Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 11b – Nederlands-Indië (1e band)
Alle delen:
XCThailand Malakka Philippijnen Oceanië Frans- Indo-China Bezet China
XCTerugblik 141 14 8 155 161 167 168 172 17 6 177 179 181 Hoofdstuk 3 - Bezet Indië, eerste jaar Imamoera's komst Buitengewesten De Japanse militaire besturen
XCJapanisering Propaganda Imamoera verdwijnt 186 190 20 3 20 9 230 239 248 Hoofdstuk 4 - Soekarno komt naar voren Soekarno in Batavia Soekarno's eerste resultaten 254 268 276
Hoofdstuk 5 - 'Nederland' wordt uitgeschakeld Eerste reacties Het Nederlandse bestuur terzijde geschoven Anti-Nederlandse acties Druk op de Nederlandse samenleving Registratie Razzia's Stemming Internering Hulpverlening Isolement Hoofdstuk 6 - Verzet en illegaal werk Java Sumatra Borneo Grote Oost 'Kenpeitai' Processen / Gevangenissen Slot Tweede helft Hoofdstuk 7 - Uitgemergeld Indië Borneo en de Grote Oost Sumatra De romoesja's Java's mislukte oorlogseconomie Verarming en hongersnood op Java Hoofdstuk 8 - Krijgsgevangenen Japan en zijn krijgsgevangenen De inheemse Knil-militairen Krijgsgevangenenkampen - algemeen Buitengewesten Java, eerste periode Special Party . VI 4°7 4 1 4 4 62 47° 474 476 490 4995604 608637
5°9 22 524 5 2 8 538 550 575 580 626
XCScheepstransporten 673 Birma-spoorweg 682 Pakanbaroe-spoorweg/Palembang 709 Ploresj Molukken 714 Java, tweede periode 735 Japan 742 Slot 749 Hoofdstuk 9 - Geïnterneerden 753 Buiten Indië 759 Twee fasen 762 Algemene aspecten 769 Isolement 8 I I Enkele bijzonderheden - Buitengewesten 836 Enkele bijzonderheden - Java 842 Hoofdstuk 10 Indische Nederlanders onder druk 867 Java - de gelijkschakeling afgewezen 869 Java - worsteling tegen de ondergang 886 Stemming 899 Hoofdstuk I I De aanloop tot de Republiek 910 Geen 'onafhankelijkheid' 918 'Deelneming aan het bestuur' 927 De teugels aangetrokken 936 Militarisering 952 Koiso's toezegging 979 Anti-Japanse stemming 995 De nationalistische leiders raken geïsoleerd 999 Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' IOIl Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' 1025 Uitroeping van de Republiek !O]2 Slot 1046
Bijlage I Datumlijst maart 1942-augustus 1945 Ios8 Bijlage 2 - Afkortingen van de namen van organisaties en instellingen 1064 Lijst van illustraties 1066 Lij st van kaarten 1070 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten 1°71 Register 1074
ISBN
XCToen Japan op 8 december 1941 de slagschepen van de Amerikaanse Pacific-vloot in Pearl Harbor uitschakelde en ter verovering van de Britse basis Singapore een troepenmacht ontscheepte in het zuiden van Thailand en het noorden van Brits-Malakka, was het niet zijn bedoeling om de twee grote mogendheden waaraan het de oorlog verklaarde: de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, volledig te verslaan. De Japanse leiders die het besluit hadden genomen om aan de Tweede Wereldoorlog te gaan deelnemen, beseften dat zij dáár de krachten niet voor hadden. Hun was het er om te doen, het gehele gebied van wat in Japan 'de Zuidelijke Oceaan', de Nanjo, heette, in te voegen in het Japanse keizerrijk opdat het een groot deel zou leveren van de grondstoffen, in de eerste plaats aardolie uit Nederlands-Indië, welke de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' tot een gebied zouden maken dat in zijn eigen economische behoeften zou kunnen voorzien. Japan was dus uit op een compromisvrede; had het de Verenigde Staten en Groot-Brittannië er eenmaal toe gebracht zich bij zijn veroveringen neer te leggen, dan zou, zo werd vertrouwd, ook de mogelijkheid geschapen zijn, het Chinees-Nationalistisch bewind van generaal Tsjiang Kai-sjek uit te schakelen.
XCNiet dat die compromisvrede met de Verenigde Staten en GrootBrittannië als permanent gedacht werd! In de laatste maanden van '40 en in '41 waren door de research-afdeling van het Japanse departement van oorlog, in samenwerking met de hoofdkwartieren van leger en vloot en met het departement van overzeese gebiedsdelen, nog veel ambitieuzer plannen opgesteld waarin er van was uitgegaan dat Japan, nadat het van de oorlog in Europa had geprofiteerd door niet alleen de Nanjo maar ook de Britse Dominions Australië en Nieuw-Zeeland in de wacht te slepen, omstreeks 1960 een beslissende oorlog met de Verenigde Staten zou aangaan die het tot de sterkste mogendheid moest maken in het gehele gebied van de Pacific. Dat voorts, zodra mogelijk, de macht van de Sowjet-Unie in Oost-Azië moest worden gebroken, was een doelstelling die de Japanse heersers al van de Russische Revolutie (1917) af in het oog hadden gehouden.
het eind van de negentiende eeuw begonnen machtsuitbreiding van het Japanse keizerrijk welke Japan uiteindelijk tot de sterkste mogendheid op aarde moest maken, sterker ook dan bondgenoot Duitsland, welks overwinningen in Europa in '40 en '41 door Japans heersers gadegeslagen waren met een mengsel van bewondering, jaloezie en bezorgdheid.
XCDit eerste hoofdstuk van deel I I b beoogt een beknopt beeld te geven van het algemeen verloop van de Tweede Wereldoorlog voorzover deze tegen Japan is gevoerd. Ook in de delen van ons werk waarin wij bezet Nederland en de activiteiten van de Nederlandse regering in ballingschap beschreven, hebben wij steeds aandacht besteed aan het algemene oorlogsverloop en dan niet zozeer aan de veldslagen en overige gevechten maar vooral aan de strategie van de oorlogvoerende partijen en aan de factoren waardoor deze werd bepaald. Zo ook nu. Het gaat ons er om, de lezer een duidelijk beeld te geven van de brede ontwikkelingen die er toe hebben geleid dat Japan ruim drie jaar nadat het een reeks van op het oog schitterende overwinningen had geboekt, volledig verslagen was en zich moest overgeven.
XCDe relatie tussen dat algemene beeld en datgene wat wij in dit en het volgende deel meer in bijzonderheden zullen weergeven, is evident: het brede verloop van de oorlog vormt de achtergrond zowel van het Japanse beleid en van het daaruit voortvloeiende gebeuren in Nederlands-Indië (de inhoud van deel I I b) als van de bemoeienissen met dat gebeuren van de kant van de Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten in Australië, op Ceylon, in de Verenigde Staten, in Engeland en tenslotte ook in bevrijd Nederland (de inhoud van deel IIC). Wij gaan bij dat alles niet veel verder dan Japans capitulatie, 15 augustus 1945, en de uitroeping van de Republiek Indonesië, twee dagen later. Aan de op die uitroeping volgende politieke en militaire worsteling tussen Nederland en de Republiek, die er toe heeft geleid dat Nederland op 27 december 1949 de soevereiniteit over de Indische archipel, Nieuw-Guinea uitgezonderd, overgedragen heeft aan Indonesië, zullen wij aandacht besteden in deel 12 van ons werk, Epiloog.
XCDit ambitieuze, hoogst gecompliceerde veroveringsprogram was goeddeels verwezenlijkt op de dag, 8 maart 1942, waarop in Kalidjati op Java de algemene capitulatie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het Knil, tot stand kwam. Mgezien van het verzet, hier en daar, van kleine guerrilla-eenheden, moest Japan toen binnen het te veroveren gebied nog slechts de weerstand breken van de Amerikaanse en Philippijnse troepen die zich op Luzon, het hoofdeiland van de Philippijnen, teruggetrokken hadden op het schiereiland Bataan en die het in de Baai van Manila gelegen fort Corregidor nog in handen hadden (de verdedigers van Bataan zouden begin april, die van Corregidor begin mei capituleren), voorts moest het nog Midden-Celebes en Middenen Noord-Sumatra veroveren (de laatste eenheden van het Knil zouden zich eind maart overgeven) en tenslotte diende het dieper door te dringen in Birma en bezettingsdetachementen te sturen naar de Andamanen en de Nicobaren.
XCHet offensief ter verovering van Birma was toevertrouwd aan het Japanse Vijftiende Leger - een van de vier legers die tot de door generaal graaf Hisaïtsji Teraoetsji gecommandeerde Nanjo-Iegergroep behoorden. De voorhoede van dat Vijftiende Leger was op 8 december' 41 ontscheept in Thailands hoofdstad Bangkok waar de Thaise regering haar niet veel meer dan symbolisch verzet na enkele uren had opgegeven - daarmee was Thailand in de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' opgenomen.
XCHet Japanse Vijftiende Leger telde aanvankelijk slechts twee van de over zijn vier legers verdeelde tien infanterie-divisies die Teraoetsji kon inzetten, maar daaraan werden na de val van Singapore, 15 februari '42, nog twee infanterie-divisies toegevoegd. Bovendien bevond zich bij de eerste twee een uit Birmaanse nationalisten bestaande kleine formatie: het Birmaans Onafhankelijkheidsleger, dat er op rekenen mocht, in Birma steun te ontvangen van een deel van de inheemse bevolking. In de loop
XCKOERILEN Aanvalsroute naar R ear] 1:.0(" , .., .... l , .. , .. , .. , .. ,.. , .. , .. , .. ,, .. , .. , .. ,.. , .. , .. ,, .. , .. ,.. , .. ,, .. ,.. ,, -, MID~,'Á~ e. , .., .... wXKE , JAPAN STILLE OCEAAN 'okio
XC:IWO-]IMA ,,0' 6)0 HAWAll Pearl Harbor 0 () Grens van het door Japan te 0,", ,beheersen gebied MARSHALL-o~o EILANDEN C> 0 Ç) D OQ , BISMARCK
XCQ o~ARCHIPEL Il GILBERT-." Rab~'\) EILANDEN fEUW c.:c: _ Il 0 UINEA () ."r;:v 'OD SALOMONSC> EILANDEN OGOEAM 'I.ROLlNEN o (lrJ,.c:1: fa(lrJ,.c:1: fafa o o o II c SAMOA DO C? o FlD]I-EILANDEN KORAALZEE D Q D
van de jaren '30 was zich namelijk onder de ontwikkelde Birmanen een vrij sterke oppositie gaan aftekenen tegen het Britse koloniale gezag. Aan Birma, aanvankelijk deel van Brits-Indië, was in '23 een zekere mate van zelfbestuur toegekend, het was in '37 van Brits-Indië losgemaakt en had toen een geheel uit verkiezingen resulterend Huis van Afgevaardigden gekregen; de Britse Governor had toen slechts ten aanzien van de verdediging en van de binnenlandse veiligheid bepaalde rechten behouden - het land werd voor het overige bestuurd door een uit Birmanen bestaand kabinet met een Birmaanse premier, aanvankelijk Ba Maw, in '40 U Saw, aan het hoofd. U Saw knoopte in '41 geheime contacten met de Japanners aan - zij bleven de Britten niet onbekend; toen hij begin december '41 op terugreis was van Londen, waar hij vergeefs op het verlenen van onafhankelijkheid had aangedrongen, werd hij van de boot gehaald die hem naar Rangoon terug zou brengen, en geïnterneerd op de Seychellen-eilanden, die in de Indische Oceaan liggen, niet ver van de kust van Afrika. Naast de beweging van Ba Maw en U Saw had zich evenwel aan het einde van de jaren '30 in Birma een revolutionairnationalistische groepering gevormd, de Z.g. Thakin ('Meester')-partij, waarvan een oud-student van de Universiteit van Rangoon, Aung San, algemeen secretaris was.' Deze partij werd in '41 door de Britse Governor verboden .; leden van de linkervleugel, die zich als communisten beschouwden, werden toen gearresteerd of doken onder en ca.dertig andere vooraanstaanden, onder wie Aung San, vluchtten naar Thailand en vandaar met Japanse hulp naar het door Japan bezette Chinese eiland Hainan; daar ontvingen zij een militaire opleiding: zfjwaren het die met een deel van de in Thailand aangetroffen Birmanen de voorhoede van het Birmaanse Onafhankelijkheidsleger vormden welke de eerste twee divisies van Japans Vijftiende Leger op hun tocht uit Thailand naar Birma vergezelde.
XCEen moeizame tocht! Gebaande wegen waren er niet in het ontoegankelijk bergland dat Thailand van Birma scheidt - er liepen op enige afstand van elkaar slechts twee primitieve paden; in de loop der eeuwen hadden talloze handelaren en andere reizigers (eind dertiende eeuw was de Venetiaan Marco Polo een hunner geweest) daar gebruik van gemaakt, sommigen gezeten op ossekarren, anderen op olifanten. Het Japanse Vijftiende Leger trof in Thailand niet voldoende olifanten aan en osse
1 Europeanen werden in Birma veelal met de term aangesproken. Aung San en de zijnen kozen de naam van hun partij om hun gelijkheid met Europeanen te onderstrepen.
karren werden op dit traject dwars door het tropisch oerwoud (traject bovendien waarop men talloze woeste rivieren, waar geen brug over lag, moest oversteken) te traag geacht. De Japanners gingen gebruik maken van hun kleine legerkarretjes die hier, als er geen olifanten waren, door de militairen zelf werden voortgetrokken. 'Meermalen heb ik', schreef later een Knil-officier die met tienduizenden andere krijgsgevangenen en enkele honderdduizenden Aziatische arbeiders van september '42 tot november '43 ingezet was om naast een van die twee paden de Birmaspoorweg aan te leggen,
XC'Japanse troepen moeizaam langs dit modderige en vrijwelonbegaanbare karrespoor zien trekken. Elke sectie had zo'n Japans karretje bij zich, waarop ze hun veldzakken en munitie vervoerden. Zes man liepen in de touwen en trokken het karretje met veel moeite door de blubber en over de keien en boomstronken heen. Als er rust werd gecommandeerd, vielen ze, zonder er op te letten waar ze stonden, net als honden voor een hondekar, zo in de blubber neer, zo moe waren ze. Na een korte rust trokken ze verder, zo nu en dan losten anderen de trekkers af. Allen zaten ze zeer slecht in de kleren: vuile, gescheurde en versleten jassen en broeken. Vaandels en Japanse vlaggen voerden ze mee. En zo kwam dan het leger, na een wekenlange tocht, doodmoe, uitgeput en stinkend in Birma aan'l
XCer was daartoe door de bergen een afstand afgelegd van meer dan 400 kilometer.
XCDe Engelsen waren niet in staat, Birma te behouden. De Japanse divisies kregen er de steun van duizenden die zich onder de vanen van het Birmaans Onafhankelijkheidsleger schaarden -linie na linie moesten de Britse troepen, die zich overal van spionnen omgeven wisten, prijsgeven. In Rangoon, dat door de Britse Governorverlaten was, trokken de Japanners op 8 maart binnen en begin mei hadden de laatste Britse en Brits-Indische eenheden alsook de Chinese die hun te hulp gesneld waren, het grootste deel van Birma moeten ontruimen; alleen in het uiterste noorden wisten zij zich te handhaven.
XCNog in maart konden de Japanners overgaan tot de bezetting van de Andamanen en de Nicobaren; de voornaamste eilanden van deze twee groepen gingen zij onmiddellijk in staat van verdediging brengen.
XCZware tegenslagen voor de Geallieerden! Zwaar vooralomdat de enige landverbinding met Nationalistisch China: de Birma-weg, die RangoonJ.
1 van Baarse!: 'Onder de Jappen', p. 74 (IC, 81359).
met Tsjoengking verbond, was weggevallen en omdat de val van Birma een ernstig gevaar leek in te houden voor de positie van de Britten in hun grootste kolonie: Brits-Indië.
XCChurchill had in de herfst van '41 het modernste Britse slagschip, de 'Prince of Wales', en de oude slagkruiser' Repulse' naar Singapore gezonden; zij waren er op 6 december gearriveerd en waren vier dagen later in de Zuidchinese Zee door de Japanners tot zinken gebracht. Nieuwe zware eenheden moesten naar Zuid-Azië worden gezonden een hachelijke onderneming omdat verscheidene van die eenheden in reserve gehouden moesten worden zowel in de Middellandse Zee als in de Atlantische Oceaan.' Begin maart werd Admiral Sir Geoffrey Layton, die eerst Singapore op weg naar Java en vervolgens Java op weg naar Ceylonverlaten had, tot opperbevelhebber op laatstgenoemd eiland benoemd, eind maart aanvaardde Vice-Admiral Sir James Somerville het bevel over de nieuw-gevormde Britse Eastern Fleet. Deze bestond uit twee grote vliegkampschepen en één klein, vijf slagschepen, twee zware kruisers, vijf lichte (waaronder de 'Jacob van Heemskerck'), zestien torpedobootjagers (waaronder de 'Isaac Sweers') en zeven onderzeeboten (waaronder vijf Nederlandse), maar de twee grote vliegkampschepen, de 'Formidable' en de 'Indomitable', en het kleine vliegkampschip 'Hermes' hadden tezamen slechts 90 vliegtuigen aan boord, verouderde bovendien, en van de vijf, alle uit de Eerste Wereldoorlog daterende slagschepen was slechts één gemoderniseerd.
XCDeze Eastern Fleetwas aanzienlijk zwakker dan het Japanse eskader dat, nadat het begin maart bezuiden Java tal van schepen tot zinken had gebracht, eind maart krachtens een bevel van de opperbevelhebber van de Japanse slagvloot, admiraal Isorokoe Jamamoto, de Indische Oceaan opvoer teneinde de bases van de Eastern Fleet te teisteren en die vloot zo
1 Midden februari '42 waren de Duitse slagkruisers en er samen met de kruiser in geslaagd, uit Brest te ontsnappen en naar Noordduitse havens terug te keren, waarna de en de toegevoegd waren aan het Duitse smaldeel in Noorse wateren; daartoe behoorde ook het splinternieuwe Duitse slagschap dat sterker was dan enig Brits slagschip. De was eind februari in Kiel zo zwaar door de beschadigd dat zij ontmanteld werd. 2 Thans Sri Lanka.
mogelijk te vernietigen. Bij dat Japanse eskader waren o.m. vijf vliegkampschepen met tezamen 300 vliegtuigen ingedeeld alsmede vier moderne slagschepen. Een tweede japans eskader, dat o.m. één klein vliegkampschip en zeven kruisers telde, had opdracht in de Golf van Bengalen zoveel mogelijk Geallieerde koopvaarders tot zinken te brengen. Dat laatste lukte (omstreeks twintig koopvaardijschepen, waaronder drie van de in Indische wateren al zo zwaar getroffen Koninklijke Paketvaart Maatschappij, werden tot zinken gebracht) maar het sterkste japanse I eskader bereikte slechts een gedeeltelij k succes: de meeste eenheden van de Eastern Fleet hadden zich van Ceylon verwijderd - hun vliegtuigen konden het japanse eskader, die van dat eskader konden de Eastern Fleet niet vinden. Slechts de 'Hermes', twee Britse zware kruisers en één Britse jager werden tot zinken gebracht en de schade die de japanse vliegtuigen toebrachten aan de twee Britse bases op Ceylon: Colombo en Trincomalee, was beperkt. Nadien splitste Somerville zijn vloot, niet wetend hoe lang de japanse eskaders in de Indische Oceaan zouden blijven: hij zond enkele snelle eenheden naar Bombay (zie kaart I op de pag.'s 4-5) en de langzame, en dat waren de meeste, naar de haven van Mombasa in Brits-Oost-Afrika.'
XCBrits-Indië lag in feite open voor een japanse invasie.
XCErger nog: de japanse vliegkampschepen en slagschepen konden, als zij dat wensten, diep doordringen in de Indische Oceaan tussen BritsIndië en Afrika. Wat zouden de gevolgen zijn van dat laatste? De Britse Chiefs of Staff lieten niet na, daar de chef van de Amerikaanse legerstaf, General George C. Marshall, die zich in Londen bevond", met nadruk op te wijzen: de Britten zouden hun vitale aardolie-aanvoer uit de Perzische Golf kwijtraken, de zuidelijke toevoerweg naar de Sowjet-Unie, die via Perzië liep, zou komen te vervallen en men zou de bevoorrading van de Britse strijdkrachten in het oosten van de Middellandse Zee, die goeddeels gebaseerd was op de scheepvaartroute langs Oost-Afrika en dan door de Rode Zee noordwaarts, moeten opgeven. Het gevolg van dit alles zou zijn dat de Britten, in Noord-Afrika al in het nauw gebracht door Rammels Afrika-Korps, zich in het Midden-Oosten niet zouden kunnen handhaven, dat Turkije zou bezwijken onder de Duitse druk en dat, naar men moest aannemen, de Duitsers zich meester zouden maken van de aardoliebronnen van de Kaukasus - ja, het leek mogelijk dat de
I Thans Kenya. 2 Marshall was daar teneinde in opdracht van president Roosevelt de Britten te winnen voor het denkbeeld dat in mei een Geallieerde landing zou plaatsvinden in Normandië of Bretagne.
Duitsers en de Japanners elkaar in het Midden-Oosten of in Zuid-Azië de hand zouden reiken. Kon, aldus het klemmend beroep van de Britse Chiefs of Staff, Amerika niet helpen deze katastrofale ontwikkeling te voorkomen door de Eastern Fleet met spoed te versterken met Amerikaanse vliegkampschepen, slagschepen en kleinere eenheden?
XCDat denkbeeld werd door de opperbevelhebber van de Amerikaanse vloot, Admiral Ernest J. King, en de Chief of Naval Operations, Admiral Harold E. Stark, met beslistheid verworpen. Beiden, aldus de Amerikaanse historica Grace Person Hayes in haar The History of thejoint Chiefs of Staff in World War II, The War againstjapan',
XC'were opposed to combining vessels of the two nations in the Indian Ocean under British command. They had never approved the British scheme of concentrating on the defensioe in that area, and they felt that the US Navy's job was to engage the enemy wherever possible in the US Navy's own area oj strategic responsibility - the Pacific. Such operations, they felt, would also serve to divert japanese attention from the Indian Ocean.' 2
XCSpoedig werd duidelijk dat King en Stark dat laatste goed hadden gezien: uit opgevangen radioberichten, gesteld in een code welke de Amerikanen kort tevoren hadden gebroken, bleek later in april dat de meeste eenheden van jamamoro's slagvloot naar Japan waren teruggekeerd.
XCDe formidabele successen die de Japanners bij hun offensief ter verovering van de Nanjo hadden behaald, hadden niet alleen in Londen en Washington maar vooralook in Australië's hoofdstad Canberra diepe bezorgdheid gewekt. De Australische publieke opinie verwachtte niet anders dan dat een invasie van Australië op handen was - hoe deze te keren? Australië had begin '42 drie infanterie-divisies te velde, alle drie in het Midden-Oosten. Van die drie werden, zoals in ons vorige deel vermeld, twee: de 6de en 7de, injanuari voor Nederlands-Indië bestemd - die twee waren het waarvan Wavell in het telegram dat hij op 16 februari naar Londen en Washington zond, voorstelde dat zij naar Birma gezonof of
1 Deze studie, voltooid in is pas gepubliceerd in '82. 2 Grace Person Hayes: in (verder aan te halen als: Hayes), p.
den zouden worden. Australië's Prime Minister, John Curtin, zette evenwel zijn voet dwars, gaf ondanks Churchills woedende protesten geen verlof dat zij in Birma werden ingezet en eiste dat zij naar Australië zouden terugkeren. Dat geschiedde.'
XCInmiddels had de Amerikaanse opperbevelhebber op de Philippijnen, General Douglas MacArthur, zich op bevel van president Roosevelt naar Australië begeven. Hij kwam er op 17 april aan en werd er op voorstel van Roosevelt door Curtin benoemd tot, zo heette het, 'Supreme Com mander of all Allied Forces in the Southwestern Pacific'. Wat zouden de grenzen zijn van zijn gezagsgebied? Wat zou met name de grens in het westen worden waar MacArthurs gebied zou overgaan in dat waar de Brit Layton van Ceylon uit het opperbevel voerde? Toen het in de tweede helft van februari duidelijk werd dat Java en Sumatra verloren zouden gaan, hadden de Britse Chiefs of Staff aan hun collega's, de Amerikaanse Joint Chiefs of Staff, voorgesteld dat Sumatra, Java en de Kleine Soendaeilanden onder Layton zouden vallen, maar dat denkbeeld werd door de Amerikanen verworpen. Java en de Kleine Soenda-eilanden, betoogden dezen, moest men zien als het militaire voorterrein van Australië en militaire operaties in dat deel van de Indische archipel konden van Australië uit beter georganiseerd worden dan van Ceylon en Brits-Indië uit. Zij kregen hun zin: de Combined Chiefs of Staff beslisten begin maart dat slechts Sumatra onder Layton's opperbevel zou vallen maar dat de overige Buitengewesten en Java onder een nieuwe opperbevelhebber in Australië zouden ressorteren. Die beslissing werd door Roosevelt en Churchill goedgekeurd. Vervolgens werd zij in Londen aan de orde gesteld in een vergadering van de Pacific War Council welke op 10 maart plaatsvond. De Australische vertegenwoordiger drong er daar op aan dat Australië met al zijn omringende zeegebieden duidelijk in de Amerikaanse sfeer zou vallen en de Nieuwzeelandse sloot zich daarbij aan. N ederlands minister-president, Gerbrandy, 'said', aldus de notulen 2, 'that his government agreed with the main division of the areas, provided that no special rigidity was implied in the arrangement.' Een begrijpelijke opmerking! Immers: Nederlands-Indië werd, wat de toekomstige militaire operaties betrof, in tweeën gedeeld. Churchill, voorzitter van de Pacific War Council,
1 De derde Australische infanterie-divisie, de çde, keerde begin '43, toen Rommel in Noord-Afrika verslagen was, naar Australië terug uit Australië en Nieuw-Zeeland hield Montgomery, bevelhebber van het Britse toen één infanterie divisie onder zijn bevelen, de Nieuw-Zeelandse. 2 Tekst: C, dl. IV (1984), p·4 22-2 3·
ging met geen woord op de gemaakte opmerking in maar beperkte zich er toe, warme waardering te uiten voor de moedige houding welke de Nederlandse regering in de kritieke periode van de strijd om Indië aan de dag had gelegd.
XCOp java was Abda-Command een inter-Geallieerde bevelsorganisatie geweest: onder die ene opperbevelhebber, Wavell, waren Amerikanen, Britten en Nederlanders bevelhebber geweest. Roosevelt en Marshall drongen er bij MacArthur op aan dat deze als Supreme Commander dat voorbeeld zou volgen, maar MacArthur weigerde: de staf waarmee hij op 18 april in zijn nieuwe standplaats Melbourne, spoedig Brisbane (zie kaart I op de pag's 4-5), in functie trad, bestond nagenoeg uitsluitend uit Amerikanen, aan wie slechts enkele Australische officieren en één officier van het Knil als verbindingsofficieren waren toegevoegd.
XCIn deze, wat Amerika betrof, vroege fase van de Tweede Wereldoorlog was van alle Amerikaanse hoge militairen MacArthur de enige wiens naam bij de Amerikaanse publieke opinie grote bekendheid was gaan genieten: de strijd op Luzon en met name de hardnekkige verdediging van het schiereiland Bataan waren in de Verenigde Staten met spanning gevolgd, waarbij van belang was dat, al hadden Duitsland en Italië krachtens een tevoren met japan gemaakte afspraak op de japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten onmiddellijk de hunne laten volgen 1, japan als de mogendheid die de verraderlijke overval op Pearl Harbor had gepleegd, door een groot deel van het Amerikaanse volk veel meer als de eigenlijke vijand werd beschouwd dan Duitsland en Italië. Was het dan niet zinvol, alle tegen japan te ondernemen militaire operaties door één opperbevelhebber te laten leiden en moest dat dan niet MacArthur zijn? Voor de admiraals King en Stark was dat onaanvaardbaar: de oorlog tegen japan zou in de eerste plaats een oorlog ter zee zijn, een oorlog dus van de US Navy met steun (voor landingsope
I In deel 5 schreven wij in hoofdstuk 7 (nI. in de paragraaf 'Pearl Harbor'): 'De Japanners hadden hun bondgenoten' (Duitsland en Italië) 'totaalonkundig gelaten van hun besluit, Amerika aan te vallen. Toen het laat op de avond van 7 december Ribbentrop meedeelde dat volgens berichten van Amerikaanse persbureaus Japan een zware aanval zou hebben uitgevoerd op Pearl Harbor, was Ribbentrops reactie dat men met een nieuwe truc van de vijandelijke propaganda te maken had' - inderdaad, dit heeft Ribbentrop voor het Internationaal Militair Gerechtshof te Neurenberg verklaard maar die verklaring is niet juist: op zijn voorstel had Hitler op 4 december goedgekeurd, aan Japan mee te delen dat Duitsland op een Japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten de zijne zou laten volgen. Mussolini had, wat Italië betrof, een overeenkomstige mededeling laten doen.
raties) vooral van de mariniers van het US Marine Corps, dus moest die oorlog door een admiraal, niet door een generaal, geleid worden. De constructie die na lange, soms heftige discussies uit de bus kwam (evenals in Japan en elders was er in de Verenigde Staten sprake van een aanzienlijke rivaliteit tussen leger en vloot), was deze dat, onder president Roosevelt als Amerikaans opperbevelhebber en de Combined Chiefs of Staff als gecommitteerden van Roosevelt en Churchill, de strategische leiding van de tegen Japan te ondernemen operaties bij de Amerikaanse joint Chiefs of Staff kwam te berusten; zij gaven via Marshall, Chief of the US Army Staff, hun aanwijzingen aan MacArthur door en via King, Camman der-in-Chief of the us Navy, aan de marinebevelhebbers in de drie gebieden waarin het uitgestrekte zeegebied van de Stille Oceaan werd verdeeld: het noorden, het midden en het zuiden. Van die drie gebieden zou het middengebied, dat in de richting van Japan-zelf wees, zich als het belangrijkste ontpoppen opperbevelhebber werd hier Admiral Chester W. Nimitz met zijn hoofdkwartier in Pearl Harbor; als Comman der-in-Chief Pacific Ocean Area voerde hij óók het opperbevel in het noordelijke gebied, niet in het zuidelijke dat onder opperbevel van Vice-Admiral Robert L. Ghormley rechtstreeks onder King stond; Ghormley vestigde zijn hoofdkwartier in Auckland (Nieuw-Zeeland).
XCGelijk gezegd: MacArthur, Nimitz en Ghormley kregen hun aanwijzingen van de joint Chiefs of Staff Hun positie verschilde dus van die welke generaal Wavell als opperbevelhebber van Abda-Command had ingenomen en van die welke generaal Eisenhower ging innemen toen eenmaal tot de Geallieerde landingen in Frans-Marokko en Frans-Algerië was besloten: zij kregen hun aanwijzingen van het Amerikaans-Britse college van de Combined Chiefs of Staff Dat verschil vloeide voort uit het feit dat de Britse, de Australische, de Nieuwzeelandse en de Nederlandse regering begin april' 42 hadden goedgekeurd 1 dat de strategische verantwoordelijkheid voor de oorlog in de Pacificuitsluitend bij de Verenigdeminister zonder portefeuille) samen de desbetreffende beslissing hebben genomen of zij dienaangaande koningin Wilhelmina hebben ingelicht,
1 De Nederlandse regering deed dat in de vorm van een nota aan de ingediend door de twee Nederlandse vertegenwoordigers bij dat college: generaal-majoor A. Q. H. Dijxhoorn, die in juni '41 was afgetreden als minister van defensie, en schout-bij-nacht G. W. Stöve, die een jaar eerder in Indië was vervangen als eskader-commandant. Uit de notulen van de Nederlandse ministerraad blijkt niet dat de Nederlandse goedkeuring daar onderwerp van discussie is geweest wij nemen aan dat Gerbrandy (minister-president en minister van koloniën), van Kleffens (mi nister van buitenlandse zaken) en Michiels van Verduynen (gezant te Londen en
Staten zou berusten. Van die goedkeuring zouden de Amerikanen een vèrgaand gebruik maken: bijzonderheden over het verloop van de strijd tegen Japan werden noch aan de Britse, noch aan de Australische, Nieuwzeelandse en Nederlandse autoriteiten meegedeeld en van al die autoriteiten waren de Britse de enige die in het kader van de besprekingen tussen Roosevelt en Churchill en van het overleg binnen de Combined Chiefs oj Staff althans over de hoofdlijnen van de Amerikaanse strategie werden ingelicht.
XCWas de Japanse strategie, gelijk eerder vermeld, gericht op het bereiken van een vrede door compromis, de Amerikaanse had van meet af aan een veel verder strekkende doelstelling: Japan moest volledig verslagen worden.
XCIn de eerste maanden van' 42 nam in het denken van alle Amerikaanse autoriteiten die met dit probleem worstelden, Nationalistisch China een belangrijke plaats in; de meeste Japanse legerdivisies stonden in China en moesten dus, zo nam men aan, in China verslagen worden, anders gezegd: het grote Amerikaanse offensief moest met een boog door het zuiden van de Pacificniet op Japan maar op China afstevenen. Ook werd China gezien als het enige gebied waar men te zijner tijd voldoende Amerikaanse zware bommenwerpers kon stationeren om de industriële bedrijven in Japan en Mandsjoerije te teisteren. Het offensieve plan dat de War Plans Division van het Navy Department in Washington medio april '42 op schrift stelde, voorzag (zie kaart I op de pag.'s 4-5) in landingen in de Bismarck-archipel, op de noordkust van Nieuw-Guinea, op de Marshall-eilanden en op de Carolinen - hoe men vandaar dan verder zou gaan (naar de Philippijnen? naar Nederlands-Indië?), werd in het midden gelaten. Duidelijk was dat MacArthur als opperbevelhebber in de Southwest Pacific Area bij de uitvoering van dat plan een belangrijke rol zou gaan spelen. Dat was geheel in overeenstemming met zijn eigen wensen. In de Amerikaanse militaire hiërarchie was zijn positie uniek: in '35, toen de man die hem nu zijn directieven toezond, Marshall, nog slechts kolonel was geweest, had hij de hoogste legerfunctie, die van Chief oj Staf! oj the US Army, neergelegd nadien was hij in dienst getreden van de regering van de Philippijnen waar hij de Philippijnse
strijdkrachten was gaan opbouwen. Wij hebben in ons volgende deel, I I c, meer over hem te schrijven - hier willen wij er slechts op wijzen dat MacArthur er zich in mei '42 met kracht tegen uitsprak dat de Verenigde Staten zich zouden houden aan de afspraak die zij al begin '41 met Groot-Brittannië hadden gemaakt: dat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, als zij met japan, Duitsland en Italië in oorlog zouden geraken, er samen naar zouden streven, eerst Duitsland en Italië en pas daarna japan te verslaan. Wilde men, naast het Duits-Russische front in Oost-Europa, een 'Tweede Front' om de Sowjet-Unie te ontlasten? Dan, zo betoogde MacArthur, moest dat niet tegen Duitsland gevormd worden maar tegen japan, omdat zulk een front bij de Russen de vrees zou wegnemen dat japan hen zou aanvallen - de Russen zouden dan een groot deel van hun strijdkrachten uit Oost-Siberië naar Europa kunnen verplaatsen. Bovendien zou men aldus kunnen voorkomen dat maarschalk Tsjiang Kai-sjek, die zich ten zeerste geërgerd had aan het feit dat de besluitvorming in Washington geheel buiten hem om ging, een accoord met de japanners zou gaan nastreven.
XCRoosevelt hield zich aan de begin '41 gemaakte afspraak. Toen in mei enjuni '42 was komen vast te staan dat het Amerikaanse plan om op korte termijn in West-Frankrijk te landen onuitvoerbaar was, werd eind juli door de Combined Chiefs of Staff besloten dat er later in het jaar een grootscheepse landing zou plaatsvinden in Frans-Noord-Afrika. Bij het Amerikaanse leger behield het Europese strijdtoneel dus een zekere prioriteit maar in de omstandigheden die door het japanse Nanjo-offen sief waren geschapen, betekende dat niet dat er van de nieuwe Amerikaanse eenheden die in allerijl werden geformeerd, in '42 wezenlijk méér naar het Europese strijdtoneel dan naar dat in de Pacific werden gezonden. In die Pacific moest vóór alles voorkomen worden dat japan voet aan land zette in Australië of op de eilandengroepen tussen Australië en de Hawaii-eilanden, De opbouw van een reeks van steunpunten, hetgeen de voorwaarde was voor een later grootscheeps offensief tegen japan, slorpte in de loop van '42 veel meer krachten op dan in Washington was voorzien. Trouwens, in december '41, toen niemand wist welke verrassingen japan na Pearl Harbor nog in petto had, was óók besloten, Alaska en het gebied van het Panamakanaal in betere staat van verdediging te brengen. Er werden in de Verenigde Staten in het eerste jaar na Pearl Harbor 73 nieuwe legerdivisies geformeerd, maar door het gebrek aan scheepsruimte kon men daarvan slechts 17 overzee transporteren en van die 17 werden er 9 naar het gebied van de Pacific gezonden. Van de vliegtuigen die de Amerikaanse Army Air Farces in de strijd konden
CHINA e tfOKlNAWA
XCo o o :. <;J;.\J ~ / r:s;~ PHILIPPIJNEN a .010 D . o o @PALAU o o C&~ AMBON • IJ KEI-EIL. g Q cocos0 °oEILANDEN o INDISCHE OCEAANPACIFIC ARE
XCII. MacArthurs operatiegebied: de South- West Pacific Area Donkergrijsi japans machtsgebied midden 1942
CENTRAL PACIFIC AREA HAWAII o kio
XC'O-JIMA MIDWAY. o STILLE OCEAAN \i)WAKE V\ARlANEN Pear! Hatbor s • NIEUW-GUINEA MARSHALL-EILANDEN
XC°BISMARCK"~I.KHIPEL New .. ~ BritainARabaul iii:ii;jf7' t]\.BoL1gaJl1vtllc "" SALOMONSBuna NW'=~I1Il<:;bEILANDEN Georgia [ :" '. T.",,·'" 'l:;:"'"'" oresby 0 200 km [J DGILBERT_' IJ ErLANDEN' L:::============~ I:;)~ SAMOA t:! o SOUTH PACIFIC AREA
XCKORAALZEE FIDjI-EILANDEN .",p 0: d Q 0.0. NW. CALEDONI~ Q
werpen, waren eind '42 bijna evenveel ingezet in de oorlog met Japan als in die met Duitsland en Italië.
XCHoeveel krachten de defensie aanvankelijk ook vergde, de Amerikanen bleven offensief denken. De slagschepen van de Pacific Fleet waren uitgeschakeld, maar niet de zeven vliegkampschepen (Japan had er tien), niet de meeste kruisers, torpedobootjagers en onderzeeboten. Al in februari en maart gingen lichte Amerikaanse zeestrijdkrachten brutaalweg tot aanvalsacties over in de gebieden van de Gilbert- en de Marshalleilanden. Veel hadden die niet om het lijf maar de desbetreffende communiqué's waren de Amerikaanse publieke opinie bijzonder welkom: Amerika viel aan!
XCEr was toen al een spectaculairdere actie in studie die, zo werd vertrouwd, de Amerikaanse publieke opinie zou bemoedigen en aan het moreel der Japanners een zware slag zou toebrengen: een luchtbombardement van Tokio. Het was een plan van de staf van admiraal King. Moeilijk uitvoerbaar! De Amerikaanse marine zou met haar vliegkampschepen minstens 800 km uit de kust van Japan moeten blijven en de marine had geen bommenwerpers welke die afstand zouden kunnen afleggen - men besloot, het er op te wagen met bommenwerpers van het leger, B-25 's, Mitchells. Die zouden evenwel niet kunnen terugkeren naar het ene vliegkampschip vanwaar ze zouden zijn opgestegen (dat vliegkampschip zou zich met een tweede, dat de gehele operatie dekte, zo spoedig mogelijk weer van Japan moeten verwijderen), maar zouden moeten doorvliegen om ergens op het vasteland van Azië te landen. De Sowjet-Unie, bevreesd haar door Japan gerespecteerde neutraliteit in gevaar te brengen, weigerde begrijpelijkerwijs medewerking, maar Tsjiang Kai-sjek stelde in zijn gebied een aantal vliegvelden ter beschikking die evenwel niet ver lagen van punten welke in handen waren van de Japanners.
XCHet gevolg van al deze voorbereidingen was dat op 18 april volslagen onverwachts zestien Mitchells (meer had men niet van het vliegdek van het betrokken vliegkampschip kunnen laten starten) boven Tokio verschenen en er hun bommen afwierpen. 'The extent to which the japanese were surprised by this attack from the air was', zo noteerde enige tijd later de Nederlandse tolk van de Nederlandse legatie te Tokio die van het uitbreken van de oorlog af geïnterneerd was in het legatiecomplex,
'clearly to be seen in the small circles of our closed and guarded Legation. For our 'protectors' and for the japanese house servants it was a real shock. In vain they tried to hide it behind their expressionless faces, but their nervous iualleing' to and fro between the guard room and the houses and their whole reaction betrayed them. The Police Inspectors were so confused that they allowed the Netherlands members of the staff the opportunity of observing the events from the roof of the Minister's house, and even joined them there. Only after we had seen fires break out in three places. . and had been able to see that the anti-aircraft fire was slight and late, while no opposition was given byjapanese aircraft, were we requested to go below 'for our safety' ... The air-raid alarm was not sounded for about a quarter of an hour after we had heard the first explosion . . . . I got the impression that the psychological results of the attack u/ere out of all proportion to the damage done. Shortly after this happened, the newspapers gave an emphatic warning against the spreading of rumours, which would be severely punished.' 1
XCEén van de zestien Mitchells raakte uit de koers en landde bij Wladiwostok (de bemanning werd er geïnterneerd), de vijftien overige wisten, geholpen door een krachtige oostenwind, over een afstand van ca. 2000 km het gebied te bereiken waar Tsjiang Kai-sjeks vliegvelden lagen. Vier Mitchells maakten er noodlandingen, de bemanningen van de overige elf sprongen per parachute af; daarbij werd één bemanningslid, aan zijn parachute hangend, door de japanners beschoten en gedood; acht anderen werden door hen krijgsgevangen gemaakt en die acht werden krachtens een regeling, eind juli '42 ingevoerd, waaraan japans minister-president en minister van oorlog, generaal Hideki Todjo, terugwerkende kracht had gegeven, door een japanse rechtbank in China ter dood veroordeeld. Aan vijf veroordeelden verleende Todjo gratie, drie werden in oktober geëxecuteerd, zulks als eersten van een lange reeks, want het werd meer . en meer gewoonte van de japanners om militairen van de Geallieerde luchtmachten die hun als krijgsgevangenen in handen waren gevallen, van het leven te beroven."
XC1 W. J. de Bruyn: 'Experiences and impressions of Japan after the outbreak of war' (z.j.), p. 7-8 (ARA, Alg. Seer, Batavia, Eerste zending, XXVIII, 59-I). 2 Tot eind '44 werden die Geallieerde militairen in de regel door een rechtbank ter dood veroordeeld maar in '45 ging de Japanse militaire politie, de Kenpeitai, er meestal toe over, de bedoelde krijgsgevangenen zonder vorm van proces te doden. In december' 44 werden in één geval in Hankou (China) drie van deze krijgsgevangenen met benzine overgoten en levend verbrand. Wij vermelden in dit verband dat de commandanten van de in het zuidwesten van de Pacific en in de Indische Oceaan ingezette Japanse onderzeeboten in maart '43 bevelontvingen, de bemanningen van tot zinken gebrachte Geallieerde vrachtschepen van het leven te beroven. Dit bevel werd nadien uitgevoerd met betrekking tot de bemanningen van acht vrachtschepen.
XCHet gebied waar de vliegvelden lagen waarvan de Mitchells gebruik hadden gemaakt, werd spoedig door de Japanners veroverd.
XCWij hebben in ons vorige deel betoogd dat een effectieve centrale oorlogsleiding in Japan ontbrak. Leger en vloot werden geleid door clans van officieren die er hun eigen visies op nahielden en hun eigen plannen ontwikkelden. Uiteraard was een zekere mate van coördinatie onmisbaar; deze werd nagestreefd in het Grote Hoofdkwartier waar het leger en de vloot aparte, streng gescheiden afdelingen hadden. De moeizame besprekingen welke daar plaatsvonden, leidden veelal tot onduidelijke compromissen.
XCDe marinestaf had van ganser harte achter het Nanjo-offensief gestaan, de legerstaf niet: deze zag het voor Japan als van primair belang, de oorlog in China die in de zomer van '37 begonnen was, tot een goed einde te brengen, en hield er bovendien rekening mee dat het vroeg of laat tot oorlogshandelingen met de Sowjet-Unie zou komen. Vandaar dat de legerstaf het na de verovering van het Nanjo-gebied en nadat de Britse Eastern Fleet uit het oosten van de Indische Oceaan was verdreven, het verstandigst achtte om niet verder te gaan maar de daarvoor in aanmerking komende punten in de Nanjo zó krachtig te versterken dat een Geallieerd offensief er op zou doodlopen. De marinestaf daarentegen hield er geheel andere denkbeelden op na. Hij bepleitte dat men de grens van het Japanse machtsgebied ver voorwaarts zou schuiven zodat men de te verwachten Geallieerde aanvalsacties veel verder van Japan zou kunnen opvangen: waarom zou men, gebruik makend van de bevochten heerschappij ter zee, niet zowel Brits-Indië als Australië bezetten? Die heerschappij ter zee was overigens onzeker, aangezien men een groot deel van de Amerikaanse Pacific Fleet, de vliegkampschepen in de eerste plaats, niet in Pearl Harbor had kunnen verrassen. Voor de opperbevelhebber van de Japanse slagvloot, admiraal Jamamoto, de ontwerper van de Pearl Harbor-operatie, stond dan ook vast dat vóór alles die rest van de Pacific Fleet uitgeschakeld moest worden. Hoe dat te bereiken? Jamamoto was er van overtuigd dat een Japanse expeditie naar het Amerikaanse eiland Midway waar de Amerikanen een belangrijke militaire basis hadden (zie kaart I op de pag.'s 4-5), er toe zou leiden dat de Pacific Fleet opnieuw de strijd zou aangaan, immers: was Midway in Japanse
handen, dan zou de Amerikaanse hoofdbasis in de Pacific, Pearl Harbor, voortdurend aangevallen kunnen worden. Jamamoto wilde die hoofdlanding op Midway combineren met een nevenlanding in het uiterste noorden van de Pacific, namelijk op de eilanden Attoe en Kiska in de Amerikaanse Aleoeten - de bedoeling van die nevenlanding was, de Amerikanen er toe te bewegen, een deel van hun marine-eenheden naar het noorden van de Pacific te dirigeren in plaats van naar Midway. Hadden de Japanners Midway veroverd en waren aan de Amerikaanse Pacific Fleet nieuwe zware verliezen toegebracht, dan, aldus Jamamoto, diende Japan de Verenigde Staten een vredesaanbod te doen.
XCIn maart en april vonden in Tokio heftige discussies plaats over de uitvoerbaarheid van al deze plannen. Zowel de invasie van Brits-Indië als die van Australië werd door de legerstaf afgewezen: alleen al die van Australië zou I2 divisies extra vergen en die zou men aan China en Mandsjoerije moeten onttrekken; bovendien, aldus de legerstaf, had Japan niet voldoende vrachtschepen om die divisies te vervoeren en voortdurend te bevoorraden. Het had al moeite gekost om, zonder Japans normale aanvoer in gevaar te brengen, voor het Nanjo-offensief de nodige vrachtschepen bijeen te brengen - het vervoer en de bevoorrading van I2 divisies zouden evenwel schepen tot een totaal van I % mln ton vergen. Die kon Japan, aldus de legerstaf, niet missen.
XCWat de operaties in het zuiden betrof, werd na lang touwtrekken een compromis bereikt in het Grote Hoofdkwartier waaraan de Contactraad (deze bestond uit vertegenwoordigers van de leger- en vlootafdelingen van het Grote Hoofdkwartier, de minister-president en de ministers van buitenlandse zaken, van financiën, van oorlog en van marine) zijn goedkeuring hechtte: in eerste instantie zou in de Salomons-eilanden (zie kaart II op de pag.'s 16-17) Tulagi en op de zuidkust van Australisch Nieuw-Guinea Port Moresby worden bezet en in tweede instantie zou worden overgegaan tot de bezetting van Nieuw-Caledonië, de Fidjieilanden en Samoa. Port Moresby in Japanse handen zou betekenen dat Japan de Koraalzee en noordelijk Australië zou beheersen en met de verovering van Nieuw-Caledonië, de Fidji-eilanden en Samoa zou het de directe verbinding tussen Australië eh de Verenigde Staten verbreken.
XCOp 28 april werd over dit alles overeenstemming bereikt en werd de landing op Tulagi op 3 mei, die bij Port Moresby op 10 mei bepaald. Nog belangrijker was dat begin mei óók overeenstemming bereikt werd over Jamamoto's voorstellen die aanvankelijk door velen als hogelijk riskant waren beschouwd. Tegen de opponenten sprak evenwel de Amerikaanse luchtaanval op Tokio: herhaling moest tot elke prijs worden voorkomen
en zulk een herhaling, zo werd vertrouwd, zou onmogelijk zIJn als Midway in Japanse handen was.
XCTulagi werd op 3 mei bezet maar de expeditie naar Port Moresby werd een mislukking.
XCIn de loop van april vonden de Amerikanen in gedecodeerde Japanse telegrammen de eerste aanwijzingen dat een aanval op Port Moresby werd voorbereid en dat daarbij drie Japanse vliegkampschepen zouden zijn ingedeeld. Nimitz kon van zijn vliegkampschepen, waarvan de twee die bij de luchtaanval op Tokio gebruikt waren, pas op 25 april weer in Pearl Harbor binnenvielen, slechts twee tijdig naar de Koraalzee dirigeren. Op 7 en 8 mei vond daar een zeeslag plaats die de eerste was in de geschiedenis waarbij de strijdende vlooteenheden elkaar in het geheel niet zagen. Eén Amerikaans vliegkampschip ging verloren, één, de York town, werd beschadigd en ook de Japanners verloren één vliegkampschip, terwijl een tweede beschadigd werd. De materiële verliezen waren dus ongeveer gelijk maar de personele waren aan Japanse kant veel groter, vooral doordat de Japanse piloten die pas in de avond naar hun vliegkampschepen terugkeerden, geen oefening hadden gehad in het landen bij donker - velen stortten in zee.
XCDe Japanse landing bij Port Moresby werd afgelast: het was voor het eerst dat de Japanners een streep moesten halen door een zorgvuldig voorbereid expeditieplan.
XCHun expeditie naar Midway leidde tot het keerpunt van de gehele oorlog in de Pacific.
XCNimitz had in de tweede helft van mei geen zekerheid dat Midway het voornaamste doelwit zou zijn van nieuwe Japanse aanvalsacties - het werd mogelijk geacht dat de Japanse slagvloot de overval op Pearl Harbor zou herhalen of zelfs zou gaan ageren onder de Amerikaanse westkust. Een briljante list bracht zekerheid. De Amerikanen wisten sinds maart dat Midway in de geheime telegrammen van de Japanse marine werd aangeduid met de letters AF. In mei liet Nimitz de Amerikaanse com
mandant op Midway telegrafisch bevel geven (er lag een telegraafkabel tussen de Hawaii-eilanden en Midway), een ongecodeerd radiobericht naar Pearl Harbor te zenden, inhoudend dat de drinkwater-installatie op zijn eiland defect was geraakt; op dat radiobericht volgde een tweede ongecodeerd radiobericht van Pearl Harbor naar Midway: een schip met drinkwater zou onderweg gaan. Terecht ging Nimitz er van uit dat beide berichten door de Japanners zouden worden afgeluisterd en dat zij er op zouden reageren. Inderdaad, op 21 mei zond de marine-afdeling van het Grote Hoofdkwartier een gecodeerd radiobericht uit dat de Japanse commandant op Wake melding had gemaakt van een tekort aan drinkwater op AF en verzocht had, terstond maatregelen te nemen om in dat tekort te voorzien. Midway, concludeerde Nimitz, was dus het doel van de volgende grote Japanse aanval. Maar wanneer? Ook daar wist de afdeling Signal Intelligence van zijn staf achter te komen: net op tijd werd Nimitz ingelicht dat de Japanners besloten hadden op 3 juni op Attoe en Kiska en op 7 juni op Midway te landen.
XCTegen de landingen op de Aleoeten namen de Amerikanen geen maatregelen maar toen Jamamoto begin juni Midway naderde met zes vliegkampschepen (twee waren naar de Aleoeten gezonden), elf slagschepen, twee-en-twintig kruisers, vijf-en-zestig torpedobootjagers en eenen-twintig onderzeeboten, lag de Amerikaanse Pacific-vloot klaar. Ze was numeriek veel zwakker: van zijn zeven vliegkampschepen had Nimitz slechts drie (een daarvan de Yorktown die in Pearl Harbor in drie dagen voldoende gerepareerd was) naar Midway kunnen dirigeren, samen met acht kruisers, vijftien torpedobootjagers en negentien onderzeeboten, maar de Japanse vlooteenheden hadden geen goede radarapparaten en de piloten van de Japanse gevechtstoestellen, hoe moedig ook', bleken minder bekwaam dan de Amerikaanse piloten. Aan de aanvallen op de Japanners namen overigens niet alleen Amerikaanse marinevliegtuigen deel maar ook de legerbommenwerpers die op Midway gestationeerd waren. In een reeks van verwoede aanvalsacties over en weer die zich over vier dagen uitstrekten (3-6 juni) en waarbij het geluk de Amerikanen meezat (op een beslissend moment waren de Japanse vliegkampschepen verstoken van bescherming door de Japanse luchtmacht), verloren de Amerikanen één vliegkampschip, de Yorktown, en één torpedobootjager, maar Jamamoto, die tijdens de strijd met een reserve-eskader verder
XC, Over afstanden van vele honderden kilometers werden door een deel van de Japanse piloten aanvalsacties uitgevoerd met toestellen waarvan zij wisten dat de tanks niet voldoende benzine konden bevatten om terug te vliegen.
westelijk had gelegen, verloor vier grote vliegkampschepen en één zware kruiser. Voorts verloren de Japanners meer dan driehonderd vliegtuigen, de Amerikanen honderdvijftig. Aan Amerikaanse kant waren er ruim driehonderd gesneuvelden, aan Japanse meer dan tienmaal zoveel: drieduizendvijfhonderd militairen, onder wie een groot deel van het meest geschoolde luchtmachtpersoneel van de Japanse marine.
XCOok bij de slag om Midway was gebleken dat voor zeeslagen het vliegkampschip het belangrijkste scheepstype was geworden - daarvan had Japan er na Midway nog maar vier over, Amerika zes, en Jamamoto wist dat Amerika nieuwe vliegkampschepen kon bouwen en nieuwe piloten kon opleiden in een tempo dat Japan onmogelijk kon bijhouden.
XCHet was voor de Japanners een katastrofale nederlaag. Ze werd in Japan-zelf geheim gehouden, zelfs voor de minister-president.
XCWat de Japanse aspiraties betrof, was het eerste gevolg dat de expedities naar Nieuw-Caledonië, de Fidji-eilanden en Samoa definitief kwamen te vervallen. Een andere actie werd nog voor mogelijk gehouden: een uitval, via Singapore, naar het westen van de Indische Oceaan teneinde daar de resterende eenheden van de Britse Eastern Fleet te vernietigen. Jamamoto was nog bezig aan het uitwerken van dit vermetele plan, toen hij op 7 augustus '42 verrast werd door het bericht dat de Amerikanen in de Salomons-groep troepen hadden ontscheept op Tulagi en twee andere kleine eilanden alsmede op het grotere eiland Guadalcanal. Het Japanse Grote Hoofdkwartier had aangenomen dat de Amerikanen als gevolg van de oorlog in Europa pas in de herfst van '43 in staat zouden zijn, tot landingsoperaties in de Pacific over te gaan - die kwamen dus meer dan een jaar eerder.
XCJamamoto moest de uitval naar de kust van Afrika laten vervallen. Japan was in het defensief gedrongen en de Japanse vlootvoogd, die Amerika goed kende, was zich bewust dat zijn land, tenzij er een wonder gebeurde, geen schijn van kans meer had om de oorlog te winnen.
XCAlvorens de verdere Geallieerde strategie in de oorlog tegen Japan te behandelen, lijkt het ons nuttig, hier op enkele algemene factoren in te gaan die tot Japans nederlaag hebben geleid. Vraagt men waarom deze nederlaag, gerekend van die eerste Amerikaanse landingsoperaties op de Salomons-eilanden,
dient gewezen te worden op het feit dat de Verenigde Staten, welker staalproductie (om slechts deze ene, maar hoogst belangrijke factor te noemen) dertien maal zo groot werd als de Japanse, slechts een deel van hun krachten tegen Japan konden inzetten en dat de oorlogvoering in het onmetelijk gebied van de Pacific grote specifieke moeilijkheden met zich bracht.
XCLaat ons, om te beginnen, op dat eerste ingaan.
XCWij vermeldden reeds dat, al hadden de Amerikanen in '41 met de Britten afgesproken, eerst Duitsland en Italië en daarna pas Japan te verslaan, toch in '42 ongeveer evenveel Amerikaanse strijdkrachten naar het strijdtoneel in de Pacific werden gezonden als naar dat in Europa. In ,43, '44 en de eerste maanden van' 45 gold dat niet voor het Amerikaanse leger en de Amerikaanse legerluchtmacht, maar de Pacific was ook toen het voornaamste strijdtoneel voor de Amerikaanse vloot en zelfs nagenoeg het enige voor het Amerikaanse Marine Corps. Ziet men de Amerikaanse oorlogsinspanning als één geheel, dan mag gesteld worden dat, globaal gesproken, de helft op de strijd met Duitsland en Italië, de helft op die met Japan werd gericht. Zouden Duitsland en Italië sneller verslagen zijn, als de Amerikanen meer krachten naar Europa zouden hebben gezonden? Vermoedelijk wel, maar daarbij moet bedacht worden dat het voor de Amerikaanse publieke opinie, die de Japanners als vijand no. I zag, onaanvaardbaar zou zijn geweest als Amerika enige jaren lang tegen Japan in het defensief zou zijn gebleven, dat van het feit zelf dat in '42 in allerijl vrij sterke landstrijdkrachten naar de Pacific werden gezonden om een verdere Japanse opmars te voorkomen, een zekere zuigkracht uitging en dat de meeste Amerikaanse vlooteenheden in de Atlantische Oceaan niet nodig waren, zeker niet van de lente van '43 af toen men het U-Baat-gevaar bezworen had. Van de nieuwe Amerikaanse vlooteenheden dateerden de bouwplannen uit 1940, toen president Roosevelts voorstellen om een Two-Ocean Navy te bouwen door het Amerikaanse Congress waren aanvaard. In de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee was de Amerikaanse vloot niet meer dan een aanvulling op de Britse - een aanvulling die kleiner kon worden, terwijl tezelfdertijd het ene nieuwe oorlogsschip na het andere afgeleverd werd door de Amerikaanse werven die, van Pearl Harbor tot Japans capitulatie, 26 nieuwe vliegkampschepen, 8 nieuwe slagschepen, 48 nieuwe kruisers, 352 nieuwe torpedobootjagers en 203 nieuwe onderzeeboten bouwden. Welnu, 'the very existence oj a largefleet in the Pacific', aldus de Amerikaanse historici Coakley en Leighton in hun studie over .de strategie in de Pacific,
'served as a magnet for other resources - Arrny troops and -planes, merchant shipping, landing ships and -crafi, and all the paraphernalia of supporting elements needed to put them to use. It u/asfor these other resources, and principally assault shipping, that marginal needs in the Atlantic and Pacific were in clear competition.' 1
XCHadden de Verenigde Staten dan niet voldoende bouwcapaciteit om zowel voor de oorlog tegen Duitsland en Italië als voor die tegen Japan de nodige landingsschepen te bouwen? Zonder twijfel. Maar hier hadden de Combined Chiefs of Staff in '42 een van hun weinige fouten gemaakt: de bouw van landingsschepen had een te lage prioriteit gekregen en het gevolg was dat zich in de herfst van '43 een ernstig tekort openbaarde; daarvan werden overigens niet de operaties tegen Duitsland maar die tegen Japan het slachtoffer, d.w.z. niet de operaties in de Pacific maar die welke in de Indische Oceaan op het program stonden.
XCHet gevolg van de hier geschetste ontwikkelingen was dat het Amerikaanse leger eind juni '44 bijna 2,4 miljoen militairen had ingezet in de oorlog tegen Duitsland en ruim 1,2 miljoen in die tegen Japan - omgekeerd had de Amerikaanse vloot toen 1,2 miljoen militairen ingezet tegen Japan en ca. 800000 tegen Duitsland; van het US Marine Corps opereerden nagenoeg alle formaties in de Pacific. Aan scheepsruimte voor transporten vergde de oorlog in de Pacificongeveer hetzelfde totaaltonnage als de oorlog in de Atlantische Oceaan. De Amerikaanse luchtmachten (die van het leger en die van de vloot bijeengenomen) waren van midden '43 af sterker betrokken bij de oorlog tegen Duitsland dan bij die tegen Japan, maar daarbij moet aangetekend worden dat de zwaarste en verst reikende Amerikaanse legerbommenwerpers, de B-29's, uitsluitend tegen Japan werden ingezet.
XCTekenend is het voor het gewicht dat ook in '44, het jaar van de grote veldtocht tegen Duitsland in West-Europa, aan de operaties in de Pacific werd toegekend, dat tezelfdertijd dat de immens gecompliceerde en uitgebreide landi.ngsoperatie in Normandië werd voorbereid, een landingsoperatie op enkele belangrijke eilanden in de Japanse Marianen op stapel werd gezet (zie kaart III op de pag.'s 58-59), waarbij in de eerste fase bijna evenveellandingsvaartuigen en troepen zouden worden ingezet als in Normandië.of
1 Robert W. Coakley en Richard M. Leighton: 1943-1945 (I968), p. 392 (verder aan te halen als: Coakley en Leighton).
XCNoch van het Atlantische strijdtoneel, noch van dat in de Pacific kan men zeggen dat het ooit stiefmoederlijk werd bedeeld; er was maar één strijdtoneel waar dat wèl voor gold: dat in China, Birma en Brits-Indië. Wij komen er op terug.
XCNu het tweede punt dat wij aanstipten: dat, zo schreven wij, de oorlogvoering in het onmetelijke gebied van de Pacific grote specifieke moeilijkheden met zich bracht.
XCMoeilijkheden allereerst door het klimaat en door de geografische omstandigheden. In het zeegebied tussen Hawaii en het vasteland van Azië moesten de Amerikanen landen op tropische eilanden die er alle even bekoorlijk uitzagen maar waar het vechten buitengewoon bezwaarlijk was. Er kwamen temperaturen voor van 45 graden Celsius in de schaduwen de hoge luchtvochtigheid kon verlammend werken. Streken waren er waar bij tijd en wijle op één enkele dag 40 cm regen viel. Elders weer werden zorgvuldig voorbereide operaties verstoord door formidabele orkanen die gehele vloten volledig uit elkaar konden slaan. Ook aardbevingen kwamen voor. Sommige eilanden waren niet meer dan een nauwelijks boven het zee-oppervlak uitstekend, veelal cirkelvormig koraalrif waar hoogstens palmen groeiden, op andere, bijvoorbeeld op Nieuw-Guinea, was het tropische oerwoud haast ondoordringbaar. Men moest er voorzorgen nemen tegen malaria en andere tropische ziekten - menigmaal waren van de Amerikaanse en Australische eenheden meer militairen door ziekten uitgeschakeld dan door de gevechten met de Japanners. Trouwens, niet alleen de militairen maar ook de materialen die zij nodig hadden, leden onder het klimaat: wat in karton was verpakt, viel uiteen en elk metalen oppervlak werd in een vaak onbegrijpelijk korte tijd door roest aangetast.
XCDan: er waren op de meeste punten waar de Amerikanen hun bases wilden inrichten, niet alleen geen goede havens maar er waren ook onvoldoende ofzelfs in het geheel geen inheemse arbeidskrachten (sommige eilanden in de Pacific waren onbewoond) om steigers te bouwen, wegen aan te leggen, behuizingen op te trekken, olietanks te construeren, vliegvelden·te maken en alles wat aangevoerd werd, op te slaan en daarna weer te distribueren. Men had er in Washington niet op gelet dat van de ca. twee miljoen man die het Amerikaanse leger in Frankrijk in 1918 had geteld, meer dan een derde tot de verzorgingseenheden, het Service Corps, had behoord - begin '42 ging het Department of the Army er van uit dat
het voldoende was om van elke honderd gemobiliseerde dienstplichtigen twaalf bij het Service Corps in te delen maar in de herfst van dat jaar kwam men tot de conclusie dat voor elke divisie van ca. vijftienduizend man die tegen de Japanners vocht, niet minder dan dertigduizend man nodig waren op het gebied van de bevoorrading.
XCEen schip dat van de Amerikaanse westkust af gebruikt werd voor het transport van troepen en oorlogsmaterieel naar havens in de zuidwest Pacific, het gezagsgebied van MacArthur dus, was heen en terug vier maanden onderweg, als zich bij het lossen geen onvoorziene moeilijkheden voordeden en als MacArthur het schip niet vasthield om het voor transporten binnen zijn gezagsgebied te gebruiken.
XCVan de gehele problematiek der bevoorrading had men zich tevoren onvoldoende rekenschap gegeven; vooralook had men niet beseft dat het mobiliseren en tijdig naar bepaalde punten dirigeren van honderden vrachtschepen (in de Pacific werden het er, alleen al voor het leger, achthonderd, alle ressorterend onder de begin '42 opgerichte Amerikaanse War Shipping Administration') de onmisbare voorwaarde was voor het opzetten en volhouden van militaire offensieven. Het was niet voldoende dat het Amerikaanse bedrijfsleven alles kon produceren wat de in de Pacificstrijdende eenheden nodig hadden - dat moest allemaal tijdig naar de Amerikaanse westkust worden vervoerd, daar opgeslagen, aan boord van schepen gebracht en die schepen moesten op het juiste moment de punten bereiken waar op de aankomst van die voorraden werd gerekend. Hoeveel was er nodig? De ervaring leerde dat voor een infanterie-divisie van ruim veertienduizend man met meer dan tweeduizend voertuigen en stukken rijdend geschut, als die divisie (wat regel werd) voor dertig dagen voorraden meenam, ruim 20 000 brutoregisterton laadruimte nodig was (I brutoregisterton is gelijk aan bijna 3 kubieke meter) en dat op die eerste 20 000 brt elke maand I2 000 brt aan voorraden diende te volgen. Voor een tankdivisie waren die cijfers: 40 000 brt bij vertrek en vervolgens elke maand 36 000 brt aanvulling.Ten tijde van Pearl Harbor wisten de Amerikanen evenwel niet wat de moderne oorlogvoering, en dan speciaal de oorlogvoering in de Pacific, eiste. Enige recente ervaring hadden zij, gelukkig, met de aanleg van bases: zij hadden in '4I in Engeland twee vliegbases en twee bases voor torpedo bootjagers ge
1 Hoofd van dat bureau was Emery S. Land, die tevens voorzitter was van de welke zorg droeg voor het bouwen van voldoende nieuwe vrachtschepen.
bouwd; zij hadden bovendien gedetailleerde plannen opgesteld voor vliegbases op de Galapagos-eilanden die ca. 1000 km uit de kust van Ecuador liggen - in eerste instantie had men er dus in Washington enig denkbeeld van, wat allemaal naar de Pacific moest worden gezonden als men er, zoals het geval was op eilanden tussen Hawaii en Australië, nieuwe bases wilde aanleggen. Niettemin ging in de praktijk aanvankelijk veel mis. Zo werd eind januari '42 een detachement van vierduizend militairen van het leger en achthonderd van de marine naar de Franse Genootschapseilanden gezonden, enkele duizenden kilometers bezuiden Hawaii, om er op een van die eilanden, Bora-Bora, een militaire basis aan te leggen. Men had van Bora-Bora slechts één Franse kaart en deze dateerde uit 1850. Bij het lossen van de voorraden bleek dat het meegebrachte materiaal zo slecht gemarkeerd was dat talrijke kratten geopend moesten worden louter om te zien wat er eigenlijk in zat. Drinkwater was er op Bora-Bora veel te weinig en de zware vrachtauto's die meegenomen waren, zakten er in de bodem weg. Met dat al bleek wat op Bora-Bora ondernomen werd, 'an invaluable rehearsal jar larger under takings, aldus in '47 de Amerikaanse historicus Duncan S. Ballantine in zijn studie US Naval Logistics in the Second World War.'
XCDie 'larger undertakings' lieten niet op zich wachten: in eerste instantie werden op de Nieuwe Hebriden (zie kaart III op de pag.'s 58-59) en op de Fidji-eilanden twee marinebases gebouwd en één op Nieuw-Caledenië en bij Auckland. Wat men voor de bouw van die bases aan materialen nodig had, werd hoofdzakelijk geput uit een gigantisch depot op de Amerikaanse oostkust dat in '40-'41 was ingericht voor de militaire hulpverlening aan Engeland. Voor elke basis moesten miljoenen verschillende artikelen besteld, geproduceerd, verpakt en verzonden worden - er kwam in maart '43 een katalogus van klaar die met de bijlagen 479 delen telde. Er was evenwel een hoofdlijst van 250 belangrijke componenten, 'including', aldus Ballantine, 'such diverse units as oxygen generating plants, typewriter repair, malaria control, sawmill and gardening units.' 2 Van al die miljoenen artikelen stond het gewicht er bij genoteerd. Ballantine noemt het opstellen van die katalogus terecht 'one oj the outstanding achievements oj the war?
XCBehalve vaste bases nam de Amerikaanse marine ook mobiele in gebruik: hele transportvloten inclusief olietankers, reparatieschepen en hospitaalschepen, die ver de Pacific opgezonden konden worden om
I Ballantine: p. 71. 2 A.v., p. rr6. 3 A.v.
Nimitz' eskaders te bevoorraden en beschadigde schepen te herstellen - de eerste van die mobiele bases voer in de herfst van '43 uit.
XCWas daarmee de frictie tot een minimum gereduceerd? Neen, er bleven moeilijkheden. Eén was dat aan de staven die de uitrusting en de verdere bevoorrading moesten organiseren, veiligheidshalve weinig inlichtingen werden verstrekt over de strategische plannen. Een tweede, dat tussen het bestellen van wat men nodig meende te hebben en het afleveren een periode lag die tot twee volle jaren kon uitdijen. Een derde, dat de strategische plannen menigmaal veranderd werden, hetgeen tot wijzigingen kon leiden in het materiaal dat nodig was. Een vierde, dat er steeds vrachtschepen te weinig waren, vooralook doordat de berekeningen van de War Shipping Administration (aan wie drie maanden tevoren opgegeven moest worden, hoeveel scheepsruimte men behoefde) menigmaal omvergeworpen werden doordat, gelijk al vermeld, vrachtschepen die naar Amerika moesten terugkeren, in de oorlogsgebieden werden vastgehouden: in juni '44 was dat het geval met bijna een vijfde van alle schepen, in de herfst van dat jaar zelfs met bijna een derde.
XCHet was, al met al, een gigantisch bedrijf, dat, onder de voortdurende, nimmer aflatende pressie van de oorlog, in de Pacific moest worden opgebouwd. De Amerikaanse vloot alléén al beschikte er ten tijde van Japans capitulatie over meer dan 1100 gevechtsvaartuigen, bijna 15000 gevechtsvliegtuigen, en bijna 3000 grote landingsvaartuigen. Al dat oorlogstuig werd in de vaart of vliegende gehouden met gebruikmaking van ca. 1400 grote en kleine vooruitgeschoven bases waar alleen al 152 droogdokken aanwezig waren.
XCWat de Japanners hier tegenover konden stellen was pover.
XCNa een rondreis door de Pacific schreef de National Commander van het American Legion, een organisatie van oud-militairen, begin juli '44 aan generaal Marshall:
XC'I was impressed by the fact that we excel the Japs m.ostly in our ability to meet the logistic demands of all-out war. In two years of occupation the Jap has established puny little bases and inferior air strips; sixty days after capture of these bases, caterpillars and bulldozers had moved the jungle; warehouses, roads and wharves had been built and a modern soldier city of 1 0 000 or more established; 12 or 14 air strips had been completed and everything was in motion to support the next advance; marvellous planning and execution and adaptation of the mechanical ingenuity have been used in making our supply system the model of modem warfare.' 1
XC1 Aangehaald in Coakley and Leighton,
XCEr vloeide uit die Amerikaanse vindingrijkheid nog een specifiek gevolg voort dat de Amerikanen een formidabele voorsprong op de Japanners gaf: zij hadden enkele belangrijke Japanse codes gebroken - wij maakten daar al melding van, toen wij de Slag in de Koraalzee en de Slag bij Midway beschreven.'
XCIn I925 waren de Amerikanen begonnen met het opvangen van Japanse codetelegrammen; dat geschiedde van Goeam af. Spoedig kwamen er meer opvangposten. Zij leverden teksten af die uiteraard vertaald moesten worden - regelmatig werd een vijftiental officieren (zes van het leger, acht van de marine, één van het Marine Corps) bij de ambassade in Tokio gedetacheerd om er de Japanse taal te leren. De meesten hunner werden na terugkeer geplaatst bij de Signal Intelligence Service die in '29 werd opgericht. Een jaar later begonnen de Japanners codeermachines te gebruiken waarvan voortdurend betere types werden vervaardigd. Daarbij maakten zij in '39 een ernstige fout: berichten die zij doorgaven op de modernste machines waarmee het verkeer met de diplomatieke posten onderhouden werd (Purple betere machines dan de Enigma-apparaten die de Duitsers gebruikten), gaven zij óók door op oudere machines welker berichten door de Amerikanen al meegelezen konden worden. Dezen waren na ruim een jaar in staat, de werkwijze van de Purple machines te doorgronden. Eind september '40 lukte het voor het eerst een met een Purple-machine doorgeseinde tekst volledig te decoderen en in '4I konden Buitenlandse Zaken in Tokio en de Japanse ambassade in Washington geen geheim telegram aan elkaar toezenden dat niet binnen weinige uren gedecodeerd aan Roosevelt en Secretary oj State Cordell Hull werd voorgelegd.
XCHet Signal Intelligence-bedrijf (leger en vloot hadden hun eigen dienst) breidde zich voortdurend uit. Er kwamen meer en meer opvangposten en men ging, o.m. in Londen en in New Delhi, samenwerken met de Britten. Het systeem dat de Britten hadden opgebouwd: dat informatie op grond van gedecodeerde telegrammen door speciale verbindingsoffi3
1 De hier volgende paragraaf is gebaseerd op het in 1982 verschenen werk van de Britse historicus Ronald Lewin: aangevuld met gegevens, door James Rusbridger gepubliceerd in het tijdschrift mei I985.
eieren uitsluitend aan de hoogste bevelhebbers werd ter hand gesteld en dat de desbetreffende stukken na lezing onmiddellijk werden verbrand, werd begin '43 door de Amerikanen overgenomen - er was onder hun hoogste bevelhebbers in de Pacific maar één die, zelfverzekerd als hij was en afkerig van alles wat naar Washingtonse controle van zijn operaties zweemde, aan al die informatie maar beperkte waarde toekende: MacArthur; de overige hoogste bevelhebbers maakten er graag en voortdurend gebruik van.
XCNatuurlijk bleven tegenslagen niet uit. In september '42 brachten de Japanners wijzigingen in hun marinecode aan die de Amerikanen bijna een jaar lang voor raadsels stelden.' Hun Intelligence moest toen zijn conclusies baseren op de hoeveelheid en de lengte van de telegrammen die binnen het Japanse militaire apparaat gewisseld werden, aangevuld met de observaties van de kust-uitkijkposten, de Z.g. Coastu/atchers, die de Australiërs in het zuidwesten van de Pacific hadden achtergelaten (daarop komen wij nog terug). Begin '43 evenwel werd, het eerst in New Delhi, de code gebroken die door het Japanse leger voor al zijn transport- en troepenschepen werd gebruikt en eind '43lukte hetzelfde met de belangrijkste code van dat leger op administratief gebied. In februari' 44 werd bovendien op een van de veroverde eilanden een exemplaar van het desbetreffende codeboek buitgemaakt en vond men er ook delen van Japanse codeermachines - nadien kon binnen het Japanse leger vrijwel geen geheim radiotelegram worden doorgegeven dat niet door de Amerikanen werd meegelezen. Enkele maanden later werd ook een van de voornaamste codes van de Japanse legerluchtmacht gebroken.
