die basis kwam, des te groter werd ook de kans op ontdekking door patrouillerende Amerikaanse toestellen. Dan: de Amerikanen bezaten op Oahoe zes radarinstallaties; het was alleszins mogelijk dat zij de naderende Japanse toestellen zouden signaleren voor deze zich bij het aanvalsdoel zouden bevinden. Een waarschuwing, zelfs een zeer late, zou een fataal effect kunnen hebben. Ook wanneer het de eenheden van de Pacific Fleet aan tijd zou ontbreken om uit te varen, zouden zij in elk geval gebruik kunnen maken van hun luchtafweer. Zij bezaten samen achthonderd stukken luchtafweergeschut. Het mocht wel uitgesloten geacht worden dat de Japanse toestellen door het dan te verwachten gordijn van luchtafweergranaten zouden kunnen heenbreken. Maar slaagde men er niet in, de Pacific Fleet te vernietigen, dan zou in de gevechtshandelingen die zich daarna zouden voordoen (de Amerikanen hadden op Oahoe 140 bommenwerpers' staan), het Japanse eskader zware verliezen kunnen lijden - en dan waren de landingen bij Kota Baroe en Singora al in volle gang! Anders gezegd: er zou voor Japan niet alleen geen terug meer mogelijk zijn maar het zou ook, bij een mislukken vande overval op de Pacific Fleet, in een oorlog beland zijn die het met volstrekte zekerheid op vrij korte termijn zou verliezen.
XCDe grootste leek kon op deze risico's wijzen. Zij waren admiraal Jamamoto niet onbekend. Hij vertrouwde evenwel dat zij door het element van de verrassing geneutraliseerd zouden worden. Wie waagt, die wint.
XCIn september gaf Jamamoto opdracht, te beginnen met de speciale training voor de aanval op Pearl Harbor. Op een onbewoond eiland bij Japan werd in miniatuur een dummy gebouwd van de installaties van de Amerikaanse basis; de piloten van de bombardementstoestellen konden' daar nauwkeurig zien hoe het gebied dat zij moesten aanvallen, er uitzag. In de torpedo's van zijn onderzeeboten had Jamamoto volledig vertrouwen, die van zijn vliegtuigen werden nog geperfectioneerd toen bij oefeningen bleek dat zij na hun lancering in eerste instantie een waterdiepte opzochten welke groter was dan die van de Amerikaanse marinebasis te Pearl Harbor; ook moesten de Japanse bommenwerpers in allerijl met bommen worden uitgerust die zwaar genoeg waren om de pantserdekken van de Amerikaanse slagschepen te doorboren.
XCDe meeste legerdivisies die de Nanja moesten veroveren, hadden in de oorlog in China veel geleerd: hoe landingen uit te voeren, hoe wegen aan te leggen en bruggen te slaan, hoe met snelheid eenheden te vormen die bepaalde operaties moesten uitvoeren. Zij waren er ook tot de conclusie gekomen dat een zware bewapening in Zuidoost-Azië voor een bewegingsoorlog niet passend was: de infanteristen konden beter licht bewapend worden en mortieren, licht geschut en lichte tanks waren effectiever dan zwaar veldgeschut en zware tanks. Ook hadden die japanse militairen veel ervaring opgedaan in het uitvoeren van omsingelingen.
XCDe japanse vloot was van hoge kwaliteit: de meeste slagschepen, kruisers en torpedobootjagers waren modern en dat waren alle vliegkampschepen en speciaalook de onderzeeboten; japan bezat dwergonderzeeboten maar ook grote van bijna 3 600 brt - er waren elf onderzeeboten bij die kleine watervliegtuigen binnenboord hadden welke voor verkenningen werden gebruikt. Opvallend goed waren, wij wezen er al op, de japanse torpedo's: terwijl de grootste Amerikaanse met een snelheid van bijna 70 km per uur, een bellenbaan opwekkend, een afstand van ruim 4 km konden afleggen, hadden de japanners al torpedo's die zonder bellenbaan met een snelheid van 80 km een doel op 20 km afstand konden raken! - daar kwam dan nog bij dat de japanse torpedo's perfect' functioneerden en de meeste Amerikaanse (en Britse) zich veel te diep onder het wateroppervlak voortspoedden zodat zij vaak onder hun doelwit doorschoten en bovendien, als zij dat doelwit raakten, menigmaal niet tot ontploffing kwamen doordat het explosiemechanisme faalde. Ook de optische apparatuur aan boord van de japanse schepen was beter dan die op de schepen van japans tegenstanders. Tenslotte warenwan de japanse bovenwaterschepen enkele uitgerust met een vorm van radar.
XCDe japanse vliegtuigen Waren modern - wij memoreerden al de kwaliteiten van de Zero-jagers; de japanse bommenwerpers hadden als enig nadeel dat de benzinetanks onvoldoende gepantserd waren zodat zij spoedig in brand vlogen.
XCHet kwam er alles tezamen op neer dat japan zijn acties in de Nanja zou inzetten met strijdkrachten die verre superieur waren aandie welke de Amerikanen, Britten, Australiërs en Nederlanders daar bezaten.
XCHet moreel van de japanse militairen was hoog. Allen waren zij van jongsaf aan doordrongen geworden van het denkbeeld van japans groot
XC1 Bij een snelheid van 50 km per uur zelfs een doel op 37 kilometer. 7
heid en van zijn opdracht, eerst Azië en vervolgens de gehele wereld tot vrede te brengen; wat in dat geheel -de functie was van het Nanj(} offensief, werd uiteengezet in een vlugschrift dat het departement van oorlog eind juni '41 had laten drukken en waarvan begin november aan alle legerstaven voldoende exemplaren werden toegezonden om er aan elke militair die aan het Nanj(}-offensief zou deelnemen, een exemplaar van uit te reiken.' In het stuk heette het Nanj(}-gebied 'de schatkamer van het Oosten die veroverd is door de blanken uit Engeland, Amerika, Frankrijk en Nederland', 'honderd miljoen Oosterlingen worden er onderdrukt door driehonderdduizend blanken', het was 'een bron voor de wereldvoorziening met aardolie, rubber, tin, enz.' - dáár moest nu gevochten worden, 'vrede in Azië zal er uit voortvloeien en deze zal gevolgd worden door het stevig grondvesten van vrede in de gehele wereld.' Wat men in de Nanjo aan strijdkrachten zou ontmoeten, kon de vergelijking met het Chinese leger niet doorstaan: 'aangezien de officieren Europeanen zijn en de onderofficieren goeddeels inheemsen, is de geestelijke eenheid in de betrokken legers gelijk nul'; bovendien: 'de Europeanen zijn verwend, zwak en laf ... Zij beschouwen de nacht als aileen geschikt om te dansen maar niet om te vechten - daar moeten wij van profiteren.' Het vlugschrift eindigde:
XC'Wij zijn bevoorrecht dat ons de belangrijke en eervolle taak is toevertrouwd, op te treden als vertegenwoordigers van het Aziatische ras en de geschiedenis van de gehele wereld te wijzigen, daarmee onze roemrijke historie van zes-entwintig eeuwen voortzettend; ook zijn wij bevoorrecht dat Zijne Majesteit de Keizer ons vertrouwt en op ons rekent. Eén van geest moeten officieren en minderen de werkelijke waarde van Japans zonen aantonen in het machtige schouwspel dat door de gehele wereld zal worden gadegeslagen. Op onze schouders rust nu de taak, de Sjowa-Restauratie te voltooien door AZIë te bevrijden ter uitvoering van het Keizerlijk Wilsbesluit.'
XCVoor het offensief in de Nanjo was niet veel tijd beschikbaar. Om te beginnen moest men er van uitgaan dat de Amerikanen, als zij de strijd zouden voortzetten, binnen een half jaar een deel van de aan hun
I Tekst in (I dec. 1945), p. 13-15.
Pacific-vloot toegebrachte schade zouden kunnen herstellen, en bovendien kon de Japanse economie de bij het Nanjo-offensief in te zetten schepen maar beperkte tijd missen. Japan bezat 6,3 mln ton aan koopvaardijschepen en daarvan was minimaal 3 mln ton nodig om de economie in stand te houden. Het Nanjo-offensiefvergde evenwel j.ç mln ton aan koopvaardijschepen, zodat voor de economie slechts 2,4 mln ton overschoot. Er zouden dus tekorten komen op allerlei gebied; die konden aangevuld worden uit voorraden maar slechts gedurende zes maanden.
XCHet Nanjo-offensief moest dus in uiterlijk zes maanden zijn doelstellingen hebben bereikt - nadien kon dan weer een deel van de koopvaardijschepen voor de normale in- en uitvoer vrijgegeven worden.
XCDe Japanse schattingen over de strijdkrachten welke zij in detegenover zich zouden hebben, waren niet alle exact. Zij kenden de sterkte van de Amerikaanse en Philippijnse strijdkrachten op de Philippijnen maar de Britse in Birma en op Malakka sloegen zij te hoog aan en zo ook de Nederlandse in Nederlands-Indië: zij dachten dat het Knil vijf-en-tachtigduizend militairen telde en het waren er in werkelijkheid, reservisten en inheemse hulpkrachten inbegrepen, ca. vijf-en-zestigduizend.
XCWat het Japanse veroveringsplan van Indië precies behelsde, willen wij in het volgende hoofdstuk weergeven - hier vermelden wij slechts dat de meeste operaties te land uitgevoerd moesten worden door het Japanse Zestiende Leger dat onderdeel was van de Nanjo-Iegergroep. Die Legergroep en de er toe behorende legers werden op 6 novembergeorganiseerd, opperbevelhebber van de Legergroep werd generaal graaf Hisaitsji Teraoetsji, die in '36 een tijd lang minister van oorlog was geweest, opperbevelhebber van het Zestiende Leger werd generaal Hitosji Imamoera, onze lezers reeds bekend uit hoofdstukToen hij, die tevoren opperbevelhebber was geweest van het in Zuid-China opererende Een-en-twintigste Leger, opnovember bericht ontving van zijn nieuwe benoeming, was hij diep ontroerd.schreef hij na de oorlog, toen hij op Java gevangen zat. of 7 1
'41 1. 10
which should operate in one district independently. Nothing beyond this honour! Could I answer to this honour? ... No, it is not the time to hesitate. With our best and at any cost we must win the war. [wasjilled with this emotion and a strong sense of responsibility. Thanking to Godfor Grace and praying to Godfor Protection, [fell down upon my knees.' I
XCWel te verstaan: toen Imamoera bericht ontving van zijn benoeming tot opperbevelhebber van het Zestiende Leger, was in Tokio nog steeds niet definitief tot oorlog besloten - er waren nog besprekingen gaande met de Verenigde Staten.
XCEvenmin was al tot oorlog besloten toen de Contactraad in Tokio op 20 november vaststelde wat het karakter zou zijn van het japanse bestuur in de Nanjo-gebieden.
XCGelijk eerder vermeld, had het japanse departement van oorlog begin oktober '40 een 'Plan voor de Nanja' klaar dat met betrekking tot Nederlands-Indië inhield dat het, na door japan in de 'Gemeenschappelijke Welvaartssfeer' te zijn opgenomen, 'onafhankelijk' zou worden, dat een commissie, bestaande uit japanners, Indonesiërs, in Indië geboren Nederlanders en Indische Chinezen een nieuwe grondwet zou opstellen, dat de gouverneur-generaal en de hoofden van gewestelijk bestuur hun functies zouden neerleggen en dat de andere Nederlandse bestuursambtenaren en de gouvernementsdiensten hun werk zouden voortzetten - wij hebben het begrip 'onafhankelijk' tussen aanhalingstekens geplaatst omdat het buitenlandse, het militaire en het economische beleid van de nieuwe staat door japanse 'adviseurs' zouden worden bepaald.
XCHet 'Plan voor de Nanja' was een plan van het departement van oorlog maat dat departement had maar weinig invloed - véél belangrijker was wat de staven van leger en vloot wenselijk achtten' en, wat de Nanjo betrof, vooral de legerstaf, want het doorzetten van de greep naar de Nanjo was meer een zaak van het leger geworden dan van de voor Amerikaanse interventie beduchte marine. Daar kwam bij dat het leger in Mandsjoekwo en in delen van China ervaring had opgedaan op bestuursgebied. Inderdaad, in februari '41 begon een groep officieren van het legerhoofdkwartier de beginselen te formuleren die bij het bestuur
XClimamoera: 'A Tapir in Prison', dl. III, p.
van de in de Nanjo te bezetten gebieden in acht genomen moesten worden - eind maart stonden die beginselen op schrift. Zij weken op enkele punten wezenlijk af van het 'Plan voor de Nanjo: er zou geen sprake zijn van het verlenen van 'onafhankelijkheid' of van het in hun posities handhaven van Europese bestuursambtenaren - wèl zouden de inheemse bestuursambtenaren hun werk moeten voortzetten maar zij zouden de aanwijzingen van een Japans militair bestuur moeten volgen en aan de controle van dat bestuur onderworpen worden; precies als het Duitse bestuur in de bezette landen van Europa, zou het Japanse in de bezette landen van de Nanjo dus het karakter krijgen van wat de Duitsers een 'Aufsichtsverwaltung' noemden.
XCHet eind maart opgestelde s'tuk werd voor de marine geheim gehouden, vermoedelijk (wij beschikken niet over nadere gegevens) omdat het leger hoopte dat hoe later het met het stuk voor de dag kwam, des te groter de kans was dat het militaire bestuur in alle te bezetten gebieden door het leger zou worden uitgeoefend - gebieden overigens welke met behulp van de marine moesten worden veroverd.
XCHet door het leger opgestelde stuk werd op IS november aan de Contactraad voorgelegd en in hoofdlijnen goedgekeurd maar wij veronderstellen dat de Contactraad hier en daar op wijzigingen aandrong, althans: tot de definitieve goedkeuring van de 'Beginselen voor het bestuur van de bezette gebieden in de Nanjd kwam het pas vijf dagen later, 20 november.' Wij citeren de belangrijkste bepalingen:
XC'Voor het ogenblik zullen militaire besturen in de bezette gebieden worden ingesteld teneinde de openbare orde te handhaven, het verwerven van voor de nationale verdediging vitale hulpbronnen te bespoedigen en de zelfvoorziening van de militairen te waarborgen. De uiteindelijke status van de bezette gebieden ... zal apart vastgesteld worden.
XCBij de uitoefening van het militaire bestuur zullen de bestaande bestuursorganen zoveel mogelijk gebruikt worden, zulks met eerbiediging van de bestaande bestuursstructuren en van de inheemse gebruiken.
XCDe bezettingsstrijdkrachten zullen de controle behouden over de spoorwegen, de scheepvaart, de havens, de luchtverbindingen, de PlT-diensten en de radio.
XCWanneer het verwerven van voor de nationale verdediging vitale hulpbronnen en de zelfvoorziening der militairen schade toebrengen aan het levenspeil der inheemsen, dan moet zulks aanvaard worden.
XCAmerikaanse, Britse en Nederlandse burgers zullen er toe gebracht worden,
XCI Tekst in: japanese Military Administration in Indonesia: Selected Documents (1965),
met het militaire bestuur samen te werken - tegen weerspannigen zullen gepaste maatregelen genomen worden zoals verbanning.
XCDe bestaande belangen van Duitse en Italiaanse burgers zullen ontzien worden maar de uitbreiding van dergelijke belangen zal zoveel mogelijk beperkt worden.
XCChinese ingezetenen zullen er toe gebracht worden, het regime van Tsjiang Kai-sjek in de steek te laten, medewerking te verlenen en zich aan te sluiten bij onze politiek.
XCOp inheemse ingezetenen zal een invloed worden uitgeoefend die bij hen vertrouwen wekt in de keizerlijke strijdkrachten en een voortijdig aanmoedigen van inheemse onafhankelijkheidsbewegingen zal vermeden worden.'
XCOp 21 november, daags nadat deze beginselen waren vastgesteld, werd door de Contactraad een commissie opgericht die de in de Nanjo te voeren economische politiek verder moest uitwerken. Ook toen was nog niet definitief tot oorlog besloten - dat besluit werd op 29 november genomen. Nu iets op ons relaas vooruitlopend, willen wij vermelden dat de commissie voor de economische politiek op 12 december, enkele dagen dus na het uitbreken van de oorlog in de Pacific, haar voorstellen goedgekeurd zag door de Contactraad; in die voorstellen' werden de landen van de Nanjo in twee groepen verdeeld, groep A en groep B. Groep A omvatte Nederlands-Indië, Brits-Borneo, Malakka en de Philippijnen, groep B Frans-Indo-China en Thailand. In de landen van groep A moesten de hulpbronnen zo snel mogelijk verder ontwikkeld en moest een geleide economie worden ingevoerd - aan die van groep B zou pas later aandacht worden besteed. Alle voorstellen waren er op gericht, Japan de beschikking te geven over zoveel mogelijk grondstoffen, en uiteindelijk moesten zowel de A- als de B-Ianden er toe bijdragen dat wat nu 'de Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' heette, volledig in de eigen behoeften zou kunnen voorzien. Bij het verhogen van de productie van grondstoffen diende aan de aardolie prioriteit te worden gegeven (de plannen hielden in dat de Indische aardoliebronnen in het eerste jaar na hun verovering 300000 ton zouden opleveren, in het tweede jaar 2,4 mln ton, in het derde 4,8 mln), de inheemse industrie moest alleen worden bevorderd voorzover zij voor Japan van belang was, vijandelijke eigendommen moesten onder beheer gesteld of door onteigening verworven worden en Japanse importgoederen moesten in de eerste plaats aan diegenen ter beschikking gesteld worden die rechtstreeks werkzaam waren ten behoeve van de uitvoer naar Japan.
I Tekst in a.v., p. 17 e.v.
XCWie zou nu in de in de Nanjo te bezetten landen het gezag uitoefenen? Achter de schermen vond een hevig touwtrekken plaats tussen het leger en de marine. Het resultaat was dat vastgesteld werd dat het leger het militair bestuur zou uitoefenen op Hongkong, op de Philippijnen, in Birma, op Malakka, op Brits-Borneo, op Java en op Sumatra en de marine op Nederlands-Borneo, op Celebes, op de Molukken, op de Kleine Soenda-eilanden, op Nieuw-Guinea, in de Bismarck-archipel en op Goeam en Wake - daarenboven zou de marine operationele bases mogen inrichten op zes plaatsen, waaronder Soerabaja. Dit alles betekende dat Nederlands-Indië twee soorten bestuur zou kennen: legerbesturen op Java en Sumatra, marinebesturen in de overige gebieden. 'In het algemeen', aldus dit accoord", 'wordt het leger belast met het bestuur van dichtbevolkte gebieden waar ingewikkelde bestuurstaken verricht moeten worden, terwijl dunbevolkte gebieden welke in de toekomst ten bate van het keizerrijk vastgehouden zullen worden' (m.a.w.: ook in de verre toekomst niet 'onafhankelijk' gemaakt), 'aan de marine toegewezen zijn.'
XCHet accoord werd op 26 november '41 door vertegenwoordigers van de leger- en van de marinestaf ondertekend - gelijk al vermeld, werd drie dagen later tot oorlog besloten.
XCMet de uitschakeling van prins Konoje en de vorming, op 18 oktober, van het kabinet Todjo had de oorlogspartij in Japan belangrijk aan invloed gewonnen maar zij had het niet voor het zeggen gekregen: de heftige gedachtenwisselingen over de vraag welke weg Japan het best kon inslaan, werden voortgezet. Van belang was daarbij dat de hoogste Japanse vlootautoriteiten, gelijk vermeld, er geenszins zeker van waren dat een oorlog met de Verenigde Staten kon worden gewonnen - zij brachten het evenwel niet op, zich uitdrukkelijk tegen zulk een oorlog uit te spreken; kennelijk waren zij bevreesd dat zij dan voor defaitisten gehouden zouden worden.
XCIn de eerste dagen van november won Todjo met grote moeite een7 1
1 Tekst in a.v., p. 4 en vlg. 2 Wij herhalen in deze paragraaf gedeelten van de paragraaf 'Pearl Harbor' uit hoofdstuk 7 van deel 5 en van het slotgedeelte van de paragraaf 'Naar de crisis' uit hoofdstuk 4 van dee! 9.
voldoende mate van steun voor het denkbeeld, een laatste poging tot het bereiken van een accoord met de Verenigde Staten te ondernemen. Zijn voorstel daartoe werd eerst door de keizer, vervolgens door de Contactraad goedgekeurd en op 5 november bekrachtigd .op een keizerlijke conferentie; daar werd vastgesteld dat, als de onderhandelingen op 25 november niet tot een aanvaardbaar resultaat hadden geleid, Japan tot de voorbereide oorlogshandelingen met de Verenigde Staten en het Britse Rijk zou overgaan. Aan dit besluit lag de verwachting ten grondslag dat Duitsland, dat inmiddels de Oekraïne veroverd had, ook de Russische aardoliebronnen in de Kaukasus in handen zou krijgen, de Engelsen zou verdrijven uit het Midden-Oosten en Engeland zelf Of door een geslaagde invasie èf door voortzetting van de strijd ter zee op de knieën zou dwingen.
XCVoor de onderhandelingen te Washington werd aan de ambassadeur, admiraal Nomoera, een ervaren diplomaat, Saboero Koeroesoe, toegevoegd; samen moesten zij trachten voor nieuwe voorstellen de instemming te verwerven èerst van Cordell Hull, vervolgens van president Roosevelt. Twee voorstellen waren er: het ene, Plan A, bevatte, zou men kunnen zeggen, Japans laatste, het andere, Plan B, zijn allerlaatste concessies. Bij Plan A behoefde Hull niet lang stil te staan. Aangezien de Amerikaanse kryptologen de code gebroken hadden die in het diplomatieke verkeer tussen Tokio en de Japanse ambassade in Washington gebruikt werd, wist Hull dat de werkelijke onderhandelingen niet om Plan A zouden draaien maar om Plan B. Inderdaad, de twee Japanse diplomaten kregen, toen Plan A snel afgewezen was, instructie Plan B in te dienen. bie instructie bereikte hen op 20 november.
XCTwee dagen later, op 22 november, kwam een Amerikaans stuk gereed dat de punten bevatte waaraan Amerika bij een eventueel accoord onder alle omstandigheden wilde vasthouden.
XCWaren nu Plan B en het Amerikaanse plan volstrekt onverenigbaar? Bepaald niet.
XCAls feitelijke concessie boden de Japanners in Plan B aan dat zij hun troepen uit de zuidelijke helft van Indo-China naar de noordelijke zouden verplaatsen; de Amerikanen stelden dit een tikje scherper: zij wensten dat Japan bovendien zijn garnizoen in noordelijk Indo-China zou verminderen. Hunnerzijds boden de Amerikanen aan, dat Japan weer voldoende aardolie zou krijgen voor civiel gebruik; Japan sprak in Plan B over de leverantie van 'een vereiste hoeveelheid aardolie'. Wat tenslotte China betrof, stond in Plan B: 'De Verenigde Staten zouden op zich nemen, zich te onthouden van actie die nadelig zou kunnen zijn voor 7 1
het herstel van een algemene vrede tussen Japan en China', en in het Amerikaanse plan: 'De Verenigde Staten zouden het als niet ongunstig beschouwen indien tussen Japan en China vredesoverleg geopend en in het verloop daarvan een wapenstilstand gesloten zou worden.'
XCMisschien was van al deze punten de Amerikaanse bereidheid om het aardolie-embargo gedeeltelijk op te heffen, wel het belangrijkst: het mes zou van Japans keel verdwijnen. Daar kwam bij dat de Amerikanen zich in hun plan ook bereid verklaard hadden, er bij de regeringen van Engeland, Australië en Nederland op aan te dringen, overeenkomstige concessies aan Japan te doen. Cordell Hull had dan ook het Amerikaanse plan aan de drie genoemde regeringen alsmede aan de Chinese regering te Tsjoengking voorgelegd. De Nederlandse regering was nogalonthutst over Hulls toegeeflijkheid" en op 24 november (de reacties van Nederland en van Australië hadden het State Department nog niet bereikt), zei de Chinese ambassadeur tegen Hull dat hij veronderstelde dat zijn regering negatief zou reageren. Eén dag later, 25 november, arriveerde Churchills opinie: accoord, maar de Britse premier nam aan dat Tsjiang Kai-sjek het gevoel zou hebben dat hij er bekaaid af kwam. En wat geschiedde? Hull concludeerde dat het, gezien Churchills opmerking en het te verwachten 'neen' van Tsjoengking, geen zin had, op het eigen, Amerikaanse plan dieper in te gaan (persoonlijk had hij daar blijkbaar ook geen al te grote waarde aan toegekend); daarmee werd een discussie over Japans Plan B overbodig. Hull besloot bovendien, niet alleen het mes op Japans keel te handhaven, maar de voorwaarden voor het terugtrekken van dat mes drastisch te verscherpen: Japan moest al zijn strijdkrachten uit China en Frans-Indo-China evacueren, de erkenning van de marionettenregering in het door de Japanse legers bezette deel van China ongedaan maken en zich feitelijk losmaken van het Driemogendhedenverdrag. Roosevelt, die in aangelegenheden van het Verre Oosten de sterke neiging had, op Hulls inzichten af te gaan, keurde diens volte face goed en in de namiddag van 26 november werden de nieuwe Amerikaanse voorstellen aan Nomoera en Koeroesoe overhandigd. Toen hun7 I
1 Van Starkenborgh had het er minder moeilijk mee. Hem seinde Gerbrandy op 19 november dat Koeroesoe aan Hull had gezegd, dat Japan zich in China wilde handhaven maar bereid was, Frans-Indo-China te ontruimen in ruil voor Amerikaanse leveranties van, aldus Gerbrandy 'geringe hoeveelheden rijst en olie.' Van Starken borgh antwoordde: 'Ik meen dat die ontruiming aan Japan niet onmogelijk moet worden gemaakt doordat de Amerikaanse regering weigert elke tegemoetkoming van de orde als door Koeroesoe gevraagd.' (telegrammen in ARA, MK, M 26, V I c).
telegram in Tokio arriveerde, concludeerde men er dat de Verenigde Staten kennelijk uit waren op een volledig dwarsbomen van de Japanse politiek, ja op een diep vernederen van Japan.
XCNog voo~dat Koeroesoe naar Washington vertrokken was, had (3 november) admiraal Nagano, de chef van de Japanse marinestaf, goedgekeurd dat, àls de onderhandelingen met Washington mislukten, de overval op Pearl Harbor als onderdeel van het Japanse operatieplan zou doorgaan. Het Japanse eskader met de vliegkampschepen dat naar Pearl Harbor onderweg zou gaan, verliet de thuishavens zonder dat dit door de Amerikaanse geheime dienst werd opgemerkt - de Amerikaanse kryptologen werden misleid doonlat de Japanse marine tot een radioverkeer overging dat er op leek te wijzen dat de vliegkampschepen (die hunnerzijds een volledige radiostilte bewaarden) zich nog in de thuishavens bevonden.' Op 22 november concentreerde het Japanse eskader zich bij de Koerilen en op 26 november, kort voordat in Washington Hulls verscherpte eisen aan Nomoera en Koeroesoe werden voorgelegd, begon het aan zijn lange tocht naar Pearl Harbor. Natuurlijk kon het teruggeroepen worden. De beslissing: oorlog ofvoortgezet overleg, was, al was de oorspronkelijk vastgestelde datum van 25 november al verstreken, nog niet gevallen.
XCOp 29 november riep keizer Hirohito een aantal ervaren Japanse staatslieden bijeen die op dat moment geen officiële functies bekleedden, onder hen oud-premier Konoje. Deze laatste behoorde tot de minderheid die betoogde dat de Amerikaanse eisen niet aanvaard moesten worden maar dat Japan anderzijds niet tot oorlog moest overgaan - hij gaf de hoop niet op dat de Verenigde Staten zich bij voortgezette onderhandelingen inschikkelijker zouden betonen. De meerderheid van's keizers adviseurs was evenwel van een andere opinie. De Amerikaanse eisen, betoogden zij, waren duidelijk en onderstreepten wat een hoofdlijn geworden was van de Amerikaanse politiek: Japan moest China ontruimen en, zo ver men redelijkerwijs vooruit kon zien, zijn aspiraties in de.7
1 Gerbrandy zond aan van Starkenborgh op 28 november een telegram waarin O.m. stond: 'Japanse slagvloot volgens alle gegevens nog geconcentreerd bij Japans hoofd eiland.' (a.v., V I a).
Nanjo opgeven - dat was onaanvaardbaar. Dat laatste was ook de unanieme conclusie van de Contactraad toen hij op diezelfde zçste november bijeenkwam. Hij besloot tot oorlog en dat besluit werd op 1 december in een keizerlijke conferentie geratificeerd. De eenstemmigheid onder de ministers en de staven van leger en vloot liet Hirohito geen keus - hij had geenszins op oorlog aangedrongen, eerder was hij nu, aldus de Israëlische historicus David Shillony (wiens karakterisering wij tot de onze maken), 'a worried monarch, acting on mistaken advice, jar a cause that he believed at the time to be right and noble.' 1 Terwijl Nomoera en Koeroesoe, die van de beslissing onkundig gelaten werden, opdracht ontvingen de onderhandelingen met Hull voort te zetten, kregen de Japanse bevelhebbers instructie, de zorgvuldig uitgewerkte invasieplannen in uitvoering te nemen. Daar werd er op één punt nog een extra risico bij genomen: de landing bij Kota Baroe zou op maandag 8 december 0 uur 45 (plaatselijke tijd) beginnen - maar dat was één uur en tien minuten vóór het begin van de grote aanval op Pearl Harbor die op zondag 7 december 7 uur 55 (plaatselijke tijd) ingezet zou worden." Nu was het wel zo dat men bij Kota Baroe midden in de nacht zou landen, maar wat als de invasievloot in het maanlicht waargenomen zou worden? Eén bericht uit Singapore zou ook Pearl Harbor kunnen alarmeren.
