Uit het voorafgaande is gebleken dat het Japanse militaire bestuur op Java in het eerste halfjaar van de bezetting op tal van terreinen drastisch ingreep. Drastischer dan Imamoera persoonlijk wenste? Het is mogelijk. Een feit is intussen dat de Japanse militaire besturen in de Buitengewesten op sommige terreinen maatregelen namen die het bestuur op Java toen nog naliet: zo werden de Nederlanders in de Buitengewesten geïnterneerd in een periode waarin zij op Java nog vrij rondliepen, en vrij niet alleen maar volgens menige Japanner ook met tentoonspreiden van een gedrag dat getuigde van hun vertrouwen dat de Japanners spoedig uit de archipel zouden worden verdreven. Dat wekte de ontevredenheid van een aantal Japanse bestuursambtenaren op. Ontevreden werden ook verscheidene vertegenwoordigers van grote Japanse concerns aan wie op Malakka en Sumatra de vrije hand was gelaten maar die op Java constateerden dat op economisch gebied vooraanstaande Europeanen in hun posities werden gehandhaafd.
De klachten drongen tot Tokio door en daar werd in april besloten, drie adviseurs aan het Japanse militaire bestuur op Java toe te voegen: graaf Hideo Kodama, oud-minister van binnenlandse zaken, Kioejiro Hajasji, oud-ambassadeur in Brazilië, en Kenitsjiro Kitajama, oudonderminister van koloniën. Uit Tokio kregen zij de instructie mee dat
1 Aangehaald in Japanese Military Administration
In juni kwam Teraoetsji op inspectie. Hij toonde zich tevreden en Imamoera vernam van een van Teraoetsji's stafofficieren dat de opperbevelhebber in tegenstelling tot zijn verwachtingen tot de conclusie was gekomen dat Imamoera'
s beleid navolging verdiende.
Een maand later, in juli, geraakte Imamoera in Singapore op een conferentie van de bevelhebbers van alle Japanse legers in de Nanjo in conflict met enkelen van deze bevelhebbers en van Teraoetsji's stafofficieren die het er niet mee eens bleken te zijn dat op Java het lager onderwijs was hervat (gevreesd werd dat dit de nationalisten in de kaart zou spelen) en die bovendien de aardolieprijs op Java wilden verhogen, hetgeen, aldus Imamoera, grote ontevredenheid zou wekken. Volgens Imamoera werd hij door Teraoetsji op beide punten in het gelijk gesteld - men kan zich voorstellen dat hem dat door zijn critici niet in dank
In oktober kreeg Imamoera bevel, zijn chef-staf (die tegelijk dus hoofd was van het militair bestuur op Java), generaal-majoor Okazaki, naar Tokio te sturen. Deze kreeg er te horen dat de situatie op Java veel rustiger was dan in Birma, op Malakka of op de Philippijnen en dat men er accoord mee ging dat Imamoera geen wijziging bracht in zijn beleid.
Wat wèl gewijzigd werd, was zijn positie.
De Amerikaanse landing op Guadalcanal en enkele andere eilanden in de Salomonsgroep noopte de Japanners van begin augustus '42 af sterke landstrijdkrachten naar dat deel van de Pacific over te brengen. Er werd een nieuwe legergroep gevormd die uit het Zeventiende en het Achttiende Japanse Leger bestond en van die legergroep werd Imamoera tot opperbevelhebber benoemd met Rabaul als standplaats. Het was een promotie. Hij kreeg er bericht van op 9 november en verliet Java enkele dagen later voor overleg in Tokio. Naar de Japanse hoofdstad onderweg deed hij Singapore aan waar hij op Teraoetsji een beroep deed er zorg voor te dragen dat hij op Java zou worden opgevolgd door iemand die in zijn geest zou voortwerken. Teraoetsji zegde hem dat toe, maar die toezegging had onvoldoende effect. Wat zich ten aanzien van Imamoera's vervanging in Tokio heeft afgespeeld, weten wij niet - vaststaat dat hij opgevolgd werd door een generaal die bekend stond als aanhanger van 'de harde lijn'
: luitenant-generaal Koemakisji Harada.' Deze, geboren in 1888, had in 1930 Europa bezocht en was van '34 af werkzaam geweest in China, eerst als stafofficier van het Kwantoeng-Ieger, vervolgens als militair adviseur bij de Nanking-regering, tenslotte als opperbevelhebber van een legergroep. Tot eind april '45, bijna twee-en-een-half jaar lang dus, zou hij bevelhebber van het Zestiende Leger en opperbevelhebber op Java en Madoera blijven. Als hoofd van het militair bestuur op Java handhaafde hij Imamoera's chef-staf, generaal Okazaki, maar deze werd in november '43 door een andere opperofficier vervangen, generaalmajoor Moitsjiri Jamamoto.