XCBij deze Signal Intelligence werden meer en meer krachten ingeschakeld (de centrale staf te Washington die ten tijde van Pearl Harbor uit honderdeen-en-tachtig personen bestond, telde er in de zomer van '45 ca. zevenduizend), en wat haar betekenis was, werd eind september '44 samengevat in een strikt persoonlijke brief, door generaal Marshall toegezonden aan de republikeinse candidaat voor de presidentsverkiezingen welke begin november zouden worden gehouden, Thomas E. Dewey.bereikten midden juli de Duitse marine-attaché te Tokio en deze lichtte eind augustus met verlof van Berlijn de Japanse marine
I Die wijzigingen zijn gevolg geweest van het feit dat een Duitse op 10 mei 1942 een Australisch vrachtschip had buitgemaakt dat stukken van de Nieuw-Zee landse aan boord had die voor Layton op Ceylon bestemd waren. In die stukken, die door een onbegrijpelijke slordigheid in de gewone post waren terechtgekomen, waren Amerikaanse gegevens opgenomen die slechts aan gedeco deerde telegrammen van de Japanse marine ontleend konden zijn. De stukken
Tot Roosevelts staf was namelijk doorgedrongen dat Dewey voornemens was, er de president van te beschuldigen dat deze in '41 opzettelijk geen gebruik zou hebben gemaakt van gedecodeerde berichten die gewezen zouden hebben op de Japanse overval op Pearl Harbor. Werd die (onjuiste) beschuldiging in het publiek geuit, dan zou zulks de Japanners en de Duitsers tot het nemen van maatregelen kunnen bewegen waardoor de Signal Intelligence gedurende lange tijd, misschien zelfs wel gedurende de rest van de oorlog, niets meer zou opleveren. Marshall deed een beroep op Dewey, te zwijgen over het breken van codes; hij wees hem op wat bij de Slag in de Koraalzee en bij de Slag bij Midway was gebeurd, en vervolgde:
XC'Operations in the Pacific are largely guided by the information we obtain of japanese deployments. We know their strength in various garrisons, the rations and other stores continually available to them, and, what is of vast importance, we check their fleet movements and the movements of their convoys. The heavy losses reported from time to time which they sustain by reason of our submarine action, largely result from the fact that we know the sailing dates and routes of their convoys and can notify our submarines to lie in wait at the proper points.' 1
XCMarshalls betoog bleef niet zonder effect: Dewey zweeg en de Amerikaanse Signal Intelligence kon haar werk ongestoord voortzetten.
XCDat werk heeft, gelijk gezegd, de Amerikanen in de oorlog in de Pacific een enorme voorsprong gegeven. Juist de immense uitgestrektheid van die oceaan·maakte het van vitaal belang te weten waar zich de Japanse hoofdkwartieren en garnizoenen" en waar zich de eskaders van hun slagvloot bevonden en vooralook (daar had Marshall terecht op gewezen)
1 Brief, 27 sept. 1944, van G. C. Marshall aan T. E. Dewey, aangehaald in R. Lewin: p. 9-II. 2 Gedecodeerde berichten stelden de Amerikanen in april '43 in staat, admiraal Jamamoto neer te schieten. Er werd op de rade een geheim telegram van het hoofdkwartier van de Japanse luchtvloot in dit deel van de ontsleuteld, waaruit bleek dat Jamamoto op de r Sde op inspectie zou gaan in het gebied van Rabaul; alle punten die zijn vliegtuig zou aandoen, werden opgegeven met daarbij, tot QP de minuut nauwkeurig, de tijden van zijn aankomst en vertrek. Een aanval met Amerikaanse lange-afstand-jagers, was mogelijk, maar was deze ook verstandig? Zouden de Japanners wellicht uit die aanval conclu deren dat hun codetelegrammen kennelijk meegelezen werden? Het plan voor de aanval werd aan president Roosevelt voorgelegd; hij keurde het goed en Jamamoto's toestel werd op de r Sde neergeschoten. De Japanners roken geen onraad. Op 5 juni kreeg Jamamoto in Tokio een staatsbegrafenis - overal in Japan werd halfstok gevlagd, alle openbare vermakelijkheden waren afgelast. In bezet Nederlands-Indië werd eenzelfde rouwbetoon voorgeschreven.
hoe hun convooien waren samengesteld en welke routes deze zouden volgen. Bij het aangeven van die routes schreef de Japanse legerstaf in de desbetreffende telegrammen precies voor, waar een bepaald convooi zich om twaalf uur 's middags moest bevinden op elke dag van de tocht - informatie die met gebruik van codeermachines, ingewikkelder dan die welke de Duitsers en de Japanners gebruikten (ze hebben die Duitsers en Japanners dan ook voor onoplosbare moeilijkheden geplaatst), tijdig doorgegeven werd aan de commandanten van de Amerikaanse onderzeeboten die het betrokken convooi zouden kunnen onderscheppen.
XCWeinig verliezen zijn Japan fataler geworden dan die welke zijn koopvaardijvloot leed, en die laatste verliezen zijn tot in de herfst van '44 voor bijna driekwart het gevolg geweest van aanvallen door de Amerikaanse onderzeeboten 1 aanvallen die vooral effectief zijn geweest van september '43 af toen de Amerikanen, verontrust door het feit dat voordien zoveel torpedo's niet waren ontploft, eindelijk een nieuw type in gebruik hadden genomen met een perfect werkend ontstekingsmechanisme.
XCWij hebben er in ons vorige deel op gewezen dat de Japanse economie bij uitstek kwetsbaar was doordat het land het veruit grootste deel van zijn industriële grondstoffen moest invoeren. Op de lange duur zouden ook de grondstoffen die het in het Nanjo-gebied zou vinden, zulks ter aanvulling van die welke het aangetroffen had in Mandsjoerije en de delen van China die in de jaren '30 veroverd waren, niet voldoende zijn om een gebied te vormen dat volledig in zijn eigen behoeften zou kunnen voorzien. De Japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten
1 Van het totaal-tonnage aan Japanse oorlogsschepen en koopvaardijschepen dat de Japanners verloren, is 55 % tot zinken gebracht door de Amerikaanse onderzeeboten, terwijl bij die onderzeebootdienst minder dan 2 % van het Amerikaanse marineper soneel was ingedeeld. Die dienst telde in totaal bijna vijftienduizend officieren en minderen - van hen zijn drieduizendvijfhonderd gesneuveld. Procentueel waren de verliezen van de Amerikaanse onderzeebootdienst zesmaal zo hoog als die van de overige diensten, de uitgezonderd. Wij voegen hieraan nog toe dat het ook een belangrijke functie van de Amerikaanse onderzeeboten was om met op de periscopen geplaatste fototoestellen opnamen te maken van kustgedeelten waarop overwogen werd te landen.
en het Britse Rijk was een noodsprong geweest, gebaseerd op de verwachting dat Japan zich in de oorlog tegen die twee grote mogendheden zou kunnen handhaven en dat uiteindelijk een situatie zou ontstaan waarin Japan met de Verenigde Staten en met de rest van de wereld, waaronder een door Duitsland gedomineerd Europa, weer normale handelsbetrekkingen zou kunnen aanknopen. Voor dat handhaven was het evenwel noodzakelijk dat wat binnen het door Japan beheerste gebied aan hulpbronnen aanwezig was, ten volle zou worden geëxploiteerd. Dat kon slechts het geval zijn wanneer er voldoende scheepsverbindingen waren.
XCJapan ging de oorlog in met een relatief moderne koopvaardijvloot die evenwel aan de krappe kant was. Het bezat in december '41 6 mln brt aan stalen koopvaardijschepen (tankers inbegrepen) groter dan 500 toni, en daarvan was minimaal 3 mln ton nodig om de economie, de oorlogsproductie inbegrepen, in stand te houden. Het Nal'~fo--offel1Sief vergde evenwel 3,9 mln ton aan vrachtschepen, zodat voor die economie slechts 2,1 mln ton overschoot. Er zouden dus invoertekorten komen - die konden opgevangen worden uit voorraden maar slechts gedurende zes maanden.
XCBinnen die zes maanden had het Nanjo--offensief zijn doelstellingen bereikt. Aan vrachtschepen was daarbij 0,3 mln ton verloren gegaan maar een gelijk tonnage buitgemaakt. Wel gingen de Japanners er van uit dat zij bij voortgezette oorlogvoering meer schepen zouden verliezen dan zij er konden bijbouwen, maar dat verschil, door hen bij drie jaar oorlogvoering geschat op ca. I mln ton, zou niet groot zijn. Er waren dan ook geen plannen om tot snelle uitbreiding van de nieuwbouwover te gaan. Bovendien voelden de Japanners zich in het eerste oorlogsjaar ter zee zo veilig dat zij hun vrachtschepen niet eens in beschermde convooien
I In ons vorige deel schreven wij over 6,3 mln brt. Op tal van punten vindt men in de litteratuur over Japans oorlogseconomie onderling afwijkende cijfers die evenwel overeenstemmen wat het algemene beeld betreft. Wij willen ons in deze paragraaf houden aan de cijfers die te vinden zijn in het in 1949 verschenen werk van de Amerikaanse historicus Jerome B. Cohen: Cohen, een marine-officier die zich had kunnen scholen in het Japans, had in Japan deeluitgemaakt van de grote staf Amerikaanse deskundigen die na Japans capitulatie de gevolgen van de Amerikaanse strategische bombardementen onderzochten en in dat kader, bijgestaan door de Japanse departementen, een schat aan gegevens verza melden over alle aspecten van de Japanse oorlogseconomie. Veel van die gegevens zijn niet volgens kalenderjaren gegroepeerd maar volgens begrotingsjaren; het Japanse begrotingsjaar liep van I april in een bepaald jaar tot 1 april in het volgende.
groepeerden. Pas eind '42 werd de nieuwbouw met kracht aangepakt, in '43 en '44 met succes. Nadien was er vrijwel geen staal meer voor. In totaal bouwde Japan van Pearl Harbor tot aan de capitulatie 3,3 mln ton aan nieuwe vrachtschepen en het wist bovendien ruim 800 000 ton aan vijandelijke schepen buit te maken en weer in de vaart te brengen. De verliezen waren evenwel veel grater. 'For every ton of shipping the japanese were able to build, three were sunk', schrijft Cohen.' Van april' 42 t.e.m. maart '43 verloren de Japanners 1,3 mln ton aan scheepsruimte, van april '43 t.e.m. maart '44 (de Amerikaanse onderzeeboten hadden betere torpedo's in gebruik genomen) 2,6 mln ton, van april '44 t.e.m. maart '45 3,5 mln ton en daar kwam tot het einde van de oorlog nog eens I mln ton bij. Bovendien was van de schepen die niet tot zinken waren gebracht, voortdurend een aanmerkelijk deel in reparatie. Eind maart '43 hadden de Japanners 4,7 mln ton aan vrachtschepen in de vaart, eind maart '44 3,4 mln ton, eind maart '45 nog maar 1,6 mln ton.
XCDie daling betekende dat de industrie van eind '44 af met enorme tekorten werd geconfronteerd en dat het ook met de levensmiddelenvoorziening (deze zullen wij later in dit hoofdstuk behandelen) spaak liep.
XCDe scheepsverliezen, die zware verliezen aan tankers insloten (zowel in '43 als in '44 bestond de nieuwbouw in Japan voor een derde uit tankers), hadden een katastrofaal effect op Japans aardolievoorziening - daarop willen wij iets dieper ingaan, vooralomdat wat Japan tijdens de oorlog nog aan aardolie invoerde, afkomstig was uit Nederlands-Indië.
XCIn ons vorige deel wezen wij er op dat Japan, dat voor zijn aardolieverbruik voor negen-tiende afhankelijk was van invoer uit het buitenland, de oorlog begon met een aardoliereserve van 8,4 mln ton. De Japanse schatting was dat zij, raakten zij in oorlog verwikkeld met de Verenigde Staten, het Britse Rijk en Nederland, per jaar 7,9 mln ton aardolie zouden verbruiken - de reserve-voorraad zou dus na iets meer dan eenjaarverdwenen zijn. Nederlands-Indië produceerde in '39 precies de hoeveelheid welke het oorlogvoerend Japan per jaar nodig zou hebben: 7,9 mln ton (Sumatra 5,3 mln, Borneo 1,7 mln, Java 0,8 mln, Nederlands-Nieuw-Guinea 0,1 mln) en men zou dus kunnen stellen dat
Nederlands-Indië met zijn aardolie het voornaamste doelwit vormde van het Japanse Nanjo-offensief.
XCIn het eerste, het tweede en het derde oorlogsjaar, van december '41 tot december' 44 dus (over totaalcijfers voor de periode na begin december '44 beschikken wij niet), produceerden de Japanners zelf per jaar respectievelijk 500000, 540000 en 47°000 ton aardolie, iets meer dan de helft uit eigen bronnen, iets minder dan de helft door de vervaardiging van synthetische benzine, bij welke vervaardiging Japan uiteindelijk gebruik maakte van het procédé dat IC Parben in Duitsland had ontwikkeld.'
XCDe Japanners waren er van uitgegaan dat in Nederlands-Indië de aardolie-installaties volledig zouden zijn vernield. Dat viel mee: de vernielingen hadden de algemene strekking gehad, hun voor zes maanden het gebruik van de installaties te ontzeggen, bovendien was van de twee grote raffinaderijen bij Palembang (Zuid-Sumatra) één nauwelijks vernield. De Japanners gaven zich grote moeite om het winnen en raffineren van aardolie te hervatten: zij zonden in '42 vierduizend geschoolde krachten naar Nederlands-Indië-, in '43 nog eens zeshonderd, en de productie van aardolie kwam spoedig weer op gang, zij het dat de productiecijfers van vóór de Japanse bezetting niet gehaald werden. Van april' 42 t.e.m. maart '43 werd in Indië bijna 4 mln ton aan aardolie en aardolieproducten voortgebracht, van april '43 t.e.m. maart '44 ruim 7 mln ton, van april '44 t.e.m. maart '45 5% mln ton en nadien tot aan Japans capitulatie nog eens I mln ton. Die cijfers lijken er op te wijzen dat Japan, had het de verbindingen met Indië normaal kunnen onderhouden, er in '44 in zou zijn geslaagd, voldoende aardolie uit Indië in te voeren. Met die verbindingen liep het evenwel spaak: hoeveel tankers er ook bijgebouwd werden, er werden er steeds méér tot zinken gebracht. Van de van april '42 t.e.m. maart '43 in Indië geproduceerde aardolie en aardolieproducten werd 60 % in de Nanjo verbruikt (in de eerste plaats door de Japanse strijdkrachten) en 40% naar Japan getransporteerd. In de periode april '43-maart '44 kwam, zoals bleek, de productie in Indië weer goed op gang maar daarvan bereikte slechts 30% Japan en van de in de
1 Ruim de helft van de synthetische productie vond in Mandsjoerije plaats. 2 Die vierduizend waren onttrokken aan het personeel van de maatschappijen die in japan zelf aardoliebronnen exploiteerden. Niet allen kwamen in Indië aan; enkele honder den verdronken toen in mei '42 het schip dat hen en andere technici alsook een aantal bestuurskrachten naar Indië moest brengen, door een Amerikaanse onderzeeboot tot zinken werd gebracht.
periode april '44-maart '45 in Indië geproduceerde aardolie en aardolieproducten was dat slechts met minder dan een zevende het geval. Na maart '45 kwam geen Japanse tanker er meer door.
XCHet gevolg van deze ontwikkelingen was dat de aardolie-reserve waarover Japan beschikte, van jaar tot jaar kleiner werd. Eind' 43 bedroeg zij nog maar 2 mln ton, eind '44 0,7 mln ton en per I april '45 0,4 mln ton. Met alle middelen werd getracht, aardolie te vervangen door plantaardige olie: olie uit sojabonen, pinda's, kokosnoten en ricinusbonen - zelfs werden in Japan in '44-'45 meer dan dertigduizend primitieve installaties over het land verspreid om olie te winnen uit de wortels van pijnbomen.' Het waren allemaallapmiddelen die niet konden voorkomen dat de oorlogsinspanning in steeds ernstiger mate te lijden kreeg onder het gebrek aan benzine, stookolie en smeerolie.
XCHet tekort aan scheepsruimte had een merkbare invloed op het Japanse economische beleid in de Nanja en het tekort aan aardolie op de dispositie van de Japanse slagvloot.
XCWat het eerste betreft: Japan had het Nanjo-gebied gezien als een bron van grondstoffen, de industrie moest daar niet bevorderd worden. Het ging de oorlog in met een uitgewerkt plan dat aangaf hoeveel grondstoffen in '42, '43 en volgende jaren naar Japan moesten worden verscheept, maar de plancijfers voor de export in '43 moesten midden '42 al drastisch worden verlaagd. In juni '43 bracht Todjo een bezoek aan bet Nanjo gebied, waar hij in Singapore een bespreking voerde met de staven van de militaire besturen in de Nanjo (zijn besprekingen in Batavia komen later aan de orde). Hier deelde hij tot verrassing van de aanwezigen mee dat zij hun economisch beleid minder moesten richten op de export van grondstoffen naar Japan dan op de bevordering van de inheemse productie, ook de industriële. Vooral aan de ontwikkeling van de lichte industrie moest aandacht worden besteed; dat was, zei Todjo, in het belang van de Japanse militairen die zich in de Nanjo bevonden.Aan de Amerikanen die na Japans capitulatie een kleine hoeveelheid raffineerden, bleek dat een product ontstond dat elke motor
1 Tweehonderdduizend Japanners waren in de lente van '45 bezig die wortels op te graven en in stukken te hakken maar de gewonnen olie kon niet geraffl11eerd worden.
XCTen aanzien van de dispositie van de Japanse slagvloot kwam de marinestaf in Tokio eind '43 tot de conclusie dat het aanbeveling verdiende, een groot deel van die slagvloot een basis te geven welke dicht bij het stookolie-producerende Nederlands-Indië lag en waar bovendien een groot droogdok aanwezig was: Singapore. Eind februari '44 werd hier een sterk eskader geposteerd met als kern drie vliegkampschepen, vijf slagschepen en achttien kruisers. Dat had belangrijke gevolgen voor de Geallieerde strategie. De Britse Eastern Fleet was inmiddels naar Ceylon teruggekeerd en daar versterkt en er was overwogen, landingen uit te voeren op de Andamanen of op Sumatra. Aangezien het Japanse eskader in Singapore sterker was dan de Eastern Fleet, moest men al die plannen, tot welker uitvoering trouwens nog niet definitief besloten was, opgeven. De voornaamste functie van de Eastern Fleet werd, door haar aanwezigheid te bevorderen dat het Japanse eskader zo lang mogelijk in Singapore bleef, ver van de gebieden in de Pacific waar de Amerikanen in het offensief waren. Ook dàt Japanse eskader moest overigens zuinig met zijn stookolie omspringen, hetgeen, toen het in oktober '44 de Amerikaanse Pacific Fleet bij de Philippijnen moest aanvallen, een grote hinder bleek. Met dat al bevond dat op Singapore gebaseerde eskader zich nog in een bevoorrechte positie, vergeleken met de oorlogsschepen die hun basis hadden in Japan! Voeren deze in '44 uit om de strijd met de Pacific Fleet aan te gaan, dan moesten z~ de kortste routes volgen die veelal de gevaarlijkste waren. Het gebeurde ook wel dat eenheden zich er van moesten onthouden zo snel mogelijk te varen, zodat z~ te laat arriveerden om aan bepaalde zeeslagen deel te nemen. Het stookolietekort noopte de Japanse marinestaf in februari' 45 om enkele vliegkampschepen en één slagschip op te leggen en toen de Amerikanen in april '45 op het Japanse eiland Okinawa landden, dat 700 km bezuiden Japan ligt, was van de vijf slagschepen die in Japanse havens lagen, maar één in staat om uit te varen - uit te varen met voldoende stookolie om Okinawa te bereiken; een terugvaart zou niet mogelijk zijn.'
XCDat het tekort aan benzine ernstige gevolgen had voor de operaties van de Japanse luchtmacht, spreekt vanzelf. In de Na/tja openbaarde dat tekort zich pas in '45, toen de raffinaderijen bij Palembang die ook benzine voor vliegtuigen produceerden, eind j anuari '45 geteisterd waren door vliegtuigen van de Eastern Fleet waardoor hun productie twee
I Dit slagschip, de het grootste ter wereld, was met explosieven volgeladen teneinde als zelfmoord-schip te fungeren; het werd tot zinken gebracht nog voordat het Okinawa was genaderd.
maanden lang tot een derde werd gereduceerd. In japan zelf evenwel kwam de luchtmacht veel vroeger voor grote moeilijkheden te staan. Het aantal trainingsvluchten werd eerst in '43, vervolgens opnieuw in '44 drastisch gereduceerd en de training in navigatie kwam geheel te vervallen. Bij het overvliegen van nieuwe toestellen uit de fabrieken naar de vliegvelden kwamen steeds meer ongelukken voor. Geen wonder! Door het gebrek aan benzine werd van nieuwe vliegtuigmotoren maar één op de tien getest en zulks slechts gedurende twee uur. De zelfmoordvluchten waartoe de japanse piloten in de laatste oorlogsfase van japan uit overgingen, waren een uitvloeisel van de japanse ideologie maar vormden tegelijk de meest rationele wijze om die piloten in te zetten: zij hadden niets anders geleerd dan achter een voorman aan te vliegen en benzine voor een terugvlucht behoefde men hun toestellen niet mee te geven.
XCWij hebben tot dusver slechts geschreven over de gevolgen welke het uit het tekort aan scheepsruimte voortvloeiend tekort aan aardolie en aardolieproducten had voor de japanse oorlogsinspanning, maar het spreekt vanzelf dat japan, naarmate het minder transportschepen in de vaart kon brengen, ook andere uit het buitenland afkomstige industriële grondstoffen welke het voor zijn oorlogsproductie nodig had, steeds sterker ging ontberen.
XCOver twee van die grondstoffen willen wij enkele gegevens verstrekken: ijzererts en bauxiet.
XCIjzererts was te vinden op Malakka, op de Philippijnen. op het eiland Hainan (voor de kust van Zuid-China), in de bezette delen van China en in Mandsj oerij e. Voor de ijzerertstransporten uit Malakka en de Philippijnen ontbraken de schepen (Japan dat uit beide gebieden samen inmln ton had aangevoerd, bracht het inslechts totintotton), alle verbindingen met Hainan moesten door het oprukken van de Amerikanen in het centrale en het zuidwestelijk deel van de Pacific in de herfst vanopgegeven worden en wel werd in China de ijzerertsproductie belangrijk verhoogd maar van dat erts kon bij gebrek aan schepen maar een klein deel naar japan worden getransporteerd. De transporten uit Hainan en China vielen weg in dezelfde tijd
'40 3 '42 120000, ,43 170000 '44
jaren '30 was gaan opbouwen, nog maar weinig over was. In de loop van '44 werd de staalproductie gehalveerd en in het eerste kwartaal van '45 werd het restant opnieuw met twee-vijfde verminderd. Maar dat was niet alles. Het mocht dan waar zijn dat Japan tot in de eerste helft van '44 voldoende staal had om een kwantitatief aanzienlijke wapenproductie mogelijk te maken, de speciale metalen als kobalt, nikkel, molybdeen, vanadium en chroom welke nodig zijn om staal-alliages van voldoende hardheid te produceren, ontbraken vrijwel geheel en zulks van een vrij vroeg stadium af. De kwaliteit van het Japanse staal daalde van '43 af - in '44 en '45 werden stalen schepen gebouwd welker huidplaten het spoedig begaven. Ook de munitie die toen vervaardigd werd, liet kwalitatief te wensen over.
XCAan bauxiet, de grondstof waaruit aluminium vervaardigd wordt (in de oorlog vooral van belang voor de vliegtuigproductie), had Japan ten tijde van Pearl Harbor een voorraad opgebouwd van ruim 250000 ton. In'42 werd uit een van de eilanden van de Riouw-archipel 275000 ton bauxiet naar Japan verscheept en in '43 bijna 600000 ton (in die twee jaren tezamen was bijna 70% van de Japanse bauxiet-invoer uit Nederlands-Indië afkomstig) maar als gevolg van een drastische daling welke zich in september '43 ging aftekenen, bracht men het in '44 nog niet tot 300000 ton en begin '45 was vrijwel geen transport uit Indië meer mogelijk; het laatste schip met bauxiet uit de Riouw-archipel arriveerde in Japan in april '45· Eind '44 kwam Japans aluminiumproductie die in dat jaar, vergeleken met '43, al met 40% was verminderd, vrijwel tot stilstand. De kwaliteit van het aluminium dat in '44 werd geproduceerd, was niet hoog; talrijke vliegongevallen waren het gevolg. Pogingen om uit aluinaarde, waarvan in de Japanse bodem aanzienlijke hoeveelheden te vinden zijn, aluminium te vervaardigen werden op grote schaal ondernomen maar leverden slechts weinig op.
XCDe hoofdfout die Japan maakte, was dat het een oorlog aanging met de Verenigde Staten die zoveel sterker waren, maar bovendien maakte Japan in '42 dezelfde fout als Duitsland in de periode '39-'41. Hitler had de Duitse oorlogsindustrie ingesteld op het voeren van Blitzkriege, niet van een langdurige oorlog, en hij gaf in de herfst van '41, toen hij meende de Sowjet-Unie al verslagen te hebben, opdracht de wapenproductie te beperken. Pas nadat het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad was vernietigd,
begin '43, werden in Duitsland alle krachten ingespannen om een zo groot mogelijke wapenproductie te verkrijgen.
XCIn zijn eerste oorlogsjaar, van december '4I tot december '42, werd de wapenproductie niet wezenlijk uitgebreid en toen daartoe begin '43 als gevolg van de hevige strijd om Guadalcanal werd besloten, was het te laat. Van '42 tot '44 steeg Japans totale productie met 20% en terwijl in '42 30% van die productie voor de oorlog bestemd was, was dat in '44 met iets meer dan de helft het geval. In die twee jaar had men talloze bedrijven op wapenproductie ingesteld (in textielfabrieken werden bijvoorbeeld vliegtuigonderdelen vervaardigd), maar, aldus Jerome B. Cohen, 'the very effort u/as negated by the gro!Ving shortages of materials due to the blockade which rendered some capacity excess even before it u/as completed.' 1 Daar kwam dan nog bij dat het groepskarakter van de Japanse samenleving het onmogelijk maakte om wat er aan krachten voor de oorlogsinspanning aanwezig was, effectief te coördineren. In de talloze verdeelen controle-organen die door de regering in het leven werden geroepen (organen om schaarse grondstoffen te verdelen en om te controleren dat men zich aan de gestelde regels hield), werd het beleid niet, zoals in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, door ambtenaren bepaald maar door voormannen van het bedrijfsleven die de belangen van hun eigen onderneming geen moment uit het oog verloren - de greep die de grote familieconcerns, de Zaibatsoe, op de gehele economie hadden, werd van jaar tot jaar sterker. De regering was niet in staat de oorlogsinspanning doeltreffend te leiden - los nog van andere factoren was er het grote nadeel dat het leger en de marine als het ware een staat in de staat vormden; zij duldden geen inmenging, noch van elkaar, noch van de centrale overheid. Het departement van bewapening dat eind '43 in het leven werd geroepen (pas na twee jaar oorlog dus!) stelde regels op waar iedereen zich aan trachtte te onttrekken, had niets te zeggen over het leger en de vloot die beide beschikten over eigen voorraden en eigen verbindingen hadden naar bepaalde ondernemingen, en werd in de praktijk niet veel meer dan een departement voor de vliegtuigproductie.
XCDit alles wil niet zeggen dat Japan althans tot in de tweede helft van ,44 kwantitatief niet een aanzienlijke oorlogsproductie kende. Dat in '41 bijna 6000, in '42 bijna 9000, in '43 bijna I7000, in '44 ruim 28000 en in '45 nog eens ca. I 1000 vliegtuigen werden geproduceerd, tekent de
XCI Jerome B. Cohen: japall 's Economy ill War and Reconstruction;
inspanning welke Japan zich getroostte, alleen: los nog van de kwalitatieve verschillen (de Japanners wisten maar weinig betere types te vervaardigen dan die waarmee zij de oorlog waren begonnen, en raakten dus achter) stak hun totaal van ruim 70000 vliegtuigen pover af bij de 262000 (in doorsnee veel zwaardere) toestellen welke de Amerikaanse oorlogsindustrie voortbracht. Zeker, van die laatste werd, zolang de oorlog in Europa woedde, slechts iets minder dan de helft tegen Japan ingezet, maar desondanks was er van de zomer van '42 af geen sprake meer van een Japanse superioriteit in de lucht - juist die factor had, zoals wij in ons vorige deel betoogden, bij de strijd in en om de Indische archipel de doorslag gegeven.
XCDe Japanse marine op haar beurt kon het aanbouwtempo van de Amerikaanse marine niet bijhouden. Japan kreeg van I april '42 tot het einde van de oorlog 13 nieuwe vliegkampschepen gereed, de Verenigde Staten, gelijk wij eerder vermeldden, na 7 december '41 (de Amerikaanse periode is dus iets langer) 26; Japan I nieuw slagschip, Amerika 8; Japan 5 nieuwe kruisers, Amerika 48; Japan 62 nieuwe torpedobootjagers, Amerika 352; Japan 122 nieuwe onderzeeboten, Amerika 203.'
XCOvereenkomstige cijfers kan men geven voor alle types wapenen - voldoende achten wij het om hier te vermelden dat de Amerikanen twintigmaal zoveel tanks produceerden als de Japanners, vijfmaal zoveel zwaar geschut, twaalfmaal zoveel veldgeschut, vijf-en-twintigmaal zoveel mortieren en vijftienmaal zoveel klein-kaliber-ammunitie. Al dat wapentuig was kwalitatief beter dan het Japanse.
XCIn de zomer van '45, toen Duitsland had gecapituleerd, was Japans positie hopeloos. 'japan's economic system', aldus Jerome B. Cohen's samenvatting,
XC'had been shattered. Production of munitions had been curtailed to less than half the wartime peak, a level which could not support sustained military operations. The Navy had been sunk. There was no fuel for the air force, no aluminum for planes, little steel for war planes and insufficient food for the population. The economic basic of japanese resistance had been destroyed. In july 1945, the last full month before surrender, electric power and coal consumption were both exactly 5 a percent if the peak reached in 1944. Production efficiency had, however, declined and the overall industrial output was approximately 40 percent if
1 Het verdient vermelding dat in de jaren '44-'45 meer dan de helft van het tonnage aan nieuwe Japanse oorlogsschepen bestond uit kleine schepen, die bedoeld waren om een invasie van de Japanse eilanden af te slaan: kleine onderzeeboten, één-mans torpedo's en kleine houten schepen met een automotor die een explosieve lading in de boeg hadden.
the 1944 peak. Serviceable merchant tonnage was a little over 12 percent of the fleet with which japan had begun the war. Output of airframes had fallen 56 percent of the 1944 peak; aircraft engines 73 %; merchant shipbuilding, 81 percent; army ordnance, 44 percent; and naval ordnance, 57 percent. Oil imports had ceased and oil refining had declined to less than 15 percent of the 1943 output. Primary aluminum production was only 9 percent of the 1944 peak, explosives production 45 percent of the 1944.figure but its basic ingredient, nitric acid, had declined to 17 percent of the 1944 .figure.' I
XCDat zijn, men houde het in het oog, cijfers die na Japans capitulatie als resultaat van een langdurig en grondig onderzoek werden vastgesteld door Amerikanen. In de zomer van '45 waren zij aan de Amerikaanse autoriteiten niet bekend. Zij waren dat evenmin in volle omvang aan de Japanse. Wèl had de eerste secretaris van het Japanse kabinet in mei '45 op verzoek van de toenmalige minister-president bestudeerd of Japans hulpbronnen voldoende waren om de oorlog voort te zetten - hij had talrijke deprimerende gegevens verzameld; zijn studie maakte het, aldus in november '45 de laatste Japanse minister van marine, admiraal Mitsoemasa Jonai, 'more and more clear that continuation of the war was going to be difficult.' 2 Moeilijk dus. Maar niet onmogelijk.
XCWij hebben in vorige delen van ons werk alsook in dit hoofdstuk doen blijken hoe effectief de coördinatie was tussen de Amerikaanse en de Britse oorlogvoering, maar van coördinatie tussen de Japanse en de Duits-Italiaanse hebben wij geen melding gemaakt, behoudens dat wij schreven dat Duitsland en Italië in december '41 krachtens een aan Japan gedane toezegging op de Japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten de hunne lieten volgen. Dat geschiedde op II december '41. Twee dagen eerder had Roosevelt in de radiotoespraak die hij tot het Amerikaanse volk richtte, een passage ingevlochten die aldus luidde:
XC, We know that Germany and japan are conducting their military and naval operations with a joint plan. That plan considers all peoples and nations which are not helping the Axis Powers, as common enemies of each and everyone of the Axis Powers ... Remember
I Jerome B. Cohen: p. 108-09. 2 Aange haald in a.v., p. 108.
always that Germany and Italy, regardless of any formal declaration of war, consider themselves at war with the United States just as much as they consider themselves at war with Britain and Russia ... We expect to eliminate the danger from japan, but it would serve us ill if we accomplished that and found that the rest of the world was dominated by Hitler and Mussolini' I
XCDe bedoeling van die passage was duidelijk: zij wilde de Amerikaanse publieke opinie er van overtuigen dat, al had op dat moment slechts Japan aan de Verenigde Staten de oorlog verklaard, een Amerikaanse oorlogvoering tegen Duitsland en Italië óók wenselijk was. Het Duits-Japanse 'joint plan' waar Roosevelt van gerept had, was evenwel een fictie. Gelijkgezind waren de Duitse en de Japanse oorlogsleiders alleen in hun imperialisme: de Duitse streefden, zou men kunnen zeggen, naar de beheersing van geheel Europa, van Afrika en van de Atlantische Oceaan met de aangrenzende gebieden, de Japanse naar de beheersing van Azië en van de Pacific met omgeving, maar er was geen 'joint plan' en van een geïntegreerde samenwerking, zoals die aan Amerikaans-Britse kant bestond in de vorm van de Combined Chiefs of Staff, was in het geheel geen sprake. Integendeel: de Duitse en de Japanse machthebbers stonden met wantrouwen tegenover elkaar. Hitler, overtuigd van de superioriteit van het 'Arische ras', beschouwde de Japanse machtsuitbreiding als een gevaar voor de toekomst en de bouwers van het Japanse imperium waren bevreesd dat Duitsland, zodra het daar de kans toe kreeg, zich meester zou willen maken van de aan grondstoffen zo rijke gebieden in de Nanjo die tot de koloniale bezittingen van Europese mogendheden hadden behoord.
XCRationeel zou het zijn geweest indien Duitsland en Japan (Italië speelde in dit kader geen rol van betekenis) bepaalde afspraken zouden hebben gemaakt ten aanzien van hun strategie voor het geval Japan met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië in oorlog zou komen. Niets daarvan: over en weer hielden zij hun plannen geheim. Op 22 juni '41 was Japan volledig verrast door de Duitse aanval op de Sowjet-Unie en toen Hitler enkele dagen vóór Pearl Harbor aan Japan de toezegging liet doen dat Duitsland op een Japanse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten de zijne zou laten volgen, hield hij er uiteraard rekening mee dat de Japanners het op een gewapend conflict zouden laten aankomen, maar wat zij in dat geval zouden ondernemen, was hem onbekend. In eerste instantie werd door de regeringen van Duitsland, Italië en Japan slechts
I Aangehaald in: D. (1943), p. 105.
afgesproken dat zij geen aparte wapenstilstand of vrede zouden sluiten; die afspraak werd neergelegd in een verdrag dat op I I december '41 werd ondertekend. Vier dagen later, op de r yde, stelden de Japanners voor dat de drie mogendheden óók een overeenkomst zouden sluiten voor mili-' taire samenwerking; de door de Japanners uitgewerkte tekst hield in dat Duitsland en Italië zich moeite zouden geven, het gehele gebied van de Middellandse Zee en het Midden-Oosten te veroveren, dat mogelijkerwijs een deel van de Japanse vloot naar de Atlantische Oceaan en een deel van de Duitse naar de Pacific zouden worden overgebracht en dat voorshands 70 graden Oosterlengte (zie kaart I op de pag.'s 4-5) de grens zou zijn tussen de Duits-Italiaanse en de Japanse operaties - die lijn trekkend reserveerden de Japanners het gehele Nmy"o-gebied voor zich. 'Die Militärleonuentiotï, aldus de Duitse historicus Bernd Martin in zijn Deutschland und japan im Zweiten Weltkrieg, 'zielte mehr auf Trennung der Operationsbereiche als auf gemeinsames militärisches Handeln ab.' I De inhoud nu van de door de Japanners voorgestelde overeenkomst beviel Hitler en Ribbentrop allerminst, vooral niet omdat er niet uit bleek dat de Japanners te eniger tijd bereid zouden zijn, de Sowjet-Unie aan te vallen met wie zij in april '41 een neutraliteitsverdrag gesloten hadden. De overeenkomst werd na vier weken onderhandelen ondertekend - het uitgegeven perscommuniqué was nietszeggend en Ribbentrop liet na, de Duitse buitenlandse posten nader over de overeenkomst in te lichten. Trouwens, toen deze eenmaal gesloten was, verliep meer dan een jaar voordat Hitler de Japanse ambassadeur te Berlijn weer eens voor een gesprek ontving. Die ambassadeur en zijn militaire attaché's ontvingen nauwelijks inlichtingen over de militaire situatie en kregen nimmer te horen waartoe Hitler besloten had - in Tokio was de situatie niet anders: de Duitse ambassadeur, Baron Eugen Ott, en zijn militaire attaché's werden in de regel afgescheept met propagandistische frasen (die door Ott werden doorzien'') en werden door het Japanse Grote Hoofdkwartier nimmer ingelicht over Japans operatieve plannen.
XCEr was één periode in de Tweede Wereldoorlog waarin coördinatie van de Duits-Italiaanse en de Japanse militaire operaties wellicht belangrijke gevolgen zou hebben gehad: het eerste halfjaar van '42. Als tevoren afgesproken was dat, indien Japan in de oorlog kwam, Hitler aan het
I B. Martin: p. 53. 2 Ott was geen lid van de hij werd eind '42 vervangen door de Duitse ambassadeur bij de Chinese marionetten-regering te Nanking, Heinrich Georg Stahmer, die wèl partijlid was.
Oostelijk front in het defensief zou blijven en, zoals de Japanners, Mussolini en de leiding van de Kriegsmarinewensten, meer krachten zou concentreren op het gebied van de Middellandse Zee en op het MiddenOosten, dan hadden de Duitse en de Japanse macht elkaar misschien in het gebied van de Indische Oceaan kunnen ontmoeten; zoals wij eerder onderstreepten, heeft dat perspectief vooral de Britse autoriteiten maandenlang met grote bezorgdheid vervuld. Die afspraak was evenwel niet gemaakt, Hitler hield er aan vast dat hij eerst de Sowjet-Unie diende te verslaan en met de Amerikaanse landingen op de Salomons-eilanden, 7 augustus '42, waren de Japanners voorgoed in het defensief gedrongen.
XCHet gevolg van dit alles was dat de feitelijke samenwerking tussen Japan en Duitsland zeer beperkt bleef.
XCVan samenwerking op militair gebied was in '42 in het geheel geen sprake - daartoe kwam het pas in '43 toen de positie zowel van Japan als van Duitsland danig was verzwakt. Japan had de Slag om Guadalcanal verloren - Duitsland had in mei Noord-Afrika moeten ontruimen, zag in juli de Geallieerden landen op Sicilië en leed toen tevens een verpletterende nederlaag aan de centrale sector van het Oostelijk front. In de tweede helft van '43 nu, toen de Duitse U-Bootein de Atlantische Oceaan niet meer konden opereren zonder zware verliezen te lijden, werden elf U-Boote met een grote actieradius naar de Indische Oceaan gezonden (vijf kwamen er aan) en daarop volgden later nog twintig (elf kwamen aan). In '43 en '44 behaalden die U-Boote in de Indische Oceaan, waar de Geallieerde vrachtschepen èf zwak-geëscorteerd èf geheelzonder escorte voeren, aanzienlijke successen. Penang op Malakka was hun basis, later, nadat de Britten in oktober '44 voor die havenstad mijnen hadden gelegd, Tandjong Priok. Een-en-ander had langdurige onderhandelingen met de Japanners gevergd, die ook pas na geruime tijd hadden goedgevonden dat de Kriegsrnarine eigen bureaus kreeg in Penang, Batavia en Singapore. Daarbij waren de Japanners er op blijven staan dat de U-Boote uitsluitend bewesten 70 graden Oosterlengte zouden opereren - zij moesten dus een afstand van ca. 4000 km afleggen voordat zij hun eerste torpedo mochten lanceren. Van samenwerking tussen de U-Boote en de Japanse onderzeeboten die óók in de Indische Oceaan opereerden, mede in het 'Duitse' gebied, was geen sprake.'
l Eind '44, toen de in Priok vrijwel geen torpedo's meer hadden, gelastte de dat alle boten die daartoe in staat waren, niet later dan in de tweede helft van januari naar Duitsland moesten terugkeren met een lading rubber aan boord. Er waren toen in het Verre Oosten waaruit een aantal al naar Europa was
XCWel gaven Duitsland en Japan zich moeite om elkaar overzee (vliegverbindingen werden niet onderhouden.') belangrijke goederen toe te zenden.
XCZowel in de winter van '41-'42 als in die van '42-'43 trachtten vrachtschepen een zeker handelsverkeer tussen Japan en Duitsland te onderhouden. Japan stond voor dat verkeer geen enkel schip af - het waren steeds Duitse schepen die, van door de Duitsers bezette Westfranse havens uit, de lange en gevaarlijke tocht moesten ondernemen. In de winter van '41-'42 wisten van de 15 schepen die Japanse havens verlieten, II Europa te bereiken en de 5 die het omgekeerde traject aflegden, kwamen alle behouden aan - hun lading bestond in hoofdzaak uit chroomerts en vetten. In de winter van '42-'43 evenwel arriveerden van de 13 schepen die Japan hadden verlaten, hoofdzakelijk met rubber en tin aan boord, slechts 4 in Europa en van de 13 die Europa hadden verlaten, slechts 8 in Japan. Notabene: die 8 voeren voor twee-derde van hun laadruimte in ballast omdat men het er in Berlijn vóór hun vertrek nog steeds niet over eens was geworden wat aan Japan zou worden geleverd.
XCNadat in de winter van '43-'44 nog 5 vrachtschepen met rubber naar Europa waren gezonden van welke slechts I aankwam, werden de pogingen om de blokkade met vrachtschepen te doorbreken opgegeven, wèl werden daartoe nog Us-Boote ingezet. Met de eerste van die UsBoote was dat trouwens al in '42 en '43 het geval geweest. In totaal waren er 56 U-Boole die van '42 tot begin '45 met een lading goederen uit Europa naar Japan of uit Japan naar Europa voeren." Van die 56 waren er maar 23 die het land van bestemming konden bereiken, samen met een lading, kleiner dan door één vrachtschip had kunnen worden vervoerd. UsBoote met kwalitatief belangrijke ladingen werden tot zinken gebracht waarton opium. In '42 en '43 traden ook enkele Italiaanse onderzeeboten als blokkadebre
teruggekeerd, nog elf aanwezig. Drie daarvan bereikten Duitsland, vier werden onderweg tot zinken gebracht en vier die om diverse redenen de verre tocht niet konden ondernemen, werden aan Japan afgestaan. 1 Duitsland bezat overigens wel toestellen die de verre afstand konden overbruggen (in november '38 was een grote non-stop van Berlijn naar Tokio gevlo gen), Italië ook; in juli '42 slaagde één Italiaans toestel er in, van Rhodos te vliegen naar een Japans vliegveld, ca. 700 km ten westen van Peking. Dit was de enige vlucht die tussen het Duits-Italiaanse en het Japanse machtsgebied plaatsvond. 2 Boven dien kwam in maart '44 één grote Japanse onderzeeboot in Bordeaux aan; hij had een lading rubber aan boord en voorts twee ton kinine (uit Nederlands-Indië) en twee
door Duitse vindingen op het gebied van de oorlogvoering (bijvoorbeeld de modernste radartoestellen, anti-tankwapens, akoestische boeien en camera's voor het maken van luchtfoto's) aan de Japanners onthouden bleven; wèl ontvingen dezen, zoals al vermeld, alle gegevens over het procédé dat IC Parben toepaste bij het maken van synthetische benzine. Zij ontvingen óók gegevens over de snorkel-apparaten voor onderzeeboten en voor nieuwe torpedo's' - de Japanners op hun beurt stonden aan de Kriegsmarine de plannen af voor de eerder door ons genoemde één-mans-torpedo.
XCAl met al had de feitelijke samenwerking tussen Japan en Duitsland op militair en economisch gebied dus maar weinig om het lijf. Er waren trouwens ook politieke tegenstellingen. Toen de Duitsers in '42 voorstelden dat Japan, Duitsland en Italië een gemeenschappelijke verklaring zouden afleggen met betrekking tot Brits-Indië waar grote politieke onrust was ontstaan (daarop komen wij nog terug), weigerde Japan medewerking: Europeanen, aldus de Japanners, hadden met Zuid-Azië niets meer te maken. Belangrijker was dat Japan niet bereid was, de druk die het Rode Leger aan het Oostelijk front op de Wehrmacht uitoefende, te verlichten. Tot diep in '42 meende Hitler nog dat hij zonder Japanse hulp het Rode Leger kon verslaan, maar ten tijde van de débacle bij Stalingrad begon hij er eerst recht bij de Japanners op aan te dringen dat zij aan de Sowjet-Unie de oorlog zouden verklaren. Niet alleen werd dat door de Japanse machthebbers geweigerd maar dezen, die jegens de Russen een bepaald welwillende neutraliteit in acht namen (zij deden niets om te voorkomen dat de belangrijke materiële hulp die de Verenigde Staten aan de Sowjet-Unie boden, naar Wladiwostok werd aangevoerd in Amerikaanse schepen die formeel aan de Sowjet-Unie waren overgedragen en dus de Russische vlag voerden), gingen zich bovendien in '43 en '44 moeite geven om de verhouding met de Sowjet-Unie te verbeteren. Eerst boden zij louter economische concessies aan maar in september '44 (Italië had eenjaar tevoren gecapituleerd, in West-Europa naderden de Geallieerde legers de Duitse grens) gingen zij veel verder: zij verklaarden zich bereid, het bondgenootschap met Duitsland op te zeggen.
XCStalin, die eind '43 aan Roosevelt en Churchill had meegedeeld dat de Sowjet-Unie drie maanden na het einde van de oorlog in Europa hoopte te gaan deelnemen aan de oorlog tegen Japan, liet antwoorden
XCI In april '45 ging nog een U-Boot met een groep Duitse technici naar Japan onderweg; dit schip viel na Duitslands capitulatie een Amerikaanse haven binnen.
dat het hem niet in het minst interesseerde of japan al of niet Duitslands bondgenoot was.
XCToen Duitsland in mei '45 capituleerde, waren japans grote steden reeds het object van verwoestende aanvallen door Amerikaanse langeafstands-bommenwerpers, de B-2g'S, en was de Amerikaanse macht ter zee japan al tot op enkele honderden kilometers genaderd, zulks als resultaat van een reeks gedurfde offensieven waarvan het eerste in augustus '42 was ondernomen.
XCHet doel dat de Amerikanen zich onmiddellijk na de japanse overval op Pearl Harbor gesteld hadden, gaven wij reeds weer: japan moest volledig verslagen worden. Met dat al noopte het feit dat de slagschepen van de Amerikaanse Pacific Fleet uitgeschakeld waren, voorshands tot een defensieve strategie waarbij in het eerste halfjaar van de strijd in de Pacific alles op alles werd gezet om, gelijk reeds vermeld, in het zeegebied tussen de Hawaii-eilanden en Australië een aantal sterke steunpunten op te bouwen. Hoe vandaar verder te gaan? De enige die daar aan AmerikaansBritse kant een duidelijk denkbeeld van had, was de opperbevelhebber van de Amerikaanse vloot, Admiral King. Hij had zich in de jaren '30 grondig verdiept in de problemen van een eventuele oorlog met japan en voor hem was komen vast te staan dat de Amerikaanse strijdkrachten in dat geval in eerste instantie onder dekking van de Pacific Fleet als het ware van eilandengroep tot eilandengroep moesten springen tot de Philippijnen waren bereikt. Dat zou niet voldoende zijn om japan op de knieën te dwingen: daartoe moest óók het japanse leger verslagen worden. Maar waar? Het lag voor de hand om aan China te denken - inderdaad, dat Chinese strijdtoneel nam in de jaren '42, '43 en '44 een hoogst belangrijke plaats in het denken in van het Amerikaanse college dat leiding gaf aan de gehele oorlog in de Pacific: de Joint Chiefs of Staff.
XCBegin' 42 zagen zij het als mogelijk om het leger van Tsjiang Kai-sjek via Birma op te bouwen tot een grote strijdmacht van 30 divisies die de japanners in de bezette delen van China de ene slag na de andere zouden toebrengen, maar de verwezenlijking van die opzet werd veel moeilijker, toen de japanners begin maart '42 Rangoon binnentrokken en een week of zes later ook Noord-Birma in handen hadden. Daarmee vielen de landverbindingen met Tsjiang Kai-sjeks hoofdstad, Tsjoengking, weg.
Er werd Tsjiang Kai-sjek, die toch al bitter teleurgesteld was dat hij niet bij het Geallieerde overleg op het hoogste niveau betrokken was, toegezegd dat de Amerikaanse luchtmacht-generaal Brereton (die op java onder Wavell de eerste bevelhebber was geweest van de luchtstrijdkrachten van Abda-Command) hem met sterke eskaders Amerikaanse bommenwerpers, de Tenth Air Force, te hulp zou komen en dat in de maanden juli t.e.m. oktober '42 per maand 3500 ton aan militaire goederen naar Nationalistisch China zou worden overgebracht door Amerikaanse transporttoestellen, maar van die toezeggingen kwam niets terecht: toen Tobroek, de Britse vesting in Libye, eind juni capituleerde en Rommel met zijn Afrika-Korps naar de Nijl en het Suezkanaal dreigde door te stoten, werd de Tenth Air Force haastig naar Egypte verplaatst, gevolgd door de meeste transporttoestellen die voor het vervoer naar Nationalistisch China hadden moeten zorgen. Enige Amerikaanse hulp kreeg Tsjiang Kai-sjek wel: een Amerikaanse militaire missie, geleid door Lieutenant-General Joseph W. Stilwell, die tegelijk als Tsjiang Kai-sjeks stafchef optrad, trachtte enkele tienduizenden Chinese militairen te scholen in de moderne oorlogvoering en een groep Amerikaanse piloten, oorspronkelijk als vrijwilligers toegetreden tot de American Volunteer Group, later opgenomen in de Army Air Farces, voerde boven de bezette delen van China met Amerikaanse jagers aanvallen uit op de japanners. Veel had dit alles niet om het lijf.
XCAan de plannen met betrekking tot Birma en China die in '43 en '44 opgesteld werden, zijn wij nog niet toe maar wij willen er hier reeds op wijzen dat de problemen van het opereren in Birma door verscheidene Geallieerde oorlogsleiders onderschat en de mogelijkheden van het opereren in China vooral door de Amerikanen ot/ers chat werden.
XCHet opereren in Birma was moeilijk door de terreingesteldheid: wilde men de japanners naar Thailand terugdrijven, dan kon dat alleen geschieden dwars door gebieden die of moerassig waren Of bedekt met tropische oerwouden; het was voorts moeilijk door het klimaat: militaire operaties waren er uitsluitend mogelijk in de maanden van de droge moesson, d.w.z. van november t.e.m. april; het was verder speciaal moeilijk als gevolg van het feit dat de centra van de Geallieerde wapenproductie en van de overige bevoorrading verder van Birma verwijderd waren dan van enig ander strijdtoneel. En tenslotte: was het bij een offensief tegen de japanners in Birma te gebruiken oorlogstuig eenmaal gelost, dan moest het over land nog over aanzienlijke afstanden vervoerd worden. De dichtstbijzijnde grote haven was Calcutta, maar Calcutta kon niet gebruikt worden zolang het gevaar bestond dat de japanse vloot, die in
april '42 zwaar had huisgehouden onder de Geallieerde vrachtschepen in de Golf van Bengalen, naar dat zeegebied zou terugkeren. Voor de toevoer naar het gebied aan de grens van Birma moesten dus in eerste instantie (zie kaart I op de pag.'s 4-5) de havens van Bombay en van Karachi worden gebruikt. Beide steden waren aangesloten op het spoorwegnet in Brits-Indië maar de lijnen van dat net liepen in hoofdzaak naar het noordwesten, aangezien vreemde legers die Indië waren binnengevallen (in de negentiende eeuw vreesden de Britten dat het Russische leger dat vroeg of laat zou doen), meestal de noordwest-grens hadden overschreden; de lijnen in oostelijke richting waren schaars en naar de grens van Birma liep op het laatste traject slechts één lijn voor smalspoor. Dwars op die ene lijn en de schaarse wegen lag dan nog de Brahmapoetra die met veerponten overgestoken moest worden - bruggen waren er niet. Dan moesten verder ten behoeve van grootscheepse operaties in BritsIndië op veel plaatsen en speciaal in de oostelijke provincies nieuwe depots worden gebouwd en in de buurt van Calcutta moesten nieuwe grote vliegvelden worden aangelegd, dat laatste voor het overbrengen van voorraden naar Nationalistisch China.
XCDat China van Tsjiang Kai-sjek was een wrak geheel. Tsjiang wenste door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië op voet van gelijkheid behandeld te worden maar daar was onvoldoende aanleiding voor. Zijn bijdrage tot de gemeenschappelijke oorlogvoering was gering. Hij was in oorlog met Japan maar had geen sterke behoefte om wat hij aan strijdkrachten bezat tegen de Japanners in te zetten. Een groot deel van Noord-China en vele plattelandsgebieden elders waren in handen van de Chinese communisten - hen zag hij op de lange duur als een veel gevaarlijker bedreiging voor zijn macht dan de Japanners. Die Japanners bestrijdend hield hij dan ook rekening met de waarschijnlijkheid dat hij in een later stadium tegen de cornmunisten te velde moest trekken. Het gevolg was dat hij tot ergernis van Stilwell een groot deel van zijn leger gebruikte om gebieden welke door die communisten werden bestuurd, van zijn eigen gebied afte grendelen.' In dat eigen gebied was zijn gezag beperkt. Het was in feite in delen uiteengevallen waarin de macht werd uitgeoefend door regionale commandanten, allen even anti-communistisch als hij, wier willekeur zwaar op de boerenbevolking drukte. Belas
I Stilwell die bijzonder kritisch stond tegenover Tsjiang Kai-sjek en van oordeel was dat de communisten in Noord-China niet bestreden moesten worden maar ingescha keld in de gemeenschappelijke oorlogvoering, moest in oktober '44 als gevolg van een eis die Tsjiang Kai-sjek aan Roosevelt had gesteld, China verlaten.
tingen werden in natura geheven, voor de boeren bleef nauwelijks voldoende over om in leven te blijven en in '42 en '43 kwam het zelfs tot hongersnood op grote schaal. De centrale regering gaf veel meer geld uit dan zij binnenkreeg - inflatie deed de waarde van de nationale munt in snel tempo dalen. In'43 waren de prijzen honderdmaal zo hoog als in '37. Niemand die in overheidsdienst was, kon van zijn salaris rondkomen (àls hij het al kreeg) - het gevolg was een verregaande corruptie die op haar beurt de maatschappelijke verhoudingen verder ontwrichtte: De wapenproductie was minimaal en de militairen van Tsjiang Kai-sjeks divisies waren niet alleen slecht bewapend en slecht gekleed maar werden ook slecht gevoed.
XCDat Nationalistisch China in die omstandigheden geen beslissende bijdrage kon leveren tot Japans nederlaag', werd vooral door president Roosevelt en zijn adviseurs in de jaren '42 en '43 niet beseft; China zagen zij toen als het gebied waar het Japanse leger zou worden verslagen en van waaruit Japan als het ware in de rug zou worden aangevallen - dus moest, dwars over de Pacific, de Amerikaanse macht in eerste instantie niet op Japan maar op China afstevenen.
XCHet gezagsgebied van MacArthur, de Southwest Pacific Area, was het eerste gebied dat in de zomer van '42 in aanmerking kwam voor een Amerikaanse opmars. De Amerikanen wisten dat de Japanners bezig waren, Rabaul op New Britain (zie kaart II op de pag.'s I6-I7) tot een sterke basis te maken - het leek hun verstandig zich op enkele belangrijke, door de Japanners niet bezette eilanden in de Salomons-groep te nestelen teneinde van daaruit in een later stadium Rabaul te naderen en te veroveren. Onder wiens opperbevel? De joint Chiefs of Staff beslisten na lange discussies dat dat opperbevel bij de marine zou berusten - Nimitz droeg het op aan de marinecommandant in de South Pacific Area, Vice Admiral Ghormley, en MacArthur zag zich tot zijn ergernis een deel van zijn gezagsgebied ontnomen.
1 Het zijn in de eerste plaats de Chinese communisten geweest die japan gedwongen hebben, een aanzienlijk deel van zijn leger in China te handhaven. Ook de uitge strektheid van het land heeft daarbij een rol gespeeld. Aan het einde van de oorlog stond ca. de helft van alle japanse divisies in China en van de totale japanse oorlogs inspanning heeft de strijd in China ca. een derde gevergd.
XCIn de Salomons-groep gingen op 7 augustus Amerikaanse mariniers aan land op vier eilanden " waarvan Guadalcanal het belangrijkste was: een eiland, ca. I30 km lang en 40 km breed met een uit uitgedoofde vulkanen bestaand centrum dat omgeven was door een kustgebied met nauwelijks doordringbaar oerwoud. Door die Amerikaanse landingen werden de Japanners volledig verrast - omgekeerd werden de Amerikanen volledig verrast door de snelle Japanse reactie: uit Rabaul voer onmiddellijk een sterk Japans eskader naar de Salomons-groep en de Geallieerde vloot die de landingen had gedekt, werd in de nacht van 8 op 9 augustus vernietigend verslagen: vier zware kruisers (drie Amerikaanse, één Australische) werden tot zinken gebracht. De rest van de dekkingsvloot verliet het strijdtoneel met achterlating van de bevoorradingsschepen. Die had de Japanse admiraal alle in de grond kunnen boren maar hij besefte zijn kans niet en beperkte zich er toe om elders troepen op Guadalcanal aan land te zetten. Hun eerste aanval werd door de Amerikanen met moeite afgeslagen. Nadien trokken de gevechten op Guadalcanal meer en meer landstrijdkrachten aan, in totaal dertigduizend militairen aan Amerikaanse, dertigduizend aan Japanse kant. Het werd een uitputtingsstrijd. wederzijds onder grote moeilijkheden gevoerd: strijd te land waar de Amerikanen zich tegen de ene Japanse aanval na de andere moesten verdedigen, en vooralook strijd ter zee. Die strijd duurde niet minder dan zes maanden. In felle zeegevechten, dertien in totaal, die vaak des nachts plaatsvonden, werden over en weer zware verliezen geleden - Ghormley, voor zijn taak onbekwaam geacht, werd in oktober van zijn functie ontheven en door de strijdvaardige Vice Admiral William F. Halsey vervangen. Pas eind' 42 waren de Amerikaanse mariniers in staat, de Japanners. op Guadalcanal naar één kustgebied op het eiland terug te drijven.
XCOmstreeks die tijd was het de Japanse legerbevelhebber te Rabaul, generaal Imamoera (de commandant van het Japanse Zestiende Leger dat Java had veroverd, die eind '42 naar Rabaul was overgeplaatst), duidelijk dat zijn troepen het op Guadalcanal niet zouden kunnen bolwerken, als niet een groot convooi met versterkingen naar hen onderweg ging. In Tokio werd becijferd dat men daar vrachtschepen voor nodig had tot een totaal van 3°0000 ton. Die konden door de scheepsverliezen die Japan toen al geleden had, niet vrijgemaakt worden - het Grote Hoofdkwartier kwam tot de bittere conclusie dat Guadalcanal moest worden prijsgege
XC1 Daaronder Tulagi, waar de Japanners maar een kleine bezetting hadden en dat snel veroverd werd.
ven. Zes-en-dertig japanse torpedobootjagers, van wie slechts een tot zinken werd gebracht, slaagden er midden januari '43 in om de ca. tienduizend japanse militairen die nog in leven waren (ca. tienduizend waren gesneuveld, ca.tienduizend van uitputting bezweken), naar Rabaul over te brengen. Het was de eerste keer in de oorlog in de Pacific dat de japanners hun landstrijdkrachten moesten terugtrekken uit een gebied waar zij zich hadden willen handhaven.
XCNiet beter verging het hun op Australisch-Nieuw-Guinea.
XCIn mei '42 hadden zij er in Port Moresby willen landen maar hun convooi had na de Slag in de Koraalzee de steven moeten wenden. In juli evenwellandde een japanse troepenmacht van ca. vierduizend man in Buna op de noordkust met de bedoeling om via een moeilijk begaanbaar pad dat dwars over de bergen van Nieuw-Guinea liep, Port Moresby van het noorden uit in te nemen. Tegen die tijd had MacArthur de (uit het Midden-Oosten afkomstige) Australische 6de en 7de infanteriedivisies in het noorden van Australië geconcentreerd maar hij had nagelaten, Buna tijdig te bezetten. Een kleine Australische voorhoede slaagde er in, de oprukkende japanners niet ver van Port Moresby tegen te houden; vervolgens begonnen andere Australische alsmede Amerikaanse troepen aan de moeizame taak om de japanners terug te drijven langs hetzelfde pad waarlangs zij gekomen waren. Eind januari '43 viel Buna de Australiërs en Amerikanen in handen. Van de vierduizend japanners die er geland waren, konden slechts duizend het vege lijf redden. Maar ook de Australiërs en Amerikanen hadden zware verliezen geleden: samen meer dan drieduizend gesneuvelden (op Guadalcanal hadden de Amerikanen zestienhonderd man verloren) en meer dan vijfduizend gewonden; mede door de talrijke militairen die ziek geworden waren, was van de Amerikaanse infanterie-divisie die aan de opmars naar Buna had deelgenomen, uiteindelijk nog maar één op de tien man in staat om te vechten.
XCVoorzover de Amerikanen vóór de gevechten op Guadalcanal en op Australisch Nieuw-Guinea de neiging hadden gehad, de japanse landstrijdkrachten te onderschatten, was die neiging begin '43 wel verdwenen: de japanners hadden zowel bij hun aanvallen als in hun verdediging een vasthoudendheid en een doodsverachting aan de dag gelegd die duidelijk maakten dat het een zware taak zou worden om hen op de eilanden in de Pacific te verslaan.
XCIn maart '43 vond in Washington een grote conferentie plaats waaraan door meer dan vijftig hoge stafofficieren van het leger, de vloot en het Marine Corps werd deelgenomen. Men kwam er tot de conclusie dat de oorlog in Europa (de Geallieerde landingen op Sicilië werden voorbereid en er werden meer en meer Amerikaanse vliegtuigen naar Engeland gezonden om Duitsland ook overdag aan zware bombardementen te onderwerpen) zoveel krachten vergde dat er voor de Pacific niet genoeg overschoten: er waren daar te weinig infanterie-divisies en te weinig
legervliegtuigen. MacArthur, zo werd geconcludeerd, had vooreerst de krachten niet om Rabaul aan te vallen - beter leek het dat hij tot de bezetting zou overgaan van belangrijke punten op de kust van NieuwGuinea die dicht bij New Britain lagen. Verder leek het aanbevelenswaardig, de japanners te verjagen van de twee eilanden die zij in de Aleoeten hadden bezet, Attoe en Kiska - iets op ons relaas vooruitlopend, willen wij hier vermelden dat een Amerikaanse expeditie op I I mei '43 op Attoe landde dat na harde strijd heroverd werd, en dat in augustus bleek dat de japanners Kiska hadden verlaten. Na de grote stafconferentie in Washington werd daar in april aan het college dat ten behoeve van de joint Chiefs oj Staff alle plannen voor toekomstige operaties kritisch bekeek: het joint War Plans Committee, het eerste, door weer een ander college, het joint Strategie SUY1Je:yCommittee, opgestelde plan voorgelegd voor operaties die er toe moesten leiden dat het in Casablanca gestelde doel zou worden bereikt: japans onvoorwaardelijke overgave. Het werd waarschijnlijk geacht dat het uiteindelijk zou moeten komen tot grootscheepse landingen in japan-zelf - landingen die pas mogelijk zouden zijn als de zeeën bij japan door de Amerikanen werden beheerst en als japan aan zware bombardementen onderworpen was. Waar moesten die bommenwerpers gebaseerd worden? Door het joint Strategie Survey Committee was het voor en tegen van vier locaties overwogen: Siberië (dan zou de Sowjet-Unie medewerking moeten verlenen), de Koerilen, Formosa I en China - China werd aanbevolen. De Amerikaanse macht diende dus China te bereiken op punten die zo ver mogelijk van japan lagen: punten in Zuid-China. Er waren (zie kaart III op de pag.'s 58-59) twee algemene routes die men daarheen kon volgen: een in de Southwest Pacific Area (MacArthurs gezagsgebied), d.w.Z. westwaarts langs Nieuw-Cuinca en dan noordwestwaarts naar de Zuidchinese Zee, en een in de Central Pacific Area (Nimitz' gezagsgebied), d.w.Z. met grote sprongen via de Marshall-eilanden, de Marianen en de Carolinen naar de Philippijnen. Het joint War Plans Committee ging op zijn beurt alle factoren na die bij het voorbereiden en uitvoeren van de desbetreffende offensieven een rol zouden spelen. Eén daarvan was dat de aardolieproducten welke de Amerikaanse oorlogsen transport-eskaders nodig hadden, dwars over de volle breedte van de Pacific moesten worden aangevoerd - het joint War Plans Committee zag daar een oplossing voor: op de westpunt van Nederlands-Nieuw-Guinea, bij Babo op de Z.g. Vogelkop (zie kaart II op
SOWJET-UNIE r: /'_'_'-._ -c, ,/'.-,{ BUITEN-MONGOLIË r ) CHINA -~ . .-..-,_._./ -._.-..-,_._./ -._-._ -) I i \. '._. .-',\ BRITS-INDIË "._._._.-./ ]-1\ Ledo-iueg j o· Okinav "Q "RlOE-KIO! EILANDEr' INDISCHE OCEAAN (:)1:> o COCOSEILANDEN III. Amerikaanse offensieve plannen in 1943 Donkergrijs:]apans machtsgebied begin 1943
-lONSjOE okio
XCvSaipan °Tinian°Tinian am e°Attoe OKiska o 00 ° 000 &. ALEOETEN "'. ''\''\ '\ '\ \ 6' WAKE "<Si> Q o~~ MARSHALL•• ,,0 EILANDEN e ._0 " Makin fJ TarawaTarawaSTILLE OCEAAN °0 o MIDWAY 0 0.0 HAWAII c Pearl Harbor ® '::'lil.'00.
~"'GILBERT-EILANDEN '0 llandia ____"""_New 'UW Br~nJ jINEA~ ..tJ~~"gaU1vllle una oSALOMONS 1:1 0 Cl EILANDEN ~ Guadalcanal ",SAMOA DO °oNIEUWE 0 FIDjl-EILANDEN HEBRIDEN NIEUW-CALEDONIË
de pag.'s r6-r7), lagen de aardolie-installaties van een ondermaatschappij van de BPM, de Nederlands-Nieuw-Guinea Petroleum Maatschappij. De technici van die maatschappij waren midden februari '42 naar Australië geëvacueerd en nadien, aangevuld met anderen, opgenomen in een Nederlands 'oliebataljon' ; dat bataljon zou kunnen helpen om er voor te zorgen dat de Amerikanen een deel van de olie die zij voor hun offensieven nodig hadden, vlakbij het strijdtoneel zouden kunnen winnen. De twee belangrijkste conclusies van het joint War Plans Committee waren dat zowel de algemene route langs Nieuw-Guinea als die via de eilandengroepen, in de Central Pacific dus, diende te worden gevolgd en dat daarbij het accent moest liggen op de tweede route: daar immers zouden de talloze nieuwe eenheden die aan de Pacific Fleet werden toegevoegd, de vliegkampschepen in de eerste plaats, het best tot hun recht kunnen komen. Die conclusies werden op 8 mei '43 door de joint Chiefs of Staff goedgekeurd. Het gevolg hiervan was dat de Amerikanen precies wisten hoe zij de oorlog tegen Japan wensten voort te zetten, toen later in mei in Washington een nieuwe grote conferentie van de Geallieerde oorlogsleiders werd gehouden. Churchill en de Britse Chiefs of Stafftoonden er zich bezorgd dat de Amerikanen zich, ten nadele van de oorlog in Europa, teveel concentreerden op de Pacific, maar Roosevelt en de Amerikaanse joint Chiefs hielden er aan vast dat de oorlog tegen Japan met kracht moest worden voortgezet. Er werd van uitgegaan dat die oorlog, als eenmaal Duitsland en Italië verslagen waren, nog drie jaar zou duren. Het bereiken van de kust van Zuid-China bleefhet doel van de Amerikaanse operaties. Gemeend werd evenwel dat men in de tweede helft van '43 en in '44 nog een flink eind van China verwijderd zou blijven: het vastgestelde plan zag niet verder dan tot de verovering van de resterende Salomonseilanden, de Bismarck-archipel (met inbegrip van Rabaul) en NieuwGuinea. Veel aandacht werd ook besteed aan Zuidoost-Azië. Gelijk eerder vermeld, was in Casablanca besloten dat in november '43 een landing zou worden uitgevoerd in het zuiden van Birma teneinde Rangoon te heroveren; dan zou ook de Birma-weg naar Tsjoengking weer geopend kunnen worden. In Washington nu bleek dat de Britten bij nader inzien niets voor die landing voelden: zij zagen geen heil in moeizame operaties in moerassige gebieden (in januari '43 was een poging om Birma langs de kust in het noorden binnen te dringen mislukt)
en stelden drie andere plannen voor: een landing op de landengte van Kra, gevolgd door een opmars naar Bangkok (zie kaart III op de pag.'s 58-59), een landing op Noord-Sumatra, gekoppeld aan een bij Penang op Malakka, en een poging om heel Sumatra en heel Java aan de Japanners te ontrukken. B~ die drie Britse plannen was van veel belang dat vooral Churchill zo spoedig mogelijk Singapore weer in handen wilde krijgen, De val van die havenstad annex marinebasis had een zware slag toegebracht aan het Britse prestige in heel Azië - herovering zou, meende hij, dat prestige herstellen. In dat herstel waren evenwel de Amerikanen niet in het minst geïnteresseerd. King en Admiral Leahy, de voorzitter van de Combined Chiefs of Staff die tevens Roosevelts militaire adviseur was, wezen er de Engelsen op dat de aan Tsjiang Kai-sjek toegezegde heropening van de landverbinding met Nationalistisch China prioriteit moest hebben - verdreef men de Japanners uit Birma, dan zou dat doel zijn bereikt, maar de drie operaties die de Britten voorstelden en die stuk voor stuk moeilijk uitvoerbaar waren (met betrekking tot Sumatra en Java had men bijvoorbeeld geen recente intelligence-gegevens), zouden daartoe niet dienstig zijn. Speciaal Admiral King, aldus Grace Person Hayes in haar overzicht van de bemoeienissen van de Joint Chiefs of Staff met de oorlog tegen Japan,
XC'dearly stated his conviction of the strategic importance of China, both its geographical position and its supply of manpower, without both of which he insisted, 'the task of the United Nations in difeatingjapan would be terrific." 1
XCGezien de Engelse bezwaren werd het plan voor een landing ter herovering van Rangoon geschrapt en teneinde desondanks aan de Amerikaanse wensen tegemoet te komen werd besloten, een beperkt offensief in Noord-Birma in te zetten, waar dan in moeilijk terrein een nieuwe weg, de z.g. Ledo-weg (zie kaart III op de pag.'s 58-59), zou worden aangelegd teneinde weer autotransporten naar Tsjoengking mogelijk te maken.
XCBij de operaties die aan MacArthur werden opgedragen: verder oprukken
1 Hayes, p. 393.
in de Salomons-groep en langs de kust van Australisch-Nieuw-Guinea (operaties waarbij hij veel steun zou ontvangen van Nederlandse vrachtschepen), werd een nieuwe tactiek gevolgd. Door het decoderen van de Japanse geheime telegrammen wist men precies waar de sterkste Japanse garnizoenen lagen - besloten werd, de punten waar zich de meeste Japanse eenheden bevonden, met rust te laten, te landen op zwakbezette kustgedeelten, daar onmiddellijk vliegvelden aan te leggen en dan met het inzetten van vliegtuigen en van door die vliegtuigen beschermde vlooteenheden de sterkste Japanse garnizoenen te isoleren. De Amerikaanse macht verplaatste zich dan westwaarts zonder in kostbare gevechten te land verwikkeld te raken - dat zich ver achter die macht op diverse eilanden nog grote groepen Japanse militairen bevonden, hinderde niet. Die tactiek volgend, werden wèllandingen uitgevoerd op New Georgia en Bougainville maar werd het zwaar versterkte Rabaul op New Britain met rust gelaten (MacArthur had het willen aanvallen maar dat werd hem verboden) - van alle verbindingen met Japan afgesneden, zou Imamoera daar met een grote troepenmacht meer dan anderhalf jaar machteloos moeten gadeslaan hoe zijn land verslagen werd.'
XCMet betrekking tot de Marshall-eilanden en de Marianen kon die tactiek in zoverre niet worden gevolgd dat, zo men al enkele door de Japanners versterkte eilanden met rust liet (in' 44 behoorde daar ook Truk toe, hun grote oorlogsbasis in de Carolinen), in elk geval sommige eilanden waar de Japanners grote verdedigingscomplexen hadden aangelegd, moesten worden bestormd. Nimitz kwam bij het nader overwegen van de hem opgedragen taak tot de conclusie dat hij voor landingen in de Marshall-groep eerst de beschikking moest hebben over steunpunten op de zuidoostelijk daarvan gelegen Gilbert-eilanden. Die conclusie werd door de Joint Chiefs of Staff in juli aanvaard - er werd Nimitz opgedragen, op I december '43 op enkele eilanden in de Gilbert-groep te landen met twee divisies mariniers welke aan MacArthur ontnomen werden, en een maand of twee later te landen op de Marshall-eilanden.
1 Imamoera's stellingen en voorraden bij Rabaul werden voortdurend gebombar deerd. Om ze te beschermen zette hij zijn troepen aan het graven ze groeven tunnelcomplexen tot een totale lengte van 250 km; ook veldhospitalen en werkplaat sen waren er ingericht. Zijn troepen ontvingen overzee geen voedsel meer, derhalve liet hij hen elke ochtend en elke namiddag twee uur lang tuinieren. Daartoe moest men eerst de nodige werktuigen improviseren. De zeventigduizend Japanse militairen bij Rabaul hadden tenslotte de beschikking over 400 ha landbouwgrond en ca. 70000 kippen. Zo bleven zij in leven. Als militaire rnacht waren zij evenwel volledig uitgeschakeld.
Toen de Geallieerde oorlogsleiders elkaar in augustus '43 opnieuw ontmoetten, nu in Quebec (op het Europese strijdtoneel was Mussolini inmiddels afgezet en had de nieuwe Italiaanse regering van maarschalk Badoglio capitulatie-besprekingen aangeknoopt), hadden de Joint Chiefs oj Staff voor de operaties in de Pacific een nieuw tijdschema opgesteld: op de Gilbert-eilanden zou op I november '43 geland worden, op de Marshall-eilanden op I januari '44, op de Carolinen op I juni en op de Palau-eilanden eind '44. Dit alles zou onder verantwoordelijkheid van Nimitz geschieden. Aan MacArthur zou worden opgedragen, op I augustus '44 te landen bij Hollandia op Nederlands-Nieuw-Guinea en op 30 november bij Manokwari op de Vogelkop. Langs de twee aanvalsrichtingen (via de eilandengroepen en langs Nieuw-Guinea) zou men dus eind '44 de Philippijnen dicht zijn genaderd. Met dat tijdschema gingen de Britten in Quebec accoord; zij konden weinig anders doen want zij hadden geen zeggenschap met betrekking tot de oorlog in de Pacific. Die zeggenschap hadden zij wèl met betrekking tot de oorlog in Zuid-Oost-Azië. Over de gang van zaken daar waren zij ontevreden: er zat geen schot in de operaties.' Besloten werd Field Marshal Wavell de politieke functie van Vice-Roy van Brits-Indië te geven en een nieuwe bevelsorganisatie op te richten: Southeast Asia Command, met als opperbevelhebber Vice-Admiral Lord Louis Mountbatten (op hem komen wij terug in ons volgende deel) die op dat moment in Engeland Chief of Combined Operations was, d.w.z. bevelhebber van de organisatie die met Commando-parties landingen had uitgevoerd op diverse punten aan de kusten van West-Europa. Wat moest hij in Zuid-Oost-Azië ondernemen? Voor Churchillleed dat geen twijfel: Singapore naderen en daartoe landen op Noord-Sumatra, in Atjeh dus. De voorzitter van de Britse Chiefs oj Staff, General Sir Alan Brooke, was daar een overtuigd tegenstander van. Voordat de kwestie met de Amerikaanse Joint Chiefs oj Staff . werd besproken, had hij (I9 augustus '43) een onderhoud met Churchill dat op ruzie uitliep. 'He is insisting', noteerde Brooke's avonds in zijn dagboek,
XC'on capturing the tip of Sumatra island irrespective of what our general plan for the war against japan may be. He refused to accept that any general plan was necessary, recombrak: in '43 leed 84 % van die militairen aan malaria (dat percentage was in '45 tot 13
1 Dit was mede gevolg van het feit dat aan de medische verzorging van de Britse en Brits-Indische militairen die tegenover de Japanners stonden, aanvankelijk veel ont
mended a purely opportunist policy. . He had found with a pair of dividers that we could bomb Singapore from this point and he had set his heart on goirlg there. It was 110t a suitable base for further operations against Malaya, but I could not get any definite reply from him as to what he hoped to accomplish from there. vf/hen I drew his attention to the fact that when he put his left foot down, he should know where the right foot was going to, he shook his jist in my face, saying: 'I do not want any of your long-term projects, they cripple initiative!' ... I told him he must know where he was going, to which he replied that he did not want to know.' 1 Niet alleen op zijn eigen Chiefs oj Staff maar ook op de Amerikaanse joint Chiefs oj Staff maakte Churchills plan geen indruk, ook niet toen hij het daags na zijn bewogen gesprek met Brooke bepleitte in een vergadering van de Combined Chiefs die door hem en president Roosevelt werd bijgewoond. Hij noemde zijn Sumatra-plan, aldus de notulen van deze bijeenkomst, 'of highest importance', vergeleek het 'in its promise oj decisive consequences, u/it]i the Dardanelles operation oj 1915' 2 en wees er op dat het alternatief zou zijn'to toil through the swamps oj Southern Burma.' 3 Ook Roosevelt weigerde Churchills voorstel te aanvaarden. 'Ta him it seemed', aldus Grace Person Hayes, 'that the direct route to japan lay along the Burma Road to China and through China to japan . . . The Sumatra operations u/ould be heading aUlay jrom the main direction oj our advance to japan.'4 Wat in die 'main direction oj our advance' van eind '43 uit ondernomen werd, zullen wij straks weergeven - zinvollijkt het ons, even te blijven bij de strategie in het gebied van Southeast Asia Command
XCHet feit dat Churchills plan, weliswaar niet aanvaard, ook niet uitdrukkelijk verworpen was, leidde er toe dat de Britse premier op Mountbatten, die zijn directieven uit Londen, niet uit Washington ontving, maandenDe operatie was het denkbeeld geweest van Churchill, toen de Britse minister van marine. Zij leidde tot zijn val. 3 Aangehaald in Hayes, p. 456. 4
1 Aangehaald in Arthur Bryant: 1939-1943. (1957), p. 712-13. 2 Een, overigens mislukte, operatie om door middel van eenlanding op de Dardanellen de verbinding tussen de Centrale mogendheden (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) en hun bond genoot Turkije te verbreken en de Centrale mogendheden te bedreigen op de Balkan.
lang pressie bleef uitoefenen om toch tot de landing op Sumatra te besluiten - Churchill wilde er zelfs de landing in Zuid-Frankrijk die in de zomer van '44 zou volgen op die in Normandië, voor laten vervallen. MOlmtbatten kreeg hij aan zijn kant en zelfs aan de Britse Chiefs of Staff wist hij zijn wil op te leggen: begin november stelden zij aan de Amerikanen voor, tot een landing op Noord-Sumatra over te gaan teneinde er grote vliegvelden aan te leggen vanwaar men Singapore en belangrijke punten in de Indische archipel, bijvoorbeeld de aardolieinstallaties van Palembang, zou kunnen aanvallen. Alleen: daarvoor zou de Britse Eastern Fleet moeten worden versterkt met Amerikaanse vliegkampschepen, kruisers, landingsvaartuigen en een landingsbrigade. Die hulp werd door de Amerikanen geweigerd.