XCDiezelfde zde december werd bekendgemaakt dat eindelijk Britse zware vlooteenheden in Singapore waren binnengevallen: de slagkruiser 'Repulse' en Engelands modernste slagschip, de 'Prince of Wales'; vooral Churchill had op hun vertrek naar Singapore aangedrongen, verwachtend dat hun komst aldaar er toe zou bijdragen dat Japan zich zou intomen.' Van dat laatste was men overigens niet zeker. Op 3 december werd besloten over te gaan tot de systematische luchtverkenningen in de Zuidchinese Zee die in de geheime coördinatieplannen waren voorzien - een groep Dornier-vliegboten van de Marineluchtvaartdienst vloog onmiddellijk naar Singapore en kreeg een vliegveld op Malakka aangewezen van waaraf de vliegboten hun verkenningen dienden uit te voeren.
XCInmiddels hadden de kryptologen van het Knil zich in Bandoeng extra moeite gegeven om -de opgevangen Japanse geheime radioberichten te decoderen. Op 27 november lukte dat met een bericht dat weliswaar betrekking had op Japanse vlootbewegingen naar het zuiden maar waaruit de Nederlandse marine-attaché te Washington, die onmiddellijk ingelicht was, afgeleid had dat het van zuid- oostwaarts kon worden, misschien richting Pearl Harbor; 'de Amerikanen, door ons ingelicht', aldus later de Washingtonse gezantschapssecretaris, 'hechtten hieraan weinig waarde" Niet:~beter verging het een tweede waarschuwing uit Nederlands-Indië. Op 3 of 4 december decodeerden de kryptologen van hetof 7
1 Gerbrandy had van Starkenborgh enkele dagen eerder, op 28 november, in een telegram waarvan deze de inhoud aan niemand mocht meedelen (hetzelfde telegram waarin bericht werd dat de Japanse slagvloot Japan niet had verlaten), het volgende geseind: en aankomen ong. 2 december Singapore wat strategische positie totaal verandert.' 2 Aangehaald in L. G. M. ]aquet: p. I27.
Knil namelijk een telegram van het japanse departement van buitenlandse zaken aan consul-generaal Isjizawa te Batavia. De inhoud werd terstond aan de Amerikaanse consul-generaal meegedeeld en deze seinde op 4 december aan het State Department:
XC, War Department at Bandoeng claims intercepted and decodedfollowing from Ministry Foreign Affairs Tokyo: 'When crisis leading to worst following will be broadcast at end weather reports: (I) east wind rain - war with United States, (2) north wind cloudy war with Russia, (J) west wind clear - war with Britain including attack on Thailand or Malaya and Dutch Indies. Ifspoken twice, burn codes and secret papers."
XCDe Amerikaanse consul-generaal voegde hieraan toe dat dit bericht (er bleek niet uit of in Tokio al tot oorlog besloten was, evenmin wie dan zou worden aangevallen) ook aan het War Department in Washington was geseind en eindigde: 'I attach little or no importance to it and view it with some suspicion. Such reports have been common since 193 6.' 1 De volgende dag, 5 december, bracht nieuwe gebeurtenissen die op een snelle ontknoping leken te wijzen: de japanse trawlers die in Indische wateren hadden gevist en die zich in Tandjong Prick hadden verzameld, verlieten die haven om noordwaarts te varen en alle vestigingen van japanse banken in Indië werden gesloten.
XCOp zaterdagochtend 6 december nu werd de japanse invasievloot die naar Kota Baroe en Singora onderweg was, bij de zuidpunt van IndoChina dwars door zware regenbuien waargenomen door een Britse bommenwerper en ongeveer tezelfdertijd of iets later op die dag zag de commandant van een van de MLD-Dorniers, eveneens in de Zuidchinese Zee, een transportschip waarvan het dek, waarop zich ook nog tanks en stukken geschut bevonden, stampvol geüniformeerden was. 'Ik herkende het schip niet aan zijn vlag', vertelde hij later aan de Enquêtecommissie,
XC'het hàd wel een vlag maar dit was zo'n vies doekje dat men daaruit geen vlag kon opmaken. Ik ben er nog een tweede keer langs gevlogen, ditmaal op dekhoogte. want het was nog vrede ... Op niet meer dan 40 meter afstand vloog ik voorbij en zag duidelijk aan de gele gelaatskleur en de spleetogen dat we met Japanners te doen hadden. Tevens zag ik dat ze op de brug met de z.g. pom-poms, snelvuurgeschut, mijn vliegtuig volgden, Ik ben er dus maar niet voor de derde keer langs gegaan. Ik had trouwens genoeg gezien en heb dit onmiddellijk geseind naar Batavia en Singapore'?7 2
1 A.v. 2 Getuige W. van Prooijen. dl. VIII c, p. 350.
Batavia gaf het bericht onverwijld aan Londen en Washington door - Helfrich gaf de kruiser 'Java' opdracht, naar Singapore te varen.
XCAlles wees er op dat een Japanse landing op handen was, maar waar? In Thailand? Op Malakka? Op Borneo? Niemand wist het.
XCVolgens het Japanse oorlogsplan moest de grote aanval op Pearl Harbor op zondag 7 december 7 uur 55 (plaatselijke tijd) ingezet worden. Kort voor 6 uur bereikte het Japanse eskader de tevoren vastgestelde plek, 300 km ten noorden van Pearl Harbor. Het was op zijn lange tocht van de Koerilen, die twaalf dagen in beslag had genomen, slechts één schip tegengekomen, een Japanner. Daags tevoren, 6 december, waren de Japanse onderzeeboten bij Pearl Harbor gearriveerd. Zij hadden kunnen waarnemen dat de Amerikaanse slagschepen alle acht in de marinebasis gemeerd lagen. De drie vliegkampschepen waren afwezig.
XCEén van die onderzeeboten werd in de nacht van 6 op 7 december ontdekt. Er werd jacht op gemaakt en de boot werd om 6 uur 45 vernietigd. Het bericht omtrent deze actie dat onmiddellijk de bevelhebber van de Pacific Fleet, admiraal Kimmel, had moeten bereiken, werd ergens opgehouden. Ruim een kwartier na die actie, om 7 uur 2, nam men van Oahoe af op een van de radarinstallaties vijf-en-twintig vliegtuigen waar die op een afstand van 200 kilometer rondcirkelden; dat waren Japanse bommenwerpers die op de langzamer vliegende torpedotoestellen wachtten. De radarwaarnemers maakten de dienstdoende officier attent op die vijf-en-twintig vliegtuigen maar deze dacht dat het Amerikaanse toestellen waren welker aankomst op Pearl Harbor verwacht werd.
XCToen de Japanners ruim drie kwartier later, 7 uur 55, hun aanval inzetten, werd de Pacific Fleet volledig verrast.
XCAan de mogelijkheid van een Japanse overval op Pearl Harbor was door de Amerikaanse staven herhaaldelijk gedacht. Begin '39 was er in een
rationeel zou zijn, een oorlog met de Verenigde Staten met een overval op Pearl Harbor te beginnen. Eind januari '41 had de Amerikaanse ambassadeur in Tokio aan Washington bericht, van de Peruaanse gezant vernomen te hebben dat de Japanners plannen maakten voor een grootscheepse aanval op Pearl Harbor en op dat gevaar had de Amerikaanse minister van marine zijn ambtgenoot van oorlog nog eens extra gewezen. Trouwens, admiraal Kimmel zelf had medio februari in een brief aan de marinestaf geschreven: 'I jeel that a surprise attack (submarine, air or combined) on Pearl Harbor is a possibility.' 1 Generaal Marshall dacht er niet anders over. Maar toch: dat alles was aan Amerikaanse kant niet veel meer dan een abstract overwegen van de vele mogelijkheden die zich steeds bij oorlogshandelingen voordoen - mogelijkheden die trouwens onderschat werden want niemand dacht er aan dat de Japanners een aantal van hun vliegkampschepen tegelijk zouden kunnen inzetten.'
XCAan de waakzaamheid op en bij Pearl Harbor ontbrak veel. Admiraal Kimmel en de commandant van het Amerikaanse garnizoen, generaal Short, waren ijverige bevelhebbers maar zij legden het accent niet op die waakzaamheid maar op het traditioneeloefenen van hun ondergeschikten. Het gehele jaar '41 door werd door de staven in Washington bovendien nagelaten, zich er op Oahoe van te vergewissen of men reëel met de mogelijkheid van een Japanse overval rekening hield. Dat werd ook nagelaten in de periode van de besprekingen met N omoera en Koeroesoe, zelfs na die zöste november waarop Cordell Hull Japan de voet dwars gezet had. Het waren op zaterdag 6 en zondag 7 december pas de berichten met betrekking tot de op 6 december in de Zuidchinese Zee waargenomen Japanse schepen welke in Washington acute ongerustheid wekten - maar juist die berichten concentreerden de aandacht op de Zuidchinese Zee en leidden haar van Pearl Harbor af Desniettemin werden op dat late moment toch aan Kimmel en Short telegrammen gestuurd die de opdracht inhielden, bij uitstek waakzaam te zijn. Al dieveroverd. Zij eindigden: 'Whether the offensive will be made against the Burma Road,
t Aangehaald in M. S. Watson: p. 470. 2 Op 27 november '4I, daags nadat Hull zijn scherpe eisen aan de Japanners had voorgelegd, hadden de chefs van de Amerikaanse leger- en van de marinestaf, generaal Marshall en admiraal Harold E. Stark, er president Roosevelt in een gemeenschappelijk memorandum op gewezen dat zij het theoretisch voor mogelijk hielden dat Japan de Birmaweg, Thailand, Malakka, Nederlands-Indië, de Philippijnen of de Sowjet-Unie zou aanvallen; dit laatste was, meenden zij, hoogst onwaarschijnlijk en een aanval op Malakka en Nederlands-Indië verwachtten zij pas nadat eerst de Philippijnen waren
telegrammen kwamen hun door een veelheid van onbenullige oorzaken niet op tijd onder ogen. Er werd dus in Pearl Harbor geen enkele extra-voorzorgsmaatregel genomen. Men leefde er in een vredes-, niet in een oorlogssfeer en zondagmorgen vroeg was van de officieren van de Pacific Fleet die zich zaterdagavond van boord hadden mogen verwijderen, nog meer dan een derde niet teruggekeerd.
XCDe Japanse luchtaanval duurde bijna twee uur. Hij richtte zich niet alleen op de schepen maar ook op de 140 Amerikaanse bommenwerpers en 108 jagers die ter verdediging zouden kunnen opstijgen. Van die 248 toestellen werden er 188 vernield en 30 zwaar beschadigd. Een klein aantal kon in de pauzes tussen de aanvallen der Japanners opstijgen. In luchtgevechten en door het afweervuur dat men hier en daar kon uitbrengen, gingen 29 van de 360 Japanse toestellen verloren. De Japanse bommen en torpedo's hadden een vernietigende uitwerking. De acht Amerikaanse slagschepen werden alle tot zinken gebracht of zeer zwaar beschadigd. Hetzelfde geschiedde met drie kruisers, drie torpedobootjagers en vier andere marineschepen. De Amerikanen verloren ca. drie-en-twintighonderd man aan doden, de Japanners nog geen honderd.
XCAdmiraal Jamamoto's plan was met succes bekroond.
XCMaar toch niet met een volledig succes: de drie modernste, potentieel gevaarlijkste eenheden van de Pacific Fleet, de drie vliegkampschepen, hadden zich niet in het aanvalsgebied bevonden. In zoverre was de volledige uitschakeling van de Pacific Fleet niet gelukt. En in nog een opzicht, dat veel belangrijker was, ging Jamamoto's berekening niet op. Er was geen sprake van dat de zware slag die aan de Pacific Fleet toegebracht was, het moreel van de Amerikaanse autoriteiten of van het Amerikaanse volk aantastte. Integendeel, bij voor- en tegenstanders van Amerika's deelneming aan de oorlog ging maar één roep op: wraak! Het probleem waar president Roosevelt meer dan twee jaar mee geworsteld had: hoe hij het Amerikaanse volk in eensgezindheid naast Engeland in de oorlog krijgen kon, was opgelost. Opgelost door de Japanners.
XCTrouwens, zelfs als behalve de acht slagschepen ook de drie vliegkampschepen van de Pacific Fleetvernietigd waren, ja zelfs als de Japanners hun aanval niet op die vloot geconcentreerd hadden maar, hetgeen wellicht effectiever geweest was, op de uitgestrekte basis-installaties,
moet men dan niet toch aannemen dat het de Amerikanen, opgezweept door de hun toegebrachte slag, dank zij hun productievermogen, organisatorisch talent en vindingrijkheid gelukt zou zijn, binnen een afzienbaar aantal jaren de krachtsverhoudingen in de Stille Oceaan weer beslissend in hun voordeel te wijzigen? De historicus van de Amerikaanse marine, Samuel E. Morison, heeft in die zin gelijk wanneer hij de overval op Pearl Harbor' a strategic imbecility' noemt:
XC'One can search military history in vain for an operation more fatal to the aggressor. On the tactical level, the Pearl Harbor attack was wrongly concentrated on ships rather than permanent installations and oil tanks. On the strategic level it was idiotic. On the high political level it was disastrous.' 1 Dat is allemaal juist, althans: juist gebleken. Gaat men evenwel van de normen uit die in de chauvinistische milieus golden waar japans koers bepaald werd, dan komt men tot een andere benadering en beoordeling. Om een tweede Amerikaanse historicus, Louis Morton, te citeren:
XC'Considering the alternatives, the international situation in the fall of 1941, and the risks, the japanese plan was not altogether as unrealistic as it has appeared to many. The seizure of Southeast Asia in the time allotted did not seem too difficult, and with the resources of this area thejapanese believed they could wage a defensive war along their outer perimeter for a long time. Certainly this course even with its risks was preferable from their point of view to submission.
XCIn the view of the leaders ofjapan, there was no honorable choice but war. The United States and Great Britain, they were convinced, were bent on destroying japan or reducing it to a minor power. Submission was unthinkable and japan had no alternative, 'but to resolutely plunge into war', while it still had the power to do so. The nation entered the war, wrote a prince of the Imperial Family, 'with a tragic determination and in desperate self-abandonment. s Ij it lost, 'there will be nothing to regret because she is doomed to collapse even without u/ar,"?
XCOok dat is allemaal juist, maar, gelijk gezegd (Morton geeft het al aan): alleen wanneer men uitgaat van de normen die in de milieus golden waar japans koers bepaald werd. juist die koers was tien jaar lang, sinds de inval in Mandsjoerije, met name door de Amerikanen met bezorgdheid7 2
1 S. E. Morison: dl. III (1948), p. 132 (verder aan te halen als: Morison, dl. III). 2 Louis Morton: (1962), p. 127.
gadegeslagen. Terecht. Was er wel een essentieel verschil tussen Hitler en Todjo en de zijnen? Tussen het optreden van de Wehrmacht en de SS in een land als Polen en dat van het Japanse leger in China? Was dus niet ook het Driemogendhedenverdrag eigenlijk de uitdrukking van een vèrgaande overeenstemming in de mentaliteiten die men bij Duitse nationaal-socialisten, Italiaanse fascisten en Japanse chauvinisten kon aantreffen?
XCNiet te ontkennen valt dat Roosevelt en Cordell Hull toen zij op 26 november Hulls eigen compromisplan lieten vallen en het vervingen door een voorstel waarvan zij geen moment mochten aannemen dat het ook maar een gespreksbasis met de Japanners kon vormen, er belangrijk toe bijgedragen hebben dat Japans heersers het besluit waar zij naar toegegroeid waren, een definitiefkarakter gaven: oorlog. Anderzijds kan men deze beslissende wending in het Amerikaanse beleid toch niet onverklaarbaar, zelfs niet ongerechtvaardigd noemen: als men de Japanse machthebbers in het ongestoord bezit liet van Mandsjoerije, van de helft van Frans-Indo-China en van de delen van China die zij veroverd hadden, was de kans groot dat zij vroeg of laat tot nieuwe aggressie zouden overgaan. Het was juist dat patroon van de traditionele Japanse politiek dat Roosevelt en Hull wilden doorbreken. Inderdaad, zij wensten dat Japan zijn expansiepolitiek opgaf. Het uitbreken van de oorlog in de Stille Oceaan moge dan mede door de wending in het Amerikaanse beleid bevorderd en bespoedigd, tot op zekere hoogte zelfs uitgelokt zijn, de diepere en de werkelijke oorzaak van die oorlog lag toch bij de Japanse ambities - ambities die (wij herinneren aan het plan voor de 'tweede' Gemeenschappelijke Welvaartssfeer) nog verder gingen dan zelfs Roosevelt en Hull bevroedden.
XCOp de dag van de grote aanval op Pearl Harbor en van de landingen in Thailand en op Malakka verklaarde Japan de oorlog aan de Verenigde Staten en aan het Britse Rijk. 'Wij', zo heette het in een verklaring van keizer Hirohito, waarin men alle elementen van de Japanse zelfbegoocheling kan aantreffen',bezetting. Geg~vens en documenten over de jaren 1942-1945 (1960), p. 95---96 (verder aan
I Tekst in (Stjchting Indië in de Tweede Wereldoorlog)
'Wij, bij de gratie van de hemel keizer van Japan, gezeten op de troon van een eeuwenlang ononderbroken rij van geslachten, maken aan Onze trouwe en dappere onderdanen bekend dat Wij hierbij de oorlog verklaren aan de Verenigde Staten van Amerika en het Britse Rijk ... Ongelukkigerwijze is het thans, tegen Onze wens in, onafwendbaar geworden dat Ons rijk de degens kruist met Amerika en Groot-Brittannië. Meer dan vier jaar zijn verlopen sinds China, dat de ware bedoelingen van Ons keizerrijk niet verstond en dat op roekeloze wijze om moeilijkheden vroeg, de vrede in Oost-Azië verstoorde en Ons keizerrijk dwong de wapens op te nemen ... Veel hebben Wij verdragen in de hoop dat Onze regering met vredelievende middelen een betere toestand zou kunnen scheppen. Maar Onze tegenstanders ... hebben op onbehoorlijke wijze iedere regeling gedwarsboomd. Intussen hebben zij hun economische en militaire druk versterkt om daarmede Ons rijk tot onderwerping te dwingen. Deze gang van zaken zou, indien Wij die op zijn beloop zouden laten, ... zelfs het bestaan van Ons volk in gevaar brengen ... De goddelijke geesten van Onze keizerlijke voorvaderen zien beschermend op Ons neer. Wij rekenen op de trouwen de moed van Onze onderdanen in het vaste vertrouwen dat de taak, Ons door Onze voorvaderen opgedragen, volbracht zal worden, dat de wortels van het kwaad spoedig uitgerukt zullen zijn en dat een duurzame vrede spoedig gevestigd kan worden in Oost-Azië, waardoor de roem en de glans van Ons keizerrijk bewaard zullen blijven.'
XCAan Nederland werd door Japan niet de oorlog verklaard - dat was van Japans kant een poging om bij de Indonesiërs in het gevlij te komen: jegens hen moest de indruk gewekt worden dat de verschrikkingen van de oorlog louter en alleen te wijten waren aan het beleid van de Nederlandse regering welke Japan de oorlog had verklaard en welker strijdkrachten samen met de Britse en Amerikaanse opereerden tegen de Japanse.'
XCInderdaad, Gerbrandyen de ministers van Kleffens (Buitenlandse Zaken) en Furstner (Marine) die op zondag 7 december de gehele dag bijeen waren geweest in het Londense hotel waar Gerbrandy een kamer bewoonde, kwamen omstreeks middernacht, toen bekend was dat Japan de Verenigde Staten en het Britse Rijk had aangevallen, tot de conclusie dat de ministerraad in buitengewone zitting bijeen moest komen teneinde de koningin voor te stellen, Japan de oorlog te verklaren - van Kleffens had toen al het ontwerp geschreven voor een koninklijke proclamatie welke die oorlogsverklaring bevatte. Telefonisch trachtteJapanners op het grondgebied van Nederlands-Indië waren geland, door de Japanse
I Een Japanse verklaring van die strekking werd op 12 januari '42, daags nadat de
Gerbrandy de vier op dat moment afwezige ministers te bereiken, maar geen hunner had zich nog bij zijn ambtgenoten kunnen voegen toen de minister-president om kwart over een de buitengewone kabinetszitting opende. Lang beraad was niet nodig. Om half twee belde Gerbrandy de koningin op en zei haar dat ook met het oog op het tijdsverschil met Indië (het was daar op dat moment negen uur 's morgens) onmiddellijk een beslissing genomen moest worden; ook was het noodzakelijk, 'dat de Verenigde Staten en Engeland zeer spoedig weten dat zij op ons ten volle kunnen rekenen nu zij aangevallen zijn. Het kabinet', aldus, in de kabinetsnotulen, het verslag van hetgeen Gerbrandy zei, 'geeft Uwe Majesteit in overweging goed te keuren dat aan Japan wordt meegedeeld dat Nederland zich in oorlog acht met Japan, gezien de opening van vijandelijkheden door Japan tegenover twee nauw met ons bevriende mogendheden.' Het telefoongesprek duurde maar kort: enkele minuten. 'De koningin', zo vertelde Gerbrandy ons achttien jaar later, 'zei zoiets als: 'Meneer Gerbrandy, als het moet, krijgt u mijn volle machtiging hiervoor.' ' 1
XCVan Starkenborgh zou met zijn echtgenote het weekend van zaterdag 6 en zondag 7 december in zijn landhuis te Tjipanas doorbrengen, op de bergweg van Buitenzorg naar Bandoeng. Hij was in zoverre ietwat gerustgesteld dat hij, zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, op de yde uit Londen vernomen had dat de Britse regering aan Nederland haar volledige steun had toegezegd voor het geval Nederlands-Indië zou worden aangevallen." Zou Japan de grote sprong wagen? Hij twijfelde, nog steeds. Zaterdagmorgen kwam er slecht nieuws: hij werd in Tjipanas opgebeld door admiraal Helfrich die hem vertelde van de Japanse schepen die in de Zuidchinese Zee waargenomen waren. Dus toch oorlog? Hij besloot, zondagochtend vroeg naar Batavia terug te gaan. De zondag werd een dag zonder verontrustend nieuws, maar in de nacht van zondag op maandag werd hij om drie uur opgebeld door Ritman, het hoofd van de Regeringspubliciteitsdienst, die hem zei dat in een Amerikaans radio
1 Gerbrandy, I4 okt. I959. 2 Na dat bericht liet hij, gelijk eveneens al weergegeven, de Australische regering verzoeken, onmiddellijk de afgesproken Australische ver sterkingen naar Timor en Ambon te zenden.
programma gezegd was dat de Japanners Pearl Harbor aangevallen hadden. 'Het klonk', vertelde van Starkenborgh later, 'werkelijk ongeloofwaardig' - de gouverneur-generaal had het in het bijzonder voor onwaarschijnlijk gehouden dat Japan de worsteling met de Verenigde Staten zou aandurven en trok dan ook de juistheid van het bericht omtrent Pearl Harbor in twijfel. Hij gaf opdracht, dat bericht alsmede overeenkomstige berichten omtrent Japanse luchtaanvallen op Singapore en Manila (beide steden waren gebombardeerd terwijl de straatverlichting volop brandde) niet aan de pers door te geven. 'Naarmate het later werd, werd er', deelde hij aan de Enquêtecommissie mee, 'meer aandrang uitgeoefend om de berichten vrij te geven voor de pers of mijn verklaring af te leggen' (een verklaring inzake het intreden van de oorlogstoestand welke hij gereed had liggen),
XC'maar ik durfde dit laatste nog niet, aangezien er alleen maar berichten van nieuwsagentschappen waren. Ik wachtte op officieel bericht. Wij hadden met vele autoriteiten in Oost-Azië een codewoord afgesproken dat zij eenvoudig hadden af te geven wanneer hun gebied werd aangevallen en die, codewoorden kwamen maar niet binnen.' 2
XCOmstreeks zes uur waren zij nog niet ontvangen, maar toen meende van Starkenborgh dat hij het er maar op moest wagen. Op maandagochtend om half zeven (in Londen: zondagavond elf uur) klonk zijn stem in een uitzending van de Nirom:
XC'Medeburgers! Door onverhoedse aanvallen op Amerikaanse en Britse gebieden, terwijl diplomatieke besprekingen nog gaande waren, heeft het Japanse keizerrijk bewust gekozen voor een beleid van geweld. Deze aanvallen, die welhaast aan waanzin doen denken en thans, naast het reeds strijdend China, de Verenigde Staten van Amerika en het Britse Rijk in actieve oorlog met Japan betrokken hebben, beoogden de vestiging van Japans heerschappij over heel Oost- en Zuid-Azië. Deze veroveringslust richt zich, zeker niet in de laatste plaats, ook op Nederlands-Indië. De Nederlandse regering aanvaardt deze uitdaging en neemt tegen het Japanse keizerrijk de wapens op."
XCNa zijn toespraak gaf van Starkenborgh opdracht, de ca. tweeduizend Japanners die Indië nog niet verlaten hadden, te interneren - een code73
1 Van Starkenborgh in 1. de Jong: (I966), p. 3II. 2 Getuige van Starkenborgh, punt n, ongepublic. verhoren, vraagno. 29 I48. 3 Tekst o.m. in van Maak: p. I30-31.
telegram waarin hij dat aan de regering berichtte, kwam 's nachts om tien voor één in Gerbrandy's hotel binnen, d.w.z. nog vóór de opening van de buitengewone kabinetsvergadering waar het formele besluit genomen moest worden dat Nederland Japan de oorlog zou verklaren.
XCDe gehele zondag had Gerbrandy getracht, radiotelefonisch contact te krijgen met van Starkenborgh - dat was mislukt door storingen in de atmosfeer. Maandagochtend vroeg wilde het wéér niet lukken, maar om elf uur Londense tijd (half zeven 's avonds Indische tijd) kwam eindelijk de verbinding tot stand. 'Ik gevoel behoefte', zei Gerbrandy onder meer tot de gouverneur-generaal, 'u mondeling een blijk van medeleven te geven en u in de komende uiterst moeilijke tijden alle kracht toe te wensen. Onnodig te zeggen dat mijn ambtgenoten en ik volkomen instemmen met het door u reeds gisteravond op grond van de gemaakte afspraak' (de afspraak tussen de regering en het Indische gouvernement) 'genomen besluit, dat Nederlands-Indië zich als deel van het rijk in oorlog bevindt met japan." Gerbrandy's laatste woorden waren: 'Hou en trouw in nood en dood."
XCMaandagmiddag werd de koninklijke proclamatie" door de koningin ondertekend en door alle ministers gecontrasigneerd.' Gerbrandy las 's avonds de tekst in een uitzending van Radio Oranje voor. 'Ik en al mijn onderdanen', aldus het slot,
XC'rekenen op de moed, de vastberadenheid en de volharding van allen in Indië. In vertrouwen op God, Die al mijn onderdanen in vrijheid willen dienen en Die weet dat onze zaak rechtvaardig en ons geweten rein is, aanvaarden wij met machtige bondgenoten de strijd. Wij zullen deze strijd winnen! En ons koninkrijk, beproefd maar gelouterd en gestaald tegelijk, zal krachtiger en meer dan ooit73
1 Ik heb de gezagsverhoudingen binnen het koninkrijk tot Gerbrandy's levendige verontwaardiging lelijk door elkaar gehaald toen ik op maandagochtend 8 december in een speciale uitzending van Radio Oranje, waarin ik eerst al het nieuws weergaf, zei: 'De regering van Nederlands-Indië heeft Japan de oorlog verklaard.' Mijn tekst bevatte verder een groet aan onze bondgenoten, oude en nieuwe; 'wij weten', zei ik, 'dat allen in Indië, blank en bruin, sinds de brute aanval op ons Nederland slechts één gedachte kennen: dit schone land aan de evenaar tot een hecht en krachtig bol werk der demoeratie te maken' - wat wist ik weinig van het werkelijke Indië af! 2 P. Kasteel: 'Overzicht der gebeurtenissen op 6 en 7 december (1941)' (30 dec. 1941). 3 Tekst: p. 34-35. 4 Gezant Pabst kon de Nederlandse oorlogsverklaring pas op IQ december overhandigen aan de Japanse onderminister van buitenlandse zaken - de minister had geweigerd hem te ontvangen. De gezant kon toen ook meedelen dat het neutrale Zweden zich bereid had verklaard, de Nederlandse belangen in het Japanse machtsgebied te behartigen.
één onder onze vrije vlag in een van aggressie verloste wereld in onaantastbare fierheid staan.'
XCDrie maanden later bevond zich nagenoeg heel Indië in Japanse handen en maakten de Indonesische politieke voormannen zich op tot de vorming, onder Japanse auspiciën, van een eigen Indonesische regering.
