Wat Nederlands-Indië betrof, was het vaststellen van een duidelijke beleidslijn voor Japan dubbel moeilijk, in de eerste plaats doordat bepaalde eilanden of delen van eilanden op politiek gebied veel verder ontwikkeld waren dan andere en in de tweede plaats doordat er drie militaire besturen waren ingesteld: op Java (en Madoera) het militaire bestuur van het Zestiende, op Sumatra dat van het Vijf-en-twintigste Japanse Leger en in de overige Buitengewesten het militaire bestuur van de Japanse marine. Van belang was ook nog dat het veruit volkrijkste eiland, Java, de industriële grondstoffen waaraan Japan behoefte had, niet in grote hoeveelheden voortbracht en dat die grondstoffen juist wel in
In overeenstemming met de uit Tokio ontvangen instructie welke inhield dat 'voortijdige onafhankelijkheidsbewegingen tegengegaan'
moesten worden, begonnen de drie militaire besturen met in Indië, tot levendige teleurstelling van de Indonesische nationalisten, alle politieke activiteit te verbieden. In het marinegebied werd daar een schepje bovenop gedaan doordat er een voor dat gebied geldende algemene bestuursinstructie, die op I4 maart '42 gedateerd was, rondgezonden werd die inhield dat het gebied uiteindelijk bij Japan zou worden ingelijfd en dat derhalve 'onafhankelijkheidsbewegingen'
(het woord 'voortijdige'
was vervallen) tegengegaan moesten worden. Op Java en op Sumatra werd later in '42 getracht, een volksbeweging van de grond te krijgen die steun verleende aan de Japanse oorlogvoering en die beweging werd in maart '43 op Java door een nieuwe vervangen die enkele bekende Indonesische figuren, onder wie Soekarno en Hatta, in de leiding had. Twee maanden later, begin mei, bracht Aoki, de Japanse minister van Groot-Oost-Azië, een bezoek aan Java. Toen hij zich in Batavia bevond, drong Hatta (Soekarno was afwezig) er met klem bij hem op aan dat, nu aan Birma en de Philippijnen de onafhankelijkheid was beloofd, Japan duidelijk zou maken dat het met Indonesië diezelfde weg wilde inslaan; in dat kader verzocht hij, goed te vinden dat de rood-witte vlag, de vlag van de Indonesische nationalisten, vrij gebruikt en hun lied, het Indonesia Raya, vrij gezongen mocht worden. In Tokio teruggekeerd, besprak Aoki die wensen o.m. met minister-president Todjo en de minister van buitenlandse zaken. Beiden waren er voorstander van dat ook aan Indonesië de 'onafhankelijkheid'
in het vooruitzicht werd gesteld, maar de staven van leger en vloot zetten hun voet dwars: die 'onafhankelijkheid'
zou, betoogden zij, een hinder kunnen zijn voor de ongeremde economische exploitatie van Indië. Het conflict werd aan de Contactraad voorgelegd; in een eerste ontwerp-resolutie, opgesteld door het departement van buitenlandse zaken, kwam te staan dat aan Indonesië 'een hoge mate van zelfbestuur'
zou worden toegekend, maar die formulering werd in een tweede concept gewijzigd tot 'deelneming aan het bestuur'
. Over deze en andere stukken moest een keizerlijke conferentie die op 3I mei '43 plaatsvond, zich uitspreken. Er kwam een haast schizofreen compromis uit de bus: aan de ene kant werd onder pressie van de staven van leger en vloot vastgelegd dat Indonesië (en Malakka) bij Japan zouden worden ingelijfd en onder militair bestuur zouden blijven, aan de andere kant werd op aandrang van Todjo en de minister van buitenlandse zaken bepaald dat aan de Indonesiërs (en de ingezetenen van Malakka) 'deelneming aan het bestuur'
zou worden beloofd; die belofte zou overigens,
De besluiten van de keizerlijke conferentie werden op r6 juni door Todjo bekendgemaakt in een toespraak voor het Japanse Lagerhuis, met dien verstande dat hij het besluit, Indonesië (en Malakka) uiteindelijk bij Japan in te lijven, zorgvuldig verzweeg. De toezegging met betrekking tot de 'deelneming aan het bestuur'
werd door de autoriteiten van de Japanse marine in het door hen bestuurde gebied geschrapt uit de berichten omtrent Todja's toespraak - zij werd in de bladen die op Borneo en in de Grote Oost verschenen, pas weken later gepubliceerd (naar wij vermoeden: krachtens een uit Tokio ontvangen bevel).