XCRoosevelt ging verder. Aangezien het als wenselijk was beschouwd dat in Mountbattens gebied toch iets van belang zou worden ondernomen, was door de Combined Chiefs of Staff vastgesteld dat in de lente van '44 geland zou worden op de Andamanen, hetgeen aan Tsjiang Kai-sjek was meegedeeld. Daar waren talrijke landingsvaartuigen voor nodig. Welnu, toen Roosevelt en Churchill in oktober '43 in Teheran aan Stalin de toezegging hadden gedaan dat in mei '44 (het zou juni worden) een Tweede Front in West-Europa zou worden geopend, verbond Roosevelt daar de conclusie aan dat Mountbatten zijn landingsvaartuigen moest afstaan terwille van de operaties in Europa (de landing in Normandië èn die in Zuid-Frankrijk). Het was de Amerikaanse president die persoonlijk een streep haalde door het plan voor de Andamanen-operatie.
XCEnkele maanden later wist men dat een groot deel van de Japanse slagvloot naar Singapore was verplaatst; daar vloeide uit voort dat een eventuele landing op Sumatra méér Geallieerde krachten zou vergen dan waarmee men tot dusver rekening had gehouden.
XCVoor Churchill was dat geen reden om zijn geliefkoosd project op te geven. Met grote hardnekkigheid bleef hij ook in '44 op de verwezenlijking ervan aandringen.' Ging het hem om Sumatra? Welneen: het ging
1 OokMountbatten deed dat: hij zond in februari '44 een speciale missie naar Londen en Washington om de landing op Sumatra te bepleiten. De missie had in Washington geen enkel succes mede doordat Stilwell uit Tsjoengking een eigen missie naar de Amerikaanse hoofdstad had gestuurd om er op te wijzen dat Tsjiang Kai-sjek in de eerste plaats meer steun aan Nationalistisch China verwachtte, hetgeen het wenselijk maakte dat Mountbatten zijn krachten zou concentreren op de verdrijving van de Japanners uit Opper-Birma.
XCHoezeer Churchill in de eerste maanden van '44 op operaties in Nederlands-Indië bleef aandringen (zijn voorstellen later in dat jaar komen nog aan de orde),
hem, als steeds, om het herstel van Engelands machtspositie in ZuidoostAzië. Dat de Amerikanen eind '43-begin '44 in de Pacific sneller vorderden dan zij hadden verwacht en dat inmiddels door zijn eigen stafchefs werd overwogen om te zijner tijd in de Pacific een Brits eskader aan de Amerikaanse Pacific Fleet toe te voegen, wekte zijn verontrusting. Begin maart' 44 gaf hij daar uitdrukking aan in een memorandum aan de bij de oorlogvoering nauwst betrokken Britse ministers, de leden van het Defence Committee van zijn kabinet. 'A decision', schreef hij,
XC'to act as a subsidiary force under the Americans in the Pacific raises difficult political questions about the future of our Malayan possessions. If the japanese should withdraw from them or make peace as a result of the main American thrust, the Un.ited States Government would after the victory feel greatly strenghthened in its view that all possessions in the East Indian Archipelago should be placed under some international body upon which the United States would exercise a decisive control. They would feel with conviction: 'We won the victory and liberated these places and we must have the dominating say in their future and derive full profit from their products, especially oil " I de aardolie, niet van Malakka overigens, maar van Nederlands-Indië. Het argument maakte op de Britse Chiefs ofStaffgeen indruk. 'Whatever strategy we follow', aldus hun contrabetoog,
XC'the major credit of the defeat of japan is likely to go to the Americans. Their resources and their geographical position must make them the predominant partner in japan's defeat. The first mortal thrust will be the Pacific thrust, upon. which the Americans have already embarked. We should not be excluded from a part in this thrust' 2
XCblijken uit de dagboekaantekening van generaal Brooke d.d. 17 maart '44: 'On conclusion oj our COS' (Chiefs of StajJ) 'meeting we were sent for by the PM' (Prime Ministen 'to discuss latest American forecast of their moves through the Pacific, which have been speeded up by several months in view of their recent successes ... He then informed us that he had discovered a new island just north-west of Sumatra, called Simalur (Simaloer, zie kaart III op de pag.'s 58-59). 'He had worked out that the capture of this island would answer as well as the tip of Sumatra and would require far less strength. However, by the time he had asked Portal' (de stafchef van de Roya/ Air Force) 'jar his view, he found out that from the point of view of the air he had little hope of building up his aerodromes and strength before being bumped off. From Cunningham' (de First Sea Lord) 'he found out that from a naval point of view, with the jap fieet at Singapore, he was courting disaster. I began to wonder whether I was in Alice in Wonder/and or qualifying for a lunatic asylum!' (aangehaald in Arthur Bryant: Triumph in the West 1943-1946. A study based on the Diaries ofField Marshal the Viscount Alanbrooke (1959), p. 166). I Aangehaald in ( United Kingdom Government, Cabinet Office) History of the Second World War. Military Series. Grand Strategy. John Ehrman: Volume V. August 1943-September 1944 (1956), p. 442. 2 A.v., p. 446.
anders gezegd: het was zinvol om met een Britse scheepsmacht in de Stille Oceaan deel te nemen aan het verslaan van Japan. In de Golf van Bengalen, d.w.z. tegen de Japanners in Birma en op de Andamanen en Nicobaren, kon, aldus de Britse Chiefs of Staff, pas zes maanden na het verslaan van Duitsland iets van belang worden ondernomen; daar waren meer troepen voor nodig dan men er had. De conclusie van de Britse Chiefs of Staff was dat de Britse scheepsmacht spoedig aan de strijd in de Pacific moest gaan deelnemen. Aldus werd door het Britse War Cabinet besloten en Roosevelt werd ingelicht. Admiral K.ing evenwel had die Britse scheepsmacht in het geheel niet nodig en op zijn voorstel deed Roosevelt aan Churchill weten dat de Britse Navy pas in de zomer van '45 zinvol zou kunnen deelnemen aan operaties in de Pacific en dat derhalve de Eastern. Fleet voorlopig beter integraal in de Indische Oceaan kon blijven; dat doende zou het de op Singapore gebaseerde zware Japanse eenheden 'binden' en daarmee op zichzelf zou het het Amerikaanse offensief in de Pacific ondersteunen. Zou dan toch met steun van die Eastern Fleet een operatie tegen de Japanners op Sumatra ondernomen kunnen worden? Neen, de Amerikanen bleven er de zin niet van inzien: niet in politiek opzicht (met uitzondering van MacArthur voelden zij er niet voor, verwikkeld te raken in de problemen die uit het herstel van het Britse, Nederlandse en Franse koloniaal gezag zouden voortvloeien) en evenmin in militair. Immers, wanneer het Amerikaanse offensief in de buurt van de Philippijnen de Japanse verbindingen volledig zou hebben verbroken, zou men met de Japanners in Birma, Malakka, Singapore en NederlandsIndië hetzelfde kunnen doen als met de Japanners op de afgesneden eilanden en punten in MacArthurs gebied geschiedde: men kon ook hen, zoals dat heette, laten 'verdorren aan de tak'.
XCWij keren terug naar het dubbele Amerikaanse offensief in de Pacific.
XCDe eerste versterkte eilanden waarop Nimitz het waagstuk van een landing moest ondernemen, waren Tarawa en Makin in de Gilbert-groep. Het werd niet, zoals voorgeschreven, de rste maar de zoste november '43 dat de Amerikaanse mariniers tot de bestorming ervan overgingen, gesteund door vliegtuigen van een groep van Nimitz' vliegkampschepen en door het geschut van slagschepen en kruisers. Er werden bij de voorbereiding van die eerste landingen
vendien deed zich een ongelukkige omstandigheid voor. De Pacific kent namelijk perioden waarin hetzij een vloed, hetzij een eb abnormaallang duurt en de landingen op Tarawa en Makin werd uitgevoerd, terwijl het in afwijking van de getijtabellen nog steeds eb was. Daarvan was het gevolg dat vele landingsvaartuigen, nadat zij het rif dat beide eilanden omsloot, gepasseerd hadden, op de bodem kwamen vast te zitten zodat de mariniers over een vrij grote afstand onder vuur naar het strand moesten waden. Voorts bleek dat op de kustfoto's die Amerikaanse onderzeeboten hadden gemaakt, talrijke verdedigingswerken die door de Japanners waren aangelegd, niet te zien waren geweest. De voornaamste van die verdedigingswerken waren onderling verbonden door loopgraven en tunnels en de Japanners hadden er niet alleen machinegeweren geïnstalleerd maar op Tarawa ook veldgeschut en bleken op dat eiland tenslotte ook nog de beschikking te hebben over zeven tanks.
XCNiet dan met de grootste moeite kregen de mariniers op de twee eilanden enkele kustgedeelten in handen waarna zij konden beginnen met het uitschakelen van de Japanse verdedigers. Numeriek waren zij verre in de meerderheid - zowel op Makin als op Tarawa landde een gehele divisie, ca. vijftienduizend man. Op Makin bevond zich slechts een gering aantal Japanners, maar op Tarawa waren het er bijna vijfduizend. Die vijfduizend verdedigden zich met volstrekte doodsverachting: het ene versterkte punt na het andere moest door de mariniers bestormd en opgeruimd worden. Vrijwel geen enkele Japanner bleef in leven. Makin werd in een dag veroverd maar op Tarawa was de strijd pas ten einde na vier dagen en nachten van verbitterde gevechten. De mariniersdivisie verloor er een vijfde van haar sterkte: ruim duizend man aan gesneuvelden, meer dan drie-en-twintighonderd aan gewonden.
XCDat de Amerikanen ook Tarawa in handen hadden gekregen, was een feit van kardinale betekenis. Voor het eerst was aangetoond dat omvangrijke smaldelen van de Pacific Fleet met steun van de 'drijvende bases' uitstekend bevoorraad konden worden (men had dus ook de aardolie van Nederlands-Nieuw-Guinea niet meer nodig) en op grote afstand van Pearl Harbor konden opereren en dat vliegkampschepen zonder de hulp van landvliegtuigen de aanvallen van Japanse lucht- en zeestrijdkrachten konden trotseren, kortom: dat een door de Japanners krachtig versterkt en hardnekkig verdedigd eiland veroverd kon worden door een landingsmacht welke over een afstand van vele duizenden kilometers overzee was aangevoerd. De landingen op Tarawa en Makin hadden bovendien talrijke tactische lessen opgeleverd; een Amerikaans stafofficier kon, toen de strijd ten einde was, een lange lijst opstellen van fouten die bij de
voorbereiding en uitvoering van de operaties waren gemaakt - hij somde er omstreeks honderd op.
XCTeneinde een indruk te geven van de problemen waarvoor de Amerikanen bij hun landingen op door de Japanners versterkte eilanden kwamen te staan en van de wijze waarop zij deze oplosten, lijkt het ons zinvol, een van de landingsoperaties op de Marshall-eilanden welke op die op de Gilbert-eilanden volgden, meer in bijzonderheden te beschrijven.' Wij kozen daarvoor de landing op Kwajalein uit, het hoofdeiland van het midden in de Marshall-groep gelegen Kwajalein-atol.
XCDe Marshall-eilanden (zie kaart IV op pag. 70) bestaan uit meer dan 30 atollen welke tezamen met bijna 900 koraalriffen in een zeegebied liggen dat ongeveer vijf-en-twintigmaal zo groot is als Nederland. Die atollen (koraalriffen waarvan gedeelten, met palmen begroeid, permanent boven het zee-oppervlak uitsteken en die een lagune omsluiten) zijn in de regel niet meer dan 5 km in het rond, maar enkele zijn aanzienlijk groter en nogal grillig van vorm. Het atol Kwajalein, het grootste ter wereld, heeft een lagune met een oppervlak van ca. 2000 vierkante kilometer en het koraalrif dat die lagune omgeeft, telt enkele tientallen eilanden waarvan (zie kaart V op pag. 72) Roi-Namoer (twee eilanden die door een dam verbonden zijn) in het noorden en Kwajalein in het zuiden de belangrijkste zijn.
XCDe Marshall-eilanden, vroeger Duits gebied, waren na de Eerste Wereldoorlog Japans mandaatsgebied geworden en de Japanners hadden er, hoewel zulks onder de mandaatsbepalingen verboden was, al in de jaren '30 militaire vliegvelden aangelegd. Roi-Namoer, Burton (behalve Kwajalein en Roi-Namoer zullen wij de eilanden aangeven met de namen welke de Amerikanen er bij de opzet van hun operaties aan gaven)War IL gepubliceerd door het Office of the Chief of Military History van het Department
1 Wij doen dit aan de hand van drie Amerikaanse publikaties nl. Frank Hough: (1947), deel y: (195 I) van Samuel Eliot Morison's en Philip A. Crowl en Edmund G. Love: (1955); dit laatste boek is een deel uit de serie
XCDe namen in rood geven de atollen aan ioelke door de Amerikanen werden veroverd. Op Tarawa en Makin in de Gilbert-eilanden vonden de eerste landingen plaats op 20 november '43, op Ku/ajalein en Majoero op 31 januari '44, op Eniwetok (het dichtst bij de Marianen gelegen atol van de Marshall-eilanden) op 17 februari '44 7° \
en Kwajalein waren geducht versterkt.' Op Roi-Namoer was een vliegveld, Burton had een basis voor marinevliegtuigen en op Kwajalein was de startbaan eind '43 bijna gereedgekomen. Op Kwajalein, een eiland dat met een lengte van ca. 4 km en een gemiddelde breedte van 800 meter de vorm heeft van een boemerang (zie kaart VI op pag. 76), hadden de japanners op de uiteinden zware artilleriebatterijen geïnstalleerd, de lagune bestreken zij met machinegeweren en de oceaankust zowel met machinegeweren als met veldbatterijen waarvan een deel ook in de richting van de lagune kon vuren. Op het eiland bevonden zich voorts 40 bunkers, langs de gehele kust liepen loopgraven en was een betonnen muur gebouwd, bovendien waren op het eiland tankgrachten gegraven. Langs de lagunekust bevond zich tenslotte een prikkeldraadversperring. Kwajalein, Burton en enkele kleinere eilanden in het zuidelijk deel van het Kwajalein-atol werden verdedigd door ongeveer vijfduizend militairen: ca.zes-en-dertighonderd japanners, ca.veertienhonderd Koreanen.
XCBehalve op het Kwajalein-atol bezaten de japanners eind '43 nog vliegvelden of marinevliegkampen op negen andere atollen die meer aan de rand van de Marshall-groep gelegen waren (daarvan waren Wotje en Maloelap de belangrijkste), en de eerste vraag waarvoor Nimitz kwam te staan toen hij eenmaal van de Joint Chiefs of Staff opdracht gekregen had, een of meer eilanden in de groep te veroveren, was dan ook, welk eiland of welke eilanden dat dienden te zijn. Uiteraard moesten dat eilanden zijn waarop vliegvelden in gebruik konden worden genomen - de zin van de greep naar de Marshall-groep was immers om van daaruit met de onmisbare steun van legervliegtuigen een verder oprukken in westelijke richting mogelijk te maken.
XCAanvankelijk was Nimitz niet van plan, het centraal gelegen Kwajalein-atol te veroveren, maar toen uit een luchtfoto bleek dat op het eiland Kwajalein een startbaan al voor ruim twee-derde klaar was, wijzigde hij zijn standpunt: het moest Kwajalein worden. De meesten van de officieren van zijn staf en van zijn onderbevelhebbers achtten dit onaanvaardbaar riskant maar Nimitz handhaafde zijn beslissing. Hij was er van overtuigd dat hij, voor het tot een landing op het Kwajalein-atol kwam (in eerste instantie wilde hij daar de eilanden Kwajalein en Roi-Namoer veroveren), de japanse luchtmacht uit de Marshall-groep zou hebben verdreven en dat hij, hetgeen inderdaad het geval bleek te zijn, de7
1 In '42 en '43 hadden de Japanners op Kwajalein Amerikaanse krijgsgevangenen aan het werk gezet. In oktober '43 waren er nog ca. honderd over; die werden op de 7de allen vermoord.
50 km. Ra; Jaco~:xamoer .. ~ .d? Ivan" ,~.rnold -.",~, ) Cahen°"-',," 1 o \. Chaunceyj '\ B Cecil] ennett fartJr Carlos" Burton Carlson Kwajalein Gadfrey~ V. Het Kwajalein-atol Roi, Namoer en Kwajalein u/aren de enige oorspronkclijtee namen die de Amerikanen in hun militaire stukken handhaafden - alle overige vervingen zij' door andere, beginnend met een A, een B, een C, enzovoort, en daarbij' gillgen zij' van Roi-Namoer uit het atol kloksgewijs rond, Alle bewoonde eilanden van het atol werden successievelijk bezet
XCJapanners juist op het Kwajalein-atol zou verrassen,'
XCDe belangrijkste lessen die hij en anderen uit de campagne op de Gilbert-eilanden hadden getrokken, waren dat de landingseenheden sterker moesten zijn door de inzet van meer amfibische vaartuigen, dat de operaties van de luchtmacht beter in het geheel moesten worden ingevoegd en, vooral, dat de Japanners op de te veroveren eilanden veel zwaarder moesten worden beschoten, door scheepsgeschut zowel aan de zee- als aan de lagune-zijde en bovendien door veldgeschut (lichte en zware houwitsers) van dicht bij de te veroveren eilanden gelegen kleine eilanden, Aldus werden de operaties opgezet die de Amerikanen heer en meester moesten maken van de eilanden Roi-Namoer en Kwajalein - wij zullen ons nu verder tot het eiland Kwajalein beperken,
XCDe lagune kon men daar binnenvaren door een opening tussen de kleine eilanden Carter en Cecil (zie kaart V hierboven) en het kleinewaarvan de lagune bij uitstek geschikt was als ankerplaats voor een van de drijvende vlootbases van de
1 Nimitz besloot bovendien om op de dag waarop op Kwajalein zou worden geland, het in het zuidoosten van de Marshall-groep gelegen Majoero-atol te bezetten (er werd daar slechts één Japanner aangetroffen: een onderofficier van de Japanse marine)
eiland Carlson ten noordwesten van Kwajalein was bij uitstek geschikt om er de houwitsers op te stationeren. Carter, Cecil en Carlson alsook het bij Carlson gelegen eiland Carlos moesten dus veroverd worden voordat de landing op het eiland Kwajalein zou plaatsvinden. Landing waar? Bij gunstige weersomstandigheden en bij hoog water was de uiterste westpunt het geschiktst, o.m. omdat het rif waar men bij hoog tij overheen zou moeten varen (maar mogelijkerwijs hadden de japanners daar obstakels aangebracht) pas ca. 100 meter uit de kust begon - nadelig zou zijn dat op dit kustgedeelte dat niet meer dan ca. 400 meter breed was, slechts twee batalj ons tegelijk zouden kunnen landen; hadden die bataljons evenwel een bruggehoofd gevormd, dan konden andere bataljons van dat bruggehoofd uit de japanners naar het andere einde van het eiland terug gaan drijven.
XCDe verovering van Rei-Namoer werd aan de nieuw-gevormde 4th Marine Division toevertrouwd, die van Kwajalein (en van Carter, Cecil, Carlson en Carlos) aan de 7th Infantry Division een leger-divisie met een totale sterkte van twee-en-twintigduizend man, waarvan verscheidene delen al in de strijd gehard waren: zij hadden in mei '43 Attoe in de Aleoeten op de japanners heroverd. Deze divisie was uit de Aleoeten naar de Hawaii-eilanden overgebracht en had daar een grondige training ontvangen in de oorlogvoering in de tropen en in het gebruik van landingsvaartuigen. Op een van de eilanden in de Hawaii-groep waren japanse bunkers nagemaakt - er werd de infanteristen geleerd hoe zij die met steun van tanks het beste konden aanvallen. Aan elke landingsgroep werd nog op Hawaii een Z.g. share-party toegevoegd die de beschikking kreeg over vijf tractoren, een kraan, een verlichtingseenheid, een zware trekkabel met een motor, negen vrachtauto's, 300 meter strandnet en een luidspreker-systeem. Van belang was nog dat voor de landingen op het Kwajalein-atol nieuwe hulpmiddelen beschikbaar waren: verbeterde amfibische tanks, nieuwe kanonneerboten die doelen op I 000 meter afstand met 72 raketten konden raken, en nieuwe amfibische vaartuigen, de Dukws, waarvan een aantal gepantserd was. Nàg een nieuwelement werd geïntroduceerd: een marinevaartuig dat tijdens de strijd als hoofdkwartier van de bevelvoerende admiraal en de bevelvoerende generaal zou dienen.' Tijdens de landing op de Gilbert-eilanden was dat hoofdkwartier
1 Zulk een apart hoofdkwartier was door de Amerikanen voor het eerst gebruikt bij de landing, begin september '43, in de Golf van Salerno bezuiden Napels, door de Britten al tien maanden eerder: bij de landingen in Noord-Afrika, begin november '4 2.
op een slagschip gevestigd geweest maar toen was gebleken dat de afgevuurde zware salvo's het radioverkeer ernstig hinderden. juist dat verkeer moest perfect functioneren. De Signal Company van de 7de divisie telde niet minder dan zeshonderd officieren en manschappen - zij waren in groepen verdeeld die aan de landingseenheden waren toegevoegd, en bovendien waren dertien teams gevormd die als enige taak hadden, de verbindingen met de aanvallende Amerikaanse vliegtuigen te onderhouden. Speciale zorg werd besteed aan de verpakking van alles wat de gelande troepen nodig zouden hebben: munitie voor acht, voedsel en drinkwater voor vijf dagen. Dat werd, voorzover het niet door de infanteristen meegedragen werd, verpakt in drijvende, van wielen voorziene standaardeenheden waarvan de 7de divisie er meer dan 7 000 toegewezen kreeg. Tenslotte vermelden wij dat de bevelhebber van die divisie een speciaal bezoek bracht aan het eiland in de Gilbert-groep waar het hevigst was gevochten: hij kreeg daar te zien hoe de japanners zich verdedigd hadden en hem werd uiteengezet welke fouten aan Amerikaanse kant gemaakt waren.
XCBegin december '43 werden de japanse stellingen op het Kwajaleinatol aangevallen door bijna 250 vliegtuigen die van Amerikaanse vliegkampschepen waren opgestegen. Een deel van die vliegtuigen droeg zorg voor het maken van verkenningsfoto's - nadien werden dagelijks nieuwe gemaakt door legertoestellen die van vliegvelden op Makin en Tarawa in de Gilbert-eilanden gebruik maakten.' Later in december werden de overige japanse vliegvelden en -kampen in de Marshall-groep zwaar geteisterd en in januari werden die aanvallen voortgezet. Inmiddels naderden grote convooien, afkomstig van San Diego op de Amerikaanse westkust (daar was de qth. Marine Division ingescheept), van de Hawaiieilanden, van de Fidji-eilanden en van Samoa, de Marshall-groep. Op 27 januari was daar nog maar één vliegveld beschikbaar: dat op Roi-Namoer, maar de japanners hadden geen enkel toestel meer over dat zij in de lucht konden brengen. Al hun vliegtuigen waren vernietigd door toestellen van veertien Amerikaanse vliegkampschepen (twee oude, twaalf nieuwe) die in de Marshall-groep opereerden in vier eskaders waarvan o.m. zes nieuwe slagschepen en twee nieuwe zware kruisers deel uitmaakten. Die smaldelen teisterden op 27 januari de twee atollen waar de japanners het sterkst waren, Watje en Maloelap. D-Day was toen bepaald op de j rste, Op de zçste en op de joste werden Roi-Namoer, Burton en Kwajalein
XCI Er werden, als steeds, ook verkenningsfoto's gemaakt door Amerikaanse onderzeeboten.
aan ongekend hevige vloot- en luchtbombardementen onderworpen en die bombardementen werden op D-Day voortgezet. Onder dekking van vier oude slagschepen, drie zware kruisers, een-en-twintig torpedobootjagers, drie lichte vliegkampschepen en vier mijnenvegers (en daarbij voegden zich op 30 januari nog acht nieuwe slagschepen en twaalf jagers) waren toen zeventien transportschepen, twaalf landingsschepen voor infanteristen en zestien voor tanks bij het eiland Kwajalein gearriveerd.
XCIn de nacht van de joste op de 3 r ste voeren kleine detachementen van de 7de divisie op Carter en Cecil af, de mannen in groene uniformen met zwartgemaakte gezichten en met op de rug witte identificatietekens, Op Carter en Cecil bevonden zich maar weinig Japanners die allen gedood werden - nadien kon het kanaal tussen de twee eilanden veilig gebruikt worden: twee Amerikaanse torpedobootjagers voeren de lagune op.'
XCEveneens in de vroege uren van de j rste landden de Amerikanen op de eilanden Carlos en Carlson, telkens met een heel bataljon; een derde werd in reserve gehouden maar behoefde niet ingezet te worden. Ook op die twee eilanden werden maar weinig Japanners aangetroffen die allen uitgeschakeld werden. Het gevolg was dat de in allerijl in positie gebrachte Amerikaanse houwitsers op 3 I januari van drie uur 's middags af de Japanse stellingen op het eiland Kwajalein onder vuur namen - elke batterij richtte zijn zware granaten op een eigen groep doelen; of de salvo's goed lagen, werd door luchtverkenners waargenomen. Het vuren werd in de nacht van 3 I januari op I februari voortgezet en ook de zware eenheden van de Pacific-vloot zetten toen hun beschietingen voort.
XCEr was op de j rste nog een speciale voorzorgsmaatregel getroffen: onder vuurdekking van Amerikaanse vlooteenheden stelden demolitiedetachementen bij eb een onderzoek in of zich op of bij het rif waar de Amerikaanse landingseenheden bij vloed overheen moesten varen, obstakels bevonden; die werden niet aangetroffen. Mijnen waren er evenmIn.
XCOp D+ 1, I februari dus, begonnen de eerste twee bataljons die op het eiland Kwajalein moesten landen, in de ochtenduren in hun lan
1 Het voor Cecil bestemde detachement landde door een vergissing in het donker eerst op het eilandje Chauncey (zie kaart V op pag. 72). Het trof daar een door de Japanners op het rif achtergelaten vaartuig aan waarin zich 75 geheime Japanse kaarten bevonden van diverse lagunes en havens van de eilandengroepen in de schrijft Morison, (Morison: p. 255).
XCI km.km.VI. De verovering van het eiland Kwajalein De Amerikanen landden op 1 februari '44 op de westpunt van het eiland en hadden het op de middag van de 4de geheel in handen Donkergrijs: speciaal versterkte japanse verdedigingszones
XCdingsboten het eiland te naderen, dwars door zware regenbuien heen. De mortieren van het eiland Carlson en het scheepsgeschut bleven vuren - er waren punten in de japanse verdediging waar per seconde twee zware granaten ontploften. Tot twee minuten voor de landing werd dat vuren volgehouden - toen begonnen de voorste landingsboten de japanners met vlammenwerpers te bestoken. Om half tien precies gingen de eerste Amerikanen aan land en binnen een kwartier bevonden zich daar, het door de japanners uitgebrachte vuur ten spijt, vier landingsgroepen. De dichtstbijgelegen japanse bunkers werden de een na de ander uitgeschakeld en er werd onmiddellijk begonnen, een telefoonkabel naar Carlson te leggen om aanwijzingen te kunnen geven aan de daar geplaatste houwitsers. Zich oostwaarts verder werkend hadden de Amerikanen (om
van de gevolgen van de beschietingen die het terrein onherkenbaar hadden veranderd. 'The entire island looked', aldus een van de Amerikaanse militairen, 'as if it had been picked up to 20 000 feet and then dropped.' I Tegen de avond hadden de zes bataljons van de 7th Infantry Division, hier en daar geholpen door Koreanen die bereidwillig inlichtingen gaven, een kwart van het eiland Kwajalein in handen. Zij beschikten toen over 62 tanks en 5 stukken mobiel geschut.
XCIn de nacht van de r ste op de zde februari moesten felle Japanse tegenaanvallen in gevechten van man tegen man afgeslagen worden. Ook op de zde en de jde werd, terwijl de Amerikanen gestadig oprukten, hier en daar hevig gevochten, maar de Japanners hadden, gegeven de enorme vuurkracht van de Amerikanen, geen kans om zich te handhaven. In de ochtend van de ade was drie-kwart van het eiland door de Amerikanen veroverd en om vier uur 's middags was de strijd ten einde. Diezelfde dag was Burton, waar daags tevoren dezelfde bataljons geland waren die eerst Carlson en Carter veroverd hadden, in Amerikaanse handen.
XCDe operaties ter verovering van de zuidelijke eilanden van het Kwajalein-atol kostten de Amerikanen vijf-en-zestig gesneuvelden en ruim tweehonderdvijftig gewonden. Van de ca. veertienhonderd Koreanen bleven honderdzeven-en-twintig in leven, van de ca. vijfduizend Japanners negen-en-zeventig.
XCAangezien de beschikbare Amerikaanse reserves bij de strijd om zuidKwajalein niet ingezet waren, besloot Nimitz, prompt in één ruk ook nog het dichtst bij de Marianen gelegen atol van de Marshall-groep te veroveren: Eniwetok (zie kaart IV op pag. 70), waar eveneens een vliegveld was. Op de drie belangrijkste eilanden van het atollandden mariniers en infanteristen op 17, resp. 18 en 22 februari en ook hier was de strijd na enkele dagen, of zelfs na enkele uren, ten einde. De Amerikaanse verliezen waren ongeveer even groot als op zuid-Kwajalein; van de ca. drieduizendvijfhonderd Japanners en Koreanen werden slechts zes-enzestig krijgsgevangen gemaakt - alle overigen sneuvelden.
XCDe samenwerking tussen de Amerikaanse zee-, land- en luchtstrijdkrachten was zowel bij de acties tegen Kwajalein als bij die tegen Eniwetok perfect geweest en aan de tactiek die bij de landingen was toegepast, behoefde niets meer verbeterd te worden. Van de atollen uit welke de Amerikanen terzijde hadden laten liggen, konden de Japanners verder niets ondernemen. In maart en april werden de op verschillende eilanden veroverde vliegvelden door de Amerikanen in gebruik geno
XC1 Aangehaald in Crowl en Love: Seizure of the Gilberts and Marshal/s, p. 232.
men. De daar gestationeerde legerbommenwerpers droegen er o.m. zorg voor dat de grootste Japanse marinebasis in dit deel van de Pacific, Truk in de Marianen, gebombardeerd werd zolang de oorlog tegen Japan nog voortduurde.
XCDe in de Marshall-groep ondernomen offensieve operaties waren tactisch uitnemend uitgevoerd en brachten de joint Chiefs of Staff een flinke stap verder op de weg naar het strategisch doel dat zij zich hadden gesteld. Admiral King zond van Washington uit' all hands concerned with the Marshall Islands operation' de volgende boodschap: 'Wel! and smartly done. Carryon.' I
XCHet waagstuk van de landingen op de Gilbert-eilanden was gelukt, toen de Geallieerde oorlogsleiders elkaar eind november '43 in Cairo ontmoetten, vervolgens in Teheran confereerden met Stalin en tenslotte onderling en met Tsjiang Kai-sjek nieuwe besprekingen voerden, opnieuw in Cairo.
XCIn Teheran werd, gelijk reeds vermeld, aan Stalin toegezegd dat in mei '44 de grote Geallieerde landing in West-Europa zou plaatsvinden, en werd door de Russische dictator meegedeeld dat hij aan het einde van de oorlog met Duitsland zou gaan deelnemen aan de oorlog met Japan. In Cairo waren de gesprekken met Tsjiang Kai-sjek moeilijk: hij eiste een enorme uitbreiding van de Geallieerde steun - die eis werd afgewezen; ten eerste was de Ledo-weg nog steeds niet voltooid en ten tweede werd betwijfeld, nu ook door president Roosevelt, of de Chinese maarschalk van de hulp die hem, als in '42 en '43, door de lucht moest worden toegezonden, een effectief gebruik zou maken. Wat de oorlog tegen Japan betrof, was de voornaamste conclusie die in Cairo door Roosevelt, Churchill en de Combined Chiefs of Staff werd bereikt, dat het, nu de landingen op de Gilbert-eilanden met succes waren bekroond, de Pacific Fleet voortdurend werd versterkt, het Amerikaanse overwicht ter zee en in de lucht steeds groter werd en de Amerikaanse onderzeeboten met hun nieuwe torpedo's ware slachtingen aanrichtten onder de Japanse vrachtschepen en tankers, irreëel was om er van uit te gaan dat Japan pas drie jaar na Duitsland verslagen kon worden - anderhalf jaar leek haalbaar. Van belang was daarbij dat de Amerikaanse luchtmacht spoedig
XC1 Aangehaald in Morison: Aleutians, Gilberts and Marshalls, p.
de beschikking zou krijgen over aanzienlijke aantallen B-2g'S: viermotorige zware bommenwerpers die een bereik hadden van bijna 2500 kilometer. In Europa waren die niet nodig maar in de oorlog tegen het voorshands nog zo verweg liggende japan konden zij goed worden gebruikt. Waar moesten zi] dan gestationeerd worden? Conform eerdere plannen hadden de Army Air Farces in augustus '43 in Quebec voorgesteld, de B-2g'S van vliegvelden in Nationalistisch China uit te laten opereren tegen doelen in japan en Mandsjoerije - dat was goedgekeurd, maar aangezien hieruit voortvloeide dat enorme aanvullende luchttransporten uit Brits-Indië naar die vliegvelden zouden moeten plaatsvinden (voor elke vlucht van één bommenwerper zou men met transporttoestellen 40 ton aan bommen, vliegbenzine en tal van andere goederen moeten aanvoeren)', werd overwogen of men de B-2g'S niet beter kon stationeren op eilanden in de Pacific, waar voor hun bevoorrading kon worden gezorgd door schepen. Enkele eilanden in de Marianen-groep kwamen daarvoor in aanmerking en men kwam tot de slotsom dat, als die eilanden eenmaal waren veroverd, de bombardementen een maand of tien later een aanvang konden nemen; daartoe zouden de in China gestationeerde B-2g's via Brits-Indië en Australië naar de Marianen dienen te vliegen ter aanvulling van andere toestellen die rechtstreeks uit de Verenigde Staten zouden komen.
XCDit plan werd in Cairo goedgekeurd." Er werden toen al bij Calcutta en in Nationalistisch China de nieuwe grote vliegvelden aangelegd waarvan de B-29 's en enkele duizenden, tot transporttoestellen verbouwde B-25'S gebruik zouden maken. Van China uit zouden de B-2g'S in juni '44 beginnen te opereren maar als gevolg van de toevoermoeilijkheden en de weersomstandigheden zouden zij tot februari '45 slechts ruim 1000 vluchten uitvoeren en daarbij aan de japanse bedrijven in Mandsjoerije en in japan veel minder schade toebrengen dan waarop was gehoopt - bovendien zouden hun operaties er toe leiden dat de japanners zich in China meester maakten van de gebieden waar de
1 Er was nagegaan of men van Brits-Indië uit een betere weg en een aardolieleiding naar Tsjoengking kon aanleggen maar de stafofficieren die die denkbeelden hadden onderzocht, waren tot a" conclusie gekomen dat het overbrengen van de daarvoor benodigde materialen en werktuigen een scheepsruimte zou vergen die men niet kon missen. 2 MacArthur en Nimitz hadden bepleit dat men de in Australië zou stationeren teneinde van daaruit vooral de aardolie-installaties van Palembang aan te vallen, maar dat denkbeeld was door generaal Arnold en zij n staf verworpen: zij wilden prioriteit geven aan aanvallen op industriële doelen in Japan en Mandsjcerije.
nieuwe vliegvelden lagen en dat zij (duidelijk was dat de Amerikanen op China afstevenden) belangrijke punten aan de kust van Zuid-China gingen bezetten.
XCLangs welke route moest de Amerikaanse macht China bereiken?
XCIn de eerste maanden van '44 werd in Washington, ter voorlichting van de joint Chiefs of Staf!, door de eerder genoemde lichamen: het joint Strategie Survey Committee en het joint War Plans Committee, nauwkeurig overwogen welke route de beste zou zijn. Sommige stafofficieren betoogden daarbij dat het aanbeveling verdiende om alle krachten te concentreren op een even grootscheepse als gedurfde operatie welke Japan volledig zou verrassen: een landing op het zuidelijke hoofdeiland van Japan, Kioesjoe, maar dat werd door de meesten van hun collega's te riskant geacht. Eerst landen in China dus, maar van waaruit? MacArthur deed weten dat daar slechts één gebied voor in aanmerking kwam, de Philippijnen Admiral King evenwel en alle officieren van zijn staf waren van mening dat men de Philippijnen links moest laten liggen en diende te landen op Formosa. De deskundigen van het militaire transportwezen, t.w. de stafofficieren van de Army Service Farces, konden er accoord mee gaan dat een landing op Formosa zou plaatsvinden, maar, betoogden zij, daar zou men zoveel troepen moeten inzetten dat hun rechtstreekse aanvoer dwars over de Pacific onmogelijk was - men moest hen eerst mèt al hun voorraden concentreren op de Philippijnen. bijvoorbeeld op Luzon.
XCOp 12 maart '44 namen de joint Chiefs of Staff de beslissingen die voorshands het verdere verloop van de oorlog in de Pacific zouden bepalen. Aan Nimitz droegen zij op, er zorg voor te dragen dat hij (zie kaart III op de pag.'s 58-59) op 15 juni op de Marianen en, Truk latend voor wat het was, op 15 september op de Palau-eilanden zou landen. Voordien zou de Pacific Fleet steun moeten verlenen aan een grote voorwaartse sprong van MacArthur die, zich niets aantrekkend van de sterke Japanse legereenheden die zich nog langs een groot deel van de noordkust van Nieuw-Guinea bevonden, op 22 april moest landen bij Hollandia op Nederlands-Nieuw-Guinea. De Pacific Fleet zou dan naar de Central Pacific Area terugkeren om de verovering van de Marianen en de Palau-eilanden mogelijk te maken en terwijl deze in voorbereiding was, diende MacArthur verder westwaarts gelegen punten op en bij Nederlands-Nieuw-Guinea te bezetten. Op 15 november tenslotte diende MacArthur te landen op Mindanao, het' zuidelijke grote eiland van de Philippijnen, zulks onder dekking van de Pacific Fleet, aangezien aangenomen moest worden dat de Japanners hun slagvloot in de strijd zouden
werpen om de dodelijke bedreiging van de afsluiting van de Nanjo te voorkomen.
XCInderdaad, MacArthur landde op de voorgeschreven datum bij Hollandia - het opruimen van de vele duizenden japanse militairen die toen nog verder oostelijk aan de kust van Australisch-Nieuw-Guinea zaten, liet hij aan de Australiërs over die daar eenjaar later nog mee bezig waren. Hollandia bleek in zoverre niet gelukkig gekozen dat het er niet mogelijk was, vliegvelden voor bommenwerpers aan te leggen. Op het eiland Biak (zie kaart II op de pag.'s 16-17) lag een groot japans vliegveld - dus moest dat eiland veroverd worden. Midden mei gingen MacArthurs troepen er tot een landing over; pas na vier weken strijd met ca. tienduizend er gestationeerde japanners hadden zij het volledig in handen. Op Biak volgde op 2 juli het kleine eilandje Noemfoor, op Noemfoor op 30 juli de plaats Sansapor op de Vogelkop van Nieuw-Guinea. Overal, maar vooral bij Hollandia, werden grote depots gevormd om de sprong naar Mindanao mogelijk te maken. Uiteraard was het wenselijk om de Amerikanen die daar zouden landen, te steunen met lichte bommenwerpers en met jagers - waar deze te baseren? Besloten werd daartoe te landen op een eiland in de noordelijke Molukken, Morotai.
XCInmiddels was Nimitz precies op de voorgeschreven datum, 15 juni, overgegaan tot de landing op Saipan en Tinian, de twee eilanden in de Marianen waar de vliegvelden voor de B-29'S moesten worden aangelegd. Bijna een maand lang werd er hevig gevochten - vijf-en-negentig van elke honderd japanse militairen sneuvelden, de Amerikanen verloren van de bijna tachtigduizend man die zij aan land zetten, zeventienduizend aan doden en gewonden. japan leed hier evenwel ook ernstige verliezen ter zee. Een deel van de zware eenheden die op Singapore gebaseerd waren, ging uit de Zuidchinese Zee dwars door de Philippijnen naar de Marianen op weg - de Amerikanen die door gedecodeerde radioberichten precies wisten welke route het japanse smaldeel zou nemen, iieten het schaduwen door Amerikaanse onderzeeboten en toen de japanners de Marianen bereikten, lagen de vliegkampschepen van Nimitz en Halsey op hen te wachten. Drie japanse vliegkampschepen werden tot zinken gebracht, vier zwaar beschadigd en de japanners verloren bovendien in luchtgevechten ca. driehonderd van de beste oorlogspiloten die zij nog over hadden.
XCEen maand na de landing in de Marianen volgde die op het Amerikaanse eiland Goeam dat kort na het uitbreken van de oorlog in de Pacific door japan was veroverd. Ook op Goeam vond hevige strijd plaats - de japanners hadden er meer dan vijftigduizend gesneuvelden; ruim drie
duizend Japanners werden krijgsgevangen gemaakt.
XCAl deze successen droegen er toe bij dat Admiral King, een zeer vasthoudend man die zich beschouwde als de enige die in '42 geweten had hoe men Japan zou kunnen verslaan, met kracht de verwezenlijking van het denkbeeld ging bepleiten waarvoor hij in de eerste drie maanden van '44 bij zijn collega's onvoldoende steun had gevonden: de landing op Formosa in plaats van die op de Philippijnen. Binnen de joint Chiefs of Staff viel geen overeenstemming te bereiken - nu moest de beslissing genomen worden door de Amerikaanse opperbevelhebber, de president. Roosevelt vloog eind juli naar Hawaii en confereerde er in Pearl Harbor met MacArthur en Nimitz, die Kings denkbeelden had overgenomen. MacArthur zette uiteen dat men in de Philippijnen niet diende te landen op Mindanao maar op het eiland waarop de hoofdstad, Manila, lag: Luzon; aan die landing op Luzon diende evenwel een landing op het kleinere eiland Leyte vooraf te gaan dat (zie kaart III op de pag.'s 58-59) tussen Luzon en Mindanao ligt. Hij herinnerde Roosevelt er aan dat van '42 af aan de Philippino's beloofd was dat de Verenigde Staten hen zo spoedig mogelijk zouden bevrijden - wat bleef van Amenka's naam over als die belofte werd geschonden? Nimitz gaf toe dat het verstandig was, eerst op Leyte en daarna pas op Luzon te landen, maar voor de Pacific Fleet was, zei hij, een landing op Formosa gemakkelijker omdat de Japanse vloot in de onoverzichtelijke wateren van de Philippijnen een koers kon gaan volgen die men misschien moeilijk op tijd zou ontdekken. MacArthur reageerde daarop met uiteen te zetten dat, zo Formosa misschien gemakkelijker was voor de Amerikaanse vloot, Luzon, naar hij verwachtte, gemakkelijker zou zijn voor het Amerikaanse leger. Roosevelt nam, zoals wel vaker geschiedde, geen duidelijke beslissing. Hij zei dat hij een landing op Formosa niet wilde uitsluiten maar verzekerde MacArthur dat de Philippijnen in elk geval niet vergeten zouden worden. Dat stelde MacArthur gerust - hij werd dan ook diep geschokt toen hij na terugkeer naar zijn hoofdkwartier een bericht ontving uit Washington dat de joint Chiefs of Staff, na alles opnieuwoverwogen te hebben, besloten hadden dat hij op 10 september op Morotai moest landen en op 15 november op één punt op Mindanao en dat hij met steun van de onder Nimitz ressorterende strijdkrachten op 20 december aan land moest gaan op Leyte - Luzon werd niet genoemd. Onmiddellijk protesteerde hij bij Marshall. 'The initial major strategic objective in the Far East is', schreef hij deze op 3 augustus "
XC1 Aangehaald in Hayes, p. 611-12.
'the Philippines and Luzon is the most important element thereof. This objective is of first importance not only strateçically but from the higher viewpoint of national policy ... 77u occupation of the Philippines and the establishment of bases is an essential prerequisite to any campaign in the Fay East that will employ large numbers of troops ... The Philippine Archipelaço is American territory which tue failed adequately to defend with the resultant loss and untold suffeYing of its loyal people and the death of many thousands of its soldiers and civilians. It is a national obligation to recover the Philippines at the earliest possible date' en wij voegen hieraan toe dat MacArthur het óók als een Amerikaanse verplichting zag om Nederlands-Indië, deel van het grondgebied van Amerika's bondgenoot Nederland, zo spoedig mogelijk te bevrijden.
XCToen de Combined Chiefs of Staff midden september met Roosevelt en Churchill samenkwamen, opnieuw in Quebec, had zich een belangrijk nieuw feit voorgedaan: Halsey was op 12, 13 en 14 september met zijn vliegkampschepen de wateren van de Philippijnen binnengedrongen, had tot zijn verrassing geconstateerd dat de Japanners er nog maar weinig vliegtuigen in de lucht konden brengen en had de indruk gekregen dat er op Leyte maar een gering aantal Japanners was - kon men dan niet beter Mindanao links laten liggen en op 20 oktober inplaats van 20 december op Leyte landen? De joint Chiefs of Staf! namen onmiddellijk dit denkbeeld over: van Quebec uit werd MacArthur geïnstrueerd dat hij op 20 oktober op Leyte aan land moest gaan.
XCVijfweken tijd had MacArthur om die landing voor te bereiden. Wel te verstaan: het ging niet om Leyte alleen, het kwam er vooral op aan om daar voldoende strijdkrachten te concentreren teneinde vervolgens op Luzon te landen. Het was de grootste operatie die MacArthurs staf ooit had moeten voorbereiden: er moesten op Leyte meer dan tweehonderdduizend militairen aan land worden gezet met meer dan 2 miljoen ton aan voorraden, waarop dan elke maand meer dan 300000 ton moest volgen. Zulks vergde dat enkele honderden troepen- en transportschepen, die van negen verschillende bases afkomstig zouden zijn, precies op tijd bij Leyte zouden arriveren. Het lukte. De Amerikaanse voorhoede ging er op 20 oktober aan land. Zodra het nu tot de Japanners doordrong dat een grote Amerikaanse landingsvloot, gedekt door een flink deel van de Amerikaanse vloot onder bevel van Halsey, Leyte naderde, stelden zij een listig schema in werking, dat gebaseerd was op de verwachting dat de Amerikanen het in elke zeeslag vooral gemunt zouden hebben op de Japanse vliegkampschepen. Zij splitsten hun vloot in drieën: zes vliegkampschepen die geen vliegtuigen aan boord hadden, kregen opdracht
zijn zwaarste eenheden van Leyte weg te lokken - terwijl hij op die vliegkampschepenjacht maakte, zouden de twee andere Japanse eskaders met al hun slagschepen en kruisers een eoncentrische aanval uitvoeren op de enorme Amerikaanse transportvloot die bij Leyte lag en die dan nog maar door relatief zwakke Amerikaanse eenheden zou worden beschermd. Inderdaad ging Halsey achter de Japanse vliegkampschepen aan - hij bracht er vier tot zinken. Van de twee andere Japanse smaldelen wist één Leyte te naderen. Het had er met het zware geschut van zijn slagschepen korte metten kunnen maken met MacArthurs transportvloot maar de bevelhebber van het betrokken smaldeel, die moedige aanvallen van lichte Amerikaanse eenheden moest afslaan en geplaagd werd door het besef dat hij maar weinig stookolie had, gelastte op het kritieke moment de aanval af en voer weg, waarna hij op zijn beurt zwaar werd geteisterd door Halsey's vloot. De Japanners verloren behalve de vier vliegkampschepen die wij al vermeldden, drie slagschepen, tien kruisers en negen torpedobootjagers. De kracht van hun slagvloot was gebroken.
XCDat laatste betekende niet dat de strijd op Leyte ten einde was. De opperbevelhebber van de Nanjo-legergroep, veldmaarschalk Teraoetsji, die nu zijn hoofdkwartier in Manila had', gaf opdracht het kleine Japanse garnizoen op Leyte snel te versterken en er de Amerikanen tevens aan te vallen met alle vliegtuigen die men nog in de lucht kon brengen. Tussen 23 oktober en II december gingen van andere eilanden in de Philippijnen negen convooien naar Leyte onderweg - vier van elke vijf Japanse transportschepen werden tot zinken gebracht>, maar met dat al slaagden de Japanners er in, hun troepenmacht op Leyte tot drie-en-twintigduizend man uit te breiden. Er werd gevochten tot eind december. Niet veel meer dan tweehonderd Japanse militairen werden krijgsgevangen gemaakt, alle overigen sneuvelden.
XCDe B-29'S gingen van Saipan en Tinian uit (daar streken in februari '45 ook de eskaders neer die in China gestationeerd waren geweest) de nieuwe tactiek toepassen. Stadscentrum na stadscentrum ging nu in Japan in vlammen op. Tokio werd het zwaarst geteisterd in de nacht van 9 op ro maart '45. Er ontstonden z.g. vuurstormen zoals die welke in juli en augustus '43 in Hamburg ca. vijf-en-veertigduizend en midden februari '45 in Dresden tussen de vijf-en-dertig en veertigduizend mensenlevens hadden gevergd, maar in Tokio waren het er nog meer: ca. tachtigduizend Japanners kwamen door die ene aanval om het leven. Eind juli zouden die Amerikaanse bombardementen tot de dood van bijna honderdnegentigduizend Japanners hebben geleid en zou het cijfer van de zwaargewonden zijn opgelopen tot een kwart miljoen en dat van diegenen die hun behuizing en al hun bezittingen verloren hadden, tot negen miljoen.
XCBegin februari '45 confereerden Roosevelt en Churchill bijna een week in Jalta op de Krim met Stalin. Deze zei nu dat hij uiterlijk drie maanden na het einde van de oorlog met Duitsland deel zou gaan nemen aan de oorlog met Japan, en verklaarde voorts dat dedesgewenst mede van het Siberische kustgebied ter hoogte van Sachalin uit konden gaan opereren, waar zij dichter bij de grote Japanse bevolkingscentra zouden zijn. Voor dat alles eiste hij een prijs: Buiten-Mongolië (zie kaart III op de pag.'s 58-59) moest onder Russische invloed komen, het Rode Leger moest Mandsjoerije mogen bezetten, Port Arthur moest weer een Russische marinebasis worden en de door Japan in r875 verworven Koerilen
eilanden alsmede de zuidelijke helft van Sachalin, welke het keizerlijk Rusland na de verloren Russisch-japanse oorlog van 1904-05 aan japan had moeten afstaan, moesten weer Russisch gebied worden. Die prijs werd door Roosevelt vlot betaald; een belangrijke overweging daarbij was dat zijn Joint Chiefs of Staff hem hadden meegedeeld dat men, zo nog een veldtocht tegen de japanners op het vasteland van Azië nodig was, daarbij de hulp van het Rode Leger niet kon ontberen. Met betrekking tot Buiten-Mongolië en Mandsjoerije had Roosevelt toezeggingen gedaan die, aangezien beide gebieden tradition eel onder Chinese invloed hadden gestaan of zelfs deel van China waren geweest, Tsjiang Kai-sjek, naar te voorzien viel, pijnlijk zouden treffen - deze werd dan ook niet ingelicht.
XCIn de eerste vier maanden van '45 werden de operaties ingezet die de Joint Chiefs of Staff begin oktober '44 aan MacArthur en Nimitz hadden gelast: MacArthur landde op 9 januari op Luzon en Nimitz liet op 19 februari Iwo Jima en op I april Okinawa bestormen. In alle drie de gevallen duurde de strijd door de hardnekkige tegenstand welke de japanners boden, veel langer dan was voorzien; op Iwo jima en op Okinawa leden de Amerikanen zware verliezen, terwijl zowel bij die twee eilanden alsook bij Luzon tevens verscheidene Amerikaanse vlooteenheden ten onder gingen door de inzet van de japanse Kamikaze vliegtuigen. 1 Op Luzon trok MacArthurs voorhoede op 3 februari Manila binnen. De bevelhebber van het Japanse leger op de Philippijnen had de stad tot open stad verklaard en had zich met zijn troepen in het binnenland teruggetrokken maar ongeveer dertigduizend japanse militairen (marinepersoneel en mariniers) waren er achtergebleven teneinde de haven tepiloten slaagden slechts weinigen (volgens de Japanse historicus Saboero Ienaga één tot drie) er in, een Geallieerd
1 In de Middeleeuwen was Japan eens beschermd gebleven tegen een grote Chinese invasie doordat de Chinese vloot was uiteengeslagen door een typhoon, welke toen in Japan was aangeduid als 'de goddelijke wind', Die naam werd gegeven aan de vliegtuigen welker piloten de opdracht hadden, zich mèt hun vliegtuig en zijn bommenlast op een Geallieerd schip te pletter te werpen. De waren in de regel, maar niet steeds, bemand met vrijwilligers. Van elke honderd
vernielen - het zijn deze militairen geweest die besloten Manila te verdedigen. Het kwam er tot verwoede straatgevechten (grote delen van de stad gingen in vlammen op) die van de zijde van de Japanners gepaard gingen met een ongeremde terreur waarvan vooralontwikkelde Philippino's het slachtoffer werden. Er werden bijna honderdduizend hunner vermoord. 'Hospitals', aldus MacArthurs biograaf William Manchester,
XC'were set afire afier their patients had been strapped in their beds. The corpses of males were mutilated, females of all ages were raped before they were slain and babies' eyeballs were gouged out.' 1
XCDe gevechten op Luzon duurden tot begin maart. Daarbij werden door de Japanse militairen op grote schaal wreedheden bedreven tegen de Philippijase guerrilla-groepen, op welker vorming wij nog zullen terugkomen wanneer wij in het volgende hoofdstuk het Japanse beleid zullen beschrijven in alle in de Nanjo veroverde gebieden, Nederlands-Indië in begrepen.
XCOp Iwo Jima werd meer dan twee maanden gevochten, op Okinawa bijna vier. Op eerstgenoemd eiland sneuvelden twintigduizend van de een-en-twintigduizend Japanse militairen en bijna zevenduizend Amerikaanse. Op Okinawa waren de Amerikaanse verliezen nog iets zwaarder (zes-en-zeventighonderd gesneuvelden) maar de Japanse veel hoger dan zij op Iwo Jima waren geweest: de gevechten kostten het leven aan meer dan honderdduizend Japanse militairen; ca. achtduizend werden krijgsgevangen gemaakt.
XCVoor de joint Chiefs of Staffstond dat al geruime tijd vast. Eind '44 waren zij tot het besluit gekomen om in de winter van '45-'46 te landen op de Japanse hoofdeilanden Kioesjoe en Honsjoe en dat besluit was eerst door de Combined Chiefs of Staff en vervolgens door Roosevelt en Churchill goedgekeurd in besprekingen op Malta die voorafgingen aan de conferentie op de Krim met Stalin.
XCHet was dit besluit dat, toen er eenmaal de eonsequenties van waren onderzocht, een streep haalde door operaties welke MacArthur wilde ondernemen ter bevrijding van grote delen van Nederlands-Indië.
XCI William Manchest~r: American Caesar. Douglas Mae/uthur 1880-1964 (1979), P·377·
De gevechten op Luzon waren nog gaande toen MacArthur aandacht ging besteden aan mogelijke operaties in Nederlands-Indië dat, met uitzondering slechts van Sumatra (dat viel onder Mountbattens Southeast Asia Command), tot zijn gezagsgebied behoorde. Hem trokken in de eerste plaats de aardolie-installaties van Tarakan en Balikpapan aan, welker aardolie hij wilde gebruiken voor de ontzaglijke vloten (oorlogsschepen zowel als transportschepen) welke voor de invasie van japan nodig zouden zijn. Begin februari '45 deed hij de joint Chiefs of Staff weten dat hij voornemens was zich met Australische troepen van Tarakan en BaIikpapan meester te maken. Hij had daar extra transportschepen voor nodig en verzocht derhalve zijn Amerikaanse chefs, goed te vinden dat hij voorlopig 48 transportschepen en ro speciale troepentransportschepen in zijn gezagsgebied vasthield. Dat verzoek werd door de joint Chiefs of Staff niet ingewilligd. De oorlog in Europa (Hitler's Ardennen-offensief was afgeslagen maar de Rijn was nog niet overschreden) vergde veel groter trans-Atlantische transporten dan men in de herfst van '44 had voorzien en bovendien waren schepen nodig om hulpgoederen voor de burgerbevolking over te brengen naar Italië en Frankrijk - alleen al dat tekort aan schepen maakte het moeilijk, MacArthur tegemoet te komen. Daar kwam bij dat het in Washington voor waarschijnlijk werd gehouden dat de aardolie-installaties van Tarakan en Balikpapan dusdanig verwoest zouden zijn dat men er weinig aan zou hebben. Het enige dat de joint Chiefs of Staff in MacArthurs voorstel beviel, was dat hij ter verovering van Tarakan en Balikpapan Australische troepen wilde inzetten, niet Amerikaanse - de joint Chiefs voelden er niet voor (en wisten dat de Amerikaanse publieke opinie er ook niet voor voelde), Amerikaanse militairen het herstel van het Nederlands gezag in de Indische archipel op te dragen. J Voor dat laatste meende MacArthur in het geheel geen Amerikaanse troepen nodig te hebben. Hij wist dat de japanners op java maar een geringe troepenmacht hadden en deed Marshall op 27 februari weten dat hij van plan was, op r8 mei de Australiërs bij Balikpapan te laten landen;ofMilitary History) United States Army in World War II, The flVar Department, M. Matloff:
1 Zeven maanden eerder, n1. in juli '44, had het aan het en de doen weten dat de Verenigde Staten hun aandacht moesten concentreren op Japan. aldus het memorandum van (aangehaald in
vervolgens wilde hij naar Zuid-Borneo jachtvliegtuigen overbrengen en tenslotte wilde hij de Australiërs eind juni Batavia laten bevrijden. Hij wees er Marshall en de andere joint Chiefs op dat de Verenigde Staten krachtens de ook door Nederland begin april '42 goedgekeurde overeenkomst waarbij de strategische verantwoordelijkheid voor de oorlog in de Pacific louter bij de Verenigde Staten was komen te berusten, verplicht waren, N ederlands- Indië te bevrij den. 'To eliminate consideration of the Netherlands East Indies', schreef hij, 'after freeing Australian and United States territories' (Australisch Nieuw-Guinea bijvoorbeeld en Goeam en de Philippijnen) 'and re-establishing governments therein would be invidious and would represent a failure on the part of the United States to keep faith.' Bovendien:
XC'The re-establishment of the Netherlands East Indies Government in Batavia would bring about the most favorable repercussions throughout the Far East and would raise the prestige oj the United States to the highest levels with results that would befelt for a great many years.' 1
XC, The joint Chiefs of Staff", aldus Grace Person Hayes, 'who turned General MacArthur's message over to the joint Staff Planners for study, were not impressed with the political necessity of retaking the Netherlands East Indies' 2 in de loop van maart kwam voor hen vast te staan dat MacArthur zich moest beperken tot de bevrijding van Tarakan en Balikpapan en tot die van Brits-Noord-Borneo, aangezien daar een baai lag waar het Britse smaldeel dat aan de oorlog in de Pacific zou gaan deelnemen, een basis kon inrichten. Een Britse basis in MacArthurs gezagsgebied, de Southwest Pacific Area? Dat was weinig logisch en zo leidde de aanvullende opdracht die aan MacArthur gegeven werd, tot de herleving van het denkbeeld (het was in september '44 in Quebec al besproken, zonder dat er een conclusie was bereikt) om het deel van de Southwest Pacific Area waar Borneo, Celebes, Java, de Kleine Soenda-eilanden en de Molukken lagen, over te dragen aan Mountbatten, d.w.z. aan Southeast Asia Command Dat denkbeeld werd op 13 april '45 in een van de toen nog maar schaarse vergaderingen van de Combined Chiefs of Staff aan de Britse leden van dat college voorgelegd. De zaak werd aangehouden - wij komen er straks op terug.
XCWèl was inmiddels beslist hoe de verantwoordelijkheden zouden zijn9
I Telegram, 27 febr. 1945, van MacArthur aan Marshall, aangehaald m Hayes, p. 696. 2 A.v.
verdeeld bij de invasie van de Japanse hoofdeilanden Kioesjoe en Honsjoe: MacArthur zou als Commander in Chief US Army Forces Pacific verantwoordelijk zijn voor de operaties te land en Nimitz als Commander in Chief US Pacific Fleet and Pacific Ocean Areas voor die ter zee, de landingen zelf inbegrepen; beiden zouden hun directieven krijgen van de joint Chiefs of Staff en voor de hun opgedragen operaties gedetailleerde plannen moeten opstellen. Een instructie waarin dit alles bepaald werd, ging op 3 april naar MacArthur en Nimitz uit.
XCTerwijl nu het einde van de oorlog in Europa snel naderde en MacArthur voorbereidingen .trof voor de hem opgedragen expedities naar Tarakan (de landing vond er op I mei plaats), Balikpapan (landing I juli - de raffinaderijen waren er goeddeels verwoest) en Brits-Noord-Borneo (landing 23 mei)', ging het joint War Plans Committee in Washington nauwkeurig na, hoeveel divisies men nodig zou hebben voor de invasie van Kioesjoe en Honsjoe. Voor Kioesjoe 8 in de landingsfase en 5 er bij voor de verdere operaties, voor Honsjoe 12 in de landingsfase en I I erbij; bovendien zouden 6 divisies dienen op te treden als bezettingstroepen in de delen van Japan waaruit de Japanse strijdkrachten verdreven zouden zijn. Er zouden dus in totaal az divisies nodig zijn. In de Pacific bevonden er zich a127, n1.6 van het Marine Corps en 21 van het leger; daar zouden 15 bijkomen die, via de Verenigde Staten, uit Europa zouden worden overgebracht en op die 15 zouden uit Europa nog 2I andere volgen om in de Verenigde Staten als strategische reserve achter de hand te worden gehouden. Tevens zouden de Amerikaanse luchtstrijdkrachten in de Pacific worden verdubbeld, waarbij de uit Europa terug te keren bemanningen van bommenwerpers B-29'S zouden meekrijgen. Al die verplaatsingen uit Europa moesten in tien maanden worden uitgevoerd.
XCWaar moesten de 36 divisies die in eerste instantie bij de gevechten op Kioesjoe en Honsjoe zouden worden ingezet, geconcentreerd worden? Besloten werd: 30 op de Philippijnen, 3 op Okinawa, 2 op Hawaii en I op Saipan. Gedetailleerde plannen werden uitgewerkt om al die divisies tijdig eerst naar hun concentratiegebieden en vervolgens naar Japan over te brengen - daar waren transport- en troepenschepen voor nodig in grotere aantallen dan ooit in de Tweede Wereldoorlog voor één operatie waren gebruikt. Trouwens, ook de eigen operaties van de marine en van de Army Air Farces alsmede de werkzaamheden van het Army Service Corps vergden grootscheepse transporten. Alle daarbij inge
XCt Over de bevrijding van Tarakan en Balikpapan, waaraan Nederlandse strijdkrachten deelnamen, zullen wij uitgebreider schrijven in ons volgende deel.
schakelde krachten meegeteld, zouden in totaalomstreeks vijf miljoen Amerikaanse militairen het waagstuk ondernemen waarvan men daags na Pearl Harbor slechts had kunnen dromen: de invasie van Japan. Of deze inderdaad uitgevoerd moest worden, was evenwelonzeker: los nog van andere factoren hadden de Verenigde Staten hun eerste atoombommen bijna gereed en wellicht zouden deze tot een snelle capitulatie van Japan leiden. Tenminste: als zij, zoals de wetenschapsmannen hadden voorspeld, inderdaad tot explosie zouden komen. Dat zou men pas weten als een proefexplosie had plaatsgevonden.
XCIn de tweede helft van juni' 45 trok de nieuwe Amerikaanse president, Harry S. Truman, die de op 12 aprilonverwachts overleden Roosevelt was opgevolgd, vier dagen uit om de door het joint War Plans Committee opgestelde en door de joint Chiefs of Staff overgenomen invasieplannen diepgaand met dejoint Chiefste bespreken. Hij keurde ze op 18 juni goed en bepaalde conform de voorstellen van de joint Chiefs dat de grote landing op Kioesjoe zou beginnen op I november '45 en, als Japan doorvocht, die op Honsjoe op I maart 1946.
XCWat was inmiddels ondernomen door Southeast Asia Command, d.w.z. in het gebied van Lord Louis Mountbatten?
XCWij hebben eerder doen uitkomen dat de denkbeelden van deze en van Churchill enerzijds en die van de Amerikanen anderzijds ten aanzien van wat Mountbattens strijdkrachten het best konden ondernemen, in de laatste maanden van '43 en de eerste van' 44 haaks op elkaar waren komen te staan: Mountbatten en Churchill wensten het accent te leggen op een landing op Noord-Sumatra, de Amerikanen wilden dat Mountbatten zich vóór alles moeite zou geven om Noord-Birma op de japanners te heroveren teneinde zo spoedig mogelijk via de Ledo-weg een landverbinding tot stand te brengen met Nationalistisch China. De vraag wat het beste kon geschieden, was nog niet beantwoord toen het Britse Fourteenth Army in Birma, dat een beperkte aanval had ingezet om de kleine havenstad Akyab te veroveren (zie kaart III op de pag.'s 58-59), begin maart volledig verrast werd door een offensief van het japanse Vijftiende Leger. In oktober' 43 was de Birma-spoorweg gereed gekomen welke Thailand met Birma verbond, en van die spoorweg hadden de japanners onmiddellijk gebruik gemaakt om drie divisies voor een 9
offensief gereed te maken. Had het succes, dan zouden zij, naar zij vertrouwden, in Brits-Indië kunnen doordringen - er bevond zich bij hun divisies een uit Brits-Indiërs bestaande formatie, het Indian National Army. Die formatie telde slechts tweeduizend militairen maar aan japanse kant werd gehoopt dat alleen al het bericht dat zij in aantocht was en overwinningen boekte, er toe zou leiden dat heel Brits-Indië in opstand kwam tegen het Britse gezag.
XCEén spoorweg was niet veelom een offensief van drie divisies gaande te houden en inderdaad, toen het Britse Fourteenth Army zich eenmaal van de schok van dat offensiefhad hersteld (bij zijn bevoorrading werden onmiddellijk grote aantallen transportvliegtuigen ingeschakeld), werden de Japanners door een bekwaam uitgevoerd tegenoffensief in grote moeilijkheden gebracht. Aan de bevoorrading van zijn troepen met voedsel had de Japanse legerbevelhebber geen aandacht besteed - hij had zijn militairen geïnstrueerd, in geval van nood hun pakpaarden te slachten en op zoek te gaan naar eetbare planten. Na vier maanden van gevechten waren de japanners naar hun uitgangsstellingen teruggedreven. Van de ca. honderdduizend militairen waarmee zij het offensief hadden ingezet, waren ca. dertigduizend gesneuveld (en minder dan driehonderd krijgsgevangen gemaakt), ca. twintigduizend bezweken aan tropische ziekten; van de ca. vijftigduizend die in leven waren gebleven, waren ca. vijf-entwintigduizend zo verzwakt dat zij vooreerst als militairen niets waard waren. Het Fourteenth Army was niet in staat om dat belangrijke succes uit te buiten: in april was de natte moesson begonnen en tot november zouden zware tropische regens het ondernemen van grote militaire operaties te land onmogelijk maken: spoorwegen waren er niet en de aanwezige wegen waren onbruikbaar voor de vrachtauto's waarop de bevoorrading van het Fourteenth Army berustte.
XCWat zou nu de taak van dat leger worden als operaties op grote schaal wèl mogelijk zouden zijn?
XCDe Britse Chiefs of Staff stelden een offensief ter herovering van Rangoon voor, de Amerikaanse joint Chiefs hielden er aan vast dat de japanners uit Noord-Birma verdreven moesten worden teneinde de Ledo-weg in gebruik te kunnen nemen. Voor de herovering van Rangoon was Amerikaanse hulp nodig. Mountbatten wilde er de japanners namelijk verrassen met een grote luchtlanding, alleen: daar had hij geen gliders voor en onvoldoende transportvliegtuigen (die als 'trekkers' van de gliders zouden fungeren) - zowel die gliders als de aanvullende transportvliegtuigen werden hem door de joint Chiefs of Staff geweigerd. Opnieuw werd de herovering van Rangoon uitgesteld - het droge
seizoen in Birma werd slechts gebruikt om dat deel van Noord-Birma te heroveren dat voor de voltooiing van de Ledo-weg nodig was. Deze werd in januari '45 in gebruik genomen. Veel betekenis voor de oorlog tegen Japan had de nieuwe verbinding toen niet meer: de twee Amerikaanse offensieven in de Pacific stevenden niet langer op China af maar op Japan en het stond al vast dat de in China gestationeerde B-29's naar de Marianen zouden worden verplaatst.
XCZo was er dus in de tweede helft van' 44 van spectaculaire voortgang in Birma geen sprake. Churchill had niet anders verwacht. Hem ergerde het dat er als gevolg daarvan geen sprake was van herstel van het Britse prestige. Notabene: de Britse Eastern Fleet was in januari' 44 versterkt met twee vliegkampschepen en drie slagschepen welke op de Atlantische Oceaan niet langer nodig waren, en daaraan was (om voldoende tegenwicht te vormen tegen de drie Japanse vliegkampschepen die op Singapore gebaseerd waren) in april nog een Amerikaans vliegkampschip toegevoegd, de 'Saratoga' - en die Eastern Fleet kon niets van strategisch belang ondernemen! Iets deed zij wel: in april viel zij het Japanse marinesteunpunt Sabang aan, vlak voor Atjehs noordkust, in mei, toen zij de 'Saratoga' die naar Amerika terugkeerde.', tot Australië begeleidde, vielen haar vliegtuigen de haven van Soerabaja aan", in juli volgde een tweede aanvalsactie tegen Sabang, in augustus een tegen de haven van Padang op West-Sumatra- en tenslotte brachten vliegtuigen van de Britse vliegkampschepen eind december '44 en eind januari '45 zware schade toe aan de aardolie-installaties van Palembang. Die vliegkampschepen behoorden toen overigens niet langer tot de Britse Eastern Fleet maar tot de nieuwgevormde Britse Pacific Fleet die met vijf vliegkampschepen, twee slagschepen, zeven kruisers en een aantal lichtere eenheden op Ceylon gevormd was en vandaar in januari '45 onderweg ging naar Australië teneinde in een later stadium aan de oorlog in de Pacific deel te nemen. Die Britse Pacific Fleet diende de aanwijzingen van Nimitz te volgen en het was volgens een van hem uitgegaan bevel geweest dat de installaties van Palembang waren geteisterd.
XCIn '44 was dus slechts sprake van incidentele acties van de Britse Eastern Fleet. De Britten hadden het anders gewild - hun zwakheid was dat zij,
I Het schip werd korte tijd later bij de vervangen door een derde Brits vliegkampschip. 2 Boven Soerabaja waren al twee keer eerder Geallieerde toestellen verschenen, nl. in juli en in november '43, beide keren van Australië uit. 3 Wij komen op die acties tegen Sabang, Soerabaja en Padang, waaraan ook Nederlandse strijdkrachten deelnamen, terug in het volgende deel.
al was hun Eastern Fleet sterk genoeg geworden om een treffen met het op Singapore gebaseerde Japanse eskader aan te gaan, voor elke actie te land afhankelijk waren van de bereidwilligheid van de Amerikaanse joint Chiefs om aanvullend materiaal ter beschikking te stellen, welnu: die bereidwilligheid ontbrak. Zij ontbrak om de door ons al genoemde politieke reden (de Amerikanen wilden niet verwikkeld raken in de problemen van Zuidoost-Azië), zij ontbrak óók om een militaire reden die in de loop van '44 in Washington steeds meer gewicht in de schaal ging werpen: waarom zou men, terwijl het duidelijk werd dat men Japan kon verslaan in de Pacific, operaties gaan ondernemen in het Nanjo-gebied dat militair-strategisch nauwelijks meer van betekenis was?
XCOp die bedenkingen liepen alle Britse plannen stuk om Mountbatten iets van belang te laten ondernemen. Van april '44 af werd gestudeerd op een plan om (zie kaart II op de pag.'s I6-I7) metBritse en Australische strijdkrachten uit Noordwest-Australië een sprong te maken naar Timor, vandaar naar Ambon, vandaar naar Noord-Celebes en vandaar naar Noord-Borneo. Een tweede plan hield een sprong naar Noord-Celebes en vandaar naar Noord-Borneo in via de noordkust van Nieuw-Guinea, dwars door MacArthurs gezagsgebied dus. Een lelijke constructie! MacArthur stond immers onder de Amerikaanse joint Chiefs of Staff en de Britten hadden geen enkele zeggenschap over hem. Een logische consequentie van deze Britse plannenmakerij was dan ook dat hun Chiefs of Staff er op gingen aandringen dat niet het college van de joint Chiefs of Staffals MacArthurs superieur zou fungeren maar het Amerikaans-Britse college van de Combined Chiefs of Staff - dat denkbeeld werd afgewezen. De Britse Chiefs of Staffkregen te horen dat zij van de Indische Oceaan uit moesten blijven ageren. Wat konden zij ondernemen? Zij gingen onderzoeken of een landing bij Soerabaja mogelijk was. Neen.