XCDe enorme verwoestingen die in Pearl Harbor waren aangericht, maakten het de Amerikanen voorlopig onmogelijk enig belangrijk initiatief te nemen in de worsteling met Japan. Hun drie vliegkampschepen waren gespaard maar konden vooreerst niet samen met andere zware eenheden zoals slagschepen opereren. Trouwens, wilde men die vliegkampschepen inzetten ter verdediging van de verre Philippijnen, dan moesten eerst steunpunten worden ingericht in het immense zeegebied tussen de Hawaii-eilanden en Australië en vooralook in Australië zelf - dat zou maanden vergen. Anders gezegd: voor de afweer van het Japanse offensief in de Nanjo waren na Pearl Harbor aan de zijde van Japans tegenstanders ter zee slechts twee zware eenheden beschikbaar: het Britse slagschip 'Prince of Wales' en de Britse slagkruiser 'Repulse' die op 2 december in de marinebasis Singapore waren aangekomen. Zij zagen er zich zes dagen later geconfronteerd met een situatie waarbij Japan bezig was, invasietroepen te ontschepen in het uiterste zuiden van Thailand, vlakbij de grens van Malakka, alsook in het noorden van Malakka-zelf. Nu passief te blijven was voor de commandant van het Britse eskader, ViceAdmiral Sir Tom Phillips, onaanvaardbaar en met instemming van de commandanten van de twee zware Britse eenheden besloot hij in het begin van de middag van de eerste oorlogsdag, 8 december, onverwijld uit te varen en de strijd met de Japanners aan te gaan. Tegen het vallen van de korte avondschemering verliet hij Singapore. Waar zich de Japanse vlooteenheden bevonden die de Japanse transportschepen dekten, wist hij niet - noch die vlooteenheden, noch dietransportschepen kon hij op de çde vinden en de paar vliegtuigen die op het eiland Singapore en op Malakka opgestegen waren om de Japanners te zoeken en hem in de lucht steun te verlenen, namen de Japanners evenmin waar. Tot die vliegtuigen behoorden de drie vliegboten van de , Marineluchtvaartdienst welke admiraal Helfrich volgens de tevoren opgestelde oorlogsplannen op 3 december naar Singapore had verplaatst. Zij kwamen op de çde in zware regenbuien terecht en 'tenslotte', aldus later een der commandanten,
'werd de regen zo dik dat ik, wanneer de zaak niet zo belangrijk was geweest, de verkenning zou hebben afgebroken. Het was toch doelloos ... ternauwernood waren de eigen vleugelpunten te onderscheiden. Ik liet de verkenning doorgaan, maar ontving van alle vliegtuigen bericht dat het een hopeloze zaak was.' I
XCMeer geluk hadden de Japanners: tussen de tropische regenbuien door ontdekte een van hun onderzeeboten de 'Prince of Wales' en de 'Repulse' in de middag van de çde,
XCPhillips die in de richting van Singapore was gaan varen, wendde in de nacht van de çde op de rode de steven, toen hem het (onjuiste) bericht had bereikt dat de Japanners bezig waren meer zuidelijk op Malakka een derde landing uit te voeren. Weer kon hij de vijand niet vinden, maar tegen het einde van de ochtend van de lode werden zijn twee schepen aangevallen door vijf-en-vijftig Japanse torpedovliegtuigen en vier-endertig bommenwerpers die alle in Indo-China waren opgestegen; er geschiedde iets wat zich in de Tweede Wereldoorlog nog nimmer had voorgedaan: varende en zich heftig verdedigende zware eenheden werden met door vliegtuigen gelanceerde torpedo's (evenals bij Pearl Harbor werkten ook hier de Japanse torpedo's perfect) tot zinken gebracht.
XCHet was, opnieuw, een katastrofale nederlaag; zij betekende immers dat zich nu ook in het gehele gebied van de Nanjo geen Geallieerde zware eenheden meer bevonden. Ter zee waren de Japanners er voorlopig heer en meester.
XCDe Britse Admiralty maakte onmiddellijk het verlies van de 'Prince of Wales' en de 'Repulse' bekend (van de ruim negen-en-twintighonderd opvarenden kwamen elfhonderdveertig, onder wie admiraal Phillips, om het leven) - diep was de indruk welke dat bericht met name in Nederlands-Indië maakte: men had er steeds hoog tegen de Britse Navy opgezien en nu had deze op de derde oorlogsdag haar enige twee zware eenheden die zich bij Indië bevonden, verloren! Misschien werd de strategische betekenis van dat verlies onder het grote publiek slechts door weinigen beseft, maar aan admiraal Helfrich was zij duidelijk. 'Toen het bericht mij bereikte', schreef hij in zijn Memoires, 'zei ik: 'Grote God!' Dat had ik misschien niet hardop mogen zeggen, maar het kwam uit de grond van mijn hart.'?
XCDe Baai van Camranh, jolo en Davao waren de punten waar dejapanse invasie-conpooien samengesteld werden. Hun routes zijn aangegeven met rode
SOEMBAWA
XC:ebr.- .. ""PM~R .' o.o.T7MORZEE 19 febr .•• PALAU 6 ...... ..... ..... .................. ..... .................. ..........................ARAFOERA-ZEE ,
48ste divisie los uit het verband van het Veertiende Leger (daarmee accepteerde hij dat de strijd op Luzon langer zou duren dan oorspronkelijk in de bedoeling lag) en voegde haar toe aan het Zestiende. Daarbij merken wij nog op dat dat Zestiende Leger in de gelegenheid was, een beroep te doen op Japanse parachutisten-eenheden die rechtstreeks onder het opperbevel van de Nanjo-legergroep ressorteerden, en dat bovendien tegen Indië zou worden opgetreden door sterke detachementen Japanse marine-landingstroepen.
XCDe operaties van de Nanjo-legergroep werden gedekt door een Japans smaldeel dat, gelijk reeds vermeld, bestond uit een licht vliegkampschip, twee slagkruisers, twee-en-twintig kruisers, zeven-en-vijftig torpedobootjagers en acht onderzeeboten; het was numeriek verre de meerdere van de zeestrijdkrachten waarover de Amerikanen, de Britten, de Nederlanders en de Australiërs in de Nanjo beschikten en bovendien waren de Japanse eenheden kwalitatief beter dan de meeste eenheden van hun tegenstanders. Numeriek sterker en kwalitatief beter was ook de Japanse luchtmacht die de operaties van het Japanse leger en van de Japanse vloot ondersteunde met ca. 700 leger- en ca. 640 marinevliegtuigen.
XCIn Nederlands-Indië was het voor de Japanners van primair belang, de hand te leggen op de aardolie-installaties van Tarakan, Balikpapan en Palembang. Palembang zou pas aangevallen worden als op het schiereiland Malakka en op het eiland Singapore voldoende vorderingen waren gemaakt, Tarakan en Balikpapan kwamen eerder aan de beurt.
XCEr waren, wat Nederlands-Indië betrof, voor de Japanse invasievloten, d.w.z. voor de steeds door vliegtuigen en marine-eenheden gedekte transportschepen, drie verzamelpunten (zie kaart XII op de pag.'s 738739): de Baai van Camranh op de kust van Indo-China, de rede van Davao op Mindanao, het zuidelijkste grote eiland van de Philippijnen, en de rede van Jolo, het belangrijkste eiland in de tot de Philippijnen behorende Soeloe-archipel. In Davao nestelde de Sakagoetsji-brigade zich op 20 december, op Jolo op de z yste; zij was ingescheept op de Japanse basis Palau, ten oosten van de Philippijnen (zie kaart XI op de pag.'s 706-707).
XCNadat nog in december de twee belangrijkste punten op Brits-Borneo: Miri en Kuching (bij beide plaatsen lagen aardolie-installaties) waren veroverd door uit de Baai van Camranh aangevoerde troepen, werden Menado en Tarakan op II januari '42 aangevallen van Davao uit; daarbij werden bij de aanval op Menado, die aan mariniers was toevertrouwd, ook parachutisten ingezet. Mariniers maakten zich vervolgens eind januari op Zuidoost-Celebes meester van het vliegveld Kendari en begin februari op Zuidwest-Celebes van Makassar - de verovering van Kendari
was voor de Japanners van speciale betekenis omdat zij daar onmiddellijk vliegtuigen konden stationeren waarmee zij o.m. boven de Javazee alsook boven Java gingen opereren. Het was dan ook van Kendari uit dat Soerabaja en de belangrijkste vliegvelden op Java van begin februari af gebombardeerd werden.
XCTegelijk met Menado, op I I januari dus, werd Tarakan van Davao uit aangevallen door de Sakagoetsji-brigade - delen van diezelfde brigade veroverden twee weken later Balikpapan (zowel in Tarakan als in Balikpapan waren de aardolie-installaties vernield) en ruim twee weken later, daags nadat Makassar viel, Bandjermasin.
XCDe verovering van Kendari, Makassar en Bandjermasin hield een ernstige bedreiging in voor de bondgenoten die inmiddels op Java een gemeenschappelijke Amerikaans- Brits- N ederlands( Dutch)- Australische bevelsorganisatie hadden geschapen, Abda-Command, met de Britse generaal Sir Archibald Wavell als opperbevelhebber: hij diende de verdediging te coördineren van een gebied dat zich (zie kaart XI op de pag.'s 706-707) in een wijde boog uitstrekte van Birma tot de Noordaustralische havenplaats Darwin. Singapore en Darwin waren bij Indië de belangrijkste steunpunten van die boog. Singapore werd in de loop van januari steeds sterker bedreigd door de op Malakka sneloprukkende Japanners - eind januari waren de verdedigers op het eiland Singapore samengedrongen. De grote havenstad viel op 15 februari, de dag waarop delen van de j Sste divisie, uit de Baai van Camranh aangevoerd, zich met steun van parachutisten meester maakten van Palembang waar de vernieling van een van de twee grote raffinaderijen mislukte.
XCAan deze snelle Japanse vorderingen verbond Wavell de conclusie dat Java niet te houden was en dat twee Australische divisies die naar dat eiland onderweg waren, beter naar elders gedirigeerd konden worden; deze conclusie, op 16 februari door hem voorgelegd aan het college dat de Geallieerde strategie was gaan bepalen, de Combined Chiefs of Staff, werd onderschreven. Abda-Command werd als uitvloeisel daarvan op 25 februari opgeheven, waarna de verantwoordelijkheid voor de verdediging van Indië weer bij het Nederlands-Indisch gouvernement kwam te berusten, t.W. bij van Starkenborgh als opperbevelhebber, in feite bij generaal ter Poorten voor de strijd te land en bij admiraal Helfrich voor die ter zee - beiden konden daarbij beschikken over de nog in Indië aanwezige Britse, Amerikaanse en Australische strijdkrachten.
XCEr was inmiddels op Java een aantal moderne Amerikaanse bommenwerpers aangekomen, de meeste via de Atlantische Oceaan, Afrika en de Indische Oceaan overgevlogen, en erwaren moderne Amerikaansejagers 74
gearriveerd die Java in etappes, d.w.z. via de vliegvelden te Darwin, op Timor, op Soemba en op Bali hadden bereikt. Die oostelijke toevoerweg werd door de Japanners uitgeschakeld: nadat een detachement van de j Sste divisie, uit Davao afkomstig, zich eind januari van Ambon had meester gemaakt (ook daar lag een vliegveld), werd in de derde week van februari Darwin in puin gelegd door Japanse vliegtuigen en werden de vliegvelden van Bali en Timor door de Japanners veroverd - Bali van Makassar, Timor van Ambon uit. Daarmee was Java geïsoleerd.
XCEen deel van de vliegtuigen die Darwin hadden geteisterd, was niet afkomstig van het lichte Japanse vliegkampschip dat wij eerder memoreerden, maar van andere: vier van de zes grote vliegkampschepen die Pearl Harbor hadden aangevallen; die vier, die ca. 300 vliegtuigen aan boord hadden, waren midden februari samen met vijf kruisers en acht torpedobootjagers in de buurt van de Indische archipel gaan opereren - zij verplaatsten zich later in februari naar de Indische Oceaan bezuiden Java teneinde te voorkomen dat Geallieerde marine-eenheden en koopvaardijschepen van het ómsingelde eiland konden ontsnappen, hetzij naar Australië, hetzij naar Brits-Indië en Ceylon, hetzij naar Zuid-Afrika, Twee andere Japanse eskaders hadden opdracht, de voor Java bestemde invasie-convooien te dekken.
XCAanvankelijk had generaal Imamoera, opperbevelhebber van het Zestiende Leger, opdracht gekregen om midden februari op Java te landen, maar die landingen (Imamoera had bepaald dat zij op vier punten op Java's noordkust zouden plaatsvinden) werden eind januari op verzoek van de Japanse marine die nog niet al haar voorbereidingen voltooid had, twee weken uitgesteld. Teraoetsji, de opperbevelhebber van de Nanjo legergroep, bepaalde op 10 februari dat zij op de zöste moesten plaatsvinden. Daartoe gingen twee grote convooien onderweg: een westelijk en een oostelijk. Het westelijke convooi dat in vijf-en-vijftig transportschepen o.m. de zde infanterie-divisie vervoerde alsmede een tot de j Sste divisie behorende, door kolonel Sjoji gecommandeerde .brigade die opdracht had, zich op Java onmiddellijk van het belangrijke vliegveld Kalidjati meester te maken, was afkomstig uit de Baai van Camranh, het oostelijke convooi dat de hoofdmacht van de 48ste infanterie-divisie aan boord had, uit de haven van Jolo; aan dat convooi werd in Bandjermasin de Sakagoetsji-brigade toegevoegd - het ging toen twee-en-veertig transportschepen tellen.
XCTerwijl die convooien Borneo aan de west- en oostzijde passeerden, constateerden de Japanners dat zich in de Javazee nog steeds vrij sterke Geallieerde vlooteenheden bevonden; zij behoorden tot de onder bevel
van schout-bij-nacht Doorman opererende Combined Striking Force die begin februari was gevormd en die, hoofdzakelijk door de Japanse superioriteit in de lucht, weinig had kunnen uitrichten. Krachtens een door van Starkenborgh goedgekeurd bevel van Helfrich (een bevel dat in de lijn lag van de algemene aanwijzingen van de Combined Chiefs oj Staff) diende die Combined Striking Force in de Javazee te blijven teneinde de Japanse landingen te voorkomen of op zijn minst te vertragen. Inderdaad, die vertraging lukte maar het was er slechts een van drie dagen: in verband met de aanwezigheid van de Combined Striking Force werden de landingen op de zöste februari twee dagen uitgesteld en op de 27ste werd door het ingrijpen van het oostelijk deel van de Combined Striking Force, dat zware verliezen leed, tot nogmaals één dag uitstel besloten - trouwens, ook het westelijk Japans dekkingseskader moest toen nog enkele eenheden van de Combined Striking Force uitschakelen. De landingen vonden vervolgens in de nacht van 28 februari op I maart plaats. Een week later was de strijd ten einde.
XCNadien werden nog Middenen Noord-Sumatra bezet door uit Malakka en Singapore overgestoken delen van het Japanse Vijf-entwintigste Leger - zij ontvingen na hun landingen (I2 maart) vooral in Atjeh, waar het tot een grote opstand gekomen was, veel steun van inheemse zijde. Later in '42 zonden de Japanners nog bezettingsdetachementen naar verschillende van de Kleine Soenda-eilanden en naar enkele andere belangrijke punten in de Grote Oost.
XCAfgezien van het ingrijpen van de Combined Striking Force hebben wij in het voorafgaande geen melding gemaakt van bondgenootschappelijke militaire acties waardoor het verloop van de strijd werd gewijzigd. Zeker, vooral ter zee en in de lucht spanden de bondgenootschappelijke strijdkrachten zich tot het uiterste in en bij enkele gelegenheden slaagden zij er in, de Japanners verliezen toe te brengen, maar deze waren licht en zij hielden de Japanners niet wezenlijk op, integendeel: hun gehele operatieplan in de Nanjo werd met de precisie van een uurwerk en binnen de gestelde termijn uitgevoerd.
XCVoordat de strijd ontbrandde, hadden de meeste Europeanen in Indië, zoals wij eerder deden uitkomen, de Japanners onderschat en misschien mogen wij schrijven dat zij in december '4I, toen de Japanners nog
nergens in Indië voet aan land hadden gezet (behalve op Brits-Borneo, maar dat was Brits gebied, niet Nederlands), de nog te voeren strijd met groot vertrouwen tegemoet zagen. Dat vertrouwen kreeg een zware schok op IS februari toen bericht werd dat de voor onneembaar gehouden grote Britse basis Singapore gevallen was. Nadien verspreidde zich vooral binnen het Knil de opvatting (een opvatting die zich bij sommigen al eerder had gevormd) dat tegen Japanners niet te vechten viel. Zij werd versterkt door geruchten dat de vijand plaatselijk met grote wreedheid was opgetreden. 'De gang van zaken', zo schreef later Vromans met betrekking tot de strijd te land,
XC'was meestal dat bij de landingsplaats kleine schermutselingen voorkwamen die aan de overige troepen nauwelijks bekend werden voordat deze begonnen terug te trekken. Steeds weer waren het de Japanse vliegtuigen die het pleit snel beslechtten, terwijl men nauwelijks iets van de eigen luchtmacht merkte. Vooraf werd gebombardeerd, dan kwam de landing en daarna was het steeds maar terugtrekken, hier en daar zelfs vóór de landing. De terugtocht vond dan plaats naar voorbereide stellingen maar deze bleken niet zo best en dan zette meteen de ontreddering in: er was geen behoorlijke voeding, er was geen samenhang, er was geen gedachte aan standhouden. Hoogst ontmoedigend was dit alles: of er goed of niet goed gevochten was, maakte geen verschil - weer was een groot stuk van Indië verloren gegaan .
XC. . . Daar waar opdracht gegeven was, op goed verdedigbare punten tot het uiterste stand te houden, kwam meestal van de uitvoering van die opdracht niets terecht. Voordat die punten bereikt waren, had al een terugtocht plaatsgevonden en terugtrekken betekent verlies van moreel, verlies van materiaal, verstoring van de verpleging, kortom: ook vechtend terugtrekken ontaardde te snel in vluchten ... De hoofdoorzaak van de demoralisatie was het reeds genoemde Japanse luchtoverwicht dat meestal absoluut was .
XC. . . Van ageren buiten de wegen was meestal geen sprake. Men had geen oefening in de rimboestrijd tegen goed gewapende tegenstanders en de ervaring die leerde dat vliegtuigaanvallen soms wel degelijk ontweken konden worden, ontbrak. De vijand kon de wegen die als smalle linten door het moeilijk begaanbare terrein liepen, eenvoudig uit de lucht vinden en die wegen, meestal onvernield op de bruggen na, waren uitstekende opmarsroutes voor de motoren rijwielcolonnes welke hij veelal improviserend samenstelde. Zonder dekking te zoeken reden die colonnes verder en doken dan op plaatsen op waar men hen nog lang niet verwachtte; dat werkte paralyserend.' 1
1 A. G. ~romans: 'De vooringenomenheid jegens ... de officieren in Nederlands Indië, 1936-1945', p. 19-20 (zonder de strekking te wijzigen, hebben wij in de formulering van dit citaat enige ondergeschikte wijzigingen aangebracht).
XCAldus gingen in januari en februari '42 de belangrijkste punten op Celebes, Borneo, Zuid-Sumatra, Ambon, Timor en Bali verloren en zo was ook het algemeen verloop van de strijd op Java - daarbij zien wij niet over het hoofd dat daar en elders sommige eenheden stevige weerstand boden.
XCDat algemeen verloop was aan de legerleiding bekend. Zij kreeg teleurstelling op teleurstelling te incasseren. In de legercommuniqué's vindt men die teleurstelling niet terug: gevreesd werd dat reële berichten over de snelheid en het gemak waarmee de Japanners hun overwinningen behaalden, het moreel van de nog niet ingezette troepen en van de Europese burgerij zouden ondermijnen. Het gevolg hiervan was dat zowel die troepen als die burgerij verbijsterd werden door wat zich in de eerste week van maart op Java afspeelde.
XCZiedaar het algemeen overzicht dat, naar wij hopen, de lezer in hoofdtrekken voor ogen blijft staan. Het is een overzicht van, als wij niet verder zien dan tot de algemene capitulatie van het Knil, precies drie maanden strijd: van 8 decembertot 8 maartnegentig dagen waarin aanvankelijk de opwekkende berichten niet ontbraken. Later werd het algemene beeld, als men de moed opbracht het nuchter te bezien, ongunstiger en toen leek de 8ste decemberwaarop de grote strijd was ontbrand, in een ver verwijderd, haast onwerkelijk verleden te liggen.
'4I '42 '4I,
XCNaar die eerste oorlogsdag in de Nanjo keren wij nu terug.
XCOp die 8ste december's morgens om half zeven had gouverneur-generaal van Starkenborgh in een korte radiotoespraak bekendgemaakt dat Nederland Japan de oorlog had verklaard. De marine, de marineluchtvaartdienst (de MLD) en de legerluchtmacht waren reeds op volle sterkte maar voor het Knil gold dat niet: de Europese reservisten waren nog niet opgeroepen. Dit waren in totaal ca. drie-en-dertigduizend man: een
kleine tweeduizend reserve-officieren, ruim dertienduizend minderen die in de jaren '31-'41 hun eerste oefening hadden ontvangen, de miliciens, en bijna achttienduizend bij wie dat vóór' 3 I het geval was geweest, delandstormers. Niet al die drie-en-dertigduizend reservisten zouden nu gemobiliseerd worden - de Staatsmobilisatieraad had immers bepaald dat velen, hoofdzakelijk wegens hun functie in het economisch leven, hun woonplaats niet zouden verlaten: zij behoorden tot de Z.g. noodformaties. Leden van die noodformaties waren evenwel in talrijke gevallen bij de Afvoer- en Vernielingscorpsen ingedeeld en dat betekende dat zij na de 8ste december de voortzetting van hun normale werk moesten combineren met intensievere voorbereidingen als leden van die corpsen.
XCVan de ca. drie-en-dertigduizend reservisten werden er omstreeks vijf-en-twintigduizend gemobiliseerd. Een klein deel van die vijf-entwintigduizend woonde en werkte in de Buitengewesten en werd daar op de ode al in werkelijke dienst geroepen, maar op Java was daar iets meer tijd voor nodig aangezien er binnen het Knil zorg voor moest worden gedragen dat de misschien twintigduizend grootverlofgangers die er dienden op te komen, goed zouden worden opgevangen. Op Java vond de mobilisatie plaats op 12 december - de stations waren op die dag stampvol: tallozen namen er afscheid van een echtgenoot, een vader, een zoon, die nu onder de wapenen was' geroepen. Geen van de Knilmilitairen kreeg overigens in die eerste tijd een vijand te zien en voor velen bestond de militaire taak voorlopig slechts uit het afmattende en geestdodende wachtlopen.
XCDe legerluchtmacht, de Marineluchtvaartdienst en de marine kregen meer te doen, want, nu de Japanners in Thailand en op Malakka waren geland, dienden volgens de plannen die in het najaar in bondgenootschappelijk verband waren uitgewerkt, Nederlandse lucht- en zeestrijdkrachten aan het Britse opperbevel in Singapore ter beschikking te worden gesteld. Met enkele was dat al vóór de 8ste het geval geweest, immers: admiraal Helfrich had voordien twee onderzeeboten, de 'K 17' en de '0 16', onder Engels bevel geplaatst en een groep Dornier-vliegtuigen van de MLD naar Singapore gezonden. De admiraal had de afdelingshoofden van zijn departement op de eerste oorlogsdag alom vijf uur 's morgens bijeengeroepen, anderhalf uur dus voor van Starkenborghs radiorede, Het werd een korte, zakelijke bespreking - alle dramatiek ontbrak. Dat nu de strijd met Japan ontbrand was, 'maakte', schreeflater Vromans, die als hoofd van de afdeling materieel aanwezig was, 'niet de indruk die men zou verwachten. De situatie was eigenlijk gemakkelijker
dan voordien.' i In algemene zin zei Helfrich slechts zoiets als; , 't Is oorlog en we motten zorgen dat we er met ere uitkomen.' 2
XCNog diezelfde dag voegde de vlootvoogd aan de twee onderzeeboten die al onder Engels bevel opereerden, niet minder dan vijf toe: de 'K II', 'K 12' en 'K 13' en de '019' en '020', en verplaatste hij de drie onderzeeboten die bij Tarakan lagen, de 'K 14', 'IS' en '16', naar de Zuidchinese Zee; de kruiser 'Java' die, gelijk vermeld, op de 6de aan de Britse opperbevelhebber ter beschikking was gesteld, kwam op de ode in Singapore aan.
XCOok een deel van de legerluchtmacht werd naar Singapore verplaatst: 27 Glenn Martin~bommenwerpers en (later in december) 12 Brewster jagers. Bovendien kreeg het in Singapore gevestigde Far Eastern Command de operationele beschikking over Nederlandse bommenwerpers enjagers die op vliegvelden op Sumatra dan wel op het geheime vliegveld Sing-. kawang II op West-Borneo werden gestationeerd, terwijl dat Far Eastern Command via het Nederlands opperbevelook nog een beroep kon doen op de toestellen die naar Samarinda II, op Oost-Borneo (zie kaart XII op de pag.'s 738-739), waren overgebracht. Een-en-ander betekende dat meer dan vier-vijfde van alle operationele bommenwerpers en de helft van alle operationele jagers van de legerluchtmacht in december ingezet werden ter verdediging van Britse gebieden: Singapore, Malakka en Brits-Borneo.
XCOp de krijgsverrichtingen van al deze lucht- en zeestrijdkrachten komen wij nog terug.
XCOok in andere opzichten stelde Indië zich op de nuzo nabij gekomen oorlog in. Ten behoeve van het gouvernement vorderde admiraal Helfrich terstond alle Indische zeeschepen, hetgeen betekende dat het gouvernement voortaan bepalen zou, hoe en waar die schepen (135 van de KPM, 21 van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, 13 vail de Rotterdamse Lloyd, 12 van de n.v. Celebes Kustvaart Maatschappij en 4 van deW.
I A. G. Vromans: 'Verslag 1941-1945' (febr.s-april 1946), p. 9 (IC, 53501). 2 A.v.: 'Aantekeningen bij de artikelen van A. Besnard over K L. Bezerner: p. 10.
java-China-japan-lijn') zouden worden gebruikt. Gezien de mogelijkheid dat Tandjong Priok en Soerabaja te lijden zouden krijgen van Japanse aanvallen, werd voorts op I I december besloten, de scheepvaart naar en van Java zoveel mogelijk te leiden via Tjilatjap aan de zuidkust, waar de Staatsmobilisatieraad zich al moeite had gegeven, de haven beter te outilleren; naar datzelfde Tjilatjap werd het 8000 tons-droogdok uit Tandjong Priok versleept en de KPM bracht er een drijvende werkplaats heen. Uit Priok tenslotte werd de gehele assemblage-werkplaats van General Motors in honderd splinternieuwe vrachtauto's overgebracht naar een plaats in Midden-Java.
XCVoorts werd op 8 december voor heel Indië de 'staat van luchtgevaar' afgekondigd: de gehele luchtbeschermingsdienst werd bemand en alle verduisteringsmaatregelen werden van kracht. Velen in Batavia leek dit bij uitstek zinvol, toen op de avond van de derde oorlogsdag, 10 december, opeens de alarmsirenes begonnen te loeien - het was overigens loos alarm, gevolg van het feit dat kustwaarnemers in het maanlicht enkele eigen toestellen welke nagelaten hadden, hun komst te melden, voor Japanse toestellen hadden aangezien." Ook later in december kwamen dergelijke vergissingen voor.
XCIn de grote steden op Java die aan de noordkust lagen, tekende zich op 8 december bij de inheemsen onrust af. In Soerabaja werden uit de onmiddellijke omgeving van het Marine-etablissement alle vrouwen en kinderen, de inheemse inbegrepen, geëvacueerd - het gevolg was dat ookafgespeeld, besloot van Starkenborgh te verhuizen naar een villa te Batavia die een
1 Eén schip van de Java-China- Japan-lijn lag op 8 december in de Baai van Tokio; het werd er onmiddellijk in beslag genomen. Een tweede schip van deze lijn, dat door een van de maatschappijen van het Mitsoei-concern gecharterd was, de 'Wilhelmina', had in de middag van 7 december een haven in het noorden van Japan verlaten - de gezagvoerder van dit schip ontving in de ochtend van de 8ste de aan alle schepen bekende radiografische waarschuwing uit Batavia dat Nederland zich in oorlog bevond met Japan (de waarschuwing bestond uit slechts één woord: 'Scherpschutter'). Zijn schip lag toen nog vrij dicht onder de Japanse kust. Prompt wijzigde hij zijn koers; hij liet verder de scheepsnaam verwijderen, alles wat wit was, zwart of grijs schilderen, een Russische vlag improviseren en een Russisch naamsein gereedhouden. Na een riskante en moeilijke tocht viel hij met zijn schip twee-en-een-halve week later in Dutch Harbor op de Amerikaanse Aleoeten binnen, bij Alaska dus; het schip werd daar door de Amerikanen in beslag genomen. 2 Dit eerste luchtalarm leidde er toe dat van Starkenborgh met zijn vrouwen dochter dekking moest zoeken in een sloot bij zijn paleis aan het Koningsplein te Batavia. Hij en de zijnen en de paleiswacht zaten er op rubber matten en werden er nat. Toen dit zich nog een tweede keer had
uit de andere delen van Soerabaja een grote uittocht plaatsvond: bijna driekwart van alle inheemsen verliet de stad, velen overigens om er na korte tijd, toen bleek dat Japanse aanvallen uitbleven, terug te keren. Overeenkomstige verschijnselen deden zich, zij het in geringere mate, in Batavia, wellicht ook elders, voor.
XCEr werd voorts door diegenen die er het geld voor hadden, druk gehamsterd. Op 8 december en volgende dagen was rijst in de kleinhandel op Java nog maar moeilijk te vinden - men zag dat als aanwijzing dat de groothandel, verwachtend dat de prijzen zouden stijgen, zijn voorraden vasthield. Daar trad het gouvernement tegen op; het departement van economische zaken had namelijk onmiddellijk de bevoegdheid gekregen om, zodra dat nodig was, voorraden consumptiegoederen in beslag te nemen en aan de kleinhandel door te geven. Van die bevoegdheid werd meteen gebruik gemaakt.
XCOok op de binnenlandse veiligheid was het gouvernement bedacht.
XCEen aantal Indonesiërs, van wie aan de PID bekend was dat zij nauwe relaties met vooraanstaande Japanners hadden onderhouden, werd gearresteerd, onder hen de hoofdredacteur van Antaya, het persbureau van de Indonesische nationalisten (dat bureau werd gesloten), en enkele andere j ournalisten.'
