Werd dat beseft door die politieke voormannen in de bezette gebieden die met japan in zee gingen? Wij menen van wel. Hun stond niet een formele, maar een reële, niet een schijn-, maar een werkelijke onafhankelijkheid voor ogen. Zij doorzagen de japanse bedoelingen en waren zich heel wel bewust dat de japanners zouden trachten, die werkelijke onafhankelijkheid te voorkomen. Een heel andere vraag was of dat hun zou gelukken. Als japan in zoverre de oorlog zou winnen dat het zich in het immense gebied dat het veroverd had, zou kunnen handhaven, dan behoefde men toch de hoop niet op te geven dat het uiteindelijk geen weerstand zou kunnen bieden aan het verlangen om de schijnonafhankelijkheid in een werkelijke onafhankelijkheid om te zetten. En als japan verslagen zou worden, dan behoefde men zich van zijn streven niets meer aan te trekken. Zeker, dan zou men opnieuw te maken krijgen met de door japan onttroonde of verdreven machthebbers of medemachthebbers (in Birma, op Malakka en op Brits-Borneo met de Britten, in Indo-China met de Fransen, op de Philippijnen met de Amerikanen, in Nederlands-Indië met de Nederlanders), welnu: de inheemse voormannen die met japan in zee gingen, meenden dat zij het herstel van de oude koloniale verhoudingen op zijn minst zouden bemoeilijken wanneer zij voordien onder japans bescherming en leiding een positie van 'onafhankelijkheid'
zouden hebben bereikt, hetgeen immers impliceerde dat het binnenlands bestuur geheel of grotendeels aan hen zou zijn overgedragen en hetgeen tevens zou betekenen dat zij bij grote delen van de inheemse bevolking meer gezag zouden hebben gekregen. Zij vertrouwden dus dat, hoe de oorlog ook afliep (en er waren onder hen in '42 velen en in '
43 en '44 verscheidenen die er onder invloed van de japanse propaganda vast van overtuigd waren dat japan in geen geval kon worden verslagen), de samenwerking met japan de nationale zaak ten
Birma
Borneo, Brits (Noord-)
Filippijnen
'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer'
Indo-China, Frans
Malakka/Singapore