XCZo was dus nog niets bepaald toen, kort na D-day in Normandië (6 juni '44), de Amerikaanse joint Chiefs hun eerste en enige bezoek brachten aan Londen.' Zij zeiden aan de Britse Chiefs of Staff dat dezen eerst maar eens een plan moesten maken hoe de Britse marine nuttig zou
I De achtergrond van dit bezoek werd gevormd door de kritieke situatie waarin zich de in Normandië gelande Amerikaanse en Britse militairen bevonden. Er werd ernstig rekening gehouden met de mogelijkheid dat men tot hun evacuatie zou moeten besluiten. De verantwoordelijkheid om dit besluit te nemen wilde men niet aan opperbevelhebber Eisenhower overlaten - hij zou, voor hij zijn besluit nam, overleg moeten plegen met de en dat overleg zou beter in Londen dan in Washington gevoerd kunnen worden.
kunnen opereren op de linker flank van MacArthurs strijdkrachten (die op dat moment bezig waren aan hun opmars langs de noordkust van Nieuw-Guinea). Voor Admiral King, geen vriend van Groot-Brittannië, werd wel duidelijk waar de Britten naar toe werkten! Terwijl Churchill in Londen het voorstel herhaalde dat, toen hij het in maart geopperd had, generaal Brooke, voorzitter van de Britse Chiefs oj Staff, tot wanhoop had gebracht: een landing op Simaloer", waarschuwde King MacArthur op 25 juli '44, 'that the British', aldus Grace Person Hayes,
XC'might propose to extend the boundaries of the Southeast Asia Command to include most of the Netherlands East Indies where British forces might hope to operate after Southwest Pacific Area forces had moved on into the Philippines.' 2
XCMacArthur antwoordde King twee weken later (5 augustus):
XC'The British have contributed nothing to this campaign. . . They now propose to enter this theatre at the moment when victory clearly lies before us in order to reap the benefit of our successes. It is anticipated that they intend to provide only the command structure, supplanting the American Commander' who has been entrusted with this duty for more than two years. . It would be destructive of American prestige in the Far East and would unquestionably have the most deletorious effect upon future economic trends. Let the British operate in their own area against Burma, Malaya, Sumatra, and the east coast of Asia!' 4
XCZijn voornemen was, zo berichtte MacArthur enkele dagen later aan generaal Marshall, Borneo en de rest van Nederlands-Indië (behalve Sumatra) zo spoedig mogelijk 'fr0111the rear', d.w.z. uit de richting van de Philippijnen. aan te vallen. Wilden de Britten daaraan deelnemen, dan waren zij welkom, maar hun strijdkrachten 'should flou: in under the command set-up and the strategic control that has been agreed upon' (in april '42) , and which has been in successfuI operation Jar so long.' 5 Er ontstond verdeeldheid in Washington, Het Joint Strategie Survey Committee was er namelijk voorstander van dat, als MacArthur eenmaal de Philippijnen bevrijd had, Mountbattens gebied met heel Nederlandszelf. "Brief, 5 aug, 1944, van MacArthur aan King, a.v., p. 632. 5 Brief, 10 aug. 1944, van MacArthur aan Marshall,
1 Natuurlijk wilde Churchill van Simaloer verder gaan. Waarheen? Naar Singapore! deed hij op 12 september zij n weten, (Memorandum, 12 sept. 1944, van Churchill aan de in A. Bryant: P: 267). 2 Hayes, p. 631. 'MacArthur
Indië, Frans-Indo-China, Australië en Australisch-Nieuw-Guinea zou worden uitgebreid. Die uitbreiding, aldus dit belangrijke adviserende college,
XC'would reduce United States involvement in the problems of participation by Dutch, Portuguese and French and the restoration of their former territories. It would also help to minimize United States military involvement in British-Chinese conflicts of interest over Hongkong and similar mailers.' I
XCMet dit standpunt was het joint War Plans Committee het eens. Dit college adviseerde de joint Chiefs of Staffop 4 september dat, als de Britten op de conferentie van Quebec, die te beginnen stond, het denkbeeld van uitbreiding van MacArthurs gezagsgebied ter tafel zouden brengen, 'they should be told that it u/ould have to be done progressively) that it u/ould have to be cleared with all the governments' (met inbegrip van de Nederlandse) 'who approved the establishment of the Pacific Theatre, and that it would be influenced by established strategy.' 2
XCIn Quebec werd, wat Mountbattens gezagsgebied betrof, besloten dat, conform de denkbeelden van de Amerikaanse joint Chiefs of Staff, het Britse Fourteenth Army eind '44 zou trachten, de Japanners uit NoordBirma te verdrijven teneinde het gebruik van de Ledo-weg mogelijk te maken en dat het (maar daar had het versterkingen voor nodig) in maart '45 zou pogen Rangoon te veroveren. Er zouden voorlopig geen landingen plaatsvinden op Sumatra; evenmin zou een poging worden ondernomen om via Timor enlof Ambon en Noord-Celebes Brits-NoordBorneo te bereiken. Moest de Britse Eastern Fleet dan inactief blijven? Neen, zij zou, tot Britse Pacific Fleet getransformeerd (wij maakten er al melding van), deel gaan nemen aan het Amerikaanse offensief in de Pacific, onder bevel van Nimitz wel te verstaan; dat zou niet onmiddellijk kunnen geschieden - er moesten eerst depots voor worden gevormd in Australië.
XCVoor Churchill was dit alles hoogst teleurstellend. Toen hij in oktober '44 terugkeerde uit Moskou waar hij met Stalin had geconfereerd, o.m. ter afbakening van de Russische en Britse invloedssferen op de Balkan, liet hij Mountbatten naar Cairo komen en drong hij er bij hem op aan, toch stappen te ondernemen die tot de herovering van Singapore konden
I Rapport, 26 aug. 1944, van a.v., p. 634. 2 Rapport, 4 sept. 1944, van a.v., p. 635·
bijdragen: een landing op de landengte van Kra of bij Sabang. Mountbatten kon niets toezeggen.
XCIn januari '45 was de Ledo-weg eindelijk open. Toen werden ook de voorbereidingen getroffen voor het offensief dat tot de herovering van Rangoon moest leiden. Maar wat daarna? Churchill stelde dat punt aan de orde toen Roosevelt en hij, alvorens naar Jalta te gaan, eind januaribegin februari '45 op Malta confereerden met de Combined Chiefs of Staff Zijn voorstel was dat, als Rangoon weer in Britse handen was, betrekkelijk kleine detachementen op Sumatra of Java aan land zouden worden gezet. De Combined Chiefs namen geen beslissing.
XCInmiddels had het Fourteenth Army, eerder dan gedacht was, een offensief kunnen inzetten tegen de Japanners in Midden-Birma. Opnieuw bleek de bevoorrading van de Britse troepen het grootste probleem te vormen - men moest er een aanzienlijk aantal transportvliegtuigen voor inzetten die aan de luchtverbinding met Nationalistisch China werden onttrokken. Besloten werd nu ook, de aanval op Rangoon te vervroegen. Het Fourteenth Army had succes: van het noorden uit werd vrijwel heel Birma bevrijd en om Rangoon behoefde geen slag geleverd te worden: die grote havenplaats werd begin mei (in de dagen dus waarin de oorlog met Duitsland ten einde liep) door de Japanners ontruimd.
XCHet was Mountbattens taak, daar de plannen voor op te stellen. In april legde hij ze voor aan de Combined Chiefs of Staff: begin j uni wilde hij met twee divisies landen ongeveer halverwege de westkust van Malakka (men had daar, anders dan in Nederlands-Indië, goede verbindingen met guerrilla-strijdkrachten), in oktober met vijf divisies verder zuidelijk op die westkust en tenslotte zouden dan in de periode december '45-maart '46 grootscheepse operaties plaatsvinden om Singapore aan de Japanners te ontrukken. Die voorstellen werden op I I mei door de Combined Chiefs of Staff goedgekeurd - anderhalve week later deed Mountbatten weten dat hij, nu de gehele positie van de Japanners in de Nanjo zoveel zwakker was geworden, de eerste landing op de kust van Malakka wilde laten vervallen en de tweede vervroegen tot midden augustus. Ook de poging tot herovering van Singapore zou vroeger kunnen worden ondernomen, nl. eind '45.
XCOpererend tegen Malakka en Singapore was het uiteraard voor Mountbatten wenselijk, te weten wat op Sumatra geschiedde. Er waren daar in het geheel geen intelligence-groepen in actie. Wel bestond er een Nederlandse geheime dienst op Ceylon maar deze had met zijn operaties (wij
op Sumatra had die dienst een steunpunt weten te vormen. Het hoofd van de dienst werd nu in maart of april '45 op Mountbattens hoofdkwartier ontboden. 'Het Engelse opperbevel', zo verklaarde hij in februari' 56 aan de Parlementaire Enquêtecommissie,
XC'heeft toen duidelijk gesteld dat men een zekere beveiliging op de flank wenste te hebben. De enige mogelijkheid om die beveiliging te krijgen was door het inrichten van een zo goed mogelijk functionerende inlichtingendienst op Suma tra'l __
XCeind juni werden daartoe de eerste z.g. parties op Sumatra ingebracht; twee werden afgezet door een onderzeeboot, twee werden geparachuteerd. Meer parties volgden.
XCEerder vermeldden wij dat op 13 april '45 in de Combined Chiefs of Staff het denkbeeld besproken was om Java, Borneo, Celebes, de Kleine Soenda-eilanden en de Molukken van MacArthurs gezagsgebied over te brengen naar dat van Mountbatten en dat toen terzake geen beslissing was genomen. De Britse Chiefs of Staff vroegen bedenktijd. Er rezen tal van vragen die alle hierop neerkwamen dat zij, alvorens Mountbatten verantwoordelijk te maken voor een zoveel groter en zoveel volkrijker gebied, graag wilden weten in hoeverre zij nog konden rekenen op Amerikaanse militaire steun. En zou Mountbatten ook de beschikking krijgen over voldoende transportschepen? Die vragen, midden april gesteld, werden pas op 7 juni door de Amerikaanse joint Chiefs beantwoord die hunnerzijds, maar eerst na enkele weken uitstel, MacArthur geraadpleegd hadden; deze had geadviseerd, de uitbreiding van Mountbattens gezagsgebied, mocht daartoe besloten worden, op 15 augustus te laten ingaan. Het antwoord dat de joint Chiefs gaven, was voor de Britten teleurstellend: de Australische strijdkrachten die zich in MacArthurs gezagsgebied bevonden, zouden onder Mountbatten komen te ressorteren maar de Amerikaanse zouden alle gereserveerd blijven voor de grote landingen in Japan; voorts zouden de Amerikaanse militaire autoriteiten aan het gezagsgebied van MountJ.
1 Getuige C. Wingender, dl. VIII c, p. I457.
batten, hoezeer ook uitgebreid (de datum voor de overdracht, 15 augustus, werd door de joint Chiefs overgenomen), geen hulpgoederen ter beschikking stellen - waren die nodig, dan konden die onder de geldende Lend-Lease-regeling worden aangevraagd.
XCBijna vijf weken verstreken voordat de Britse Chiefs of Staff op het Amerikaanse antwoord reageerden. Zij stelden nu voor dat, wat Nederlands-Indië betrof, Borneo, Celebes, de Molukken, de Kleine Soendaeilanden (behalve Bali en Lombok), Timor en Nederlands-Nieuw-Guinea in een Australisch gezagsgebied zouden vallen, waar de opperbevelhebber ondergeschikt zou zijn aan henzelf, en dat Mountbattens gezagsgebied definitief zou worden uitgebreid met Java (en Bali en Lombok) alsmede met Thailand en Frans-Indo-China. Bovendien stelden zij voor dat zijzelf medezeggenschap zouden krijgen in de oorlogvoering in de Pacific. Dat laatste werd door de Amerikanen geweigerd maar met de voorgestelde uitbreiding van Mountbattens gezagsgebied gingen dezen accoord, behoudens dan dat zij geen beslissing wensten te nemen met betrekking tot Frans-Indo-China, aangezien bekend was dat Tsjiang Kai-sjek er op stond dat heel Indo-China aan zijn militair gezagsgebied zou worden toegevoegd.
XCIn alle hangende kwesties werden (voor Nederland hoogst belangrijke!) beslissingen genomen op de op 17 juli beginnende Conferentie van Potsdam waar Truman, Churchill (vergezeld door de mogelijke nieuwe Britse premier Clement Attlee'), Eden en de Combined Chiefs of Staff samenkwamen met Stalin, de Russische minister van buitenlandse zaken Molotow en de hoogste Russische militairen. Op r8 juli besloten de Combined Chiefs of Staff tot de al aangeduide uitbreiding van Mountbattens gezagsgebied, met dien verstande dat op voorstel van generaal Marshall afgesproken werd dat men aan Truman en Churchill het denkbeeld zou voorleggen, van Frans-Indo-China de noordelijke helft onder Tsjiang Kai-sjek, de zuidelijke onder Mountbatten te laten vallen en dat de Britse Chiefs of Staff twijfel uitten of Mountbatten zijn zozeer verzwaarde verantwoordelijkheden inderdaad per 15 augustus zou kunnen aanvaarden. Moest de wijziging van de grenzen der gezagsgebieden niet ook goedgekeurd worden door de regeringen van Australië, NieuwZeeland en Nederland, die alle drie bij de oprichting van de Southwest Pacific Area betrokken waren geweest? Inderdaad, maar de verwerving
I In Groot-Brittannië waren de kiezers op 5 juli ter stembus gegaan maar de uitslag zou pas op 26 juli bekendgemaakt worden - die drie weken uitstel zouden gebruikt worden om de stemmen van de Britse militairen overzee te tellen.
van die goedkeuring, aldus Grace Person Hayes, 'seemed hardly more than a formality and certain to be completed by the time of transfer.' 1 Toen al deze beslissingen genomen waren, werd een nieuw directief voor Mountbatten opgesteld: hij kreeg tot taak, Straat Malakka te openen, Singapore te veroveren, de belangrijkste punten in Thailand te bezetten en op Sumatra en Java bruggehoofden te vormen ter voorbereiding van de bevrijding van beide eilanden; het openen van Straat Malakka moest prioriteit hebben en Mountbatten moest er rekening mee houden dat, naast de Britse Pacific Fleet, ook andere Britse strijdkrachten zouden deelnemen aan de operaties tegen de Japanse eilanden: drie tot vijf Britse divisies en een Britse Tactical Air Force (geen zware bommenwerpers dus) zouden ingezet worden bij de invasie van Hensjoe.
XCOp 24 juli keurden Truman en Churchill alle hun door de Combined Chiefs of Staff voorgelegde regelingen goed. Diezelfde dag arriveerde Mountbatten in Potsdam. Grote bezwaren uitte hij tegen de uitbreiding van zijn gezagsgebied per IS augustus. Notabene: in plaats van voor een bevolking van vijf-en-veertig miljoen zielen zou hij verantwoordelijk worden voor een van honderdvijf-en-twintig miljoen en zijn verbindingslijnen, die toch al zo lang waren, zouden, van Ceylon uit gemeten, meer dan drieduizend kilometer langer worden! Zulk een uitbreiding van zijn gezagsgebied vóór oktober was voor hem onaanvaardbaar. Hij verbond daar nog een voorwaarde aan: hij moest de beschikking krijgen zowel over alle intelligence-gegevens welke MacArthur met betrekking tot de aan zijn gezagsgebied toe te voegen gebieden bezat, als over de experts die deze intelligence-gegevens hadden bewerkt. Na dit standpunt ingenomen te hebben (de Britse Chiefs of Staff sloten er zich bij aan) verliet hij Potsdam en keerde hij naar Ceylon terug. Daar vernam hij op 10 augustus telegrafisch van Attlee die, toen de uitslag van de Britse verkiezingen openbaar geworden was, tot Brits premier was benoemd, dat Japan zou capituleren; vier dagen later, 14 augustus, werd hij ingelicht dat de capitulatie een feit was en dat hij van de volgende dag, IS augustus, af verantwoordelijk was voor de gebieden waarvan sprake was geweest. Het was een regeringsopdracht die hij eenvoudig te aarvaarden had. De Nederlandse regering, welker vertegenwoordigers (minister-president Schermerhorn en oud-minister-president Gerbrandy) ondanks hun verzoek niet tot Potsdam toegelaten waren, was in die opdracht niet gekend.
XCZij en Mountbatten werden twee dagen later volslagen verrast door het bericht dat in Batavia de Republiek Indonesië was uitgeroepen.
XCWij hebben in de voorafgaande paragraaf geschreven over de Geallieerde offensieven en over de plannen voor de landingen in japan en hebben daarbij aan het slot al melding gemaakt van het feit van japans capitulatie. Hoe is het evenwel tot die capitulatie gekomen en waarom hebben de Amerikanen, hoewel japan er hopeloos voorstond, toch atoombommen gebruikt?
XCDat zijn vragen waarop wij in deze en de volgende paragraaf een antwoord willen geven. Het lijkt ons evenwel zinvolom, voordat wij daaraan toekomen, weer te geven welk effect het oorlogsverloop heeft gehad op de japanse samenleving en op het beleid van de regerende groepen.
XCSchrijven wij over die samenleving, dan moet op drie factoren gewezen worden: ten eerste, dat zij in de loop van de jaren '20 en '30 steeds sterker doordrenkt was van een, van de militairen uitgaand, aggressief chauvinisme hetwelk japan zag als de grote leermeester van Azië, ja eigenlijk van de gehele wereld; ten tweede, dat alle oppositionele stromingen in die samenleving in de twee genoemde decennia vrijwel waren uitgeschakeld; en ten derde, dat van de voorlichting over het oorlogsverloop welke de bevolking kreeg, niets meer deugde nadat de japanse vloot in de Koraalzee (mei '42) en bij Midway (juni '42) haar eerste nederlagen had geleden. Nadien waren de communiqué's van het Grote Hoofdkwartier een travestie van de werkelijkheid: de verliezen aan eigen oorlogsschepen werden niet of met veel te lage cijfers vermeld, de Amerikaanse verliescijfers daarentegen zo hoog dat, waren zij juist geweest, elk jaar vrijwel de gehele Amerikaanse Pacific Pleet zou zijn vernietigd, en over de voor japan zo fatale verliezen aan transportschepen en tankers werd gezwegen. 'The flood oj crude, officially sanctioned 'informa tion' during the war years', aldus de japanse historicus Saburo Ienaga,
XC'turned japan into an intellectual insane asylum run by the demented. The whole population suffered brain damagejrom the incessant propaganda shock treatment ... The media beat the drums jar the 'holy war', 'all the universe under onejapanese roof", and 'the construction of a Greater East Asia'. The newspapers only reported the 'great military achievements' oj the 'invincible Imperial forces'. Denied the jacts and honest analysis, the public enthusiastically supported the war.' 1
I Saburo Ienaga: 193/-1945 (1979), p. 12 4·
XCDe japanse samenleving had zowel in de laatste fase vóór de Tweede Wereldoorlog als tijdens die oorlog een geheel eigen karakter, hetwelk (de Israëlische historicus Ben-Ami Shillony heeft daar in zijn in '81 verschenen studie Politics and Culture in wartime japan op gewezen), al waren er sterke totalitaire trekken in aanwezig, toch afweek van de vormen van totalitarisme die karakteristiek waren voor Hitler's Duitsland en Mussolini's Italië. Onder verwijzing naar de definities van enkele bekende sociologen, historici en filosofen schreef hij:
XC'jacob Talman has defined totalitarianism as a regime that lays claim to a sale and exclusive political truth, but japan possessed neither an official dogma nor an omniscient leader to interpret the truth. Hannah Arendt has stressed the central role that unrestricted terror and a powerful secret police play in totalitarian regimes. While there was certainly oppression in wartime japan, it never reached the level of unrestricted terror and there was nothing comparable to the concentration camps and wholesale bloodshed of Nazi Germany or Soviet Russia. I ... Franz Neumann has pointed out that a totalitarian regime is characterized by the total politicization of society, carried out by an exclusive mass party. However, in japan social, communal and occupational loyalties continued to exist independently of the state, and no mass party could abolish them. Even if we followed the broader definition of totalitarianism offered by Karl Popper, i. e. a closed society that attempts to carry out social engineering, it would still be difficult to apply it to japan. Wartime japan was a closed society, but with little social engineering .
XC. . . There were no japanese replicas of Hitler and Mussolini' 2
XCook Todjo, hij mocht dan ten tijde van en na Pearl Harbor ministerpresident, minister van oorlog en aanvankelijk ook minister van binnenlandse zaken zijn (en van november '43 af tevens minister van bewapening), was geen Hitler, al werd hij in de wereld van japans tegenstanders met een van die sirnplificaties die speciaal in oorlogstij d veelvuldig voorkomen, wel als zodanig voorgesteld. Zijn macht was beperkt, vooral ook op militair gebied - over de japanse vloot had hij niets te zeggen en de beslissingen van de chef van de legerstaf (deze had, evenals de chef van de marinestaf, rechtstreeks toegang tot keizer Hirohito) werden
1 Het verdient de aandacht dat de Japanners wèl, zoals de in de Duitse concen tratiekampen deed, medische experimenten lieten uitvoeren op gevangenen: krijgs gevangenen en 'gewone' gevangenen. Die experirnenten, die enkele duizenden men senlevens hebben gevergd (wat de krijgsgevangenen betreft, de levens van ca. drie duizend Amerikanen en Chinezen), vonden plaats in Mandsjoerije. 2 B. Shillony: p. 15-16.
buiten hem om genomen. 'He u/as not accorded any special title , aldus Shillony,
XC'no one pledged personal allegiance to him, there IJ/as 110 particular faction behind him, and 110 brain trust or personal coterie around him. All expressions of loyalty were directed solely towards the emperor, and never toward Tojo' 1
XCDie keizerverering was een wezenlijk element in de ideologie waardoor nagenoeg het gehele volk zich liet beheersen: het was 'de keizerlijke weg' die gevolgd moest worden. Of dat geschiedde, werd gecontroleerd met gebruikmaking van een stelsel dat kort voor het uitbreken van de oorlog in de Pacific was ingevoerd: het tonarigoemi-stelsel.
XCDe gehele bevolking was ingedeeld in kleine wijkgemeenschappen, tonarigoemi's, die elk een verantwoordelijk leider, de goemitsjo, aan het hoofd hadden; deze werd door acht helpers, hantsjo's, bijgestaan. Elke hantsjo had een aparte functie: de eerste regelde de uitgifte van distributiebonnen, de tweede verzamelde gegevens over de gezondheidstoestand van de buurtbewoners, de derde droeg er zorg voor dat, voorzover er tuinen waren, de door de regering voorgeschreven planten werden geplant en opgekweekt, de vierde moest zorg dragen voor het beslechten van kleine geschillen, de vijfde zag er op toe dat de brandblusmiddelen en schuilloopgraven goed onderhouden werden, de zesde hield de financiën van de buurtgemeenschap bij en wekte op tot sparen, de zevende verleende bijstand aan gezinnen van militairen die in moeilijkheden waren gekomen, de achtste bood de behulpzame hand bij sterfgevallen. Eenmaal per maand werd een tonarigoemi-vergadering gehouden waar alle buurtbewoners aanwezig dienden te zijn. Op hun beurt waren de wijken van de goemitsjo's samengevat in districten, aza's, die elk een districtshoofd, azatsjo, aan het hoofd hadden, weer met acht helpers die met de acht ondergeschikte functionarissen van de wijken der goemitsjo's in contact stonden. Bijeenkomsten van de tonarigoemi's en van de aza's (aan die laatste namen slechts functionarissen deel) werden steeds met een vast ceremonieel geopend: een buiging voor de voorzitter, een buiging in de richting van het keizerlijk paleis en het voorlezen en nazeggen van een politieke geloofsbelijdenis waarin Japans grootheid werd verheerlijkt. Even belangrijk als het onderstrepen van de gemeenschappelijke ideologie was de controle die door dit tonarigoemi-stelsel mogelijk werd10
1 A.v., p. 10.
gemaakt: de goemitsjo's en de hantsjo's waren er precies van op de hoogte of elke buurtbewoner handelde 'in overeenstemming met de wil van de keizer'. Het conformisme werd er krachtig door bevorderd en verzet werd in hoge mate bemoeilijkt, doordat afwijkende gedragingen en uitlatingen vrijwelonmiddellijk waargenomen werden. En dan ook gerapporteerd aan de politie of de militaire politie, de Kenpeitaiï Beide korpsen plachten in dergelijke gevallen buitengewoon hardhandig, veelal met sadistische wreedheid, op te treden.
XCEr was vrijwel geen verzet. Van '28 tot eind '41 waren in totaal vier-en-zeventigduizend personen gearresteerd wegens hun socialistische, communistische, anarchistische of militant-liberale activiteit of gezindheid - in de jaren van de oorlog in de Pacific vonden slechts tweeduizend van dergelijke arrestaties plaats. Bovendien werden, aldus Shillony, ca. vijftienhonderd personen gearresteerd wegens het overtreden van spreek-, publikatie- en vergaderverboden en tweehonderdvijftig wegens het verspreiden van 'kwaadwillige geruchten'; ca.vijftig personen werden preventief vastgezet. De meeste arrestanten werden na enige tijd weer vrijgelaten. Slechts twee personen werden in de oorlogsjaren op politieke gronden ter dood veroordeeld en geëxecuteerd: de Duitse journalist Richard Sorge, die zijn communistische gezindheid zorgvuldig had weten te verbergen en door zijn verbindingen binnen het japanse militaire apparaat Moskou hoogst belangrijke inlichtingen had kunnen verschaffen, en zijn voornaamste japanse helper. Toen de oorlog eindigde, waren er in japan maar tweeduizendvijfhonderd politieke gevangenen, met inbegrip van de complete leiding van de japanse communistische partij. 1 'The political arrests', schrijft Shillony, 'silenced opposition and spread fear ... but compared with the mass arrests, deportations and killing of millions in countries like Germany or the Soviet-Union, repression infapan was relatively mild' 2 dat kon zij zijn omdat zowel de controle' als het conformisme zoveel algemener waren." De enige partij die nog bestond: de Taisei jokoesankai, het Verbond ter ondersteuning van het keizerlijk
I Vervolgd werden ook de leiders van enkele Christelijke groeperingen, zo van de Jehova's Getuigen en van de Zevende Dag-Adventisten (de Heiligen der Laatste Dagen). 2 B. Shillony: p. 13. 3 Aile lagere scholen heetten van '41 af 'nationale scholen'; aan de scholen voor voortgezet onderwijs werd in '42 voorgeschreven, slechts door de regering samengestelde leer boeken te gebruiken. 4 Bij de strijdkrachten kwamen in '39 bijna zevenhonderd gevallen van desertie voor, in '43 (cijfers over '40, '41 en '42 bezitten wij niet) ruim duizend, in de eerste zeven maanden van '44 (latere cijfers ontbreken) bijna elfhon derd.
bewind, betekende maar weinig.' Belangrijker was dat nagenoeg het gehele volk de van boven af gegeven parolen volgde; slechts de vervolgde opposanten en diegenen die zich in hun persoonlijk bestaan hadden teruggetrokken, deden dat niet.
XCDe reële overwinningen die Japan in de periode december '41-maart '42 behaalde, werden door de bevolking met uitbundig enthousiasme begroet - de gefantaseerde overwinningen waarvan latere communiqué's melding maakten, wekten eveneens vreugde maar deze werd bij diegenen die niet volledig verdoofd waren door de propaganda, geleidelijk aan sterker gemengd met bezorgdheid. Die propaganda kwam namelijk in een steeds pijnlijker contrast te staan met de levensomstandigheden die, toen eenmaal meer en meer Japanse vrachtschepen en tankers tot zinken waren gebracht, voortdurend moeilijker werden, eerst in '43 en vooral van begin '44 af.
XCEr moest hard en lang worden gewerkt, in de industrie tien tot twaalf uur per dag." Alle rechten van de arbeiders waren opgeheven, gestaakt werd er nauwelijks.' Merkwaardig was het dat naar verhouding weinig vrouwen voor werk in de oorlogsindustrie werden opgeroepen - lege plaatsen in de nog doorwerkende bedrijven (vele lagen stil) werden in '44-'45 ingenomen door studenten. Daarenboven werden in die bedrijven ca. zeshonderdduizend Koreanen en ca. dertigduizend Chinezen extra tewerkgesteld alsmede ruim de helft van de ca. twaalfduizend naar Japan overgebrachte krijgsgevangenen.
XCOfficieel waren er naast de zondagen geen vrij e dagen maar als gevolg van het veel voorkomend absenteïsme (meestal was de oorzaak daarvan
1 Toen in april '42 algemene verkiezingen werden gehouden, ging 83 % van de kiezers ter stembus (Japan had geen stemplicht). Van de 466 zetels van het (machteloze) Lagerhuis werden 381 door de 'aanbevolen candidaten' gewonnen, 85 door candidaten die dat niet waren. In het Lagerhuis werd prompt een Politiek Verbond ter onder steuning van het keizerlijk bewind gevormd - slechts veertien parlementariërs wei gerden daartoe toe te treden. 2 Deze en de nu volgende gegevens ontlenen wij aan het eerder genoemde werk van Jerome B. Cohen: 3 Er waren in '43 bijna vijftienduizend stakers, in '44 tienduizend, in '45 tot aan de capitulatie nog geen vierhonderd. Alle stakingen duurden maar kort.
dat men op het platteland aanvulling wilde zoeken op de rantsoenen') werd in feite gemiddeld 23 dagen per maand gewerkt. De geldlonen verdubbelden maar bleven achter bij de prijsstijgingen. De prijsindex van de detailhandel (in 1936: 100) stond in '41 op 204, in '44 op 390. Wat de burgerij reëel kon uitgeven, daalde dan ook gestaag. De index van die bestedingen ('36-'37 op 100 gesteld) was in '41 108, maar in '44 nog maar 78 en in '45 slechts 59. Hoewel er door de hoge militaire uitgaven steeds meer geld in omloop kwam (de hoeveelheid circulerend geld werd van '40 tot '45 bijna verachtvoudigd), konden de burgers steeds rninder kopen. De voedselrantsoenen, alle aan door de overheid gestelde prijzen gebonden, waren te laag. Gerantsoeneerd waren overigens slechts rijst, brood, suiker en eieren - vlees en vis niet, maar vlees was er maar weinig en ook de vis werd schaars doordat de vissers maar weinig stookolie kregen voor hun treilers. Al in de eerste maanden van '42 hoorde een medewerker van het Nederlandse gezantschap te Tokio Japanners zuchtend zeggen: 'Wat is er de zin van dat wij uit het zuiden al die rubber krijgen? Wij kunnen het niet opeten.' 2 De calorische waarde van het voedsel dat de gemiddelde Japanner kon nuttigen, daalde (193 I-40 gemiddeld op 100 gesteld) van 102 in '42 (het jaar van de grote overwinningen!) tot 74 in '45. Saburo Ienaga moest eind '42 drie-en-een-half uur in de rij staan teneinde in het restaurant van een warenhuis een portie rijst en groente te kunnen nuttigen; die maaltijden waren niet 'op de bon' maar relatief duur 'we would pay anything to .fill our stomachs, so inadequate was rationed food.' 3 Fruit en groente waren vrijwel uitsluitend zwart te krijgen.
XCDie zwarte markt was, gelet op het tekort aan verkrijgbare waren en de enorme 'zwevende koopkracht', onvermijdelijk en de prijzen op die markt stegen voortdurend. Wat wij in de delen 7 en 10 van ons werk, toen wij de zwarte markt in bezet Nederland beschreven, de 'zwarte markt-coëfficiënt' genoemd hebben (d.w.z. het cijfer waarmee men de officiële prijs vermenigvuldigen moet om de zwarte prijs te krijgen) was in juli '45 in Japan voor rijst gestegen tot 70, voor suiker tot 250, voor lucifers tot 200, voor fletsen tot 30. De gemiddelde zwarte marktcoëfficiënt stond in de genoemde maand op 42.
XCTextielgoederen waren zelfs op de zwarte markt schaars. Zij werden namelijk nauwelijks meer vervaardigd. De voornaamste grondstoffen,w. J.
I Bovendien gingen uit de grote steden elke zondag miljoenen mensen de boer op, uit Tokio, een stad met bijna zeven miljoen inwoners, blijkens tellingen ca. negen honderdduizend. 2 de Bruyn: p. 8. 'Saburo p. 194.
wol en katoen, ontbraken en twee-derde van de textielbedrijven was of gesloten Of bij de wapenproductie ingeschakeld. De meeste Japanners bezaten maar weinig textiel. Wat wèl veelvuldig voorkwam was dat, precies als in bezet Nederland tijdens de hongerwinter, mensen die op zoek waren naar voedsel, de paar textielgoederen die zij konden missen, bij de boeren als ruilmiddel gebruikten.
XCNatuurlijk waren er uitzonderingen: rijke Japanners die zich, oorlog of geen oorlog, vrijwel alles konden veroorloven, maar het leven werd voor de zwoegende kleine pachters op het platteland en voor de meeste stedelingen steeds moeilijker. Vooral die laatsten waren slecht gevoed en slecht gekleed, liepen op houten sandalen, ondervonden moeilijkheden doordat het openbaar vervoer inkromp, stonden uren te wachten in winkels en zaten des winters in hun woningen in de kou door het tekort aan brandstof.
XCAl die moeilijkheden ten spijt bleven veruit de meesten 'de keizerlijke weg volgen'. Duidelijke tekenen dat het moreel ging dalen waren er pas in '45, toen de Amerikaanse B-29'S het ene Japanse stadscentrum na het andere in vlammen deden opgaan.
XC\ De grenzen van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' waarvan Japan zich meester wilde maken, hebben wij aangegeven op kaart I en wij doen het nu opnieuw op kaart VII (pag. IlO). Die grenzen waren in maart '42 in wezen bereikt en zulks zo verrassend snel dat, in de roes van de behaalde overwinningen, het hoogste regeringsorgaan, de Contactraad, zoals eerder vermeld, eind april '42 zijn goedkeuring hechtte aan het voorstel van het Grote Hoofdkwartier om buiten de oorspronkelijk vastgestelde grenzen vooruitgeschoven posities te bezetten: in het noorden van de Pacific de twee meest westelijke eilanden van de Aleoeten, Attoe en Kiska, in de centrale Pacific Midway en in het zuidwesten Port Moresby aan de zuidkust van Australisch-Nieuw-Guinea, alsmede de Salomons-eilanden, Samoa, de Fidji-eilanden en Nieuw-Caledonië. Van die pogingen om zich van vooruitgeschoven posten meester te maken, lukte slechts de minst belangrijke (de verovering van Attoe en Kiska) - de greep naar Midway leidde tot een formidabele nederlaag en na de Slag in de Koraalzee restte de Japanners niet anders dan te trachten,
dwars over de bergen van Australisch-Nieuw-Guinea Port Moresby te bereiken; ook dat mislukte. Buna, het uitgangspunt van de expeditie naar Port Moresby, moesten zij begin '43 prijsgeven en van Guadalcanal dat zij getracht hadden op de Amerikanen te heroveren, moesten zij zich terugtrekken. Hun verliezen aan koopvaarders en tankers stegen in een tempo dat de nieuwbouw niet kon bijhouden, en zowel in de Central Pacific als in de Southwest Pacific Area bleek dat het Amerikaanse overwicht in de lucht steeds groter werd. Daar kwam bij dat japans bondgenoten er ook steeds slechter voor kwamen te staan: Italië capituleerde begin september' 43, waarna Hitler de situatie daar slechts kon redden door Midden- en Noord-Italië met eigen strijdkrachten te bezetten, en aan het Oostelijk front waar in de winter een heel Duits leger, het Zesde, bij Stalingrad verloren was gegaan, werd in juli '43 het grote Duitse zomeroffensief een deerlijke mislukking.
XCZo stond de zaak er voor, toen de Contactraad op 30 september in Tokio bijeenkwam teneinde onder voorzitterschap van de keizer (het was dus een keizerlijke conferentie) nieuwe richtlijnen op te stellen voor japans buitenlands en militair beleid. Men was het er over eens dat japans positie ernstig was verzwakt - minister-president Todjo waarschuwde bovendien dat de Amerikanen hun druk op alle japanse posities zouden versterken; zij hadden japan al genoopt, de Aleoeten te ontruimen.
XCWat het buitenlandse beleid betrof, stelde de keizerlijke conferentie vast dat oorlog met de Sowjet-Unie tot elke prijs vermeden moest worden, dat japan veeleer moest trachten de betrekkingen met de Sowjet-Unie te verbeteren en dat het pogingen in het werk moest stellen 0111 tussen de Sowjet-Unie en Duitsland te bemiddelen. Ten aanzien van het militaire beleid werd in de conferentie bepaald dat in China de oorlog zou worden voortgezet, vooral teneinde te voorkomen dat de Amerikaanse luchtmacht japan zou gaan bombarderen van vliegvelden in Nationalistisch China uit, en voorts dat het in de Pacific en in de Nanjo te verdedigen gebied iets zou worden beperkt. Todjo gaf aan welke gebieden buiten japan beschouwd moesten worden als te behoren tot wat hij 'de absolute nationale verdedigingszone' noemde: de Koerilen, de Bonin-eilanden, de Marianen, de Carolinen, de noordkust van westelijk Nieuw-Guinea, de rest van Nederlands-Indië en Birma (zie kaart VII op pag. IlO). In dat gebied moest er, betoogde hij, naar gestreefd worden dat de inheemse bevolkingen de japanse oorlogsinspanning van harte steunden - daar vloeiden politieke eonsequenties uit voort die wij in het volgende hoofdstuk zullen behandelen. Todjo wees er evenwel op dat ook de verdediging van die 'absolute nationale verdedigingszone'
() e Arroe
XCe-cocos. o EILANDEN INDISCHE OCEAAN NIEUWE I IEDRI[)EN°, o NIEUW_\)oO CALEDONIË Brisbanejapans 'absolute nationale uerdedigingseone' (herfst J 943)
moeilijk zou zijn: de oorlogsproductie moest worden opgevoerd, vooral aan vliegtuigen.
XCKaart VII doet zien dat de Gilbert- en de Marshall-eilanden buiten de 'absolute nationale verdedigingszone' lagen. Uiteraard betekende dat niet dat zij, indien aangevallen, niet tot het uiterste moesten worden verdedigd. Dat werden zij ook, maar zonder succes: van de Gilbert-eilanden maakte Nimitz zich in november '43 meester, van de Marshall-eilanden in januari '44. Erger nog: medio '44, toen ook nog de poging van het Japanse Vijftiende Leger om Brits-Indië binnen te dringen, volledig was mislukt, werd de 'absolute nationale verdedigingszone' doorbroken. MacArthur rukte onweerstaanbaar op langs de noordkust van Nederlands-Nieuw-Guinea en Nimitz veroverde de Marianen.
XCNa de val van de Gilbert- en de Marshall-eilanden nam in Tokio binnenskamers de oppositie tegen Todjo toe: een oppositie van oudministers, onder wie de oud-minister van buitenlandse zaken Mamoroe Sjigemitsoe, die in de jaren '20 steeds goede betrekkingen met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië had nagestreefd en die dan ook een tegenstander was geweest van Japans intrede in de oorlog, en oudminister-president prins Foemimaroe Konoje die in september '41 met Roosevelt tot een accoord had willen komen; een oppositie ook van stafofficieren die ontevreden waren zowelover de civiele als over de militaire oorlogsleiding. Konoje kreeg eind juni '44 te horen dat de legerstaf een ander kabinet wenste. Aan Todjo bleven de tegen hem gegroeide weerstanden niet onbekend maar hij weigerde af te treden.
XCMidden juli wisten ingewijden in Tokio dat de Amerikanen bezig waren het laatste verzet op Saipan te breken. Het verlies van de Marianen werd gebruikt als breekijzer op Todjo's positie; twee dingen moesten, meende men, tegelijkertijd bekendgemaakt worden: dat Saipan gevallen en dat Todjo afgetreden was.
XCEr waren in die dagen vooraanstaande Japanners, onder hen Konoje's schoonzoon, die binnenskamers bepleitten dat Japan de in Casablanca gestelde eis, onvoorwaardelijke overgave, zou aanvaarden met evenwel één beperking: dat het een keizerrijk zou blijven. De meeste ouderen onder de vooraanstaanden, en ook onder de oud-premiers, de joesjin, die de keizer placht te raadplegen, waren evenwel van mening dat het moment van overgave nog niet was gekomen. Op 18 juli beraadslaagden zij vijf uur lang in het keizerlijk paleis. 'None of them', aldus in 1981 Akira Irije, een Amerikaans historicus van Japanse afkomst,
XC'was willing to advocate an immediate cessation of hostilities. They all knew that the war
would have to be terminated sooner or later, but felt the conditions u/ere not ripe for establishing a peace cabinet. Only former prime minister Kaki Hirota I advocated a new cabinet headed by an imperial prince, presumably to end the war. The others present felt this should be reserved as a last resort and that in the meantime an interim government headed by a military person, should make one last attempt to improve the military situation. That would make it easier for the armed forces and the people to accept a ceasefire as something other than a humiliating surrender. Prince Konoje echoed the sentiment oj the jushin when he said he feared a leftist revolution more than defeat in the war, since we can preserve and maintain the imperial household and the emperor system after defeat, but not after a revolution." 2
XCDeze gedachtengangen waren in zoverre reëel dat inderdaad verwacht moest worden dat, als Japan, terwijl slechts één zware nederlaag publiekelijk toegegeven was, zich bereid zou verklaren tot het neerleggen van de wapens, een groot deel van de strijdkrachten in opstand zou komen. In die strijdkrachten waren niet weinigen die, zonder socialist of communist te zijn, uitgesproken anti-kapitalistisch dachten. Dat het tot 'een linkse revolutie' zou komen, was natuurlijk niet zeker, maar ontzaglijke onrust zou zich stellig voordoen. Hoe kon men een omzwaai uitleggen wanneer twee-en-een-half jaar lang aan het volk was voorgehouden dat Japan op glorieuze wijze bezig was, de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' op te bouwen?
XCIrreëel waren de gedachtengangen van de joesjin, voorzover zij vertrouwden dat de militaire situatie wezenlijk verbeterd kon worden. Dan zou, dachten zij, een wapenstilstand mogelijk zijn die niet 'een vernederende overgave' zou betekenen. Dat waren illusies.
XCHoe dit alles zij, het gelijkluidend advies dat de joesjin nog diezelfde dag aan de keizer gaven, was dat Todjo diende af te treden. Daartoe verklaarde deze zich pas bereid nadat de keizer hem had gezegd zijn vertrouwen in hem verloren te hebben. Later op die r Sde kwam het tot de dubbele bekendmaking: Saipan was verloren gegaan, Todjo was afgetreden.
XCAls 'militaire persoon' nu die Todjo moest opvolgen en moest trachten een gunstiger militair uitgangspunt voor politieke onderhandelingen te bereiken, zagen de joesjin graag veldmaarschalk Teraoetsji optreden. De keizer, aldus Irije, raadpleegde Todjo en deze ontried Teraoetsji's benoeming, bewerend dat hij in de Nanjo onmisbaar was en dat zijn vertrek uit Singapore naar Tokio aan de strijdkrachten de indruk zou geven dat
I Minister-president van maart '36 tot februari '37. 2 Akira Irije: 1941-1945 (1981), p. 177.
politieke zaken belangrijker werden geacht dan militaire. De keizer liet toen een 'kabinet van nationale eenheid' vormen door een generaal en een admiraal: generaal Koeniaki Koiso, op dat moment Japans gouverneut-generaal van Korea, en admiraal Mitsoemasa Jonai. Hun werd door de keizer voorgehouden dat zU 'de bepalingen van de grondwet in het oog houden' moesten en dat zU moesten 'nalaten om, terwijl de natie de oorlog voortzet, de Sowjet-Unie tot oorlog te provoceren.' 1 Behalve dat een nieuw kabinet werd benoemd, werden ook de chef van de legerstaf en de chef van de marinestaf vervangen.
XCKoiso en Jonai brachten in de leiding van de staat een bescheiden wijziging aan: de Contactraad had steeds vergaderd in aanwezigheid van enkele hoge officieren van de departementen van oorlog en van marine en van de leger- en marinestaf. De betrekkelijke uitgebreidheid van het gezelschap had de openhartigheid bij de discussies geremd: de eigenlijke leden van de Contactraad hadden geweten dat elk standpunt dat zij innamen, spoedig aan buitenstaanders bekend zou worden - wie de indruk maakte, 'zwak' te zijn, was zijn leven niet zeker. Koiso en Jonai vervingen de Contactraad derhalve door een college dat, af en toe in aanwezigheid van de keizer, in klein comité zou bijeenkomen, de Opperste Oorlogsraad. Die raad bestond uit de minister-president (Koiso), de ministers van buitenlandse zaken (Sjigemitsoe), van oorlog en van marine (Jonai), de chef van de legerstaf en zijn collega van de marinestaf. 'In retrospect', aldus Irije,
XC'the Supreme War Council did much to facilitate decision making, although, as earlier, the chiefs of staff continued to guard their secrets so that the prime minister and his civilian colleagues remained ignorant of crucial military developments.' 2
XCOp 19 augustus '44 hield de Opperste Oorlogsraad zijn eerste bijeenkomst. Ter tafellag o.m. een rapport van het departement van bewapening hetwelk becijferde dat de scheepsruimte welke Japan nog bezat, gedaald was tot een derde van wat men bij het begin van de oorlog gehoopt had nog in de zomer van '44 te bezitten, en dat zich een verdere daling aftekende. Anders gezegd: de gehele basis van de Japanse oorlogsinspanning, die toch al veel te smal was, werd nog smaller. De Opperste Oorlogsraad bleef evenwel hopen dat aan de Verenigde Staten, welker strijdkrachten inmiddels ook de Carolinen veroverd hadden (behalve Truk dat zij, evenals Rabaul, lieten 'verdorren aan de tak'), bij de
1 A.V. 2 A.V., p. I78.
Philippijnen een zware nederlaag kon worden toegebracht. De raad besloot voorts bekend te maken dat Japan bereid was, Indonesië 'onafhankelijk' te maken. Hij hield er ook rekening mee dat Duitsland, welks legers aan het Oostelijk front westwaarts en aan het Westelijk front oostwaarts gejaagd werden, de strijd zou opgeven. Op dat moment zouden, zo werd gemeend, vredesonderhandelingen onvermijdelijk zijn - besloten werd, nu reeds na te gaan of de Sowjet-Unie bereid was, tussen Japan en de Geallieerden te bemiddelen; daartoe zou oud-premier Hirota naar Moskou vertrekken.
XCMoskou deed eind augustus weten dat het niet bereid was Hirota te ontvangen en in de zeeslagen bij Leyte werd in oktober, zoals wij eerder schreven, de ruggegraat van het resterende deel van de Japanse slagvloot gebroken. Korte tijd later, in november, begonnen de B-29'S Japan van de Marianen uit te bombarderen.
XCIn het publiek bleef de keizer het chauvinistischjargon bezigen waarin de hem door het kabinet voorgelegde toespraken gesteld waren ('Strijdend met ware doodsverachting blijven' zei hij in december toen hij in uniform het Japanse Lagerhuis toesprak, 'onze officieren en manschappen overalonze formidabele vijand verpletteren' '), maar binnenskamers ging hij trachten, de politieke grondslag te leggen voor een diametraal tegengesteld beleid. In januari '45 deed hij weten dat hij elk van de joesjin onder vier ogen wilde spreken teneinde met hen overleg te plegen over de steeds slechter wordende militaire situatie. De ene oud-premier na de andere zette zijn opinie uiteen Konoje was de enige die in een memorandum dat hij op I4 februari (twee dagen eerder waren de Amerikanen op Iwo Jima geland) aan de keizer overhandigde, Japans nederlaag 'helaas onvermijdelijk' noemde: Japan moest, nu de Sowjet-Unie het nog niet de oorlog had verklaard, de Verenigde Staten en GrootBrittannië om vrede vragen aangezien zij en wellicht ook Nationalistisch China (waarmee Japan formeel niet in oorlog was) zich als overwinnaars minder wraakzuchtig, grijpgraag en destabiliserend zouden ontpoppen dan de Sowjet-Unie; deze, aldus Konoje, wilde Japan bij het communistisch systeem inlijven. Welnu, zo schreefhij in zijn memorandum,"
XC'de dalende levensstandaard, de versterkte positie van de arbeiders, de grote vijandschap jegens de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, een daarmee corresponderend gevoel van vriendschap jegens de Sowjet-Unie, radicale bewegin
XC1 Aangehaald in B. ShilJony: Polities and Culture in wartime japan, p. 43. 2 Aangehaald in Akira Irije: Power and Culture. The japanese-American War, p.
gen binnen de strijdkrachten, de nieuwe bureaueratie die van die strijdkrachten gebruik maakt, en de linkse elementen die achter de schermen al die krachten manipuleren' 1 , waren factoren die een communistische revolutie bevorderden.
XCZo dacht ook de minister van buitenlandse zaken, Sjigemitsoe, er over. Maar deze voorstanders van vrede vormden een kleine minderheid.
XCIn de nacht van 9 op 10 maart ging het centrum van Tokio in vlammen op. Tachtigduizend doden! Een week later inspecteerde de keizer de zwaarst getroffen stadsgedeelten. Wat hij te aanschouwen kreeg, deprimeerde hem ten zeerste. Maar hoe kon het vredesproces op gang gebracht worden?
XCSjigemitsoe benaderde op eigen verantwoordelijkheid de Zweedse ambassadeur die naar Stockholm zou terugkeren, en verzocht hem, in Washington en Londen te informeren wat de precieze Amerikaans-Britse wapenstilstands- of vredesvoorwaarden waren, en Koiso verklaarde zich in besprekingen met een geheime afgezant van Tsjiang Kai-sjek bereid, de bezette delen van China te ontruimen. Koiso hoopte dat een accoord met Nationalistisch China de inleiding zou kunnen vormen tot vrede met de Verenigde Staten en Engeland, maar dat accoord werd door Sjigemitsoe afgewezen die van oordeel was dat japan de door het japanse leger in het zadel geholpen Chinese regering te Nanking niet in de steek mocht laten.
XCOp 1 aprillandden de Amerikanen op Okinawa.
XCVier dagen later trad Koiso af.
XCOp de middag van de yde april kwamen alle japanse oud-premiers die nog in leven waren, in het keizerlijk paleis bijeen. Wie moest Koiso opvolgen? De keizer wachtte op advies. Conformisme beheerste het beraad. Geen van de oud-premiers waagde het, een minister-president voor te stellen wiens benoeming zou hebben betekend dat japan het roer omgooide, zelfs Konoje (maar hij sprak nu niet met de keizer onder vier ogen) bepleitte de benoeming van een militair die de oorlog zou voortzetten. Todjo wees, aangezien Japan zelf verdedigd zou moeten worden, op een generaal maar anderen prefereerden de tachtigjarige gepensioneerde admiraal Kantaro Soezoeki, die grote naam had gemaakt in de Russisch-japanse oorlog van 1904-oS. Hun motivering was, aldus Irije, dat Soezoeki, omdat hij sinds lang niets met de strijdkrachten te maken
I In werkelijkheid was van dat 'manipuleren' geen sprake - alle 'linkse elementen' zaten gevangen.
had gehad, bevorderen zou dat er meer afstand kwam tussen het kabinet en de hoogste militairen - aangezien van die laatsten velen fel tegen overgave gekant waren, zou aldus het kabinet wellicht een vrijere hand krijgen om Washington en Londen te benaderen.
XCHet kabinet Soezoeki was op 7 april gevormd, Sjigemitsoe was als minister van buitenlandse zaken vervangen door Sjigenori Togo. Deze en de minister-president meenden dat gestreefd moest worden naar een einde van de oorlog, maar uit vrees voor defaitisten uitgekreten te worden durfden zij in de bijeenkomsten van de Opperste Oorlogsraad daar niet voor uit te komen. Die raad stelde dan ook op 30 april vast dat, als Duitsland capituleerde (dat deed het op 7 mei), het Japanse volk 'tot de laatste man verenigd' moest zijn, 'teneinde de overwinning te waarborgen, het vaderland te beschermen en de oorlog voort te zetten' l, dat Japan zijn buitenlandse politiek op de Sowjet-Unie moest oriënteren en dat de oorlogsmoeheid onder de bevolking moest worden bestreden. 'The fact that they had nothing else to offer at this stage u/as, aldus Irije, 'an indication of the utter failure of leadership.' 2
XCHoe wijdverbreid in '45 de oorlogsmoeheid in Japan was, weten wij niet, maar het was een feit dat de burgerij de autoriteiten bleef gehoorzamen. Wellicht ook hechtten velen inderdaad geloof aan de officiële propaganda die beweerde dat de vijand, zo hij het waagde, Japans 'heilige grond' te betreden, dáár verpletterend zou worden verslagen. Begin april (veel te laat dus) was men begonnen aan het verplaatsen van de voor de oorlogsproductie belangrijkste industriële bedrijven, van welke men enkele honderden in onderaardse ruimten wilde onderbrengen (slechte coördinatie en het steeds gebrekkiger functionerend vervoer deden die dislocatie goeddeels mislukken). Voorts was op de dag waarop het kabinet-Soezoeki optrad, 7 april, bepaald dat in heel Japan drie onafhankelijke hoofdkwartieren zouden worden gevormd: een legerhoofdkwartier in de noordelijke en een in de zuidelijke helft van het land en een luchtmachthoofdkwartier voor het land als geheel. Ook het burgerlijk bestuur werd gedecentraliseerd: Japan werd in acht districten verdeeld, elk met
1 Aangehaald in Akira Irije: p. 241. 2 A.v.
een gouverneur-generaal aan het hoofd die in geval van nood op eigen gezag alle besluiten mocht nemen die hij geboden achtte. Dan werden ca. tienduizend simpele Kamikaze-vliegtuigen in gereedheid gebracht die zich, als de Geallieerde invasievloten naderden, elk op een schip te pletter moesten werpen. Die Geallieerde schepen zouden voorts aangevallen worden (wij maakten er al melding van) door ca. drieduizend houten schepen met explosieven in de boeg en door een onbekend aantal één-mans-torpedo's. Alle kustgedeelten die voor landingen in aanmerking leken te komen, werden in staat van verdediging gebracht en op geringe afstand landinwaarts werden daar ondergrondse schuilplaatsen geconstrueerd, waar voorraden munitie en voedsel opgeslagen werden.
XCHet leger in japan telde in de lente van '45 ongeveer tweemiljoenzeshonderdduizend militairen, allen geschoold en van vuurwapens voorzien. Daarnaast evenwel was op 13 april, kort na de vorming dus van het kabinet-Soezoeki, de oprichting bekendgemaakt van een Nationaal VrUwillig Strijdkorps. dat tot taak zou hebben het leger te helpen bij het afslaan van een invasie. Leden van dat strijdkorps werden opgeleid voor de guerrilla, veel van hun wapens waren maar pover: een jachtgeweer, een oude musket, een bamboespeer, een pijl-en-boog, maar het werden miljoenen die deze primitieve wapens, en soms ook de betere die beschikbaar gesteld werden, leerden hanteren, vooral nadat het japansc Lagerhuis in juni een wetsvoorstel had goedgekeurd dat alle jongens en mannen van zeventien tot vijftig jaar en alle meisjes en vrouwen van zeventien tot veertig verplichtte tot het Strijdkorps toe te treden. Het Korps telde tenslotte meer dan dertig miljoen leden - onder hen bevonden zich talloze kinderen aan wie geleerd was hoe zij, als Geallieerde tanks naderden, zich met explosieven om hun middel vlak voor die tanks moesten werpen.
XCDeze volksmobilisatie had een dubbel effect: in japan zelf maakte zU het voor een ieder die de oorlog wilde beëindigen, nàg moeilijker om met duidelijkheid voor zijn standpunt uit te komen: er heette een nationale wil te zijn, er was een 'keizerlijke weg' aangegeven - wie waagde het, daar dwars tegenin te handelen? En buiten japan, en daar met name bij de Amerikaanse oorlogsleiders, wekte die volksmobilisatie, welker betekenis in japanse radio-uitzendingen voortdurend onderstreept werd, een aanzienlijke bezorgdheid: als inderdaad de Amerikaanse strijdkrachten, wanneer zij zich eenmaal op Kioesjoe en Honsjoe bevonden, bestookt zouden worden door miljoenen japanners die eenzelfde doodsverachting aan de dag zouden leggen als het geval was geweest op alle eilanden waar men na die eerste landing op Guadalcanal, begin
augustus '42, slag had moeten leveren, hoeveel gesneuvelden zouden er dan zijn aan Amerikaanse kant? Lieutenant-General Walter Krueger, die het Amerikaanse Zesde Leger had gecommandeerd dat op Luzon tegen de Japanners had gestreden en die onder MacArthur de Amerikaanse landstrijdkrachten zou bevelen die in Japan zouden landen, dacht op grond van de deskundige voorlichting van zijn stafofficieren dat het er op Kioesjoe alleen al een miljoen zouden zijn.
XCDuidelijk was voorts dat, als er nog op de Japanse eilanden gevochten moest worden en de oorlog zo lang zou voortduren, talrijke slachtoffers zouden vallen onder de krijgsgevangenen en burger-geïnterneerden die zich in Japanse kampen bevonden.
XCWat te doen met Japan als het zich, zoals in Casablanca geëist was, had overgegeven?
XCKort na Casablanca werd in Washington een breed samengestelde commissie in het leven geroepen die onder leiding van hoofdambtenaren van het State Department een antwoord op die vraag trachtte te geven. In die commissie werden gematigde en extreme opvattingen geuit, de extreemste wel door de vertegenwoordiger van het Navy Department die in alle ernst' the almost total elimination of the japanese as a race' bepleitte.' De hoofdambtenaren van het State Department verwierpen deze en alle andere vormen van extremisme en meenden dat de behandeling van Japan zodanig moest zijn dat de naar normaal contact met het buitenland strevende krachten die de Japanse politiek met name in de jaren '20 hadden bepaald, weer naar voren zouden komen in de Japanse samenleving. De oorlog, zo vat Irije hun betoog samen, moest gezien worden niet als de uitdrukking maar als de pervertering van Japans werkelijke aspiraties. Inderdaad, de meeste leden van de commissie lieten zich er van overtuigen dat (zulks conform de inzichten van Amerika's laatste ambassadeur in Tokio, Joseph L. Grew, die een uitstekend kenner van Japan was) maatregelen getroffen moesten worden om de Japanners te winnen voor vreedzame samenwerking, niet om hen te onderdrukken, laat staan uit te roeien.
XCBij dat alles stond voor alle leden van de commissie vast dat, zo men
1 Aangehaald in a.v., p. 123.
al Japan als geheel gematigd zou behandelen, de Japanse oorlogsmisdadigers moesten worden vervolgd. Moest men ook keizer Hirohito als een oorlogsmisdadiger zien? In de Amerikaanse media werd hij in die tijd herhaaldelijk als zodanig afgeschilderd. De commissie werd het er niet over eens welk beleid men jegens hem zou volgen - belangrijk was dat in het eind mei '43 aan de commissie voorgelegde memorandum van het State Department betoogd werd dat de Japanners een volk waren, 'peculiarly and sentimentally responsive to generosity and indications of respect', en dat derhalve een genereuze behandeling van de keizer belangrijke positieve gevolgen zou hebben. 'The survival oj the emperorship', aldus dit stuk, 'would be a potential asset oj great utility as an instrument not only jar promoting domestic stability but also jar bringing about changes desired by the United Nations in Japanese policy.' 1 Eind november en begin december '43 werd in de twee te Cairo gehouden conferenties eerst door Roosevelt en Churchill en vervolgens door Roosevelt, Churchill en Tsjiang Kai-sjek bepaald welke gebieden Japan na de oorlog zou moeten afstaan: alle, die het sinds het als moderne mogendheid naar voren getreden was, d.w.z. sinds de jaren '90 van de vorige eeuw, had veroverd of (als gevolg van zijn deelneming aan de Eerste Wereldoorlog) had mogen bezetten, t.W. Korea (dat, aldus het na de tweede conferentie van Cairo uitgegeven communiqué, 'in due course' onafhankelijk zou worden), 'all the territories Japan has stolen [rom the Chinese, such as Manchuria, Formosa and the Pescadores' 2 (die zouden aan 'the Republic oj China', d.w.z. aan Nationalistisch China, teruggegeven worden) en verscheidene eilandengroepen in de Pacific, waaronder de Marianen en de Carolinen. Verklaard werd voorts dat Japan zou worden verdreven uit alle gebieden die het ter voorbereiding of bij de uitvoering van het Nanjo--offensief had bezet: Birma, Thailand, Malakka, Nederlands-Indië, Frans-Indo-China en de Philippijnen. Van de naoorlogse status van die gebieden werd niet gerept. Bekend was dat Roosevelt er vagelijk voor voelde, gebieden die koloniaal bestuurd waren, ter voorbereiding van hun zelfstandigheid of zelfs onafhankelijkheid onder een vorm van door de Verenigde Naties uit te oefenen voogdij te plaatsen, maar dat kon hij met betrekking tot de gebieden die Brits of Nederlands waren, moeilijk in het publiek zeggen - meer vrijheid had hij met betrekking tot Frans-indo-China: er was immers geen Franse regering. Na uit Cairo naar Washington te zijn teruggekeerd zei hij over Indo
XC1 Aangehaald in a.v., p. 124-25. 2 Kleine eilanden die bezuiden Formosa voor de kust van China liggen.
China dat hij' some United Nations trusteeship to govern these people' wenselijk achtte, 'somewhat after the manner oj developments in de Philippines' '; met die Philippijnen had Roosevelt in '34 een verdrag gesloten hetwelk inhield dat zij na tien jaar onafhankelijk zouden worden. Ten aanzien van het in een bezet Japan te voeren beleid werd na de tweede conferentie van Cairo niets bekendgemaakt. Binnen het State Department vretà de gedachtenwisseling voortgezet en een nieuwe commissie, nu alleen van dat departement, beval in mei '44 aan dat men de keizer zou handhaven: hij zou onder toezicht geplaatst moeten worden maar het recht moeten hebben, administratieve taken te delegeren, d.w.z. bijvoorbeeld opdrachten te geven aan de departementen. De bezettingsautoriteiten moesten evenwel, aldus het rapport van de commissie,
XC'refrain from an.y action which would imply recognition of or support for the japanese concept that the japanese emperor is different from an.d superior to other temporal rulers, that he is of divine origin and capacities, that he is sacrosanct or that he is indispensable,' 2
XCIn de zomer kwam in Washington het concept klaar voor een capitulatie-overeenkomst die Japan zou moeten ondertekenen. Er werd in bepaald dat het land zich zou moeten overgeven met' a unilateral declara tion by those japanese authorities who exercise actual control over the fapanese armed 'forces , dat de capitulatie-overeenkornst moest worden ondertekend door de keizer en gecontrasigneerd door vertegenwoordigers van het Grote Hoofdkwartier en dat het document in ontvangst genomen moest worden door de 'theater commander' (een Amerikaan dus) 'on behalf of all oj the United Nations at war with japan.' Er werd voorts in bepaald dat richtlijnen voor het in het bezette Japan te volgen beleid zouden worden opgesteld door die landen, 'which have actively participated in the war against japan.' 3 Er werd tenslotte in bepleit dat de Verenigde Naties zouden verklaren dat zij niet de Japanse staat maar het Japanse militarisme wensten te vernietigen. Een gematigd stuk dus. Maar ten tijde dat het werd opgesteld, bleek bij een peiling van de publieke opinie dat één op elke acht volwassen Amerikanen van mening was dat het gehele Japanse volk moest worden uitgeroeid:
1 Aangehaald in lrije: p. 155, 162. 2 Aangehaald in a.v., p. 209. 3 Aangehaald in a.v., p. 226. 4 Het was tekenend dat Grew, van defaitisme beschuldigd, zich in december '44 voor het van de Ame rikaanse Senaat moest komen verantwoorden; hij ontkende toen dat het zijn wens
Gematigdheid bleef de aanpak beheersen van het in december '44 opgerichte State- War-Navy-Coordinating Committee dat onder leiding van onderministers van deze drie departementen en met directe toegang tot het Witte Huis, in detail ging aangeven, hoe Duitsland en Japan na hun overgave moesten worden behandeld. Ten aanzien van Japan werden de denkbeelden die in de zomer van '44 door het State Department waren geformuleerd, overgenomen. Dit vond allemaal binnenskamers plaats. Intussen werd beseft dat het wenselijk was, Japan in een publieke verklaring te doen weten, hoe het na zijn capitulatie zou worden behandeld - die capitulatie zou dus in zoverre niet onvoorwaardelijk zijn dat de Japanners zich in het licht van duidelijke beloften zouden overgeven. Er werd voor die verklaring een ontwerp opgesteld door een commissie onder leiding van de Secretary of the Army, Henry L. Stimson. In dat ontwerp nu werden drie wijzigingen aangebracht: het had gesproken van een militaire bezetting van geheel Japan en dat werd op Brits voorstel 'punten op Japans gebied'; voorts werd, eveneens op Brits voorstel, in de tekst opgenomen dat Japan herstelbetalingen moest verrichten; en tenslotte (en dat was veruit het belangrijkste) werden alle passages waarin sprake was van de keizer, geschrapt. President Truman deed dat op advies van zijn Secretary of State James F. Byrnes, diens Undersecretary Dean Acheson en hoofdfiguren van het Office of War Information die hem allen hadden gewaarschuwd dat een tekst waarin men duidelijk lezen zou dat Hirohito zou worden gehandhaafd, bij de Amerikaanse publieke opinie een storm van verontwaardiging zou opwekken - eenzelfde reactie verwachtten de joint Chiefs of Staff bij de Amerikaanse strijdkrachten. De formulering welke toen opgesteld werd: dat Japan een regering zou krijgen 'in overeenstemming met de vrijelijk tot uiting gebrachte wil van het Japanse volk', betekende overigens dat Japan, naar te voorzien viel, een keizerrijk zou blijven; dat stond ook voor Byrnes en Acheson vast.
XCNadat Truman en Byrnes in Potsdam met Churchill, Attlee en Eden overlegd hadden, werd in de vorm van de Verklaring van Potsdam een beroep gedaan op de regering-Soezoeki, zich over te geven op de volgende grondslag:
XC'Het gezag en de invloed van diegenen die het Japanse volk bedrogen hebben
was, in zei hij, (aangehaald in Len Giovanitti en Fred Freed: (1965), p. 71).
en het er toe hebben verleid, de wereldheerschappij na te streven, moeten voor altijd geëlimineerd worden, want het is onze overtuiging dat een nieuwe orde van vrede, veiligheid en recht niet mogelijk is zolang het onverantwoordelijk militarisrne niet is uitgebannen.
XCTotdat zulk een nieuwe orde gevestigd is en totdat er overtuigende bewijzen zijn dat japans oorlogspotentieel is vernietigd, zullen punten op japans gebied, door de bondgenoten aan te wijzen, bezet worden teneinde de verwezenlijking van de doelstellingen te verkrijgen die wij hier uiteenzetten.
XCDe bepalingen van de Verklaring van Cairo zullen worden uitgevoerd en de japanse soevereiniteit zal beperkt worden tot de eilanden Honsjoe, Hokkaido, Kioesjoe, Sjikokoe en de door ons te bepalen kleinere eilanden. Na volledig ontwapend te zijn zal aan de japanse militairen worden toegestaan, huiswaarts te keren met de gelegenheid, een vreedzaam en productief bestaan op te bouwen.
XCWij zijn niet voornemens, de japanners als volk tot slavernij te brengen of japan als natie te vernietigen, maar streng recht zal worden gedaan aan alle oorlogsmisdadigers, met inbegrip van diegenen die jegens onze gevangenen wreedheden hebben begaan.
XCDe japanse regering zal alle obstakels verwijderen die de herleving en versterking van democratische tendenzen onder het japanse volk in de weg staan. Vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en van denken zowel als eerbied voor de fundamentele menselijke rechten zullen ingevoerd worden. Er zal aan japan worden toegestaan die industrieën te handhaven welke zijn economie in stand zullen houden en het mogelijk zullen maken, billijke herstelbetalingen te vorderen, maar niet die welke het in staat zouden stellen zich opnieuw voor een oorlog uit te rusten. Daartoe zal het toegang verschaft worden tot grondstoffen, wèl te onderscheiden van beheersing daarvan. Te zijner tijd zal aan japan worden toegestaan, deel te nemen aan het wereldhandelsverkeer.
XCDe bezettende strijdkrachten van de bondgenoten zullen uit japan teruggetrokken worden zodra deze doeleinden zijn bereikt en er in overeenstemming met de vrijelijk uitgedrukte wi! van het japanse volk een vreedzaam geaarde en verantwoordelijke japanse regering is.'
XCDeze verklaring werd op 26 juli '45 wereldkundig gemaakt.
XCSoezoeki en Togo waren er voorstander van dat Japan de verklaring zou aanvaarden. Maar niet onmiddellijk! De legerstaf die fel tegen elke capitulatie gekant was, wist om te beginnen al te bereiken dat de voor Japan relatief gunstige passages niet in de Japanse pers verschenen. De minister-president en de minister van buitenlandse zaken hadden dus reden om een grootscheepse rebellie van de strijdkrachten te vrezen; zij wensten enige tijd uitstel van een positieve beslissing teneinde aan die strijdkrachten en aan de bevolking duidelijk te maken dat er niets anders op zat dan te capituleren. Soezoeki's eerste publieke reactie op de Verklaring van Potsdam was dan ook als voorlopig bedoeld. Ze kon niet
ongelukkiger geformuleerd zijn dan zij was; hij zei namelijk op een persconferentie dat hij de verklaring 'naast zich neerlegde', en voegde daar o.m. aan toe: 'Wij zullen vastberaden voorwaarts gaan teneinde de oorlog tot een succesvol einde te brengen.' 1 Radio Tokio zond dat uit.
XCHet zijn deze uitlatingen van de japanse minister-president geweest die in belangrijke mate bijgedragen hebben tot president Trurnans besluit, het al gegeven bevel om japan met een nieuw, ongekend krachtig wapen te teisteren: de atoombom, niet te annuleren.
XCHet bestaan van het verschijnsel der atoomkernsplitsing werd in december '38 door Otto Hahn en Fritz Strassmann, die in Berlijn werkten, overtuigend bewezen." Daar was een lange reeks van onderzoekingen aan voorafgegaan: van Hahn zelf in samenwerking met Lise Meitner, van Irène joliot-Curie in Parijs en van de Italiaan Enrico Fermi, die in '38 van Rome naar de Verenigde Staten verhuisde. De juiste interpretatie van de resultaten van Hahn en Strassmann was vooral te danken aan de inmiddels naar Zweden uitgeweken Lise Meitner? en haar eveneens uit Duitsland gevluchte neef Otto Frisch, terwijl de theorie nader werd uitgewerkt door de Deense fysicus Niels Bohr. Na de publicaties van Hahn en Strassmann, respectievelijk van Meitner en Frisch, bestond er begin '39 in de wetenschappelijke wereld geen meningsverschil meer over de hoofdtrekken van het verschijnsel. Verder onderzoek werd in verschillende laboratoria in Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten ter hand genomen.
XCVoor de verdere ontwikkeling was het belangrijkste gegeven dat bij de splijting van een atoom uranium (de grondstof die daar het best voor in aanmerking kwam) ongeveer één miljoen maal zoveel energie zou vrijkomen als bij de verbranding van een atoom koolstof. Wilde men die nieuwe energiebron gaan gebruiken, dan moest men een kettingreactie opwekken - het waren de Fransman Francis Perrin en de in Bir12
1 Aangehaald in a.v., p. 2]2. 2 Wat wij over de ontwikkeling van de eerste atoom wapens schrijven, is hoofdzakelijk gebaseerd op het in 1964 verschenen werk van de Britse historica Margaret Gowing: 1939-1945. 3 Zij was na de van Oostenrijk (maart '38) door een Nederlandse fysicus bij Groningen over de grens geholpen en was uit ons land naar Zweden doorgereisd.
mingham werkende ex-Duitse geleerde Rudolf Peierls' die als eersten tot de conclusie kwamen dat zulk een kettingreactie het best kon worden opgewekt in een speciale vorm van uranium, U-235 (dat in een verhouding van I op 140 in 'normaal' uranium, U-238, voorkomt en daarvan dus eerst gescheiden moest worden), en dat men een explosie zou krijgen als men twee hoeveelheden van U-235 op een gegeven moment een Z.g. kritische massa liet vormen. Al in dit stadium werd voorzien dat, al waren er ook talrijke onzekerheden, deze wetenschappelijke ontdekkingen konden leiden tot de ontwikkeling zowel van nieuwe energiecentrales als van een nieuw wapen. Was Duitsland daar wellicht al mee bezig?
XCIn de Verenigde Staten bepleitte in '39 een groep geleerden onder leiding van de Hongaarse emigrant Leo Szilard dat men de nieuwe ontdekkingen die gedaan werden, beter niet kon publiceren, en richtte president Roosevelt in oktober op voorstel van de internationaal befaamde Nobelprijswinnaar Albert Einstein een Advisory Commission on Urani urn op. Groot-Brittannië kreeg zijn eerste overheidscommissie in april '40 zij coördineerde in '40 en '41 reeksen onderzoekingen in de laboratoria van de universiteiten van Oxford, Cambridge, Birmingham en Liverpool alsmede in die van het grote Britse chemische concern, de Imperial Chemical Industries. Bij die onderzoekingen werd een groep Franse geleerden ingeschakeld die in juni '40, toen Frankrijk door de Wehrmacht onder de voet gelopen werd, met Britse steun had weten te ontsnappen. Aan de onderzoekers bleek dat het technisch uitermate moeilijk was, U-235 in voldoende hoeveelheden van U-238 te scheiden; die scheiding kon, meende men, het best geschieden door een gasvormige U-238verbinding te pompen door uiterst dunne schermen waarin zich gaatjes bevonden met een diameter van een duizendste millimeter of nog kleiner. Berekend werd dat men voor fabrieksmatige productie dergelijke schermen nodig zou hebben tot een totaal-oppervlak van 70 000 vierkante meter. Waar moest die fabriek gebouwd worden? In Canada wellicht? N een, de Britse Chiefs of Staf! stelden voor dat het Engeland zou worden en Churchill en de voor het nieuwe project verantwoordelijke minister, Sir John Anderson, een scheikundige van beroep, keurden dat goed.
XCEen eerste vorm van Brits-Amerikaanse samenwerking kwam in de
XC1 Peierls was van Joodse afkomst; hij had zich, toen Hitler aan de macht kwam, in Engeland bevonden en was daar gebleven. Over het algemeen hebben de DuitsJoodse emigranten een grote bijdrage geleverd aan het atoomonderzoek. Van degenen die wij noemden, zijn alleen Hahn en Strassmann in Duitsland gebleven. Daar is in de oorlog het atoomonderzoek afgeremd, doordat vooral Hitler hogere verwachtingen had van het ontwikkelen van de V-wapens. 12
herfst van '40 tot stand: de gegevens over alle nieuwe ontdekkingen werden uitgewisseld. Het onderzoek in de Verenigde Staten vorderde in die tijd overigens veellangzamer dan in Engeland - in Amerika was het minder gericht op de productie van een atoomwapen dan op de eenstructie van een kernreactor. Dat veranderde na Pearl Harbor: onmiddellijk werden vele honderden geleerden aan het werk gezet. Anders dan in Engeland werd daarbij in de Verenigde Staten besloten, niet één maar drie mogelijkheden tot het verkrijgen van U-235 verder te ontwikkelen en bovendien na te gaan of men plutonium, een in '40 ontdekt nieuw element, dat in een kernreactor door omzetting van U-238 verkregen kon worden en dat nog grotere explosieve kracht had dan U-235, in een wapen kon gebruiken. Men ging er in die tijd overigens van uit dat men, als men de ongehoord ingewikkelde technische problemen die zich bij de vervaardiging van atoomwapens zouden voordoen, kon oplossen, bommen zou krijgen met een explosieve kracht van niet veel meer dan ca. I 000 ton dynamiet.
XCIndien de Britten eind '4I-begin '42 voorgesteld hadden, alle onderzoekingen in hun eigen land en in de Verenigde Staten te bundelen en na te gaan of men in een gemeenschappelijke krachtsinspanning atoomwapens kon produceren, dan zou dat vermoedelijk door Washington zijn geaccepteerd, want de Britten hadden in die tijd een voorsprong op de Amerikanen. Luttele maanden later was die voorsprong verdwenen en waren in de Verenigde Staten viermaal zoveel geleerden aan het werk als in Groot-Brittannië. Terwijl de Britten, die last ondervonden van allerlei materiële tekorten en die bovendien een groot deel van hun beste geleerden op de verdere ontwikkeling van radar hadden geconcentreerd, bezig waren, één proeffabriek te bouwen voor het separeren van U-235, bouwden de Amerikanen er vier. Zij hadden van het project (codenaam: 'Manhattan') een legerproject gemaakt en de leiding toevertrouwd aan een opperofficier van het Engineers Corps, Major-General Leslie R. Groves. Deze nam geen risico's: hij bracht de bij het project betrokken geleerden in afgesloten oorden bijeen, de grootste groep in een groot nieuw laboratoriumcomplex dat in Los Alamos (Nieuw-Mexico) werd gevestigd.
XCBeseffend dat zij achter raakten, stelden de Britten in de zomer van '42 voor dat alsnog tot integratie van alle onderzoekingen zou worden besloten. Toen de Amerikanen daarop na enkele maanden antwoordden, was die, door Roosevelt goedgekeurde, reactie negatief. Zij hadden de Britten niet langer nodig. Erger nog: zij gaven de Britten ook geen informatie meer over hun eigen vorderingen; daarbij werd een belangrijk
Chemical Industries' hadden ingeschakeld en de organisatorische leiding van hun project aan een hoge functionaris van dit concern hadden toevertrouwd, minder te doen was om de snelle constructie van atoomwapens dan om het verkrijgen van een voorsprong bij de eventuele na-oorlogse vreedzame toepassing van kernenergie.
XCBegin '43 vroeg Churchill in Casablanca Roosevelts naaste medewerker Harry Hopkins, zich er moeite voor te geven dat de oude samenwerking werd hersteld. Hopkins bereikte niets. De Britten kwamen tot de conclusie dat zij alléén niet veel verder zouden komen en de onderzoekingen en andere werkzaamheden in Groot-Brittannië kwamen vrijwel stil te liggen. Pas in juli' 43, toen Stimson in Londen op bezoek was, wist Churchill althans bij hem het wantrouwen te overwinnen en dit contact leidde er toe dat Churchill en Roosevelt een maand later in Quebec een geheime overeenkomst sloten 1 welke inhield dat voortaan bij de ontwikkeling van de atoomwapens alle krachten gecombineerd zouden worden, dat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië die wapens nirnmer tegen elkaar zouden gebruiken, dat zij ze niet tegen derden zouden gebruiken zonder elkaars goedkeuring, dat inzake mogelijke naoorlogse industriële of commerciële voordelen, uit de toepassing van atoomenergie voortvloeiend, een regeling zou worden getroffen door de president van de Verenigde Staten alléén en dat, ter waarborging van een goede samenwerking, in Washington een Combined Policy Committee zou worden opgericht; van die commissie waarin. ook Canada zou zijn vertegenwoordigd (in Montreal was inmiddels een groep uit Groot-Brittannië afkomstige Britse en Franse geleerden aan het werk gegaan), zou Stimson voorzitter zijn.