XCDan werd besloten, drie groepen personen, van wie aangenomen werd dat zij, kwam het tot een Japanse bezetting, de bezetter belangrijke diensten zouden kunnen bewijzen, uit Indië te verwijderen: de op 8 december nog aanwezige ca. tweeduizend Japanse burgers, de in een kamp in Noord-Sumatra geïnterneerde Duitsers en de fanatici onder de 'NSB'ers' die men in het fort Ngawi, sommigen (veertien) in de gevangenis te Cheribon, had opgesloten.
XCWat is er met deze drie groepen gebeurdj?
XCWij beginnen met de Japanners.
XCTot hun internering had, zoals aan het slot van het vorige hoofdstuk
I Hoe de nationalistische voormannen op de oorlogssituatie reageerden, zullen wij in hoofdstuk 15 weergeven. 2 Over hun lotgevallen schrijvend, overschrijden wij de tijdstermijn die voor dit hoofdstuk geldt; dit zalook hier en daar in de volgende paragraaf, 'Geallieerde nederlagen', geschieden.
vermeld, de gouverneur-generaal in de vroege uren van de 8ste opdracht gegeven nog voordat hij voor de radio sprak. Omstreeks tweeduizend Japanners werden op 8 december in heel Indië, tot op Nieuw-Guinea toe, gearresteerd. Bij een deel van die arrestaties werd nogal ruw opgetreden - er waren Japanners die nauwelijks gekleed naar de eerste verzamelpunten werden gevoerd. Vandaar kwamen uit Oost- en Midden- Java ongeveer tweehonderdvijftig arrestanten in het fort te Ngawi terecht waar zij aan de 'NSB'ers' werden toegevoegd. 'Het waren', schreef later de fortcommandant, majoor van Baarsel,
XC'slechts enige overjarige en versleten Jappen, dan enige Formosanen die wel de Japanse nationaliteit hadden maar door de jappen niet voor vol werden aangezien ... Verder nog een aantal met Jappen getrouwde Inlandse of Chinese vrouwen en hun kinderen. Maar ook waren geïnterneerd allen die bij de Jap in dienst waren, dus Javaanse toko-bedienden, kantoorpersoneel, zeelieden enz. Zo waren er ook enige Chinezen en Indo-Europeanen .onder en zelfs een Française die op een handelskantoor te Soerabaja werkte."
XCEind december werden in Ngawi ruim zeshonderd arrestanten uit Celebes en de rest van de Grote Oost binnengevoerd. 'zeer weinig echte en valide Jappen', aldus van Baarsel, 'meest Pormosarren en Inlanders die bij de Jap hadden gewerkt, Z.g.jappenvrienden."
XCEr was inmiddels besloten, de geïnterneerde Japanse mannen (alsook de Duitse) uit Indië te verwijderen.' Op 12 december had ministerpresident Gerbrandy dit denkbeeld geopperd in een telegram aan van Starkenborgh: 'Zal gaarne uw mening vernemen aanziens denkbeeld in hoeverregewenst Duitse en eventueel Japanse geïnterneerden naar Australië.' Vier dagen later had van Starkenborgh geantwoord:
XC'In het geval van een vijandelijke overmeestering van de interneringskampen van Duitsers en Japanners zullen dezen een aanmerkelijke steun zijn voor de invaller, vooral door hun bekendheid met land en volk. Verscheping thans naar Australië, Nieuw-Zeeland, Brits-Indië is aan te bevelen ... Spoedige terugzenping naar Japall van Japanse vrouwen en kinderen zou ik toejuichen doch ik zie in dat deze terugzending moeilijk te verwezenlijken is"
XCmoeilijk te verwezenlijken, doordat zulk een terugzending slechts kon
van Baarse!: 'Het NSB-interneringskatnp te Ngawi'; p. 64. 2 Av., p. 65. 3 De Japanse consulaire ambtenaren bleven er achter, geïnterneerd in een heitel op West Java. 4 Tekst van de beide telegrammen: dl. II b, p. 321.
plaatsvinden in het kader van een uitwisseling die vermoedelijk vele maanden van onderhandelen zou vergen.
XCVia de Nederlandse consul-generaal te Sydney kon van Starkenborgh eind december regelen dat de Japanners in Australië zouden worden geïnterneerd. Het betrof hier de groep uit Ngawi en een veel grotere groep die uit West-Java, Sumatra en Borneo afkomstig was en van wie de uit West-Java afkomstigen de laatste drie weken van december bij Bandoeng geïnterneerd waren geweest. De Bandoengse groep, aangevuld met de op Sumatra en Borneo opgepakte Japanners, werd in Tandjong Priok ingescheept aan boord van twee KPM-schepen en een van die schepen deed Tjilatjap aan om de groep uit Ngawi op te halen. In totaal werden ruim veertienhonderd Japanse mannen, ruim .driehonderd Japanse vrouwen en ruim tweehonderd Japanse kinderen naar Australië getransporteerd; zij stonden daarbij onder bewaking van een compagnie van het Knil: ca. tweehonderd landstormers - het was deze compagnie ('en het ligt voor de hand', aldus later een der Nederlandse autoriteiten in Australië, 'dat men daar niet de beste voor heeft uitgezocht' 1) die na de grote ineenstorting een van de twee Knil-compagnieën was die zich in Australië bevonden; de andere, waarover meer in hoofdstuk IS, kwam uit Nieuw-Guinea,
XCDe behandeling aan boord van de twee KPM-schepen liet, beweerden de Japanners later, veel te wensen over: zij kregen heel weinig voedsel en heel weinig drinkwater, dekens werden niet verstrekt, evenmin werden zij ooit gelucht. Enkelen stierven: twee volgens één, dertien volgens een andere bron. In Australië werden de daar aangekomenen in een interneringskamp opgesloten - een kleine duizend hunner werd later in '41 in Lourenço Marques, de hoofdstad van Portugees Oost-Afrika", uitgewisseld met burgers uit de landen van Japans tegenstanders die op. 8 december '41 in Japan geïnterneerd waren, en van die kleine duizend keerden toen bijna honderdtwintig mannen naar Indië terug; zoals van Nederlandse zijde voorzien was, gin:gen zij daar het Japanse bezettingsbestuur diensten bewijzen - de slechte behandeling die zij tijdens hun internering en transport ondervonden hadden, peperden zij, waar zij konden, aan de Nederlanders in.
XCOp 18 januari '42 dan ging de derde af te voeren groep Duitsers in Sibolga aan boord van de 'Van Imhoff', een oud en langzaam KPMstoomschip van bijna 3 000 ton. Tot deze vierhonderddrie-en-zeventig behoorden verschillende Duitse Joden die al in '38 of '39 van hun staatsburgerschap vervallen waren verklaard (maar desondanks in Indië waren geïnterneerd en vastgehouden), een groep anti-nationaal-socialistische niet-Joodse Duitsers, alle oudere geïnterneerden, bij na tachtig zeelieden, een-en-twintig zendelingen, veertien priesters, enkele kunstenaars en geleerden en tenslotte acht krankzinnigen - de te vervoeren groep als geheel mocht men, met de vorige twee vergeleken, als weinig gevaarlijk karakteriseren. Desondanks werden de gebruikelijke strikte voorzorgsmaatregelen genomen: aan de scheepsbemanning van vier-en75
1 Behalve op de al genoemde studie van Bezemer baseren wij onze beschrijving van de 'Van Imhoff' -ramp op het eveneens al genoemde boekvan C. van Heekeren:
tachtig personen werd een bewakingsdetachement van twee-en-zestig militairen toegevoegd: reservisten met een kader van enkele beroepsonderofficieren. De 'Van Imhoff' vervoerde dus in totaal zeshonderdnegentien personen. Er waren voldoende zwemvesten maar die zouden slechts korte tijd bescherming bieden tegen de dood door verdrinking en de overige reddingsmiddelen waren volslagen ontoereikend (er waren slechts één motorsloep, vijf gewone reddingssloepen, een kleine werkboot en een beperkt aantal reddingsvlotten aan boord); op dat laatste had de gezagvoerder kort voor zijn vertrek admiraal Helfrichs staf telegrafisch gewezen - het enige antwoord dat hij had gekregen was dat hij alle Duitsers onmiddellijk aan boord diende te nemen.
XCNa zijn vertrek uit Sibolga trachtte de gezagvoerder van de 'Van Imhoff' Sumatra, dat al geheel bestreken werd door op Malakka gestationeerde Japanse bommenwerpers, zo snel mogelijk achter zich te laten: hij volgde een route die hem bezuiden Nias om diep in de Indische Oceaan zou brengen en ging' bovendien, om aanvallen door Japanse onderzeeboten te bemoeilijken, in zig-zag koers varen.
XCDaags na het vertrek om omstreeks twaalf uur in de middag werd de 'Van Imhoff' een kleine honderd kilometer bezuiden Nias aangevallen door een Japanse bommenwerper. Het schip kreeg een nabij-treffer en sloeg lek. Om half één zond de gezagvoerder een noodsein uit: 'Lek geslagen, pompen kunnen niet bijhouden', korte tijd later seinde hij dat 'vijandelijke luchtstrijdkrachten' hem hadden gebombardeerd.' Omstreeks één uur begon het schip slagzij te maken. De gezagvoerder vreesde dat het spoedig zou kapseizen en gaf order, de motorsloep en de vijf gewone reddingssloepen te vieren (van die vijf bleef er één hangen) en alle reddingsvlotten .in het water te werpen, waarna hij beval het schip te verlaten, zulks met achterlating van de Duitsers. Dit alles gebeurde onder grote nervositeit, de gezagvoerder vergat zelfs de scheepspapieren mee te nemen. De vier reddingssloepen welke men had kunnen vieren, werden aan de motorsloep vastgemaakt - in die sloepen namen de bemanning en de meeste leden van het bewakingsdetachement plaats, maar ze konden zich niet onmiddellijk van de plaats van de ramp verwijderen: aan boord bevonden zich nog enkele leden van het bewakingsdetachement die men had vergeten te waarschuwen en dezen moesten eerst worden opgehaald.
XCIntussen waren de vierhonderddrie-en-zeventig Duitsers die aan hun
1 Telegrammen aangehaald in het telegram van van Starkenborgh aan van Kleffens, dl. II b, p. 322.
lot overgelaten waren, er in geslaagd, buiten het scheepsgedeelte te komen waarin men hen had opgesloten. Velen sprongen in het water en trachtten zwemmend de motorsloep en de reddingssloepen te bereiken - die sloepen waren niet vol (er waren op zijn minst tachtig plaatsen niet bezet) maar geen van de Duitsers werd aan boord genomen, integendeel: terwijl de sloepen nog langs het schip voeren, werd geroepen dat op ieder die trachten Zou erin te komen, zou worden geschoten. Eén Duitser waagde het er op en liet zich aan een touw van de verschansing zakken - een schot weerklonk en hij viel getroffen in zee; hoewel toen van de motorsloep uit gecommandeerd werd, de man' niet te helpen, hesen militairen in een van de achterste sloepen hem aan boord.
XCOmstreeks twee uur werd order gegeven, naar Nias te varen, en de achtergelaten Duitsers konden tot hun ontzetting en verontwaardiging slechts waarnemen dat de motorsloep met de vier andere sloepen op sleeptouw in de richting van Nias verdween. Ca. honderd Duitsers die in het water waren gesprongen, slaagden er in, een.plaatsjete bemachtigen op de reddingsvlotten; aan anderen lukte het na twee uur bezeten zwoegen de vijfde sloep te water te laten - zij had ruimte voor drie-en-veertig personen maar er werden er tien méér in opgenomen. Ook de werkboot kon gevierd worden en daarin namen achttien Duitsers plaats; de riemen waren uit die boot verwijderd maar de mast en de zeilen lagen er nog in.
XCAl die tijd beseften de overige Duitsers voor wie noch op de vlotten, noch in die ene sloep noch op de werkboot plaats was,' dat zij met de 'Van Imhoff' ten onder zouden gaan. Er waren er die zich aan de aan boon} gevonden jenever een roes dronken, er waren er ook die zich ophingen om niet door verdrinking te sterven of door haaien verzwolgen te worden.
XCOm half zeven 's avonds, ca. vijf-en-een-half uur nadat de bemanning en het bewakingsdetachement van boord waren gegaan, zonk de 'Van Imhoff' in de diepte, ruim driehonderd opvarenden meesleurend.
XCDaags daarrta, 20 januari; gingen de bemanning en het bewakingsdetachement op een klein eiland bezuiden Nias aan land - zij waren gered.'
XCEr waren inmiddels als gevolg van de berichten welke de gezagvoerder van de 'Van Imhoff' had kunnen uitseinen, reddingspogingen op gang gekomen.
XC1 Enkele dagen later werden zij van Padang uit opgehaald; daar aangekomen, kregen zij de order, het gebeurde met de 'Van Imhoff' geheim te houden.
XCOp de rode, de dag van de ramp, waren drie grote vliegboten van de MLD, nieuwe Amerikaanse Catalina's, in Padang gearriveerd - even vóór twee uur seinde Helfrichs staf naar de commandanten: 'Onderzoek instellen en zo mogelijk assisteren. Bij voorkeur Nederlanders (bemanning en eskorte) redden. Van Imhoff vervoerde geïnterneerde Duitsers.'
XCDe Catalina's konden op de rode niet opstijgen, wèl vertrok die dag uit Padang de kleine gemilitariseerde sleepboot 'Pief', een dag later gevolgd door het KPM-motorschip 'Boelongan'. De commandant van de 'Pief' kreeg de aanwijzing, 'allereerst Nederlandse en NederlandsIndische onderdanen te redden en, indien mogelijk zonder extra gevaar, daarna pas de buitenlandse passagiers', de gezagvoerder van de 'Boelon-' gan' kreeg van Helfrichs staf de volgende geheime instructie:
XC'Eerst de bemanning van het stoomschip'Van Imhoff' oppikken,d.i. Eur.opese en Inlandse scheepsbemanning,benevens de militairen die voor bewaking aan boord waren - daarna op aanwijzingvan de militaire commandant betrouwbare elementen onder de Duitse geïnterneerden aan boord nemen - overige Duitsers beletten te landen'
XCdat laatste betekende kennelijk dat men zo nodig met wapengeweld moest voorkomen dat onbetrouwbaar geachte Duitsers aan boord van de 'Boelongan' zouden klimmen of met hun reddingsmiddelen ergens aan land zouden komen. De 'Boelongan' had evenwel geen wapens of militairen aan boord, de 'Pief', die o.m. honderd zwemvesten extra meenam, wèl, nl. tien met handgranaten en met drie karabijnmitrailleurs gewapende militairen.
XCDe 'Pief' vond op de rode en de zoste geen overlevenden en meerde op de z rste weer in Padang aan.
XCVan de drie MLD-vliegboten kon wegens benzinegebrek op de zoste slechts één opstijgen, de Y 63. De vliegboot deed zulks in de ochtend om kwart voor zes en nam nog geen twee uur later de 'Boelongan' waar. De Y 63 bleef bij het schip om het bij het zoeken naar drenkelingen te helpen. Inderdaad, om negen uur werd een sloep gezien (de vijfde, die drie-en-vijftig Duitsers aan boord had) en binnen een half uur stopte de 'Boelongan' langszij maar er werden geen drenkelingen aan boord genomen; kennelijk hield de gezagvoerder het voor onmogelijk, er zich van te vergewissen, wie van die drenkelingen 'betrouwbaar' waren, en hij trok die strakke lijn nog door met te weigeren, de inzittenden van de sloep van water en proviand te voorzien. Iets dergelijks gebeurde opnieuw ruim anderhalf uur later, toen de Y 63, die zelf wegens hoge
zeegang niet kon landen, de 'Boelongan' had kunnen dirigeren naar een punt waar zich de werkboot en twee door deze gesleepte vlotten bevonden - aan die vlotten klampten zich ongeveer twintig drenkelingen vast. Er kwam gemor aan boord van de 'Boelongan', vooral toen bleek dat de gezagvoerder weigerde, de drenkelingen van de vlotten aan boord te nemen - de gezagvoerder liet toen aan de oudste officier de geheime order lezen die hij van Helfrichs staf had ontvangen.
XCZo keerde ook de 'Boelongan' (zij had moeilijkheden ondervonden doordat zij enkele keren door Japanse toestellen aangevallen was) zonder geredden naar Padang terug.
XCDe werkboot, de twee vlotten slepend, kwam enige tijd na de ontmoeting met de 'Boelongan' in een zware bui terecht; daarna was één vlot verdwenen. De tros van het resterende werd losgegooid omdat, zo werd gezegd, de drenkelingen van dat vlot weigerden te peddelen, waardoor de werkboot minder vaart liep. Voordien hadden inzittenden van de werkboot vier hunner, die niet aan het hooswerk deelnamen, gedwongen op het vlot plaats te nemen.
XCOok allen die zich op dat tweede vlot bevonden, verdronken.
XCOp Nias stapten slechts zes-en-zestig geredden aan land: op 22 januari twee-en-vijftig inzittenden van de vijfde sloep (één was overleden) en twee dagen later de veertien resterende van de werkboot. Uit de groep van twee-en-vijftig hing één zich in de nacht na aankomst op Nias op: een vier-en-zeventigjarige Duitser, gepensioneerd militair van het Knil.
XCNederlandse bestuursambtenaren op Nias droegen er zorg voor dat de vijf-en-zestig Duitsers die nog in leven waren, opnieuw gevangen werden gezet onder bewaking van ca. veertig inheemse agenten van de Veldpolitie. Eind maart stonden die agenten hun karabijnen en munitie aan de Duitsers af - dezen namen nu de Nederlanders gevangen en gingen op Nias het gezag uitoefenen. Japanners, met de 'Pief' naar Nias overgestoken, maakten daar midden apri_Ieen einde aan.
XCVan Starkenborgh kreeg in eerste instantie slechts te horen dat de 'Van Imhoff' gezonken was en dat de reddingspogingen geen resultaat hadden gehad. Opjanuari liet hij een perscommuniqué uitgeven waarin bericht werd dat het gouvernement er toe was overgegaan, de Duitse geïnterneerden om redenen van staatsveiligheid uit Indië naar elders te
21
verplaatsen, en diezelfde dag seinde hij aan van Kleffens in Londen dat de 'Van Imhoff' met de laatste vierhonderddrie-en-zeventig geïnterneerden 'als gevolg van een Japanse aanval' was vergaan. 'Groep marinevliegtuigen en het s.s.'Boelongan' zijn aanstonds ter assistentie gezonden, vliegtuigen' (van Starkenborgh wist niet dat slechts één had kunnen opstijgen) 'zagen drie sloepen en twee vlotten met drenkelingen doch konden niet landen wegens weersomstandigheden. Het s.s. 'Boelongan' onderweg gebombardeerd doch niet getroffen' - omtrent geredden kon hij niets berichten. 'Daar het betreurenswaardige feit niet geheim gehouden kan worden, verzoek ik u de Duitse regering in te lichten ... Al het mogelijke wordt gedaan om de drenkelingen te redden.' 1 Toen dit telegram uitging, waren de reddingspogingen al nagenoeg opgegeven- - op de z t ste wist men in Batavia evenwel niet dat alle leden van de bemanning van de 'Van Imhoff' en van het bewakingsdetachement zich in veiligheid hadden kunnen stellen. Bericht daaromtrent kwam de zyste binnen en toen wist men in Batavia ook dat de Duitsers van de sloep en de werkboot op Nias waren geland. Er deden toen in Indië reeds geruchten de ronde, ook onder de Duitse vrouwen die Indië niet hadden willen verlaten, dat een schip met geïnterneerden was vergaan, 'en aangezien het voorts', zo seinde van Starkenborgh op 2 februari aan van Kleffens,
XC'ongewenst is publikatie langer uit te stellen wegens kans eerder bericht buitenlandse radio, is heden een korte verklaring uitgegeven dat een transport het voorwerp van Japanse actie is geworden welke een groot aantal slachtoffers heeft geëist. Over behoud bemanning en bewaking is opzettelijk niets gezegd teneinde verkeerde indruk buitenland te vermijden.' 3
XCWat in werkelijkheid gebeurd was, drong evenwel vrij spoedig tot dat 'buitenland', d.w.z. tot Duitsland, door. Enkelen van de op Nias door de Japanners aangetroffen Duitsers wisten omstreeks de jaarwisseling '42'43 gedetailleerde berichten naar Duitsland door te geven en hun verontwaardigde relazen verschenen zowel in enkele bladen in Duitsland als in de Deutsche Zeitung in den Niederlanden. Aan de KPM werd nadien
I Telegram, 21 januari 1942, van van Starkenborgh aan van Kleffens, dl. II b, p.322. 2 Op de z rsre is slechts de vliegboot Y 63 opnieuw naar drenkelingen .gaan zoeken en op de zaste kreeg de torpedobootjager 'Van Nes' opdracht, hetzelfde te doen. De vliegboot kon geen drenkelingen vinden, de jager kon de opdracht niet uitvoeren. 3 Telegram, 2 februari 1942, van van Starkenborgh aan van Kleffens, aangehaald in Bezemers concept-hoofdstuk over de 'Van Imhoff' -ramp, p. 73.
door het Reichskommissariat een boete opgelegd van f 4 mln (dat geld werd onder de nabestaanden van de slachtoffers verdeeld) en negen-entwintig personeelsleden van het Amsterdamse kantoor der KPM werden aan de groep gijzelaars in St. Michielsgestel.toegevcegd,
XCDe zaak kreeg een lange nasleep en het komt ons dienstig voor, deze hier en niet in ons slotdeel, Epiloog, weer te geven.
XCAchtjaar na de oorlog, in '53, diende een van de Duitse geredden bij de Nederlandse justitie een klacht in wegens moord tegen de gezagvoerder van de 'Van Imhoff'. Die klacht werd twee jaar later door het departement vanjustitie in behandeling genomen: de procureur-generaal bij het Amsterdamse gerechtshof kreeg in mei' 56 opdracht, de zaak in onderzoek te nemen. Zijn conclusie was dat er geen redenen waren om een strafvervolging in te stellen, integendeel: 'de kapitein van het s.s. 'Van Imhoff' (heeft), gezien de oorlogsomstandigheden, al het mogelijke gedaan om de op het zinkende schip achtergebleven geïnterneerden de nog voorhanden zijnde reddingsmiddelen te doen toekomen.' I Buitenlandse Zaken deed de regering in Bonn weten dat geen strafvervolging zou worden ingesteld. Nadien bleven er zówel in Duitse als in Nederlandse bladen artikelen verschijnen over het gebeuren en in '64 gaf de actualiteitenrubriek van de Vara-televisie opdracht aan de journalist Dick Verkijk, er een programma over samen te stellen. Justitie weigerde hem" gegevens maar Verkijk slaagde er desondanks in, een werkstuk te 'vervaardigen waaruit duidelijk bleek wat er was geschied. De uitzending van dat werkstuk werd door de Vara-leiding verboden. Verkijk publiceerde de resultaten van zijn onderzoek vervolgens in Het Parool, en het Duitse weekblad Der Spiegel wijdde daarna twee lange artikelen aan de 'Van Imhoff'-ramp èn aan de pogingen van de Nederlandse autoriteiten en van de Vara-leiding om de zaak in de doofpot te stoppen. Er volgden vragen van de fractieleider van de Pacifistisch-Socialistische Partij in de Tweede Kamer. Deze wilde o.m. weten of het waar was dat 'de Nederlandse kapitein en bemanning het schip verlieten zonder zich verder te bekommeren om de aanwezige ruim vierhonderd ... Duitsers.' In zijn antwoord gaf de minister van defensie, P. J. S. de Jong, een uitgebreid
verslag van de ondernomen reddingspogingen maar op de geciteerde vraag, de kern van de zaak, ging hij niet in. Zijn antwoord 'vermeldde', aldus Bezemer, 'geen feitelijke onjuistheden maar was verre van volledig.' 1 Er werd vervolgens in maart' 66 in de Eerste Kamer door sprekers namens de Pacifistisch-Socialistische Partij, de Partij van de Arbeid en de Anti-Revolutionaire Partij op meer inlichtingen aangedrongen - minister de Jong deelde mee dat hij zou nagaan of een wetenschappelijk onderzoek kon worden ingesteld. Nadien gafhij, op I april '66, nog antwoord op nieuwe vragen van de fractieleider van de PSP in de Tweede Kamer. Hij citeerde daarin de conclusie van de Amsterdamse procureur-generaal en deelde tenslotte mee dat in een inmiddels in voorbereiding genomen wetenschappelijke studie over de Nederlandse koopvaardij in deTweede Wereldoorlog (de studie van K W. L. Bezemer) speciale aandacht zou worden besteed aan de 'Van Imhoff'-ramp.
XCDe Kamers kwamen nadien op het gebeurde niet terug, ook niet toen de oud-BB-ambtenaar C. van Heekeren in '67 in zijn boek Batavia seint: 'Berlijn' een beeld gaf, waaruit duidelijk bleek wat aan boord van de 'Van Imhoff' en van de 'Boelongan' was geschied - van Heekeren droeg evenwel geen kennis van de geheime instructies welke de marinestaf voor het reddingswerk had doen uitgaan en evenmin van het justitiële dossier. Bezemer vond die instructies en kreeg het justitiële dossier ter beschikking. Zijn even grondige als gedetailleerde studie over de koopvaardij is, nu dit deel van ons werk in druk verschijnt, nog niet gepubliceerd - het is met zijn verlof dat wij zijn conclusies met betrekking tot de 'Van Imhoff-zaak' mogen weergeven.
XC'Laakbaar' noemt Bezerrïër de order van de marinestaf aan de gezagvoerder van de 'Van Imhoff' om, hoewel er een tekort aan reddingsmiddelen was, toch uit te varen" en 'overbodig' de order van diezelfde staf om louter 'betrouwbare elementen onder de Duitse geïnterneerden' te redden - overbodig 'te eerder waar juist de Indische regering en de commandant-Zeemacht wisten dat de gevaarlijk geachte Duitse geïnterneerden reeds waren afgevoerd." Wij voegen daaraan toe dat de aanwijzing: 'overige Duitsers beletten te landen', als verstrekt aan de 'Boelongan', wel een uitvloeisel was van de niet irreëel te achten vtees dat Duitse geïnterneerden de Japanse bezetter diensten konden verlenen, doch in de gegeven omstandigheden tot een te voorzien inhumaan optreden moest leiden. Bezerner wijst er voorts op dat aan de gezagvoerders van de 'Van Imhoff' en de 'Boelongan' ten onrechte niet was meegedeeld
XC1 A.V., p. 89. 2 A.V., p. 95. 'A.v., p. 96.
hoe de derde groep af te voeren geïnterneerden was samengesteld, en zijn laatste conclusie is dat de gezagvoerder van de 'Van Imhoff"'na de aanval op zijn schip volkomen van streek is geraakt.' 1 Al met al: een zwarte bladzij in de geschiedenis van maritiem Nederland.
XCTerugkerend naar het Indië van december '41, dienen wij nog aandacht te besteden aan de groep die naast dè Japanners en de Duitse mannen afgevoerd moest worden: de gevaarlijk geachten onder de in Ngawi en Cheribon opgesloten 'NSB'ers'.
XCEen voorstel tot hun verwijdering werd eind december door van Starkenborgh telegrafisch aan de regering voorgelegd:
XC'Naar mijn oordeel is de evacuatie van NSB'ers, althans een honderdtal der felsten, geboden wegens een bij een eventuele bezetting te vrezen wraakneming; bovendien doordat verwacht kan worden dat de bezetter van hen gebruik zal . maken; en tenslotte op grond van mogelijk contact met de NSB'ers in Nederland. Ik onderzoek scheepsgelegenheid West-Indië. Gelieve ten spoedigste te seinen of opname daar mogelijk'? 'inderdaad, de gouverneur van Suriname deed weten dat er in dat gebiedsdeel gelegenheid was, de uit Indië af te voeren NSB' ers te interneren.
XCKort voor het uitbreken van de oorlog in de Pacific had de commandant van Ngawi, majoor van Baarsel, de ca. honderd lastigsten van de in totaal vermoedelijk meer dan vijfhonderd gedetineerden in eert aparte barak buiten het fort geconcentreerd; dat was de rust ten goede gekomen. Toen nu op 8 december bericht kwam dat Nederland met Japan in oorlog was, werd door vele in het fort gedetineerden die militairen waren of als zodanig waren geoefend, de wens geuit, aan de strijd deel te nemen. 'Ze wilden', schreef van Baarsel,
XC'hoewel ze tot nu toe door de regering schandalig waren behandeld, nu het land in nood was, alles vergeven en vergeten en tonen dat ze goede vaderlanders
XC1 A.v., p. 99. 2 Telegram, 29 dec. 1941, van van Starkenborgh aan de min. van kol. (IC, 10 521). 76
waren. Ze verzochten daarom in het leger te mogen worden opgenomen. En als de regering hen nog niet vertrouwde, dan boden ze aan ... een compagnie te vormen, met hun eigen' officieren (er waren onder die gedetineerden genoeg bekwame officieren),om dan op een gevaarlijk punt te worden ingezet, dan zouden zij hun trouwaan het vaderland tonen.'