Op 5 juli maakte het Japanse militaire bestuur op Java bekend dat op dat eiland een Centrale Adviesraad, Gewestelijke Adviesraden en Plaatselijke Adviesraden in het leven zouden worden geroepen - colleges die zich alleen zouden mogen uitspreken over vragen die hun door de Japanse militaire bestuurders zouden worden voorgelegd.
Twee dagen later, 7 juli, verscheen Todjo, die in de Nanjo op rondreis was (wij herinneren er aan dat hij er in Singapore bij de Japanse bestuursautoriteiten in de Nanjo op aangedrongen had dat zij hun economisch beleid zouden richten op de ontwikkeling van locale industrieën), in Batavia. Hij gaf de Indonesische nationalisten de indruk, welwillend te staan tegenover hun streven, maar deed hun tot hun teleurstelling geen enkele toezegging. Diep gegriefd waren dezen, toen begin november in Tokio een Groot-Oost-Aziatische conferentie gehouden werd, waar Thailand, Birma, de Philippijnen. Nanking-China en Mandsjoekwo door officiële delegaties waren vertegenwoordigd en waar ook de leider van de door de Japanners gesteunde India'se Nationale Beweging, Subhas Chandra Base, aanwezig was (over hem straks meer), maar waar Indonesië geheelontbrak - de Indonesische nationalisten waren niet eens uitgenodigd, een waarnemer naar Tokio te zenden.
Enkele dagen na afloop van de conferentie verschenen drie Indonesische voormannen, onder wie Soekarno en Hatta, in Tokio. Zij drongen er op aan dat ook Indonesië onafhankelijk zou worden en dat in elk geval de rood-witte vlag weer zou mogen worden gebruikt en het Indonesia Raya gezongen. Todjo kon hun geen enkele toezegging doen behalve dan dat te eniger tijd stappen zouden worden gedaan om aan hun wensen tegemoet te komen.
Tot de eerste van die stappen kwam het in de zomer van '44, toen Nimitz de Gilbert- en Marshall-eilanden en de Marianen in handen had gekregen, MacArthur de Philippijnen naderde, en Todjo als minister'Indonesië'
(het was voor het eerst dat in een officieel Japans stuk de term 'Indonesië'
werd gebruikt) in de toekomst 'onafhankelijk'
zou worden, dat, als inleiding daartoe, aan Java in de loop van '45 '
onafhankelijkheid' diende te worden verleend en dat een Commissie ter Voorbereiding van Java'
s 'onafhankelijkheid'
in het leven zou worden geroepen. Het departement van buitenlandse zaken verklaarde zich daarmee accoord, de legerstaf sprak zich tegen het gebruik van de term 'Indonesië'
en het 'onafhankelijk'
maken van Java uit en de marinestaf stelde zich op het standpunt dat in de status van de door de marine bestuurde gebieden van Indonesië in elk geval geen enkele wijziging mocht worden gebracht. Het slot van het lied was dat Koiso, conform een besluit dat de Opperste Oorlogsraad op 2 september had genomen, op 7 september inzake 'de onafhankelijkheid van Oost-Indië'
(de term 'Indonesië'
vermeed hij) in het Japanse Lagerhuis de volgende verklaring aflegde' :
'In overeenstemming met de verlangens der inheemsen nam het keizerrijk vorigjaar maatregelen met betrekking tot hun deelneming aan het bestuur. In de inmiddels verstreken tijd hebben de inheemsen van de verschillende gebieden de oprechte bedoelingen van het keizerrijk ten volle begrepen en hebben zij hun ontzaglijke krachtsinspanning voor een succesvol einde van de Groot-OostAziatische oorlog systematisch voortgezet; bovendien verdient hun samenwerking met de plaatselijke militaire autoriteiten onze waardering. In het licht van deze omstandigheden en met het oog op het waarborgen van de blijvende welvaart van Oost-Indië verklaart het keizerrijk thans dat de onafhankelijkheid der inheemsen in de toekomst goedgekeurd zal worden.'
Het kon nauwelijks vager. De verklaring (zij werd opnieuw in de marinegebieden in Indonesië pas enkele weken later gepubliceerd) zweeg over het tijdstip waarop die 'onafhankelijkheid'
goedgekeurd zou worden en maakte evenmin duidelijk of heel Indonesië dan wel slechts delen ervan 'onafhankelijk'
zouden worden. Men was het er intussen in Tokio over eens dat die 'onafhankelijkheid'
in elk geval zou gelden voor Java en Sumatra. En er was nog een besluit genomen: in Indonesië zouden de rood-witte vlag en het Indonesia Raya onmiddellijk worden toegestaan.