XCMet dit accoord was het Amerikaanse wantrouwen nog wel niet volledig verdwenen", maar dat nam niet weg dat de samenwerking opnieuw tot stand kwam: talrijke Britse geleerden werden aan de Amerikaanse teams toegevoegd - in Los Alamos ging een uitgebreide Britse missie aan het werk, zich vooral verdiepend in de problemen die bij de constructie van de atoombommen rezen.'
XCEr kwam in september '44 een nieuwe afspraak tussen Roosevelt en
I Tekst in Gowing: 1939-1945, p. 439-40. 2 Een van de twee Britse leden van het Sir Ronald Campbell, schreef begin '45: 'The (aangehaald in Gowing: 1939-1945, p. 235). 3 Tot die Britse missie behoorde ook de tot Brit genaturaliseerde Duitse emigrant Klaus Fuchs en de Brit Alan Nunn May die alle kennis welke zij wisten te verzamelen, zo spoedig mogelijk via twee Amerikaanse communisren aan de Sowjet-Unie doorgaven. Veel
Churchill tot stand.' Zij hield in dat alles wat op het gebied van de kernenergie werd verricht, geheim gehouden zou worden (en dus ook niet aan de Sowjet-Unie meegedeeld"), dat een atoombom, kwam hij gereed en ty'dig gereed, 'perhaps, after mature consideration', gebruikt zou worden tegen de Japanners, "u/ho should be u/arned that this bombardment will be repeated until they surrender, en dat, zowel op militair als op economisch gebied, de samenwerking bij de toepassing van kernenergie tussen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië zou worden voortgezet.'
XCIn diezelfde maand september werd een accoord met België gesloten: de Verenigde Staten en Groot-Brittannië zouden tien jaar lang de beschikking krijgen over alle uraniumerts dat in de Belgische Kongo werd gewonnen (het erts werd in die tijd óók gewonnen in Canada en de Verenigde Staten) - men had toen overigens in Amerika genoeg erts bijeen om in gigantische nieuwe fabrieken de beschikking te krijgen over U-235 en plutonium in zodanige hoeveelheden dat, als een proefexplosie succes had gehad, een regelmatige productie van atoombommen mogelijk zou zijn: van augustus '45 af twee per maand.
XCIn welke vorm vond nu het 'rijp overleg' plaats waarvan in de overeenkomst van Quebec sprake was geweest?
XCDoor de ingewijden werd algemeen beseft dat men bezig was een nieuw wapen van ongehoorde kracht te ontwikkelen, bij welks explosie ook radio-actieve straling zou ontstaan. Van de effecten welke die straling op lange termijn kon hebben, wist men weinig - desondanks waren er sommigen die, werkend aan een wapen dat, naar gehoopt werd, de oorlog vrijwelonmiddellijk zou beëindigen, tegelijk beseften dat de mensheid met de nieuwe vindingen een pad insloeg dat langs levensgevaarlijke afgronden liep. Roosevelt zei in '44 tegen een van zijn vertrouwden,judge Felix Frankfurter, dat de gehele ontwikkeling 'worried him to deatk: Overeenkomstige uitlatingen deed Churchill niet en er hadden aan Britse
daarvan deden zij in Los Alamos op omdat Groves, op aandrang van zijn wetenschap pelijke adviseurs, ten aanzien van het meer fundamentele onderzoek daar niet het systeem had ingevoerd om de groepen geleerden die bepaalde problemen onderzoch ten, streng van elkaar gescheiden te houden. I Tekst in Gowing: 1939-1945, p. 447. 2 Niels Bohr, die in oktober '43 uit Kopenhagen was ontsnapt en spoedig naar Engeland had kunnen vliegen, had er in mei '44 bij Churchill en in augustus '44 bij Roosevelt op aange drongen, jegens de Sowjet-Unie openhartigheid te betrachten; hij vertrouwde dat men dan zou kunnen voorkomen dat zich na de oorlog een wedloop in atoomwapens zou ontwikkelen. 3 Van die voortzetting is in feite geen sprake geweest. 4 Aan gehaald in Gowing: 1939-1945, p. 350.
kant geen gedachtenwisselingen op hoog niveau plaatsgevonden, toen de Britse vertegenwoordigers in het Combined Policy Committee op 4 juli' 45 (Churchill was nog premier) verklaarden dat Groot-Brittannië accoord ging met het eventueel gebruik van atoomwapens tegen Japan.
XCVan 'rijp overleg' was slechts sprake in de Verenigde Staten.'
XCDaar was begin '45 een speciale commissie in het leven geroepen die onder voorzitterschap stond van Stimson; leden waren een Assistant Secretary of State, een Undersecretary of the Navy en drie geleerden: James B. Conant, Vannevar Bush en Karl T. Compton, van wie de eerste twee tot de Amerikaanse leden van het Combined Policy Committee behoorden. Aan de beraadslagingen der commissie namen de generaals Marshall en Groves enkele malen deel.
XCDeze commissie werd in mei uitgebreid met Byrnes, toen nog slechts de naaste medewerker van president Truman (die, toen hij in april Roosevelt had opgevolgd, niets van het 'Manhattan'-project had geweten). Zij kwam op I juni tot eenstemmig aanvaarde conclusies: dat de atoombom zo spoedig mogelijk tegen Japan moest worden gebruikt, dat de bom moest worden afgeworpen boven een militair doel dat door civiele gebouwen was omgeven en dat dit moest geschieden zonder dat Japan tevoren een waarschuwing zou ontvangen ten aanzien van de speciale aard van het nieuwe wapen.
XCDie conclusies wekten ontsteltenis bij een aantal geleerden die bij de ontdekkingen op het gebied van de kernenergie betrokken waren, met name bij de groep die er onder Fermi's leiding aan de University of Chicago in december '42 in was geslaagd, een eerste, slechts zeer weinig energie producerende kernreactor in werking te stellen. Zeven vooraanstaande leden van deze groep drongen er in een memorandum op aan dat men vóór alles een wedloop in atoomwapens moest voorkomen, dat er dus een vorm van internationale controle in het leven moest worden geroepen en dat men, als men de kans op het totstandkomen daarvan gering achtte, beter in het geheel geen atoombommen kon gebruiken - wilde men dat laatste toch doen, dan diende men, aldus het memorandum, niet verder te gaan dan ergens een technische demonstratie te geven van de ontzagwekkende kracht van het nieuwe wapen.
XCDe inhoud van het memorandum (verschillende geleerden die bij het
! De hier volgende passages zijn gebaseerd op Louis Mortons overzicht: opgenomen in de in I960 door het (Washington) gepubliceerde bundel alsmede op het in I965 verschenen werk van Len Giovannitti en Fred Freed:
'Manhattan' -project ingeschakeld waren, bleken het er niet mee eens te zijn) werd meegedeeld aan Stimson en de leden van zijn commissie, alsook aan de vier geleerden die als haar wetenschappelijke adviseurs waren opgetreden: Compton, Fermi, Ernest O. Lawrence en J. Robert Oppenheimer, de wetenschappelijke leider van het laboratorium te Los Alamos. Aan die vier werd speciaal nog gevraagd of het mogelijk was japan tot overgave te dwingen door één atoombom af te werpen boven een militair doel in japan ofboven een onbewoond gebied en de japanse autoriteiten tevoren mee te delen waar en wanneer die demonstratie zou plaatsvinden. De geleerden ontrieden dat: met had geen zekerheid dat de atoombom inderdaad zou ontploffen en zelfs als de lading die bij wijze van proef in de woestijn van Nieuw-Mexico tot ontploffing zou worden gebracht, inderdaad explodeerde, bestond nog de mogelijkheid dat het nieuwe wapen, als het door een B-29 van grote hoogte werd afgeworpen, niet tot ontploffing zou komen. Aldus de geleerden. Byrnes voegde daar zijnerzijds aan toe dat, als men japan van de komende demonstratie in kennis stelde, het heel wel mogelijk was dat grote aantallen Amerikaanse en andere krijgsgevangenen naar het doelgebied zouden worden overgebracht.
XCOp 18 juni, de dag waarop Truman, gelijk eerder weergegeven, de door de joint Chiefs of Staff opgestelde plannen voor een invasie van japan goedkeurde, keurde hij in beginsel óók goed dat, als de proefexplosie in de woestijn van Nieuw-Mexico slaagde, de twee atoombommen die kort nadien gereed zouden zijn, op door civiele gebouwen omgeven militaire doelen in japan zouden worden afgeworpen. Wannéér dat zou geschieden, werd in het midden gelaten - 'same responsible officials', aldus in '60 Louis Morton (de invloedrijkste hunner was Byrnes die op 3 juli door Truman tot Secretary of State zou worden benoemd), waren van mening dat dit moest geschieden voordat de Sowjet-Unie japan de oorlog zou verklaren, hetgeen, als Stalin zich aan zijn in jalta gedane toezegging hield, het geval zou zijn op 9 augustus, drie maanden na de datum van 9 mei, waarop de Duitse militaire leiders na een eerste capitulatie in Reims, 7 mei, in Berlijn opnieuw hadden gecapituleerd. Die 'responsible officials', schrijft Morton,'
XC'feared the political consequences of Soviet intervention and hoped that ultimately it would prove unnecessary. This feeling may unconsciously? have made the atom bomb solution12
I Morton in p. 509-IO. 2 Dat woord dunkt ons ten onrechte gebruikt.
more attractive than it might otherwise have been. Some officials may have believed, too, that the bomb could be used as a powerful deterrent to Soviet expansion in Europe, where the Red tide had successively engulfed Rumania, Bulgaria,jugoslavia, Czechoslovakia and Hungary'. In an interview with three of the top scientists in the Manhattan project early in june Mr. Byrnes did not, according to Leo Szilard, argue that the bomb was needed to defeat japan, but rather that it should be dropped to 'make Russia more manageable in Europe." 2
XCEn als de Sowjet-Unie weigerde zich te schikken en zelf atoomwapens zou gaan vervaardigen? Dreigde dan een nieuwe wereldoorlog? Juist niet, zeiden sommigen: atoomwapens zouden de kans op het uitbreken van zulk een oorlog verkleinen in plaats van vergroten. Groves was overigens van mening dat de Sowjet-Unie er pas na twintig jaar in zou slagen, een atoomwapen tot explosie te brengen - de geleerden dachten: na vier. Het zijn er vier geworden.
XCIn mei had een Amerikaans vliegtuig de componenten van twee atoombommen, behalve de U-235 en het plutonium, naar Tinian in de Marianen gebracht; midden juli bracht een kruiser er dat splijtmateriaal heen. Bemanningsleden van een eskader B-29's hadden inmiddels een speciale training ontvangen om atoombommen af te werpen en er was al eind ,44 een eerste lijst opgesteld van mogelijke doelen. Op 16 juli vond de proefexplosie van een plutoniumbom in de woestijn van Nieuw-Mexico plaats. Zij slaagde perfect. Truman die zich toen in Potsdam bevond, werd ingelicht. In een reeks gesprekken raadpleegde hij er zijn voornaamste adviseurs: Byrnes, Stimson en dé joint Chiefs of Staff: op één na waren zij van mening dat er geen reden was om van het op 18 juni genomen besluit af te wijken - die ene was de stafchef van de Army Air Forces, generaal H. Arnold, die meende dat Japan louter door voortzetting van het bombarderen van zijn steden tot overgave kon worden gedwongen. 'I asked General Marshall', schreef Truman acht jaar later,
, En Polen! 2 In hoeverre de wens, de Sowjet-Unie in toom te houden, bij de besluitvorming ten aanzien van het afwerpen van de eerste atoombommen een rol heeft gespeeld, is het nauwkeurigst onderzocht door Giovannitti en Freed. Hun conclusie is dat deze niet de is geweest, het was P·3 10)
'what it would cost in lives to land on the Tokyo plain and other places in japan. It was his opinion that such an invasion would cost at a minimum one quarter of a million casualties, and might cost as much as a million on the American side alone, with an equal number of the enemy.'
XCDat gaf bij Truman de doorslag. 'We sent an ultimatum to japan' (de Verklaring van Potsdam). 'It was rejected' (in de vorm van Soezoeki's voorlopige reactie). 'I ordered atomic bombs dropped" dat laatste gaf Truman in 'S3 onjuist weer: het besluit was al gevallen en het bevel om de eerste atoombommen boven Japan af te werpen, zodra de weersomstandigheden dat na I augustus mogelijk zouden maken (er moest boven het doelgebied helder zicht zijn), u/as al uitgegaan, maar dat bevel kon uiteraard geannuleerd worden. Truman zag daar geen reden toe.
XCOp 6 augustus werd Hirosjima getroffen, een stad met een kwart miljoen inwoners. Het stadscentrum werd weggevaagd, er waren tweeen-zeventigduizend gewonden en vier-en-zestigduizend doden"; de U-23S-bom had een kracht gehad van 14000 ton dynamiet.
XCDaags daarna berichtte het Japanse Grote Hoofdkwartier in zijn dagelijks communiqué dat de in Hirosjima aangerichte schade betrekkelijk onbelangrijk was.
XCNogmaals een dag later, 8 augustus, deelde Molotow in Moskou aan de Japanse ambassadeur mee dat de Sowjet-Unie de volgende dag, 9 augustus, aan Japan de oorlog zou verklaren.
XCIn de ochtend van de çde viel de tweede atoombom op Nagasaki, niet evenwel op het centrum van de stad maar een kilometer of zes ten noordoosten daarvan. Weer was de schade kolossaal. Het aantal burgers dat om het leven kwam, was geringer dan in Hirosjima: negen-endertigduizend; er waren vijf-en-twintigduizend gewonden. De plutoniumbom had een kracht gehad van 20000 ton dynamiet.
XCNiet de eerste atoombom alléén maar de eerste en tweede samen hadden, gekoppeld aan het feit dat Japan nu ook in oorlog was met de Sowjet-Unie, in Tokio een duidelijk effect. In de ochtend van 9 augustus kwam de Opperste Oorlogsraad bijeen. Soezoeki en Togo betoogden beiden dat Japan geen keus meer had: het moest zich overgeven, zij het op voorwaarde dat de positie van de keizer niet zou worden aangetast; Togo onderstreepte dat hardnekkige pogingen, de Sowjet-Unie te win
I Aangehaald in Ronald Lewin: p. 288. 2 Vier-en-zestigduizend, indien men allen meetelt die binnen vier maanden stierven als gevolg van de explosie.
nen voor het denkbeeld, tussen Japan enerzijds en de Verenigde Staten en Groot-Brittannië anderzijds te bemiddelen, volledig waren mislukt. Maar de minister van oorlog, de chef van de leger- en de chef van de marinestaf wisten niet van wijken en eisten dat Japan zou vasthouden aan drie punten waarvan te voorzien viel dat.zij door zijn tegenstanders zouden worden verworpen: dat Tokio niet zou worden bezet, dat Japan zelf zijn strijdkrachten zou ontwapenen en dat het zelf zijn oorlogsmisdadigers zou berechten. De kloofbleef, hoe lang men ook van gedachten wisselde, onoverbrugbaar.
XC's Middags kwam het kabinet bijeen - het werd het evenmin eens. De minister van binnenlandse zaken wees er speciaal op dat, als tot onvoorwaardelijke capitulatie besloten werd, grote vastberadenheid nodig zou zijn, omdat de kans groot was dat in dat geval de ministers door in hun heiligste gevoelens gekwetste Japanners zouden worden vermoord. Tien uur duurde het beraad. Geen accoord.
XCIn de nacht van de çde op de rode werd een keizerlijke conferentie gehouden. De tegengestelde standpunten werden aan Hirohito voorgelegd: moest men in het op de Verklaring van Potsdam te geven antwoord één voorwaarde opnemen of vier? Eén, zei Hirohito. Hij voegde er aan toe: 'De oorlog ten einde brengen is de enige wijze waarop wij de wereldvrede kunnen herstellen en de natie verlossen van de vreselijke druk waaraan zij is onderworpen.' 1 De beslissing was gevallen.
XCZij werd in Japan niet bekendgemaakt - het enige dat geschiedde was dat de Japanse regering op IQ augustus, via de Zweedse en de Zwitserse regeringen, de regeringen van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, de Sowjet-Unie en Nationalistisch China deed weten dat zij bereid was, de Verklaring van Potsdam te aanvaarden 'met dien verstande dat voormelde verklaring geen eisen bevat welke afbreuk doen aan de prerogatieven van Zijne Majesteit als soeverein heerser.' Zou er nu toch doorgevochten worden? Neen, Byrnes stelde een positief antwoord op, waarin, zonder dat op de Japanse beperking werd ingegaan, gesteld werd dat de keizer 'ondergeschikt zou zijn aan de Opperbevelhebber van de Geallieerde strijdkrachten en aan hem verantwoording schuldig zou zijn.' Waarom 'de Opperbevelhebber' en niet 'het Opperbevel'? Truman en Byrnes deelden in een kabinetszitting, welke diezelfde dag, 10 augustus, plaats
I Aangehaald in Giovannitti en Freed: p. 305-306.
vond, mee, 'that', zo noteerde de Secretary oj the Navy, James Forrestal, in zijn dagboek,
XC'they had used the term (Supreme Commander', ,so that it would be quite dear that the United States u/ould run this particular business and avoid a situation of composite responsibility suck as had plagued us in Germany.' 1
XCHet was een belangrijke wijziging van het beleid der Amerikanen: de bondgenoten aan wie zij tevoren medezeggenschap in alle aangelegenheden van het bezette Japan hadden toegedacht, werden uitgeschakeld,
XCByrnes' tekst werd voorgelegd aan Londen, Tsjoengking en Moskou, De Britse en de Chinese regering hechtten er hun goedkeuring aan - in Moskou, waar beseft werd dat het Amerikaanse streven er op gericht was, de Sowjet-Unie te verhinderen in Japan-zelf invloed uit te oefenen, rezen er eerst moeilijkheden, Molotow verzette zich, Stalin besliste dat hij zijn verzet moest staken.
XCEr vonden geen bombardementen van Japan meer plaats, wèl werden door B-29'S luchtpamfletten afgeworpen, inhoudend dat de keizer had beslist dat Japan zich moest overgeven. Die pamfletten wekten verwarring en deden verscheidene legerofficieren besluiten, het uiterste te doen om zulk een ongekende vernedering te voorkomen - de keizer, meenden zij, was kennelijk door kwalijke raadslieden omgeven; dan diende te geschieden wat zo vaak in Japans historie geschied was: die raadslieden moesten gedood en door andere vervangen worden!
XCIn de ochtend van de rade vond, weer onder voorzitterschap van de keizer, een bijeenkomst plaats waar al diegenen die in de nacht van de çde op de Iade aan het beraad hadden deelgenomen, opnieuwaanwezig waren, De kloof was niet overbrugd. Wijzend op het Amerikaanse antwoord waarin stond dat de keizer aan de Geallieerde Opperbevelhebber ondergeschikt zou zijn en dat, anders dan van Japanse zijde gesteld was, dus wel degelijk afbreuk zou worden gedaan aan 'de prerogatieven van Zijne Majesteit als soeverein heerser', waren de minister van oorlog, de chef van de leger- en de chef van de marinestaf minder dan ooit bereid te capituleren. Weer besliste Hirohito. Hij deed dat in de aan iedere Japanner bekende woorden van zijn grootvader, keizer Moetsoehito, die, toen Japan in 1895, na zijn overwinning op China, onder druk van Rusland, Frankrijk en Duitsland Port Arthur en het schiereiland Liautoeng, beide door China al afgestaan, had moeten prijsgeven, gezegd had:
XC1 The Forrestal Diaries, The inner history of the Cold War (1952), p, 95,
'Wij moeten het onaanvaardbare aanvaarden en het ondragelijke verdragen.' Daaraan voegde Hirohito nu toe dat hij het (mede namens GrootBrittannië, de Sowjet-Unie en Nationalistisch China verzonden) Amerikaanse antwoord volledig begrijpelijk en aanvaardbaar achtte; hij stelde aan zijn raadslieden de eis dat zij ook hunnerzijds dat antwoord zouden accepteren, droeg hun op, een keizerlijk edict te formuleren en zei hun dat het zijn voornemen was, persoonlijk een radiotekst voor te lezen: zou men de keizer zelf horen zeggen dat de oorlog ten einde was (hij had nog nooit een radiotoespraak gehouden), dan zou elke Japanner weten dat hij zich conform's keizers aanwijzingen had te gedragen.
XCHet opgestelde edict', waarin van de aan de keizer en zijn raadslieden bekende gevolgen die uit het aanvaarden van de Verklaring van Potsdam zouden voortvloeien, geen melding werd gemaakt, richtte zich tot de Japanse strijdkrachten en luidde aldus:
XC'Sedert wij de Verenigde Staten en het Britse Rijk de oorlog hebben verklaard, zijn drie jaren en acht maanden verlopen. Gedurende deze tijd hebben onze landen zeestrijdkrachten" dapper gevochten in onherbergzame streken vol verschrikkingen en op de woeste zee. Dit heeft onze diepgevoelde waardering. Doch gezien het feit dat Sowjet-Rusland in het strijdperk is getreden en in verband met de toestand in het vaderland en daarbuiten, zijn wij tot de overtuiging gekomen dat het voortzetten van de oorlog slechts zou leiden tot nieuwe verschrikkingen en zelfs het bestaan van ons keizerrijk op het spel zou zetten. Hoewel onze keizerlijke land- en zeemacht branden van niet te blussen strijdlust, spreken wij het voornemen uit om vrede te sluiten met de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Sowjet-Rusland en Tsjoengking, opdat de voortzetting van onze roemrijke nationale politiek verzekerd zij.
XCWij gevoelen diepe smart als wij onze plichtsgetrouwe en dappere officieren en manschappen gedenken die in de strijd of door ziekten en ontberingen omgekomen zijn.
XCStrijders, wij zijn vast overtuigd dat uw geloof en uw dapperheid onze natie sieren en onze duizenden jaren oude traditie waardig zijn.
XCMilitairen, wij dragen u op te pogen de grondvesten van onze staat voor vele komende jaren te versterken door in eendracht te handelen conform onze wens, het onaanvaardbare te aanvaarden en het ondragelijke te verdragen.'
XCEr werd voorts een tekst opgesteld die voor uitzending door de radio bestemd was. Daarin zou de keizer zeggen dat de oorlog voor Japan ongun
1 Tekst in de (het in Singapore uitgegeven Japanse dagblad): p. 607. 2 Dit sloot de luchtstrijdkrachten in die ten dele tot het leger, ten dele tot de marine behoorden.
stig was verlopen en de 'vijand een nieuwe, uiterst wrede bom' was gaan gebruiken. 'Zouden wij', zo zou hij uiteenzetten, 'besluiten door te vechten, dan zou dit niet alleen leiden tot de vernietiging van de Japanse natie maar ook tot het einde van de menselijke beschaving ... Dit is de reden waarom wij opdracht hebben gegeven, de bepalingen van de gemeenschappelijke verklaring der mogendheden te aanvaarden.' 1 'Alonze goede en loyale onderdanen' zou hij oproepen, 'het onaanvaardbare te aanvaarden en het ondragelijke te verdragen' en hij zou vervolgen:
XC'Laat de gehele natie als één familie van generatie tot generatie voortgaan, sterk in haar vertrouwen in de onvergankelijkheid van haar door de goden beschermd land en de zware last van haar verantwoordelijkheid en de lange weg die voor haar ligt, indachtig. Verenigt al uw krachten om te bouwen aan de toekomst. Volgt de wegen van correct gedrag en nobelheid van geest en werkt met vastberadenheid, opdat gij de aangeboren glorie van de keizerlijke staat versterkt en gelijke tred houdt met de voortgang van de gehele mensheid.'
XCOok in deze toespraak zou geen woord worden gezegd over de gevolgen die uit de aanvaarding van de Verklaring van Potsdam voortvloeiden.
XCIn de middag werd van de door Hirohito voorgelezen tekst een grammofoonplaat gemaakt. Dat feit drong tot een groep jonge officieren door die onmiddellijk besloten, maatregelen te nemen om te voorkomen dat de tekst zou worden uitgezonden. Zij doodden de commandant van de keizerlijke garde-divisie, stelden vervalste orders op, sleepten een deel van de divisie mee, omsingelden het keizerlijk paleis, drongen er binnen en trachtten de grammofoonplaat te vinden. Dat lukte hun niet. In de vroege uren van de r yde werd hun rebellie onderdrukt. De aanstichters pleegden zelfmoord. Aanslagen op Soezoeki en andere hoge autoriteiten mislukten eveneens en om 12 uur op die t yde hoorde men de keizer persoonlijk zijn toespraak voorlezen. Hij sprak het Japans uit op de wijze die ten hove, maar alleen daar, gebruikelijk was - veel Japanners begrepen niet goed wat hij zei, maar de korte inhoud ervan was spoedig algemeen bekend en wekte in eerste instantie de grootst mogelijke verbazing. Veruit de meeste Japanners waren er in het geheel niet op voorbereid dat tot een ommekeer besloten was die in volstrekte tegenspraak was met alle concepties waarin zij waren opgevoed en van waaruit zij hadden geleefd. Hier en daar vormden zich dan ook kleine groepen
1 Aangehaald in Giovannitti en Freed: The p. 305-06.
militairen die tot voortzetting van de oorlog opriepen; zij trachtten zich in Tokio meester te maken van openbare gebouwen, maar dat verzet, dat niet veelom het lijf had, werd spoedig bedwongen. Verschillende hoge militairen, onder wie de minister van oorlog, de voorlaatste chef van de generale staf en de oprichter van het Kamikaze-korps pleegden zelfmoord - de overgrote massa evenwel zowel van de Japanse militairen als van de burgerbevolking conformeerde zich aan de nieuwe gedragslijn die de keizer persoonlijk had voorgeschreven.
XCSoezoeki trad in de middag van de r yde augustus af en enkele uren later benoemde Hirohito een van zijn ooms, generaal prins Higasjikoeni, tot minister-president. Als minister van buitenlandse zaken trad nu opnieuw Sjigemitsoe op, prins Konoje werd minister zonder portefeuille en naaste adviseur van Higasjikoeni, in wiens persoon de keizerlijke familie in het kabinet vertegenwoordigd was. Het was de keizer duidelijk dat hij op dit allerkritiekste moment in de gehele geschiedenis van Japan zijn bij de Japanners als heilig geldend gezag over de volle linie tot gelding moest brengen: een nieuw keizerlijk edict gelastte alle strijdkrachten de wapens neer te leggen en afschriften van het edict werden door leden van de keizerlijke familie naar de hoogste bevelhebbers gebracht die zich buiten Japan bevonden: een ging naar Mandsjoerije, een tweede naar bezet China, een derde naar Saigon waar zich het hoofdkwartier bevond van Teraoetsji's Nanj(}--legergroep.
XCHet in wezen toch onverwacht snelle einde van de Japanse weerstand èn de grote afstanden bewerkstelligden dat het geruime tijd duurde voordat de in Washington voorbereide capitulatie-overeenkomst werd ondertekend. Als datum voor die plechtigheid, die plaats zou vinden aan boord van het in de Baai van Tokio liggende Amerikaanse slagschip 'Missouri', was door MacArthur als Supreme Commander for the Allied Powers (wiens beleid overigens niet door die Allied Powers maar alleen door de Verenigde Staten zou worden bepaald) de j rste augustus aangewezen. Een typhoon noopte tot uitstel: het was de zde september toen Sjigemitsoe namens de Japanse regering en hoge militairen namens het Grote Hoofdkwartier hun handtekening zetten onder het hun voorgelegde stuk. 1
XC1 De 'Allied Powers waarvan ook in de capitulatie-overeenkomst sprake was, waren de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Nationalistisch China en de Sowjet-Unie
XCDiezelfde dag vaardigde MacArthur zijn aan het japanse Grote Hoofdkwartier gericht Algemeen Bevel no. I uit, waarin o.m. bepaald was dat de japanners volledige informatie dienden te verschaffen omtrent de krijgsgevangenen en de geïnterneerden die zij in handen hadden, en dat zij scrupuleus dienden te zorgen voor de veiligheid en het welzijn van beide groepen.
XCDe japanse strijdkrachten die zich buiten japan bevonden, dienden aparte capitulatie-overeenkomsten te ondertekenen. In Mandsjoerije vond die overgave plaats aan het Rode Leger en wel op 21 augustus, zes dagen dus na de I yde waarop 's keizers radiotoespraak was uitgezonden. Op andere strijdtonelen evenwel lieten die aparte capitulaties op zich wachten. Dat was mede het gevolg van het feit dat MacArthur op 19 augustus aan de Geallieerde bevelhebbers op de overige strijdtonelen had doen weten, dat zij hunnerzijds de capitulatie van de hen confronterende japansc strijdkrachten pas in ontvangst mochten nemen, nadat hij de 'algemene' japanse capitulatie had ontvangen.
XCWat die 'plaatselijke' capitulaties betreft, willen wij slechts schrijven over die welke in en bij Nederlands-Indië plaatsvonden en daarbij stellen wij voorop dat zowel de Britse en de Australische als de Nederlandse autoriteiten (die laatsten in Australië en op Ceylon) zich op de dag waarop japan de oorlog beëindigde, IS augustus, in een hoogst onbehagelijke situatie bevonden. Op die dag was, zoals eerder uiteengezet, Mountbatten tegen zijn zin belast met de opperste verantwoordelijkheid in het zo sterk uitgebreide gebied van Southeast Asia Command, waartoe ook het gebied in Oost-Indonesië behoorde dat onder een aan hem ondergeschikte Australische generaal was komen te ressorteren. De voorbereidingen voor een grote landing op de westkust van Malakka waren in volle gang - zij dienden gestaakt te worden en heel andere taken ter hand genomen. Een van de belangrijkste daarvan was de zorg voor de krijgsgevangenen en geïnterneerden. Midden '4S kende men in Mountbattens hoofdkwartier de namen en de locaties van meer dan 220 kampen in het gebied van
- niet Nederland, Australië en Nieuw-Zeeland, die overigens wel bij de plechtigheid aan boord van de vertegenwoordigd waren, Nederland door admiraal Helfrich en luitenant-generaal van Oyen.
Southeast Asia Command waarin zich, ging men af op de ontvangen berichten, een kleine negentigduizend krijgsgevangenen en bijna vijfen-dertigduizend geïnterneerden zouden bevinden (die cijfers waren te laag). Mountbatten besefte dat die krijgsgevangenen en geïnterneerden van wie, naar men vermoedde, zeer velen er slecht aan toe waren, onmiddellijke hulp nodig hadden. Hij had daartoe begin augustus onder het hoofdkwartier van Allied Land Forces Southeast Asia Command een aparte organisatie opgericht: de Rapwi (Recovery oj Allied Prisoners oj War and Internees), en zijn bedoeling was dat Rapwi-teams ten spoedigste bij de voornaamste kampen zouden worden afgeworpen of naar vliegvelden bij die kampen zouden worden overgebracht. Maar kon men er van uitgaan dat de Japanse militairen in de betrokken gebieden wisten dat Japan had gecapituleerd en dat zij dus de aanwijzingen van Geallieerde bevelhebbers hadden op te volgen? Wisten zij dat niet, dan kon zulks tot gevechtshandelingen leiden. Besloten werd, boven en bij de kampen eerst pamfletten uit te werpen zowel in het Japans als in de talen van de krijgsgevangenen en geïnterneerden. Die talen waren er vele en wat het Japans betreft: er waren in Mountbattens gezagsgebied maar twee drukkerijen, een in Colombo, een in Calcutta, die drukwerk in het Japans konden vervaardigen.
XCDe pamfletten werden vervaardigd en afgew~rpen en er werden uit de groepen die als inlichtingengroepen waren ingezet, zulks op Malakka en op Sumatra, alsook uit personen die voor geheime opdrachten in reserve waren gehouden en tenslotte uit militairen van de 44ste Indian Airborne Division veertig Rapwi-teams gevormd, van welke er dertig met parachutes werden afgeworpen. Die aanvullende teams begonnen op 28 augustus te opereren. Op Sumatra waren de eerder uitgezonden teams toen al in actie - op het vliegveld van Batavia arriveerde er een op 8 september.
XCIn ons volgende deel komen wij op dit alles in bijzonderheden terug - hier willen wij er slechts op wijzen dat Mountbatten, toen hij op of onmiddellijk na IS augustus moest bepalen hoe hij zijn strijdkrachten zou verdelen over de gebieden waar hij het gezag van de Japanners moest overnemen, prioriteit gaf aan het sturen van troepen naar Singapore, Saigon en Bangkok: naar Singapore zouden twee divisies en een tankbrigade worden overgebracht, naar Saigon in Frans-Indo-China (waarvan hij in de zuidelijke helft het gezag moest overnemen), een brigade, naar Bangkok, de hoofdstad van Thailand, een divisie; dan werden twee extra divisies nodig geacht voor Birma waar grote politieke spanningen heer
transportvliegtuigen worden overgebracht, naar Singapore daarentegen per schip en schepen zouden ook gebruikt worden voor de operaties die een lagere prioriteit hadden gekregen: één divisie naar Malakka, één naar Java, twee naar Sumatra, één naar N oord-Thailand en brigades naar de landengte van Kra, naar Hongkong en naar enkele punten op de kust van China. Wat Java betrof, ging Mountbattens hoofdkwartier er op of kort na de r yde augustus van uit dat één divisie minus twee brigades op 4 oktober bij Batavia en de twee brigades een kleine twee weken later, op 16 oktober, bij Soerabaja zouden landen.
XCOp 20 augustus kwam radiocontact tot stand met Teraoetsji's hoofdkwartier in Saigon. De Japanse veldmaarschalk bleek ziek te zijn. Hij zond een delegatie naar Rangoon die daar op 27 augustus een voorlopige capitulatie-overeenkomst ondertekende - de definitieve werd in een met veel pracht en praalomgeven plechtigheid op 12 september, ruim twee weken later dus, ondertekend te Singapore. Meer dan zevenhonderdduizend Japanse militairen gaven zich hier over, hetgeen ca. zestigduizend op Java, ruim zeventigduizend op Sumatra en ca. honderdvijf-en-zestigduizend op Borneo en in de Grote Oost insloot.'
XCInmiddels had Mountbatten onder druk van de Nederlandse autoriteiten die uit Australië naar hem toe gevlogen waren, de overneming van het gezag op Java enkele weken vervroegd: op IS september ging een Britse kruiser, de 'Cumberland', voor Tandjong Priok voor anker en drie dagen later nam een Britse Rear-Admiral namens Mountbatten de capitulatie van het Japanse Zestiende Leger in ontvangst.
XCDe bevelhebber van dat Zestiende Leger had sinds S maart '42, toen de eerste, generaal Imamoera, in Batavia was gearriveerd, het gezag op Java uitgeoefend, maar daarvan was op 18 september '4S niet veel meer over. Ruim een maand eerder, op 17 augustus, had Soekarno in Batavia (het heette sinds eind '42 krachtens een Japans besluit 'Djakarta') de onafhan
1 Er zijn op Borneo en in de Grote Oost drie aparte japanse capitulaties geweest: op 8 september bij Samarinda van de bevelhebber van de japanse troepen op Nederlands Borneo, op 9 september op Morotai van de bevelhebber van het japanse Tweede Leger, op II september in Koepang. de hoofdplaats van Nederlands-Timor, van de japanse troepen die onder de bevelhebber van Timor ressorteerden. Die capitulaties vonden plaats ten overstaan van Australische militairen.
kelijke Republiek Indonesië uitgeroepen. Hij was er president van geworden, er was een kabinet gevormd en de eerste eigen strijdkrachten werden opgericht. Het beeld dat de steden op Java boden, leek er op te wijzen dat de oprichting van die republiek door een aanzienlijk deel van de inheemse bevolking met sympathie was begroet: overal zag men de rood-witte vlag - in de jaren '20 de vlag van Soekarno's Partai Nasional Indonesia, nu van de Republiek.
XCDe oprichting van de nieuwe, zich onafhankelijk noemende staat hing samen met wat zich op politiek gebied vooral op Java had afgespeeld in de eerste drie decennia van deze eeuwalsook in de jaren '40 en '41 en in de eerste drie maanden van '42, maar die oprichting had een belangrijke impuls gekregen als gevolg van het beleid dat de Japanners op Java en, in het algemeen, in de door hen in de Nanjo bezette gebieden hadden gevolgd. 14
XCDit deel gaat, evenals het vorige, over Nederlands-Indië, maar wat zich daar heeft afgespeeld, moet in een breder kader worden geplaatst. In ons vorige deel deden wij hetzelfde: wij hebben de opkomst en de ontwikkeling van de in wezen tegen het Nederlands koloniaal gezag gerichte Indonesische nationalistische beweging weergegeven tegen de achtergrond van wat elders in Azië geschiedde, t.w. in Brits-Indië, in FransIndo-China en op de Philippijnen. Naar dat bredere kader hebben wij ook nu willen streven: onze in het vorige hoofdstuk gegeven schets van het algemeen verloop van de oorlog tegen Japan moest in de eerste plaats duidelijk maken waarom het op Nederlands-Indisch gebied nimmer tot grote Geallieerde offensieven is gekomen en waarom het na Japans capitulatie geruime tijd heeft geduurd voordat het eerste Britse oorlogsschip voor Batavia verscheen. Die uiteenzetting heeft evenwel nog een andere functie: in de politiek namelijk welke Japan in zijn bezette gebieden heeft gevoerd, is een duidelijke ontwikkeling te zien en die ontwikkeling correspondeert met het oorlogsverloop. Zij werd er zelfs door bepaald: naarmate Japan er slechter voor kwam te staan, deed het grotere concessies aan de inheemse politieke krachten waarmee het in contact stond. Terwijl het die concessies deed, veranderde er overigens niets aan het Japanse streven om in de bezette gebieden de uiteindelijke zeggenschap te behouden. Aan de verlening van werkelijke onafhankelijkheid dachten de Japanners niet - ten aanzien van de buitenlandse politiek, de defensie en de economie dienden de formeelonafhankelijk gemaakte staten Japans leiding te blijven aanvaarden. Wij zullen dan ook in dit deel, zoals wij ook in ons vorige deden, begrippen als 'zelfstandig' en 'onafhankelijk', wanneer zij op Japans beleid betrekking hebben, tussen aanhalingstekens plaatsen; dat na te laten zou een misleidend beeld geven van wat Japan beoogde.
XCDoor de Japanners zelf werd dat beleid niet als onoprecht ervaren. Voor hen die onder het oppergezag meenden te staan van een rechtstreeks van de Zonnegodin afstammende, unieke keizer en zich alleen daarom al boven alle andere volkeren verheven voelden en die zich bovendien
Welvaartssfeer' te doen ontstaan, sprak het vanzelf dat de 'onafhankelijkheid' van andere volkeren heel wel gepaard kon gaan met voortzetting van het japanse leiderschap. Wij haalden in ons vorige deel de uitspraak aan van de voorzitter van de Groot-japanse jeugdbeweging die begin '42 schreef: 'Het is waarachtige onafhankelijkheid om onafhankelijk te zijn onder de bescherming van een grote mogendheid, precies zoals het kind vrij en veilig opgroeit onder de bescherming van de vader.'
XCZo werd het door vrijwel alle japanners gevoeld die met het japanse beleid in de bezette gebieden te maken kregen. Gewaagden zij van 'onafhankelijkheid', dan impliceerde dat de voortgezette japanse suprematie.
XCWerd dat beseft door die politieke voormannen in de bezette gebieden die met japan in zee gingen? Wij menen van wel. Hun stond niet een formele, maar een reële, niet een schijn-, maar een werkelijke onafhankelijkheid voor ogen. Zij doorzagen de japanse bedoelingen en waren zich heel wel bewust dat de japanners zouden trachten, die werkelijke onafhankelijkheid te voorkomen. Een heel andere vraag was of dat hun zou gelukken. Als japan in zoverre de oorlog zou winnen dat het zich in het immense gebied dat het veroverd had, zou kunnen handhaven, dan behoefde men toch de hoop niet op te geven dat het uiteindelijk geen weerstand zou kunnen bieden aan het verlangen om de schijnonafhankelijkheid in een werkelijke onafhankelijkheid om te zetten. En als japan verslagen zou worden, dan behoefde men zich van zijn streven niets meer aan te trekken. Zeker, dan zou men opnieuw te maken krijgen met de door japan onttroonde of verdreven machthebbers of medemachthebbers (in Birma, op Malakka en op Brits-Borneo met de Britten, in Indo-China met de Fransen, op de Philippijnen met de Amerikanen, in Nederlands-Indië met de Nederlanders), welnu: de inheemse voormannen die met japan in zee gingen, meenden dat zij het herstel van de oude koloniale verhoudingen op zijn minst zouden bemoeilijken wanneer zij voordien onder japans bescherming en leiding een positie van 'onafhankelijkheid' zouden hebben bereikt, hetgeen immers impliceerde dat het binnenlands bestuur geheel of grotendeels aan hen zou zijn overgedragen en hetgeen tevens zou betekenen dat zij bij grote delen van de inheemse bevolking meer gezag zouden hebben gekregen. Zij vertrouwden dus dat, hoe de oorlog ook afliep (en er waren onder hen in '42 velen en in '43 en '44 verscheidenen die er onder invloed van de japanse propaganda vast van overtuigd waren dat japan in geen geval kon worden verslagen), de samenwerking met japan de nationale zaak ten
XCOmgekeerd werd in sommige Japanse kringen gemeend dat, mocht de oorlog onverhoopt met een Japanse nederlaag eindigen, Japans positie na de oorlog sterker zou zijn indien het tijdens die oorlog aan diverse naties van Zuidoost-Azië 'onafhankelijkheid' zou hebben geschonken. Men vindt dat laatste motief nauwelijks in de bewaardgebleven Japanse stukken terug. Heel begrijpelijk: dat Japan verslagen zou worden, leek ondenkbaar, het begrip 'nederlaag' was taboe. Dat neemt niet weg dat van medio '44 af, toen het Japanse Vijftiende Leger in Birma een zware nederlaag had geleden, de grens van de 'absolute nationale veiligheidszone' was doorbroken (de Amerikanen hadden de Marianen-groep in handen gekregen), de Geallieerde invasie in Normandië was gelukt en de Wehrmacht in de Sowjet-Unie opnieuwover honderden kilometers was teruggedreven, in sommige Japanse regeringskringen de mogelijkheid van een nederlaag reëel onder ogen werd gezien. Vooral gold dat voor het departement van buitenlandse zaken dat nu eenmaal meer informatie over het algemene oorlogsverloop ontving (om te beginnen al van de Japanse gezanten in neutrale staten als Zweden, Zwitserland, Spanje en Portugal) dan andere departementen. Het is dan ook misschien geen toeval dat wij juist in een document van Buitenlandse Zaken dat 'na-oorlogs motief' duidelijk aangetroffen hebben, zulks in een uit juli '44 daterend stuk: 'Inzake de onafhankelijkheid van Java en andere gebieden' (d.w.z. andere delen van Nederlands-Indië), waarin opgemerkt werd dat het verlenen van die 'onafhankelijkheid' Japan populair zou maken, het constante karakter van Japans beleid in Groot-Oost-Azië zou onderstrepen (aan Birma, de Philippijnen en Nanking-China was namelijk al 'onafhankelijkheid' verleend) en de eendracht in Groot-Oost-Azië zou versterken; voorts werd in het stuk gesteld dat Japan anderzijds in militaire en economische aangelegenheden een deel van zijn vrijheid zou verliezen en dat het verlenen van 'onafhankelijkheid' wellicht gezien zou worden als een onoprechte politieke zet, bedoeld om Japans militaire positie te verbeteren; daaraan werd in de samenvatting die wij hier volgen, toegevoegd: 'Verlening van onafhankelijkheid in het laatste stadium van de oorlog zou, voor het geval die oorlog ongunstig zou aflopen, betekenen' (wij cursiveren) 'dat japan een vaste basis zou verwerven waarvan het in de toekomst gebruik zou kunnen maken in zijn strategie-op lange-termijn voor het zich toeder oprichten van het japanse keizerrijk' 1
XCI Aangehaald in japanese Military Administration in Indonesia, p. 374 (dit is de in '63 door het United States Department of Commerce vermenigvuldigde vertaling van een in '59 in Japan gepubliceerde studie van de Waseda-Universiteit, uitgevoerd onder
XCEvenmin als op enig ander gebied bestond er in Japan ten aanzien van het in de veroverde landen te voeren beleid eensgezindheid. De legerstaf wenste vooral de in China bezette gebieden niet prijs te geven, de marinestaf wilde de vrij e beschikking houden over de grote marinebasis Singapore en over de aardolie-producerende gebieden in de Nanja, waar Borneo en de Grote Oost (Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, de Molukken en Nieuw-Guinea) onder marinebestuur stonden, en het departement van buitenlandse zaken alsook andere departementen waren met name in de tweede helft van de oorlog geneigd, aan de wensen van de nationalisten in de veroverde landen tegemoet te komen. Buitenlandse Zaken had toen evenwel geen directe bemoeienis meer met die landen. In '42 viel al te voorzien dat enkele tamelijk spoedig 'onafhankelijk' zouden worden - welk departement zou dan de officiële relaties met hun regeringen onderhouden? Met de regering van Mandsjoekwo, met de in Nanking gevestigde regering van bezet China alsmede met de regering van Thailand geschiedde dat door het departement van buitenlandse zaken, welnu: in de zomer van '42 dreven de staven van leger en marine door dat Buitenlandse Zaken werd uitgeschakeld. Er werd per I november '42 een departement van Groot-Oost-Azië in het leven geroepen waaraan om te beginnen de diplomatieke relaties met Mandsjoekwo, bezet China en Thailand werden overgedragen. In dat nieuwe departement gingen het departement van koloniën, het bureau van Aziatische Zaken van het departement van buitenlandse zaken, het zelfstandige Bureau voor Mandsjoekwose zaken en de onder het departement van economische zaken ressorterende Raad voor de economische ontwikkeling van de Nanja op. Minister van Groot-Oost-Azië werd een hoofdambtenaar van het departement van financiën die tevens verbindingsofficier met de legerstaf was geweest, Kazoeo Aoki; de minister van buitenlandse zaken, Togo, die zich met kracht tegen de vermindering van de invloed van zijn departement had verzet, trad af.
XCUiteraard kreeg het nieuwopgerichte departement het niet voor het zeggen: het mocht het toekomstig beleid slechts uitvoeren, niet vaststel
XCleiding van Sjigetada Nisjijima en Koitsjo Kisji). Wij merken hierbij op dat wij Engelse of Indonesische vertalingen van Japanse stukken steeds in het Nederlands zullen weergeven.
len. Dat vaststellen geschiedde, zolang Todjo minister-president was, tot juli '44 dus, door de Contactraad en nadien door de Opperste Oorlogsraad; beide colleges kwamen voor hun belangrijkste beslissingen onder voorzitterschap van keizer Hirohito bijeen, als keizerlijke conferentie dus.
XCKort voor de aanval op Pearl Harbor en in de eerste maanden daarna had de Contactraad ten aanzien van de landen in de Nanjo (Frans-Indo-China, de Philippijnen, Nederlands-Indië, Brits-Borneo, Malakka, Birma en tenslotte Thailand) bepaald dat in de eerste plaats gestreefd zou worden naar hun economische exploitatie; de economische invloed van de Europeanen moest worden uitgeschakeld - zij moesten door Japanners worden vervangen. Teneinde te waarborgen dat de Nanja een maximale bijdrage zou leveren aan de gehele economie van wat 'de Groot-OostAziatische Welvaartssfeer' werd genoemd, werd in Tokio een Maatschappij voor de economische ontwikkeling van de Nanjo opgericht, kwam er de al genoemde Raad voor de economische ontwikkeling van de Nanjo tot stand, hoofdzakelijk bestaande uit zakenlieden die ervaring hadden opgedaan bij de economische exploitatie van Mandsjoekwo en bezet China, en werd bepaald dat vertegenwoordigers van het Japanse bedrijfsleven en technici in grote aantallen in de Nanjo zouden worden ingezet - hoevelen in totaal, weten wij niet; bekend is wel dat daarenboven ca. vijf-en-twintigduizend Japanse ambtenaren naar de Nanjo werden overgebracht.
XCOp politiek gebied zat Japan in zekere zin vast aan de leuzen die het verkondigd had toen het de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland aanviel: die oorlog was voorgesteld als een strijd die de volkeren in de Nanjo moest bevrijden van het blanke gezag - een strijd dus die tegen die blanken, niet tegen de inheemsen gericht was. Een uitvloeisel daarvan was dat de meeste inheemse militairen die krijgsgevangen waren gemaakt, spoedig werden vrijgelaten. Japan kreeg in totaal ruim driebonderdtachtigduizend krijgsgevangenen in handen en van hen kregen van de inheemsen, ca. tweehonderdveertigduizend in totaal, de meesten de gelegenheid om huiswaarts te keren - ruim honderdveertigduizend Amerikanen en Europeanen (in Nederlands-Indië behoorden daar ook de militairen van gemengde afkomst, de Indische Nederlanders,
toe) werden vastgehouden. Van politieke concessies aan de inheemsen was aanvankelijk geen sprake. Integendeel: het hoofdkwartier van het japanse Vijf-en-twintigste Leger stelde in april '42 opnieuw op schrift dat de twee door dat leger bestuurde gebieden: Sumatra en Malakka, uiteindelijk bij japan zouden worden ingelijfd - die gebieden, waarvan Sumatra vooral door zijn aardolie en Malakka door zijn rubber voor japan van belang was, werden aangeduid als 'de kernzone in de plannen van het keizerrijk voor het Nanjo--gebied.' 1 Vier maanden later, in augustus '42, werden in een eveneens van het hoofdkwartier van het japanse Vijf-en-twintigste Leger uitgaand stuk" 'de doelstellingen van de centrale autoriteiten' (d.w.z. van de autoriteiten in japan) als volgt weergegeven:
XC'Zoals in keizerlijke verklaringen herhaaldelijk is duidelijk gemaakt, zijn de Philippijnen en Birma schakels in de Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer en zal hun onafhankelijkheid op een geschikt tijdstip in de toekomst gesanctioneerd worden, nadat zij er blijk van hebben gegeven dat zij met het keizerrijk willen samenwerken. Men zal evenwel in het bijzonder in het oog dienen te houden dat die onafhankelijkheid zodanig zal zijn dat militaire, buitenlandse, economische alsook andere aangelegenheden onder de stevige controle van het keizerrijk zullen worden gebracht. Aangezien het keizerrijk bovendien inzake de mate van onafhankelijkheid nog geen bindende toezeggingen heeft gedaan, dient de uiterste voorzichtigheid betracht te worden bij het geven van leiding aan de betrokken volkeren.'
XCEr werd in dit stuk voorts opgemerkt dat het bestuursbeleid van Amerikanen, Britten en Nederlanders nauwkeurig moest worden onderzocht en dat 'de gunstige elementen' van dat beleid 'op ruime schaal overgenomen' moesten worden. Moest dan bijvoorbeeld, wat Nederlands-Indië betrof, het gouvernementsbeleid dat er op gericht was om de gehele inheemse jeugd een simpele vorm van lager onderwijs te geven en om de mogelijkheden voor het volgen van voortgezet en hoger onderwijs uit te breiden, voortgezet worden? Neen:
XC'Bij het onderwijs aan inheemsen moet nadruk gelegd worden op het bij het practische leven aangepaste technische onderwijs en het ontwikkelen van een atmosfeer die de eerbied jegens de arbeid ten goede komt ... Een beleid, gericht op verplicht of algemeen onderwijs moet niet ontwikkeld worden. Scholen die
XCI Bestuursbevel no. 28, april 1942, in japanese Military Administration in Indonesia: Selected Documents (1965), p. 169. 2 Tekst: a.v., p. 187
onderwijs bieden boven het bestaande lager onderwijs, moeten overal gesloten worden en, nadat het stelsel en de inhoud van dit voortgezet onderwijs onderzocht is, mogen slechts die scholen heropend worden die in het bijzonder nodig zijn, evenwel slechts met goedvinden van de opperbevelhebber'
XClagere Japanse autoriteiten hadden dus niet het recht, de heropening van scholen voor voortgezet onderwijs goed te keuren.
XCIn de tweede helft van '42 (door de nederlaag bij Midway, de mislukte aanval op Port Moresby en de Amerikaanse landingen op de Salomonseilanden was Japan in het defensief gedrongen) werden in Tokio door de staven van leger en vloot en door de bij de zaak betrokken departementen, waaronder zich nu ook het departement van Groot-Oost-Azië bevond, de gedachtenwisselingen over de toekomst van de in de Nanjo bezette landen voortgezet. Daaruit resulteerde het volgende, in januari ,43 vastgestelde beginselbesluit van de Contactraad 1 :
XC'Wanneer zij geschikt worden geacht als keizerlijk territoir, zullen gebieden van strategische betekenis welke het keizerrijk moet vasthouden ter verdediging van Groot-Oost-Azië, alsmede dunbevolkte gebieden en gebieden die geen mogelijkheden bieden voor een onafhankelijk bewind, bij het keizerrijk ingelijfd worden. Voor elk van die gebieden zal een bestuursstelsel worden vastgesteld, rekening houdend met de tradities, met het culturele peil en met andere factoren.
XCOnafhankelijkheid zal verleend worden aan die gebieden welke daarvoor in aanmerking komen in het licht van hun vroegere politieke ontwikkeling, indien dit althans van voordeel wordt geacht voor de voortzetting van de oorlog en de vorming van Groot-Oost-Azië.
XCDe tijdstippen waarop tot het verlenen van onafhankelijkheid of tot annexatie zal worden overgegaan, zullen vastgesteld worden na overweging van de verschillende desbetreffende omstandigheden.'
XCAls gebieden waaraan 'onafhankelijkheid' zou worden verleend, kwamen toen slechts China, Birma en de Philippijnen in aanmerking. Op de interne ontwikkeling in die landen (alsook in andere landen in de Nanja) komen wij straks terug - ~ier willen wij slechts vermelden dat de Contactraad op voorstel van de minister van buitenlandse zaken op 10 maart '43 vaststelde dat Birma 'ó;afhankelijk' zou worden en dat Birma dat op I augustus '43 werd, waarna het aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog verklaarde (dat was een voorwaarde
1 Tekst: a.v., p. 48.
geweest die de Japanners aan de verlening van 'onafhankelijkheid' hadden verbonden). Korte tijd later, op 14 oktober '43, werd ook aan de Philippijnen 'onafhankelijkheid' verleend, maar de Philippijnse regering kon er pas na een jaar toe gebracht worden, aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog te verklaren.
XCZowel in het geval van Birma als in dat van de Philippijnen ging aan de verlening van 'onafhankelijkheid' vooraf dat een Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid werkzaam was geweest.
XCEerder nog dan Birma of de Philippijnen was bezet China 'onafhankelijk' geworden. Op een keizerlijke conferentie was in december '42 besloten dat Japan een deel van zijn rechten in China aan het Chinese bewind in Nanking zou overdragen en dat dat bewind het bestuur over de bezette delen van China geheel van de Japanse militairen zou overnemen - ook hier werd als contraprestatie geëist dat het Chinese bewind de leiding van Japanse 'adviseurs' zou aanvaarden en de oorlog zou verklaren aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten; dat deed het in januari '43.
XCAan het verlenen van 'onafhankelijkheid' aan Malakka werd door Japan niet gedacht - het wenste tot in de verste toekomst de vrije beschikking te houden over Singapore dat bij uitstek gerekend werd tot de 'gebieden van strategische betekenis welke het keizerrijk moet vasthouden ter verdediging van Groot-Oost-Azië'.
XCOver de ten aanzien van dat gebied in Tokio getroffen beslissingen dienen wij uitvoeriger te zijn.
XCWat Nederlands-Indië betrof, was het vaststellen van een duidelijke beleidslijn voor Japan dubbel moeilijk, in de eerste plaats doordat bepaalde eilanden of delen van eilanden op politiek gebied veel verder ontwikkeld waren dan andere en in de tweede plaats doordat er drie militaire besturen waren ingesteld: op Java (en Madoera) het militaire bestuur van het Zestiende, op Sumatra dat van het Vijf-en-twintigste Japanse Leger en in de overige Buitengewesten het militaire bestuur van de Japanse marine. Van belang was ook nog dat het veruit volkrijkste eiland, Java, de industriële grondstoffen waaraan Japan behoefte had, niet in grote hoeveelheden voortbracht en dat die grondstoffen juist wel in
XCIn overeenstemming met de uit Tokio ontvangen instructie welke inhield dat 'voortijdige onafhankelijkheidsbewegingen tegengegaan' moesten worden, begonnen de drie militaire besturen met in Indië, tot levendige teleurstelling van de Indonesische nationalisten, alle politieke activiteit te verbieden. In het marinegebied werd daar een schepje bovenop gedaan doordat er een voor dat gebied geldende algemene bestuursinstructie, die op I4 maart '42 gedateerd was, rondgezonden werd die inhield dat het gebied uiteindelijk bij Japan zou worden ingelijfd en dat derhalve 'onafhankelijkheidsbewegingen' (het woord 'voortijdige' was vervallen) tegengegaan moesten worden. Op Java en op Sumatra werd later in '42 getracht, een volksbeweging van de grond te krijgen die steun verleende aan de Japanse oorlogvoering en die beweging werd in maart '43 op Java door een nieuwe vervangen die enkele bekende Indonesische figuren, onder wie Soekarno en Hatta, in de leiding had. Twee maanden later, begin mei, bracht Aoki, de Japanse minister van Groot-Oost-Azië, een bezoek aan Java. Toen hij zich in Batavia bevond, drong Hatta (Soekarno was afwezig) er met klem bij hem op aan dat, nu aan Birma en de Philippijnen de onafhankelijkheid was beloofd, Japan duidelijk zou maken dat het met Indonesië diezelfde weg wilde inslaan; in dat kader verzocht hij, goed te vinden dat de rood-witte vlag, de vlag van de Indonesische nationalisten, vrij gebruikt en hun lied, het Indonesia Raya, vrij gezongen mocht worden. In Tokio teruggekeerd, besprak Aoki die wensen o.m. met minister-president Todjo en de minister van buitenlandse zaken. Beiden waren er voorstander van dat ook aan Indonesië de 'onafhankelijkheid' in het vooruitzicht werd gesteld, maar de staven van leger en vloot zetten hun voet dwars: die 'onafhankelijkheid' zou, betoogden zij, een hinder kunnen zijn voor de ongeremde economische exploitatie van Indië. Het conflict werd aan de Contactraad voorgelegd; in een eerste ontwerp-resolutie, opgesteld door het departement van buitenlandse zaken, kwam te staan dat aan Indonesië 'een hoge mate van zelfbestuur' zou worden toegekend, maar die formulering werd in een tweede concept gewijzigd tot 'deelneming aan het bestuur'. Over deze en andere stukken moest een keizerlijke conferentie die op 3I mei '43 plaatsvond, zich uitspreken. Er kwam een haast schizofreen compromis uit de bus: aan de ene kant werd onder pressie van de staven van leger en vloot vastgelegd dat Indonesië (en Malakka) bij Japan zouden worden ingelijfd en onder militair bestuur zouden blijven, aan de andere kant werd op aandrang van Todjo en de minister van buitenlandse zaken bepaald dat aan de Indonesiërs (en de ingezetenen van Malakka) 'deelneming aan het bestuur' zou worden beloofd; die belofte zou overigens,
weer als resultaat van de pressie van de staven van leger en vloot, op korte termijn slechts gelden voor Java.
XCDe besluiten van de keizerlijke conferentie werden op r6 juni door Todjo bekendgemaakt in een toespraak voor het Japanse Lagerhuis, met dien verstande dat hij het besluit, Indonesië (en Malakka) uiteindelijk bij Japan in te lijven, zorgvuldig verzweeg. De toezegging met betrekking tot de 'deelneming aan het bestuur' werd door de autoriteiten van de Japanse marine in het door hen bestuurde gebied geschrapt uit de berichten omtrent Todja's toespraak - zij werd in de bladen die op Borneo en in de Grote Oost verschenen, pas weken later gepubliceerd (naar wij vermoeden: krachtens een uit Tokio ontvangen bevel).
XCOp 5 juli maakte het Japanse militaire bestuur op Java bekend dat op dat eiland een Centrale Adviesraad, Gewestelijke Adviesraden en Plaatselijke Adviesraden in het leven zouden worden geroepen - colleges die zich alleen zouden mogen uitspreken over vragen die hun door de Japanse militaire bestuurders zouden worden voorgelegd.
XCTwee dagen later, 7 juli, verscheen Todjo, die in de Nanjo op rondreis was (wij herinneren er aan dat hij er in Singapore bij de Japanse bestuursautoriteiten in de Nanjo op aangedrongen had dat zij hun economisch beleid zouden richten op de ontwikkeling van locale industrieën), in Batavia. Hij gaf de Indonesische nationalisten de indruk, welwillend te staan tegenover hun streven, maar deed hun tot hun teleurstelling geen enkele toezegging. Diep gegriefd waren dezen, toen begin november in Tokio een Groot-Oost-Aziatische conferentie gehouden werd, waar Thailand, Birma, de Philippijnen. Nanking-China en Mandsjoekwo door officiële delegaties waren vertegenwoordigd en waar ook de leider van de door de Japanners gesteunde India'se Nationale Beweging, Subhas Chandra Base, aanwezig was (over hem straks meer), maar waar Indonesië geheelontbrak - de Indonesische nationalisten waren niet eens uitgenodigd, een waarnemer naar Tokio te zenden.
XCEnkele dagen na afloop van de conferentie verschenen drie Indonesische voormannen, onder wie Soekarno en Hatta, in Tokio. Zij drongen er op aan dat ook Indonesië onafhankelijk zou worden en dat in elk geval de rood-witte vlag weer zou mogen worden gebruikt en het Indonesia Raya gezongen. Todjo kon hun geen enkele toezegging doen behalve dan dat te eniger tijd stappen zouden worden gedaan om aan hun wensen tegemoet te komen.
XCTot de eerste van die stappen kwam het in de zomer van '44, toen Nimitz de Gilbert- en Marshall-eilanden en de Marianen in handen had gekregen, MacArthur de Philippijnen naderde, en Todjo als minister
president vervangen was door Koiso. Ook die eerste stappen waren weer de resultante van krachten die achter de schermen op elkaar botsten: volgens het departement van Groot-Oost-Azië moest vastgesteld worden dat heel 'Indonesië' (het was voor het eerst dat in een officieel Japans stuk de term 'Indonesië' werd gebruikt) in de toekomst 'onafhankelijk' zou worden, dat, als inleiding daartoe, aan Java in de loop van '45 'onafhankelijkheid' diende te worden verleend en dat een Commissie ter Voorbereiding van Java's 'onafhankelijkheid' in het leven zou worden geroepen. Het departement van buitenlandse zaken verklaarde zich daarmee accoord, de legerstaf sprak zich tegen het gebruik van de term 'Indonesië' en het 'onafhankelijk' maken van Java uit en de marinestaf stelde zich op het standpunt dat in de status van de door de marine bestuurde gebieden van Indonesië in elk geval geen enkele wijziging mocht worden gebracht. Het slot van het lied was dat Koiso, conform een besluit dat de Opperste Oorlogsraad op 2 september had genomen, op 7 september inzake 'de onafhankelijkheid van Oost-Indië' (de term 'Indonesië' vermeed hij) in het Japanse Lagerhuis de volgende verklaring aflegde' :
XC'In overeenstemming met de verlangens der inheemsen nam het keizerrijk vorigjaar maatregelen met betrekking tot hun deelneming aan het bestuur. In de inmiddels verstreken tijd hebben de inheemsen van de verschillende gebieden de oprechte bedoelingen van het keizerrijk ten volle begrepen en hebben zij hun ontzaglijke krachtsinspanning voor een succesvol einde van de Groot-OostAziatische oorlog systematisch voortgezet; bovendien verdient hun samenwerking met de plaatselijke militaire autoriteiten onze waardering. In het licht van deze omstandigheden en met het oog op het waarborgen van de blijvende welvaart van Oost-Indië verklaart het keizerrijk thans dat de onafhankelijkheid der inheemsen in de toekomst goedgekeurd zal worden.'
XCHet kon nauwelijks vager. De verklaring (zij werd opnieuw in de marinegebieden in Indonesië pas enkele weken later gepubliceerd) zweeg over het tijdstip waarop die 'onafhankelijkheid' goedgekeurd zou worden en maakte evenmin duidelijk of heel Indonesië dan wel slechts delen ervan 'onafhankelijk' zouden worden. Men was het er intussen in Tokio over eens dat die 'onafhankelijkheid' in elk geval zou gelden voor Java en Sumatra. En er was nog een besluit genomen: in Indonesië zouden de rood-witte vlag en het Indonesia Raya onmiddellijk worden toegestaan.
I Tekst o.m. in p. 259.
Ten aanzien van de 'onafhankelijkheid van Oost-Indië' stelde de Opperste Oorlogsraad vast dat na Koiso's verklaring een commissie van vertegenwoordigers van de departementen van buitenlandse zaken, van Groot-Oost-Azië, van oorlog en van marine zou nagaan wanneer die 'onafhankelijkheid' zou worden verleend en welke gebieden zij zou omvatten.
XCVerdeeldheid was er op die punten niet alleen in Tokio maar ook in de Nanjo. De marine-autoriteiten wensten geen enkele verandering, maar hun vertegenwoordiger op Java, schout-bij-nacht Tadasji Maeda, die talrijke contacten met Indonesische nationalisten onderhield, was er een enthousiast voorstander van dat heel Indonesië 'onafhankelijk' zou worden. Het Japanse Zestiende Leger achtte verlening van 'onafhankelijkheid' aan Java geboden (dat leger telde zo weinig militairen dat het dringend behoefte had aan inheemse hulptroepen) en het Vijf-en-twintigste Leger, dat zijn hoofdkwartier in Singapore had, wilde de zaken liever bij het oude laten. Intussen zouden beslissingen terzake niet in de Nanjo genomen worden maar in Tokio.
XCDe aldaar opgerichte interdepartementale commissie maakte geen haast. Pas begin maart' 45 (de Amerikanen waren op Iwo- Jima geland, de strijd op Luzon was ten einde en vrijwel alle verbindingen met de Nanjo waren verbroken) stelde zij voor dat in Indonesië een Commissie tot onderzoek van de 'onafhankelijkheid' (nog niet dus een ter voorberei ding daarvan) zou worden opgericht en nadat dit voorstel door de Opperste Oorlogsraad was goedgekeurd, werd het op Ia maart bekendgemaakt. Er werd op die dag in Djakarta een bestuursacademie opgericht die de bedoeling had, jeugdige Indonesiërs te scholen in het uitoefenen van verantwoordelijke functies. De Commissie tot onderzoek van de 'onafhankelijkheid', samengesteld nadat van Indonesische zijde advies was ingewonnen, telde twee-en-zestig leden, stond onder voorzitterschap van een oude voorman van de nationalistische beweging, dr. Radjiman Wediodiningrat, en werd op 28 mei (de Amerikanen waren op Okinawa geland en Japans bondgenoot Duitsland had gecapituleerd) geïnaugureerd. Zij kwam spoedig vier dagen en midden juli zes dagen bijeen en in haar beraadslagingen speelden Soekarno en Hatta een dominerende rol. Haar voornaamste voorstellen werden dat heel Indonesië 'onafhankelijk' zou worden in de vorm van een wereldlijke, niet een Islamietische republiek.
XCDie voorstellen liepen gedeeltelijk parallel met die welke de in Tokio werkzame interdepartementale commissie in mei en juni uitgewerkt had. Die commissie was het welke op 12 juli aan de nieuwe minister
president, Soezoeki, en de overige leden van de Opperste Oorlogsraad voorstelde dat 'het gehele vroegere Nederlands-Indië' (de term 'Indonesië' werd nog steeds vermeden) 'onafhankelijk' zou worden, Java het eerst, dat op Java de Commissie tot onderzoek van de 'onafhankelijkheid' zou worden omgevormd tot een ter voorbereiding daarvan, maar dat beslissingen inzake de naam en de vorm van de nieuwe staat zouden worden aangehouden. De commissie had namelijk het denkbeeld verworpen dat er een eenheidsstaat zou worden opgericht - zij wilde, conform de wensen van de leger- en van de marinestaf, meerdere staten oprichten die een federatief verband zouden aangaan.
XCDe voorstellen van de interdepartementale commissie werden op 17 juli door de Opperste Oorlogsraad goedgekeurd. De raad stelde evenwel niet vast, op welke datum de beloofde 'onafhankelijkheid' zou ingaan (in de interdepartementale commissie was de datum van I januari '46 genoemd maar deze was noch door die commissie, noch door de Opperste Oorlogsraad overgenomen). De Opperste Oorlogsraad vergrootte bovendien de kans dat Indonesië, als de Japanners het voor het zeggen zouden hebben, in brokken zou worden verdeeld, aangezien de laatste paragraaf van het besluit van de Opperste Oorlogsraad ' luidde: 'De plaatselijke uitvoering van deze maatregelen zal volledig overgelaten worden aan de plaatselijke militaire autoriteiten' - juist de meesten dezer waren er voorstander van dat geen eenheidsstaat, geen 'Indonesië', zou worden opgericht.
XCEr vond als uitvloeisel van het besluit van de Opperste Oorlogsraad op 30 juli te Singapore in het hoofdkwartier van de opperbevelhebber van de Zevende Legergroep een conferentie plaats waaraan door vertegenwoordigers van de staven van het Zestiende en van het Vijfentwintigste Leger en van de marine in de Nanjo deelgenomen werd. Wat daar werd besloten, werd op 2 augustus door de opperbevelhebber van de Nanjo-ie gergroep, veldmaarschalk Teraoetsji, van Saigon uit, waar hij zijn hoofdkwartier had, aan Tokio bericht in een telegram van de volgende inhoud":
XC'Het voorgenomen plan ziet er op het ogenblik als volgt uit:
XC1. Er zal begin augustus, vermoedelijk op 7 augustus om twaalf uur, een bekendmaking plaatsvinden, inhoudend dat de Commissie ter voorbereiding van de onafhankelijkheid van Oost-Indië is ingesteld en dat aan geheelOost-Indië onafhankelijkheid zal worden geschonken zodra de voorbereidingen daartoe voltooid zijn.
1 Tekst: a.v., P.274. 2 Tekst: a.v., p. 275-76.
XC2. Midden augustus zal op Java een Onafhankelijkheidscommissie georganiseerd worden met het nodige personeel teneinde alle zaken voor te bereiden die ter verwezenlijking van Java's onafhankelijkheid noodzakelijk zijn.
XC3. Voor de datum van de onafhankelijkheid [van Java 1 wordt gedacht aan begin september (7 september)."
XCTeraoetsji berichtte voorts dat Java de oorlog zou verklaren aan GrootBrittannië, de Verenigde Staten en Nederland, dat een legerofficier bij de op Java te vormen regering als Japans gezant zou optreden, dat Japan 'voorlopig' militaire bestuursambtenaren zou aanwijzen om het nieuwe bewind de nodige 'Ieiding' te geven en dat Japan 'voorlopig' eveneens 'positieve leiding' zou geven ten aanzien van Java's betrekkingen met derde mogendheden.
XCDe bedoeling was dat een delegatie van Indonesische voormannen naar Tokio zou gaan teneinde haar dank uit te spreken voor de genomen beslissingen. Een vliegtocht daarheen bleek niet mogelijk. In plaats daarvan vertrokken Soekarno, Hatta en dr. Radjiman op 9 augustus (de dag waarop de Sowjet-Unie aan Japan de oorlog verklaarde en waarop Nagasaki door de tweede atoombom werd getroffen) naar Saigon waar zij twee dagen later, 1 I augustus (in de nacht van de ode op de lode had keizer Hirohito duidelijk gemaakt dat de Verklaring van Potsdam geaccepteerd moest worden), door Teraoetsji plechtig werden ontvangen. Na nog op Malakka besprekingen te hebben gevoerd met Japanse autoriteiten, met vertegenwoordigers van de Maleise nationalisten en met enkele Sumatraanse leiders, arriveerden Soekarno, Hatta en dr. Radjiman op 14 augustus in Batavia. Het was de dag waarop Japan deed weten dat het de Verklaring van Potsdam accepteerde; het deed daarmee afstand van alle veroverde gebieden, Nederlands-Indië inbegrepen, en bezat dus niet langer het recht (dat het zich had toegeëigend) de volkenrechtelijke status van dat gebied te wijzigen, laat staan een 'onafhankelijk OostIndië' te doen ontstaan.
XCHet bericht dat keizer Hirohito op de r yde persoonlijk in een radiotoespraak Japans capitulatie had bekendgemaakt, drong aanvankelijk in Batavia slechts tot weinigen door, maar uiteraard wel tot de autoriteiten van het Zestiende Leger die onmiddellijk deden weten dat de voor de r Sde augustus beraamde inauguratie van de Commissie ter voorbereiding van de 'onafhankelijkheid' niet zou doorgaan. Zij boden evenwel geen
, Het zou op die 7de precies een jaar geleden zijn dat Koiso zijn verklaring inzake 'de onafhankelijkheid van Oost-Indië' had afgelegd.
duidelijk tegenspel toen Soekarno en Hatta na twee dagen van aarzeling en verwarring op 17 augustus de onafhankelijke Republiek Indonesië hadden uitgeroepen, zulks mede onder pressie van jongeren van wie verscheidenen door de Japanner Maeda waren opgeleid; trouwens, Maeda speelde bij die uitroeping persoonlijk een belangrijke rol.
XCIn het kader van dit, aan het beleid van de Japanse regering gewijde hoofdstuk hebben wij in het voorafgaande het accent laten vallen op de besluitvorming te Tokio van de politieke ontwikkelingen in bezet Nederlands-Indië hebben wij niet meer meegedeeld dan tot goed begrip van die besluitvorming nodig was. Over die ontwikkelingen hebben wij in volgende hoofdstukken meer te schrijven. In dit hoofdstuk willen wij evenwel land voor land ook nog weergeven hoe op het Japanse beleid werd gereageerd en speciaal nagaan of er inheemse krachten naar voren kwamen die zich tegen de Japanners keerden. Dat willen wij beknopt schetsen met betrekking tot Birma, Thailand, Malakka, de Philippijnen, Oceanië, Frans-Indo-China en bezet China - zeven door de Japanners gedomineerde gebieden dus. Daaraan dient evenwel één belangrijk gebied vooraf te gaan dat door hen niet werd bezet maar dat in geen enkele schets van wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog aan politieke ontwikkelingen in Azië heeft voorgedaan, mag ontbreken: Brits-Indië, de grootste en belangrijkste Britse kolonie.
XCHet uitbreken van de oorlog met Japan stelde de Britse regering voor de vraag of zij aan de nationalisten in Brits-Indië wezenlijke concessies moest doen, in de eerste plaats om dat gebied tot een grotere oorlogsinspanning te stimuleren en in de tweede plaats om de tegenstelling op te heffen welke daarin gelegen was dat een mogendheid die in Europa oorlog voerde ter verdediging van een democratische samenleving, in Azië haar koloniaal bewind ongewijzigd handhaafde. Aan die concessies hadden Churchill en de Britse conservatieve partij geen enkele behoefte Churchill ging er van uit dat men van Brits-Indië geen wezenlijk grotere bijdrage aan de oorlogvoering mocht verwachten en had zich
bovendien ten doel gesteld, het Britse Empire ongeschonden in stand te houden. De Labour-partij meende evenwel dat serieus moest worden nagegaan of een accoord met de Brits-Indische nationalisten mogelijk was en op aandrang van haar vertegenwoordigers in het War Cabinet ging Churchill na het verlies van Singapore, toen zijn positie danig verzwakt was en een Japanse invasie van Brits-Indië verre van denkbeeldig leek, er accoord mee dat de socialist Sir Stafford Cripps, die ambassadeur in Moskou was geweest, naar Brits-Indië zou vertrekken teneinde er na te gaan of de Brits-Indische nationalisten en de Britse regering het eens konden worden.
XCIn maart en begin april '42 verbleef Cripps drie weken in Brits-Indië. Het aanbod dat hij er deed, was dat Groot-Brittannië het zelfbeschikkingsrecht van Brits-Indië zou erkennen (het zou dus desgewenst uit het Empire kunnen treden), dat er na afloop van de oorlog een grondwetgevende vergadering zou bijeenkomen en dat, nog tijdens de oorlog, in de centrale regering, die onder toezicht zou blijven staan van de Britse Vice-Roy, vooraanstaande leden van de Brits-Indische Congress-partij als ministers zouden worden opgenomen, evenwel niet met portefeuilles van wezenlijke betekenis. Van haar kant zou de Congress-partij zich dan achter de Britse oorlogsinspanning moeten scharen.
XCDit aanbod ging de Congress-partij niet ver genoeg: zij had er geen vertrouwen in dat Groot-Brittannië, als het de oorlog won, werkelijk bereid zou zijn de politieke macht in Brits-Indië aan haar over te dragen en zij had bovendien fundamenteel bezwaar tegen een belangrijke voorwaarde die Cripps aan die overdracht verbond: dat zij het recht erkende van delen van Brits-Indië die in hoofdzaak door Moslems werden bewoond, om zich van een onafhankelijk India af te scheiden wanneer in die delen bij een volksstemming zou blijken dat de bevolking er in meerderheid niet voor voelde deel te gaan uitmaken van een staat die door Hindoes zou worden gedomineerd. Die voorwaarde was door Cripps gesteld omdat gebleken was dat talrijke Moslems, aanhangers van Mohammed Ali Jinnah's All India Moslem League, de pretentie van de Congress-partij, dat zij heel Brits-Indië vertegenwoordigde, afwezen.