XCAl deze vrijwilligers, ca. tweehonderd, 'meest vroegere militaire functies bekleed hebbende', o.ndertekenden een verzoekschrift. Het werd doorgegeven aan procureur-generaal Block. Deze legde het terzijde en reageerde er zelfs niet op, 'omdat hij', aldus van Baarsel, 'twijfelde aan de oprechtheid.' I Wèl kreeg de kampcommandant heel iets anders van mr. Block te horen: begin januari verscheen bij hem een luitenant met het bericht dat 'de onverzoenlijken' op last van de procureur-generaal naar West-Indië overgebracht zouden worden. De procureur-generaal had de officier een lijst met ca. honderdvijftig namen meegegeven maar de kampcommandant kon er namen van schrappen of namen aan toevoegen. Van Baarsel schrapte er ca. twintig. Honderdtwee-en-dertig af te voeren 'NSB'ers' bleven over. Aan hen werden de veertien toegevoegd die in de gevangenis te Cheribon opgesloten waren, zodat een groep ontstond van in totaal honderdzes-en-veertig 'NSB'ers', ~nder hen de oprichter van de Indische Partij, E. F. E. Douwes Dekker die, zoals eerder vermeld, in '40 rapporten voor de japanners was gaan schrijven. Die groep werd later in januari in Tjilatjap aan boord gebracht van een schip van de java-Chinajapan-lijn, de 'Tjisadane', waarvan het hoofddek tot een soort kooi was gemaakt. Ter bewaking gingen dertig mariniers mee. Er waren in die tijd berichten gekomen dat mogelijkerwijs een Duitse raider in het zuiden van de Pacific opereerde - hield deze de 'Tjisadane' aan, dan zouden de 'NSB'ers' bevrijd worden. Om dat laatste te voorkomen, kreeg (Bezemer heeft bij zijn onderzoek dit gegeven ontdekt) de gezagvoerder van de 'Tjisadane' opdracht van de Commandant Maritieme Middelen te Soerabaja, kapitein-ter-zee P. Koenraad, om, als hij door een raider werd aangevallen, zijn schip mèt de 'NSB'ers' vrijwelonmiddellijk tot zinken te brengen. Er werden daartoe kisten van een Amerikaanse telefoonmaatschappij aan boord gebracht die evenwel geen telefoonapparatuur maar zware explosieven bevatten. Die kisten werden in de dieptanks geplaatst en er werd, aldus Bezemer, 'een contactklok ... aangebracht, zodat de passagiers' (t.w. de mariniers en een aantal gewone passagiers) 'en deJ. van Baarsel:'Het NSB-interneringskamp te Ngawi',p.
I 62-63'.
bemanning tijd zouden hebben het schip te verlaten en weg te roeien. De klok was afgesteld op twintig minuten.' 1 Er kwam geen raider opdagen en de 'Tjisadane' voer naar Suriname.
XCOf de verantwoordelijkheid voor de met alle humaniteit strijdige opdracht welke Koenraad gaf, louter bij hem persoonlijk berust dan wel of terzake nog overleg is gepleegd met de marinestaf, heeft Bezemer niet kunnen vaststellen.
XCNiet alleen ter zee (men denke in de eerste plaats aan Pearl Harbor en aan de ondergang van de 'Prince of Wales' en de 'Repulse') maar ook te land verliep de strijd met Japan in december '41 hoogst ongunstig voor de Britten en Amerikanen. De mate van weerstand die aan de Japanners geboden werd, verschilde evenwel van gebied tot gebied.
XCOp het eiland Hongkong en het daarbij gelegen gedeelte van het vasteland van China beschikte de Britse bevelhebber over ca. twaalfduizend militairen. Het duurde een week voordat de verdedigers op het eiland samengedrongen waren. De Japanners (daaronder dus ook de j Sste infanterie-divisie die later op Java zou landen) staken in de nacht van 18 op 19 december naar het eiland over waar het tot hevige gevechten kwam. Op 25 december capituleerde de Britse bevelhebber; van de onder hem dienende militairen waren toen bijna vijfduizend gesneuveld of gewond. De Japanners hadden bijna drieduizend militairen verloren, van wie bijna zevenhonderd waren gesneuveld. Zij namen wraak: minstens zeventig Geallieerde gewonden werden in een hospitaal met bajonetsteken afgemaakt, zeven verpleegsters meermalen verkracht en drie van die verpleegsters bovendien vermoord. Voorts waren gedurende de laatste week van de gevechten enkele krijgsgevangenen die getracht hadden te ontsnappen (dat was, en is, volkenrechtelijk aan krijgsgevangenen geoorloofd), met bajonetsteken afgemaakt en hetzelfde was geschied met een aantal Rode Kruis-helpers.
XCHet Amerikaanse steunpunt Goeam, waar zich slechts een klein detachement mariniers bevond (zie kaart XI op de pag.'s 706-707), werd. op
1 K W. L. Bezemer: hoofdstuk 'De lotgevallen van onze koopvaardij in Nederlands Indië', p. r03.
10 december in enkele uren veroverd door vijfduizend Japanse militairen.
XCMet het tweede Amerikaanse steunpunt, Wake, hadden de Japanners meer moeite: op I I december werd hun eerste landingspoging door de vierhonderdvijftig Amerikaanse mariniers, die het garnizoen vormden, afgeslagen, maar op 23 december konden ca, vijftienhonderd Japanners aan land komen, zulks met steun van twee van de zes vliegkampschepen die Pearl Harbor hadden geteisterd. De strijd eindigde diezelfde dag.
XCVan de Britse Gilbert-eilanden werden Tarawa en Makin op 10 december door de Japanners bezet - beide eilanden waren onverdedigd.
XCTer verdediging was wèl de belangrijkste haven in de Australische Bismarck-archipel ingericht, Rabaul: hier bevonden zich, toen de Japanners op 23 januari '42 met meer dan vijfduizend man aanvielen, ca. veertienhonderd Australische militairen. De strijd duurde één dag, achten-twintig Australiërs sneuvelden. Van de overigen wisten ca. vierhonderd naar Australië te ontkomen, ca. honderdzestig Australische krijgsgevangenen werden door de Japanners vermoord.
XCLanger, veellanger, duurde de weerstand die de Amerikaanse en een deel van de inheemse troepen op de Philippijnen boden.
XCHet Philippijnse leger had, afgezien van enkele kleinere eenheden, op 8 december slechts één infanterie-divisie te velde, tien moesten toen nog gevormd, worden uit de beschikbare ca. vijf-en-zeventigduizend reservisten. De kwaliteit van deze troepen was slecht: veel officieren en onderofficieren waren onvoldoende opgeleid, er waren sergeanten, zelfs compagnie-schrijvers, die analfabeet waren, in veel eenheden had niemand ooit met een wapen geschoten, er waren ook stukken geschut waarmee nooit geschoten was. In feite berustte de verdediging bij de Amerikaanse strijdkrachten: ca. dertigduizend militairen, redelijk goed voorzien van wapens (zij bezaten o.m. meer dantanks enstukken mobiel geschut) en gesteund door 35 moderne B-17-bommenwerpers en meer danmoderne P-4o-jagers.
100 50 100
XCDoor allerlei gebreken in het Amerikaanse communicatiesysteem en door de slechte kwaliteit van de Amerikaanse luchtafweer (er waren batterijen die granaten moesten afvuren waarvan de tien jaar oude explosiemechanismen
ontplofte) slaagden de Japanners er op de eerste oorlogsdag in, de helft van al die moderne toestellen op de vliegvelden te vernietigen - de resterende B-17'S kregen onmiddellijk opdracht naar Australië te vliegen. Voorts werd, zoals al vermeld, Manila op de 8ste gebombardeerd. Twee dagen later werden alle werkplaatsen van de Amerikaanse Asiatic Fleet in de as gelegd. Op die rode hadden overigens alle grotere bovenwatereenheden van de Asiatic Fleet (waarvan enkele al eerder naar Tarakan en Balikpapan gezonden waren) de wateren in het zuiden van de Philippijnen waar zij geconcentreerd lagen, verlaten, zulks volgens de tevoren uit Washington ontvangen richtlijnen - van de Baai van Manila uit bleven toen alleen de Amerikaanse onderzeeboten opereren; ook de vlootvoogd, Admiral Hart, bleef voorlopig in Manila, de commandant van het eskader (daartoe behoorden alle grotere eenheden), Rear-Admiral William A. Glassford, was aan boord van zijn vlaggeschip, de zware kruiser' Houston', weggevaren.
XCOp diezelfde rode december nu waarop de Asiatic Fleet vrijwel verdwenen was, landden de Japanners op de noordpunt van Luzon en op de r rde landden zij op de zuidpunt.
XCEr was in december in de Pacific een Amerikaans convooi naar Manila onderweg, gedekt door de zware kruiser' Pensacola' - het vervoerde o.m. 38 P-40 jagers en 52 A-24 duikbommenwerpers. Uiteraard besefte generaal MacArthur dat dat convooi onmogelijk zonder steun van meer zware eenheden de Philippijnen zou kunnen bereiken. Op 13 december seinde hij een noodkreet naar generaal Marshall in Washington waarin hij er op wees dat, als de Philippijnen en Nederlands-Indië verloren zouden gaan, Singapore 'and the entire Asiatic continent' óók zouden vallen - er moest dus alles op alles worden gezet om de Philippijnen en N ederlandsIndië te behouden.' Marshallliet dat voorstel in onderzoek nemen; de conclusie was dat, wilde men een toevoerlijn naar de Philippijnen opbouwen, om te beginnen nagenoeg alle Amerikaanse zware eenheden uit de Atlantische Oceaan naar de Pacific zouden moeten worden overgebracht waardoor de toevoerlijnen naar Engeland ernstig in gevaar zouden komen. Dat was wegens de principiële afspraak die begin '41 met Engeland was gemaakt (eerst Duitsland en Italië verslaan, daarna Japan), onaanvaardbaar. Het 'Pensacola' -convooi werd naar de Fidji-eilanden gestuurd (zie kaart XI op de pag.'s 706-707) en nadien werd besloten dat alleen een brigade veldartillerie naar Luzon zou worden vervoerd in twee
XC1 Telegram, 13 december 1941, van MacArthur aan Marshall, aangehaald in Morton: The Fall of the Philippines, p.
snelle schepen, één daarvan de 'Bloemfontein'. Gezien evenwel het feit dat de Japanners eind december Davao in handen hadden gekregen, werd begin januari bepaald dat het grootste deel van de brigade in Darwin aan land zou worden gezet, de rest in Soerabaja.
XCEen en ander betekende dat de Philippijnen opgegeven waren.
XCOp Luzon maakten de Japanners snelle vorderingen. Er heerste een onbeschrijfelijke verwarring: overal meende men Japanse Vijfde Colonnisten te ontwaren, in Manila deden geruchten de ronde dat zij de waterleiding hadden vergiftigd. Pas na een week of twee kwam er weer iets van rust, maar toen werd de militaire situatie voor de verdedigers (de Philippijnse reservisten waren inmiddels onder de wapenen geroepen) nog ongunstiger doordat de Japanners op 27 december benoorden Manila een derde landing uitvoerden op een punt vanwaar goede wegen naar de hoofdstad leidden. Twee dagen later besloot MacArthur om zich met de resterende troepen terug te trekken op het ten noordwesten van Manila liggende schiereiland Bataan : daar en op het in de Baai van Manila liggende fort Corregidor moest de weerstand tot het uiterste worden volgehouden.
XCDe terugtocht werd met grote bekwaamheid uitgevoerd, maar ondanks het feit dat de Japanners in januari één infanterie-divisie uit de linie haalden (de 48ste die voor de aanval op Java bestemd was), werd de positie van de verdedigers van week tot week benarder. Er kwam tekort aan voedsel en tekort aan dekking. Velen werden ziek.
XCIn januari en februari werden hardnekkige pogingen ondernomen om met Amerikaanse onderzeeboten, met kleine schepen en met vliegtuigen voorraden naar Bataan te zenden. Tien onderzeeboten bereikten Bataan maar zij vervoerden, behalve kleine hoeveelheden wapens, munitie en dieselolie, slechts 53 ton voedsel. Met vliegtuigen slaagde men er in, andere hoeveelheden goederen, o.m. medicijnen, naar een depot op Mindanao over te brengen (zie kaart XI op de pag.'s 706-707) dat in een gebied lag dat nog niet door de Japanners was bezet, maar van die goederen konden kleine vliegtuigen slechts een gering deel naar Corregidor transporteren. Kleine schepen werden vooral gezocht in Australië en Nederlands-Indië - in Indië arriveerde in januari een Amerikaanse kolonel, John A.
met zes assistenten op zoek ging naar voorraden voedsel en munitie en naar schepen om ze te vervoeren. Uit Australië voeren tien stokoude kustvaarders noordwaarts; slechts drie konden de Japanse blokkade doorbreken, d.w.z. dat zij Mindanao bereikten, maar vandaar kon maar weinig naar Bataan en Corregidor worden overgebracht. In Nederlands-Indië, waar admiraal Helfrich de enige hogere bondgenootschappelijke bevelhebber was die persoonlijk aan Robensons pogingen alle mogelijke steun gaf, kon de Amerikaan tenslotte vier oude vrachtvaarders volladen - de Chinese bemanning van één van die vier verklaarde zich tegen betaling van een groot bedrag bereid, de riskante tocht noordwaarts te ondernemen; het schip vertrok op 26 februari en verdween spoorloos.
XCHet falen van de meeste van deze hulppogingen betekende dat de verdedigers van Bataan in steeds groter nood kwamen te verkeren. MacArthur, hun inspirerende en koelbloedige opperbevelhebber, verliet hen op instructie van Washington op 12 maart - een Amerikaanse patrouilleboot bracht hem en de Philippijnse president Quezon naar een punt in de zuidelijke Philippijnen en vandaar voerde een Amerikaanse B-17 hen naar Australië.' Lieutenant-General M. Wainright werd de nieuwe Amerikaanse bevelhebber op Bataan. Hij wist nog een kleine vier weken het verzet op het schiereiland vol te houden en het fort Corregidor hield nóg een maand langer stand; de Amerikaanse bezetting gaf zich op 6 mei over.
XCHoeveel Amerikaanse en Philippijnse militairen gesneuveld zijn dan wel gewond zijn geraakt in de strijd die op Bataan meer dan drie-, op Corregidor meer dan vier maanden is volgehouden, is niet precies bekend. Van de ca. dertigduizend Amerikaanse militairen hebben zich op Bataan ca. veertienduizend overgegeven, van de ruim tachtigduizend Philippijnse zes-en-zestigduizend - een deel van die Philippijnse isofofof that the American determination and indomitable will to win carries on down to the last unit.' (telegram, 9 febr. 1942,
I Quezon had begin februari president Roosevelt voorgesteld dat de Verenigde Staten de Philippijnen onmiddellijk de onafhankelijkheid zouden verlenen en er zich moeite voor zouden geven dat de Verenigde Staten en Japan samen de neutraliteit van de nieuwe republiek zouden erkennen. MacArthur had aan dat denkbeeld zijn adhesie betuigd, president Roosevelt wees het onmiddellijk af; aan Quezon deed hij weten dat de Verenigde Staten vastbesloten waren, de Japanners uit de Philippijnen te verdrijven, en MacArthur kreeg van hem te horen dat de Amerikaanse troepen moesten doorvechten,
evenwel vóór de terugtocht naar Bataan gedeserteerd. Op Corregidor kwamen in totaal ca. elfduizend verdedigers terecht en van hen zijn zestot achthonderd gesneuveld en ca. duizend gewond. Vermeld zij nog dat op Bataan de overlevende verdedigers die nog konden lopen, door de Japanners gedwongen werden, te voet een afstand van 120 km afte leggen - een mars van negen dagen, waarbij zij op de eerste vijf niets te eten kregen. Na die mars werden zij boven op elkaar in treincoupé's gepropt. De voettocht en de treinreis naar het eerste krijgsgevangenenkamp deden omstreeks achtduizend militairen bezwijken.
XCDe Britse opperbevelhebber in het Verre Oosten, Air Chief Marshal Sir Robert Brooke-Popham, had voorzien dat de Japanners, als zij via Malakka Singapore zouden trachten te veroveren, in het zuiden van Thailand zouden landen, aangezien van de Thaise regering nauwelijks verzet te verwachten viel. Toen nu op 6 december in de Zuidchinese Zee een Japanse invasievloot verkend was die in de richting van Thailand voer, vroeg hij zich af of hij er verstandig aan deed, een deel van zijn strijdkrachten onmiddellijk Thailand binnen te zenden - zijn instructie was evenwel dat hij dat pas mocht doen wanneer de Japanners geland waren.' Toen het zover was, kwam hij Thailand niet meer binnen.
XCIn de nacht van 7 op 8 december begon een Japanse divisie ongehinderd aan haar landing bij Singora (zie kaart XI op de pag.'s 706-707). Trouwens, in diezelfde nacht (een nacht waarin Thailand capituleerde.na verzet dat slechts enkele uren was volgehouden) landde een Japans regiment op Malakka-zelf, bij Kota Baroe. Het daar gelegen vliegveld werd onmiddellijk door dat regiment veroverd en de Japanse luchtmacht slaagde er bovendien op de eerste oorlogsdag in, 60 van de 110 vliegtuigen waarover Brooke-Popham beschikte "(verouderde toestellen") te vernietigen. De Japanse Zero-jagers bleken zo verre superieur aan watmaar die in Singapore waren vastgehouden bij gebrek aan vervangende toestellen - hun maximumsnelheid was 130
1 De Britse regering was bevreesd dat zij, wanneer haar strijdkrachten als eerste de neutraliteit van Thailand zouden schenden, het land in de armen van Japan zou drijven. 2 Er waren oude jagers bij die al voor f 600 per stuk aan Brits-Indië verkocht waren
Brooke-Popham in de lucht kon brengen, dat hij spoedig moest besluiten slechts 's nachts met vliegtuigen te opereren.
XCTe land beschikte de Britse opperbevelhebber op Malakka over één Australische en twee Brits-Indische infanterie-divisies en op het eiland Singapore over twee brigades. Al die troepen hadden veel te weinig geoefend, zij hadden een tekort aan pantserwagens, antitankwapens en luchtafweergeschut en tanks ontbraken geheel. Bovendien bleek spoedig dat zij niet opgewassen waren tegen de aggressieve tactiek van de japanners: die vielen aan met tanks, doorbraken haastig geïmproviseerde stellingen en zonden hun infanterie dan ver voorwaarts. 'The majority oj them', aldus een Britse waarnemer,
XC. . . All this was in very marked contrast to our own frontline-soldiers, who were at this time equipped like Christmas-trees with heavy boots, weapon equipment, packs, haversacks, u/aterbottles, blankets, ground-sheets and even greatcoats and respirators, so that they could hardly walk, much lessfight.' 1
XCIn plaats van één divisie en een regiment rukten er spoedig vier japanse divisies zuidwaarts - stelling na stelling, linie na linie, moest door de Britten worden prijsgegeven, menigmaal na hevige plaatselijke gevechten. In al die gevechten (op de strijd injanuari en februari '42 komen wij nog terug) bleken de japanners de sterksten.
XCWetend dat zich op Malakka en Singapore op 8 december nog maar twee-derde van de troepen bevond die aan Brooke-Popham waren toegezegd, besloten de Britse Chiefs oj Staff op de I Ide dat de r Sde Britse infanterie-divisie, twee antitank- en twee luchtafweer-brigades met enkele tientallen moderne jagers, Hurricanes, die in Engeland klaar stonden voor verzending naar het Midden-Oosten, in plaats daarvan naar het Verre Oosten getransporteerd zouden worden, samen met enkele kleinere eontingenten uit Egypte. De berichten over het verloop van de strijd die in Londen binnenkwamen, bleven evenwel zo ongunstig dat de Chiefs
XC1 F. Spencer-Chapman: Thejungle is neutral (1949), p.
of Staff (zij bevonden zich toen in Washington) op I januari een veel ingrijpender besluit namen; afgezien nog van een tank-brigade die voor Malakka en een kleinere afdeling tanks die voor Birma bestemd werd, zouden nu vier infanterie-divisies naar het Verre Oosten gaan: twee naar Birma, twee naar Nederlands-Indië; naar Indië zouden de 6de en 7de Australische infanterie-divisie vertrekken die zich in het Midden-Oosten bevonden: tezamen zestigduizend militairen die ca. 8000 voertuigen bij zich hadden. Voor die twee divisies waren drie grote convooien nodig - het eerste van die drie zou pas begin februari kunnen vertrekken.
XCZo was december '4I een maand geworden met een deprimerende opeenstapeling van slecht nieuws: de Japanners hadden Hongkong, Goeam, Wake en dè Gilbert-eilanden in handen gekregen, op de Philippijnen hadden de Amerikaanse en Philippijnse strijdkrachten Manila moeten prijsgeven en zich op het schiereiland Bataan moeten terugtrekken en op Malakka maakten de Japanners angstwekkend-snelle vorderingen.
XCWat konden de Nederlandse strijdkrachten presteren die aan het Britse opperbevel ter beschikking gesteld waren? Het betrof hier, zoals eerder uiteengezet, bommenwerpers en jagers van de legerluchtmacht die naar Singapore, naar Sumatra en op Borneo naar Singkawang II gezonden waren, enkele groepen van de MLD die in Singapore en op Borneo bij Sambas waren gestationeerd en, van de vloot, de kruiser 'Java' en niet minder dan tien onderzeeboten.
XCDe naar Singapore en Sumatra gezonden bommenwerpers en jagers werden tot ergernis van de leiding van de Militaire Luchtvaart slechts beperkt gebruikt. Toen Brooke-Popham eenmaal besloten had dat bommenwerpers slechts 's nachts mochten opereren, werden de Nederlandse Glenn Martins naar Indië teruggezonden om zich daar eerst vier weken lang te oefenen in het uitvoeren van nachtvluchten, maar toen de toestellen vervolgens naar Singapore en Sumatra teruggekeerd waren, kregen zij uitsluitend opdrachten om overdag verkenningen uit te voeren boven zee. De bij die bommenwerpers behorende jagers werden hoofdzakelijk ingezet bij de luchtverdediging van de stad Singapore. Enkele van deze toestellen brachten de Japanners verliezen toe, maar van de eigen sterkte ging ongeveer een derde verloren, hoofdzakelijk door Japanse bombar
XCMeer succes hadden de Glenn Martins die van de geheime vliegvelden op Borneo uit opereerden: toestellen uit Sarnarinda II wisten op 24 en 26 december bij Kuching op Brits-Borneo een Japans landingsvaartuig, een Japans transportschip en een Japanse mijnenveger tot zinken te brengen. Dit vliegveld werd in december door de Japanse luchtmacht niet ontdekt, Singkawang II echter wèl: het werd op 22 en 24 december door de Japanners gebombardeerd, waarna de commandant van de Militaire Luchtvaart, generaal-majoor van Oyen I, besloot het te ontruimen; de resterende toestellen werden op 25 december naar Palembang verplaatst. Toen Singkawang II vervolgens diezelfde dag voor de derde maal werd aangevallen, vluchtten ca. veertig inheemse militairen die de luchtdoelmitrailleurs bedienden, zonder een schot te lossen het bos in.
XCSucces hadden ook de in Sambas gestationeerde vliegboten van de MLD: één bracht op 17 december in de Zuidchinese Zee een Japanse torpedobootjager tot zinken, een tweede wist zes dagen later, 23 december, een Nederlandse onderzeeboot, de 'K 14', naar de Japanse transportvloot te dirigeren welke Kuching naderde, trok om de boven water varende 'K 14' te beschermen, twee door de Japanners gelanceerde katapultvliegtuigjes naar zich toe en kon, hoewel zwaar beschadigd, Sambas weer bereiken - de 'K 14' torpedeerde in de daarop volgende nacht vier Japanse schepen (drie transportschepen, van welke twee troepen vervoerden, en een tanker) waarvan twee schepen zonken.
XCWij voegen hieraan toe dat zes, naar de Minahassa verplaatste vliegboten van de MLD op 23 december van hun steunpunt op het Meer van Tondano uit (zie kaart XII op de pag.'s 738-739) een vlucht ondernamen naar Davao waar drie dagen eerder de Sakagoetsji-brigade aan land was gegaan - ondanks zware Japanse luchtafweer werd een Japanse tanker in brand gebombardeerd en werden acht Japanse vliegboten beschadigd. Bij de terugtocht moest één MLD-vliegboot die vol gaten zat, op zee landen - de bemanning werd door een van de vijf vliegboten welke naar het Meer van Tondano waren teruggekeerd, opgehaald. Die vijf wilden op de zöste opnieuw in actie komen maar vier lagen nog op het meer toen zes Zero-jagers 's morgens om zeven uur opeens aanvielen; alle vier werden in brand geschoten. Nadien werd het steunpunt ontruimd.
XCDe onder Brits opperbevel geplaatste 'Java' kreeg geen Japanner te zien, trouwens: hetzelfde gold voor de 'De Ruyter', de 'Tromp' en vier77
I Hij had zich, zoals eerder vermeld, op 8 december in Pearl Harbor bevonden; vandaar was hij met een voor de MLD bestemde naar Indië teruggekeerd.
Nederlandse torpedobootjagers die midden december aan Admiral Layton's vloot werden toegevoegd. Die vloot ageerde namelijk in het geheel niet tegen de Japanners maar beperkte zich er toe, dekking te geven aan de grote Britse convooien die naar Singapore onderweg waren. Vóór begin februari werden niet minder dan negen van die convooien via Straat Soenda (tussen Java en Sumatra door dus) naar Singapore begeleid. 'Achteraf beschouwd zou men', aldus Bezemer,
XC'kunnen volhouden dat aan deze convooien teveel aandacht is geschonken ... Ons eskader bijvoorbeeld was elders eveneens broodnodig en had misschien met succes op bepaalde punten tegen de aggressor kunnen worden ingezet. Laten wij er echter onmiddellijk aan toevoegen dat het ... helemaal niet vaststaat dat het veel verschil zou hebben uitgemaakt, wanneer die enkele kruisers en jagers eerder ten tonele waren verschenen. De Japanners waren nu eenmaal aanmerkelijk sterker in die dagen ... , vooral door hun overmacht in de lucht ... Wij bezaten onvoldoende verkenningsen jachtvliegtuigen en deze handicap was ... niet goed te maken.' 1
XCIn tegenstelling tot de bovenwatereenheden bonden in december wèl de tien in de Zuidchinese Zee opererende Nederlandse onderzeeboten de strijd met de Japanners aan - wij vermeldden al dat de 'K 14' in de nacht van 23 op 24 december bij Kuching vier Japanse schepen torpedeerde van welke er twee zonken.
XCEr werden méér successen geboekt.
XCOp de rede van Kota Baroe werden op de avond van 12 december vier grote Japanse transportschepen getorpedeerd door de '0 16' zij zonken in ondiep water en werden vermoedelijk later gelicht en hersteld. Niet ver van Kota Baroe bracht de 'K 12' op dezelfde avond een kleiner Japans transportschip tot zinken en in de middag van de volgende dag een Japanse tanker. Voorts wist de 'K 16' op 24 december een Japanse torpedobootjagertot zinken te brengen. Tenslotte werd op 10 januari' 42 in de Zuidchinese Zee een Japans vrachtschip getorpedeerd doór de '0 19'.
XCAnderzijds leden de Nederlandse onderzeeboten ook verliezen: de '0 16' ging verloren door een mijnontploffing (het is vermoedelijk een Japanse mijn geweest) - slechts één opvarende, een kwartiermeester, wist zich te redden: na niet minder dan vijf-en-dertig uur gezwommen te hebben, kwam hij op een eilandje terecht vanwaar een prauw hem op Malakka aan land zette. De 'K 16' ging verloren doordat hij, daags na zijn geslaagde aanval op de Japanse torpedobootjager, bovenwater varend
XC1 K. W. L. Bezemer: Zij" vochten op de zeven zeeën, p. 257. 77
door een Japanse onderzeeboot werd getorpedeerd, en de 'K 17' liep zo goed als zeker op een Japanse mijn. De '020', die met moeite had kunnen ontkomen aan de dieptebommen van twee Japanse torpedobootjagers, werd,. toen hij in de nacht, bovenwater varend, trachtte te ontkomen, toch ontdekt (vermoedelijk doordat de Japanners gassen hadden geroken die uit een gescheurde afvoerbuis ontsnapten) en werd na een kort ieegevecht door de commandant tot zinken gebracht. Met de zwemvesten aan kwamen de officieren en de bemanning in het water terecht. Daarna wierp de aanvallende Japanse torpedobootjager nog dieptebommen af - de commandant en zes bemanningsleden verdronken, de overige opvarenden die elkaar moed hadden ingesproken (op een gegeven moment hadden zij onder leiding van een luitenant-ter-zee het Wilhelmus gezongen), werden de volgende dag door een tweede Japanse torpedobootjager opgepikt; daar werden zij aan boord goed behandeld. En de onderzeeboten leden nog een verlies: de 'K 13', in Singapore liggend, werd zwaar beschadigd door een explosie van de.batterijen.'
XCDit waren ernstige verliezen: van de tien in december ingezette onderzeeboten waren er vijf uitgeschakeld.
XCDaar stond tegenover dat zij hunnerzijds de vijand schade hadden berokkend - trouwens, voor de bommenwerpers van de Militaire Luchtvaart en de vliegboten van de MLD gold hetzelfde. Die Nederlandse strijdkrachten hadden in totaal in de maand december' drie Japanse oorlogsbodems (twee torpedobootjagers en één mijnenveger), negen transportschepen, twee tankers en een landingsvaartuig uitgeschakeld en acht Japanse vliegboten zwaar beschadigd. Voor de Japanners betekenden deze verliezen weinig, maar zij werden in een periode waarin de Britten en Amerikanen niet van overeenkomstige successen konden berichten (de van de Baai van Manila uit ingezette Amerikaanse onderzeeboten hadden met geen van hun aanvallen succes, meestal doordat' hun torpedo's slecht functioneerden), door de publieke opinie niet alleen in Indië maar in alle landen der bondgenoten met vreugde begroet. Doordat de meeste successen door de strijdkrachten van de marine waren behaald, gingen verscheidene Amerikaanse dagbladen er toe over, de Nederlandse commandant-Zeemacht aan te duiden als 'ship-a-day Helfrich'.