'onafhankelijkheid van Oost-Indië'
stelde de Opperste Oorlogsraad vast dat na Koiso's verklaring een commissie van vertegenwoordigers van de departementen van buitenlandse zaken, van Groot-Oost-Azië, van oorlog en van marine zou nagaan wanneer die 'onafhankelijkheid'
zou worden verleend en welke gebieden zij zou omvatten.
Verdeeldheid was er op die punten niet alleen in Tokio maar ook in de Nanjo. De marine-autoriteiten wensten geen enkele verandering, maar hun vertegenwoordiger op Java, schout-bij-nacht Tadasji Maeda, die talrijke contacten met Indonesische nationalisten onderhield, was er een enthousiast voorstander van dat heel Indonesië 'onafhankelijk'
zou worden. Het Japanse Zestiende Leger achtte verlening van 'onafhankelijkheid'
aan Java geboden (dat leger telde zo weinig militairen dat het dringend behoefte had aan inheemse hulptroepen) en het Vijf-en-twintigste Leger, dat zijn hoofdkwartier in Singapore had, wilde de zaken liever bij het oude laten. Intussen zouden beslissingen terzake niet in de Nanjo genomen worden maar in Tokio.
De aldaar opgerichte interdepartementale commissie maakte geen haast. Pas begin maart' 45 (de Amerikanen waren op Iwo- Jima geland, de strijd op Luzon was ten einde en vrijwel alle verbindingen met de Nanjo waren verbroken) stelde zij voor dat in Indonesië een Commissie tot onderzoek van de 'onafhankelijkheid'
(nog niet dus een ter voorberei ding daarvan) zou worden opgericht en nadat dit voorstel door de Opperste Oorlogsraad was goedgekeurd, werd het op Ia maart bekendgemaakt. Er werd op die dag in Djakarta een bestuursacademie opgericht die de bedoeling had, jeugdige Indonesiërs te scholen in het uitoefenen van verantwoordelijke functies. De Commissie tot onderzoek van de 'onafhankelijkheid'
, samengesteld nadat van Indonesische zijde advies was ingewonnen, telde twee-en-zestig leden, stond onder voorzitterschap van een oude voorman van de nationalistische beweging, dr. Radjiman Wediodiningrat, en werd op 28 mei (de Amerikanen waren op Okinawa geland en Japans bondgenoot Duitsland had gecapituleerd) geïnaugureerd. Zij kwam spoedig vier dagen en midden juli zes dagen bijeen en in haar beraadslagingen speelden Soekarno en Hatta een dominerende rol. Haar voornaamste voorstellen werden dat heel Indonesië 'onafhankelijk'
zou worden in de vorm van een wereldlijke, niet een Islamietische republiek.
Die voorstellen liepen gedeeltelijk parallel met die welke de in Tokio werkzame interdepartementale commissie in mei en juni uitgewerkt had. Die commissie was het welke op 12 juli aan de nieuwe minister'het gehele vroegere Nederlands-Indië'
(de term 'Indonesië'
werd nog steeds vermeden) 'onafhankelijk'
zou worden, Java het eerst, dat op Java de Commissie tot onderzoek van de 'onafhankelijkheid'
zou worden omgevormd tot een ter voorbereiding daarvan, maar dat beslissingen inzake de naam en de vorm van de nieuwe staat zouden worden aangehouden. De commissie had namelijk het denkbeeld verworpen dat er een eenheidsstaat zou worden opgericht - zij wilde, conform de wensen van de leger- en van de marinestaf, meerdere staten oprichten die een federatief verband zouden aangaan.
De voorstellen van de interdepartementale commissie werden op 17 juli door de Opperste Oorlogsraad goedgekeurd. De raad stelde evenwel niet vast, op welke datum de beloofde 'onafhankelijkheid'
zou ingaan (in de interdepartementale commissie was de datum van I januari '46 genoemd maar deze was noch door die commissie, noch door de Opperste Oorlogsraad overgenomen). De Opperste Oorlogsraad vergrootte bovendien de kans dat Indonesië, als de Japanners het voor het zeggen zouden hebben, in brokken zou worden verdeeld, aangezien de laatste paragraaf van het besluit van de Opperste Oorlogsraad ' luidde: 'De plaatselijke uitvoering van deze maatregelen zal volledig overgelaten worden aan de plaatselijke militaire autoriteiten'
- juist de meesten dezer waren er voorstander van dat geen eenheidsstaat, geen 'Indonesië'
, zou worden opgericht.