XCHoewel de Amerikanen zich moeite gaven, een accoord tussen Cripps en de Congress-partij te bevorderen, keerde Cripps, zoals Churchill verwacht had, met lege handen naar Londen terug: de Congress-partij had zijn voorstellen verworpen, zulks ook conform het advies van de grote voorman van het Brits-Indisch nationalisme, Gandhi. Deze had zich op het standpunt gesteld dat men van de Britten maar één ding moest vragen: dat zij onmiddellijk Brits-Indië zouden verlaten, en na de mislukking
van Cripps' rrussie scherpte hij zijn actie aan. Hij verkondigde dat er, oorlog of geen oorlog, op geen enkele wijze meer met de Britten moest worden samengewerkt.
XCDie verkondiging bleek effect te hebben: begin augustus '42 nam de Congress-partij, in conferentie bijeen, een resolutie aan waarin de eis werd gesteld dat de Britten zich uit Brits-Indië zouden terugtrekken; daaraan werd de toezegging verbonden dat een onafhankelijk India zich in de oorlog aan Britse zijde zou scharen. Nu greep de Vice-Roy, Lord Linlithgow, in: Gandhi en alle overige leidende figuren van de Congress-partij, onder wie Pandit N ehroe, werden gearresteerd en geïnterneerd (zij zijn tot het einde van de Tweede Wereldoorlog vastgehouden). Het bericht van die arrestaties deed in Brits-Indië onder de Hindoes grote deining ontstaan: het kwam tot massale stakingen en tot sabotage-acties op grote schaal, Na enige tijd begonnen de stakingen evenwel te verlopen en nam ook de sabotage af. Van november '42 af bleef het in Brits-Indië rustig.
XCVermelding verdient nog dat het er in de zomer van '43 als gevolg van misoogst en van de eoncentratie van het transportwezen op de oorlogsinspanning tot een grote hongersnood kwam in de dichtbevolkte provincie Bengalen in het oosten des lands die volgens schatting twee miljoen mensenlevens vergde. De Combined Chiefs of Staff moesten talrijke vrachtschepen ter beschikking stellen om met aangevoerde levensmiddelen de ergste nood te lenigen.
XCHet spreekt vanzelf dat de politieke crisis die zich inin Brits-Indië voordeed, door Japan alsook door Duitsland propagandistisch terdege werd uitgebuit. In Brits-Indië had die propaganda nauwelijks effect: tot de onontwikkelden, de overgrote meerderheid van de bevolking, drong zij niet door, de(die haar actie kon voortzetten) voelde er niets voor, zich op een niet-Islamietische staat als Japan te oriënteren en de ideologie van dewas onder invloed van personen als Nehroe, die aan een Britse universiteit was gevormd, uitgesproken anti-totalitair.
'42
XCIn diewas in de loop van de jaren '30 een meer militante groepering ontstaan die daadwerkelijke actie tegen het Brits koloniaal bewind eiste en van die opvatting uit geneigd was, steun te zoeken bij de mogendheid die de Britse positie in Europa ondermijnde: Duitsland.
Leider van die groepering was de jurist Subhas Chandra Bose, in 1897 geboren, die in Cambridge had gestudeerd, in de jaren '30 voorzitter was geworden van de Congress-partij in Bengalen en zich steeds duidelijker had gekeerd tegen Gandhi's tactiek van de geweldloosheid.' Drie jaar lang reisde Bose in het midden van dejaren '30 in Europa rond. Hij ging gunstig oordelen over het fascisme en ook de autoritaire wijze waarop Kemal Atatürk Turkije trachtte te moderniseren, sprak hem aan. Voor zijn nieuwe denkbeelden vond hij in de Congress-partij geen steun. Hij was partijvoorzitter toen het Congress in '38 in jaarvergadering bijeenkwam, en werd, na een principiële koerswijziging bepleit te hebben, afgezet. In '39 brak hij volledig met de Congress-partij en met Gandhi. Duidelijker nog dan te voren deed hij uitkomen dat de Brits-Indiërs in hun streven naar onafhankelijkheid het geweld niet moesten schuwen en toen zijn actie (hij was een man van charismatische invloed en een begaafd spreker) bleek aan te slaan, werd hij op last van de Vice-Roy gearresteerd en opgesloten. Hij ging in hongerstaking; dit leidde er toe dat hij, na beloofd te hebben zich in Brits-Indië van actie te zullen onthouden, werd vrijgelaten. In januari '41 verliet hij in het geheim Calcutta; hij wist Afghanistan binnen te komen, reisde vandaar naar Moskou en werd in het kader van het Duits-Russisch bondgenootschap door de Russen in de gelegenheid gesteld, naar Berlijn te vertrekken. Daar betoogde hij dat men hem moest toestaan, onder de Brits-Indische militairen die in mei en juni '40 in België en Frankrijk krijgsgevangen waren gemaakt, vrijwilligers aan te werven voor de vorming van een Indian Legion. Dat verlof werd hem verleend en Bose kreeg in '41 en '42 (de Duitsers hadden toen ook in Noord-Afrika Brits-Indische krijgsgevangenen gemaakt) ca. tweeduizend vrijwilligers bijeen."
XCNaast die Duitse poging om Brits-Indiërs in een militaire formatie bijeen te brengen welke tegen Groot-Brittannië te velde zou trekken, kwam het tot een Japanse. Wij schreven daar alover in ons vorige deel toen wij vermeldden dat eind '41 de Japanse majoor Iwaitsji Foedjiwara naar Thailand werd gezonden met de opdracht om zich te zijner tijd bij de Japanse troepen op Malakka te voegen teneinde contact op te nemen met de Brits-Indische minderheid die er zich gevestigd had en speciaal ook met de Brits-Indiërs onder de militairen die Malakka en Singaporetot september '43 zijn twee Brits-Indische bataljons in West-Nederland gelegerd geweest, het ene in Zandvoort, het andere
, Bose was geen familielid van de in ons vorige deel genoemde Brits-Indische nationalist Ras Behari Bose die in de jaren '20 naar Japan was gevlucht. 2 Van mei
zouden verdedigen. Foedjiwara (die, zoals eveneens in ons vorige deel vermeld, in Atjeh en elders op Sumatra de geheime F-organisatie liet oprichten) slaagde er in, op Malakka uit de door de Japanners gevangengenomen Brits-Indische militairen' een formatie bijeen te brengen, het Indian National Army, die verscheidene duizenden leden ging tellen." Foedjiwara's belangrijkste helper was daarbij een neef van een van de Brits-Indische vorsten, Captain Mohan Singh. Deze, die als commandant van het Indian National Army optrad, kon op Malakka waarnemen hoe onbarmhartig de exploitatie-politiek der Japanners was, ging hen in toenemende mate wantrouwen en deed hun eind '42 weten dat hij slechts bereid was zijn arbeid voort te zetten, indien Japan verklaarde dat het steun wilde verlenen aan het totstandkomen van een geheel onafhankelijk India. Niet alleen voelden de Japanners daar niets voor maar het afleggen van zulk een verklaring was voor hen ook bezwaarlijk doordat zij, zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, begin '42 voor hun operatiesfeer en de Duitse een grens hadden afgesproken, de 70ste lengtegraad, die dwars door Brits-Indië liep. Captain Singh werd gearresteerd en naar Sumatra overgebracht waar hi] Fort de Koek" in de Padangse Bovenlanden als gedwongen verblijfplaats kreeg" - het Indian National Army was zijn commandant kwijt,
XCNu was Singh van meet af aan door talrijke Brits-Indiërs die in Malakka, op Singapore, in Thailand en in Birma gevestigd waren, hoofdzakelijk als handelaren, en die de bereidheid hadden, met Japanse steun een beweging te vormen die van buiten af op de onafhankelijkheid van Brits-Indië zou aandringen, niet gezien als de figuur wiens naam de volksmassa's in Brits-Indië in beweging zou brengen. Die zagen z~ wèl in Base en toen eind februari' 42 bekend werd dat deze in een radiotoespraak van Berlijn uit had opgeroepen tot strijd tegen de Britten en voorspeld had dat Brits-Indië op korte termijn onafhankelijk zou worden, werd op een bijeenkomst van vooraanstaande Brits-Indiërs uit de door Japan beheerste gebieden het voorstel aangenomen om Base het opperbevel over het Indian National Army aan te bieden. Base, daarvan in kennis gesteld, had eind mei '42 zijn eerste (en enige) onderhoud met Hitler,
1 Tijdens de strijd op Malakka hadden ca. dertigduizend Brits-Indische militairen zich vrijwel zonder slag of stoot aan de Japanners overgegeven. 2 Als vrijwilligers van het Armyvertrokken in april '43 ca. honderdzeventig Brits-Indiërs van Java naar Singapore; gegevens over groepen die later vertrokken zijn, hebben wij niet. 3 Thans: Boekittingi. 4 Singh gaf zich in september '45 in Medan aan een Neder lands officier over.
aan wie hij vroeg te bevorderen dat hij zich naar Tokio mocht begeven. De japanners weigerden medewerking maar toen zij in de herfst in het defensief waren gedrongen en bovendien besloten hadden, de Birmaspoorweg aan te leggen die, naar zij hoopten, hun Vijftiende Leger in staat zou stellen, diep in Brits-Indië door te dringen, wijzigden zij hun houding: Bose mocht naar Tokio komen. Deze, die inmiddels met een Duitse vrouw in het huwelijk was getreden, scheepte zich begin februari '43 in op een U-Boot die naar de wateren bij Madagascar voer, en stapte daar op een japanse onderzeeboot over; na een reis van ca. drie maanden kwam hij in Tokio aan.
XCTot in de herfst van '42 hadden de japanners de hoop niet opgegeven dat Duitsland hetzij van Noord-Afrika, hetzij van de Kaukasus uit tot het gebied van de Indische Oceaan zou kunnen doordringen, maar die hoop was na Rommels nederlaag bij El Alamein (eind oktober '42) en na de insluiting van het Duitse Zesde Leger bij Stalingrad (november '42) vervlogen - ten aanzien van de toekomst van Brits-Indië behoefden zij niet meer zo scrupuleus te letten op de 70ste lengtegraad. Zij keurden goed dat Bose in Singapore een Voorlopige regering van vrij India zou oprichten, verklaarden zich bereid, te zijner tijd de 'onafhankelijkheid' van India te erkennen, maar eisten dat Bose's Voorlopige regering aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog zou verklaren. Bose vormde zijn bewind, liet het tot de twee oorlogsverklaringen komen en nam vervolgens in Tokio deel aan de al genoemde Groot-Oost-Aziatische conferentie. Daarna ging hij weer naar de Nanjo en toen het daar in maart '44 van Birma uit tot het offensief kwam van het japanse Vijftiende Leger, kondigde hij aan dat dat offensief tot in de regeringszetel van het Brits-Indische gouvernement, New Delhi, zou worden voortgezet. Ca. vijfduizend militairen van het Indian National Army, van wie evenwel drieduizend als hulptroepen fungeerden, namen aan het japanse offensief deel. Dat werd, zoals de lezer al bekend is, een fiasco en met het gezag dat Bose in japanse kringen had opgebouwd, was het gedaan doordat bij de gevechten meer dan de helft van de militairen van het Indian National Army naar het Britse Veertiende Leger was overgelopen.
XCBose's Voorlopige regering bleef in stand en zette haar propaganda voort maar had geen invloed van betekenis meer. Toen op IS augustus '4S japans capitulatie bekend werd, stelde veldmaarschalk Teraoetsji Bose een vliegtuig ter beschikking om zich via Formosa naar japan te begeven. Naar Formosa onderweg stortte dat vliegtuig in zee. Bose kwam om.
XCIn ons vorige hoofdstuk vermeldden wij reeds dat de japanners, toen zij begin '42 Birma binnenvielen, de steun hadden van een uit Birmanen bestaande militaire formatie, het Birmaans Onafhankelijkheidsleger, dat samen met hen optrok, en dat dat leger onder bevel stond van Aung San die zich, na in Birma een nationalistisch-revolutionaire groep, de Thakin ('Meester')-groep, geleid te hebben, in de loop van '41 naar Hainan had begeven waar hij door de japanners met open armen was ontvangen. Andere leiders van de Thakin-groep wier sympathie eerder naar de Sowjet-Unie uitging, waren in Birma gebleven; zij ageerden in de periode van de Duits-Russische samenwerking (augustus '39-juni '41) tegen de Britse oorlogsinspanning, waarna, toen de Britse Covernor. Sir Reginald Dorman-Smith, ingreep, enkelen hunner onderdoken en anderen geïnterneerd werden. Die geïnterneerden maakten, toen de Duitsers de Sowjet-Unie aanvielen, duidelijk dat zij bereid waren met de Britten samen te werken, maar Dorman-Smith reageerde daar traag op en zij zaten nog gevangen toen het japanse Vijftiende Leger Birma bezette. De Britse Covernor verliet Rangoon en een nieuwe Birmaanse regering, geleid door een oud-premier, de jurist Ba Maw (hij was door de Britten gevangen gezet), verklaarde zich bereid, volgens japanse aanwijzingen en onder japans toezicht het land verder te besturen.
XCMet het Birmaanse Onafhankelijkheidsleger kregen de japanners spoedig moeilijkheden: het ontwikkelde zich tot een politieke formatie die van de japanners, conform hun propagandistische beloften, de onmiddellijke erkenning van een onafhankelijk Birma ging eisen. Ook Ba Maw wenste die erkenning maar vertrouwde dat hij deze langs de weg van geleidelijkheid kon bereiken. lnjuni '42 hadden de japanners genoeg van Aung San en de zijnen: zij gaven het Birmaans Onafhankelijkheidsleger bevel, alle politieke activiteit te staken, en hielden het als een louter militair hulpkorps in stand.
XCBa Maw bleef op de japanners pressie uitoefenen om Birma onafhankelijk te maken. Zoals wij al schreven, bereikte hij dat doel in '43: in maart werd in Tokio besloten, Ba Maws wens in te willigen; in Rangoon ging een Commissie ter voorbereiding van de onafhankelijkheid aan het werk en per 1 augustus werd Birma's 'onafhankelijkheid' door de japanners erkend. De nieuwe staat kreeg een eigen leger, het Birmaans Nationaal Leger, waar het Onafhankelijkheidsleger in opging.
XCVan een werkelijk onafhankelijk Birma was geen sprake. Ba Maw moest alle japanse aanwijzingen blijven volgen, zulks in een situatie
waarin onder de Birmaanse volksmassa's alsook onder de militairen van het Birmaans Nationaal Leger een steeds grotere weerzin tegen de Japanners groeide. Weerzin omdat dezen een groot deel van de rijstoogst vorderden en honderdduizenden Birmanen gedwongen arbeid lieten verrichten, weerzin wegens de wreedheden die vooral door de uit China afkomstige Japanse divisies bedreven werden, en weerzin tegen het hardhandige optreden van de overige Japanse militairen. De meeste Birmanen, hun land mocht dan 'onafhankelijk' zijn geworden, kregen grondig genoeg van de Japanners en begonnen uit te zien naar de dag waarop die harde meesters verdreven zouden zijn.
XCTegen die achtergrond kwam het eind '43 en in de loop van '44 tot samenwerking tussen Aung San en de meer op de Sowjet-Unie georiënteerde voormannen van de Thakin-groep. Zij verdeelden de rollen: enkelen, onder wie Aung San die minister van defensie werd, aanvaardden functies in Ba Maws regering teneinde van binnen uit voor een werkelijk onafhankelijk Birma te ageren, anderen traden in verbinding met twee voormannen, Thein Pe en Tin Sjwe, die van meet af aan geen vertrouwen hadden gehad in de Japanners en in juli '42 naar Brits-Indië waren ontsnapt waar zij contact met de Britten hadden opgenomen. Dezen werd duidelijk dat de Thakin-groep voor de beëindiging van het Brits koloniaal bewind zou blijven ijveren - een doelstelling die Churchills kabinet mede met het oog op de situatie in Brits-Indië niet wilde aanvaarden. In april '43 deelde het kabinet aan het Lagerhuis mee dat de Britse regering Birma na de oorlog wilde bijstaan teneinde volledig zelfbestuur te krijgen, evenwel als deel van het Brits Gemenebest, maar een tijdstip waarop dat zelfbestuur zou ingaan, werd niet genoemd. Dorman-Smith besefte dat dit een voor de Birmanen onbevredigende toezegging was en ging er op aandringen dat voor het ingaan van het zelfbestuur een termijn zou worden genoemd - hij dacht aan zeven jaar na het einde van de oorlog.
XCThein Pe was inmiddels in contact gekomen met het als Force 136 aangeduide bureau van de Britse Special Operations Executive (SOE) op Ceylon. SOE, in de zomer van '40 in Londen opgericht, had als taak om, geheel los van de onder het War Office ressorterende Britse Military Intelligence, in bezet Europa opruiende propaganda te bedrijven, sabotage te bevorderen en steun te verlenen aan guerrilla-groepen - het had in '42 als Force 136 een vertegenwoordiging gekregen op Ceylon. Force 136 had in '42 en '43 niet veel kunnen ondernemen aangezien er toen geen verbindingen bestonden met anti-Japanse groeperingen in de Nanjo en de Britten ook niet serieus konden denken over grootscheepse militaire
operaties in Zuidoost-Azië, maar dat laatste veranderde toen in september '43 Southeast-Asia Command werd opgericht met Lord Mountbatten als Supreme Commander. Er werd toen het ene plan na het andere ontworpen om Birma geheel of gedeeltelijk aan de Japanners te ontrukken - het werd de taak van Force 136 om na te gaan of van binnen uit aan zulk een offensief steun kon worden verleend.
XCDe commandant van Force 136 begon daartoe besprekingen met Thein Pe en deze legde hem in september '44 een memorandum voor waarin hij bepleitte dat Force 136 met de Thakin-groep zou gaan samenwerken teneinde met haar steun in Birma guerrilla-eenheden te vormen; Thein Pe wees er daarbij op dat de Thakin-groep er in Birma in was geslaagd, alle anti-Japanse krachten in een door haar geleid Birmaans Anti-AsVerbond 1 samen te brengen - de guerrilla-eenheden, aldus Thein Pe, zouden na Japans nederlaag opgenomen kunnen worden in het leger van het nieuwe Birma. Aanvaarding van dit voorstel zou betekenen dat na de oorlog de enige militaire formatie welke Birma zou kennen, er een zou zijn die beheerst werd door een groep waarin Birmanen die van een duidelijke sympathie voor de Sowjet-Unie blijk gegeven hadden, een leidende rol zouden spelen. De commandant van Force 136, ten zeerste aangetrokken door het perspectief dat hij in Birma iets van belang zou kunnen ondernemen, achtte zich gerechtigd, zonder overleg met zijn superieuren in Londen of met Mountbatten op Thein Pe's aanbod in te gaan. 'We take this opportunity', aldus zijn antwoord,
XC'of affording you our formal recognition of the Anti-Axis Association of Burma. We prefer [however] to give you our whole-hearted assurance of military aid only, and leave the political questions in regard to the absorption of the Anti-japanese forces after the war to the recognised Government of Burma, to whom we are referring the matter; but we should like to point out to you that it is up to the forces of the interior to show their worth, and if they fulfil the trust which we propose placing in them, then the Civil Government will be unable to ignore their demands.' 2
XCForce 136 ging vervolgens gedetailleerde plannen opstellen om officieren van SOB naar Birma te zenden teneinde leiding te geven aan de daar te vormen guerrilla-groepen. Die groepen hadden op grote schaal wapens16
1 D.w.z. anti de as Tokio-Berlijn; het verbond werd ook wel als 'de Anti-fascistische Organisatie' aangeduid. 2 Aangehaald in F. S. V. Donnison: 1943-1946 (1956), p. 348 (verder aan te halen als: Donnison).
nodig en die konden alleen door het Britse leger ter beschikking gesteld worden. Force 136 nam dat op met hoge legerautoriteiten - zij spraken zich onmiddellijk tegen samenwerking met het Birmaans Anti-As- Verbond uit, betogend dat dit een extremistische, pro-communistische groep was die weinig weerklank had gevonden in de Birmaanse samenleving. Ook Mountbattens staf was van mening dat de politieke nadelen van de opzet welke Force 136 met Thein Pe had uitgewerkt, groter waren dan de mogelijke militaire voordelen en de bevelhebber van de onder Mountbatten ressorterende landstrijdkrachten zette het verstrekken van wapens aan het Birmaans Anti-As-Verbond, waartoe Force 136 inmiddels op geringe schaal was overgegaan, stop. De bevelhebber van Force 136 protesteerde bij Mountbatten en had succes: de bewapening van de guerrillagroepen in Birma werd voortgezet.
XCMidden mei '45 sprak de Britse regering zich opnieuwover Birrna's toekomst uit, in feite herhalend wat zij in april' 43 al had verklaard: dat Birma als deel van het Brits Gemenebest zelfbestuur zou krijgen; ook nu werd, in tegenstelling tot wat Dorman-Smith had geadviseerd, geen termijn genoemd.
XCIn Birma had zich inmiddels een belangrijke ontwikkeling voorgedaan: ziende dat de Japanners na hun nederlaag van '44 hun militaire krachten niet hadden kunnen versterken en dat het vroeg of laat tot een groot Geallieerd offensief ter bevrijding van Birma zou komen, had Aung San, minister van defensie èn commandant van het Birmaans Nationaal Leger, eigener beweging, d.w.z. zonder overleg met Force 136, besloten met een groot deel van zijn troepen naar de Britten over te lopen. Mountbatten nam van dat besluit met ingenomenheid kennis en stelde onmiddellijk aan de Britse Chiefs oj Staff voor dat hij, al had Aung San zich ook in '41 en '42 als een helper van de Japanners ontpopt, aan hem en zijn troepen alle mogelijke steun zou verlenen. De Chiefs oj Staff legden zijn telegram aan het War Cabinet voor dat met zorg aan de ontwikkelingen in Griekenland terugdacht: daar waren eind '44 de door SOE bewapende linkse guerrillagroepen van de Eam en de Etas in opstand gekomen tegen de regering en ook met de Britse bevrijdingstroepen in conflict geraakt - die crisis was pas na het persoonlijk ingrijpen van Churchill en Eden bezworen. Eind maart werd Mountbattens voorstel, zich jegens Aung San en de zijnen positief op te stellen, goedgekeurd, maar de Supreme Commander ontving tegelijk de volgende waarschuwing:
XC, Your support of the Resistance movement and the degree of recognition of it and its leaders thereby accorded may have the most far-reaching political consequences and His
Majesty's Government attach particular importance to seeing to it that in the eyes of the population of Burma as a whole the movement shall be put into its right perspective ... At all costs the building of an Elas-Eam in Burma with the unfortunate consequences that would result, must be avoided.' I
XCVerschillende eenheden van het Birmaans Nationaal Leger raakten vervolgens met de Japanners slaags en tegen die achtergrond besloot de bevelhebber van het Britse Veertiende Leger, General Slim, met goedvinden van Mountbatten, dat men Aung San zou helpen uit Birma te ontsnappen. De officieren van Force 136 waren het hiermee eens, maar wezen er Slim en Mountbatten op dat men, als men die hulp verleende, Aung San bezwaarlijk later zou kunnen vervolgen wegens zijn in '41-'42 gepleegd hoogverraad.
XCOp 15 mei bereikte Aung San, die van enkelen van zijn stafofficieren vergezeld was, de Britse linies. Daags daarna betoogde hij jegens Slim dat hij een nieuwe, voorlopige regering van Birma vertegenwoordigde die erkenning als bondgenoot wenste, en dat hijzelf als Geallieerd bevelhebber erkend wilde worden. Slim verwierp dat betoog, wees er Aung San op dat hij onder de Britse wetgeving ter dood veroordeeld kon worden, maar voegde daaraan toe dat de hulp die hij zou verlenen bij het verdrijven der Japanners, als verzachtende omstandigheid zou kunnen gelden; van een zelfstandig optreden van Aung San en de eenheden van het Birmaans Nationaal Leger zou, aldus Slim, geen sprake kunnen zijn - zij zouden rechtstreeks onder hem ressorteren; hij was dan bereid, na de oorlog te bevorderen dat een deel van de militairen van Aung Sans formatie opgenomen zou worden in de reguliere strijdkrachten welke wellicht in een bevrijd Birma zouden worden gevormd. Aung San legde zich bij dit alles neer, wetend dat aan de Britten, als zij eenmaal dieper in Birma doordrongen, zou blijken dat het plaatselijk gezag vrijweloveral in handen was van het Birmaans Anti-As-Verbond; dat had inmiddels een nieuwe naam aangenomen: de Anti-fascistische Nationale Vrijheidsliga.
XCIn mei gaven de Japanners hun weerstand in Birma op en trokken zij naar Thailand terug. Inderdaad bleek aan de Britten dat de Vrijheidsliga in grote delen van bevrijd Birma het gezag uitoefende. Wat te doen met het (overgelopen) Birmaans Nationaal Leger? Mountbatten stelde de Chiefs oj Staff in Londen op 15 mei voor dat het als een normaal Geallieerd leger zou worden beschouwd, onder militaire discipline zou
I A.v., p. 353-54.
worden gebracht en van de Britten de nodige rantsoenen zou ontvangen; tevens wilde hij het geleidelijk ontwapenen. Die voorstellen werden door de Chiefs of Staff goedgekeurd; zij waarschuwden Mountbatten overigens dat hij alle pretenties van Aung San en de zijnen dat zij de voorlopige regering van Birma waren, moest afwijzen.
XCTot dat laatste was Mountbatten maar ten dele bereid: hij hield het voor onvermijdelijk dat Aung San en anderen die, in de verwachting aldus de onafhankelijkheid van Birma te bevorderen, zich tegen GrootBrittannië hadden gekeerd en met de Japanners gemene zaak hadden gemaakt, een belangrijke rol zouden spelen in het naoorlogse Birma. Op r6 mei, daags nadat hij zijn voorstellen met betrekking tot het Birmaans Nationaal Leger aan de Chiefs of Staff had voorgelegd, deed hij DormanSmith weten dat zijns inziens enkele voormannen van de Vrijheidsliga opgenomen moesten worden in de Adviesraad die Dorman-Smith wenste te vormen zodra hij weer als Governor van Birma in functie zou treden, en enkele weken later, begin juni, zond Mountbatten een directief rond, 'Policy to be adopted towards the Burmese', waarin hij herinnerde aan 'the traditional British policy of leniency and conciliation', die er bijvoorbeeld na de Boerenoorlogen in Zuid-Afrika toe had geleid dat de generaals Smuts, Botha en anderen van 'rebels' 'patriots' geworden waren - zulk een beleid had zijn warme sympathie.'
XCDorman-Smith was van oordeel dat Mountbatten veel te hard van stapel liep en diens voorstel, voormannen van de Vrijheidsliga in zijn Adviesraad op te nemen, verwierp hij. Toen hij op 20 juni '45 aan boord van de Britse kruiser 'Cumberland', die voor Rangoon lag, een eerste bespreking had met de leiders van het Birmaans Nationaal Leger en van de Vrijheidsliga, zei hij dat de Britse regering voorshands niet verder wilde gaan dan Birma te eniger tijd zelfbestuur te verlenen en uitte hij het vertrouwen dat op die basis samenwerking mogelijk zou zijn tussen het Britse militaire bestuur dat inmiddels in Rangoon was gaan functioneren, en de leiders van alle Birmaanse groeperingen, niet slechts die van het Birmaans Nationaal Leger en de Vrijheidsliga. Aung San en de zijnen, beseffend dat zij een botsing met de Britse strijdkrachten uit de weg dienden te gaan, schikten zich. Delen van het Birmaans Nationaal Leger werden vervolgens in de nieuwe Voorlopige Birmaanse Strijdkrachten opgenomen en van die strijdkrachten die onder een Britse Inspector General kwamen te ressorteren, werd Aung San in de rang van Brigadier een van de twee Deputy-Inspector-Generals.
Die basis van Brits-Birmaanse samenwerking moest verbreed worden. Om dat te bevorderen belegde Mountbatten op 6 september, zes weken nadat Churchills War Cabinet had plaatsgemaakt voor Attlee's Labour regering en vier dagen nadat MacArthur aan boord van de 'Missouri' de Japanse capitulatie in ontvangst genomen had, een conferentie in zijn hoofdkwartier op Ceylon waar hij en zijn voornaamste onderbevelhebbers en stafofficieren een door Aung San geleide Birmaanse delegatie plechtig ontvingen. De besprekingen verliepen in een gunstige atmosfeer - nadien namen de Britten aan dat zich in Birma, waarheen Mountbatten, gelijk eerder vermeld, twee extra divisies had overgebracht, geen acute crisis zou ontwikkelen die hen zou dwingen strijdkrachten in te zetten in een conflict dat de Labour-regering juist uit de weg wilde gaan, en de Birmanen hadden het .volste vertrouwen dat die Labour-regering binnen afzienbare tijd Birma's zelfbeschikkingsrecht zou erkennen.
XCFormeel was Thailand niet een door de Japanners bezet land: de regering van de dictatoriaaloptredende maarschalk Piboel had op 8 december '41 de Japanse troepen vrije doortocht verleend en was twee weken later beloond met een verdrag waarbij Japan had toegezegd dat gebieden welke Thailand in de voorafgaande decennia had moeten afstaan aan Brits-Malakka, Brits-Birma en Frans-Indo-China, weer bij Thailand zouden worden gevoegd, trouwens: Piboel was er met Japanse en Duitse steun begin '41 al in geslaagd, de Fransen te dwingen tot het afstaan van delen van Laos en Cambodja. Voor zijn bondgenootschap met Japan moest Piboel een steeds hogere prijs betalen: hij werd gedwongen, de Verenigde Staten en GrootBrittannië de oorlog te verklaren en diende te gedogen dat de Japanners een intensieve propaganda bedreven, dat zij greep kregen op het onderwijs en dat zij een groot deel van Thailands economische leven gingen beheersen; zo kreeg het Mitsoebisji-concern het monopolie van de
1 Wat wij over Thailand weergeven, is gebaseerd op het in '54 verschenen werk van de Britse historicus F. C. Jones: 1937-1945, hier en daar aangevuld met het in '55 verschenen werk van Jones, Hugh Borton en R. R. Pearn: The 1942-1946, een dee! van de door het Londense uitgegeven 1939-1946.
rijstuitvoer. japan eiste alles op wat Thailand kon leveren en Thailand kreeg er, naarmate de japanse scheepvaartverbindingen verbroken werden, steeds minder voor terug. Pas in mei '43 droeg japan er zorg voor dat de beloofde delen van Malakka en Birma aan Thailand werden afgestaan, maar het was toen aan talrijke ontwikkelde Thais al duidelijk dat Piboel met een mogendheid in zee was gegaan die de oorlog zou verliezen. Toen de Amerikanen de Marianen in handen hadden gekregen en in Tokio Todjo ten val was gebracht, was het met Piboels leiderschap gedaan. Beseffend dat de japanners zich bij de massa des volks gehaat hadden gemaakt door hun hooghartig en hardhandig optreden alsook door de materiële tekorten die zich op tal van terreinen voelbaar hadden gemaakt, bundelden alle pro-Westerse elementen hun krachten om aan het regime van Piboel een einde te maken. De maarschalk trok zich drie dagen na Todjo's val terug en de hoogste macht werd overgedragen aan een regent die namens de in Zwitserland in ballingschap levende, jeugdige koning optrad. japan overwoog in te grijpen maar liet dat na: het kon in Thailand geen steun meer vinden en een openlijke militaire bezetting van het land, niet zo eenvoudig uit te voeren sinds de japanse troepen in Birma in het defensief waren gedrongen, werd in strijd geacht met de ideologie van de 'Groot-Oost-Aziatische oorlog', die immers een bevrijdingsoorlog heette te zijn. Er ontstond nu in Thailand een vreemde situatie: militair waren de japanners de baas, maar zij konden niet verhinderen dat het nieuwe Thaise bewind aan de Britse en Amerikaanse geheime diensten grote vrijheid van handelen toestond.
XCBritse en Amerikaanse geheime agenten wisten te bereiken dat Thailand zich op het moment dat de Britten er zouden landen, tegen japan zou keren. Zo ver kwam het niet. Mountbatten was nog niet eens op Malakka, laat staan in Thailand geland, toen op 15 augustus '45 japans capitulatie bekend werd.
XCDat japan het in Thailand niet volledig voor het zeggen had gehad, zal vooral blijken in het hoofdstuk dat wij aan het lot van japans krijgsgevangenen zullen wijden.
XCHet japanse beleid op Malakka had een simpele doelstelling: het schiers.
1 Wij baseren deze paragraaf hoofdzakelijk op F. V. Donnisons in '56 verschenen werk: 1943-1946, p. 375 en vlg.
eiland diende vooral in verband met de strategische betekenis van Singapore een deel van japan te blijven. Verlening van 'onafhankelijkheid' werd niet overwogen. De Japanners bestuurden het gebied, zoals ook de Britten hadden gedaan, via de inheemse sultans wier positie zij respecteerden maar die van hun kant gedwongen werden, alle japanse aanwijzingen te volgen. Wat er aan verzet kwam, ging niet zozeer van de Maleiers als wel van de Chinezen uit die op Malakka, Singapore inbegrepen, de grootste bevolkingsgroep vormden: in '41 43 % van de totale bevolking; de Maleiers vormden daar 41 % van, de Brits-Indiërs 14 %, de Europeanen 0,6 %, de personen van Europees-Aziatische afkomst 0,4 %, alle overigen I %. De Chinezen, in het bestuursapparaat nauwelijks vertegenwoordigd, hadden een economisch overheersende positie: de detailhandel was geheel in hun handen, de lichte industrie en de groenteteelt waren dat grotendeels en zij bezaten een aanmerkelijk deel van de tinmijnen en de rubberplantages - de beleggingen van de Chinese bevolkingsgroep (die overigens voor het overgrote deel uit eenvoudige arbeiders bestond) waren bijna zo groot als de Britse beleggingen.
XCTerwijl de Maleiers, bij wie weerstanden bestonden zowel tegen het Britse koloniale gezag als tegen de Chinezen, over het algemeen geen behoefte hadden, zich tegen de japanners te verzetten, waren de Chinezen die van' 37 af van harte hadden meegeleefd met het wel en wee van China, uitgesproken anti-japans (en die gevoelens zouden slechts versterkt worden door de talloze wreedheden jegens Chinezen welke door de japanners onmiddellijk na de verovering van Singapore werden bedreven). In die Chinese bevolkingsgroep was in de jaren '20 een communistische partij tot ontwikkeling gekomen; zij bestreed het Britse koloniale bestuur (de partij werd verboden en talrijke communisten werden geïnterneerd) maar wijzigde haar houding na de Duitse invasie van de Sowjet-Unie (22 juni '41). Er bestond toen in Singapore al een bureau van SOB en dat bureau ging er in juli toe over, Chinezen op te leiden voor sabotage- en guerrilla-operaties - sommige recruten van SOB kwamen uit de kringen van aanhangers van Tsjiang Kai-sjek, de meesten evenwel waren communisten die in het licht van de nieuwe situatie uit hun detentie waren ontslagen. Van die vrijgelatenen trad ook een deel toe tot een uit Chinezen bestaande militaire formatie die bedoeld was om aan de conventionele oorlog deel te nemen: de naar haar commandant, J. D. Dalley, een Brits politie-officier, genoemde Dalforce.
XCDie Dalforcevreeiéc zich geducht tijdens de Japanse opmars op Malakka - verscheidene leden ervan die niet in japanse handen vielen (alle krijgsgevangenen uit de Dalforcewerden door de japanners doodgescho16
ten), traden tot SOE's guerrilla-eenheden toe. Er waren ook enkele kleine groepen Britse militairen die in samenwerking met Chinese groepen tegen de Japanners bleven ageren; vooral deed dat een officier van het Britse leger, Lieutenant-Colonel F. Spencer Chapman"!
XCTot medio '43 hadden deze anti-Japanse groepen geen enkel contact met Force 136 op Ceylon (zij bezaten geen radiozenders), maar in meijuni '43 vertoefde een door Force 136 uitgezonden party, bestaande uit een officier van de Malayan Police Force, Major J. L. H. Davis, en vijf Chinezen, enige tijd op Malakka en zij kon na haar terugkeer op Ceylon rapporteren dat zich onder de Chinezen een Anti-Japanse Volksunie en een Anti-Japans Volksleger hadden gevormd (beide organisaties werden door de Communistische Partij van Malakka geleid) die contact met de Britten begeerden. Major Davis keerde in augustus '43 naar Malakka terug en werd in september gevolgd door een Brits bestuursambtenaar, Captain R. N. Broome. Eind' 43 sloten deze twee Britten een overeenkomst met een Chinees die zowel de Volksunie en het Volksleger als de Communistische Partij vertegenwoordigde;. de Chinees verklaarde zich bereid, op militair gebied de aanwijzingen van Mountbatten te volgen. Het radiocontact dat Davis en Broome vervolgens met Ceylon wilden opnemen, mislukte evenwel en het gehele jaar '44 hadden zij geen verbinding met Mountbattens hoofdkwartier. Een eerste contact kwam pas in februari '45 tot stand, waarna Force 136, ingelicht over het eind '43 getroffen accoord, eind februari een nieuwe party met parachutes op Malakka liet landen. Die party voegde zich bij Major Davis en het accoord werd bevestigd.
XCIn mei '45 vroeg Mountbatten de Chiefs of Staff, welk beleid hij jegens de verzetsbewegingen op Malakka diende te volgen; er waren er, berichtte hij, drie: de zeer actieve, door communisten geleide beweging, een beweging van behoudende, met Tsjiang Kai-sjek verbonden Chinezen en een zwakke beweging van Maleiers. Op politiek gebied hadden de Chiefs of Staff maar weinig te bieden: Groot-Brittannië wenste MaSpencer Chapman op aangezien Force 136 van zijn ervaring wilde profiteren bij de geheime operaties welke voor Malakka overwogen
1 Met steun van Chinezen zette Chapman in de rest van '42 en in '43 en '44 zijn anti-Japanse activiteit voort. Verschillende pogingen om van Ceylon uit contact met hem op te nemen, mislukten in '43 - pas in april '44 bereikte een van die met een onderzeeboot naar Malakka was gebracht, Spencer Chapman's kamp. Radiocontact met hem kwam in februari '45 tot stand en toen werden te zijnen behoeve twee helpers en 4 ton aan voorraden gedropt. In mei haalde een onderzeeboot
lakka en Singapore te behouden en de enige concessie waartoe het zich bereid had verklaard, hield in dat Chinezen die zich op Malakka en in Singapore gevestigd hadden, het staatsburgerschap van een nieuw te vormen Unie van Malakka konden krijgen. De Chiefs of Staff deden Mountbatten voorts weten dat hij, mede gezien zijn plannen voor landingen op Malakka en voor een herovering van Singapore, ten nauwste met de verzetsbewegingen moest samenwerken maar dat hij diende te voorkomen dat de Communistische Partij zich van de macht meester maakte. Als uitvloeisel van dit directief liet Force 136 in de eerste helft van juli bijna honderd geheime agenten en zes guerrilla-groepen I boven Malakka afwerpen - de rapporten der agenten (zij hadden 48 zenders bij zich) leidden er toe dat Mountbatten begin augustus aan de Chiefs of Staff voorstelde, volledig met de Volksunie en het Volksleger in zee te gaan aangezien deze er zich voor hadden uitgesproken dat de Chinezen geïntegreerd zouden worden in Malakka en bovendien enkele duizenden gewapenden te velde konden brengen; de relaties met de Tsjiang Kaisjek-groep wilde Mountbatten daarentegen verbreken, aangezien die groep de Chinezen op Malakka volledig op Nationalistisch China wilde oriënteren. Daar kwam bij dat Volksunie en Volksleger hadden toegezegd, in de periode van het militair bestuur met de Britten te zullen samenwerken en dat Mountbatten meende, de door die twee organisaties verstrekte intelligence-gegevens niet te kunnen missen.
XCLonden had op die voorstellen nog niet gereageerd toen op 15 augustus Japans capitulatie bekend werd. Zoals eerder weergegeven, zond Mountbatten vervolgens een aanzienlijke troepenmacht naar Singapore en Malakka: drie infanterie-divisies en een tank-brigade. Deze troepen, aldus Donnison,
XC'received an enthusiastic welcome from the Resistance movement, but it was noticeable, as in Burma, that the flags displayed were rarely British; honour was accorded mostly to the Chinese flag' 2
XCanders gezegd: het was de vraag of de Britse regering met haar aangeboden concessie de Chinese bevolkingsgroep in de hand zou weten te houden.
I Elke groep bestond uit twee Britse officieren en zestien Brits-Indische minde ren. 2 Donnison, p. 384-85.
XCIn ons vorige deel vermeldden wij dat Roosevelt in '34 een door het Amerikaans Congres goedgekeurde regeling met de Philippijnen had getroffen welke inhield dat dit gebiedsdeel op 4 juli I944 onafhankelijk zou worden, maar dat de Amerikanen er hun marinebases zouden mogen handhaven, terwijlover het eventueel behoud van hun legerbases nog zou moeten worden onderhandeld. Na '34 waren de Verenigde Staten nog slechts verantwoordelijk voor de buitenlandse betrekkingen en de defensie van de Philippijnse archipel. Die archipel werd van eind '35 af door een louter uit Philippino's bestaande regering bestuurd, president was Manuel Quezon. In die regering en in de Philippijnse Wetgevende Vergadering domineerde een oligarchie van grootgrondbezitters en groothandelaren, sommigen van Spaanse, anderen van Spaans-Philippijnse, nog anderen van Chiriees-Philippijnse afkomst - tegen die oligarchie ageerde een oppositionele stroming waarin vooral de in 1930 opgerichte Communistische Partij van de Philippijnen van zich deed spreken; die stroming drong op de onmiddellijke verlening van onafhankelijkheid en op opheffing van het grootgrondbezit aan. Haar aanhang was beperkt. De oligarchie had de touwtjes stevig in handen en bij de massa van de bevolking was sprake van een opvallende verbondenheid met de Verenigde Staten die de onafhankelijkheid hadden toegezegd en daar ook een basis voor hadden gelegd door het onderwijs krachtig te bevorderen. Van de gehele bevolking, ca. zestien miljoen zielen, kon in '41 bijna de helft lezen en schrijven, onder dejeugd kwam analfabetisme nauwelijks meer voor. Ook de katholieke kerk, die in de negentiende eeuw het voortouw had genomen in de strijd tegen de Spaanse overheersing, had veelvoor de volksontwikkeling gedaan; zij had voorts de invloed van de Islam tot de zuidelijkste eilanden van de Philippijase archipel weten te beperken.
XCToen MacArthur, na Manila tot open stad verklaard te hebben, zich eind decetnber '41 op het fort Corregidor terugtrok, vergezelden hem Quezon en de vice-president, Sergio Osmefia. Aan de autoriteiten die in de hoofdstad achterbleven, schijnt MacArthur de aanwijzing gegeven te hebben dat zij ter handhaving van orde en rust met de Japanse bezetter mochten samenwerken maar dat zij geen eed aan hem mochten afleggen,
XC, Veel van onze algemene gegevens ontleenden wij aan de in '67 verschenen studie van de Amerikaanse historicus David Joel Steinberg: Philippine Collaboration in World
doch het feit van die aanwijzing staat niet volledig vast. Hoe dat zij, nadat Todjo op 22 januari '42 in het japanse Lagerhuis verklaard had dat de Philippijnen, indien zij met japan zouden samenwerken, 'onafhankelijk' zouden worden, kwam enkele dagen later in Manila een Philippijnse Uitvoerende Raad tot stand met de burgemeester van de hoofdstad, julio Vargas, als voorzitter. Die Raad voelde zich mede daarom tot samenwerking met de japanners genoopt omdat spoedig op Luzon een guerrillabeweging tot ontwikkeling kwam, het door de agrarische hervormer Luis Taruc geleide Anti-japanse Volksleger (de Hukbong Bayen Laban sa Hapor oftewel de Hukbalahap), die zich evenzeer tegen de japanners keerde als tegen de Philippijnse maatschappelijke bovenlaag. Met die bovenlaag bleef Quezon zich verbonden voelen. Nog voor zijn vertrek uit de Philippijnen zei hij tegen Osmefia die het regime van Vargas als een collaborateursregime wilde brandmerken, dat hij geen aanvallen op Vargas en de zijnen kon toestaan, 'they have no choice', waren zijn woorden.'
XCQuezon en Osmefia werden door de Amerikanen eerst naar een van de zuidelijke eilanden der Philippijnen en vervolgens naar Australië geëvacueerd; vandaar vertrokken zij naar Washington, niet zonder verbittering wegens het feit dat de Verenigde Staten de Philippijnen niet hadden weten te beschermen.
XCDe japanners grepen op de archipel met harde hand in. De Philippijnse militairen werden voor hun vrijlating in de krijgsgevangenenkampen zeer slecht behandeld, de japanisering werd met kracht bevorderd, alle activiteit van politieke partijen verboden, een drastische censuur ingesteld. Van tal van ondernemingen maakten de japanners zich meester en de suikerrietteelt (suiker was het voornaamste agrarische exportartikel geweest) moest vervangen worden door de teelt van katoen - een streven dat volledig mislukte. Mede als gevolg van grote japanse vorderingen kwamen velen spoedig in nood te verkeren. Dat alles droeg er toe bij dat de Philippijnse regering waartoe de Uitvoerende Raad later in '42 werd omgevormd, weinig steun vond bij de bevolking. Vargas, president geworden, ging zich aan pro-japanse toespraken te buiten maar verloor, omdat hij een weinig inspirerende figuur was, geleidelijk het vertrouwen van de japanners en toen dezen besloten, hun belofte van 'onafhankelijkheid' te verwezenlijken, werd door hen de minister van binnenlandse zaken, josé Laurel, als candidaat-president naar voren geschoven. Laurel had vóór de oorlog japanse sympathieën aan de dag gelegd - als student
XCI Aangehaald in William Manchester: American Caesar, p. 343.
aan de Amerikaanse Yale Universiteit had hij geleden onder rassendiscriminatie; hij bewonderde het gesloten karakter van de Japanse samenleving en hij meende dat de oorlog in de Pacificvele jaren zou duren. Na eerst voorzitter te zijn geweest van een door de Japanners ingestelde Commissie ter voorbereiding van de onafhankelijkheid, werd hij eind september '43 door een Nationale Vergadering, welke louter uit benoemden bestond, tot president gekozen. In Tokio overviel Todjo hem met de eis dat de Philippijnen aan de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de oorlog zouden verklaren - dat weigerde hij, bewerend dat hij tijd nodig had om de bevolking van de wenselijkheid van die oorlogsverklaring te overtuigen. Desondanks werden de Philippijnen 'onafhankelijk' en elf maanden later, in september '44, liet Laurel op de eerste Amerikaanse luchtaanval op Manila de door de Japanners geëiste oorlogsverklaring volgen. Slechts een kleine, fanatiek pro-Japanse groep Philippino's kon zich daarin vinden - de overweldigende meerderheid van de bevolking zag met smart naar de dag uit waarop de Japanners door de Amerikanen zouden zijn verdreven.
XCInmiddels was het op de Philippijnen op grote schaal tot guerrillaactiviteit gekomen, zowel van de Hukbalahaps als van anderen.
XCDe Hukbalahaps kregen hun eerste wapens uit voorraden van het Amerikaanse en het Philippijnse leger die aan de aandacht van de Japanners waren ontsnapt. Er vormden zich meer en meer groepen van dit Volksleger die tezamen na een jaar ca. tienduizend strijders telden. Aanvankelijk waren zij niet mobiel genoeg, hetgeen de Japanners de gelegenheid gaf, hun zware nederlagen toe te brengen, maar van de lente van' 43 af streefden de Hukbalahaps er naar, zich in de agrarische gebieden van de ene streek naar de andere te verplaatsen en deze tactiek werd met succes volgehouden tot aan de periode, eind '44, waarin de Amerikaanse militaire macht de Philippijnse archipel was binnengedrongen.
XCDe Hukbalahaps waren in hoofdzaak actief op Luzon, maar daar ageerden van begin '42 af ook kleine groepen Amerikaanse militairen die uit handen van de Japanners hadden weten te blijven - zij vonden steun bij Philippijnse grootgrondbezitters die het beleid van Vargas (en later dat van Laurel) afwezen en zich op hun landgoederen hadden teruggetrokken. Bij die militairen sloten zich talrijke Philippino's aan, op Luzon alleen al een kleine twintigduizend en op het andere grote eiland in de archipel, Mindanao, werden het er nog meer: bijna veertigduizend.
XCMet de door Amerikanen geleide groepen op Mindanao stond MacArthur van een vrij vroeg stadium af in verbinding: in de eerste maanden van '43 brachten Amerikaanse onderzeeboten parties, wapenen en geld
naar Mindanao, later werden die tochten met regelmaat zowel naar Mindanao als naar andere eilanden ondernomen. Bij die gelegenheden werden ook veelvuldig Amerikaanse officieren die een tijdlang als leiders van guerrilla-groepen waren opgetreden, naar MacArthurs hoofdkwartier overgebracht - MacArthur stond er op, persoonlijk te spreken met een ieder die de Philippijnen had kunnen verlaten. Zenders hadden de guerrillagroepen voldoende en ook aan de hoofdzakelijk uit ontwikkelde Philippino's bestaande spionagegroepen konden de nodige apparaten ter beschikking gesteld worden. MacArthurs hoofdkwartier kreeg van april '44 af per dag meer dan honderd geheime telegrammen uit de Philippijnen, 'no sparrow fell there but MacArthur knew of it', schrijft zijn biograaf, William Manchester.'
XCWat te doen met Vargas, Laurel en de hunnen? Roosevelt zei op een van zijn persconferenties dat zij terzijde geschoven moesten worden en zijn Secretary of the Interior, Harold Ickes, onder wiens jurisdictie de archipel viel, ging verder toen hij in '44 in het publiek een gerechtelijke vervolging eiste van de 'timid, craven, opportunistic helots who basely collabo rated with the cruel enemy who sought to enslave their people.' 2 Dat ging Quezon te ver maar toen hij in september '44 in de Verenigde Staten kwam te overlijden (Osrriefia volgde hem op), mocht hij al vertrouwen dat MacArthur, die in eerste instantie het militaire gezag op de Philippijnen zou uitoefenen, een drastisch optreden tegen de collaborateurs met Japan zou nalaten - MacArthur had namelijk in de lente van '43 de voorbereiding van het militair bestuur opgedragen aan een ultra-conservatieve, vermogende Amerikaanse ex-advocaat uit Manila, Lieutenant-Colonel Courtney Whitney. 'Professional soldiers tend to be conservative anyway', aldus Manchester, 'and by the time MacArthur was ready to land on Leyte' (die landing vond in oktober '44 plaats), 'Whitney had converted most of the staff to reactionarism.' 3 Whitney had nog méér bereikt: in de lente van '43 wenste het Amerikaanse Office of Strategie Services (een geheime dienst welke het verzamelen van inlichtingen combineerde met werk in de geest van de Britse SOE-organisatie) ook actief te worden in MacArthurs gezagsgebied waartoe, behalve Sumatra, heel Nederlands-Indië behoorde. Whitney wist dat te voorkomen: 'At his urging the General barred aSS-agents from the Southwest-Pacific, because Whitney suspected that they would aid left-wing guerrillas.' 4
XCWelke moeilijkheden uit MacArthurs beslissing voortvloeiden voor
XCI A.v., p. 340-4I. 2 Aangehaald a.v., p. 342. 'A.v., p. 344. 4 A.v.
diegenen die zich medio '43 moeite wilden geven om op het gebied van de geheime verbindingen met Nederlands-Indië (gebied waarop vrijwel alles mislukt was dat van Australië en Ceylon uit was ondernomen) eindelijk iets van waarde te bereiken, zullen wij in de tweede helft van dit deel weergeven. Hier willen wij tenslotte slechts vermelden dat zowel de Hukbalahaps als de meer burgerlijke, door de Amerikanen bevoorrade guerrillagroepen die op de Philippijnen opereerden, vitale steun konden bieden aan alle operaties welke MacArthurs strijdkrachten van oktober '44 af op de Philippijnen ondernamen; dat Osmefia die tegen de collaborateurs gekant was (hij accepteerde in de loop van '45 de steun van de Hukbalahaps), geen greep kon krijgen op de situatie; dat de vervolging der collaborateurs een volledige mislukking werd; dat Taruc, hoewel gekozen, uit het eerste naoorlogse Congres der Philippijnen werd geweerd en dat, toen de Philippijnen op 4 juli' 46 onafhankelijk werden, de ex-secretaris van Quezon, Manuel Roxas, een typische vertegenwoordiger van de Philippijnse oligarchie die minister was geweest in het kabinet dat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de oorlog had verklaard, tot president werd gekozen.
XCWij kunnen over Oceanië (daaronder willen wij hier de eilanden in de Pacifzcverstaan die in '41 onder japans bestuur stonden dan wel eind '41 of begin '42 door Japan werden bezet) kort zijn. Op politiek gebied valt, gegeven het lage ontwikkelingspeil van de er wonende bevolkingen, niets te berichten, maar op militair gebied wèl, namelijk dat van meet af aan op vele van die door japan bezette eilanden een Australische inlichtingendienst, die steun ontving van de inheemse bevolking, met succes werkzaam is geweest. Die dienst was in '39 in het leven geroepen door de Australische marine. Deze had beseft dat het, als japan tot aggressie overging en zich van de eilanden ten noorden van Australië: de Salomans-eilanden, New Britain, New Ireland en andere eilanden in de Bismarck-archipel (zie kaart II op de pag.'s 16-17), zou meester maken, van belang zou zijn om daar kustwachtposten te blijven bezetten: afgelegen punten waar zich enkele onverschrokken lieden zouden bevinden die al hun waarnemingen met zenders zouden doorgeven. Meer dan honderd van die posten werden met Coastu/atchers bezet. Van deze posten
de meeste werden gehandhaafd en er werden met behulp van onderzeeboten nieuwe aan toegevoegd. Er waren tenslotte meer dan negentig in werking. 'The watchers', aldus Ronald Lewin,
XC'were of many types -from the Regular Navy, former district officers, planters. Equipped with durable and efficient radios, they could operate behind the japanese lines under the shield of their own local knowledge and the loyalty, beyond praise of imagination, of the islanders,' I
XCDe Coastwatchers hebben een rol van eminente betekenis gespeeld in de maanden van de Slag om Guadalcanal (augustus '42-januari '43) en tijdens MacArthurs offensief langs de noordkust van Nieuw-Guinea (tot in de zomer van '44). Trouwens, toen MacArthur in de Philippijnen doordrong, was ook daar een net van Coastwatchers in volle actie.
XCHet zou in het systeem der Japanners gepast hebben om als uitvloeisel van hun politiek in Azië ook aan de Indo-Chinezen een vorm van 'onafhankelijkheid' in het vooruitzicht te stellen, maar daar konden zij moeilijk toe overgaan: toen zij midden '40 en midden '41 overeenkomsten troffen met de regering van maarschalk Pétain die hun het recht gaven, respectievelijk het noorden en het zuiden van Frans-Indo-China militair te bezetten, impliceerde zulks dat in de volkenrechtelijke status van het gebied? geen wijziging zou worden aangebracht: het bleef bestuurd door een Franse Gouuerneur-Général die, in overeenstemming met de hem van Vichy uit voorgeschreven gedragslijn, de Japanse instructies in ontvangst nam en uitvoerde.
XCPas in de tweede helft van' 44 werd in die situatie een nieuwelement gebracht: de Gaulle had in Parijs een Voorlopige Franse regering kunnen vormen en een van haar geheime diensten, de Direction Générale des Études et Recherches, ging zich onmiddellijk moeite geven om in samenwerking met Force 136 van Calcutta uit verbindingen te leggen met Frans-Inde
I Ronald Lewin: p. 159. 2 Ook deze paragraaf is hoofdzakelijk gebaseerd op Donnison's werk pag.403 en vlg. 'Het bestaat thans uit Vietnam, Laos en Cambodja.
China. Er kwam daar een geheime organisatie tot stand, bestaande uit Franse officieren en ontwikkelde, pro-Franse Vietnamezen, die er zich op voorbereidde om na Japans nederlaag het gezag in Indo-China in handen te nemen.
XCVooral in de noordelijke helft van het land was toen al enkele jaren lang de door de in Moskou opgeleide communistische voorman Ho Tsji Minh geleide Liga voor de Onafhankelijkheid van Vietnam, de Vietminh, actief. Zij was voortgekomen uit de communistische partij die na een in ,3 I mislukte opstand door het Franse koloniale gezag was verboden maar haar bestaan ondergronds had kunnen voortzetten. De Japanners stimuleerden de Vietminh in '41 tot nieuwe anti-Franse activiteiten maar wijzigden hun koers, toen bleek dat zij vooral in het noorden hetzelfde ging doen wat de Chinese communisten in China deden: gebieden vormen waarin zij met steun van de boerenbevolking zelf het gezag uitoefende. De Vietminh richtte guerrilla-groepen op die tegen de Japanners ageerden; hetzelfde deden, van China uit, Amerikaanse geheime diensten. Constaterend dat het Franse bestuur steeds minder deed om al die onrust te beteugelen en gedreven door de behoefte om het hoofdkwartier van veldmaarschalk Teraoetsji, dat zich sinds november '44 bij Saigon bevond, zo goed mogelijk te beveiligen, grepen de Japanners begin maart '45 in: zij zetten het Franse bestuur af, gingen tot de internering van de meeste Fransen over (hetgeen het einde betekende van de van Calcutta uit opgerichte geheime organisatie) en namen het bestuur zelf in handen. Dat alles hinderde de guerrillagroepen in het noorden niet in het minst - de Vietminb vond eerder baat bij het wegvallen van het Franse bestuursapparaat. Toen Japan capituleerde, oefende zij in een groot deel van het noorden van Vietnam het feitelijk gezag uit.
XCInmiddels was, zoals eerder vermeld, bepaald dat de noordelijke helft van Indo-China onder Chinees, de zuidelijke helft onder Brits militair bestuur zou komen, maar noch de Chinezen, noch de Britten hadden strijdkrachten ter plaatse en van die situatie maakte Ho Tsji Minh gebruik: op 18 augustus vormde hij in Hanoi, in het noorden, een nieuw bewind, een week later nam dat bewind ook in Saigon, in het zuiden, de macht over en nadat vervolgens de door de Fransen en de Japanners gehandhaafde maar machteloze keizer van Annam had geabdiceerd, volgde op 2 september de oprichting van een nieuwe, zich onafhankelijk noemende staat: de Democratische Republiek Vietnam.
XCVeel weerstandskracht had die staat aanvankelijk niet. Midden september kon Mountbatten
troepen door de lucht naar Saigon overbrengen en een week later moest de Vietminh er alle openbare gebouwen prijsgeven. Eind september hadden de meeste aanhangers van Ho Tsji Minh zich weer naar het noorden teruggetrokken en eind oktober trad de Franse admiraal Thierry d' Argenlieu als Haut Commissaire alsmede als bevelhebber van alle Franse strijdkrachten in Indo-China in functie; hij nam per I januari '46 (verder willen wij niet gaan) het gezag van Mountbatten over - gezag, wel te verstaan, louter in Indo-China bezuiden de röde breedtegraad. Benoorden daarvan bleef de Vietminh voorlopig de baas; pogingen van Tsjiang Kai-sjek om er het hem toegezegde militair bestuur uit te oefenen, kon zij verij delen.
XCOmtrent bezet (oftewel Nanking-)China vermeldden wij reeds dat eind '42 in Tokio besloten werd, zijn 'onafhankelijkheid' te erkennen, in ruil waarvoor het Nanking-bewind aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog zou verklaren. Deze wijziging in het japanse beleid was gevolg van het besef aan japanse kant dat zij er in de delen van het immens uitgestrekte land die zij hadden bezet, niet in waren geslaagd, de stille weerstand van de massa des volks te breken. Formeel hadden zij er het bestuur overgelaten aan een bewind dat door een vroegere medestander van Tsjiang Kai-sjek, Wang Tsjing-wei, werd geleid - in feite was ook hij verplicht, de aanwijzingen van japanse 'adviseurs' te volgen, en dezen beschouwden het als hun voornaamste taak, de belangen van de japanse oorlogseconomie te dienen. Het Westers bedrijfsleven was geheel door japanners overgenomen, goeddeels door de grote japanse familieconcerns, en die concerns hadden tevens tal van nieuwe ondernemingen opgericht, met name op de gebieden van industrie en handel, die zo snel mogelijk zo hoog mogelijke winsten wensten te maken. Van de oogsten werd een groot deel door de japanners gevorderd, zulks in de eerste plaats ten behoeve van de japanse militairen en van de ca. vierhonderdduizend japanse burgers die zich in bezet China gevestigd hadden. Wangs bewind vond in die omstandigheden geen steun bij de massa des volks. Vooral in het noorden breidden de communisten, die er al sinds enkele jaren in een aanzienlijk gebied een eigen gezag uitoefenden, hun invloed uit, aanvallen ondernemend zowel op de japanners als op met dezen collaborerende Chinese autoriteiten. In '41 trachtten de japanners iets meer greep op de situatie te krijgen door een
Chinese volksorganisatie op te richten die belast werd met de verdeling van de schaarse goederen die voor de burgerbevolking bestemd waren, en die plaatselijk de beschikking kreeg over lichte wapens om aanvallen van de communisten af te slaan, maar ook die organisatie werd een mislukking: zij werd op grote schaal door aanhangers van Mao gepenetreerd en van de in distributie gebrachte goederen en de verstrekte wapens verdween een aanzienlijk deel naar de communistische gebieden.
XCDe verlening van 'onafhankelijkheid' aan Nanking-China bracht geen verbetering teweeg in de voor Japan ongunstige situatie. Toen Todjo eind februari '43 in de Contactraad de vraag stelde of de beleidswijziging effectief was geweest, konden de andere deelnemers aan het overleg slechts antwoorden dat hun daarvan niets was gebleken. De beleidswijziging had voor de bevolking in Nanking-China in hoofdzaak ongunstige gevolgen. De Japanners bleven het gebied exploiteren maar voor de overheidstaken op gebieden als binnenlands bestuur, handel en transport die nu alle door Chinezen moesten worden uitgeoefend, kon Wangs bewind (dat ook de z.g. concessies kreeg te besturen: stadsgebieden, in Sjanghai bijvoorbeeld, waar de Chinese soevereiniteit niet had gegolden) geen comp.etente krachten ter beschikking stellen, 'most oj the Chinese', schrijft Irije, 'who had replaced japanese local administrators were unskilled, incompetent and corrupt.' 1 In september '43, d.w.z. in de periode waarin de Contactraad naar het denkbeeld toegroeide om het gebied in de Pacific en in de Nanjo dat tot het uiterste verdedigd zou worden, te beperken, werd in de raad, het verzet van de legerstaf ten spijt, ook de conclusie bereikt dat het wenselijk was, vrede te sluiten met Tsjiang Kai-sjek, Japan zou daar een hoge prijs voor moeten betalen: het zou, dat werd beseft, zijn troepen uit China moeten terugtrekken. Dat zou evenwel het voordeel bieden dat meer divisies ter beschikking zouden komen om het Amerikaanse offensief op te vangen. Een voorwaarde was daarbij dan wel dat Tsjiang Kai-sjek zich van de Amerikanen en Britten zou losmaken en in enigerlei vorm een militair bondgenootschap met Japan zou aangaan. 'Het enige land', zei de minister van buitenlandse zaken, 'waarmee op het ogenblik de mogelijkheid bestaat om de vijandelijkheden te beëindigen, is China; het is op het ogenblik niet mogelijk, met de andere vijandelijke mogendheden de oorlog te beëindigen' (zij hadden immers Japans onvoorwaardelijke overgave geëist). 'Japans positie zou enorm versterkt worden als het
1 Akira Irije: p. 102.
Chinese probleem kon worden opgelost; lukt dat niet, dan zal zij alleen maar slechter worden.' 1 Todjo viel hem bij en de Contactraad ging er accoord mee dat via Wang verbinding zou worden opgenomen met Tsjiang Kai-sjek, Deze ging op het Japanse aanbod niet in en het gevolg was dat 'het Chinese probleem' als een molensteen om Japans hals bleef hangen.
XCDaarin kwam tot op de dag van Japans capitulatie geen wijziging.
XCIn het beleid dat de Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog in Azië hebben gevoerd, vallen drie dingen op: ten eerste, hoe weinig oprechte steun zij in de meeste door hen bezette gebieden hebben ontvangen bij hun streven, een 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' te vormen, ten tweede, hoe hol dat beleid was, voorzover het er op was gericht onafhankelijke staten te doen ontstaan, en ten derde, in hoeveel gebieden het gekomen is tot daadwerkelijk verzet tegen de Japanners, al of niet in samenwerking met de Geallieerden en in elk geval steeds als een vorm van steunverlening aan dezen.
XCWat het eerste betreft: er is geen gebied geweest waar de inheemse bevolking, ook als delen er van de Japanners bij hun komst als bevrijders hadden begroet, niet na betrekkelijk korte tijd gevoelens van afkeer jegens hen ging koesteren. Het optreden van de Japanners was overal even arrogant en van de hogere beschaving die zij beweerden te bezitten, merkte men niets. Integendeel: hun militairen gingen zich menigmaal aan gruwelijke wreedheden te buiten en voor lichte vergrijpen waren als straf lichamelijke tuchtigingen schering en inslag - aan dergelijke tuchtigingen was de Japanner van j ongsaf gewend maar zij pasten niet in het cultuurpatroon dat men in de Nanjo aantrof. Daar kwam bij dat, als gevolg van de oorlog en de Japanse vorderingen van levensmiddelen, het voorzieningspeil van de inheemse bevolkingen overal daalde. Geen 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' , maar een Groot-Oost-Aziatische Armoedesfeer werd door de Japanners geschapen. Behalve misschien in Frans-Indo-China ontpopten zij zich overal als hardere meesters dan de Europeanen en Amerikanen waren geweest die zij verdreven hadden. Vooralook de op grote schaal ingevoerde gedwongen arbeid wekte sterke
1 Aangehaald in a.v., p. II 1.
weerstanden. Wat Nederlands-Indië betreft, zullen wij dat alles in volgende hoofdstukken van dit boekwerk nog in bijzonderheden beschrijven.
XCHet Japanse beleid om in het door hen beheerste gebied onafhankelijke staten te doen ontstaan, mag men hol noemen omdat het verlenen van werkelijke onafhankelijkheid nimmer in japans bedoeling heeft gelegen: het was een beleid dat in Japan, in de betrokken landen en in de wereld van Japans tegenstanders een propagandistisch effect beoogde maar bij de Japanners-zelfhet gevoel van eigen superioriteit niet wegnam en dat die 'onafhankelijkheid' dan ook steeds wilde combineren met voortzetting van een dominerende Japanse invloed. Noch in Birma, noch op de Philippijnen, noch in Nanking-China is van een werkelijke onafhankelijkheid sprake geweest - zeker, het bewind van Ba Maw in Birma, dat van Laurel op de Philippijnen en dat van Wang in China zijn zich te buiten gegaan aan pro-japanse uitlatingen (in Nederlands-Indië geldt voor Soekarno en anderen hetzelfde) en hebben het zelfs tot oorlogsverklaringen aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten laten komen, maar dat heeft er niet toe geleid dat zij meer feitelijke steun gegeven hebben aan de Japanse oorlogvoering. Die oorlogsverklaringen waren een gebaar, even hol als het Japanse 'onafhankelijkheids'-beleid, in welk kader zij afgedwongen werden. Japan heeft met dat beleid zijn positie tijdens de oorlog niet weten te versterken en ook de Japanse verwachting, neergelegd in het door ons aangehaalde, uit juli' 44 daterende stuk met betrekking tot de mogelijke 'onafhankelijkheid' van Oost-Indië: 'dat Japan er een vaste basis zou verwerven waarvan het in de toekomst gebruik zou kunnen maken in zijn strategie-op-Iange-terrnijn voor het zich weder oprichten van het Japanse keizerrijk', is niet verwezenlijkt; los nog van het feit dat er van dat 'zich weder oprichten' in de oude, imperialistische vorm geen sprake is geweest, hebben de jaren van de Japanse bezetting in China (alsook in Korea) en in de landen van de Nanjo bij velen een diepe wrokjegens Japan gewekt, niet wezenlijk verschillend van die welke in de bezette landen van Europa gewekt is door NaziDuitsland.
XCOver Nederlands-Indië hebben wij nog iets toe te voegen en wel dat er in de Nanjo geen gebied is geweest waar de verwezenlijking van de politieke aspiraties van de inheemse politieke elite die zich althans uiterlijk aan Japans zijde schaarde, zo onzeker is geweest. Had Japan zich kunnen handhaven en zouden als gevolg daarvan aan de top van het keizerrijk de machtsposities van de Japanse leger- en van de Japanse marinestaf zijn versterkt, dan zou Indië, naar men moet aannemen, een
Japanse kolonie zijn geworden, te vergelijken met Korea. Die leger- en die marinestaf wensten ongehinderd te blijven beschikken over Indië's hulpbronnen - zij zijn het geweest die de Contactraad te Tokio op 3 I mei '43 tot het (geheim gehouden) besluit brachten dat Indië, aan welks bevolkingbij die gelegenheid slechts 'deelneming aan het bestuur' werd toegezegd, bij Japan zou worden ingelijfd. De verzwakking van Japans militaire positie noopte nadien Japans heersers, toch de weg te volgen die tot Indië's 'onafhankelijkheid' zou leiden - een 'onafhankelijkheid' evenwel die geenszins aan de wensen der Indonesische nationalisten tegemoet kwam: het laatste besluit dat, op 17 juli '45, terzake door de Opperste Oorlogsraad in Tokio genomen werd, hield in dat geen eenheidsstaat Indonesië zou worden opgericht maar een federatieve staat, 'Oost-Indië'; de datum van oprichting van die staat werd geheel in het midden gelaten en de militaire autoriteiten in de Nanjo aan wie de realisering van het genomen besluit werd opgedragen, waren op de dag waarop Japan capituleerde, niet verder gekomen dan dat de Commissie tot onderzoek van 'de onafhankelijkheid van Oost-Indië' in een tot voorbereiding daarvan was omgezet, dat die nieuwe commissie op 18 augustus geïnaugureerd zou worden en dat vastgesteld was dat Java, onder strikt Japans toezicht, vermoedelijk op 7 september '45 als eerste gebiedsdeel 'onafhankelijk' zou worden; ook Java zou dan aan GrootBrittannië en de Verenigde Staten de oorlog moeten verklaren. Tot dat absurde gebeuren is het niet meer gekomen.
XCHet is wellicht vooral de opvallende terughoudendheid in het Japanse beleid met betrekking tot Indië geweest die Soekarno gestimuleerd heeft tot, zoals nog blijken zal, excessief pro-Japanse en anti-Geallieerde uitlatingen - geen nationalistische voorman in de landen van de Nanjo heeft zozeer zijn best gedaan om bij de Japanners de indruk te wekken dat hij voor hen een betrouwbare bondgenoot zou zijn. Hij wedde daarmee op het verkeerde paard. Indonesië's toekomst verbond hij aan die van een grote mogendheid die de oorlog zou verliezen een mogendheid bovendien die juist niet het Indonesië wilde doen ontstaan dat hèm als ideaal voor de geest stond.
XCNu het derde punt waarbij wij nog wilden stilstaan: dat het in zoveel
de Japanners. Dat geldt niet alleen voor China waar zij de militaire weerstand van de twee rivaliserende krachten: de nationalisten en de communisten, niet hebben kunnen breken, maar ook voor de Nanjo. In Birma vormde zich een Anti-fascistische Nationale Vrijheidsliga, werden de Japanners bestreden door kleine guerrillatroepen welke door Force 136 waren bewapend, en liep in een laat stadium Aung San met het gehele Birmaanse Nationale Leger naar de Britten over. In Thailand kregen de Britse en de Amerikaanse geheime dienst in het laatste oorlogsjaar belangrijke hulp van de inheemse autoriteiten en maakten dezen zich klaar om samen met de Britten de Japanners te bestrijden. Op Malakka vormde zich een, overigens zwakke, Maleise verzetsbeweging en was voorts sprake van krachtig verzet van de grote Chinese bevolkingsgroep, zowel van diegenen uit die groep die zich met Tsjiang Kai-sjek verbonden voelden, als van de communisten en hun aanhang. Het waren die communisten die een Anti-Japanse Volksunie oprichtten en een AntiJapans Volksleger dat uiteindelijk, mede door de steun van Force 136, enkele duizenden gewapenden omvatte. Medio '45 had Force 136 op Malakka meer dan honderd geheime agenten en zes eigen guerrillagroepen te velde, die er allen voldoende plaatselijke steun vonden - het is ook die plaatselijke steun geweest die het Spencer Chapman mogelijk maakte, zich meer dan drie jaar lang in de jungle te handhaven. Op de Philippijnen kon de linkse Hukbalahap in het eerste jaar van de Japanse bezetting ca. tienduizend gewapenden op de been brengen, kwamen er later door de Amerikanen bewapende guerrillagroepen die op Luzon bijna twintigduizend en op Mindanao bijna veertigduizend gewapenden telden, en ontstond van april '44 af een situatie waarin MacArthur dagelijks meer dan honderd telegrammen met geheime inlichtingen ontving - een verkeer met spionagegroepen dat van eenzelfde intensiteit was als dat wat het Nederlandse Bureau Inlichtingen in de hongerwinter onderhield met de spionagegroepen in bezet Nederland. In Oceanië verleende, dank zij de steun van inheemsen, het tijdig door de Australische marine opgebouwde net van Coastu/atchers vitale steun aan de Amerikaans-Australische oorlogvoering en in Frans-Indo-China tenslotte werden de Japanners in het noorden van' 42 af bestreden door de communistische Vietminh die in delen van Vietnam een eigen gezagsapparaat had opgebouwd.
XCNederlands-Indië ontbreekt in deze opsomming. Was er dan geen daadwerkelijk verzet? Ja. In ons vorige deel wezen wij er al op dat kleine detachementen van het Knil op Java (daar samen met Britse en Austra
van de Japanners zijn gebleven, dat op Timor door Australiërs en Knilmilitairen bijna een jaar met de Japanners strijd is gevoerd en op de Vogelkop van Nieuw-Guinea door een Nederlandse groep zelfs bijna twee-en-een-half jaar, en daar voegen wij nu samenvattend aan toe (nadere bijzonderheden komen in volgende hoofdstukken), dat er op Java en Sumatra sprake is geweest van verzet van de zijde van Nederlanders (vóór hun internering), Indische Nederlanders en Indische Chinezen en dat er ook verzet is gepleegd door Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen (hoofdzakelijk ex-militairen van het Knil), maar dat zich overigens van de zijde der inheemsen maar weinige duidelijke gevallen van actief verzet hebben voorgedaan: in Atjeh en op Borneo een plaatselijke opstand van fanatieke Moslims, op Java in '43-'44 in enkele districten een soort volksopstand, vooral uit weerzin tegen de Japanse rijstvorderingen. en begin '45 een kortstondige anti-Japanse rebellie van een eenheid van een van de door de Japanners opgerichte hulpkorpsen en tenslotte midden '45 twee kleine plaatselijke opstanden in Atjeh. Pogingen om van Ceylon uit geheime verbindingen met Sumatra op te bouwen zijn tot in de zomer van '45 mislukt. Pogingen om van Australië uit dergelijke verbindingen met Java, het belangrijkste eiland in de archipel, op te bouwen zijn tot het einde toe mislukt - wèl is de Nederlandse geheime dienst van Australië uit er in '44-'45 in geslaagd, in het oosten van de archipel enkele operaties te ondernemen waardoor tenslotte een klein net van Coastu/atchers ontstond.
XCWij vragen speciale aandacht voor onze nu volgende conclusie; zij luidt: het totale beeld dat Nederlands-Indië biedt, verschilt wezenlijk van dat van alle andere landen in de Nanjo en zulks vooralomdat het van de inheemse wereld uit (de inheemsen vormden 98 % van de bevolking) niet tot daadwerkelijk verzet van betekenis tegen de Japanners is gekomen en omdat de Nederlandse geheime diensten van Ceylon en Australië uit er de gehele oorlog door niet in zijn geslaagd, vaste verbindingen op te bouwen met de grote eilanden.
XCDe talrijke mislukte operaties van die geheime diensten zullen wij in ons volgende deel beschrijven - dit deel wijden wij verder aan wat in dat van de Geallieerde wereld zo opvallend geïsoleerde Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting is geschied.
XCAangezien wij in dit hoofdstuk een beeld willen geven van de structuur van de Japanse bezettingsbesturen in Indië en van het beleid dat zij in het eerste jaar van de bezetting met betrekking tot de er aanwezige volksgroepen hebben gevoerd (zulks met uitzondering van de groep der Europeanen die in hoofdstuk 5 aan de orde komt), lijkt het ons zinvol, allereerst te herinneren aan de instructies welke die Japanse bestuurders uit Tokio hadden ontvangen. Daar had het hoogste regeringsorgaan, de Contactraad, op 20 november '41, d.w.z. nog voordat tot oorlog besloten was, de 'Beginselen voor het bestuur van de bezette gebieden in de Nanjo' vastgesteld I, waaruit wij, zoals wij reeds in ons vorige deel deden, de belangrijkste bepalingen willen citeren:
XC'Voor het ogenblik zullen militaire besturen in de bezette gebieden worden ingesteld teneinde de openbare orde te handhaven, het verwerven van voor de nationale verdediging vitale hulpbronnen te bespoedigen en de zelfvoorziening van de militairen te waarborgen'
XCdie militairen moesten dus om te beginnen gevoed worden en ook overigens zoveel mogelijk verzorgd ten laste van de inheemse economieën.
XC'De uiteindelijke status van de bezette gebieden zal apart vastgesteld worden.