Het werd óók als een succes beschouwd dat Portugees-Timor midden december aan een mogelijke greep der Japanners werd onttrokken.
XCDe Portugese helft van dit eiland (zie kaart XII op de pag.'s 738-739) was praktisch onverdedigd: er lag slechts een klein legertje van een paar honderd inheemsen met een kader van twintig tot dertig Portugezen en bruikbaar geschut was er niet. Bij een greep naar Portugees-Timor zouden de Japanners evenwel de beschikking krijgen over een vliegveld dat vlak bij de hoofdstad, Dilly, lag, en van daaruit zouden zij kunnen ageren tegen de verbindingslijn met Australië. De bezorgdheid aan Nederlandse kant was gestegen toen Portugal in oktober '41 Japan bij verdrag het recht had gegeven om van Palau uit een veertiendaagse vliegverbinding met Dilly te onderhouden. Nadien had van Starkenborgh in november, vooral op aanraden van generaal ter Poorten, aan de regering doen weten dat hij het nodig achtte om, zodra het tot oorlog kwam met Japan, Portugees-Timor te bezetten. De regering wees dit denkbeeld af: Portugal was van ouds een bondgenoot van Engeland en de Portugese regering zou het hoog kunnen opnemen indien Nederland of enig ander land tot de bezetting van Portugees-Timor zou overgaan. Van Starken borgh werd dienaangaande op 13 december door Gerbrandy ingelicht maar deze seinde óók dat de gouverneur-generaal 'zonder meer elke gewenste maatregel' kon nemen, 'ingeval zekerheid bestaat van onmiddellijk drei-· gend gevaar dat geen uitstel gedoogt.' 1 Op de dag waarop hij dit telegram ontving, 14 december, werd van Starkenborgh van militaire zijde ingelicht dat bij Timor een Japanse onderzeeboot was vernietigd (dit bericht was onjuist), dat een tweede Japanse onderzeeboot bij Soembawa was waargenomen en dat in Dilly meteorologische en optische instrumenten waren ingevoerd - hij concludeerde dat verder uitstel riskant was en keurde goed dat een gecombineerde strijdmacht van zeshonderd Knil- en ruim tweehonderdvijftig Australische militairen (enkele dagen eerder was op N ederlands- Timor een Australisch bataljon gearriveerd) op 17 december in Dilly aan land zou gaan; commandant van deze strijdmacht was luitenant-kolonel N. L. W. van Straten.
XCAdmiraal Helfrich had tijdig de nodige schepen naar Koepang, de hoofdplaats van Nederlands-Timor, gezonden. Daar arriveerden op de rade het pantserschip 'Soerabaja' (de vroegere 'Zeven Provinciën'), een KPM-schip en een vaartuig van de gouvernementsmarine. Laatstbedoeld schip vertrok met twee onderhandelaars naar Dilly waar de Portugese
XCI Telegram, 13 dec. 1941, van Gerbrandy aan van Starkenborgh, IC, 10585.
gouverneur protesteerde tegen een landing van de Nederlanders en de Australiërs - tot die landing werd desondanks overgegaan; verzet werd niet geboden en de in Dilly aangetroffen bijna dertig mannelijke Japanners werden prompt geïnterneerd.'
XCUiteraard betekenden de beperkte Nederlandse successen en betekende ook de bezetting van Portugees-Timor niet dat er in de Nanjo wijziging kwam in de algemene strategische situatie: de Japanse vloot en de Japanse luchtmacht waren er oppermachtig - hoe verwoestend die luchtmacht kon optreden, bleek op 19 december toen de Chinese wijk van Pontianak, de hoofdplaats van West-Borneo, door negen Japanse vliegtuigen werd gebombardeerd en gemitrailleerd"; er vielen ca. tweehonderd doden en enkele honderden personen raakten gewond - een groot deel van de inheemse bevolking nam zijn toevlucht in nabije kampongs. Ook andere plaatsen op Borneo werden door de inheemsen verlaten. Uit Pontianak trokken ook veel Europese vrouwen en kinderen weg; nadien besloot het gouvernement de Europese vrouwen en kinderen uit heel Borneo naar Sumatra en Java over te brengen. In vliegtuigen van de Knilm die naar Pontianak werden gezonden om er artsen en verplegend personeel heen te brengen, konden sommigen een plaats krijgen (het wekte ergernis dat de echtgenoten van de resident en van de commissaris van politie tot de eersten behoorden die in een vliegtuig stapten), anderen, de meesten, werden per schip naar Palembang overgebracht.
XCEen bombardement als dat van Pontianak onderstreepte de noodzaak om ten spoedigste moderne Amerikaanse jagers naar Nederlands-Indië over te brengen, trouwens: moderne Amerikaanse bommenwerpers werden er ook bitter gemist.
XCMidden december bevonden zich in Australië 14 Amerikaanse B-17'S,'Vliegende Forten', die van Luzon waren teruggetrokken II
XC1 De Portugese regering protesteerde met kracht tegen de schending van haar neutraliteit. In januari werd een accoord bereikt in dier voege dat van Stratens strijdmacht teruggetrokken zou worden zodra het Portugese garnizoen op Oost-Timor was versterkt; die versterkingen waren nog niet gearriveerd toen de Japanners in de tweede helft van februari op Oost-Timor landden. 2 De kustwachten hadden de Japanse vliegtuigen voor eigen vliegtuigen aangezien en er was als gevolg daarvan in de stad geen luchtalarm gegeven.
van die 14 waren nog bruikbaar. De commandant van de US Army Air Farces op de Philippijnen, Major-General Lewis H. Brereton, die met een van die toestellen in Australië was aangekomen, besloot na te gaan of de resterende B-1 7' s in Indië konden worden gestationeerd; hij zond een van zijn ondercommandanten, Colonel T. Eubank, naar Java en diens rapport was gunstig: op Java gebaseerd zouden de B-17'S niet ver verwijderd zijn van de raffinaderij te Palembang die vliegtuigbenzine produceerde, de vliegtuigbommen van de Militaire Luchtvaart, alle van Amerikaanse makelij, pasten in de bomrekken van de B-17'S en er was op Java een fabriek voor de vervaardiging van de zuurstof welke de hoogvliegende Amerikaanse toestellen nodig hadden. Tenslotte werd door Eubank, die van een Nederlands lestoestel uit heel Java had kunnen verkennen, ook geconstateerd dat een vliegveld bij Malang op Oost-Java zich heel wel voor gebruik door de B-17'S leende. Van die toestellen werden er op 30 december 7 naar Malang overgevlogen, 3 één dag later, het I Ide pas op 2 januari, maar dat toestel bleek niet bruikbaar. Zo waren er begin januari althans op Java 10 inzetbare B-17'S: maar een klein aantal. Bovendien waren per toestel maar één bemanning en twee mecaniciens beschikbaar en was er een groot tekort aan onderdelen.
XCBijna twee weken duurde het voordat de B-17'S hun eerste aanvalsvlucht konden ondernemen: 7 toestellen die een door de Japanners op Malakka in gebruik genomen vliegveld moesten bombarderen. Zij vertrokken op 14 januari en maakten een tussenlanding in Palembang; daar ging zoveel tijd verloren met het opladen van de bommen en het vullen van de benzinetanks dat de B-17's pas op de avond van de t yde konden vertrekken. Van de zeven toestellen raakten er twee uit koers, zodat maar vijf het Japanse vliegveld aanvielen; zij veroorzaakten er slechts geringe schade.
XCModerne Amerikaanse jagers lieten omstreeks de jaarwisseling nog op zich wachten.
XCOver de situatie die er van week tot week bedenkelijker ging uitzien, vond overleg plaats op hoog niveau.
XCOm te beginnen kwam Churchill, die midden december, van de Britse Chiefs of Staff vergezeld, per oorlogsschip de Atlantische Oceaan was overgestoken, samen met Roosevelt tot de conclusie dat de Britse en de Amerikaanse oorlogvoering (oorlogvoering zowel tegen Japan als tegen
Duitsland en Italië) nauw gecoördineerd moesten worden en zulks op alle gebieden: oorlogsproductie, transport, strategische plannen, opdrachten aan de bevelhebbers. Ter verwezenlijking van die coördinatie werd een nieuw, in Washington gevestigd lichaam in het leven geroepen, de Combined Chiefs of Staff, bestaande uit de stafchefs van het Amerikaanse leger en de Amerikaanse legerluchtmacht, de opperbevelhebber van de Amerikaanse vloot en zijn stafchef (èn van juli '42 af Roosevelts persoonlijke vertegenwoordiger, Admiral William D. Leahy) en drie vertegenwoordigers van de Britse Chiefs of Staff. Deze Combined Chiefs of Staff zouden, door een eigen bureau bijgestaan, alle beslissingen nemen die voor de oorlogvoering noodzakelijk waren, zulks volgens directieven van Roosevelt en Churchill; zouden zij geen eenstemmigheid bereiken, dan zou de betrokken zaak aan de Amerikaanse president en de Britse Prime Minister voorgelegd moeten worden. Nog voordat die Combined Chiefs of Staff formeel waren opgericht, stelde de chef van de Amerikaanse legerstaf, Marshall, eind december aan Roosevelt en Churchill voor, in het gehele Nanjo-gebied de nieuwe bondgenootschappelijke bevelsorganisatie op te richten waarover wij in dit hoofdstuk al schreven: Abda Command wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug.
XCHier willen wij vermelden dat eerder in december, nl. op de r8de, in Singapore op initiatief van Roosevelt een nieuw Amerikaans-Brits-Nederlands-Australische conferentie was gehouden. Er werd daar besloten, er in Londen en Washington op aan te dringen, zo spoedig mogelijk belangrijke versterkingen naar Malakka te zenden (wij herinneren er aan dat de Britse Chiefs of Staff op I januari opdracht gaven, o.a. vier infanterie-divisies naar Birma en Nederlands-Indië te doen vertrekken), en voorts werd het als wenselijk gezien dat, met Rear-Admiral Glassford's uit de Philippijnen afkomstig Amerikaans eskader als kern, een groter bondgenootschappelijk eskader, een Combined Striking Force, zou worden gevormd; de deelnemers aan de conferentie te Singapore zagen het als wenselijk dat die Combined Striking Force ver benoorden de javazee zou gaan opereren teneinde de japanners te beletten in de wateren van de Indische archipel door te dringen.
XCDat laatste was geheel conform de inzichten van admiraal Helfrich, maar het plan werd niet verwezenlijkt: Brooke-Popham en de Britse vlootvoogd in Singapore, Layton, stonden gedecideerd op het standpunt dat de beschikbare Britse en Nederlandse bovenwatereenheden eerst de transporten naar Singapore moesten beschermen zodat er, wat hun betrof, van een ver benoorden de javazee opererende Combined Striking Force vele weken lang geen sprake zou zijn. Erger voor Helfrich was dat de
bevelhebber van het Amerikaans eskader, Glassford, het zo ver noordelijk opereren principieel afwees. Dat bleek Helfrich op 22 december toen Glassford, die aan boord van de 'Houston' in Soerabaja gearriveerd was, hem in Batavia bezocht. De Amerikaanse eskadercommandant deelde namelijk mee dat bijna al zijn eenheden zich bezuiden de kleine Soendaeilanden bevonden en dat hij wèl bereid was, ze benoorden die eilanden te verplaatsen, maar operaties ver benoorden de javazee, bijvoorbeeld in de Celebeszee of in de noordelijke helft van Straat Makassar (zie kaart XII op de pag.'s 738-739) waren voor hem slechts aanvaardbaar als Helfrich kon waarborgen dat de zware japanse eenheden welke in de Nanjo koersten, tijdig verkend zouden worden; die waarborg kon Helfrich niet geven. Over de situatie op 8 december zei hij later:
XC'Wat wij te verwachten hadden van de Japanse vloot, was ons op dat ogenblik niet bekend. Een enkele naam van een schip bij Indo-China was wel eens gemeld, maar wij wisten niets van de indeling en de dislocatie't
XCtoen hij met Glassford sprak, wist hij van de in de Nanjo opererende sterke japanse slagvloot niet méér af
XCDaar kwam dan nog bij dat, naar hem bleek, Glassford uit Washington de instructie had ontvangen, de Asiatic Fleet niet geconcentreerd, maar verspreid op te stellen, en dat de Amerikaan besloten had, slechts een deel van zijn eenheden naar Soerabaja te verplaatsen; daaronder waren de kruisers 'Boise' en 'Marblehead' zijn sterkste eenheid evenwel, de zware kruiser' Houston', kreeg het verre Darwin als basis. Anders gezegd: de marinestaf in Washington en Glassford persoonlijk dachten, meende Helfrich, niet offensief maar defensief. De Nederlandse vlootvoogd ging zich daar grote zorgen over maken. Hij kreeg 'de indruk', zei hij later, 'dat men reeds bij voorbaat, behalve wat betreft de onderzeeboten, 'de defensie van de archipel hopeloos vond.' 2 Dat zag hij verkeerd (de oprichting van Abda-Command zou het aantonen), maar zijn vermoeden dat de Amerikaanse marinestaf huiverig was om Amerikaanse vlooteenheden te laten opereren in gebieden waar de japanners het luchtruim beheersten, was gegrond. Hij uitte dat vermoeden ook jegens van Starkenborgh en zulks versterkte bij deze de overtuiging (een overtuiging die belangrijk versterkt was door wat zich in juli bij de afkondiging van het algemeen embargo tegen japan had afgespeeld) dat de Nederlandse
t Getuige C. E. 1. Helfrich, punt n, ongepublic. verhoren, vraagno. 72 I48. 2 A.v.
regering bij de Amerikanen en de Britten veel krachtiger voor de belangen van het koninkrijk diende op te komen.
XCHelfrich op zijn beurt besefte na zijn bespreking met Glassford dat de Nederlandse vlooteenheden (de belangrijkste waren slechts' tijdelijk aan de Britten in Singapore ter beschikking gesteld) behoefte hadden aan nieuwe richtlijnen - trouwens, die waren na de Japanse aanval op het Meer van Tondano ook voor de Marineluchtvaartdienst nodig. Hij had die nieuwe richtlijnen omstreeks de jaarwisseling gereed en op Nieuwjaarsdag werden zij aan alle ,commandanten geseind.'
XCTijdwinst noemde Helfrich nu hetbelangrijksr, omdat [Amerikaanse] Pacific-vloot tot inactief gedoemd en Britse slagschepen vetloren, zodat steun eerst later verwachtbaar.' Op een bepaald ogenblik kwam er evenwel 'een grens aan te nemen risico en te accepteren verliezen' en die grens achtte hij nu bereikt - er moest dus in het algemeen minder risico genomen worden, maar 'met behoud offensiefkarakter [der operaties] en "handhaving offensieve geest.' De vliegboten van de MLD dienden, stipuleerde hij, bij voorkeur bij maanlicht aan te vallen en, deden zij dat overdag, in geen geval van minder dan 4000 meter hoogte; zij moesten zich voorts op hun basissen verspreiden en zich goed camoufleren en daar moesten ook dummy-vliegtuigen voor anker worden gelegd. De onderzeeboten (er waren, gelijk al vermeld, vijf uitgeschakeld) mochten slechts bij uitzondering in ondiepe kustwateren opereren en dienden zoveel mogelijk radiostilte te betrachten - waren de Japanners in een bepaald zeegebied sterk, dan moesten zij er overdag in beginsel stilliggen op de zeebodem. De kruisers en jagers dienden, aldus zijn nieuwe instructie, slechts 'tegen zwakke of gelijkwaardige vijand' offensief op te treden, maar een gevecht 'tegen sterkere vijand' moest, 'afhankelijk van belangrijkheid doel', niet vermeden worden - 'bij voorkeur' moest dan een nachtgevecht worden aangegaan. 'Algehele inzet van schepen en vliegtuigen geschiedt slechts', zo eindigden deze nieuwe aanwijzingen, 'indien dezerzijds incidenteel bevolen en steeds, dus ook zonder dezerzijds bevel, bij actie tegen Japanse hoofdaanval op Java' - ook na de ondergang van de 'Prince of Wales' en de 'Repulse en ook nadat tevens elders gebleken was dat de Japanners in de lucht verreweg de sterksten waren, was het denkbeeld dat de Koninklijke Marine de Indische wateren zou verlaten zonder voor het behoud van Java slag te leveren, voor Helfrich nog steeds onaanvaardbaar.
XCI Tekst in A. N. de Vos van Steenwijk: 'Schets van het marinebeleid', p.
XCDoor het uitbreken van de oorlog met Japan was de druk op diegenen die in het Nederlands bestuursapparaat in Indië op verantwoordelijke posten stonden, belangrijk verzwaard. Verzwaard was in het bijzonder de druk op de gouverneur-generaal, zij het dat hij zich gesteund voelde door vele bekwame figuren. Geen van dezen kon hij nu missen. Dat gold vooral voor van Mook, de directeur van economische zaken, die de Indische economie sinds 10 mei '40 met scherpe visie en grote voortvarendheid aan de oorlogssituatie had aangepast, maar van Mook was in november tot minister van koloniën benoemd. Jammer! Of was er iets, aan te doen?
XCVan Mooks benoeming was voortgevloeid uit het feit dat mr. M. P. L. Steenberghe en eh. J. I. M. Welter, de twee ministers die als vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Staatspartij in augustus '39 tot het kabinet-de Geer waren toegetreden en die in september '40 en juli '41 door Gerbrandy bij de formatie van zijn eerste en tweede kabinet warén gehandhaafd, op 16 oktober '41 na een reeks conflicten met de ministerpresident hun ontslag hadden ingediend - hun was toen verzocht, hun portefeuilles te blijven beheren totdat opvolgers benoemd waren. Steenberghe was minister geweest van handel, nijverheid en scheepvaart en van landbouwen visserij (de scheepvaart was in Londen het belangrijkste onderdeel geworden van zijn ambtsbemoeienissen), Welter minister van koloniën. Het was van Kleffens geweest die Gerbrandy in overweging had gegeven, opvolgers voor de twee aftredenden niet onder de Nederlanders in Engeland of de Verenigde Staten te zoeken maar in Indië, en Gerbrandy had vervolgens in een telegram aan van Starkenborgh twee namen genoemd: die van Kerstens, de voorzitter van de Indische Katholieke Partij, en van Levelt, de regeringsgemachtigde voor algemene zaken in de Volksraad - van Starkenborgh had ontraden, Kerstens minister van koloniën te maken 1, maar hem aanbevolen als opvolger van Steenberghe. Tegen een benoeming van Levelt had van Starkenborgh te berde gebracht dat deze nimmer een zelfstandige functie had bekleed, en als candidaat
1 'Niet alleen inzake staatkundige hervormingen doch ook in andere opzichten met name sociale zaken heeft Kerstens', seinde van Starkenborgh aan Gerbrandy, 'nadruk kelijk inzichten verkondigd die van regeringsbeleid afwijken, zodat zijn benoeming zeker indruk wekken moet dat het beleid gewijzigd wordt.' (telegram, 21 okt. 1941, van van Starkenborgh aan Gerbrandy, archief min.pres., M 18 (c)).
minister had hij toen in Levelts plaats van Mook genoemd. Gerbrandy was er van geschtokken: een voorman van de Stuw-groep minister van koloniën? Kwam Idenburg, de directeur van van Starkenborghs kabinet, niet eerder in aanmerking? Neen, had van Starkenborgh geantwoord: Idenburg was (zoals in hoofdstuk 9 vermeld) door de vriendelijkheid die hij aan de echtgenote van een overleden NSB'er had bewezen, in opspraak geraakt. In twee telegramnen had de minister-president toen uiting gegeven aan twijfel of van Mook wel achter het regeringsbeleid stond dat met betrekking tot Indië's toekomst slechts inhield dat na de oorlog een rijksconferentie zou worden gehouden - van Starkenborgh had van Mook toen laten vragen of hij dat regeringsbeleid onderschreef, van Mook had bevestigend geantwoord en vervolgens waren hij en Kerstens op 17 november '41 tot minister benoemd. De bedoeling was dat beiden met hun gezinnen. zo spoedig mogelijk via de Verenigde Staten en Portugal naar Londen zouden vliegen; daar trad Gerbrandy op als waarnemend minister van koloniën.
XCVan zijn aanbeveling van van Mook kreeg van Starkenborgh in zoverre' spoedig spijt dat hij later in november, toen de spanningen met Japan hoog opliepen, tot de conclusie kwam dat hij zijn directeur van economische zaken eigenlijk niet kon missen. Op 2 december lichtte hij Gerbrandy dienaangaande in. Toen zes dagen later de oorlog met Japan een feit was, was van Mook onmisbaarder dan ooit, ja van Starkenborgh kwam tot het inzicht dat het wenselijk was, hem te benoemen in het hoge ambt dat ook in de Wet op de Indische staatsinrichting was genoemd: luitenant-gouverneur-generaal. Indië had maar zelden een luitenant-gouverneur-generaal gekend (de laatste was een generaal van het Nederlandse leger geweest die in 1835-36 bijna een jaar lang de gouverneur-generaal had vervangen) maar waren nu de omstandigheden niet ook exceptioneel? Die vraag werd door Gerbrandyen koningin Wilhelmina bevestigend beantwoord: van Mook (op zijn persoonlijkheid komen wij in ons volgende deel terug) werd met ingang van 19 december ontslagen uit de ministersfunctie welke hij nog in het geheel niet had bekleed en met ingang van I januari '42 benoemd tot luitenant-gouverneur-generaal.
XCZes dagen later vertrok hij met een Knilm-lijnvliegtuig naar Australië: de eerste etappe op een reis naar Washington. Conform van Starkenborghs denkbeelden wilde hij dáár, in het centrum van de Geallieerde oorlogvoering, met kracht gaan bepleiten dat Indië's hardnekkige verdediging als een wezenlijk onderdeel van die oorlogvoering zou worden
XCBij de Europese publieke opinie ging het uitbreken van de oorlog met Japan in zoverre met een zeker gevoel van opluchting gepaard dat zij die het niet uitgesloten hadden geacht dat Nederlands-Indië het ooit zonder Britse en Amerikaanse steun tegen Japan zou moeten opnemen, op 8 december wisten dat Indië machtige bondgenoten had. Er was groot zelfvertrouwen en dat werd, doordat de Japanners in december nergens in de archipel aan land waren gegaan (behoudens dan op Brits-Borneo), niet aangetast door berichten waaruit bleek dat het Knil zich had moeten terugtrekken - eerder werd het zelfvertrouwen versterkt door de communiqués inzake de successen welke de Nederlandse onderzeeboten en vliegtuigen hadden weten te boeken. Ook werden in die eerste oorlogsmaand wel verscheidene militaire steunpunten in de Buitengewesten alsook enkele plaatsen door de Japanners gebombardeerd doch er was er slechts één, Pontianak, waar veel slachtoffers waren gevallen, en dat laatste drong elders slechts tot sommigen door. Vele Europeanen zagen dan ook nog geen aanleiding om de laatdunkendheid waarmee zij over de Japanse militairen plachten te praten, te laten varen; zij hadden goede verwachtingen van wat het Knil zou kunnen presteren - de Europese pers gaf er hoog van op. 'Het leger is klaar om uit te rukken', schreef bijvoorbeeld het Nieuws van de Dag eind december,
XC'het kan de vijand iedere dag te lijf gaan. Wat nog te doen staat, is perfectionering van het bereikte ... Het vertrouwen is er dat de organisatie, als zij wordt beproefd in de praktijk, goed zal werken. Zulke dingen merkt men bij een bezoek aan diverse troependelen: zij vormen de barometer van de geest in het leger. De naald wijst een hoog cijfer aan!' I
XCEven stimulerend sprak generaal ter Poorten, de legercommandant: aan zijn twijfel ofhet Knil tegen de Japanners opgewassen zou zijn, kon hij moeilijk in het openbaar uiting geven, wel meende hij dat het op zijn weg lag, op een volledige inzet aan te dringen. 'Het is', zei hij op 22 december in een radiotoespraak voor de Nirom, 'beter, staande te sterven dan knielende te leven.' 2
XCI Nieuws van de Dag, 27 dec. 1941, aangehaald in Persoverzicht, p. 1243-44. 2 Aangehaald in A. G. Vromans: 'De staatsmobilisatie van Nederlands-Indië', 'p.
XCZulk een pathetische uitspraak lag van Starkenborgh niet: daar was hij te nuchter voor en ook, na die eerste drie weken oorlog, te bezorgd. Generaal van Oyen had hem persoonlijk kunnen meedelen dat in Pearl Harbor alleacht slagschepen van de Pacific Fleet tot zinken gebracht dan wel zwaar beschadigd waren, de 'Prince of Wales' en de 'Repulse' waren verloren gegaan, van de Russen die Moskou ternauwernood hadden kunnen behouden, had Japan kennelijk voorlopig niets te duchten en de conclusie die hij uit dat alles trok (en die hij op 20 december in een telegram aan de regering kenbaar maakte), was,
XC'dat Japan aanvankelijke successen in Malakka en Luzon verder zalontwikkelen. Indien daarheen geen voortdurende stroom van Geallieerde versterking van personeel en materiaal gezonden wordt en Japan doorgaat, uit nabije bronnen beide ondernemingen energiek te voeden, is uiteindelijke slijting van de weerstand te vrezen.'
XCHij wees in zijn telegram voorts op de Japanse propaganda waarin aan de Indonesiërs een gouden toekomst werd beloofd: kennelijk trachtten de Japanners die Indonesiërs als bondgenoten te winnen. 'Kracht wordt gezocht', vervolgde hij,
XC'in tegenpropaganda en binden van inheemse groepen aan de regering, evenwel zonder politieke concessies ... Indien bovenstaande inderdaad Japanse tactiek, voorzie ik een bedenkelijke situatie. Weinig vertrouwen kan gesteld worden in de vastheid van het karakter der inheemsen, ofschoon zij vooralsnog loyaal zijn en anti-Japans."
XCOver zUn beleidjegens de nationalisten onder die inheemsen (wij komen daar nog op terug en dan ook op zijn telegram van 20 december) zweeg hij, toen hij op Oudejaarsavond voor de Nirom een toespraak hield die als bemoedigend bedoeld was.' Gestreden werd, zei hij, 'voor deze Indische gemeenschap, gezegend in het heden, en voor haar nog schonere toekomst'; hij prees de weermacht ('moed, orde en parate geoefendheid onderscheiden haar'), bracht hulde aan de koopvaardij, uitte zich 'met warme erkentelijkheid' over de 'bijstand die alom geboden wordt', maar roerde ook het onderwerp aan dat voor zijn luisteraars het veruit belangrijkste was, nl. het oorlogsperspectief:
XCt Telegram, 20 dec. 1941, van van Starkenborgh aan de regering, IC, 10551. 2 Tekst in Persoverzicht, 1941, p.
XC'De vraag is thans: wat brengt de toekomst? Niemand heeft daarvan wetenschap doch gaarne zou ik u het vertrouwen schenken waardoor ik zelf gedragen word: dat de staten, die het moederland en ons belagen, hoe machtig ook hun wapentuig, hoe fel hun aanvalskracht en hardvochtig hun krijgsmethoden, gedoemd zijn de nederlaag te lijden. Politieke en strategische aspecten en de stand der vraagstukken van grondstoffen en productie, zij wijzen onmiskenbaar naar dezelfde richting, naar het overwicht dat zich vestigt aan de zijde van ons en onze bondgenoten. Zonder rhetoriek of breed betoog maar in de eenvoud die het meest doeltreffend aan een oprechte overtuiging uiting geeft, wil ik U zeggen dat het voor mij zeker is dat aan het einde onze zege ligt'
XCafkerig als hij was van het wekken van valse verwachtingen, zei hij niet dat het óók zijn oprechte overtuiging was dat Nederlands-Indië behouden kon blijven.
XCDe oprichting van Abda-Command I, de gemeenschappelijke bevelsorganisatie van Amerikanen, Britten, Nederlanders (Dutch) en Australiërs met één opperbevelhebber aan het hoofd, was, gelijk al vermeld, een denkbeeld dat generaal Marshall aan Roosevelt en Churchill had voorgelegd, maar hij was niet de eerste geweest die op die oprichting had aangedrongen. Dat was al geschied van Singapore uit, waar, zoals weergegeven, Amerikaanse, Britse, Nederlandse en Australische hoge militairen op 20 december opnieuw bijeengekomen waren. In de geheime besprekingen die daar en in Bandoeng eerder in '41 hadden plaatsgevonden, waren plannen uitgewerkt, hoe men op de mogelijk geachte Japanse offensieven zou reageren - nu waren die offensieven een feit en nu besefte men dat er behoefte was aan een eenhoofdige leiding. Lieutenant-Colonel Francis G. Brink, die in Singapore de Amerikaanse legerstaf vertegenwoordigd' had, seinde op de z r ste naar Washington dat er bestond
XC'an immediate need fOY one supyeme head over a combined Allied staff foy detailed coordination of USA, British, Australian and Dutch measures for movements to their designated locations, institution and maintenance of air and sea lines of communication and the strategic direction of all operations in Pacific area.' •
XCBrink voegde daaraan toe dat Bandoeng hem de logische plaats leek voor de vestiging van het door hem bepleite hoofdkwartier en dat de 'unofficial opinion' van de overige deelnemers aan de conferentie in Singapore was, dat' a USA commander acquainted with the Pacific area would not only be acceptable but desirable.' 2 Deze denkbeelden wezen in de goede richting, zij het dat Roosevelt en Churchill meenden dat de 'strategic direction of all operations in PacificofPlanning for Coalition Warfare 1941-1942 (1953), p. 87 (verder aan te halen als: Matloff en Snell:
I Enkele passages van deze inleidende paragraaf komen al voor in de paragraaf van hoofdstuk 5, deel o, 2 Telegram, 21 dec. 1941, van F. G. Brink aan G. C. Marshall, aangehaald in M. Matloff en E. M. Snell:
area' bij de Combined Chiefs oj Staff moest blijven berusten; zij en de Combined Chiefs zelf (in dit geval aan Engelse kant dus de stafchefs persoonlijk, niet hun vertegenwoordigers) zagen het instellen van een opperbevel in het gehele gebied van Australië tot Birma als urgent. Wat de persoon van de opperbevelhebber betrof, wenste Churchill een Amerikaan, maar Roosevelt die eerst ook aan een Amerikaan gedacht had (MacArthur), zei onder pressie van zijn stafchefs dat voor hem slechts een Engelsman aanvaardbaar was; de Britse stafchefs, voorziende dat die opperbevelhebber zware nederlagen zou moeten incasseren, protesteerden, maar Roosevelt kreeg zijn zin en op 28 december werd besloten dat in Soerabaja een nieuwe bevelsorganisatie gevormd zou worden: Abda Command, met de Britse opperbevelhebber in Brits-Indië, Genera! Sir Archibald Wavell, aan het hoofd; zijn plaatsvervanger zou een Amerikaan worden, een luchtmacht-officier (heel begrijpelijk: veel zou van de luchtmachten afhangen), Lieutenant-Genera! George H. Brett.