1 Niet te verwarren met de sous-chef van de staf van het Zestiende Leger, generaalmajoor ]osjikazoe
Tot dat leger hadden aanvankelijk drie infanterie-divisies behoord: de j Sste, de zde en de 48ste. De j Sste was hoofdzakelijk ingezet op Sumatra en was daar in maart aan Imamoera's opperbevelonttrokken en toegevoegd aan het Vijf-en-twintigste Leger. Van de zde divisie die West-Java had veroverd, waren in april enkele delen naar China overgebracht en werden eind '42 de overige ingezet op Guadalcanal. Ook de 48ste divisie was toen al van Java verdwenen: zij was in augustus verplaatst naarTimor om daar een einde te maken aan de guerrilla van Australische en Nederlands-Indische troepen. Op Java waren inmiddels nieuwe Japanse infanterie-eenheden gearriveerd, minder ervaren troepen evenwel, kwalitatief niet te vergelijken met de infanterie-divisies die overgeplaatst waren. In totaal bevond zich eind '42 op Java een Japanse strijdmacht van slechts elfduizend militairen, hoofdzakelijk gegroepeerd in negen bataljons: vier op West-, één op Midden-, vier op Oost-Java. Die elfduizend zouden er in '43 dertienduizend worden maar ook dat was een geringe strijdmacht - haar waarde werd bovendien aangetast door het feit dat alle troepenofficieren, na eenjaar op Java dienst te hebben gedaan, naar elders werden verplaatst. Behalve land-, had het Japanse leger ook luchtstrijdkrachten op Java met een militair personeel van tienduizend man. Het aantal toestellen (in '45 ca. 400, maar wij weten niet hoeveel daarvan konden vliegen) was gering. Een en ander betekende dat de verdediging van Java gebaseerd was op de Japanse superioriteit ter zee: zolang de Japanse slagvloot de Amerikanen en Britten op afstand kon houden, zouden er voor de Japanners op Java geen acute gevaren ontstaan.
Al vóór zijn vertrek was Imamoera, bezorgd wegens de drastische reductie van zijn troepen, tot de conclusie gekomen dat het voorkomen van onrust nieuwe maatregelen vergde. Van de inheemsen verwachtte hij die onrust niet, evenmin van de Chinezen wier vermogenden het Japanse bewind financiële steun hadden gegeven, maar ten aanzien van de Nederlanders en de Indische Nederlanders lag de zaak anders. Hem was gerapporteerd dat van die groepen uit getracht werd met geheime zenders in verbinding te treden met Australië en dat talrijke Nederlanders en Indische Nederlanders ervan overtuigd waren dat de Geallieerden spoedig op Java zouden landen. Er deden in hun kringen geruchten daaromtrent de ronde die hier en daar tot de inheemsen en de Chinezen doordrongen. Daar kwam nog bij dat velen van die Nederlanders en Indische Nederlanders in behoeftige omstandigheden waren komen te'mede-Aziaten'
zag en die hij als uitvloeisel daarvan in de AAA-actie had laten betrekken) en dat aan de werkloze Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen werk moest worden verschaft: voor hen werd bij de zuid-oostpunt van Java een eerste gebied gereserveerd waar zij de landbouw moesten gaan beoefenen en waarheen, zo vertrouwde Imamoera, in een later stadium ook hun gezinnen zouden kunnen vertrekken - wij komen er op terug.
Werd dit alles voldoende geacht? Neen.
Harada was van mening dat tot elke prijs voorkomen moest worden dat de Geallieerden er weet van kregen dat er op Java maar heel weinig troepen gelegerd waren: spionage moest dus met alle middelen worden tegengegaan. Een van de eerste maatregelen welke hij liet nemen, was dat het verhuizen en het maken van reizen werden bemoeilijkt. Begin februari '43 bepaalde een Japanse verordening dat voor elke verhuizing van de ene gemeente naar de andere of van het ene onderdistrict naar het andere een schriftelijke politievergunning nodig was; zulk een vergunning was toen al nodig indien men een reis wilde ondernemen van de ene residentie naar de andere. Voorts werd iedere hoteleigenaar of huisbewoner verplicht, aangifte te doen bij de politie wanneer hij een vreemdeling logeergelegenheid bood. In enkele streken op Java werd nader bepaald dat die aangifte gedaan moest worden binnen drie uur, dat conducteurs en controleurs van de spoor- en tramwegen, van de autobussen en van de veerdiensten er op moesten toezien dat vreemdelingen onder de passagiers, personen dus die vaak al door hun huidskleur opvielen, in het bezit waren van de voor hen geldende persoonsbewijzen welke medio '42 waren ingevoerd (ontbraken die persoonsbewijzen, dan moesten de betrokkenen naar het dichtstbijzijnde politiebureau worden gebracht) en dat in de stedelijke gebieden elk inheems, Chinees of Arabisch gezinshoofd twee keer per maand van middernacht tot zeven uur 's ochtends wachtdiensten moest verrichten - de dessa's kenden dergelijke wachtdiensten van oudsher.'van militair belang alsook in streken die van militair belang geacht werden, een bijzondere vergunning van de Japanse opperbevelhebber nodig
Meer nog.
Gezien de zwakte van de op Java gelegerde infanterie-eenheden besloot Harada ongehuwde inheemse jongemannen van vijftien tot twi ntig jaar te laten registreren voor het volgen, tweeof driemaal per week, van militaire oefeningen, en voorts voor ongeoefende inheemsen de gelegenheid open te stellen, hulpsoldaar. heilto, te worden in bet Japanse leger; in januari '43 liet hij bekendmaken dat jongemannen van zeventien tot vijf-en-twintig jaar zich daartoe onmiddellijk konden aanmelden en op I februari dat inheemsen van twintig tot veertig jaar die luchtafweergeschut gehanteerd hadden of anderszins bij de luchtbescherming betrokken waren geweest, hetzelfde konden doen. Maar er was nog een ander probleem: hoe konden de inheemsen er in het algemeen toe gebracht worden, meer steun te verlenen aan het Japanse beleid? De AAA-actie was verlopen - de voormannen van de Pariudra waren er niet in geslaagd, bij de brede rnassa enig enthousiasme te wekken voor de Japanse zaak. Vandaar dat aan Japanse zijde de conclusie werd bereikt dat het aanbeveling verdiende, een beroep te doen op de enige Indonesische politicus die in de jaren '20 en '
30 had aangetoond een charismatische invloed te hebben op tal van inheemsen: Soekarno.