XCBij de uitoefening van het militaire bestuur zullen de bestaande bestuursorganen zoveel mogelijk gebruikt worden, zulks met eerbiediging van de bestaande bestuursstructuren en van de inheemse gebruiken'
XCmet die 'bestaande bestuursorganen' werden, wat Nederlands-Indië betrof, niet zozeer de organen van het Nederlands algemeen bestuur bedoeld als wel de inheemse bestuursorganen die onder dat algemeen bestuur werkzaam waren geweest. Van de terreinen van werkzaamheid
1 Tekst in: p. 1-3.
van die inheemse organen werden overigens bij voorbaat verscheidene uitgezonderd waarop het Nederlands algemeen bestuur actief was geweest:
XC'De bezettingsstrijdkrachten zullen de controle behouden over de spoorwegen, de scheepvaart, de havens, de luchtverbindingen, de PIT-diensten en de radio.
XCWanneer het verwerven van voor de nationale verdediging vitale hulpbronnen en de zelfvoorziening der militairen schade toebrengen aan het levenspeil der inheemsen, dan moet zulks aanvaard worden.
XCAmerikaanse, Britse en Nederlandse burgers zullen er toe gebracht worden, met het militaire bestuur samen te werken en tegen weerspannigen zullen gepaste maatregelen genomen worden zoals verbanning'
XCin deze richtlijnen werd dus, wat Nederlands-Indië betrof, niet de internering, d.w.z. de afzondering, van de 'Nederlandse burgers' voorgeschreven.
XC'De bestaande belangen van Duitse en Italiaanse burgers zullen ontzien worden maar de uitbreiding van dergelijke belangen zal zoveel mogelijk beperkt worden'
XCwij herinneren aan Japans vrees dat Duitsland aan de bezetting van Nederland een argument zou ontlenen om Nederlands machtspositie in de Indische archipelover te nemen.
XC'Chinese ingezetenen zullen er toe gebracht worden, het regime van Tsjiang Kai-sjek in de steek te laten, medewerking te verlenen en zich aan te sluiten bij onze politiek.
XCOp inheemse ingezetenen zal een invloed worden uitgeoefend die bij hen vertrouwen wekt in de keizerlijke strijdkrachten en een voortijdig aanmoedigen van inheemse onafhankelijkheidsbewegingen zal vermeden worden.'
XCOp die politieke richtlijnen volgden economische die op 12 december '41 door de Contactraad werden goedgekeurd. Zij behelsden, wat Nederlands-Indië betrof, dat het gebied volledig in de eigen behoeften zou moeten voorzien, dat bij het verhogen van de grondstoffenproductie prioriteit moest worden gegeven aan de aardolie, dat de inheemse industrie alleen moest worden bevorderd voorzover zij voor Japan van belang was, dat vijandelijke eigendommen onder beheer gesteld of door onteigening verworven moesten worden (dat sloot in Indië de Nederlandse ondernemingen in) en dat Japanse importgoederen in de eerste
streeks werkzaam waren ten behoeve van Japan, bijvoorbeeld dus aan de inheemse arbeiders in de aardolie-industrie.
XCAl deze richtlijnen golden zowel voor de twee legerbesturen die in Indië zouden worden ingesteld: dat van het Zestiende Leger op Java en dat van het Vijf-en-twintigste op Sumatra, als voor het marinebestuur dat zou worden ingesteld op Borneo en in de Grote Oost.
XCHet departement van marine achtte .het nodig, voor de door de marine bestuurde gebieden ook nog eigen richtlijnen uit te geven. Zij werden neergelegd in een stuk d.d. 14 maart '421 waarin o.m. opgemerkt werd dat inheemse hoofden en ambtenaren 'die een oprecht verlangen tonen om met Japan samen te werken', zoveel mogelijk ingeschakeld moesten worden, Nederlanders 'en andere buitenlanders' evenwel slechts 'in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer hun werkzaamheid een groot voordeel is om de inheemse bevolking te besturen'; dat er zo weinig mogelijk contact moest zijn tussen Japanse burgers en de plaatselijke bevolking; dat 'voorlopig' niet ingegrepen moest worden in inheemse gebruiken; dat 'nationalistische bewegingen niet aangemoedigd' moesten worden (het adjectief 'voortijdig' werd, zoals wij al opmerkten, weggelaten); dat 'met uitzondering van diegenen die oprecht met ons samenwerken', deportatie 'en andere gepaste maatregelen' moesten worden toegepast op burgers van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Nederland 'en andere vijandelijke landen'; dat de normale rechtspraak moest worden voortgezet, met dien verstande dat een Japanse militaire rechtbank jurisdictie zou hebben over ingezetenen die de bepalingen van verordeningen of andere regelingen van de marinebevelhebbers zouden overtreden; dat de bestaande politie moest worden ingeschakeld voor het bewaren van rust en orde; dat de bestaande gebruiken en godsdiensten, speciaal de Islam, geëerbiedigd dienden te worden; dat bij het onderwijs vooral aandacht moest worden besteed aan het technische onderwijs en dat de kennis van de Japanse taal en van de Japanse cultuur moest worden verbreid; dat de leiding van de aardolieen van de steenkoolproductie aan de marine moest worden toevertrouwd
I A.v., p. 26-46.
en dat belangrijke buitenlandse ondernemingen, met uitzondering van die welke het eigendom waren van burgers van Duitsland, Italië en hun bondgenoten 1, onder beheer gesteld dienden te worden; dat de plaatselijke Japanse garnizoenen prioriteit moesten hebben bij de verdeling van de visvangst; dat Japanse handelaren geleidelijk toegelaten moesten worden; dat de handel en de prijzen onder controle gesteld dienden te worden en de lonen zo laag mogelijk gehouden; en, tenslotte, dat 'vijandelijke onroerende goederen' onder beheer genomen dienden te worden en hun eigenaren gecompenseerd, 'teneinde hen te helpen, hun minimum-kosten van levensonderhoud te bestrijden'.
XCTot welke verordeningen of andere regelingen deze richtlijnen in het marinegebied hebben geleid, is over het algemeen niet bekend, maar aangenomen moet worden dat zij min of meer identiek waren aan die welke voor Java en Sumatra werden getroffen en waarvan die voor Java, neergelegd in het Japanse Verordeningenblad, de Kan Po, bewaard gebleven zijn. Men dient hierbij in het oog te houden dat èn de marineèn de legerbestuurders ondergeschikt waren aan Tokio. Intensief contact tussen die twee groepen bestuurders bestond overigens slechts op de gebieden van defensie en economische leveranties, 'het leger en de vloot', aldus later de Japanse chef-staf op Sumatra, 'bestuurden hun gebieden alsof zij twee vreemde, soevereine staten waren' 2 het in Japan bestaande dualisme werkte in Indië door, maar dat stond het zelfstandig treffen van identieke regelingen niet in de weg.
XCHier is de plaats voor een algemene opmerking en wel deze dat van het Japanse bestuur in bezet Indië heel veel minder bekend is dan van het Duitse in bezet Nederland. Van dat Duitse bestuur is een belangrijk deel van de archieven bewaard gebleven, hetgeen ons in staat heeft gesteld, in de delen 4 t.e.m. 10 van ons werk niet alleen de Duitse verordeningen en andere regelingen weer te geven maar ook de gedachtenwisselingen die er aan ten grondslag lagen, en de reacties waartoe zij leidden; ook hebben wij van de personen der belangrijkste Duitse machthebbers een,gehaald in George S. Kanahele: Thejapanese occupation of Indonesia: Prelude to Indepen dence (1967), p. 39 (verder
I Dat waren Finland, Slowakije, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Kroatië. 2 Aan
naar wij hopen, duidelijk en genuanceerd beeld kunnen geven. Stukken van de Japanse besturen in Indië zijn daarentegen nauwelijks bewaard (ze zijn door de Japanners zelf na hun capitulatie op grote schaal verbrand), van de bedoelde gedachtenwisselingen weten wij, op een enkele uitzondering na, niets, van de Japanse machthebbers kennen wij weinig meer dan de namen en ons beeld van de reacties waartoe de Japanse maatregelen leidden bij de grote bevolkingsgroep der inheemsen, bij de Chinezen en bij de Arabieren, is rudimentairslechts omtrent die reacties bij de groepen der Nederlanders en Indische Nederlanders zijn wij redelijk ingelicht. Als gevolg van dat alles is het beeld van het Japanse beleid dat wij in de rest van dit deel zullen geven, zowelonvolledig als onevenwichtig. Wij kunnen niet anders doen dan, deze tekortkomingen ten volle beseffend, datgene weergeven wat ons bekend is.
XCHet zal de lezer daarbij niet ontgaan dat wij over het algemeen van Java meer afweten dan van Sumatra, Borneo en de Grote Oost.
XCGeneraal Imamoera, de bevelhebber van het Japanse Zestiende Leger, had, toen hij in de nacht van 28 februari op I maart '42 op Java's noordwestpunt landde, enkele verordeningen bij zich' die al op 2 maart door hem van kracht werden verklaard maar die in Batavia pas afgekondigd werden op de 7de - dezelfde dag waarop hij, zoals in ons vorige deel vermeld, aldaar in het gebouw van de Raad van Nederlands-Indië een toespraak hield, welke, aldus de burgemeester, E. A. Voorneman, 'hierop neerkwam dat Nederlands-Indië opgehouden had te bestaan; deze landen werden ingelijfd bij Japan en zouden voortaan delen in de zegeningen van de gemeenschappelijke welvaart in Oost-Azië.' 2 Imamoera' s Verordening no. I richtte zich in het eerste artikel tot' de volkeren van Oost-Indië' (niet 'Indonesië'! 3):
1 Wij zullen de in Indië afgekondigde Verordeningen in het algemeen weergeven in de vertaling uit het Maleis (de huidige welke van de hand is van dr. R de Bruin, eertijds wetenschappelijk medewerker van het Rijksinstituut voor Oor logsdocumentatie. 2 E. A. Voomeman: 'Persoonlijke herinneringen ... 27 februari 10 maart 1942' (z.d.), p. 7 (IC, 29 II3). 3 Het is interessant dat in de vertaling van deze verordening die in de Nederlandse en Indonesische dagbladen verscheen, ge sproken werd van 'het Indonesische volk', resp. hetgeen hetzelfde betekent. De Japanners (het is mogelijk dat die vertaalfout hun is ontgaan) hebben
XC'Het Japanse leger zal streven naar het vergroten van de welvaart van de volkeren van Oost-Indië die van hetzelfde ras en dezelfde afkomst zijn ... , zulks in overeenstemming met de richtlijnen voor de gemeenschappelijke verdediging van Groot-Oost-Azië. In de bezette gebieden van Oost-Indië zal een militair bestuur worden ingesteld teneinde de openbare orde te handhaven en de bevolking onverwijld rust en tevredenheid te bezorgen.'
XC'De bevelhebber van het Japanse leger oefent het militair gezag uit en beschikt over alle bevoegdheden van de gouverneur-generaal'
XChoe vèrstrekkend die bevoegdheden waren, hebben wij 111 ons vonge deel uiteengezet.
XC'De bestuursorganen, hun functionele bevoegdheden en de voorzieningen van wetten en ordonnanties die in de bezette gebieden golden, blijven voorlopig van kracht voorzover zij verenigbaar zijn met het militair bestuur.'
XC'Alle ambtenaren en ingezetenen zijn verplicht, de bevelen van het Japanse leger en van andere Japanse autoriteiten op te volgen.
XCHet Japanse leger zal het gezag van loyale ambtenaren, het leven en de wettige eigendom van burgers die zich aan de wetten houden, en de bestaande godsdiensten eerbiedigen. Ambtenaren en ingezetenen dienen het Japanse leger te vertrouwen en hun normale werkzaamheden onverwijld te hervatten.
XCMochten er evenwel personen zijn die de bevelen van het Japanse leger of van andere Japanse autoriteiten overtreden of de openbare orde verstoren of de operaties van onze troepen hinderen of Japanse onderdanen nadeel toebrengen of met de vijand verbinding opnemen of het geld wezen en de economie verstoren of eigendommen verbergen dan wel tot vernielingen overgaan, dan zullen zij volgens de militaire wetten onmiddellijk en streng gestraft worden.'
XCArtikel 5 tenslotte bepaalde dat de gulden en het op de gulden gebaseerde Japanse militaire geld wettig betaalmiddel zouden zijn in het bezette gebied.
niet op correctie aangedrongen. Rechtskracht had alleen de Japanse tekst van hun verordeningen maar die tekst kon slechts door zeer weinigen gelezen worden.
XCEen tweede verordening, ook op 2 maart gedateerd, behelsde een lange opsomming van daden die krachtens het japanse militaire strafrecht met de dood of anderszins zwaar gestraft zouden worden: aanvallen op de japanse strijdkrachten 'of het aan de dag leggen van een vijandige gezindheid jegens de japanse strijdkrachten' (rijkelijk vaag!); spionage; alle vernielingen van economische hulpbronnen of van japanse wapens; 'het toedienen van vergif of van medicijnen met het doel japanse militairen van het leven te beroven'; 'het maken van exorbitante winsten'; verstoring van de productie en 'daden die de eer van de japanse strijdkrachtenaantasten' (niemand wist aanvankelijk wat daaronder verstaan werd) 'of die gericht zijn tegen door de japanse militaire overheid uitgevaardigde verboden'. Niet alleen diegenen die deze daden zouden plegen maar ook allen die anderen daartoe zouden aanzetten of er hulp bij zouden verlenen, zouden gestraft worden, allen even zwaar.
XCEen derde verordening, eveneens op 2 maart gedateerd, maakte duidelijk wat het japanse militaire strafrecht met betrekking tot NederlandsIndië inhield. Het kende als 'militaire straffen' de doodstraf (te voltrekken door een vuurpeloton), gevangenisstraf, verbanning (steeds naar een ander eiland en voor de duur van minstens een jaar), het betalen van boete (minstens één gulden) en het verlies van in beslag genomen goederen. Van het ondergaan van deze straffen kon 'de opperbevelhebber der strijdkrachten' een veroordeelde ontslaan - hij oefende dus, was de doodstraf opgelegd, het recht van gratie uit, zoals dat vóór hem de gouverneur-generaal had gedaan.
XCAanvullende verbodsbepalingen waren vervat in een vierde verordening gedateerd 8 maart '42, die de eerste was waarin de plaats van uitgifte werd vermeld: Batavia; daar had Imamoera inmiddels zijn hoofdkwartier gevestigd. Als nieuwe elementen kwamen in die vierde verordening voor, dat alle wapens ingeleverd moesten worden; dat alle anti-japanse propaganda verboden was; dat men geen geruchten mocht verspreiden; dat men voor een bezoek aan de Buitengewesten een vergunning nodig had van de japanse strijdkrachten; dat niet naar Geallieerde radio-uitzendingen mocht worden geluisterd; dat niemand zich onbeheerde goederen mocht toeëigenen; dat het 'voorlopig' verboden was, zich tussen acht uur 's avonds en zes uur 's morgens buitenshuis te begeven zonder vergunning van de japanse strijdkrachten 1; dat ambtenaren en andere ingezetenen onmiddellijk hun normale werk dienden te hervatten; dat beheerders
XCI Die avondklok werd in april '42 beperkt tot de periode van half twaalf 's avonds tot half vijf 's ochtends en werd in juni geheelopgeheven.
van fabrieken, landbouwondernemingen en groothandelshuizen terstond hun plaats van vestiging en de grootte van hun voorraden moesten opgeven (er stond in de verordening niet, aan welke instantie); dat beheerders van transport- en electriciteitsbedrijven aan het Militair Bestuur 'volledige informaties' dienden te verschaffen; dat alle banken 'tijdelijk' gesloten zouden worden; dat het militair papiergeld uitgegeven werd in coupures van tien, vijf en één gulden en voorts van vijftig, tien, vijf en één cent en dat ook militaire pasmunt ter waarde van tien, vijf en één cent in omloop werd gebracht; dat niemand meer dan f 100 aan papiergeld of pasmunt in bezit mocht hebben; dat de op I januari '42 geldende lonen, goederenprijzen, grond- en huishuren niet verhoogd mochten worden; dat men handelsgoederen niet mocht vasthouden of 'zwart' verkopen; en, tenslotte, dat 'tijdelijk' geen goederen of waardepapieren op Java mochten worden ingevoerd of uit Java uitgevoerd.
XCAl met al vormden deze eerste vier Japanse verordeningen een ratjetoe van ingrijpende maar niet steeds duidelijke voorschriften en verboden, dat er als geheel bepaald grimmig uitzag. Dat zinde Imamoera niet. Hij was geen scherpslijper en hij werd door zijn onwetendheid ten aanzien van Indische verhoudingen eerder gestimuleerd tot voorzichtig dan tot kras optreden. Hij was nooit in Indië geweest, had er maar een geringe kennis van, verstond geen woord Maleis en wist van de Indonesische nationalistische beweging die een elite van ontwikkelden was gaan omvatten en steun ontving van een aanzienlijk deel van de inheemse bevolking, nauwelijks iets af, al had hij daaromtrent, naar wij aannemen, enige voorlichting ontvangen van de enige Indonesische adviseur die zich bij hem bevond: Raden mr. Soedjono, lid van de Parindra, die in Tokio docent voor het Maleis was geweest aan de School voor Vreemde Talen. HU, Imamoera, wenste met terughoudendheid op te treden. Het kostte zijn officieren moeite, hem er van te overtuigen dat hij in Batavia zijn intrek moest nemen in het paleis van de gouverneur-generaal" - hij deed het, vergezeld van een kleine staf (een adjudant, een functionaris van de militaire politie, enkele bedienden en tolken, tezamen een dozijn personen), en voelde er zich niet thuis, 'it was too big, seemed empty', schreef hij in zijn memoires." Het denkbeeld, in Batavia een grote overwinnings
I Achter in dit deel hebben wij als Bijlage een lijst opgenomen van de afkortingen van organisaties en instellingen die Indië in de jaren '42-'45 heeft gekend en van de volledige namen daarvan. 2 Het paleis in Buitenzorg (Bogor) weigerde hij te be wonen; het werd soms voor plechtigheden gebruikt. 'H. Imamoera: dJ. III, p. 121 (IC, 2 640).
parade te houden, wees hij af 'he was', aldus de Japanse historicus Mitsoeo Nakamoera, 'a traditional samurai whose ethics are represented by the common japanese proverbs which he himself often quoted. One such is: 'The strong should never show arrogance before the weak. J' 1 Toen op 10 maart het hoofdkwartier van het militair bestuur begon te functioneren (het werd gevestigd in het hoofdkantoor van de Bataafse Petroleum Maatschappij te Batavia), wijdde Imamoera de eerste bespreking aan de vraag wat het karakter diende te zijn van dat bestuur. Een aantal nogal jeugdige, fanatieke stafofficieren betoogde dat men beginnen moest met drastisch in te grijpen teneinde de bevolking te overtuigen van Japans onaantastbare macht - later zou de druk dan verminderd kunnen worden. Andere stafofficieren meenden dat men onder geen omstandigheden verder mocht gaan dan door Tokio was voorgeschreven. Dat laatste was ook Imamoera's opinie. Drastische maatregelen, meende hij, waren allerminst noodzakelijk, integendeel: 'in his view', aldus Nakamoera, 'it was necessary to erase erroneous impressions concerning japanese aggressiveness to show that the principle of hakko-ichiu ('all worlds under one roof') meant not aggression but 'pan-familialism. J' 2 Eén grote familie dus, maar dan voorshands wèl met een duidelijke pater familias: Japan. Dat sloot aan bij de richtlijn dat 'een voortijdig aanmoedigen van inheemse onafhankelijkheidsbewegingen' vermeden moest worden.
XCDe eerste toepassing van die richtlijn werd in Batavia een bittere teleurstelling voor de Indonesische nationalisten.
XCBij de meesten hunner hadden, veronderstellen wij, het snelle instorten van de militaire weerstand op Java en de algemene capitulatie van het Knil, 8 maart, eerder vreugde dan deernis gewekt: vreugde omdat, nu het Nederlands regime ten val was gebracht, de weg open leek te liggen voor een eigen Indonesisch bewind, een eigen onafhankelijke regering. Trouwens', in de Japanse radiopropaganda was van de dag van Pearl Harbor af menigmaal beloofd dat Japan aan de Indonesische archipel het grote goed der onafhankelijkheid zou brengen: 'Nippon wenst',
1 M. Nakamoera: (z.j.), p. 24. 2 A.v., p. I2.
stond in februari '42 in een ook boven java afgeworpen japans luchtpamflet te lezen (wij maakten er in ons vorig deel al melding van), 'dat een nieuwe regering door een Indonesiër gevormd wordt, die met ons wil samenwerken.'
XCWie moest dan als kabinetsformateur optreden en wie moesten minister worden?
XCEr vormden zich, onmiddellijk nadat de japansc troepen ter plaatse verschenen waren, in verscheidene steden op java, alsook op Sumatra, eigener beweging comité's van nationalisten die zich met onderling verschillende namen aanduidden (een aanwijzing voor hun spontaan karakter), zoals Komitee Nasional Indonesia, Komitee Indonesia Merdeka (Comité voor een Vrij Indonesië), Komitee Barisan Kebangsaän Indonesia (Comité van het Indonesische Nationale Korps) of Barisan Rakjat Indonesia (Indonesisch Volkskorps), maar die één waren in hun streven om de inheemse bestuursaristocratie, welke de steun en toeverlaat van het Nederlands gezag was geweest, terzijde te schuiven, eigen bestuursorganen te vormen en zich aan de japanners aan te bieden als hun beste helpers bij het bewaren van rust en orde. In Batavia speelde in het plaatselijk comité mr. Achmad Soebardjo, die van september '35 af in japan een jaar lang correspondent was geweest van een der inheemse dagbladen op java, een belangrijke rol, in Soerakarta (zie voor alle plaatsen op java die wij in dit hoofdstuk noemen, kaart VIII op de pag.'s 308-309) deed dat de grote voorman van het Taman Siswo-onderwijs, Ki Hadjar Dewantoro, in Djokjakarta een bekende Islamietische voorman van lage adel, Kijaji hadji Mas Mansoer, die in '37 voorzitter was geworden van de modernistische Islamietische beweging Mohammadijah. In Soebang, niet ver van het op 1 maart door het japanse leger veroverde vliegveld Kalidjati, werd op 3 maart door de propagandist van het japanse leger een bijeenkomst belegd in de tuin van de woning van de u/edono, het inheemse districtshoofd, waar enkele duizenden inheemsen aanwezig waren; hier kwam een Comité van Elf tot stand dat spoedig de naam kreeg van 'Contact- en Propagandacomité van het japanse leger te Soebang'.
XCAan al die comité's was geen lang leven beschoren. Zij beschikten over onvoldoende krachten om het maatschappelijk leven weer op gang te brengen en zij wekten onrust doordat zij het op verscheidene plaatsen tot anti-Chinese demonstraties lieten komen, doordat hier en daar inheemse bestuursfunctionarissen. die zich bij de inheemse bevolking gehaat hadden gemaakt, vermoord werden en doordat de inheemse bestuursaristocraten, van wie enkelen door de nationalisten enige tijd in
arrest gehouden of anderszins publiekelijk vernederd waren, zich met kracht tegen het verlies van hun posities gingen verzetten. Trouwens, in de algemene instructies van Tokio stond dat de Japanse militairen zoveel mogelijk gebruik moesten maken van 'de bestaande bestuursorganen, zulks met eerbiediging van de bestaande bestuursstructuren', niet van nieuwe organen en nieuwe structuren. De nieuwe comité's werden door de Japanners dan ook spoedig en zonder veel moeite terzijde geschoven.
XCIn Batavia nu waren de daar aanwezige nationalistische voormannen verder gegaan dan alleen maar het vormen van een plaatselijk comité. Hier liet op 8 maart het hoofd van de afdeling militair bestuur in Imamoera's staf, kolonel Josjito Nakajama, drie prominente nationalisten bij zich komen: Abikoesno Tjokrosoejoso, voorzitter van de Partai Sarekat Islam Indonesia, dr. G. S. I. I. Ratoe Langie, een Menadonees die van '27 tot '37lid van de Volksraad was geweest', en ir. Soerachman, lid van de Parindra, die een relatie was van Imamoera's adviseur Soedjono. Nakajama stelde in het gesprek de vraag of in het bestuursstelsel van Indië wijzigingen moesten worden aangebracht, waarop Abikoesno antwoordde dat een Indonesische nationale regering diende te worden gevormd. Nakajama, die, de Japanse gedragscode volgend, wilde voorkomen dat Abikoesno jegens de andere Indonesiërs een figuur zou slaan, ging hi~r met geen woord op in en Abikoesno, die zich van die gedragscode niet bewust was, interpreteerde dat zwijgen als een vorm van instemming. Verheugd riep hij de dag daarna in Batavia de bereikbare bestuursleden bijeen van zijn eigen PSI!, van de (nogal radicale maar anti-Japanse) Gerindo, van de Pasoendan (de Soendanese nationalisten), van de Persatoean Minahassa (het Minahassa- Verbond), van de Partai Arab Indonesia (de Indonesisch-Arabische Partij), van het (eind '39 opgerichte) Indonesisch Studentenverbond, de Perhimpoenan Peladjar Peladjar Indone sia, oftewel de PPPI, en van een kleine politieke organisatie die wij in ons vorige deel nog niet noemden: de Partai Persatoean Indonesia, oftewel de Parpindo, die met haar misschien tweehonderd leden geleid werd door het lid van de Volksraad mr. Mohammed Yamin, een van de oprichters van de Cerindo. Er waren op de door Abikoesno belegde bijeenkomst ook afgevaardigden van de Miai, de Grote Islamietische Raad van Indonesië, aanwezig. De bijeenkomst droeg dus een nogal breed karakter - dat werd onderstreept door twee feiten: dat de Gerindo bereid was samen tenalistische groeperingen, de Gapi, en Abikoesno was daar tot december' 41 secretaris
I Ratoe Langie was bovendien voorzitter van het samenwerkingsverband der natio
komen met Yamin die zij in '39 had geroyeerd toen hij zich op WestSumatra als Volksraadslid had laten kiezen met steun van groepen die niet met de Gerindo samenwerkten, en dat de MÎaÎ vertegenwoordigd was die injanuari '42 de samenwerking met de Indonesische nationalisten had verbroken omdat dezen toen op van Starkenborghs uitnodiging tot een gesprek waren ingegaan - een gesprek dat niets had opgeleverd. Op de door Abikoesno belegde bijeenkomst ontbrak het bestuur van slechts één grote nationalistische groepering: de Parindra (haar lid Soerachman was wèl aanwezig). Zij was de enige Indonesische groepering die er in de voorafgaande jaren af en toe van had getuigd dat Japans steun haar in haar strijd tegen het gouvernement niet onwelkom was. Het kan zijn dat Abikoesno en anderen haar de pas wilden afsnijden, het kan óók zijn dat zij harerzijds deelneming aan het beraad overbodig achtte omdat zij aannam dat Japan louter met haar in zee zou gaan.
XCHoe dat zij, diegenen die Abikoesno's uitnodiging aanvaard hadden, namen met grote ingenomenheid kennis van zijn mededeling dat de Japanners bereid zouden zijn, een Indonesisch kabinet in het zadel te helpen. Een mogelijke formateur/minister-president noemden zij niet (die keuze lieten zij aan de Japanners over) - wèl stelden zij een lange lijst op ('Lijst van candidaten voor het ministerschap van de Indonesische regering en hun medewerkers, gedurende de overgangsperiode' '), waarin voor elk van veertien departementen drie namen werden genoemd. Vermoedelijk was het de bedoeling dat de Japanners telkens één van de drie minister zouden maken en de resterende twee bij het betrokken departement een andere hoge functie zouden geven. Voor Buitenlandse Zaken werd als eerste Soedjono genoemd die met Imamoera was meegekomen, voor Binnenlandse Zaken Yamin, voor Economische Zaken Hatta (deze bevond zich in Soekaboemi dat hem door het gouvernement na zijn terugkeer uit ballingschap op Banda als gedwongen verblijfplaats was toegewezen), voor Defensie een Indonesische officier van het Knil, majoor Santoso, voor Opvoeding en Onderwijs Dewantoro, voor Financiën dr. Ratoe Langie, voor Islamietische Zaken Mansoer, voor Transportwezen Abikoesno en voor Pers en Propaganda Soekarno (die toen, zonder dat men dat op Java wist, uit zijn verbanningsoord Benkoelen onderweg was naar Padang). Merkwaardig was nog dat voor Defensie als derde candidaat een in Boven-Digeel geïnterneerde nationalist werd genoemd.
1 Lijst in: p. 342-43.
XCAbikoesnç legde de opgestelde lijst aan kolonel Nakajama voor, 'namens Soekarno', zei hij. Nakajama nam de lijst zwijgend in ontvangst. De er op voorkomende namen raakten spoedig in wijdere kring bekend en wekten in een deel van de inheemse pers verbazing, ja verontwaardiging. In de bladen was de weergave van de functies der candidaatministers niet steeds correct - bovendien werden niet allen genoemd en in het eerste dagblad dat een lijst publiceerde, de Tjaja Timoer, stond dat Abikoesno minister-president zou worden en Soekarno vice-ministerpresident. Dat deed een van de andere bladen schrijven dat de lezers van 7]aja Timoer (dit blad had opgemerkt dat er maar één was die ministerpresident moest worden: Soekarno) 'gehuild hadden van het lachen', toen zij lazen dat Soekarno onder Abikoesno werkzaam zou zijn.' Daarbij was van belang dat Abikoesno scherp bekritiseerd was toen hij in december '41 zijn PSII had teruggetrokken uit het politiek samenwerkingsverband der Indonesische nationalisten, de Gapi, omdat mede namens de Gapi een manifest was uitgegeven in welks inhoud hij niet was gekend. Het was al met al een nogalonverkwikkelijk krakeel dat ontstond, en niet alleen onverkwikkelijk ('ieder wil graag voor zich de hoogste betrekking hebben', schreef de voorzitter van de Parindra, Raden Soekardjo Wirjopranoto, enkele dagen later in de Tjaja Timoer/v maar ook gebaseerd op een fundamenteel misverstand ten aanzien van de beleidslijn die de Japanners wilden volgen.
XCDie beleidslijn werd spoedig duidelijk aangegeven: op I4 maart maakte de propaganda-afdeling van Imamoera's hoofdkwartier bekend dat er geen sprake van was dat Indonesiërs op hoge posten bij het bestuur zouden worden benoemd, en op 20 maart verscheen een verordening van Imamoera die uit slechts één artikel bestond: 'Voorlopig zijn alle activiteiten, besprekingen, petitionnementen en bekendmakingen van zaken die betrekking hebben op de wetgeving en op de opbouw van de staat, niet toegestaan.' De verordening kwam er op neer dat alle politieke werkzaamheid voorlopig verboden was. Helemaal duidelijk stond dat er niet in. Hier zou uit voortvloeien dat enkele van de genoemde organisaties hun werk voortzetten (hetgeen in mei tot hun uitdrukkelijk verbod zou leiden) en dat injuli een nieuwe Japanse verordening zou verschijnen welke aangaf welke verenigingen in beginsel wèl geoorloofd waren: gezelligheidsverenigingen, gymnastiekverenigingen, liefdadigheidsverenigingen, verenigingen ter beoefening van kunsten of wetenschapp~n
XC1 Berita Oemoem, 14 maart 1942, aangehaald in Kanahele, p.261. 2 T]aja Timoer, 18 maart 1942, aangehaald in C. D. Ricardo: Aantekeningen
en verenigingen voor de verdeling van goederen - diegenen die dergelijke verenigingen wilden oprichten, moesten bij het Japanse bestuur verlof daartoe aanvragen en dat verlof zou slechts worden verleend wanneer de oprichters onder ede zouden verklaren dat hun vereniging geen politieke oogmerken had.
XCProtesten tegen de Japanse bekendmakingen dat Indonesiërs geen hoge posten bij het bestuur zouden krijgen en dat alle politieke werkzaamheid voorlopig verboden was, werden niet geuit - de Indonesische politieke elite schikte zich, hopend op betere tijden.
XCHet meest kwetsbare lid van die elite was de man aan wie in het kabinet waarvan de vorming niet was doorgegaan, de functie van minister van economische zaken was toegedacht: Hatta. Hij had immers niet alleen vóór het uitbreken van de oorlog in de Pacific herhaaldelijk en duidelijk tegen het Japanse imperialisme gewaarschuwd maar hij had ook na dat uitbreken, toen hij nog op Banda in ballingschap leefde, een artikel geschreven waarin hij gesteld had dat Japan de oorlog was begonnen met 'een roversdaad', vervolgens uiteen had gezet dat een Japanse overwinning voor de Indonesiërs 'knechtschap' en 'slavernij' zou betekenen, en geëindigd was met te schrijven:
XC'Ook als wij zouden weten dat Japan waarschijnlijk winnen zal, blijft de plicht op ons rusten om voor onze bedreigde idealen op te komen. Liever staande sterven dan knielende leven ... Dit is de betekenis van deze strijd.' I
XCSoetan Sjahrir, Hatta's medeballing op Banda, had het een levensgevaarlijk artikel gevonden en Hatta had vervolgens getracht, publikatie te voorkomen. Dat was mislukt: zijn beschouwing was op 22 en 23 december '41 in het te Batavia verschijnende dagblad Pemandangan verschenen en wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Hatta in Soekaboemi de eerste dagen van de Japanse bezetting in grote bezorgdheid doorbracht. Imamoera's staf had evenwel van het artikel geen weet, integendeel: Hatta had in april '33 een bezoek aan Japan gebracht waar hij enkele toespraken had gehouden en door sommigen als 'de Gandhi van Java'
I 22 en 23 dec. 1941, aangehaald in de 3 jan. 1942.
was aangeduid 1 hij werd als gevolg daarvan door de Japanners als een mogelijke helper gezien. Op 22 maart vervoegde zich in Soekaboemi een officier van de gevreesde Kenpeitai bij hem, die wel verre van hem te arresteren, tegen hem zei dat de Japanse militairen in Bandoeng besprekingen met hem wilde voeren. Hatta hield die uitnodiging in beraad. Met wie pleegde hij vervolgens overleg?Met Sjahrir die zich evenals hij in Soekaboemi bevond en in dezelfde locatie: de Politieschool die hem als gedwongen verblijfplaats was toegewezen ?Dat is hoogst waarschijnlijk maar wij weten er niets naders van en Hatta zwijgt erover in zijn memoires. Hoe dit zij, twee dagen later, 24 maart, kreeg hij een tweede uitnodiging die van aanzienlijk groter politieke betekenis was: of hij naar Batavia wilde komen voor overleg met de sous-chef van Imamoera's staf, generaal-majoor Josjikazoe Harada. Hij ging daar onmiddellijk op in, nam de volgende dag plaats in de auto van de officier die de uitnodiging had overgebracht en reed met deze naar Batavia waar hij bij aankomst hartelijk werd verwelkomd door kolonel Nakajama en (tegen zijn zin) ondergebracht in het meest luxueuze hotel, het Hotel des Indes. Nadat hij eerst een net costuum had gekocht, sprak hij op 26 maart met generaal Harada. Deze, zo deelde Hatta in '64 aan de Amerikaanse (van Hawaii afkomstige) historicus George S. Kanahele mede.
XC'told me that he was familiar with my previous activities as a nationalist and wanted to know if I u/ould be willing to cooperate with the military administration. I replied that I first wanted to know whether it was japan's intention to colonize Indonesia. Harada said no and stressed that japan's aim was tofree all subjugated Asians from Western domination. I thought it Oller and then told him that I would agree to cooperate but OIÛy in the capacity of an adviser and not as an official of the military administration:'?
XCVoor Harada was dat aanvaardbaar en het gevolg was dat Hatta in Batavia bleef. De Japanners zeiden dat zij bereid waren, een riante villa voor hem te ontruimen, maar hij prefereerde een huis te huren dat leegstond." Met geld van de Japanners kon hij vervolgens een eigen bureau opzetten, het Bureau van de Algemeen Adviseur (Kantor Penasihat Oemoem), waarvan hij een door hemzelf uitgekozen staf kon verbinden. Tot die staf trad een Indonesiër toe die in '4I lid was geweest van de Commissie- Visman, prof. mr. dr. Raden Soepomo, hoogleraar aan de Rechtshogeschool te Batavia, en een tweede gematigde nationalist, Raden
1 Kanahele, p. 7. 2 A.V., P.41. 3 Enige tijd later accepteerde hij te wonen in een villa aan de Oranje Boulevard waar verder louter hooggeplaatste Japanners woonden.
Mas Adoel Karim Pringgodigdo. Nadien beschikten Hatta en de leden van zijn staf over voldoende inkomsten en middelen van vervoer - ook konden zij, althans in theorie, invloed uitoefenen op het beleid der Japanners.
XCWerd dat door andere leden van de Indonesische politieke elite met lede ogen aanschouwd? Het is mogelijk. In elk geval duurde het niet lang of zeven inheemse leden van de vroegere Volksraad, onder wie Soekardjo Wirjopranoto, voorzitter van de Parindra, en mr. dr. T. S. G. Moelia, die in de Volksraad de Christelijke Staatkundige Partij had vertegenwoordigd en ook lid van de Commissie-Visman was geweest, wendden zich tot de Japanners met de mededeling dat ook zij bereid waren, met het Japanse militaire bestuur samen te werken. Dat bestuur ging op dit aanbod niet in - wèl deed het blijken dat het over Harta's medewerking tevreden was.' Imamoera richtte in mei een Commissie van overleg over het burgerlijk bestuur op die als taak kreeg, te onderzoeken of een overgang van het militair naar een burgerlijk bestuur mogelijk was (haar voorstellen leidden tot een reorganisatie van het bestuur van Java die straks aan de orde komt), en die commissie bestond slechts uit twee Japanners (een daarvan was kolonel Nakajama) en twee Indonesiërs: Hatta en de met Imamoera meegekomen Soedjono; van deze laatste twee was Hatta veruit de bekwaamste.
XCHet gaat, menen wij, niet te ver om aan het voorafgaande de conclusie te verbinden dat zich in de eerste maanden die op de capitulatie van Kalidjati volgden (maanden waarin het de schijn had dat Japan in de Nanjo een onaantastbare positie had opgebouwd), onder de Indonesische
1 Eind maart of begin april kreeg prof dr. Hoessein Djajadiningrat, ex-lid van de Raad van Nederlands-Indië, die zich in Bandoeng bevond, een Indonesiër op bezoek die zei, zo tekende Djajadiningrat aan, 'van Soedjono' (de Indonesiër die met Imamoera was meegekomen) 'gehoord te hebben dat de Japanners een Indonesiër zochten aan wie zij de algemene leiding van de zaken' (volgens hun aanwijzingen!) 'konden toevertrouwen en dat zij in de keuze van die leider aarzelden tussen Moh. Hatta en Soekarno (van wie echter niet bekend was waar hij zat). Van de Indonesiërs die zich naar voren hadden gedrongen' (de candidaat-ministers), 'hadden de Japanners geen gunstige indruk gekregen.' (Hoessein Djajadiningrat: 'Dagboek' (fragment), P·56).
elite op Java een vrij algemene bereidheid aftekende om met Japan samen te werken. Twee figuren waren er slechts die zich van die samenwerking met de bezetter verre hielden: de oude nationalistische voorman en arts Tjipto Mangoenkoesoemo, aan wie in '40 door het gouvernement verlof was verleend om uit zijn dertienjarige ballingschap, tot '39 op Banda, nadien in Makassar op Celebes, naar Java terug te keren (hij kwam er aan als een vroeg verouderde en zieke man'), en Sjahrir die eind '3r, toen Hatta nog in Rotterdam studeerde, volgens diens denkbeelden de PNI Baroe had opgericht. Tjipto, aldus na de oorlog Sjahrir,?
XC. . . Halla had never made common cause with those Indonesians who went to work for the japanese because of either material designs or political sympathies. He always regarded himself as a democrat and a nationalist who had been prevented upon to accept a position by force majeure. Using this position, he tried to do what he could for our cause. Moreover, he accepted his position at the behest of our party. To him were delegated the tasks of securing funds for us and of facilitating the travels of our workers. Hatta acquitted himself of these tasks capably and faithfully. He also received our reports and warned us when he heard that something was brewing on the japanese side.' >
XCWanneer de Pbll-Baroe Hatta verlof gaf, zijn positie als algemeen adviseur der Japanners te aanvaarden, maakt Sjahrir niet duidelijk. Mo'gelijkerwijs heeft, zoals wij al schreven, Hatta, toen hij in Soekaboemi de eerste Japanse uitnodiging ontving (die voor een bespreking in Bando eng), overleg gepleegd met Sjahrir en enkele andere geestverwanten maar uit zijn eigen relaas over zijn bespreking te Batavia met generaal Harada blijkt niet dat hij met derden contact had, voordat hij zijn functie in Japanse dienst aanvaardde. Misschien moeten wij wat Sjahrir schrijft, aldus interpreteren dat Hatta, nadat 'hij besloten had met de Japanners in zee te gaan, op dat besluit de goedkeuring verwierf van enkelen van diegenen die na het feitelijk verbod van de PNI-Baroe, begin '35, in haar geest waren blijven voortwerken.
I Hij was toen zes-en-vijftig. 2 Hij duidt in zijn boek Tjipto aan als 'dr. Soeribno' en Hatta als 'Haftl'. Sjahrir: (I949), p. 242.
XCComité's van Nationalisten, te vergelijken met die welke op Java tot stand kwamen, werden ten tijde van de komst der Japanners ook hier en daar in de Buitengewesten gevormd, zo op Borneo, op Celebes en op Sumatra.
XCBorneo kende dergelijke comité's in Bandjermasin en in Pontianak, Celebes in Makassar en in Menado - ook hun was geen lang leven beschoren: hun optreden was in strijd met het beleid dat de Japanse marine wenste te volgen. Die marine wilde immers de door haar bestuurde gebieden bij Japan inlijven, d.w.z. tot Japanse kolonie maken, en met dat beleid was alle activiteit die van een wil tot zelfstandigheid of onafhankelijkheid getuigde, in strijd. De comité's in het marinegebied werden dan ook spoedig ontbonden - behalve op Ambon gingen de Japanners overal steunen op de traditionele volkshoofden die hun gezag aanvaardden zoals zij het tevoren met het Nederlandse hadden gedaan.'
XCZo ook op Sumatra (zie voor alle plaatsen die wij noemen, kaart IX op pag. 347). Hier hadden de Japanners het zich moeilijk gemaakt doordat zij, zoals wij in ons vorige deel beschreven, in het kader van hun geheime F-organisatie (de F sloeg op de Japanse organisator, majoor Iwaïtsji Foedjiwara) nationalisten hadden ingeschakeld die hun bij hun operaties hier en daar hand- en spandiensten hadden verleend en in Atjeh zelfs een algemene opstand tegen het Nederlandse gezag hadden kunnen ontketenen. Daar kwam bij dat zich, in tegenstelling tot hetgeen bij het Zestiende Japanse Leger op Java het geval was, bij het Vijf-en-twintigste dat Sumatra veroverde, geen Japanse burgers bevonden die op bestuursgebied konden worden ingezet. De Japanners, die het Nederlands apparaat van het Binnenlands Bestuur wensten uit te schakelen, zagen zich derhalve op Sumatra genoopt, Comité's voor de Ordehandhaving op te richten die, voorzover bekend, in Atjeh, Medan, Padang en Palembang tot stand kwamen. Het werden, zoals later een van de leden van die
1 Op Ambon gingen de Japanners met de voormannen van de nationalistische (het Ambonnees Verbond) in zee; de leider van dit verbond op Ambon, de onderwijzer E. U. Pupella, werd bestuurshoofd. Hij was een Christen die evenwel steun vond bij de Islamietische Ambonnezen. De Australische historicus Richard Chauvel veronderstelt in zijn in '84 voltooid proefschrift dat de Japanners (p. 295)
comité's het uitdrukte, 'korte wittebroodsweken', I die met veelonrust gepaard gingen, vooral doordat jeugdige nationalisten er hier en daar in waren geslaagd, zich van de wapens van de Veldpolitie meester te maken.
XCHet diepst werd de teleurstelling der nationalisten op Oost-Sumatra en in Atjeh.
XCIn beide gebieden was van januari tot midden maart '42 door Indonesiërs veel gesproken over de door de japanners geïnspireerde uitzendingen van Radio Penang (Malakka), waarin aan de Indonesiërs beloofd was dat zij, zodra de japanners arriveerden, baas in eigen huis zouden worden. Toen de japanse troepen op 13 maart Medan naderden, vormde zich ter plaatse dan ook een optocht van inheemsen om hen te velwelkomen. Die optocht werd door de japanners met geweervuur uiteengedreven en toen de inheemse nationalist die hem had georganiseerd, de volgende dag in een te Medan belegde bijeenkomst een lange toespraak wilde houden teneinde de japanner Sahei Masoeboetsji (aan wie majoor Foedjiwara de vorming van de F-organisatie had overgedragen en die met de japanse troepen bij Medan was geland) te bedanken voor de bevrijding van Indonesië, werd hij, aldus de Britse historicus Anthony Reid", door Masoeboetsji onderbroken die hem zei dat alle aanwezigen geen andere taak hadden dan een armband met een F om te doen en aan het werk te gaan om arrestaties te verrichten, auto's in beslag te nemen en sympathie voor de japanners op te wekken. De aanwezigen sloegen aan de slag, maar toen Masoeboetsji daags daarna naar Atjeh vertrokken was, maakte de Kenpeitai spoedig een einde aan het optreden van de leden der F-organisatie; enkele leden die zich aan plunderingen te buiten waren gegaan, werden publiekelijk onthoofd en toen de F-organisatie op heel Sumatra op zo-april door de japanners ontbonden werd, hadden dezen in Medan voor hun bestuur niet enig nationalistisch comité ingeschakeld maar de sultan van Deli die met zijn fabuleuze rijkdom en door de steun die hij steeds aan het Nederlands gezag en het Nederlandse bedrijfsleven had gegeven, steen des aanstoots was geworden voor de nationalisten, wier Komitee Indonesia vergeefs op zijn afzetting had aangedrongen.
XCZo ook in de aardolie-wingebieden benoorden Medan. In Pangkalanbrandan werden de binnenrukkende japanners begroet door demonstranten die 'Weg met de sultans!' riepen.' Niets daarvan. Precies zoals zij op Malakka gedaan hadden, schakelden de japanners ook hier bij het
XCI Aangehaald in Kanahele, P.258. 2 Anth. Reid: T7!e Blood of the People. Revolution and the End of Traditional Rule in Northern Sumatra (1979), p. 92. 'A.v. 20
regionale bestuur louter de sultans in, zulks met de toezegging dat dezen de hoge bedragen die zij van de aardolie-maatschappijen ontvangen hadden, voortaan van het Japanse militaire bestuur zouden krijgen.
XCIn delen van Atjeh tekende zich in maart en april '42 een scherpe tegenstelling af tussen de voormannen van de F-organisatie en de traditionele volkshoofden die, zich na de Atjeh-oorlogen aanpassend aan het Nederlands bewind, dominerende posities hadden weten op te bouwen. Alleen in het gebied van Koetaradja deed zich die tegenstelling niet voor, doordat hier acht volkshoofden op I I maart op last van de territoriale bevelhebber, kolonel G. F. V. Gosenson, waren gearresteerd en een ander volkshoofd, Teukoe Nja Arif, leiding gegeven had aan de opstand tegen het Nederlands gezag. In West-Atjeh daarentegen werden twee volkshoofden die afgezanten van de F-organisatie hadden gearresteerd, van wie één door het ter plaatse verschijnend Knil-detachement doodgeschoten was, door leden van de F-organisatie ter dood gebracht, samen met andere inheemse bestuursfunctionarissen. In het algemeen keerden zich tegen de Atjehse volkshoofden vooral de jongere leden van de door Islamietische wetsgeleerden opgerichte Persatoean Oelama Seloeroeh Atjeh (de Vereniging van oelama's van Heel Atjeh), oftewel de Poesa-: de meest actieve en gezaghebbende dier oelama's, Said Aboe Bakar, die in '40 naar Malakka had moeten uitwijken en aldaar in januari '42 met majoor Foedjiwara de afspraak had gemaakt welke tot de oprichting van de F-organisatie had geleid, stimuleerde hen om zich van het wereldlijk en geestelijk gezag der volkshoofden niets meer aan te trekken. Toen daaruit onrust ontstond, grepen de Japanners in: leidende figuren van de Forganisatie die eigener beweging tot het heffen van nieuwe belastingen waren overgegaan, werden op aansporing van Nederlandse bestuursambtenaren, leidende figuren van de Poesa op aansporing van de volkshoofden gearresteerd, een aantal jeugdige Poesa-leden werd ter dood gebracht en toen de Japanners in april '42 in heel Atjeh twintig hoofden als nieuwe districtshoofden erkenden, bevonden zich onder die twintig slechts twee die in de F-organisatie een rol hadden gespeeld. Een van die twee was Aboe Bakar. Zo teleurgesteld was deze door het Japanse beleid dat hij in december '42 een poging tot zelfmoord ondernam; na zijn ontslag uit het ziekenhuis begafhij zich naar Singapore teneinde, vergeefs overigens, zijn beklag te doen bij majoor Foedjiwara, die druk bezig was met de vorming van het eerder door ons genoemde Indian National Army.
XCEvenals Hatta (en Sjahrir) had Soekarno zich in de jaren van zijn politieke werkzaamheid en van zijn ballingschap herhaaldelijk in antijapanse geest uitgelaten. In ons vorige deel wezen wij er o.m. op dat hij japan van meet af aan als een imperialistische mogendheid had beschouwd, dat hij in de gesprekken die hij in de tweede helft van '38 in Benkoelen met de Nederlandse bestuursambtenaar dr. L. G. M. jaquet had kunnen voeren, betoogd had dat de inheemse bevolking in het geval van een japanse bezetting onder een zwaardere sociaal-economische druk zou komen te staan dan onder het Nederlandse bewind het geval was ('de klok zou worden teruggedraaid' ') en dat hij medio '4I in het Bataviase dagblad Pemandangan (hetzelfde dat in december Hatta's antijapanse beschouwingen zou publiceren) geschreven had dat men japan 'een staat van knuppelaars' zou kunnen noemen; hij had zich toen opnieuw 'overtuigd nationalist, overtuigd Islamiet en overtuigd Marxist' genoemd" - nu, dat 'nationalist' en dat 'Islamiet' behoefde bij de japanners geen weerstanden te wekken maar dat 'Marxist' wèl. Voor zich persoonlijk verwachtte Soekarno niets goeds van hen; vandaar dat hij, zoals wij eveneens al in ons vorige deel vermeldden, er midden februari '42, d.w.z. in de dagen waarin Singapore viel en de japanners Palembang in handen hadden gekregen, in een telegram aan van Starkenborgh op aandrong dat hij met een oorlogsbodem naar Australië zou worden overgebracht. Dat verzoek werd afgewezen (bericht daaromtrent bereikte Benkoelen niet meer) en toen Soekarno, vermoedelijk omstreeks I5 maart, in Padang aankwam, waarheen hij zich met verlof en steun van de resident van Benkoelen had kunnen begeven, kon hij slechts constateren dat er geen schip lag en ook geen schip kwam om hem en zijn gezin naar Australië te brengen. jegens Nederland had hij steeds ambivalent gestaan, d.w.z. met een mengsel van bewondering en verbittering - wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat dat tweede element in zijn geest versterkt werd door het feit dat het Nederlands gouvernement zo weinig bedacht was geweest op zijn persoonlijke veiligheid.
XCSpoedig werd hem duidelijk dat die veiligheid onder de japanners geen gevaar behoefde te lopen. In Padang verschenen zij op I7 maart - er
1 L. G. M. Jaquet: (1978), p. 21. 2 Aangehaald in het 1941, p. I050--51.
waren toen al, of er werden, op heel West-Sumatra Volkscomité's gevormd die het bestuur in handen namen en van een Centraal Comité dat aan die plaatselijke of regionale comité's iets van leiding trachtte te geven, werd Soekarno voorzitter, hetgeen hij toen al was van het Padangse comité. Spoedig zochten de Japanners contact met hem. Hij kreeg een uitnodiging om in Fort de Koek (Boekittingi) een gesprek te voeren met de hoogste Japanse officier die daar toen aanwezig was, kolonel Foedjijarna.' Per trein reisde hij er heen. Zijn gesprek met de Japanner vond vermoedelijk op of omstreeks 27 maart plaats."
XCVóór zijn vertrek uit Padang had hij met een andere Indonesische nationalist gesproken aan wie hij duidelijk zou hebben gemaakt dat het zijn bedoeling was, van de Japanners gebruik te maken om Indonesië's onafhankelij kheid te bevorderen. '[ know all about their brutality', zou hij hebben gezegd (althans, dat vertelde hij in '64 aan de Amerikaanse journaliste Cindy Adams).
XC'I know of Nipponese behaviour in occupied territory, but okay. I am fully prepared for a few years of this. I must rationally consider what they can do for my people. We must be grateful to the japanese. We can use them.' 3
XCAan dezelfde journaliste vertelde Soekarno dat in zijn gesprek met Foedjijama, dat, beweerde hij, twee uur had geduurd, over en weer onder meer het volgende was gezegd:
XCFOED JIJAMA: 'If you promise total cooperation during our ~ccupation, we will grant our unconditional promise to establish the freedom of your homeland.'
XCSOEKARNO: (Can I be guaranteed that during the whole period [work for you, it will also be permissiblefor me to u/ork for my people in the full knowledge that my ultimate aim is someday somehow to release them from the yoke of both Dutch and japanese domination? '
XCFOED JIJAMA: 'Lt is guaranteed. The japanese government will put no obstacles in your way.'
XCSOEKARNO: 'Very well, if this is your promise, okay. I pledge my full cooperation. I will make propaganda for you. But only as it continues along the line rif emancipating Indonesia and only as it is understood that while [conspire with you, [will also try at the same time to gain sovereignty for my people.'
XCI Dit is althans de naam die Soekarno na de oorlog noemde; mogelijk is dat hij met majoor Foedjiwara, het hoofd van de F-organisatie, gesproken heeft. 2 Soekarno zelf noemde op 13 november '44 in een artikel in het te Batavia verschijnende dagblad Asia Raya ('Groot-Azië') de datum van 17 maart maar deze kan niet juist zijn. 3 Cindy Adams: Sukarno. An autobiography as told to Cindy Adams (1965), p. 157. 20
XCSOEKARNO: 'It is also understood that the proviso whereby I remain unhampered in my ceaseless labours for nationalism is not to be known just to you but to the entire High Command.'
XCFOED JIJAMA: 'My g01mnment will be so apprised. It is on this basis that UJepledge our mutual support to one another.' I
XCVergelijken wij dit verslag" met de richtlijnen voor het Japanse militaire bestuur, dan is er alle reden voor twijfel ofkolonel Foedjijama zich uitgelaten heeft in de door Soekarno vermelde geest.' Denkbaar is het dat Foedjijama zei dat het de bedoeling was van Japan, Indonesië te bevrijden (dat was een formule die tot niets verplichtte), maar wij achten het uitgesloten dat hij er accoord mee is gegaan dat Soekarno werkzaam zou worden' to gain sovereignty for my people.' Uit niets blijkt voorts dat de Japanse regering of het Grote Hoofdkwartier in Tokio is ingelicht omtrent een met Soekarno gemaakte afspraak - integendeel: Foedjijama zou die twee instanties slechts hebben kunnen bereiken via het in Singapore gevestigde hoofdkwartier van generaal Teraoetsji's Nanjo-Iegergroep waartoe ook het Zestiende Leger op Java behoorde, en er is geen enkele aanwijzing dat Teraoetsji omtrent enige afspraak werd ingelicht, terwijl vaststaat dat Imamoera in Batavia in die tijd van Soekarno's verblijf op Sumatra onkundig was. Voor waarschijnlijk houden wij het slechts dat Soekarno in algemene zin aan de Japanner zei dat hij wilde blijven ijveren voor Indonesië's onafhankelijkheid (dat werd wèl aan Singapore bericht), dat de Japanner van zijn kant opmerkte dat een verdere verheffing van Indonesië doel was van de Japanse politiek (of woorden van die strekking) en dat die onduidelijke afspraak voor Soekarno, die er vast van overtuigd was dat Britten, Amerikanen en Nederlanders voorgoed uit deJ.J.
I A.v., p. 161-62. 2 Soekarno liet er buiten maar dat deed hij niet toen hij in over zijn onderhoud met Foedjijama schreef: 'Op het hoofdkwartier zei men mij: 'Gij als patriot hebt het volk lief; gij verlangt natuurlijk naar een Vrij Indonesië, maar beseft ge wel dat het Vrije Indonesië alleen tot stand kan komen in samenwerking met Japan?' Lof zij geloofd zij Zijn naam! wees mij de weg Ik zeide: 'Ja, dat besef ik ... De levenslijn van Indonesië (ligt) in Azië." (aangehaald in (Stichting Indië in de Tweede Wereldoorlog) 1942-1945, H. H. G. (1960), p. 479 (verder aan te halen als: 3 geldt dat wanneer Soekarno met majoor Foedjiwara heeft gesproken, want onder diens verantwoordelijkheid werden toen op Oost-Sumatra de comité's der Indonesische nationalisten uitgescha keld.
Nanjo verdreven waren, voldoende was om het japanse verzoek: propaganda te gaan maken voor de japanse oorlogvoering, te aanvaarden.
XCHij die per trein naar Fort de Koek gekomen was, kon per auto naar Padang terugkeren: in een grote Amerikaanse Buick, hem door de japanners ter beschikking gesteld.
XCIn Padang en van daar uit ging hij toespraken houden waarin hij japan prees, tot steun aan de japanse oorlogvoering opriep en in algemene zin, maar voorzichtig, nationalistische leuzen verkondigde. Feitelijke hulp verleende hij aan de japanners door, na een oelama geraadpleegd te hebben, in Padang een met prikkeldraad omgeven kamp op te richten waarin de plaatselijke prostituees werden samengebracht - daarmee wilde hij bereiken dat de japanse militairen de overige vrouwen en meisjes in Padang en omgeving met rust zouden laten.
XCSpoedig kon hij zijn activiteit naar java verplaatsen - wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug.
XCDe japanse militaire besturen die in Indië werden ingesteld, waren alle gemodelleerd volgens een vast patroon: hoofd van het bestuur was niet de leger- of de marinebevelhebber maar zijn chef-staf en voor het geven van aanwijzingen en het uitoefenen van controle werden onder die chef-staf bureaus gevormd welke niet overeenkwamen met de departementale indeling die het Nederlands-Indische gouvernement had gekend maar met die welke japan zelfkende. Een van die bureaus was het bureau Algemene Zaken dat richtlijnen verstrekte aan de overige. Alle bureaus hadden een staf, hetzij van japanse militairen, hetzij van japanse burgers. Op java was, gelijk reeds opgemerkt, een aantal van die burgers met het Zestiende Leger meegekomen - enkele duizenden anderen werden kort nadien uit japan naar Nederlands-Indië en andere gebieden in de Nanjo gezonden (naar Nederlands-Indië o.m. vier- van de achtduizend japanners die kort voor het uitbreken van de oorlog in de Pacific naar japan waren gerepatrieerd) en op hen volgde later in '42 nog een groep van honderdtwintig japanners die behoord hadden tot de ruim veertienhonderd japanse mannen die begin '42 samen met ruim driehonderd vrouwen en ruim tweehonderd kinderen uit Indië naar Australië waren overgebracht. Van die kleine tweeduizend japanners waren ruim zevenhonderd in Lourenço Marques, de hoofdstad van toenmalig Portugees
Oost-Afrika 1, uitgewisseld met burgers uit de landen van Japans tegenstanders die bij het uitbreken van de oorlog in de Pacific in het Japanse machtsgebied geïnterneerd waren.'
XCPosities in de Japanse bezettingsbesturen kregen niet alleen Japanse ambtenaren maar ook lagere personeelsleden zoals tolken, typistes en chauffeurs. Aan de Japanners die van dat lagere personeel deel uitmaakten, werden grote aantallen Indonesiërs toegevoegd. Diegenen die uit Japan of uit Lourenço Marques arriveerden, waren niet alleen hogere en lagere bestuurskrachten maar ook technici, voor de aardolie-industrie bijvoorbeeld (wij wezen daar al op), journalisten, zakenlieden die vooral de grote Japanse familieconcerns vertegenwoordigden, en zelfs prostituees. Bijna niemand hunner kende Maleis of een andere Indonesische taal, 'de taalbarrière', aldus een der hoogste Japanse bestuursambtenaren uit de Grote Oost, 'was een van onze voornaamste problemen.' Aan het einde van de bezetting waren er op Borneo maar twee Japanners die vloeiend Maleis spraken, in Makassar drie en, schrij ft Kanahele, 'according to knou/ ledgeable Indonesians in java there was only one japanese who mastered Indone
1 Mozambique. 2 Terwijl die uitwisseling zich dus tot een grote groep japanners uitstrekte (de Nederlands-Indische autoriteiten in Australië waren er in gekend en hadden bereikt dat een aantal japanse mannen die als bij uitstek gevaarlijk werden beschouwd, in Australië geïnterneerd bleef), konden slechts weinig Nederlanders er van profiteren. Er bevonden zich in het japanse machtsgebied buiten Indië in totaal ca. achttienduizend burgers van staten waarmee japan in oorlog was, onder wie bijna veertienduizend Britten en een kleine zevenhonderd Nederlanders, en op de twee japanse schepen die naar Lourenço Marques voeren (zij kwamen er in juli resp. september '42 aan), was plaats voor vijf-en-dertighonderd passagiers maar er werden in overleg tussen de Amerikaanse, Britse en Nederlandse regeringen aan Nederland slechts vier-en-veertig plaatsen toegewezen. De meeste van die plaatsen werden ingenomen door de diplomatieke en consulaire ambtenaren die in japan, Mandsjoe kwo, China en Frans-Indo-China en op de Philippijnen werkzaam waren geweest. De eerder genoemde honderdtwintig japanners die in Nederlands-Indië werden ingezet, voeren uit Lourenço Marques rechtstreeks daarheen. Tot hen behoorde de vroegere Bataviase correspondent van het japanse persbureau en van zijn hand verscheen eind september '42 in de inheemse dagbladen op java een artikel waarin hij beweerde dat de japanners tijdens hun internering in Indië en bij hun transport naar Australië aan de gruwelijkste wreedheden onderworpen waren. Dat was hogelijk overtrokken, zij het dat, zoals wij al in ons vorig deel vermeldden, de behandeling aan boord van de twee KPM-schepen die naar Australië voeren, veel te wensen had overgelaten: er was weinig voedsel en weinig drinkwater verstrekt en de afgevoerden bleven in de ruimen opgesloten; volgens één bron waren er twee, volgens een andere dertien overleden. Hoe dit zij, de beweringen van de correspondent van 'hebben', zo noteerde een Nederlander in zijn dagboek, 'de haat der japanners jegens
sian' J wij nemen aan dat daarmee bedoeld is: die het perfect had leren beheersen.
XCOp Borneo en in de Grote Oost kwamen aanvankelijk twee Japanse militaire besturen: een legerbestuur voor Nederlands-Borneo (ook BritsBorneo stond onder bestuur van het Japanse leger) en een marinebestuur voor de Grote Oost, maar in augustus '42 werden het drie marinebesturen: een voor Nederlands-Borneo, een voor Celebes, een voor de rest van de Grote Oost met Ceram, later Ambon, in de Molukken als bestuurscentrum. Van het gezagsgebied van dat derde bestuur werd in januari '43 een gedeelte afgesplitst: Nieuw-Guinea, dat onder een vierde Japans marinebestuur kwam te staan. Die marinebesturen ressorteerden aanvankelijk onder het centrale bestuursbureau van de Nanjo-vloot dat in augustus '42 in Makassar, op Celebes dus, begon te functioneren, slechts drie afdelingen kende: Algemene Zaken, Economische Zaken en Volkswelvaart (die derde afdeling verdween in juni' 44), en in totaal ver over de duizend, misschien wel tweeduizend, krachten uit Japan had aangetrokken. Dat centrale bestuursbureau werd evenwel in juli '44, met achterlating van het bureau Algemene Zaken, van Makassar naar Soerabaja overgeplaatst; het was toen tot slechts vijftig krachten gereduceerd gegeven de moeilijkheden die de Japanners ondervonden bij het onderhouden van verbindingen in de Grote Oost en gegeven de nadering van MacArthurs troepen langs de noordkust van Nieuw-Guinea, was het accent komen te liggen bij de vier lagere militaire besturen die toen in
de Europeanen in het algemeen en de Hollanders in het bijzonder met vernieuwde hevigheid doen oplaaien.' (J. B. Bouwer: Dagboek, p. II2 (26 sept. 1942), IC). Nadien stond Japan nog één uitwisseling toe: van Amerikaanse burgers tegen Japanners. Ca. vijftienhonderd Amerikanen konden er gebruik van maken. Die uit wisseling vond in september '43 plaats in het Portugese Goa in Voor-Indië. De Britse regering poogde in die tijd een derde uitwisseling tot stand te brengen en de Nederlandse stelde haar toen voor, dat in die uitwisseling zes-en-veertig in Indië geïnterneerde Nederlanders zouden worden betrokken van wie zij zes wilde toevoe gen aan haar geheime diensten in Australië en op Ceylon. De Nederlandse regering wenste ook dat gouverneur-generaal van Starkenborgh in de uitwisseling zou worden betrokken, maar dat denkbeeld werd door de Japanse regering afgewezen: de gou verneur-generaal was, deed zij weten, als opperbevelhebber een militair. Trouwens, die gehele derde uitwisseling (waarover nog in juli '45 Nederlandse stukken werden opgesteld) werd door Japan geweigerd. 1 Kanahele, p. 257.
de staven van de Japanse garnizoenen waren ingebouwd. Dat laatste leidde, schijnt het, tot veel verwarring: het marinebestuur moest, met inachtneming van de uit Makassar of Soerabaja komende bevelen, uitgeoefend worden door functionarissen die aan legerstaven waren toegevoegd en leger en vloot waren, zo verklaarde in juni :46 een der Japanse bestuursfunctionarissen uit het marinegebied, 'as oil and water ... Every where there was a disordered condition.' 1 Elk van de genoemde gezagsgebieden had een Japanse gouverneur, onder wie Japanse residenten en, onder dezen, Japanse controleurs werkzaam waren. Bovendien waren er Japanse burgemeesters: op Borneo in Pontianak en Bandjermasin, op Celebes in Menado en Makassar; de leiding van de politie was overal aan Japanse inspecteurs toevertrouwd (de Japanse militaire politie, de Kenpeitai, zullen wij in een later hoofdstuk behandelen). Nauwkeurige cijfers hebben wij slechts met betrekking tot Nederlands-Borneo. Daar waren in augustus '45 bij het Japanse bestuur achthonderdtwee-en-dertig Japanse krachten ingeschakeld (onder wie honderdvijftien onderwijzers en zeven-en-veertig politie-inspecteurs) en ruim negenduizend Indonesiërs, de meesten in zeer ondergeschikte posities.
XCHet Japanse militaire bestuur was ook in het marinegebied wat de Duitsers een 'Aufsichtsverwaltung' noemden: het gaf aanwijzingen en controleerde of deze werden uitgevoerd. Die uitvoering werd in hoofdzaak (soms, als in de gevallen van de burgemeesters, de politie-inspecteurs en de onderwijzers, berustte deze bij Japanners) aan de inheemse be-' stuurders overgelaten, d.w.z. zowel aan die bestuurders in de z.g. directbestuurde gebieden als aan die in de z.g. zelfbestuursgebieden welke in de Nederlandse tijd tot stand waren gekomen. Op Celebes waren in die tijd de direct-bestuurde gebieden in bijna achthonderd eenheden verdeeld, alle onder een districtshoofd staande - de Japanners vereenvoudigden hun controle door die bijna achthonderd districtshoofden onder elf Vertegenwoordigende Districtshoofden te plaatsen; dezen werden eind april '42 geïnstalleerd in een bijeenkomst waar ook de zelfbestuurders van Celebes aanwezig waren - die laatsten werden in hun functie bevestigd. Wij nemen aan dat al deze betrokkenen een eed van trouw aan Japan moesten afleggen, vergelijkbaar met die waarvan, zoals wij in ons vorige deel beschreven, in Batavia het afleggen op 7 maart '42 werd geweigerd, o.m. door de resident van Batavia en door de burgemeester,
XC1 Verklaring, 6 juni 1946, van S. N. Matsoeda (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXVI, 16).
zulks op grond van het feit dat dat afleggen door het gouvernement in de in '41 verspreide geheime Aanwijzingen was verboden.
XCOp Sumatra, dat door het Japanse Vijf-en-twintigste leger was veroverd, werd het militair bestuur in de eerste dagen van de bezetting uitgeoefend door officieren van de divisies die op Sumatra waren geland, maar op 20 maart '42 werd het toevertrouwd aan de afdeling Militair Bestuur van de staf van de bevelhebber van het leger, welke staf zich in Singapore bevond. De genoemde afdeling voerde ook het bestuur over Malakka - in de Japanse administratie vormden Sumatra en Malakka dus een eenheid. In april '43 werd daar een einde aan gemaakt: Sumatra kreeg een eigen militair bestuur, waarvan het hoofdkwartier in Fort de Kock werd gevestigd. Die twee Japanse besturen nu: dat in Fort de Koek en dat in Singapore, trachtten de economische relaties tussen de twee gebieden zoveel mogelijk te versterken; daarbij werd het feit dat Java zowel met Sumatra als met Malakka/Singapore in druk contact had gestaan, over het hoofd gezien, zulks tot schade van de economie zowel van Sumatra als van Java.
XCAnders dan het marinegebied waar het centrale militaire bestuur drie (en later slechts twee) afdelingen kende, had dat op Sumatra er zes: Algemene Zaken, Financiën, Economische Zaken, Verkeerswezen, Justitie en Gezondheidszorg. Het aantal Japanners dat als ambtenaar van het militair bestuur op Sumatra werd ingezet, was ca. twaalfhonderd.
XCTen aanzien van de opvattingen van diegenen die er met het centrale bestuur belast waren, weten wij slechts dat een van de kolonels, Wataroe Watanabe (een man die voordien delen van bezet Noord-China had bestuurd), in mei '41 aan de Militaire Academie in Japan een voordracht had gehouden waarin hij blijkens het stenografisch verslag o.m. had gezegd: 'Het is essentieel om de potentieel vijandige elementen in de allereerste fase van de bezetting uit te schakelen' (inderdaad werden de Nederlanders op Sumatra veel eerder geïnterneerd dan op Java), en: 'Het is bijna onmogelijk, de harten van een bezet volk te winnen. Op de lange duur is de enige oplossing, scholen op te richten waar de inheemse jeugd leert, onze idealen en opvattingen over te nemen.' 1
XCI Aanhalingen in Mitsoe Nakamoera: Checklist of Microfilm Holdinçs on the japanese Occupation oj Indonesia ill the Cornell University Library (1970), p. 12 (IC, 17 869).
XCOok op Sumatra werd het inheemse bestuur door de japanners gehandhaafd, zulks met inbegrip van de zelfbestuurders, op Oost-Sumatra en elders dus van de sultans. De inspecteur-generaal van de militaire administraties in het Nanjo-gebied gaf met betrekking tot dezen begin augustus '42 de volgende instructie uit:
XC'De positie van de inheemse sultans verdient in verschillende delen van het gebied nader onderzoek, maar in het algemeen wordt het als passend gezien, hen hun religieuze posities, waardigheden en salarissen te laten behouden, met dien verstande dat zij politiek-machteloos gemaakt moeten worden. Geleidelijk aan zullen evenwel van het verleden afwijkende wijzigingen in hun behandeling ingevoerd worden. Speciale aandacht dient daarbij besteed te worden aan hun salarissen, waarbij het hun niet moeilijk moet worden gemaakt om hun levensstandaard te handhaven. Wat het gebruik betreft van de hun ter beschikking gestelde gelden, moet onderzoek achterwege blijven.' 1
XCUit de toepassing van deze richtlijnen vloeide voort dat de sultans van Oost-Sumatra en van de Riouw-archipels in januari '43 in Singapore deelnamen aan een bijeenkomst van alle sultans van Malakka en Sumatra, waar namens de japanners werd verklaard dat hun hoge positie, ook als hoofden van de Islam in hun gebieden, èn de bescherming van hun eigendommen door het Japanse militaire bestuur werden gewaarborgd.
XCEen en ander betekende dat de Sumatraanse sultans zich in alle Japanse maatregelen schikten en het legerbestuur op alle mogelijke wijzen bijstonden, zodat de al in de Nederlandse tijd bij veel inheemsen jegens hen gegroeide verbittering toenam. Vermelding verdient overigens dat eind '45 de toen in Medan werkzame Nederlandse assistent-resident op grond van ontvangen mededelingen op schrift stelde dat 'het zelfbestuur van Deli gedurende de gehele bezetting uitgesproken pro-Hollands bleef ... Evenzo was dit het geval met de lagere hoofden in dit Sultanaat.' 3 De in de Nederlandse tijd totstandgekomen territoriale indeling van Sumatra (en omliggende eilanden) in tien gewesten werd door de Japanners gehandhaafd. Elk gewest kreeg een japanner aan het hoofd. Vijf van die tien waren gepensioneerde generaals, eigenzinnige heren, 'from whom', aldus Kanahele, 'it was not always easy to exact compliance with central guidelines.' 4
XC1 Aangehaald in japanese Military Administration in Indonesia, p. IS 1. 2 Die archipel was in '13 rechtstreeks bestuurd gebied geworden - kennelijk hadden de Japanners er het sultanaat hersteld. 3 H. H. Morison: 'Kort verslag over de Japanse bezetting van de afdeling Deli en Serdang' (3 I dec. 1945), p. I (IC, 47 237). 4 Kanahele, p.63·
XCHet Japanse Zestiende Leger dat op Java landde, bracht ongeveer driehonderd militaire bestuursambtenaren mee. Dezen werden verdeeld over drie districten: het district Batavia dat onder de chef-staf van opperbevelhebber Imamoera, generaal-majoor Seisaboero Okazaki, ressorteerde, en de districten West-Java en Middenen Oost-Java die onder de chef-staf stonden van de bevelhebbers van de zde en de 48ste Japanse infanterie-divisie die respectievelijk West-Java en Middenen OostJava hadden veroverd. De zde divisie werd in juli '42 naar Timor verplaatst om aan een offensief tegen de Australische en Nederlandse guerrillastrijders deel te nemen - het militair bestuur van het district Batavia werd toen mede met het bestuur over West-Java belast. Er was toen echter al een nieuwe centrale bestuursorganisatie in voorbereiding, waarop wij aanstonds terugkomen.
XCDe drie (later twee) militaire besturen dienden de verordeningen welke door Imamoera of Okazaki werden uitgegeven, in het oog te houden, zo ook de richtlijnen welke van de afdeling Algemene Zaken van Okazaki's bestuursstaf uitgingen. De militaire besturen gaven die aanwijzingen weer door aan lagere Japanse officieren die plaatselijk met de uitoefening van het militair gezag waren belast.
XCMen kan de taak van de genoemde afdeling Algemene Zaken vergelijken met die van de gouverneur-generaal en de twee rechtstreeks onder hem ressorterende bureaus: zijn Kabinet en de Algemene Secretarie. Andere afdelingen van Okazaki's staf smolten samen met vier departementen: Financiën, Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat en Justitie - naast die departementen (die zich, anders dan vroeger, louter met Java bezig hielden) werden door Okazaki bureaus in het leven geroepen die zich bezig hielden met het transportwezen, P1T-aangelegenheden, godsdienstzaken en de controle op de overheidsfmanciën. Vermelding verdient nog dat Imamoera en Okazaki bij het geven van hun aanwijzingen rekening moesten houden met de belangen van de Japanse marine die Soerabaja als eigen marinebasis in gebruik had mogen nemen; als hoofd van een in Batavia gevestigd Verbindingsbureau trad eerst een Japanse vice-admiraalop, maar van augustus '42 af tot aan Japans capitulatie toe kapitein-ter-zee (van mei '45 af: schout-bij-nacht) Tadasji Maeda die, zoals nog blijken zal, talrijke verbindingen ging onderhouden met Indonesische nationalisten.
XCHet was een onoverzichtelijk geheel dat naar buiten vaak onduidelijk
optrad. De Japanse verordeningen werden slecht vertaald en verschenen slechts in de dagbladen die maar door weinigen werden bewaard. Een Verordeningenblad was er niet - de Landsdrukkerij was door de Japanners gesloten en bleef dicht. Pas in augustus '42 verscheen het eerste nummer van het Verordeningenblad, de Kan Po, gedrukt bij een krantenbedrijf en eerst nadien verschenen daarin alle sinds maart' 42 uitgevaardigde verordeningen in een vorm die raadpleging door geïnteresseerden gemakkelijk maakte.
XCIn die eerste maanden week de organisatie van het Japanse militaire bestuur dus wezenlijk afvan die van het Nederlandse. Mede doordat alle Nederlandse bestuursambtenaren in april volledig uitgeschakeld werden (waarover meer in hoofdstuk 5), liep de zaak stroef. Het kan zijn dat het gebrek aan bestuurservaring van de lagere officieren die plaatselijk met de uitoefening van het militair gezag belast waren, daarbij ook een rol heeft gespeeld. Imamoera en Okazaki kwamen in elk geval vrij spoedig tot de conclusie dat zij nauwer aansluiting moesten zoeken bij de vroegere Nederlandse bestuursorganisatie en dat het aanbeveling verdiende, met het militair bestuur niet officieren te belasten wier taak primair van militaire aard was. De twee Japanners hoopten aanvankelijk dat zij de betere organisatie die hun voor de geest stond, op Hirohito's verjaardag, 29 april, konden bekendmaken, maar er waren voor de voorbereiding (waarbij ook de eerder genoemde Japans-Indonesische commissie waarvan Hatta een der leden was, ingeschakeld werd) ruim drie maanden extra nodig.