XCEr moest voor Wavell een directief opgesteld worden; de Britse stafchefs schreven er het concept voor dat vrijwelongewijzigd aanvaard werd. Bet hield o.m. in dat de nieuwe opperbevelhebber zich, ter voorbereiding van een groot offensief tegen Japan, moest handhaven in 'the Ma!ay barrier' (de zone van Noord-Sumatra tot Nieuw-Guinea en N oordAustralië), dat hij zoveel mogelijk ten noorden van die zone moest opereren, dat hij Birma en Australië diende te behouden en dat hij via Nederlands-Indië een nieuwe verbinding moest leggen met de Amerikanen op Bataan. Er waren dus eigenlijk drie gebieden, elk met hun eigen urgente militaire problemen, waaraan Wavell aandacht moest besteden: Birma, de Indische archipel met omgeving (met inbegrip van Malakka, Singapore en de Philippijnen), en Australië, en wij zijn dan ook geneigd, bij Wavells eerste reactie, toen hij van zij n benoeming vernam: 'that he had heard oj men being asked to hold the baby, but this was twins' 1, op te merken dat hij ook van 'een drieling' had kunnen spreken." Lieutenant-Genera! Sir Alan Brooke, die in november tot stafchef van het Britse leger benoemd was (Chief of the Imperia! General Staff, zoals de officiële benaming luidde), noemde het plan om Abda-Command op te richten, in particuliere gesprekken 'wild and half-baked'?J.had. (john Connell: Wauell. Supreme Commander 1941-1943 (1969), p. 71). 3 Gwyer:
1 M. A. Gwyer: dl. III, eerste helft (1964), p. 379 (verder aan te halen als Gwyer: 2 Later zei Wavell zelf dat hij van' gesproken
Uitgebreide bevoegdheden kreeg Wavell niet: op eigen gezag mocht hij niet landstrijdkrachten van het ene gebied naar het andere verplaatsen, niet 'nationale' bevelhebbers afzetten, niet ingrijpen in de tactische organisatie en de dispositie van de 'nationale' strijdkrachten en niet hun voorraden in beslag nemen - de zeestrijdkrachten mocht hij wèl op eigen gezag verplaatsen, d.w.z. zonder dat hij de Combined Chiefs of Staff,tele grafisch om verlof vroeg.
XCEr waren aan Wavells directief enkele bijlagen toegevoegd. Annexe II I gaf (in de vorm waarin zij naar Londen getelegrafeerd werd) het volgende beeld van de gezagsverhoudingen tussen Wavell, de Combined Chiefs of Staff en Roosevelt / Churchill:
XC'1. On all important military matters, not within the jurisdiction of Supreme Com mander of Abda-area, US Chief: of Staff and representatives in Washington of British Chiefs of Staff will constitute agency for developing and submitting recommendations for decisions by President of us and by British Prime Minister ... Among chief matters on which decisions will be required are:
XC(a) Provision oj reinforcements.
XC(c) Departures from Supreme Commander's Directive.
XC2. This agency will function as follows:
XC(a) Any proposals coming either [rom Supreme Commander or from any of the Abda-Governments will be transmitted to Chiefs of Staff Committee both in Washington and in London.
XC(b) The Chiefs of Staff Committee in London will immediately telegraph to their representatives in Washington to say whether or not they will be telegraphinJ{. any opinion.
XC(c) On receipt of ihese opinions the USA Chiefs of Staff and representatives in Washington of British Chiefs of Staff will develop and submit their recommendations to President and by telegraphing to Prime Minister ... Prime Minister will then inform the President whether he is in agreement with these recommendations.
XC3. Since London hasmachinery forconsulting Dominion Governments, and since Dutch Government is in London, the British Government will be responsible for obtaining their views and agreeY/{ent and for including these in the final telegrams to Washington,
XC4. Agreement having been reached between President and Prime Minister ... the orders to Supreme Commander will be despatched from Washington in the name oj both of them.'
XCDit belangrijke stuk was aanvankelijk aan de Nederlandse regering niet bekend, Van Kleffens en gouverneur-generaal van Starkenborgh
XC1 Tekst: Bijlage &j Ministerraad: Notulen, 6 januari
vernamen echter wèl op 3.0 december van de gezant te Washington, dr. Loudon, dat Roosevelt en Churchill het er over eens waren geworden dat Abda-Command zou worden opgericht, dat Wavell, die zich in Soerabaja zou vestigen, opperbevelhebber zou worden en dat deze zijn orders zou ontvangen 'van een daartoe aan te wijzen passend gezamenlijk lichaam te Washington dat verantwoordelijk zal zijn aan Churchill en aan Roosevelt.' 1 'Regeling lijkt ons in beginsel stap in goede richting', liet Gerbrandy nog diezelfde dag aan van Starkenborgh seinen? - nu, deze dacht er anders over. Sinds het uitbreken van de oorlog in de Pacific was hij er zich zorgen over gaan maken of de afloop van die oorlog, waarin Nederland kennelijk slechts een ondergeschikte rol zou spelen, er niet toe zou leiden dat het Nederlands gezag in de archipel zou worden aangetast - aangetast door Engeland en Amerika die, naar hij vreesde, gevoelig zouden zijn voor de leuze van zelfbeschikking die met toenemende duidelijkheid verkondigd was door de Indonesische nationalisten. Op 26 december had hij in een telegram aan Gerbrandy dan ook betoogd dat Nederland Nederlands-Indië tot het uiterste moest verdedigen mede teneinde de naoorlogse zeggenschap over Indië volledig te behouden. Hij zag het als
XC'een reëel gevaar dat Indië, indien prijsgegeven en door Engeland en Amerika heroverd, niet zonder voorwaarden tot het koninkrijk zou terugkeren. Indische nationalistische groepen en leiders waarvan buitenland betekenis zou overschatten, zouden tegen eenmaal verdreven Nederlands gezag een leuze van zelfbeschikking aanheffen, d.aarvoor echo vindend bij met toestanden onbekende Engelse en Amerikaanse idealistische wereldbouwers alsmede practische imperialisten die [de] strategische [en] politiek-economische betekenis dezer gewesten voor toekomst begrijpen en liever dan ongeschonden herstel van Nederlandse souvereiniteit mogelijkheid inmenging geopend zien zodat beperking onzer zeggenschap, wellicht internationaalregime, aan orde zou komen."
XCGerbrandy's eerste reactie (30 december) op de voor Abda-Command te treffen regeling ('stap in goede richting') verschilde van de eerste reactie van van Starkenborgh; deze seinde op dre 3rste naar Londen: 'In beginsel ben ik bereid in te stemmen met. één commando. De nadruk moet echter gelegd worden op a. allen meedoen op gelijke voet, b. over de grotevan Starkenborgh (ARA, MK, M 135,010221). 'Telegram, 26 dec. van van Starkenborgh aan Gerbrandy (DBPN, C, dl. IV, p.
1 Telegram, 30 december 1941, van A. Loudon aan van Kleffens en van Starkenborgh C, dl. IV, p. IIS"':16). 2 Telegram, 30 december 1941, van Gerbrandy aan
lijnen van het strategisch plan van actie moet overeenstemming bestaan.' 1 De regering reageerde daar niet op en dat kwam van Starkenborgh hoogst kortzichtig voor: nu gebeurde wat hij had gevreesd, en niet na afloop van de oorlog in de Pacific maar al bij het begin! Op 2 januari '42 zond hij Gerbrandy een uitvoerig telegram? waar o.m. in stond:
XC'Verantwoordelijkheid van lichaam' aan Churchill en Roosevelt, waardoor zij uiteindelijke zeggenschap en lichaam slechts adviescollege, verwerpelijk. Immers wij ook in eigen gebied alsdan gesteld niet alleen onder Brits-Amerikaanse technisch-militaire [en] maritieme bevelvoering maar bovendien onder politiekstrategische in feite vooral politieke leiding van twee buitenlandse regeringshoofden, hetwelk
XCa. in strijd met status zelfstandige mogendheid;
XCb. bedenkelijk daar grote mogendheden, zoals meermalen betoogd, naast evenwijdige ook andere oogmerken dan wij en wij dus aan hun politiek ondergeschikt worden waarbij ons belang incidenteel en zonder onze zeggenschap zal behartigd voorzover passend in Brits-Amerikaanse grote-mogendheidpolitiek;
XCc. gevaarlijk als precedent voor later ook in vrede;
XCd. ontmoedigend voor openbare mening die ... begrijpen zal wij van elke leiding uitgeschakeld .
XC. . . Indien voorstel [tot bevelsregeling voor Abda-Command ] ons tenslotte wordt opgedrongen, van belang zulks niet zonder ons sterke verzet.'
XCGerbrandy ontving dit telegram op 3 januari - de datum waarop van Starkenborghs vrees al in zoverre bewaarheid werd dat de Nederlandse regering's avonds via de nieuwsagentschappen vernemen moest dat, aldus een officiële bekendmaking in Washington, de regeringen van de Verenigde Staten en Engeland 'with the concurrence of the -Netherlands Government and the Dominion Governments concerned' besloten hadden, Abda-Command op te richten: Inderdaad, de regeringen van Australië en Nieuw-Zeeland, door de Britse geraadpleegd, hadden hun principiële goedkeuring gegeven, maar de Nederlandse niet! Gerbrandyen zijn ambtgenoten waren diep gegriefd - besloten werd dat Gerbrandy persoonlijk tegen de ondervonden behandeling zou gaan protesteren bij Eden, de Britse minister van buitenlandse zaken, en bij de Amerikaanse gezant bij de Nederlandse regering, Anthony Drexel ..Biddle, en dat van Kleffens naar Washington zou vertrekken om er aan te dringen op wijziging van Annexe II
XCI A.v., JI dec. 1941 (ARA, MK, M 135,010221). 2 Telegram, 2 jan. 1942, van van Starkenborgh aan Gerbrandy (DBPN, C, dl. IV, p. 138-40). 'D.w.z.: het lichaam dat
XCHoe wilde de regering het stuk dan gewijzigd zien? Zij wenste dat uit de nieuwe Annexe zou blijken dat de tot Wavell te richten nadere aanwijzingen ook namens de Nederlandse regering gegeven zouden zijn, dat zij (in de persoon van de minister van marine, admiraal Furstner) door de Britse Chiefs of Staff geraadpleegd zou worden telkens wanneer dat nodig was, en dat die Chiefs of Staff hun' opinion' niet alleen aan hun eigen maar ook aan Nederlandse vertegenwoordigers in Washington zouden telegraferen.
XCDie wensen, naar Washington doorgegeven, werden daar in eerste instantie aan Churchill en de Britse Chiefs oj Staff voorgelegd. Churchill, die inmiddels vergeefs gepoogd had, van Kleffens' reis naar Washington te voorkomen 1, placht geen belangrijke beslissing te nemen zonder goedkeuring van zijn War Cabinet, maar om voor al die beslissingen, voorzover zij de oorlog tegen Japan betroffen, ook de goedkeuring te vragen van de Nederlandse regering alsook van de regeringen van Australië en Nieuw-Zeeland (die hadden bij nader inzien beide geëist, de Australische uitgesproken bruusk, dat zij vertegenwoordigd zouden zijn op het niveau waar de beslissingen zouden vallen), ging hem te ver. De Britse Chiefs of Staff voelden daar al evenmin voor; zij hadden op tal van punten met hun Amerikaanse collega's overhoop gelegen en nu uiteindelijk overeenstemming bereikt was, zagen zij er tegen op, de stemming te bederven door op wijziging van gemaakte afspraken aan te dringen. Major-General Sir Hastings Ismay, Churchills verbindingsman met de Britse stafchefs die in Londen gebleven was, werd dienaangaande door een ondergeschikte van Washington uit aldus ingelicht:
XC'(The Americans) are not accustomed to process whereby views of two or three or more Governments have to be obtained and exchanges and adjustments made to meet them. They regard this as a time-wasting procedure ...
XCReason for trying to step down Dutch visit to Washington and reluctance to bring Dominions into joint collaboration here was that we are just holding our own with British-American discussions. Collaboration with third or more parties would at this stage cause confusion and we would slip back into chaos,'?hij vervolgens in Washington wist te bereiken, komt later in dit hoofdstuk ter sprake. 2 Telegram, aangehaald in Gwyer: Grand Strategy,
I Van Kleffens verliet Londen op 10 januari, trachtte eerst uit Schotland naar Amerika te vliegen, zat daar bijna twee weken vast als gevolg van de weersomstandigheden, keerde toen naar Londen terug en vloog naar Lissabon vanwaar een Amerikaans passagierstoestel hem naar New York bracht; hij arriveerde daar op 27 januari. Wat
XCIntussen beseften Roosevelt en Churchill wel dat zij iets moesten doen om aan de bezwaren van de regeringen van Nederland, Australië en Nieuw-Zeeland tegemoet te komen (voor het gebeurde met de aankondiging inzake de oprichting van Abda-Command werden door Churchill mede namens Roosevelt verontschuldigingen aangeboden): zij besloten (Churchill was toen weer in Engeland teruggekeerd) twee Pacific War Councils op te richten: de ene onder voorzitterschap van Roosevelt in Washington, de andere onder voorzitterschap van Churchill in Londen. In Washington zouden dan alle betrokken regeringen, met inbegrip van die van China, door ambassadeurs of gezanten vertegenwoordigd kunnen zijn en aan de besprekingen in Londen zouden Nederlandse ministers en de High Commissioners van Australië en Nieuw-Zeeland kunnen deelnemen. Veel meer dan een wassen neus was dat alles niet, want in die Councils zouden beslissingen die al genomen waren, slechts ter discussie gesteld worden en dat zij als gevolg van die discussie gewijzigd zouden worden, leek onwaarschijnlijk. Gerbrandy had het er moeilijk mee. Kerstens, pas uit Indië aangekomen, betoogde (geheel in overeenstemming met van Starkenborghs onmiddellijke reactie) dat daar een storm van verontwaardiging zou opsteken indien men wist dat beslissingen waar de toekomst van Indië van afhing, genomen zouden worden buiten aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Nederlandse regering - op 16 januari (de Japanners waren op Tarakan en in het noorden van Celebes geland) deelde Gerbrandy in de ministerraad mee dat bij hem de gedachte gerezen was, 'zich geheel te willen losmaken van het reeds eerder behandelde Annexe II De oorspronkelijke opzet', zei Gerbrandy, 'was verkeerd; Nederland moet full partner zijn, anders gevoelt men de eonsequenties van verkeerde regelingen bij de opzet op ieder punt.' Michiels van Verduynen, de Nederlandse gezant te Londen die eind december '41 als minister zonder portefeuille in het kabinet was opgenomen, wees hem er toen op dat hij op 3 januari in wezen met Annexe II accoord was gegaan. I Vier dagen later herhaalde Gerbrandy zijn standpunt. Hij noemde het 'absoluut; het gaat om het Nederlands prestige; elk toegeven zal zich in de eonsequenties wreken, ook bij latere vredesonderhandelingen. De Nederlandse souvereiniteitsrechten moeten wij blijvend doen gelden.' Michiels was het met die eisen eens, 'maar in de vorm waarin deze gesteld worden, bepleit hij grote voorzichtigheid; mèt de minister van sociale zaken' (dr. J. van den Tempel) 'acht hij bij
I Ministerraad: Notulen, 16 jan. 1942.
onderhandelingen over kwesties als deze 'onaanvaardbaar' een gevaarlijk woord."
XCZo was het - en Gerbrandy had zich de handen gebonden doordat hij op 4 januari, toen hij zijn verontwaardigd protest aan Eden kenbaar gemaakt had, deze had' assured that Netherlands Government will not allow what has happened to interfere with their loyal collaboration.' 2 Londen kwam de Pacific War Council voor het eerst op Ia februari bijeen (Balikpapan, het vliegveld van Kendari en Ambon waren gevallen en de Japanners vochten al op het eiland Singapore), en in Washington vond de eerste vergadering van de daar in het leven geroepen Pacific War Council pas op I april plaats, ruim drie weken na de capitulatie van Kalidjati.
XCVoordat Wavell op Java aankwam, arriveerde daar een van de hoogste Amerikaanse bevelhebbers in het Na/ljo-gebied: de commandant van de Amerikaanse Asiatic Fleet, Admiral Hart. Hij had, gelijk al vermeld, van de Philippijnen uit al zijn bovenwatereenheden zuidwaarts gezonden maar was zelf in Manila gebleven. Later in december besloot hij zijn bovenwatereenheden te volgen; de bedoeling was dat hij en zijn staf in de twee laatste Catalina-vliegboten die zich nog bij Manila bevonden, naar Java zouden vliegen maar beide vliegtuigen werden door de Japanners in brand geschoten. Hart vertrok toen in een Amerikaanse onderzeeboot en deze viel op I januari Soerabaja binnen. De Amerikaan wilde onmiddellijk doorreizen naar Darwin dat hij kennelijk als het belangrijkste steunpunt zag voor de operaties van de Asiatic Fleet, maar Helfrich vroeg Glassford, de commandant van Harts eskader, zulks aan Hart te ontraden ('ik kon hem voorspellen', zei Helfrich later, 'dat er in Darwin niets was'3) en hem voor te stellen eerst eens de marinehaven en het Marine-etablissement van Soerabaja in ogenschouw te nemen: konden daar niet veel méér Amerikaanse eenheden gebaseerd worden dan de marinestaf in Washington meende? Hart inspecteerde op 2 januari de79
I A.v., 20 jan. I942. 2 Telegram, 4 januari I942, van Eden aan Churchill (bijlage bij a.v., 6 jan. I942). 'Getuige C. E. L. Helfrich, punt n, ongepublic. verhoren, vraagno. 72206.
haven en het etablissement, stapte's avonds in de nachtexpres naar Batavia en werd daar de volgende dag afgehaald door Helfrich die hem onmiddellijk meenam naar van Starkenborgh bij wie zich van Mook bevond. Inderdaad, Hart bleek bereid, Soerabaja als voornaamste basis van de Asiatic Fleet te aanvaarden, ook voor de onderzeeboten die uit de Philippijnse wateren teruggetrokken zouden worden, maar hij liet zich over het oorlogsperspectief uitgesproken pessimistisch uit. In dit eerste gesprek maakte hij de indruk dat hij, aldus later Helfrich, 'de verdediging van Indië een verloren zaak achtte. Volgens hem stond de terugtocht naar Australië voor de deur.' Wat Helfrich bepleitte: opereren tegen de Japanners ver benoorden de Javazee, achtte hij, aldus weer Helfrich, 'tactisch en technisch onuitvoerbaar wegens gebrek aan luchtbescherming boven de schepen en onvoldoende bescherming tegen onderzeeboten' I, anders gezegd: Hart onderschreef het standpunt dat Glassford al eerder had vertolkt. Zou hij het willen heroverwegen? Helfrich twijfelde er aan en zo ook van Starkenborgh. 'Op mij en anderen heeft admiraal Hart', seinde deze laatste,
XC'een indruk gemaakt van weinig voortvarendheid en belangstelling. Hij is vijfen-zestig jaar en enigszins uitgeblust. Er wordt gehoopt dat dit in de praktijk zal meevallen. Ik heb gezant Washington op de hoogte gebracht'.'
XCDit eerste contact met Hart wekte bij Helfrich, van Starkenborgh en van Mook bezorgdheid, maar zij wisten toen al dat niet Hart het in Abda-Command voot het zeggen zou krijgen maar Wavei!. De veronderstelling lag voor de hand dat deze voor alle vloot-, leger- en luchtstrijdkrachten ondercommandanten zou krijgen en werd Helfrich onder Waveil bevelhebber van alle bondgenootschappelijke zeestrijdkrachten, dan zou hij' het zijn die leiding zou geven aan de strijd tegen de Japanse vloot, en niet Hart.
XCSir Archibald Wavell, de opperbevelhebber van Abda-Command, was een bekwame strateeg en een goede legeraanvoerder. Hij was zeven-envijftig jaar. Hij had op jeugdige leeftijd meegevochten in de Boerenoor79
1 A.V. 'Telegram, 9 jan. 1942, van van Starkenborgh aan de regering (IC, 11037).
log, had zijn militaire loopbaan in de Eerste Wereldoorlog op eervolle wijze voortgezet (hij had toen bij Ieperen een oog verloren), was nadien opperofficier geworden en had eind '40 de Italianen in Libye een zware nederlaag toegebracht. In de lente van '41 had Rommels Afrika-Korps hem evenwel uit Libye verdreven en hij had zich ook op het Griekse vasteland en op Kreta niet kunnen handhaven tegen de Wehrmacht. Churchill had hem in juli als Brits opperbevelhebber in het MiddenOosten vervangen - hij had toen de weinig spectaculaire positie gekregen van opperbevelhebber in Brits-Indië. Hij had pech gehad: hij had zijn militaire gaven moeten ontplooien in een tijd waarin Engeland zijn achterstand op bewapeningsgebied 'nog niet had ingehaald.
XCEen vechtjas was hij niet (hij was cultureel zeer ontwikkeld en zijn hart trok eigenlijk niet naar het militair bedrijf) maar hij verstond. zijn vak. Hij was een man van weinig woorden, volstrekt onverstoorbaar, een goed luisteraar (hij bezat de merkwaardige eigenschap om tegelijk te kunnen luisteren naar twee officieren die over geheel verschillende zaken rapport uitbrachten ') en hij had het vermogen om een gecompliceerde situatie snel te overzien en weloverwogen beslissingen te nemen.
XCAls opperbevelhebber in Brits-Indië was hij slechts verantwoordelijk geweest voor de defensie van deze grootste Britse kolonie maar daags voor het uitbreken van de oorlog in de Pacific was ook de verdediging van Birma aan hem opgedragen. Later in december had hij samen met de al genoemde opperofficier van de Amerikaanse legerluchtmacht, Lieu tenant-General Brett, een bezoek gebracht aan Tsjoengking waar de besprekingen met Tsjiang Kai-sjek niets hadden opgeleverd. Hij was weer op zijn standplaats in Brits-Indië teruggekeerd toen hem begin januari '42 het bericht bereikte dat hij benoemd was tot opperbevelhebber van Abda-Command en zich naar Java moest begeven.
XCBegin januari werd in Washington tevens bepaald hoe Wavells staf zou zijn samengesteld; Nederland, Australië en Nieuw-Zeeland waren daar niet bij geraadpleegd. Plaatsvervangend opperbevelhebber werd de Amerikaan Brett, chef-staf de Britse Lieutenant-General Sir Henry Pownall, die ook in Brits-Indië Wavells chef-staf was geweest, en tot bevelhebbers van de land-, lucht- en zeestrijdkrachten van Abda-Com mand werden een Nederlauder en twee Amerikanen benoemd, resp. ter Poorten, Major-General Brereton (de man die uit Australië de eerste
I Die eigenschap had hij als jong officier in Brits-Indië ontwikkeld waar hem gebleken was dat hij van twee leraren tegelijk les kon krijgen in twee inheemse talen.
B-17'S naar Java had gezonden)' - en admiraal Hart. Erger nog: ook voor Hart moest een chef-staf worden benoemd en dat werd niet Helfrich maar Laytons chef-staf, Rear-Admiral A. F: E. Palliser, die kort tevoren in Batavia was aangekomen waarheen Layton (die spoedig een andere opdracht kreeg) zijn hoofdkwartier had verplaatst.' Dit alles kwam er op neer dat aan de top van Abda-Command ter Poorten de enige Nederlander was die een verantwoordelîjke functie had, maar die functie zou, zoals te voorzien viel, in de praktijk Weinig betekenen, alleen al daarom omdat van gecombineerde operaties van de geografisch ver van elkaar gescheiden landstrijdkrachten geen sprake zou zijn. Vooreerst waren voor Indië. de operaties in de lucht en ter zee de belangrijkste en ten aanzien van al dezewas Nederland uitgeschakeld. Uitgeschakeld was óók admiraal Helfrich: hij had niets gewonnen en was, doordat hij nu Harts aanwijzingen moest volgen, de leiding over zijn schepen kwijtgeraakt; 'ik had het gevoel', zei hij ons in '61, 'dat ik volledig uitgerangeerd was."
XCDe admiraal gaf de moed niet op: misschien kon hij, na bij Glassford en Hart niets bereikt te hebben, wèl iets bereiken bij de man die de door Abda-Command toe tè passen strategie moest bepalen: Wavell.
XCWat zou de formele verhouding zijn tussen Wavell, de opperbevelhebber van Abda-Command, en van Starkenborgh die als gouverneur-generaal tevens opperbevelhebber was van alle Nederlandse strijdkrachten in Indië?
XCGerbrandy zag dat als een vrij simpele zaak: hij maakte een scheiding tussen van Starkenborghs twee functies en berichtte deze op 4 januari dat hij als opperbevelhebber aan Wavell ondergeschikt zou zijn, niet als gouverneur-generaal. Van.Starkenborgh had daar bezwaar tegen; natuurlijk begreep hij wel dat Wavell op militair gebied in feite de hoogste autoriteit zou zijn, maar een formele (en dus wellicht ook publieke) erkenning van die ondergeschiktheid wees hij af Hij had daar vier bezwaren tegen die hij in een telegram aan Gerbrandy aldus weergaf:
I Brereton werd eind januari door een Brit vervangen: Richard Peirse. 2 Layton kreeg op 16 januari opdracht van de Britse om naar Ceylon te gaan teneinde daar voorbereidingen te treffen voor een nieuwe opbouw van de Britse nieuwe zware eenheden zouden naar Ceylon onderweg gaan; zij werden ·er in maart verwacht. 3 C. E. L. Helfrich, 30 okt. 1961.
XC'Primo. eigenaardige Indische maatschappij zou elke uitdrukkelijke ondergeschiktheid van de persoon van de Landvoogd aan andere hier te lande gevestigde gezagdrager, vooral indien dit een buitenlander is, gezag ernstig schaden.
XCSecundo. Bevoegdheden als opperbevelhebber en als gouverneur-generaal vloeien veelal samen, zodat toch geen duidelijke situatie verkrijgbaar IS, door poging tot formele scheiding en debat met Wavell over de grenslijn onwenselijk.
XCTertio. Formele ondergeschiktheid zou betekenen dat WavelIs orders via mij naar de commandant-zeemacht en -leger zouden lopen, hetgeen onpraktisch en vertragend
XCQuarto. Noodzakelijke handhavingvan positie van hoogste in rang ZÇlU moeilijker worden.' I
XCGerbrandy gaf zich gewonnen: er kwam géén regeling voor de formele verhouding tussen Wavell en van Stárkenborgh; die twee zouden de afspraak maken dat Wävell, zijn bevoegdheden uitoefenend, van Starkenborgh regelmatigzou inlichten en dat hij in kwesties die het algemeen bestuur vari Indië raakten; in overeenstemming met van Starkenborgh zou handelen. Van Starkenborgh herinnerde zich later maar één enkel geval waarin dat overleg nodig was - er werd toen een regeling getroffen welke zijn instemming had."
XCAlvorens naar Java te gaan, voerde Wavell, van zijn chef-staf PownallVIIi,
I Telegrarn.o jim. 1942, van van Starkenborgh aan Gerbrandy (Collectie-van Mook, 1943 (RvO)). 2 'He.t betrof hier de prauwen die zulk een belangrijkerol speelden in het inheemse transportwezeri. Op Malakka hadden de oprukkende Jápannim die prauwen gevorderd en er gebruik van gemaakt om achter de Britse/linies kleine landingen uit te voeren, 'Pat wilde Wavell in Indië voorkomen: hij wilde er (ver moedelijk begin februari) toe overgaan, alle prauwen te verwijderen van de oostkust van Sumatra en de noordkust van java, eventueel zelfs die prauwen te vernietigen. Van Starkenborgh had daar groet bezwaar tegen: 'Dat zou', verklaarde hij later aan de Enquêtecommissie, 'een sterk ingrijpen in de belangen van de [inheemse) bevel king zijn geweest., , Zij zou zo'n maatregel waarschijnlijk niet begrepen hebben, Daarover is gesproken met admiraal Helfrich en generaal ter Poorten. Generaal Bakker van de Staatsmobilisatieraad was er ook bij, , , Toen zijn andere dingen, overwogen, bijvoorbeeld of de boten niet hoger op de rivieten gebracht konden worden: . , , Ik weet niet meer wat er van gekomen is, ' , , maar ik herinner mij wel dat er niets gedaan is, Waar ik bezwaar tegen had moeten blijven maken.' (getuige van Starkenborgh, dL p, 23)
vergezeld, besprekingen in Singapore met de Britse legercommandant Lieutenant-General A. E. Percival en diens staf en nam hij de situatie op Malakka in ogenschouw. Hij bracht er vier dagen door, van 6 tot 9 januari, en zijn indrukken waren, hoe kon het anders, ongunstig; vooral maakte hij zich zorgen over het feit dat het eiland Singapore aan de landzijde in het geheel niet versterkt was - de aanleg van goede versterkingen zou maanden vergen.