Er vond als uitvloeisel van het besluit van de Opperste Oorlogsraad op 30 juli te Singapore in het hoofdkwartier van de opperbevelhebber van de Zevende Legergroep een conferentie plaats waaraan door vertegenwoordigers van de staven van het Zestiende en van het Vijfentwintigste Leger en van de marine in de Nanjo deelgenomen werd. Wat daar werd besloten, werd op 2 augustus door de opperbevelhebber van de Nanjo-ie gergroep, veldmaarschalk Teraoetsji, van Saigon uit, waar hij zijn hoofdkwartier had, aan Tokio bericht in een telegram van de volgende inhoud":
'Het voorgenomen plan ziet er op het ogenblik als volgt uit:
1. Er zal begin augustus, vermoedelijk op 7 augustus om twaalf uur, een bekendmaking plaatsvinden, inhoudend dat de Commissie ter voorbereiding van de onafhankelijkheid van Oost-Indië is ingesteld en dat aan geheelOost-Indië onafhankelijkheid zal worden geschonken zodra de voorbereidingen daartoe voltooid zijn.
2. Midden augustus zal op Java een Onafhankelijkheidscommissie georganiseerd worden met het nodige personeel teneinde alle zaken voor te bereiden die ter verwezenlijking van Java's onafhankelijkheid noodzakelijk zijn.
3. Voor de datum van de onafhankelijkheid [van Java 1 wordt gedacht aan begin september (7 september)."
Teraoetsji berichtte voorts dat Java de oorlog zou verklaren aan GrootBrittannië, de Verenigde Staten en Nederland, dat een legerofficier bij de op Java te vormen regering als Japans gezant zou optreden, dat Japan 'voorlopig'
militaire bestuursambtenaren zou aanwijzen om het nieuwe bewind de nodige 'Ieiding'
te geven en dat Japan 'voorlopig'
eveneens 'positieve leiding'
zou geven ten aanzien van Java's betrekkingen met derde mogendheden.
De bedoeling was dat een delegatie van Indonesische voormannen naar Tokio zou gaan teneinde haar dank uit te spreken voor de genomen beslissingen. Een vliegtocht daarheen bleek niet mogelijk. In plaats daarvan vertrokken Soekarno, Hatta en dr. Radjiman op 9 augustus (de dag waarop de Sowjet-Unie aan Japan de oorlog verklaarde en waarop Nagasaki door de tweede atoombom werd getroffen) naar Saigon waar zij twee dagen later, 1 I augustus (in de nacht van de ode op de lode had keizer Hirohito duidelijk gemaakt dat de Verklaring van Potsdam geaccepteerd moest worden), door Teraoetsji plechtig werden ontvangen. Na nog op Malakka besprekingen te hebben gevoerd met Japanse autoriteiten, met vertegenwoordigers van de Maleise nationalisten en met enkele Sumatraanse leiders, arriveerden Soekarno, Hatta en dr. Radjiman op 14 augustus in Batavia. Het was de dag waarop Japan deed weten dat het de Verklaring van Potsdam accepteerde; het deed daarmee afstand van alle veroverde gebieden, Nederlands-Indië inbegrepen, en bezat dus niet langer het recht (dat het zich had toegeëigend) de volkenrechtelijke status van dat gebied te wijzigen, laat staan een 'onafhankelijk OostIndië'
te doen ontstaan.
Het bericht dat keizer Hirohito op de r yde persoonlijk in een radiotoespraak Japans capitulatie had bekendgemaakt, drong aanvankelijk in Batavia slechts tot weinigen door, maar uiteraard wel tot de autoriteiten van het Zestiende Leger die onmiddellijk deden weten dat de voor de r Sde augustus beraamde inauguratie van de Commissie ter voorbereiding van de 'onafhankelijkheid'
niet zou doorgaan. Zij boden evenwel geen
In het kader van dit, aan het beleid van de Japanse regering gewijde hoofdstuk hebben wij in het voorafgaande het accent laten vallen op de besluitvorming te Tokio van de politieke ontwikkelingen in bezet Nederlands-Indië hebben wij niet meer meegedeeld dan tot goed begrip van die besluitvorming nodig was. Over die ontwikkelingen hebben wij in volgende hoofdstukken meer te schrijven. In dit hoofdstuk willen wij evenwel land voor land ook nog weergeven hoe op het Japanse beleid werd gereageerd en speciaal nagaan of er inheemse krachten naar voren kwamen die zich tegen de Japanners keerden. Dat willen wij beknopt schetsen met betrekking tot Birma, Thailand, Malakka, de Philippijnen, Oceanië, Frans-Indo-China en bezet China - zeven door de Japanners gedomineerde gebieden dus. Daaraan dient evenwel één belangrijk gebied vooraf te gaan dat door hen niet werd bezet maar dat in geen enkele schets van wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aan politieke ontwikkelingen in Azië heeft voorgedaan, mag ontbreken: Brits-Indië, de grootste en belangrijkste Britse kolonie.