XCOp IQ januari kwam hij per vliegtuig in Batavia aan waar hij door de Britse admiraals Layton en Palliser, de Amerikaanse admiraal Hart en de Amerikaanse luchtmacht-generaals Brett en Brereton werd opgewacht alsook door Helfrich en ter Poorten. Van Starkenborgh liet zich door een van zijn adjudanten vertegenwoordigen - hij had zich, vermoeden wij, op het standpunt gesteld dat uit zijn positie als Landvoogd voortvloeide dat Wavell eerst bij hèm zijn opwachting moest maken, niet omgekeerd. Aan Nederlandse zijde was afgesproken dat het gehele gezelschap hoge Britse en Amerikaanse militairen eerst meegenomen zou worden naar Helfrichs woning in Batavia, zogenaamd voor een nadere kennismaking, maar Helfrichs bedoeling was, onmiddellijk bij Wavell aan te dringen op een offensieve strategie ter zee. Tactisch was dit een fout: hoe kon men verwachten dat de pas aangekomen opperbevelhebber, die nog niet eens zijn hoofdkwartier had georganiseerd, bindende toezeggingen zou doen?
XCTen huize van Helfrich werd kort gesproken over het door de Combined Chiefs of Staff aan Wavell verstrekte directief, daarna kwam de algemene militaire situatie aan de orde. Wavell zei dat hij zich zorgen maakte over de verdediging van het eiland Singapore, 'overigens', aldus later Helfrich, 'zei hij niet veel.' 1 Helfrich zei zoveel te meer, nl. dat het wenselijk was een Combined Striking Force te vormen en deze in het noorden van de archipel te laten ageren. Wavell reageerde slechts met de opmerking dat de beschikbare vlooteenheden in de resterende weken van januari dienden te zorgen voor het dekken van de convooien naar Singapore.
XCOp II januari, daags na deze eerste samenkomst, bracht Wavell een bezoek aan van Starkenborgh. 'Ons onderhoud', aldus later van Starkenborgh,
XC'was kort, maar lang genoeg om van generaal Wavell de indruk te krijgen die ik later behouden heb, dat hij een persoon was van weinig woorden, bedachtzaam
I Getuige C. E. L. Helfrich, punt n, ongepubliceerde verhoren, vraagno. 72 114.
in zijn uitlatingen, oprecht, vasthoudend, trouw, iemand op wie zonder reserve viel staat te maken ... Ik herinner mij van de inhoud van dit eerste gesprek alleen dat de generaal ter sprake bracht dat de Japanners ... , wanneer zij aan meerdere zijden Java genaderd zouden zijn, zouden kunnen trachten het eiland in handen te krijgen door de eis te stellen van overgave-zonder-strijd onder bedreiging van luchtbombardementen ... Generaal Wavell wilde weten wat mijn houding ten aanzien van zo 'n eis zou zijn ... Zelf had ik haar ook reeds overwogen. Ik was voornemens af te wijzen. Generaal Wavell vroeg tenslotte of ik zelf beslissen zou, namelijk zonder Londen te raadplegen. Mijn antwoord was bevestigend. Ik rekende deze beslissing tot mijn bevoegdheid te behoren en wilde elk tijdverlies voorkomen']
XCwij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat van Starkenborghs vooruitziende blik en besluitvaardigheid op Wavell indruk maakten. Naar Londen seinde de gouverneur-generaal: 'Het eerste bezoek van Wavell liet een gunstige indruk achter van rust en zakelijkheid. Over onze verhouding werd niet gesproken en ik ben ook niet voornemens gesprek uitlokken doch vertrouw op de praktijk.' 2
XCTerwijl Wavell op 13 januari een tweede bezoek bracht aan Singapore, werd in Hotel des Indes te Batavia een hoofdkwartier ingericht, maar toen hij op de I yde Abda-Command in werking liet treden, was al besloten, dat hoofdkwartier te verplaatsen naar het Grand Hotel te Lembang. Die plaats, dicht bij Bandoeng waar zich het hoofdkwartier van generaal ter Poorten bevond, leek minder bedreigd dan Batavia, het klimaat was er minder uitputtend, het Grand Hotel kon gemakkelijk geïsoleerd worden en het bezat een fraaie tuin en een zwembad. In het hotel moesten tal van voorzieningen worden getroffen, er moesten telexapparaten worden geïnstalleerd voor verbindingen met Bandoeng en Batavia, het moest met prikkeldraad worden omgeven en er moesten barakken worden opgetrokken voor het onderbrengen van een compagnie van het Knil die het hoofdkwartier zou bewaken. De verhuizing naar Lembang vond plaats op 18 januari. De hulpvaardigheid die bij dat alles door de Nederlandse autoriteiten aan de dag werd gelegd, werd door Pownall, WavelIs chef-staf, warm gewaardeerd, naar wij vermoeden: door hem niet als enige. 'The Dutch', schreef hij kort na de verhuizing in zijn dagboek,
] Van Starkenborghs 'Aantekening over Wavell' (z.d.), p.l. (IC, stukken van de gou verneur-generaal.q). 2 Telegram, 12 jan. 1942, van van Starkenborgh aan de regering (IC, 11026).
'are wonders at playing up. They'll do anythi~lg to help, both in large things and in smal/. We should never have got in 'here so quickly if they hadn't put their back into it, made no difficulties and giuen e1le/'yassista~ce. ~ They put thei~ forces under command oj other people without a word and 'don't grumble when they see them employed in ways and in tasks which they themselves do not like ... They're grand, and what II contrast to the French and the Belgians and the Russians - not to mention the Australians and the Chinese!'?
XCHet was voor het eerst in de Tweede Wereldoorlog dat hoge militairen van vier mogendheden onder één opperbevelhebber moesten samenwerken. Dat ging nogal stroef. Niet alleen de door Pownall genoemde Australiërs maar ook de Amerikanen warcri nogal eens lastig - bovendien werd, althans naar hei: oordeel van Brett, Wavells plaatsvervanger (hij moest frequent als zodanig optreden'), de staf te grcöt: hij ging tenslotte ca. tweehonderdvijftig officieren tellen" waarui.t tal van commissies waren samengesteld. 'Staff procedure', zo klaagde Brett in februari, 'is obstructive, complicating and cumbersome' ~- 'it would seem', schreef later de AmerikaanseCombined Chiefs of Staff, aangehaald in Walter D. Edmonds: 77leyfollght u/ith whot they
1 Het enige waar de Nederlanders niet op korte termijn voor konden zorgen, waren typistes met voldoende kennis van het Engels ~ er werden er ca. twaalf uit Singapore overgevlogen. 2 H. Pownall, dl. II (1974), 81 (25 jan. 1942). 3 Wavell ging op 20 januari voor de derde maal naar Singapore maar kwarn diezelfde avond in Lcmbang terug. Op 24 januari vloog hij via Palembang naar Rangoon - 'toen was hij pa.s te middernacht weer in Lcmbang. Op 30 januari bracht hij zijn vierde bezoek aan Singapore. Op 4 februari vloog hij opnieuw naar Rangoon, zulks in de verwachting daar Tsjiang Kai-sjek te ontmoeten maar deze was doop-een misverstand naar Calcutta gegaan - Waveli was toen pas op de 6de in Lembang terug. Op 10 februari ging hij voor de vijfde maal naar het eiland Singapore waar de Japanners in de nacht van de 8ste op de çde geland ·waren. Toen hij op de. avond van de lode op een steiger wachtte op het watervliegtuig dat hem naar Java zou brengen, stapte hij mis en viel hij twee meter naar beneden op prikkeldraad en rotsen. Voor zijn schrammen en kneuzingen werd hij enkele dagen verpleegd in het militaire hospitaal te Batavia, daarna te Bandoeng, maar hij liet zich op de r jde weer naar het hotel in Lernbang overbrengen en deed daar toen enkele dagen zijn werk van zijn bed uit. 4 Onder hen ook enkele Chinese officieren die een door Tsjiang Kai-sjek uitgezonden militaire missie vormden. 5 Telegram, 20 febr. 1942, van Brett aan de
historicus Walter D. Edmonds 1, 'that seldom in the history of war have soJew been commanded by so many.' 2 Het Grand Hotel te Lembang werd spoedig te klein - Breretons opvolger Peirse verplaatste op I februari de gehele luchtmachtafdeling naar Bandoeng. Die afdeling had het trouwens moeilijk doordat de telefoonverbinding met Malang (later met Djokjakarta) waar zich de staf van de Amerikaanse B-1 i.s bevond, nogal eens haperde; ook de telefoonverbinding met Soerabaja, de voornaamste marinebasis, liet soms te wensen over.
XCDoor de 'overorganisatie' die WavelIs hoofdkwartier ging kenmerken, werd het verwerken van verkenningsherichten vaak vertraagd. Brereton, die zich speciale moeite gaf om de luchtverkenning te centraliseren, stuitte op het probleem dat Helfrich de vliegboten van de MLD en Hart de groep patrouillevliegtuigen van de Asiatic Fleet onder hun exclusieve controle wilden houden: beiden hadden bepaald dat zij' de verkenningsopdrachten zouden geven en de eersten zouden zijn aan wie de verkenningsberichten zouden worden overgebracht - Brereton had een bevel van Wavell nodig om te bereiken dat alle verkenningsberichten tegelijkertijd zouden worden doorgegeven aan het Combined Operations and Intelligence Center dat hij binnen WavelIs hoofdkwartier gevormd had. Later bepaalde Brereton (of Peirse) dat de verkenningsberichten van de MLD exclusief en rechtstreeks aan dat Center moesten worden doorgegeven, hetgeen betekende dat Helfrich, zoals hij het voelde, niet alleen zijn marine maar ook zijn Marineluchtvaartdienst was kwijtgeraakt. Voor de MLD-vliegers was wat men 'de omweg via Lembang' zou kunnen noemen, ook niet bijster bevredigend: zij waren steeds gewend geweest, via de marinestaf te Batavia in een snelle verbinding te staan met de Nederlandse vlooteenheden - die verbinding bestond niet meer, Daar kwam dan nog bij dat de distributie van de door het Center geëvalueerde vérkenningsberichten óók te wensen overliet, zodat waarnemingen welke de MLD-vliegers met groot risico gedaan hadden, Of te laat Of in het geheel niet aan de vloot dan wel aan de jagers en bommenwerpers van het Knil en van het Amerikaanse leger werden doorgegeven.
XCOrganisatorische tekortkomingen waren dit waarvan men mocht aannemen dat zij na verloop van tijd wel zouden worden opgeheven. Zou daar wel voldoende tijd voor zijn?
I A.v., p. 272. 2 De formulering sloot aan bij Churchills hulde aan de jachtvliegers van de tijdens de
XCEerder maakten wij er melding van dat admiraal Hart eind december besloten had, de Amerikaanse onderzeeboten uit de Philippijnse wateren terug te trekken, en dat hij begin januari voor het denkbeeld gewonnen was, ze in Soerabaja te stationeren waar ook een flink deel van de bovenwatereenheden van de Asiatic Fleet zijn basis zou vinden. Op de bovenwatereenheden komen wij nog terug, ten aanzien van de Amerikaanse onderzeeboten vermelden wij dat het met hun torpedo's sukkelen bleef. Zij hadden er ook niet veel van, doordat bij de grote Japanse luchtaanval op de Amerikaanse marinebasis bij Manila alle reservetorpedo's verloren waren gegaan. Bij het Marine-etablissement in Soerabaja waren slechts heel andere torpedo's beschikbaar - men had daar ook niet de scheepsonderdelen waaraan de Amerikanen behoefte hadden. Het kostte veel moeite om te bereiken dat telkens een deel van de in totaal negen-en-twintig Amerikaanse onderzeeboten in actie was. In januari en februari slaagden zij er in, in totaal elf (over het algemeen niet grote) Japanse schepen tot zinken te brengen; drie onderzeeboten gingen verloren, één doordat hij op een rif liep.
XCNa de komst van de eenheden van de Asiatic Fleet bevonden zich dagelijks meestal enkele duizenden Amerikanen in Soerabaja of, als zij een wat langer verlof hadden, elders op Java. Zij smeten met dollars en dat zette nogal eens kwaad bloed bij de Nederlandse zeelieden. Verder, aldus Vromans,
XC'meenden die Amerikanen, met hun onbegrip van de toestanden, dat nu, werkelijk elke vrouw die zij zagen, een vogelvrij onderdeeltje was van het no-man's-land, zoals zij Indië (tot in de hogere rangen) zagen, in plaats van een land dat territoir was van een bondgenoot tegen Japan.' I
XCVechtpartijen en andere kleine incidenten met de Amerikanen deden zich in Soerabaja en elders nogal eens voor, trouwens óók (later) met de Australiërs, die met hun als grof ervaren optreden soms nog meer aanstoot wekten dan de Amerikanen.
I A. G. Vromans: 'Bespreking van S. E. Morison: (1964), p. 19.
XCAl voordat Wavell op Java aankwam, had zich bij hem een duidelijk plan ontwikkeld dat hij als opperbevelhebber van Abda-Command wilde volgen. Zijn (al vermeld) directief hield in dat hij zich moest handhaven in 'the Malay Barrier', dat hij zoveel mogelijk ten noorden van die zone moest opereren, dat hij Birma en Australië moest behouden en dat hij via Nederlands-Indië een verbinding moest leggen met de Amerikanen op het schiereiland Bataan (op Luzon in de Philippijnen). Dat laatste leek hem, bij gebrek aan zware vlooteenheden en voldoende luchtstrijdkrachten, een volslagen onmogelijkheid - hij realiseerde zich dat hij niet méér kon bereiken dan zich te handhaven in' the Malay Barrier', waarvoor nodig was dat hij marineen/of vliegtuig-steunpunten zou behouden op het eiland Singapore, op Zuid-Sumatra, op Java, op Timor en te Darwin. De snelle vorderingen der Japanners op Malakka maakten hem al bij zijn eerste bezoek aan Singapore (6-9 januari) duidelijk dat het behoud van de Britse marinebasis een race tegen de klok zou worden. Er waren versterkingen toegezegd die uit Engeland, uit het Midden-Oosten, uit Brits-Indië en uit Australië zouden vertrekken of al vertrokken waren: uit Engeland moderne jagers, Hurricanes, die zich aan boord van het vliegkampschip 'Indomitable' bevonden, en de r Sde infanterie-divisie, uit het Midden-Oosten twee Australische infanterie-divisies welke door de Britse Chiefs of Staff voor Nederlands-Indië bestemd waren (èn twee die naar Birma zouden gaan), uit Brits-Indië een infanterie-brigade van het Brits-Indische leger en uit Australië ook een (kleine) infanterie-brigade. In Singapore kwam Wavell tot de conclusie dat hij de 6de en de 7de Australische infanterie-divisie beter op Malakka kon inzetten dan in Nederlands-Indië; hij hoopte dat de t Sde infanterie-divisie zo tijdig de verdediging van Malakka zou kunnen versterken dat er voldoende tijd zou zijn om de twee Australische divisies een tegenoffensief te laten inzetten; de verdediging van Indië wilde hij versterken door er de twee' Brits-Indische divisies naar toe te zenden die op Malakka niet erg voldeden - hij hoopte dat zij in Indië op adem zouden komen.
XCToen hij eenmaal in Lembang zijn opperbevel was gaan uitoefenen, gaf hij dat eerste plan spoedig op: in de tweede helft van januari werd duidelijk dat de r Sde Engelse infanterie-divisie zo laat in Singapore zou arriveren dat het geen zin had, de oorspronkelijke bestemming van de 6de en de 7de Australische infanterie-divisie te wijzigen: zij zouden dus toch naar Nederlands-Indië gaan en de twee Brits-Indische divisies zouden op Malakka blijven. Er arriveerden daar, d.w.z. in Singapore, de
toegezegde versterkingen: op 22 januari de brigade uit het Indian Army (ca. zevenduizend militairen, die ongeoefend waren), op 24 januari de brigade uit Australië (ca. tweeduizend militairen, die ook al ongeoefend waren en van wie een deel zelfs nog nooit een wapen had gehanteerd), op 29 januari en 4 februari de r Sde Engelse infanterie-divisie (ca. tienduizend man die wèl geoefend waren). Van de Hurricanes kwam er geen een aan in Singapore, want toen de 'Indomitable' in de Indische Oceaan naderbij kwam, werd het veel te riskant geacht om dat vliegkampschip te doen doorvaren naar Singapore (daar werden bovendien de vliegvelden regelmatig door de Japanners gebombardeerd) - de Hurricanes stegen in de Indische Oceaan op en vlogen naar Palembang en de 'Indomitable' voer weer naar de Rode Zee om een nieuwe zending Hurricanes aan boord te nemen. In zijn eerste formele bespreking in Batavia (wij tellen de samenkomst ten huize van Helfrich niet mee), vermoedelijk dus op I I januari, d.w.z. op de dag Waarop de Japanners landden in de Minahassa en op Tarakan, werd door ter Poorten en Brereton pressie op Wavell uitgeoefend om de garnizoenen van enkele .van de belangrijkste vliegvelden in de Buitengewesten te versterken: Ambon, Kendari op Zuid-Celebes, Samarinda II op Borneo (Singkawang Il-was.ontruimd) en Sabang voor de kust van Noord-Sumatra. Wavell weigerde: hij had veel te weinig troepen en wilde, wat er was, niet verder verspreiden dan onvermijdelijk was. Wat zou nu in Nederlands-Indië de taak van de twee Australische divisies worden die tezamen het Ist Australian Corps vormden? De bevelhebber van dat Corps, Lieutenant-General Sir John Lavarack, kwam, door een aantal stafofficieren vergezeld, op 26 januari op Java aan en sprak er de volgende dag met WaveI!. Deze zei hem dat een van de twee Australische divisies op Zuid-Sumatra zou worden geplaatst (met detachementen op Banka en Billiton), de andere op Midden-Java - de daar aanwezige troepen van het Knil zouden aan de verdedigers van West-Java 'worden toegevoegd. Lavarack en zijn chef-stat gingen vervolgens ZuidSumatra en Midden-Java verkennen teneinde een indruk te krijgen van het terrein en vast te stellen welke opdrachten aan de Australiërs moesten worden gegeven. Zouden zij wel op tijd arriveren? De voorhoede van de 7de divisie kon niet vóór ongeveer I maart in Indië verwacht worden, de rest van die divisie pas midden maart, de óde divisie pas eind maart. Gezien de vorderingen van de Japanners op Malakka en elders (in de laatste week van januari was hun op Borneo Balikpapan en op Celebes het vliegveld Kendari in handen gevallen en waren zij geland op Ambon), kwam het hoofd van Lavaracks Intelligence begin februari tot de conclusie
dat Java begin maart geïsoleerd zou zijn; hij meende voorts dat het Knil op Java maar korte tijd weerstand zou kunnen bieden - zijn conclusie was dat de twee Australische divisies te laat zouden komen. Wavell, optimistischer, dacht dat zij misschien nog juist op tijd zouden arriveren - hij gaf ter Poorten dan ook opdracht, de verdediging van Banka en Billiton en van het door zijn aardolie-installaties zo belangrijke Palembang te versterken. Naar Palembang werd een bataljon van het Knil gestuurd, naar Banka en Billiton tezamen twee-derde bataljon: eenheden waren dat, die aan de toch al zo geringe sterkte van het leger op Java moesten worden onttrokken.
XCIn de loop van januari werd de luchtverdediging van Malakka en Singapore steeds hachelijker: de daar gebruikte vliegvelden werden herhaaldelijk door de Japanners geteisterd; veel vliegtuigen gingen op de grond verloren en bij luchtgevechten bleek telkens weer dat de beschikbare Geallieerde toestellen niet opgewassen waren tegen de Japanse Zero's. De stad Singapore werd herhaaldelijk gebombardeerd - er vielen in januari ca. zeshonderd doden onder de burgerij.
XCWavell besloot, voorshands de vliegvelden op het eiland Singapore niet op te geven. Midden januari verwachtte hij nog dat de 48 Hurricanes van de 'Indomitable' daar gestationeerd konden worden. Er was ruimte voor nodig. Om die ruimte te winnen, werd besloten, de resterende van de Nederlandse. bommenwerpers en jagers die in december naar Singapore gezonden waren (zij hadden er een derde van hun sterkte verloren), naar Java terug te trekken, later in januari ontruimde de Militaire Luchtvaart al zijn vliegvelden op Sumatra die aan de Britten ter beschikking werden gesteld - Palembang I werd bestemd voor de Britse jagers (ook dus voor de 48 Hurricanes), het geheime vliegveld Palembang II, dat niet door de japanners was ontdekt, voor de Britse bommenwerpers waarvan een klein aantalovervloog uit het Midden-Oosten. Beide vliegvelden kregen een betere bescherming met luchtdoelgeschut. Er arriveerden nog méér Hurricanes: 12, die de Britse Chiefs of Staff aan boord van een vrachtschip naar Singapore hadden willen transporteren - toen het schip het strijdtoneel naderde, werd besloten het naar Tandjong Priok te zenden; de jagers werden er eind januari ontscheept.
XCDuidelijk was inmiddels geworden dat belangrijke luchtversterkingen
niet uit het Midden-Oosten, d.w.z. van de Britten, konden worden verwacht maar alleen van de' Amerikanen: moderne bommenwerpers, moderne jagers. Die waren nódig in grote aantallen, niet tientallen maar honderden. In Washington werd dat ten volle beseft - Wavell ontving in de loop van januari de toezegging van de Combined Chiefs of Staff dat hem vóór I april uit de Verenigde Staten grote aantallen (het juiste cijfer is ons niet bekend) B-17 's en B-24 's (Liberators) zouden worden toegezonden alsmede ca. duizend moderne jagers. Een groot deel van al deze toestellen zou op Java gebaseerd worden; Wavell gaf opdracht, daar niet minder dan honderd nieuwe vliegvelden aan te leggen. Dat werk werd ter hand genomen: een immense taak waarvoor, veronderstellen wij, vele duizenden inheemse arbeidskrachten gerecruteerd werden - nadere bijzonderheden zijn niet bekend.'
XCSlechts betrekkelijk weinig Amerikaanse bommenwerpers en maar heel weinig Amerikaanse jagers wisten Java te bereiken.
XCWij beginnen met de bommenwerpers.
XCZoals eerder vermeld, waren omstreeks de jaarwisseling op Java I I B-17'S uit Australië aangekomen die in Malang gestationeerd waren. Aan die eerste I I werden in januari en februari 38 toegevoegd alsmede 12 B-24 'S.2 Van die 50 toestellen bereikten 9 Java via steunpunten in de Pacific en in Australië, 41 volgden een tweede haastig geïmproviseerde route: zij stegen op in Florida, vlogen vandaar naar de oostpunt van Brazilië, staken dan de Atlantische Oceaan en in stadia heel Afrika over en moesten dan via Karachi en Ceylon Java bereiken. Die route werd19) 2 Wij zullen in de rest van dit deel het verschil tussen de B-1 is en B-24's verwaarlozen (B-24's kwamen er maar weinig) en steeds over 'B-1 is'
1 De gingen er in januari van uit dat Wavell de zou kunnen houden en dat conform het aan Wavell gegeven directief in een later stadium van deze zone uit een groot offensief tegen Japan zou worden ingezet. Een uitvloeisel daarvan was dat de ter Poorten en Helfrich vroegen, nauwkeurig op te geven wat zij in '42, '43 en '44 nodig meenden te hebben. 'Van duizenden artikelen werden', aldus later Vromans, 'de behoeften geraamd, getabel leerd en in een 'duizend-woorden' radiogram binnen twaalf uur verseind waarbij telex, telefoon en vliegtuig te pas kwamen en speciaal 's nachts gewerkt werd, om [overdag] vrij te zijn voor het routinewerk.' (A. G. Vromans: 'Verslag 1941-1945', p.
gevolgd door bemanningen die nooit eerder in een B-17 of B-24 gevlogen hadden en die het parcours van Ceylon naar Java moesten afleggen dwars door de natte moesson die gepaard ging met gietbuien, zo hevig dat de verf van de bouten op de vleugels sloeg. Vijf vliegtuigen gingen op de route verloren. Voor de 50 die aankwamen, was het vliegveld te Malang te klein - er werden nóg twee vliegvelden in gebruik genomen: een bij Madioen, een bij Djokjakarta (zie kaart XVII op de pag.'s 1002-1003). Lieutenant-Colonel Eubank vestigde zich met zijn staf in laatstgenoemde stad. - Niet alleen zware bommenwerpers zonden de Amerikanen maar ook lichte: DB-7'S (Boston-bommenwerpers). Hun vliegbereik was niet groot genoeg om oceanen over te steken. Een eerste zending van zes gedemonteerde toestellen werd in Amerika ingeladen in de 'Sloterdijk', een schip van de Holland-Amerika lijn. De 'Sloterdijk' bereikte Tjilatjap in de laatste week van februari - toen de Japanners op I maart op Java landden, was een ploeg van zeventig technici en werklieden koortsachtig bezig, het eerste van die zes toestellen in elkaar te zetten.' Geen van die zes kon nog aan de strijd deelnemen.
XCMoeilijker nog dan het overbrengen van moderne bommenwerpers bleek het overbrengen van moderne jagers. Het 'Pensacola'-convooi, dat wij eerder memoreerden, bracht 17 P-40'S mee die voor de Philippijnen bestemd waren. Besloten werd, ze naar Java te sturen. Daartoe moesten de toestellen eerst geassembleerd worden. Er was een tekort aan technici en pas na twee-en-een-halve week waren de 17 toestellen in elkaar gezet. Ervaren piloten waren er niet - de Amerikaanse jachtvliegers die zich toen in Australië bevonden, hadden gemiddeld in Amerika twee uur met een gevechtstoestel gevlogen. Slechts 12 van die eerste 17 toestellen bereikten na diverse tussenlandingen Darwin en die 12 streken na een moeilijke tocht met nieuwe tussenlandingen op Timor, Soemba en Bali (zie kaart XII op de pagina's 738-739), op 24 en 25 januari op het vliegveld van Soerabaja neer. Vandaar vlogen zij een week later naar een effectief gecamoufleerd vliegveld bij Ngoro, ca. 100 km ten zuidwesten van Soerabaja, dat de genie van het Knil met grote snelheid had laten aanleggen.
I Dat eerste toestel was op 4 maart gereed. Het moest naar een vliegveld worden overgebracht. Een vliegveld was er in Tjilatjap niet maar een piloot van de MLD, die nog nooit een landvliegtuig gevlogen had, slaagde er in van de kade te starten waar inmiddels een startbaan was geïmproviseerd die bedoeld was voor de Amerikaanse jagers die in Tjilatjap werden verwacht.
XCNa die eerste 17 werden uit Australië nog 65 P-40'S weggezonden die met de gememoreerde tussenlandingen Java moesten bereiken. Onderweg verongelukten er 39, slechts 26 kwamen op diverse vliegvelden op Java aan en daar werd er één door de Japanners, die inmiddels het vliegveld Kendari in gebruik hadden genomen, onmiddellijk na de landing in brand geschoten - 25 konden van Ngoro uit gaan opereren.
XCDe onderweg geleden verliezen werden zo zwaar geacht dat midden februari (op de rode werd Darwin zwaar geteisterd en landden de Japanners op Bali en op Timor) besloten werd, 59 P-40'S per schip naar Tjilatjap over te brengen: 32 die vliegklaar opeengepakt stonden op het korte vliegdek van het Amerikaanse vliegtuigmoederschip 'Langley', 27 gedemonteerde die ingeladen waren aan boord van het Amerikaanse vrachtschip 'Seawitch'. De twee schepen maakten deel uit van een groot convooi dat uit Australië onderweg ging naar Bombay en dat beschermd werd door een Amerikaanse kruiser. De bedoeling was dat zij zich van het convooi zouden losmaken om van het zuidwesten uit Java te naderen. In de laatste week van februari evenwel, toen Abda-Command was opgeheven, gaf admiraal Helfrich, die alle bondgenootschappelijke zeestrijdkrachten in Indische wateren onder zich had gekregen, met goedvinden van de Amerikaanse admiraal Glassford (Hart was naar de Verenigde Staten teruggekeerd) bevel dat de 'Langley' en de 'Seawitch' na elkaar het convooi al bezuiden Java zouden verlaten om aldus een of twee dagen eerder Tjilatjap te bereiken. Hij zond hun ter dekking twee Amerikaanse torpedobootjagers tegemoet. De 'Langley' werd op 27 februari door van Bali afkomstige Japanse vliegtuigen gebombardeerd en vervolgens door een Japanse torpedobootjager tot zinken gebracht, de 'Seawitch' viel één dag later Tjilatjap binnen. Een deel van de in kratten verpakte P-40'S werd per spoot naar Bandoeng getransporteerd waar de tijd ontbrak om ze te assembieren - de resterende kratten werden kort voor de komst van de japanners in Tjilatjap van de kade af het water ingewerkt.
XCHet bataljon werd naar Malang overgebracht - daar werden de stukken veldgeschut met veel kunst en vliegwerk tot luchtafweergeschut getransformeerd. Zij konden nimmer een Japans vliegtuig raken, maar, aldus Edmonds, 'the old guns made afine noise and helped discourage strafing and dive bombing when the Japs started coming over Malang.' 1 Slechts een klein deel van de artilleristen had met dat 'luchtafweergeschut' te maken - anderen maakten zich verdienstelijk bij het onderhoud van de in Malang gestationeerde B-17's of namen als vrijwilliger aan de vluchten deel, waarbij zij de mitrailleurs der bommenwerpers bedienden.
XCOok Nederlandse versterkingen werden naar Indië gezonden: uit de Middellandse Zee de onderzeebot