XCHet nieuwe bestuur, dat op 8 augustus '42 begon te functioneren, kende negen departementen die alle onder een Japanse directeur stonden: Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken, Religieuze Zaken, Politie, Justitie, Financiën, Economische Zaken, Verkeerswezen en Voorlichting. Het departement van Algemene Zaken was veruit het belangrijkste: dit departement was het dat de rechtstreeks uit Tokio of uit Singapore of van Imamoera afkomstige aanwijzingen doorgaf aan de overige departementen. Algemene Zaken had dan ook afdelingen welke goeddeels met de overige departementen overeenkwamen en had, in tegenstelling tot die overige, een staf die vrijwel geheel uit Japanners bestond. Slechts één Indonesiër was er aan toegevoegd: Raden Soedjono; hij had de handen vol met het vertalen van Japanse stukken in het Maleis en Maleise in het Japans.
XCSamen telden die departementen in oktober '42 ruim zeventienhonderd Japanse en Indonesische krachten, onder wie veertig Japanse officieren en meer dan vierhonderd tolken-vertalers.
Gaan wij, afgezien van Algemene Zaken, de genoemde departementen na, dan mag gesteld worden dat Binnenlandse Zaken, Justitie, Financiën, Economische Zaken en Verkeerswezen ongeveer eenzelfde taak hadden als de vroegere Nederlandse departementen, dat de afdeling Eredienst van het vroegere departement van Onderwijs en Eredienst (het was tekenend dat de Japanse indeling geen departement van Onderwijs kende - onderwijszaken werden behartigd door Binnenlandse Zaken) een apart departement was geworden, en dat er twee nieuwe departementen waren: Politie en Voorlichting.
XCHet departement van Politie (het bureau van de vroegere procureurgeneraal bij het Hooggerechtshof werd er aan toegevoegd) was, behoudens het toezicht door Algemene Zaken, een zelfstandig departement, anders gezegd: met het beleid van de politie hadden Justitie of Binnenlandse Zaken niets te maken - in dat opzicht ging het militair bestuur op Java verder dan de regering in Japan deed, want daar was van een onafhankelijke politie geen sprake. Bovendien had het departement te Batavia een extra-sterke positie doordat de directeur, de eerder genoemde kolonel Nakajama, tegelijk directeur was van Algemene Zaken. Het had vier afdelingen: voor algemene, voor politieke, voor criminele en voor bewakingszaken - de tweede afdeling: die voor politieke zaken, controleerde verenigingen en vergaderingen, hield alle potentieel oppositionele stromingen in het oog en ging het verzet tegen, dat laatste met dien verstande dat belangrijke affaires aan de Kenpeitai werden overgedragen ter afhandeling. Veel gegevens ontving die tweede afdeling van de Indonesische functionarissen van de vroegere Politieke Inlichtingendienst, de PID. Over de inschakeling van die PID komen wij nog te schrijven.
XCHet departement van Voorlichting tenslotte (voortzetting van de propaganda-afdeling van Imamoera's staf) telde zes afdelingen: een voor Algemene Zaken, een voor het beleid t.a.v. de pers, de radio en de films, een voor het voeren van grote pro-japanse propaganda-acties, een voor het verzamelen van inlichtingen onder Indonesiërs, een voor het afluisteren van Geallieerde radio-uitzendingen en het bedrijven van radiopropaganda, en tenslotte een voor de censuur op de pers, de radio en de films.
XCTegelijk met die wijziging van het geheel Java bestrijkend militair bestuur werd ook het regionale bestuur van het eiland veranderd: de verdeling van Java in drie provincies (West-, Middenen Oost-Java) kwam te vervallen en er werden weer residenties ingesteld: de zeventien waarin Java (en Madoera, maar minus de Vorstenlanden) ten tijde van 21
de komst der japanners verdeeld was geweest. Benoemd tot resident' werden slechts japanners: zeventien, geen Indonesiërs. De nieuwe residentiekantoren kenden maar vier afdelingen: voor Algemene Zaken, voor Bestuurszaken, voor Economische Zaken en voor Politie-aangelegenheden. De japanse residenten waren of gepensioneerde officieren of bestuursambtenaren uit andere door japan bezette gebieden of hoofdambtenaren van departementen te Tokio; zij maakten zich bijna allen door hun hooghartig optreden gehaat. De ambtenaren van hun kantoren waren Of japanners Of Indonesiërs - die Indonesiërs hadden weinig in te brengen, 'in truth', aldus na de oorlog een der inheemse regenten van Midden-java, Raden Adipati Ario Soedjiman Martadiredja Gandasoebrata, 'it was these japanese officials who held the leadership and the power.' 2
XCjava kende bij het begin van de japanse bezetting achttien Z.g.stadsgemeenten en in twee daarvan, Buitenzorg en Madioen, was een Indonesiër burgemeester; overal elders waren dat Nederlanders. De gemeentelijke secretarieën werden in augustus '42 in drie bureaus gesplitst: Algemene Zaken, Economische Zaken en Maatschappelijk Werk (sociale hulpverlening). Ook hier kwamen op belangrijke posten japanners terecht. Bovendien waren in juni in de vier belangrijkste stadsgemeenten: Batavia, Bandoeng, Semarang en Soerabaja, japanners tot burgemeester benoemd. Het bericht van die benoemingen trof, aldus een inheems rapport dat aan het japans militair bestuur werd voorgelegd,
XC'gelijk een donderslag bij heldere hemel. Voor de Indonesische intellectuelen lijkt dit ongeloofwaardig. In Indonesische politieke kringen heerst hierdoor grote opschudding Men zegt: 'Wanneer men reeds voor het burgemeestersambt Japanners aanstelt, wat zal men dan krijgen in de hogere staatsambten?' 3
XCInderdaad, de japanners reserveerden bijna al die hogere staatsambtenof
1 Hun titel werd 'gouverneur', maar wij willen met het oog op de historische continuïteit de traditionele term 'resident' aanhouden. 2 Gandasoebrata: 1945 p. 8 (verder aan te halen als: Gandasoebrata: 3 Aangehaald in p. 549-55°·
voor zich. Speciaal dat zich in augustus onder de zeventien benoemde residenten geen Indonesiërs bevonden, zal bij de Indonesische politieke elite wel teleurstelling hebben gewekt, maar wij hebben daar geen gegevens over.
XCIn heel Indië waren in '41 bij de overheid ruim vijftienduizend Europeanen werkzaam - op java alléén in de japanse tijd tenslotte meer dan drie-en-twintigduizend japanners. De meeste hooggeplaatsten onder die japanners traden met een de Indonesiërs kwetsende arrogantie op en de meeste laaggeplaatsten met een gebrek aan beschaving. 'In general', aldus na de oorlog de japanner Sjigetada Nisjijima (hij was in Batavia burgerambtenaar geweest bij kapitein-ter-zee Maeda's Verbindingsbureau) 'the boorish character of these lower echelon officials was an unavoidable problem. Here was one of the defects of japanese military government.' I Velen van al die Japanners werden bij aankomst verrast door het milieu waarin z~ werkzaam zouden zijn: z~ hadden gedacht in een primitieve wereld te belanden en kwamen in plaats daarvan terecht op een eiland dat uitstekende wegen en spoorwegen, goedwerkende energiebedrijven, luxueuze hotels, zwembaden en zelfs golfterreinen kende. 'Par from rejecting these amenities, japanese occupiers', schreef de japanner Irije, 'avidly took to them' 2 in het perspectief der Indonesiërs namen zij eenvoudig de bevoorrechte positie van de hooggeplaatsten en welgestelden onder de Europeanen over. Zulks dan met dit verschil dat de Nederlandse overheid de gevoeligheden der Indonesiërs veel meer had ontzien en, steunend op haar rijke ervaring en werkend met beter opgeleide krachten, veel efficiënter had gefunctioneerd. Bovendien was als gevolg van het feit dat de japanners min of meer het leidersbeginsel huldigden, op de burgemeesters der stadsgemeenten een zwaardere taak komen te rusten (de wethouders waren verdwenen) en waren zij en de regenten en residenten aan minder controle onderworpen: de stadsgemeenteraden en regentschapsraden waren verdwenen en de nieuwe residentieraden kregen geen reële bevoegdheden.'
XCLag dus formeel alle macht bij de japanners, in werkelijkheid waren21
I Sjigetada Nisjijima: (Onderzoek naar het Japanse militaire bestuur van Indonesië), 1959, vertaling door medewerkers van hfdst. 4, p. 83. Nisjijima's studie was het resultaat van het werk van een door hem geleide studiegroep, de tekst werd geschreven door zeven Japanners van wie Koïtsji Kisji het leeuwendeel voor zijn rekening nam. 2 A. Irije: p. 276. 3 Het verdwijnen van de vertegenwoordigende colleges die in de Nederlandse tijd werkzaam waren geweest, werd pas.in '43 op Hirohito's verjaardag, 29 april, bekendgemaakt.
de Indonesische regenten en andere gezagdragers alsook de Indonesische ambtenaren niet zonder invloed. Zolang zij maar de Japanse aanwijzingen volgden of althans de indruk maakten dat zij dat deden, konden zij eigen doeleinden nastreven. 'The japanese', zei een der Indonesische residenten aan Kanahele,
XC'were wholly ignorant of administrative problems and procedures in java and as a result delegated almost all the work to Indonesians. Some japanese officials could do little more than look at and pass on reports of their superiors ... The japanese acted only as supervisors and did not fully understand what they were supervising.' 1
XCEen van de gevolgen van deze situatie was dat bij de inheemse gezagdragers, hoezeer ook formeel onderworpen aan Japans leiding en controle, het gevoel van zelfstandigheid toenam.
XCHoe gedroegen zich de vier Javaanse zelfbestuurders en de negen-enzeventig regenten op Java en Madoera?
XCDe vorst van Soerakarta, de Soesoehoenan, stelde zich na de komst der Japanners zeer afwijzend op jegens het Nederlands gezag. Gezien de moeilijkheden waarin de Nederlanders en de Indische Nederlanders waren komen te verkeren (ca. veertienhonderd hunner hadden hun toevlucht gezocht in de tuin van het gouverneurshuis), richtte de gouverneur tot de vorst het verzoek, voor een bespreking bij hem te komen - de vorst bleef weg, zonder opgaaf van redenen; zijn algemene houding was, zo vernam later mr. W. H. J. Elias, 'even wankelmoedig en even voos als de toestanden aan zijn hof al jarenlang waren geweest.' 2 Wèl verscheen de zelfbestuurder van het van het vorstendom Soerakarta afgesplitste gebied, de Mangkoenegoro, 'hetgeen', aldus later de toenmalige controleur van de stad Soerakarta, 'een zeer goede indruk bij ons allen maakte.' Van daadwerkelijke hulp kwam evenwelniet veel terecht: de onder de zelfbestuurder staande regent 'jammerde wel met tranen inJ.
I Kanahele, p. 61, 280. 2 W. H. Elias: (1946), p. 97 (verder aan te halen als: Elias).
de ogen over het lot van al zijn Europese vrienden maar miste ... de moed om de behulpzame hand te bieden.' 1 Over de eerste reacties van de sultan van Djokjakarta en de PakoeAlam (de zelfbestuurder van het van het sultanaat Djokjakarta afgesplitste gebied) op de komst der Japanners hebben wij geen gegevens.
XCDe vier zelfbestuurders hadden elk bij hun troonsbestijging een verdrag ondertekend waarin zij de Nederlandse soevereiniteit hadden erkend. De Japanners maakten geen haast met het regelen van hun positie. Zij besloten, conform de instructies, de vier te handhaven, met dien verstande dat de Mangkoenegoro en de Pakoe-Alam hun legertjes verloren, dat alle vier zelfbestuurders afstand moesten doen van hun juridische bevoegdheden, dat zij een door de Japanners benoemde directeur Algemene Zaken naast zich kregen (als zodanig werd op voorstel van de sultan van Djokjakarta een van de inheemse bestuurders benoemd) en dat hun bestuur onderworpen werd aan het toezicht van een in Batavia gevestigd Japans Sultanaatsbureau. Ook hieven de Japanners het beginsel van de erfopvolging op: kwam een der zelfbestuurders te overlijden (dat was in juli '44 het geval met de Mangkoenegoro, wiens opvolger, aldus mr. Elias, 'een stroman van de Japanners' was"), dan zouden zij bepalen wie de opvolger zou zijn.
XCOp die nieuwe grondslag maakte de Soesoehoenan eind juli '42 in Batavia zijn opwachting bij generaal Imamoera, waarbij over en weer tal van vriendelijke woorden werden gesproken, en op hem volgden drie dagen later de drie overige zelfbestuurders.
XCOmtrent de houding der regenten op Java en Madeera beschikken wij slechts over gegevens met betrekking tot achttien van de negen-enzeventig, zulks van acht regenten op West-, vijf op Midden- en vijf op Oost-Java. Het beeld dat die gegevens bieden (zie voor de verschillende plaatsen kaart VIII op de pag.'s 308-309), is gevarieerd.
XCDe regent van Meester Cornelis (het regentschap dat vlak ten zuiden van Batavia lag) moest in de begintijd van de bezetting confereren met Japanse officieren en nodigde daarbij enkele Indonesische journalisten
1 W. L. Klijn: 'Verslag' (IS april r947), p. 2 (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXII, 45, sar). 2 Elias, p. 97.
'en de Nederlandse assistent-resident, dr. D. H. Burger, uit. 'De regent', aldus deze laatste,
XC'liet versnaperingen ronddienen, waaronder gebakjes, die uit een rood en een wit laagje bestonden. Ik zei schertsend tegen de patih die naast mij zat: 'Dat is handig gedaan, want dit zijn zowel de Japse als uw kleuren.' Maar glimlachend antwoordde de patih prompt: 'Heeft u ook op het schoteltje gelet?' Pas toen viel mij op dat dit blauw was ... De subtiele vraag, in hoeverre het schoteltje bij het gebakje behoorde, kon verschillend worden beantwoord, maar ik had het recht even te genieten van de rood-wit-blauwe combinatie die aan de Jap werd voorgezet en wist op dat moment niet de enige te zijn die dit apprecieerde.' 1
XCDe regent van Pandeglang sloot zich bij de komst der Japanners in zijn ambtsgebouw op, kwam pas na enige tijd te voorschijn en moest toen bij wijze van straf een half uur in de brandende zon staan. De regent van Soekaboemi weigerde de Japanners trouw te zweren ('omdat', zo vernam de vrouw van een Arnbonnese Knil-militair, 'zoals hij verklaarde, zijn geslacht reeds gedurende vele generaties 't Huis van Oranje gediend had'2) en vroeg ontslag. De regent van Tjiandjoer daarentegen 'heeft zich', aldus mr. Elias, 'zodanig misdragen dat hij zelfs tot grote verontwaardiging van de bevolking een inheems dansfeest voor de Japanners organiseerde.' 3 De houding jegens de Europeanen van de regenten van Bandoeng en Tasikmalaja was, aldus later de assistent-resident van Bando eng, 'meer dan correct en aangenaam' (maar de zoon van eerstbedoelde regent 'wenste ons niet meer te kennen') 4. Aan de assistent-resident te Garoet bleek op II maart '42, toen de eerste Japanners 's avonds bij de regent hun opwachting maakten, dat deze (van der Plas had hem 'de meest louche en onbetrouwbaarste regent van Java' genoemd") zich had gehaast, uit zijn ontvangstruimte alle portretten van koningin Wilhelmina en een hem ten geschenke gegeven borstbeeld van de koningin te verwijderen. 'Omstreeks negen uur', aldus eind '46 de assistent-resident,
XC'verscheen een auto waaruit twee Japanners rolden, kennelijk onder de invloed van drank. De ene, een hoogst onguur, sluw type in een uniformjasje met veel
1 D. H. Burger in het (1956), p. 96-97 (verder aan te halen als: 2 M. Leatenua-van Os: Verslag (27 mei 1946), p. 3 (IC, 47 538). 'Elias, P.97. 4 E. Croes: Rapport (1 mei 1947), p. 2 (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 45,249). 5 R W. Kofman: 'Verslag' (17 dec. 1946), p. 1 (ARA, Archief proc. gen. Batavia, 850).
goud en zelfs een paar gouden nestels, een mal kort broekje, met blote benen en tennisschoenen, bleek te zijn (een) majoor van de generale staf, de ander, een lange burger in het wit, was de tolk en bleek een tokohouder te zijn, een bekende overigens van de regent ... Zelden heb ik later van de Jap ... zo'n armzalige vertoning gezien als dit eerste optreden van de overwinnaar. Na ongeveer vijf minuten te hebben gezwoegd om zijn voortdurend afzakkende brede gouden nestels weer op hun plaats te krijgen, strompelde het stelletje eindelijk de pendoppo binnen.'
XCDe assistent-resident werd door twee officieren en twee onderofficieren van het Knil vergezeld; zij kregen geen plaats aangeboden, gingen eigener beweging ergens zitten en werden overgeslagen toen de regent persoonlijk de twee Japanners 'uit een fraaie gouden doos een uitstekende sigaar' en hun vervolgens 'uit zwaar vergulde koppen' koffie aanbood.' De regent liet daar nog een toespraak op volgen, die eindigde met' Hidoep' ('Leve') 'Dai Nippon! Hidoep Indonesia! Banzai!' ('Hoera!') De Nederlanders hadden de indruk dat enkelen van de aanwezige inheemsen hierop met honende woorden reageerden.'
XCDe regent van Koeningan was, aldus later een der controleurs uit dit gebied,
XC'zeer loyaal en beschaafd tegen Europeanen. Hij ... wilde feitelijk liever aftreden maar moest wel aanblijven en vond deze tijd persoonlijk wel zeer ellendig. Hij liep altijd een straatje om naar huis om de buiging voor de Japanse schildwacht te ontgaan.' 3
XCOp Midden-Java kende de residentie Kedoe vijf regenten. Dezen, rapporteerde in '46 de toenmalige resident,
XC'waren (ik heb daar slechts één woord voor) bang. Bevreesd voor alles wat Japanner was. Alle lust en moed om op te treden ontbrak. Hun houding vond weerspiegeling bij hun ondergeschikten.' 4
XCWat Oost-Java betreft, hebben wij eveneens gegevens over vijf regenten, maar uit verschillende residenties.
XCEen detachementscommandant van de Veldpolitie was er in Bodjonegoro bij, toen de regent van Soerabaja, die zich naar Bodjonegoro
1 A.V., p. 47. 2 A.V. 3 P. C. van den Valk: Verslag (z.d.),p. I (ARA,Alg. Seer.,Eerste zending, XXII, 45, 246). 4 G. A. Burgerhoudt: Verslag (8 juni 1946), p. 9 (IC, 3 55 0).
begeven had, een brief ontving van de gouverneur van Oost-java. Bij het doornemen daarvan, zo rapporteerde de detachementscommandant begin '47, merkte de regent iets op als
XC, 'Kassian, die gouverneur - hij denkt dat hij nog wat te vertellen heeft' ... Waarop aan rapporteur een beeld werd voorgehangen omtrent de wijze van terugtrekken onzer militairen, mogelijk een waar beeld, doch rapporteur kon niet aan de onaangename indruk ontkomen dat er leedvermaak omtrent de afloop der zaken schuilde achter de voordracht. Pogingen van rapporteur om naderhand met de regent in contact te komen faalden, de regent was niet bereikbaar.' 1
XCVan de regent van Djombang ondervond de assistent-resident in dit gebied in de eerste, moeilijke weken van de japanse bezetting 'persoonlijk grote vriendschap.' 2 Die regent was het die, aldus een inspecteur van politie, 'de raadsman van de Europeanen werd bij de oprichting van een afdeling van het Rode Kruis. Hij ... was steeds hulpvaardig, ondanks het feit dat in die dagen de extremisten zich reeds lieten horen.' 3 De regent van Banjoewangi deelde op 17 maart '42, na bezoek ontvangen te hebben van een japanse kolonel, aan de assistent-resident mee,
XC'dat hij van nu af zou samenwerken met de Japanse autoriteiten. Hij heeft vanaf dat moment zich niet meer bij de assistent-resident vertoond; voorzag zijn ambtenaren van Japanse stempels; droeg geen ambtsknopen aan zijn uniform en deelde ... mee dat hij slechts respect had voor HM. Koningin Wilhelmina als vrouw maar haar niet langer erkende als gezagdraagster over Java en de overige eilanden van de archipel.' 'I
XCOp 9 maart, de dag waarop zich het bericht verspreidde, dat de strijd gestaakt was, kreeg de assistent-resident te Loemadjang van de regent aldaar een heel betoog te horen, 'waarin hij', aldus later de Nederlandse bestuursambtenaar,
XC'zijn dank uitsprak voor hetgeen de Nederlanders hier drie eeuwen verricht hebben. Duidelijk bleek dat volgens deze Indonesische bestuursambtenaar voorgoed een einde aan ons bewind gekomen was. Ik heb mij veroorloofd deze
1 R. A. Peeters: Verslag (26 febr. 1947), p. 5 (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXII, 45, 820). 2 S. G. Nooteboom: Verslag (22 nov. 1946), p. II (a.v., 676). l A. van Leeuwen: Verslag (17 nov. 1946), p. II (a.v., 696). 4 A. Hooftman: Verslag (30 april I947), p. 3 (a.v., 577)·
bestuursambtenaar er op te wijzen dat wij wel eens meer tijdelijk verslagen waren, doch steeds weer teruggekomen waren, 'en dan, regent, zal u verantwoording van uw beleid moeten afleggen.' Gedreven door vrees voor de Japanner, vermeed deze man nadien zoveel mogelijk het contact met het Europees bestuur en volgde zonder meer alle aanwijzingen van de vijand.' 1
XCDe regent van Probolinggo tenslotte, Raden Adipati Aria Poedjo, is de enige regent omtrent wie wij vermeld hebben gevonden dat zijn duidelijk pro-Nederlandse houding hem het leven kostte. Op 8 december '42, de verjaardag van Pearl Harbor die in heel Indië gevierd moest worden, versierde hij zijn woning met oranje; aan de Kenpeitai bleek voorts bij onderzoek dat op zijn grammofoon een plaat lag met het Wilhelmus. Hij werd onmiddellijk gearresteerd en in augustus '43 bij Batavia onthoofd."
XCOngeacht of zij de Japanners met weerzin, met vrees, met gelatenheid of met sympathie tegemoet traden, moesten alle regenten de bezetter gehoorzaamheid beloven. Dat geschiedde bij twee gelegenheden: kort na de komst van de eerste Japanse militairen, in de eerste twee weken van maart dus, en eind april. Bij de eerste gelegenheid ging het, schijnt het, niet overal zo formeel toe als in Batavia waar aan de regenten, zoals in ons vorige deel al vermeld, op 7 maart een schriftelijke loyaliteitsverklaring werd voorgelegd - elders werd op een simpeler verklaring aangedrongen. Zo werd op 12 maart aan de assistent-resident te Garoet, aldus zijn later verslag, 'gevraagd of ik bereid was, 'to take a vow to obey all ordersfrom and work together with thejapanese government' hij was bereid dat te beloven maar een eed weigerde hij en daarmee namen de Japanners, 'na een hevige uitbarsting van woede', genoegen; hij stelde een verklaring op welke geen eed inhield, en deze werd na hem door de regent van Garoet ondertekend." In Poerwokerto werden omstreeks 15 maart de hoogste Nederlandse bestuursambtenaren met resident mr. J. W. A.
1 P. H. Angenent: Verslag (10 april 1946), p. 2 (a.v., 609). 2 Een soortgelijk geval heeft zich op Midden-Celebes voorgedaan: daar werd in '43 de zelfbestuurder van het landschap Loehoe met negen gezinsleden geëxecuteerd omdat hij geweigerd had, de Nederlandse vlag die voor zijn huis stond, te verwijderen. 3 R W. Kofman: 'Verslag', p. 52-53.
Boots' en de hoogste Indonesische met regent Gandasoebrata aan het hoofd één voor één gevraagd, aldus de regent,
XC'whether we were willing to work with japan to build Greater East Asia. Resident Boots answered: 'I am willing. ' I do not know the reason why, but the answer given by resident Boots ... made my own easier. VVhy should I as an Indonesian not wish tojoin in helping to build Greater East Asia for our common welfare? Apart from that, instructions from the Dutch government had requested us to continue our work in order to guarantee security and to lighten the sufferings of the people ... All the officials answered: 'Willing." 1 In die tijd werd, zoals eerder in dit hoofdstuk uiteengezet, het gezag van.deinheemse bestuurders aangetast of zelfs opgeheven door comité's van Ind~nesische l:1at~on~W~en.. De Japanners maakten daar een einde .aarti..zij schakeldenjie regenten in, met dien verstande dat zij het ten tijde 'en ten bate van hét' Cultuurstelsel ingevoerde recht van erfelijke opvolging ophieven; op die grondslag werd van de regenten gevergd dat zij een loyaliteitsverklaring aan het Japanse gezag zouden ondertekenen, vermoedelijk een die min of meer gelijk was aan die welke in Batavia was voorgelegd en waarvan artikel 3 ongeveer luidde: 'Ik zweer trouw aan het Japanse leger en beloof stipt en getrouwelijk alle mij door dit leger gegeven bevelen na te komen.' Dat trouw zweren was in de Aanwijzingen van het gouvernement uitdrukkelijk verboden maar de voorgelegde verklaring werd, voorzover bekend, door alle regenten ondertekend. Die van Middenen Oost-Java werden vervolgens op 22 april in Soerabaja bijeengeroepen waar hun de benoemingsoorkonden werden uitgereikt, vermoedelijk door generaal Imamoera. Vast staat dat de generaal dit persoonlijk deed in Bandoeng, waar de regenten van West-Java samenkwamen in de vroegere ambtswoning van de legercommandant; daarop volgde een receptie en ook nog een bijeenkomst waar het hoofd van het militair bestuur van West-Java (een functie die dus in augustus werd opgeheven), een Japanse kolonel, meer dan een uur aan het woord was. Zijn toespraak werd door de regent van Bandoeng in het Maleis vertaald. 'The import of (the) speech was', aldus Gandasoebrata,
XC, to impress upon all present thefact that as a result of its brilliant victories ... in Indonesia and throughout South and East Asia, japan was the most powerful country in the world ... japan was a country protected by gods and throughout history had never been defeated
XC1 Gandasoebrata: Banjoemas, p. 1.
The Japanese would help the Indonesians and together they would attain common prosperity.
XCI returned to Purwokerto with the impression that the Japanese were drunk with vic tory.' 1
XCHet was in de Nederlandse tijd maar zelden voorgekomen dat een regent door het gouvernement was afgezet, maar de Japanners gingen daar veelvuldig toe over. Uit de gegevens welke Heather A. Sutherland verzamelde voor haar in '73 gepubliceerde studie over de bestuursaristocratie op java", blijkt dat er van 67 regentschappen (de 12 in de Vorstenlanden zijn niet meegeteld) maar 18 waren die van het begin tot het einde der bezetting dezelfde regent hadden - in 49 regentschappen werd de regent vervangen, in 15 van die 49 twee, in 3 drie keer. De helft van de nieuwe regenten had tevoren de functie van patih uitgeoefend, tot de anderen behoorden zestien regenten die uit andere regentschappen waren overgeplaatst, kwamen anderen uit de lagere rangen van het inheemse bestuursapparaat of uit de kringen van inheemse burgemeesters maar er waren onder hen, voorzover bekend (niet van allen zijn de gegevens beschikbaar), drie volledige buitenstaanders: een arts, een vroegere inspecteur van het ziekenhuiswezen en een onderwijzer.' De Japanners braken dus in vèrgaande mate met de regels welke het Nederlandse gouvernement steeds had gevolgd.
XCWat de bezetter tot al die wijzigingen bracht, is niet in bijzonderheden bekend - de veronderstelling ligt voor de hand dat zij tot de benoeming van nieuwe regenten overgingen in al die gevallen waarin zij over het functioneren van de oude niet tevreden waren. Ontevredenheid met betrekking tot de regenten bestond er ook bij anderen. Los nog van het feit dat zij het waren die maatregelen dienden uit te voeren welke zwaar op de bevolking drukten, wekte de mate waarin verscheidenen hunner, bevrijd van het strikte toezicht dat het Nederlands gouvernement steeds had uitgeoefend, hun familierelaties voortrokken, aanstoot. De Japanse resident van Soerabaja riep begin oktober '42 alle hogere inheemse bestuurders van zijn residentie bijeen om, zo noteerde een Nederlander in zijn dagboek, hen te kapittelen
XCI A.v., p. 5. 2 H. A. Sutherland: Pangreh Pradja.java's Indigenous Administrative Corps and its Role in the Last Decades of Dutch Colonial Rule. ' A.v., p. 526-7.
'over de oligarchie die zij in korte tijd hebben ingesteld. Eindelijk is er dus eens een Japanner die er iets van zegt dat een Indonesiër op het ogenblik alleen maar een baantje bij het Binnenlands Bestuur kan krijgen, als hij familie van de regent of de patib is en dan nog alleen als hij een flinke bom duiten neertelt' I een benoeming bij het binnenlands bestuur hield immers de zekerheid in van een vast en in de Indonesische verhoudingen niet onaanzienlijk inkomen. Men was bovendien van maart '43 af beschermd tegen de gevolgen van de prijsstijgingen: er werden toen door het japanse militaire bestuur diverse toeslagen ingevoerd, waaronder een duurtetoeslag. Velen waren er die nadien via de japanners een benoeming in het inheemse ambtenarenkorps nastreefden en zulks vooralomdat dezen in maart '43, toen zij de toeslagen invoerden, óók bekend maakten dat inheemsen die geen deugdelijke schoolopleiding hadden gevolgd, tot bestuursambtenaar benoemd konden worden wanneer zij persoonlijk daartoe geschikt werden geacht. Dezulken dienden dan eerst een ambtenarenexamen af te leggen. Dat was geen simpele zaak. In mei '43 werden de eerste examens afgenomen (de enige waaromtrent wij over cijfers beschikken): bijna achthonderd candidaten kwamen op, ruim honderdtachtig slaagden voor hun schriftelijk werk, slechts twintig doorstonden een intelligentietest.
XCVan het midden van de jaren '20 af had Indië als onderdeel van het politie-apparaat de Politieke Inlichtingendienst gekend, de PID, die, rapporterend aan de procureur-generaal bij het Hooggerechtshof te Batavia, gefungeerd had als een politieke recherche. Deze had vooral de nationalistische groeperingen in het oog gehouden. Daarbij had zij o.m. gebruik gemaakt van inheemse spionnen die, als daar aanleiding toe was, de gangen van vooraanstaande nationalisten nagingen en zich ook wel in nationalistische groeperingen naar binnen trachtten te werken teneinde besloten vergaderingen bij te wonen.
XCHet japanse militaire bestuur op java ging er spoedig toe over, alle Nederlanders en Indische Nederlanders uit het politie-apparaat te verwijderen - de Indonesische politie-functionarissen werden gehandhaafd,J.
I B. Bouwer: Dagboek, p. lIS (9 okt. 194-2).
zulks met inbegrip van diegenen die tot de PID behoorden. Deze dienst was het die nog voor de komst van de japanse militaire politie, de Kenpeitai, naging of er personen waren die de door de japanners uitgevaardigde verboden overtraden - hij werd na de komst van de Kenpeitai, mei' 42, gereorganiseerd en onder directe japanse leiding geplaatst. In elke stad of plaats van betekenis kreeg die PID eigen bureaus.
XCVelen van de nieuwelingen waren door de japanners opgeleid aan de door hen spoedig heropende politieschool van het gouvernement die in Soekaboemi gevestigd was, maar naast die ene en enige politieschool welke Indië had gekend, kwamen er op java (gegevens over de Buitengewesten hebben wij niet) politiescholen in alle residenties. Aannemelijk lijkt ons dat het aantal functionarissen van de PID belangrijk toenam. De Kenpeitai maakte zich met zijn wreed optreden spoedig gehaat, maar voor de Indonesische PID gold dat niet minder - de japanners wisten dit onderdeel van het Nederlands gouvernementsapparaat volledig aan hun doeleinden ondergeschikt te maken. Wie het bijvoorbeeld waagde naar buitenlandse radio-uitzendingen te luisteren, moest vrezen dat hij door vaste of incidentele verraders bij de PID zou worden aangebracht. De gevolgen daarvan zullen wij nog schetsen.
XCHet Nederlandse gouvernement had er steeds naar gestreefd de regenten in hun traditionele positie te handhaven en had tenslotte enkele Indonesiërs verantwoordelijke functies in het overheidsapparaat gegeven waar zij de superieuren waren van Europeanen. Ten tijde van de japanse invasie kende het hoogste adviesorgaan van de gouverneur-generaal, de Raad van Nederlands-Indië, twee Indonesische leden, was één Indonesiër directeur van een departement (Onderwijs en Eredienst) en hadden twee stadsgemeenten op java een Indonesiër als burgemeester.
XCDe japanners voerden een ander beleid: zij tastten de traditionele positie van de regenten, alsook die van de patihs en van de inheemse bestuurshoofden in de districten en onderdistricten. de tuedono's en assistent-wedono's, aan en zeggenschap van betekenis werd nergens aan een Indonesiër verleend. Daar kwam nog bij dat zij, zoals nog blijken zal, ter ondersteuning van hun politiek nieuwe massa-organisaties gingen oprichten. Het beleid van het Nederlandse gouvernement was er op gericht geweest, de overgrote meerderheid van de inheemsen te laten in
de situatie waarin zij bij de vestiging en uitbreiding van het Nederlands gezag was aangetroffen: die van een politiek-passieve massa welke, de traditie getrouw, de inheemse autoriteiten volgde, maar de Japanners weken daarvan af: de nieuwe organisaties welke zij in het leven riepen, betekenden dat het gezag van de inheemse bestuurshiërarchie verder werd ondermijnd en dat leden van de politieke elite, die zich steeds tegen die hiërarchie hadden gekeerd maar nu, onder Japans toezicht, als leiders van de nieuwe organisaties gingen optreden, meer greep kregen op de massa des volks. Met dit alles geschiedde wat het Nederlands gouvernement altijd, zij het niet steeds met succes, had trachten te voorkomen: de inheemse samenleving werd in beroering gebracht. Sommigen konden daarvan profiteren maar van werkelijke erkentelijkheid jegens de Japanners was ook bij die profiteurs geen sprake. Het Japanse bewind ontpopte zich namelijk als slechter dan het Nederlandse: het trad harder op, het vertoonde een grote mate van willekeur en het was minder efficiënt. Het kon bovendien, mede als gevolg van de oorlogsomstandigheden, een ernstige daling van de levensstandaard niet voorkomen en het voerde tenslotte, door ideologische overwegingen gedreven, in heel Indië, ook dus op Java, elementen uit de Japanse samenleving in, die door de Indonesiërs op zijn minst als hinderlijk en vaak als hatelijk werden ervaren.
XCAcht elementen uit de Japanse samenleving werden door de Japanners in alle in de Nanjo veroverde gebieden en ook dus in Nederlands-Indië ingevoerd: de Japanse naam voor Japan, de Japanse jaartelling, de Japanse tijd, de Japanse feestdagen, het alom tonen van de Japanse vlag, de verplichte groet aan Japanse militairen, de keizerverering en het frequente toedienen van lichaamsstraffen.
XCWat de naam betreft: het gebruik van het begrip 'Japan' en zijn vertalingen (Japan heette in het Maleis Djepang) werd in een op 29 april '42, Hirohito's verjaardag, afgekondigde verordening verboden - het moest Nippon ('het land van de rijzende zon') of Dai Nippon zijn.
XCEen bepaling van diezelfde verordening hield in dat de Christelijke jaartelling werd afgeschaft - de Japanse begon volgens de overlevering in 660 voor Christus en het jaar 1942 werd dus opeens het jaar 2602.
XCHinderlijker nog was dat, per I april '42, de Japanse tijd werd inge
voerd: in het gehele Nanjo-gebied ging de z.g. Tokio-tijd gelden, die anderhalf uur vóór lag op de z.g. Java-tijd. Dit betekende dat de zon gemiddeld om half acht opkwam in plaats van om zes uur en gemiddeld ook pas om half acht in plaats van om zes uur onderging. Men was in Indië gewend geweest, vroeg aan de slag te gaan - voorzover de begintijden van het werk gehandhaafd werden, betekende de nieuwe tijdsregeling dat men elke dag in het donker zijn woning verliet. Sommigen evenwel begonnen hun dagelijkse taak anderhalf uur later dan gewoonlijk en er waren, schijnt het, in Indië ook gebieden (die waar de Japanners niet of nauwelijks verschenen) waar men zich van de nieuwe tijdsregeling niets aantrok.
XCDe Japanse feestdagen werden in grote getale ingevoerd. Om te beginnen gold, althans in de eerste periode van de bezetting, de 8ste van elke maand als een feestdag: Japan was immers op 8 december '41 ten strijde getrokken. Een feestdag werden verder de r r de februari, de dag waarop in 1868 het nieuwe keizerrijk van Japan was begonnen, de çde maart, de dag waarop in '42 in Kalidjati de detailregelingen waren getroffen voor de algemene capitulatie van het Knil, de 7de juli, de dag waarop in '37 de Japans-Chinese oorlog was uitgebroken, en vooral de verjaardag van de keizer, de Tenno Heika,'Zijne Majesteit' (dat was de enig toegelaten term'), 29 april. Van de 8ste van elke maand werd na enige tijd slechts de 8ste december gevierd. De inheemse bevolking werd krachtig gestimuleerd, op de genoemde data aan feestelijkheden deel te nemen - daartoe vonden dan allerlei publieke manifestaties plaats. Op die feestdagen mocht uitsluitend de Japanse vlag, de Kokki, wapperen.
XCAan die vlag: een rode bol op een wit veld, hechtten de Japanners hoge waarde. Zij zou, aldus een bekendmaking die op 22 april '42, een week vóór Hirohito's verjaardag, in de dagbladen op Java verscheen, ontworpen zijn door de Zonnegodin van wie de Japanse keizers zouden afstammen. 'Het wit van de vlag van Nippon', aldus die bekendmaking,
XC'betekent reinheid en zuiverheid. Voor een goed en rechtvaardig leven zijn reinheid en zuiverheid zeer nodig. Voorts symboliseert de Kokki het verlangen van de edelen onder het volk naar rust en welvaart.
XC'Ook de Japanse prinsen en prinsessen moesten steeds met hun titel vermeld worden. Toen het dagblad Asia Raya ('Groot-Azië') in november '42 bericht had dat de oudste zoon van Hirohito, 'prins Mikasa', in Tokio een sportmanifestatie had bijgewoond, rectificeerde de redactie drie dagen later 'met alle gevoelens van ootmoed' de naam tot: 'de Zeer Verheven Kroonprins en Doorluchtige Prins Mikasa.'(Asia Raya, 14 en 17 nov. 1942, in NI, p. 180).
XCDe rode bol symboliseert de echtheid van deze rust en welvaart, afgebeeld door de kleur rood die de glans van getrouwheid en dapperheid weergeeft. Deze beide eigenschappen vormen tezamen de trouw.' 1
XCAanvankelijk werd door inheemsen nogalongeordend gevlagd en was het 'mata sapi' ('het spiegelei'), zoals de inheemsen de Japanse vlag noemden", veelvuldig te zien, ook aan fietsen, rijtuigjes. ossekarren en auto's, zelfs aan de vuilniskarren. In oktober '42 werd evenwel door het militaire bestuur op Java bepaald dat de vlag op willekeurige dagen slechts van overheidsgebouwen en scholen mocht wapperen; zij moest dan 's avonds worden binnengehaald. Op feestdagen bleef het vlaggen algemeen voorgeschreven.
XCDan werden door de Japanners voorschriften gegeven voor eerbewijzen aan Japanse militairen. Op Java werden zij in april '42 aldus gespecificeerd:
XC'Wanneer men een Japans soldaat die op wacht staat, voorbijgaat, groet men door het hoofd te buigen. Heeft men een hoed op, dan moet men deze afnemen. Wanneer men echter een hoofddoek of kopiah (inheems mutsje) op heeft, is het voldoende het hoofd te buigen. Voor vrouwen, onverschillig of zij een hoed dragen of niet, is het voldoende dat zij het hoofd buigen. Fietsers moeten bij een schildwacht die een bajonet op het geweer heeft, afstappen en de groet brengen. Om vergissingen te voorkomen is het aan te raden om de schildwachten die geen bajonet op het geweer hebben, dezelfde eerbewijzen te brengen.' 3
XCPasseerde men een lagere Japanse militair, dan was dit eerbetoon niet nodig, maar wel wanneer men een Japanse officier of een Japanse patrouille tegenkwam. Passeerde men zulk een officier of zulk een patrouille of een Japanse kazerne in een voertuig, dan diende men langzaam te rijden. Op Java werd begin '43 voorgeschreven te buigen (het moest steeds een diepe buiging zijn) bij het naderen van een willekeurige personenauto omdat zich daarin een hooggeplaatste Japanner zou kunnen bevinden. Vond ergens een militaire parade plaats of bracht een Japanse militaire bevelhebber een bezoek, dan dienden de inwoners zich langs de route op te stellen, een buiging te maken en tezamen 'Banzai!' te roepen.J.
1 Aangehaald in Zwaan: dl. 9 1945 (1982), p.48. 2 De letterlijke vertaling van' is: koeieoog; het kan zijn dat veel Indonesiërs daarbij dachten aan 'het oog van de dag', d.w.z. de (Japanse rijzende) zon. 3 Aangehaald in p. 183.
XCAl dat eerbetoon werd door de meeste leden van de in Indië wonende bevolkingsgroepen als absurd beschouwd. 'Showing respect to japanese officers and other authorities by bowing low and especially by standing in rows at the roadside under the burning rays of the sun or in the rain and the cold' (koud kon het zijn in de hooggelegen gebieden van Java) 'was something', aldus later regent Gandasoebrata, 'which we had never before experienced throughout our lives.' I Het is mogelijk dat sommige Japanse militairen er niet scherp op toezagen dat het voorgeschreven eerbetoon werd gebracht, maar anderen deden dat wèl en waren in voorkomende gevallen niet karig met het uitdelen van straffen. 'Ik heb wel eens een Japanse schildwacht gezien die', zo noteerde in Bandoeng de Nederlander J. B. Bouwer in april '42 in zijn dagboek,
XC'iedere wielrijder (man, vrouw of kind, Nederlander of Indonesiër) dwong om af te stappen, voor hem in de houding te gaan staan en vervolgens een diepe buiging te maken. Iedereen die niet diep genoeg boog, werd bij zijn (haar) haren gegrepen en met zijn (haar) gezicht op de grond gedrukt.' 2
XCHet toedienen van dergelijke fysieke straffen was bij de Japanners schering en inslag. De Japanse militairen behandelden de bevolking in bezet gebied zoals zij zelf in hun jeugd en vooral in de periode van hun militaire oefening behandeld waren. Voor het minste vergrijp gaven zij een klap op het hoofd - juist die klap werd in de inheemse wereld als bij uitstek kwetsend ervaren, omdat het hoofd als een heilig lichaamsdeel gold. Inheemse kinderen werden door hun ouders wel eens gestraft maar nooit met zulk een klap. Niet aldus de Japanners: met de gevoeligheid die op dit punt in de inheemse wereld bestond (Hatta had hun hier onmiddellijk en nadrukkelijk op gewezen), hielden zij geen enkele rekening. In de begintijd van zijn internering kon W. S. B. Klooster ('Willem Brandt'), de vroegere hoofdredacteur van de Deli Courant, af en toe naar Medan gaan waar hij dan veel contact had met inheemsen en Chinezen, 'en men klaagt', schreef hij later,
XC'steen en been niet alleen over de economische toestand maar vooralover het optreden der Japanners. Een oude inheemse oppasser van de Handelsvereniging Amsterdam zegt het aldus, en zijn klacht is typerend en symptomatisch: 'Toean"J.
I Gandasoebrata: p. 6. 2 B. Bouwer: Dagboek, p. 52 (19 april 194 2). 3 Meneer.
ik ben vijf-en-twintigjaar bij de Blanda's' in dienst geweest en ik heb wel eens fouten gemaakt, maar nooit heeft iemand mij onheus bejegend. Nu doe ik hetzelfde werk voor Nippon en ik word elke dag in mijn gezicht geslagen of getrapt. Ik heb er genoeg van, ik ga naar de kampong terug." 2
XCOp de beginperiode der Japanse bezetting terugziende rapporteerde in augustus '46 een Nederlands bestuursambtenaar van Zuid-Sumatra:
XC'De wreedheden die door de Japanse heren tegen mensen werden bedreven, waren beestachtiger dan de wreedste sado-koetsier 3 onder ons bewind had durven doen tegen dieren. De Japanse officieren rammelden zelf hun eigen soldaten af op een manier die men tevoren onmogelijk zou hebben geacht ... Kolfslagen, uitgedeeld aan inlanders die een gegeven bevel niet spoedig genoeg uitvoerden, waren kleinigheden Een gevangen genomen inheems militair werd onder beestachtig schoppen en slaan naakt uitgekleed en aan handen en voeten gebonden op een manier dat de bloedsomloop in's mans polsen en enkels volkomen gestremd was. Daarna werd hij, hardhandiger dan vroeger een postzak zou behandeld zijn, in een kamer van mijn kantoor gesmeten en daar naakt, dus blootgesteld aan de vele muskieten, drie dagen en nachten zonder eten of drinken opgesloten gehouden.' 4
XC'De Japanners', noteerde Bouwer in Bandoeng begin januari '43,
XC'hebben het nieuwe jaar ingezet met de afranseling van ongeveer honderd beija-voerders, bestuurders van de driewielige persoons-bakfietsen, op het plein voor het Gemeentehuis. Op Oudejaarsavond liet een dronken Japanse officier een portefeuille met circa f 600 er in alsmede zijn sabel in een betja liggen. De bestuurder deponeerde de sabel in een sloot langs de kant van de weg en ging er met het geld vandoor. Bij wijze van represaille arresteerden de Japanners vrijdagmorgenj.l. (Nieuwjaarsdag) ongeveer honderd willekeurige beija-bestuurders die bijeengedreven werden en vervolgens door een detachement met bamboestokken gewapende Japanners werden afgeranseld. Gelukkig Nieuwjaar!' 5
XCSpeciale moeite gaven de Japanners zich om de kennis van het Japans in Indië te verbreiden en daarbij richtten zij zich vooral op de schoolgaande inheemse, Chinese en Arabische jongeren. Dat begon pas na enige tijd.
XC'Hollanders. 2 Willem Brandt: Degele terreur(1947), p. 75. 3 Een sadois een door een paard getrokken wagentje. 4 Verslag, aug. 1946, in NI, p. II7. 5 J. B. Bouwer: Dagboek, p. IJ8 (3 jan. 1943)·
Bij de aanvang van de Japanse bezetting werden namelijk alle scholen gesloten - het wachten was toen op de komst van leerkrachten uit Japan en bovendien moesten alle leermiddelen eerst gezuiverd worden van passages welke de Japanners niet aanstonden. Op Java werden de lagere scholen, behalve de Europese, de Chinese en de Arabische, op Hirohito's verjaardag, 29 april '42, heropend met een sterk gewijzigd lesprogramma. De Arabische mochten in oktober '42, de Chinese in augustus '43 opnieuw beginnen - het Europese onderwijs werd niet hervat. Ook werden de scholen voor voortgezet onderwijs, behalve weer het Europese, heropend - het medisch hoger onderwijs te Batavia begon weer in april '42', het technische te Bandoeng en het landbouwkundige te Buitenzorg daarentegen pas anderhalf jaar later en voor de Rechtshogeschool te Batavia kwam niets in de plaats, evenmin voor de Litteraire Faculteit. Bij het lager onderwijs bleven de z.g. Volksscholen (scholen met een driejarige cursus) gehandhaafd. Hierbij merken wij nog op dat wij op de ontwikkeling van het onderwijs in het algemeen nog terugkomen in het laatste hoofdstuk van dit deel - hier gaat het ons slechts om één aspect: de Japanisering.
XCOp alle scholen voor lager onderwijs werd aan het leren van de Japanse taal veel tijd besteed. De onderwijzers, die zelf het Japans nog niet meester waren, ontvingen er van het Militair Bestuur simpele leermiddelen voor en voorzover het lager onderwijs taalonderwijs was, viel het accent op het Japans. Tegenover elk uur onderwijs in wat men de volkstaal zou kunnen noemen (op Java het Javaans en het Soendanees), stonden twee uren waarin onderwijs in het Maleis (dit werd de voertaal bij het middelbaar onderwijs) en zeven waarin onderwijs in het Japans was voorgeschreven. Ook was onderwijs in het Japans voorgeschreven op alle Islamietische seminaria, de pesantren. Jaarlijks konden schoolkinderen deelnemen aan wedstrijden in de kennis van het Japans waarvoor prijzen beschikbaar waren gesteld.
XCBij het onderwijs werd niet alleen de lesstof gewijzigd maar werd ook getracht, de geest waarin het werd gegeven, te veranderen. Er werd veel aandacht besteed aan lichaamsoefening, handenarbeid en het zingen van Japanse liederen. Iedere leerling moest het Japanse volkslied kunnen zingen. Ook kwamen quasi-militaire oefeningen in zwang, uitgevoerd met houten geweren, houten zwaarden en stokken. Bovendien werd in oktober '43 op Java voorgeschreven dat de klassen zich elke ochtend om half negen precies moesten opstellen met het gezicht gekeerd in de
XC1 Deze hogeschool kreeg in '43 afdelingen voor tandheelkunde en pharmacie.
richting van Tokio, 's keizers residentie, teneinde tezamen in het Japans de volgende eed af te leggen: 'Wij zijn leerlingen van het Nieuwe Java. Wij zweren dat wij ontwikkelde mensen willen worden tot steun van Asia Raya' (Groot-Azië) 'onder leiding van Dai Nippon.' 1 Op Borneo (het kan ook elders zo gebeurd zijn) dienden de leerlingen vervolgens, als zij het klaslokaal waren binnengekomen, een buiging te maken voor de daar hangende Japanse vlag om dan samen in het Japans te zeggen: 'Onze taal is de Japanse taal, de Japanse taal is de taal van Azië, de Japanse taal is de levende taal.' 2 Uiteraard werd het door de Japanners als wenselijk beschouwd dat de inheemse leerkrachten die aanvankelijk slechts simpele leermiddelen voor het onderwijzen van het Japans ontvingen, zich er een goede kennis van eigen maakten. Er werden te hunnen behoeve cursussen gehouden, waaraan evenwel, voorzover bekend, op Java slechts enkele honderden leerkrachten deelnamen. Wij zijn dan ook geneigd te menen dat het voorgeschreven onderwijzen van het Japans op een aantal scholen, hoeveel uren er ook aan moesten worden besteed, weinig om het lijf heeft gehad. Enige nadere gegevens hebben wij met betrekking tot het bezette deel van Nederlands-Nieuw-Guinea en tot Halmaheira in de Molukken - gebieden die onder het Japans marinebestuur, de Minseiboe, stonden. 'Het onderwijs in het Japans op de volksschool te Hollandia zou', aldus het rapport van een Nederlands bestuursambtenaar,
XC'maar hebben geduurd van juni tot september '43, ruim drie maanden, en toen zijn onderbroken wegens vertrek van de Japanse onderwijzer, een lager ambtenaar van de Minseiboe, die slechts heel gebrekkig Maleis sprak. Alleen de onderwijzer was in het bezit van een leerboek; de kinderen kopieerden van het schoolbord .
XC. . . Van een onderwijzer, ontsnapt uit ... Halmaheira, werd vernomen dat na de heropening van de zendingsscholen in juli '43 het onderwijs in het Japans ... in beginsel werd voorgeschreven en dat aan de onderwijzers werd gelast zich door zelfstudie in die taal te bekwamen. De leerstof zou worden verstrekt uit Ternate en werd door hem voor het eerst ontvangen in oktober 1943 in de vorm van een aantal gehectografeerde Japans-Maleise teksten op losse vellen. Deze toezending werd enkele malen herhaald. Hij had, naar zijn zeggen, grote moeite om die lessen te begrijpen en van het onderwijs op school zou weinig terechtgekomen zijn.' 3J.
I B. Bouwer: Dagboek, p. 200 (r8 okt. 1943). 2 Aangehaald in p. 216. 3 W. H. de Roos: 'Van Brisbane naar bevrijd Nederlands-Indië' (z.d.) (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXVI, 63).
XCOok volwassenen, vooral ambtenaren, kregen de gelegenheid zich in het Japans te bekwamen. Er werden cursussen in gegeven en op Java werden, maar pas in '44, twee opleidingsinstituten geopend waar men drie maanden lang kosteloos onderwijs in de Japanse taal kreeg. Op Java werden, schijnt het, de cursussen in totaal door enkele tienduizenden volwassenen gevolgd, althans: toen eind '43 het vierde en het vijfde examen in het Japans werden afgenomen, werd daaraan door meer dan negentienduizend cursisten deelgenomen, van wie overigens slechts ruim vierduizend slaagden. Op Borneo, aldus het in september '45 geschreven rapport van een Indonesiër, moesten alle ambtenaren aan het einde van hun dagtaak naar cursussen in het Japans gaan,
XC'om er meer te knikkebollen van slaap en vermoeidheid dan om te leren. Degenen die er iets van terechtbrachten, waren zij die een Westerse taal, vooral de grammatica, onder de knie hadden en die zichzelf onderwezen met behulp van door Westerlingen geschreven boeken'l
XCAannemelijk dunkt ons dat bij velen van die cursisten de overweging een rol speelde dat zij, kenden zij enig Japans, gemakkelijker een aanstelling bij de overheid zouden krijgen." Bij diegenen die al in overheidsdienst waren, kan een rol hebben gespeeld dat zij, als zij de taal van de bezetter kenden, een toeslag op hun salaris zouden krijgen, afhankelijk van de mate waarin zij het Japans beheersten; die toeslag werd van maart '43 af verleend: zij liep van f 2 tot f I5 per maand.
XCOok nog op andere wijzen werd door de Japanners getracht, groepen Indonesiërs in hun geest te vormen. De door hen opgerichte militaire en semi-militaire korpsen zullen wij in het slothoofdstuk, hoofdstuk I I, behandelen - hier zij vermeld dat zij in april '43 op Java bekend maakten dat zij elk jaar twintig Indonesische studenten (niet velen!) naar Japan wilden zenden voor een verblijf van drie jaar. In totaal vertrokken er uit
1 Rapport, sept. 1945, in p. 214. 2 Hieruit zou ook te verklaren zijn dat er uit inheemse kringen enige toeloop was naar Japanse scholen waar alle lessen in het Japans werden gegeven. Er waren in Batavia drie van die scholen welke tezamen plaats boden aan achthonderd leerlingen, maar begin '43 waren er bij die scholen tweeduizend aanmeldingen; er werd toen een vergelijkend toelatingsexamen gehouden.
Java vier-en-veertig en uit de Buitengewesten, waar dezelfde regeling was ingevoerd, negen-en-dertig. Zij werden in Tokio in een internaat ondergebracht en er tot hun ergernis aan een strikte militaire discipline onderworpen. Onderwijs kregen zij hoofdzakelijk in de geschiedenis van Japan en laboratoria en fabrieken mochten zij niet bezoeken.
XCJapanse vormingscursussen die drie weken of iets langer duurden, werden voorts op Java gegeven aan ambtenaren en lagere inheemse bestuurskrachten, aan onderwijzers van Islamietische en andere scholen, aan personeelsleden van moskeeën en aan Islamietische dorpswetsgeleerden, kijaji's. AI die cursussen waren doordrenkt met Japanse propaganda, maar in '43, '44 en '45 traden er ook wel met de Japanners samenwerkende Indonesiërs als inleiders op en zij behandelden een onderwerp waar echte belangstelling voor bestond: de geschiedenis van de archipel. Dergelijke vormingscursussen werden ook gegeven zogenaamd met het doellandbouwers op te leiden maar in werkelijkheid droeg deze vorming van telkens ca. honderdtwintig jeugdigen een semi-militair karakter. Er werd hun, aldus later een der leerlingen,
XC'van alles geleerd behalve landbouwzaken ... De jongens die in het begin over het algemeen beleefd en netjes waren, werden fanatieke, arrogante knapen. Ja, de Jappen wisten wel wat ze deden toen zij deze schooloprichtten! De leraren: drie Jappen en twee Indonesiërs, waren zich goed bewust van hun taak. De jongens die na afloop terug werden gestuurd naar hun woonplaatsen, kregen vo oral onder de jeugd een grote aanhang. De leraren waren vrij goed ontwikkeld, vooral de twee Indonesiërs, jongens die beiden in Medan de vijfjarige hbs hadden doorlopen; zij spraken dan ook vloeiend de moderne talen, ook vloeiend Japans. Zij waren ... zeer fanatiek en waren vol over de Japanse 'vrijheidssfeer'. De haat tegen alles wat blank was, was hun van top tot teen ingedrongen.
XCDe eerste maand werden de jongelui lichamelijk zwaar getraind, de zwakkelingen direct naar huis gestuurd, de rest moest de hele dag gymnastiek doen en hardlopen. Ook werd hun de Japanse taal bijgebracht.
XCDe tweede maand werden hun de drie Japanse leefregels geleerd: 1. alle orders onmiddellijk opvolgen zonder te vragen waarom; 2. nooit klagen maar altijd opgewekt zijn, ook al krijg je drie dagen geen eten; 3. steeds aan je land denken.
XCOok schermen werd hun bijgebracht. De derde maand werd onderricht gegeven in bajonet-schermen, tirailleren en andere militaire kennis.' 1
XCTenslotte, nl. in januari '45, werden op Java ook de regenten voor een
Japanse vormingscursus opgeroepen. Voor hen duurde deze, gegeven in een school in Batavia, twee weken. Elke ochtend en elke avond moesten zij om zes uur present zijn bij het hijsen, resp. strijken van de Japanse vlag, waarbij zij ook nog gemeenschappelijk een verklaring van loyaliteit moesten laten horen. Overdag werd hun les gegeven in het Japans, in de geschiedenis van Japan en in Japanse staatsinstellingen maar daarnaast dienden de regenten de semi-militaire oefeningen te doen welke onderdeel waren van elke vormingscursus. Zij werden, aldus een Indonesische jurist, 'practically dragged through the mud, so that of their traditional and respected glory, for many of them connected with their ancient, aristocratic origin, nothing u/as left.' 1 De vormingscursus werd door velen van de regenten ondergaan als een pijnlijke vernedering en de Japanners, ook hier getuigend van een totaal gebrek aan begrip voor de Indonesische cultuur, bereikten er het tegendeel mee van wat zij beoogden. 'The result was', aldus regent Gandasoebrata, 'that the confidence in them, which was already thin, was altogether lost.' 2
XC'Op inheemse ingezetenen', aldus de op 20 november '41 door de Japanse Contactraad vastgestelde politieke richtlijnen voor het Nanjo-gebied,'zal een invloed worden uitgeoefend die bij hen vertrouwen wekt in de keizerlijke strijdkrachten.' De Japanse militaire besturen in Indië dienden zich dus te beijveren op het gebied van de propaganda en de contrapropaganda: propaganda ter onderstreping van de zin van de 'GrootOost-Aziatische Welvaartssfeer' en van Japans leidende rol daarin en propaganda tegen de Geallieerden, in Nederlands-Indië speciaalook tegen de Nederlanders.
XCAl die propaganda stuitte van meet af aan op weerstanden doordat het dagelijks leven in de aangeprezen Welvaartssfeer moeilijker werd. Vooral op Java, waar tal van verkeers- en spoorbruggen waren vernield, waren in de eerste maanden van de bezettingstijd vele verbindingen verbroken (de belangrijke spoorlijn Batavia-Bandoeng-Djokjakarta-Soerabaja was pas in oktober hersteld) en dat was één van de factoren die veroorzaaktenJ.
I Mr. Slamet, aangehaald in H. Benda: 1942-1945 (1958), p. 283. 2 Gandasoebrata: p. 17. 1 Wat het postverkeer in de Buitengewesten betreft, weten wij slechts dat in augustus '42 van de Molukken uit weer postverkeer mogelijk was met andere eilanden in de Molukken en met drie punten op Nederlands-Nieuw-Guinea. 2 Die beperking van het postverkeer leidde er toe dat op Java menige Nederlander en Indische Nederlander aan een relatie elandestien brieven meegaf; daar werd ook wel geld voor betaald. Er was veel stationscontrole: dan moesten alle koffers worden geopend en daarbij trad de inheemse politie, aldus een Indische Nederlander die in december '42 in Australië aankwam, op, (Verslag,
dat de posterijen er drie maanden lang niet werkten; toen het postverkeer in mei werd hervat, mochten slechts briefkaarten in het Japans of een inheemse taal verzonden worden en toen in september weer brieven verstuurd mochten worden I, gold de regel dat deze geopend moesten worden aangeboden aan de postkantoren waar zij werden gecensureerd." Daar kwam bij dat de kosten van waren die de inheemsen op de passar plachten te kopen, in maart en april snel stegen: in Batavia rijst van 9 tot 24 cent per kilo, sigaretten van 12 tot 60 cent per doosje (in Bandoeng 40 cent), klapperolie van 16 tot 35 cent per fles, petroleum van 12 tot 80 cent per liter -later in '42 trad door de grotere aanvoer en door scherpe Japanse controle in Batavia (en wellicht ook elders) een daling in, althans bij de voornaamste levensmiddelen; de prijzen voor andere waren welke men nodig had, bijvoorbeeld lucifers en textielgoederen, bleven hoog en hetzelfde gold voor alles dat vóór de komst der Japanners was aangevoerd uit de Buitengewesten waarmee nu alle handelsverbindingen waren verbroken. Kruidnagelen (o.m. van belang voor het maken van inheemse sigaretten) waren bijvoorbeeld in Batavia in de groothandel in september viermaal zo duur als in maart, 'de kwitanties', noteerde een Nederlander, 'welke door de sluwe verkopers werden afgegeven, vermeldden echter nooit meer dan de oude prijzen.' 3 Dit alles oefende een zekere druk uit op het bestaan van de inheemsen, vooral van diegenen hunner die in de stads-kampongs leefden; daarnaast was bij allen die van de komst der Japanners een wezenlijke wijziging in de politieke verhoudingen hadden verwacht, sprake van diepe teleurstelling. Het Nederlandse gezag was door het Japanse vervangen dat niet alleen harder optrad en slechter functioneerde maar bovendien in de eigen levenssfeer ingreep met maatregelen als de Japanse tijdsregeling en de Japanse jaartelling die dagelijks aan de aanwezigheid van nieuwe vreemde heersers herinnerden.22 jan. 1943, van H. J. de Haas, p. 4, ARA, MK, M 180, A 8 I). 3 C. D. Ricardo: 'Prijsopdrijving mitsgaders de straf'
XCDie heersers stelden ook de inheemse dagbladen en de voor inheemsen bestemde radio-uitzendingen onder scherpe controle. Onder het Nederlands gouvernement hadden deze op politiek gebied terughoudendheid in acht moeten nemen maar onder het Japanse militaire bewind werden zij volledig gelijkgeschakeld.
XCDe propaganda-afdeling van Imamoera's staf, die in augustus '42 de kern werd van een uitgebreid departement van Voorlichting, bestond in hoofdzaak uit Japanse burgers, onder wie zich schrijvers en andere kunstenaars bevonden die, aldus een Japanse bron, 'in Tokio op straat slenterden' 1, toen zij bij het begin van de oorlog in de Pacific werden opgepakt om in de Nanjo te worden ingezet. Van verscheidenen van die schrijvers en andere kunstenaars was in Japan bekend dat zij de Japanse chauvinistische ideologie niet onderschreven - juist daarom werden zij zuidwaarts gezonden; er waren niet weinigen onder dezen die een zekere sympathie gingen koesteren voor de Indonesische nationalisten. Dat bleek in de jaren '42-'45 vooral in Atjeh waar deze Japanse propagandisten een toneelgroep organiseerden die ging rondtrekken met patriottische stukken, o.m. gewijd aan de Atjeh-oorlogen en aan de volksopstand van maart '42.
XCDe Japanners wilden in de Nanjo in de eerste plaats het dagbladwezen hervormen en geheel in hun greep krijgen, ook financieel. Als uitvloeisel van deze opzet werden de Philippijnen. Birma en Java elk aan een groot Japans dagbladconcern toebedeeld, Java aan het concern dat in Japan de Asahi Sjimboen uitgaf. De bedoeling was dat met hulp van die concerns in elk van de genoemde gebieden naast een dagblad in het Japans uiteindelijk slechts één dagblad in de inheemse taal zou verschijnen. Daárt~e werd op Java o.m. een aantal redacteuren en verslaggevers van de Asahi Sjimboen aan de Japanse propaganda-organen toegevoegd.
XCDe eerste maatregel die daar in dat kader werd genomen, was dat op 24 maart door het Militair Bestuur werd bepaald dat dagbladen en periodieken slechts met toestemming van dit bestuur mochten verschijnen. Die toestemming werd aan de dagbladen die in het Nederlands waren uitgekomen, in het algemeen niet verleend - op één, het Soera
XCJ Aangehaald in Kanahele, p.
baiaas Handelsblad, na hielden zij op te verschijnen. Wèl werd verlof tot verschijnen verleend aan enkele Indonesische en twee Maleis-Chinese dagbladen en bovendien verscheen op Hirohito's verjaardag, 29 april '42, het eerste nummer van een nieuw, in het Maleis uitkomend dagblad, Asia Raya, dat in Batavia werd gedrukt op de persen van de opgeheven Java-Bode. De gelden die voor de versehij ning van Asia Raya nodig waren, waren onder dwang door vermogende Indische Chinezen ter beschikking gesteld; als redactiestaf fungeerde de staf van het met de Parindra verbonden dagblad Berita Oemoem. Naast Asia Raya kwam telkens nog één dagblad in het Maleis uit in Bandoeng, Semarang, Djokjakarta en Soerabaja - alle Maleise dagbladen die elders waren uitgekomen, werden opgeheven. De twee Maleis-Chinese dagbladen die aanvankelijk verlof tot verschijnen hadden gekregen, werden in september tot één gecombineerd, hetwelk een Maleis-Chinese en een Chinese editie had, en op 8 december '42, de eerste verjaardag van de overval op Pearl Harbor, begon een dagblad in het Japans uit te komen, de Djawa Sjimboen het kwam in de plaats van een eenvoudige Japanse legerkrant waarvan het eerste nummer op 9 maart was verschenen en dat van begin april af was voortgezet onder de titel Oenabara ('Oceaan'). Redactioneel was er tussen al deze bladen geen enkel verschil. In maart en begin april was de secretaris van de residentie Soerabaja veelvuldig aanwezig bij de besprekingen welke leden van Imamoera's propagandaafdeling in een hotel voerden met de redacteuren van de inheemse bladen die daar verschijnen mochten, en wat hem daarbij 'opviel, was dat de inheemse journalisten daar dagelijks urenlang door de Japanners gedicteerd werd wat zij in hun kranten moesten opnemen.' 1 Dat bleef zo: aan elk dagblad werd een Japanse instructeur toegevoegd (Asia Raya had een Japanse hoofdredacteur) die de kopij kontroleerde en bepaalde wat wel of niet gepubliceerd mocht worden en welke lettergrootte moest worden gebruikt. Na enige tijd stond, op wat lokaal nieuws na, in elk dagblad hetzelfde nieuws, afkomstig van het Japanse persbureau Domei. Niet anders ging het op Java met de periodieken. De Nederlandse verdwenen en de in het Maleis verschijnende werden gereduceerd tot één weekblad met officieel nieuws per residentie en één meer propagandistisch geïllustreerd tweewekelijks blad voor heel Java, Djawa Baroe ('Nieuw Java'), dat onder aan de pagina vertalingen in het Japans bevatte."804). 2 Op 8 december '43 begon bovendien een weekblad in het Japans te ver
I W. Kuiper: Verslag (I7 mei I947), p. 3 (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXII, 45,
XCZo op java, zo ook in de Buitengewesten: alle Nederlandse dagbladen en periodieken verdwenen, er kwamen dagbladen in het japans en de Indonesische dagbladen werden onder strikte controle geplaatst en tot weinige gecombineerd. Evenals op java werd op Sumatra de pers toevertrouwd aan het concern dat in japan de Asahi Sjimboen uitgaf - het marinebestuur verdeelde zijn gunsten onder drie concerns: op Borneo aan de Asahi Sjimboen, op Celebes aan de Mainitsji Sjimboen, in de rest van de Grote Oost aan de jomioeri Sjimboen.
XCWat aan Indonesische en Maleis-Chinese dagbladen bleef verschijnen, werd verkleind en de oplagen werden drastisch beperkt. Bovendien gold op Sumatra de bepaling dat die dagbladen het nieuws pas één dag na het japanse dagblad mochten publiceren, teneinde aldus, zo luidde een eind november '42 voor Sumatra en Malakka geldende instructie, 'een leidende rol te geven aan het in het japans uitkomend dagblad.' I Ook de radio werd onder strikte controle geplaatst. Op java werd het bedrijf van de Nederlands-Indische Radio-Omroep Maatschappij, de Nirom, door functionarissen van de Nippon Hoso Kiokoe, de japanse Omroep-Maatschappij, overgenomen en kwamen er naast uitzendingen in de inheemse talen (die in het Nederlands verdwenen eind '42) uitzendingen in het japans, hoofdzakelijk een weergave van programma's die in japan werden uitgezonden. Voor de japanners op java werd één keer per dag gedurende een half uur nieuws in het japans uitgezonden, voor de inheemsen één keer per dag vijf minuten nieuws in eenvoudig japans, drie keer per dag drie kwartier nieuws in het Maleis en twee keer per dag een half uur in het javaans en op West-java (er waren op java zeven zenders in gebruik) twee keer per dag drie kwartier in het Soendanees. Veelvuldig werden voorts per radio lessen in de japanse taal gegeven en ook werd les gegeven in het zingen van japanse liederen. Van veel belang was bij dit alles dat de japanners in alle steden en grotere plaatsen op java en in de Buitengewesten met een japanse vlag getooide luidsprekerhuisjes installeerden, de 'zingende torens', op java in '42 enkele honderden maar in '44 waren het er enkele duizenden geworden. Het gevolg was dat niet alleen de bezitters van een radio (er waren in '40 door Europeanen ca. 50000, door Chinezen en Arabieren ca. 20000 en door inheemsen ca. 32000 toestellen officieel aangegeven) maar ook vele anderen de radio-uitzendingen konden volgen.
XCHet luisteren naar Geallieerde radio-uitzendingen werd, zoals al ver
I p. 196.
meld, verboden. Op Java werden in april '42 drie en in mei twee Nederlanders geëxecuteerd omdat zij betrapt waren op het luisteren naar uitzendingen uit Australië en uit Londen. 'Hun familieleden', aldus een Japans bericht in de pers,
XC'treuren nu om hun misdaad doch een eenmaal begane misdaad kan niet hersteld worden. Het Japanse leger is als een liefhebbende vader voor hem die zijn bevelen opvolgt. Uw geluk in de toekomst zal geheel afhangen van uw trouwaan het Japanse leger. Vergeet niet dat zij die de bevelen van het Japanse leger niet opvolgen, ... onherroepelijk in het ongeluk gestort worden.' 1
XCIn mei '42 verscheen op Java in de pers het bericht dat alle radiotoestellen opnieuw geregistreerd moesten worden en op I6 juni kwam een verordening uit die bepaalde dat men in de steden vóór eind juni en buiten de steden vóór eind juli met zijn toestel naar een postkantoor moest gaan, waar het dan, zoals dat heette, werd 'gecastreerd': soms kwam om de instelknop voor de kortegolf-zenders een stuk isolatieband te zitten waarop twee Japanse lakzegels waren aangebracht, soms werden in het toestelonderdelen doorgeknipt, soms werd op de golflengteschakelaar een druppellood gesoldeerd zodat hij op een bepaald punt niet verder draaide. Afdoende was dat ingrijpen niet: de 'castratie' vond nogal eens op ondeskundige wijze plaats en zij kon, zelfs als er gebruik was gemaakt van lakzegels, ongedaan worden gemaakt. 'De vreemdste dingen zijn gebeurd', noteerde Bouwer in Bandoeng midden' 42 in zijn dagboek.
XC'Toen iemand zijn toestel na de bewerking probeerde, kon hij alleen maar op de kortegolf luisteren. Alle langegolf-banden waren losgeknipt. In andere gevallen zijn de kortegolf-banden tot 60 meter doorgeknipt, zodat de eigenaars der toestellen nog naar New Delhi, Calcutta, Bombay en Sydney kunnen luisteren Overigens kan men door betrouwbare Indonesische monteurs zijn toestel voor f 5 weer laten herwijzigen ... Heb vandaag m'n radiotoestel teruggekregen", er tot laat mee geëxperimenteerd en ontdekt dat ik er nog mee naar de buitenlandse stations kan luisteren, o.m. New Delhi, Bombay, Calcutta, Tananarive (Madagascar) en 'die Suid-Afrikaanse Uitzaai-Korporatie', laatstgenoemd station met relay's van de BBC in Londen. Voldoende dus om op de hoogte te blijven.'?'J.
I 16 april 1942, aangehaald in C. D. Ricardo: 'Enkele Japanse verorde ningen en krantenberichten tot eind oktober 1942, p. 15 (IC, 38551). 2 Bouwer had voor alle zekerheid een reservetoestel in een zinken bak in zijn tuin begraven - iedere avond kon hij het te voorschijn halen om ongestoord naar San Francisco te luiste ren. B. Bouwer: Dagboek, p. 88 (8 juli 1942), 93 (17 juli 1942).
XCOok de Japanners zelf betwijfelden of het 'castreren' van de radio's voldoende effectief was. Af en toe werd gelast dat de toestellen opnieuw 'gecastreerd' moesten worden. Voorts werd eind '43 de lengte van binnen-antennes beperkt en in juni '45 werd bepaald dat men zijn toestel alleen met verlof van de Japanse autoriteiten van de hand mocht doen.
XCDat er, alle Japanse verboden ten spijt, toch naar Geallieerde uitzendingen werd geluisterd, werd herhaaldelijk (maar wij weten niet, hoe vaak) aan de Kenpeitai of aan de PID bericht, soms op getypte lijstjes welke, aldus later een Nederlander die ingeschakeld was bij de Japanse radio-uitzendingen in het Engels (meer hierover in hoofdstuk 8),
XC'started offlike this: 'Herewith a list of people u/ho are listening to Allied broadcasts'; some had dates and hours typed behind the names, and they were signed as follows: 'Spy X 13 ' or 'Y 5 r oy 'Detective (name of an Indonesian)', some were in Malay and some in English, and I remember one or two umich ended (in Malay) with: 'Down with. the British, the Americans and the Dutch' and calling these some foul names.' 1
XCNiet alleen de pers en de radio maar ook de bioscopen werden aan een strikte Japanse controle onderworpen. Aanvankelijk werden alleen Japanse films vertoond welke de Japanse legers hadden meegebracht - alle bioscopen kregen Japanse namen. Films, afkomstig uit landen waarmee Japan in oorlog was, mochten niet langer worden vertoond. Het bioscoopjournaal bracht van begin tot eind Japanse propaganda. Ook werden van begin '43 af door twee Japanse filmbedrijven Japanse films bewerkt voor een Indonesisch publiek.
XCOp het gebied van de lectuur werden boeken (behalve studieboeken) welke niet in het Japans, het Maleis of een andere inheemse volkstaal gesteld waren, verboden. Begin '43 werd bepaald dat alle boeken die sinds begin maart '42 uitgegeven waren, geregistreerd moesten worden bij de Japanse censuurdienst; hetzelfde gold voor alle toneelstukken en voor de toneelverenigingen - in die toneelstukken, vooralook in het volkstoneel dat op Oost-Java populair was, hadden de Indonesiërs zich af en toe grappen ten koste van de bezetter veroorloofd. Daar werd een stokje voor gestoken. Nadien ging de PID na, of men zich aan de opgelegde verboden en censuurcorrecties hield.
XCVan de drie leuzen van die actie werd de derde: 'Japan de Leider van Azië', door de Japanners de belangrijkste geacht. De derde A diende iets boven de andere twee geschreven te worden en weerklonken de leuzen in de radio (hetgeen veelvuldig het geval was), dan volgde op de eerste twee zesmaal handgeklap maar op de derde zevenmaal: een verwijzing naar het geroep van de Indonesische tokkeh (een soort hagedis) dat, als het zevenmaal weerklonk, geluk heette te brengen aan wie het hoorde.
XCSpoedig werden optochten georganiseerd waar AM-spandoeken werden meegedragen. Menigmaal waren dan door de er aan deelnemende
XC1 Aangehaald in Nisjijima, V, p.
inheemsen de drie A's op een-en-dezelfde hoogte afgebeeld, trouwens: de drie A's werden door sommigen spoedig beschouwd als afkortingen van heel andere begrippen. Men maakte er Asia Raya, Nippon Kaya, Asia Paya ('Groot-Azië, Rijk Japan, Armzalig Azië') van en de drie A's werden ook wel als afkorting gezien van Awas Ada Amerika, 'Pas op, Amerika is er nog', of Asia Akan Arnbroek,'Azië staat op het punt ineen te storten.'
XCSpottende uitlatingen als deze namen niet weg dat de AAA-actie een zekere weerklank vond. Sommigen werden aangetrokken door de publieke demonstraties, anderen door het feit dat men als functionaris van de AAA-actie een vast en vrij hoog salaris kon krijgen. Inheemse bestuurders, van de regenten naar beneden, achtten het verstandig om de actie te ondersteunen - er werd ook wel geld voor ingezameld en dat werd niet steeds aan de centrale kas afgedragen. In het kader van de actie werd voorts allerlei opvoedkundig en sociaal werk ondernomen. Er kwamen verscheidene afdelingen op West- en Midden-Java die de impulsen van de Japanse propagandastaf, later van het departement van Voorlichting, overnamen: propaganda-parolen werden verspreid, lessen in het Japans georganiseerd, hier en daar werd voedsel uitgedeeld of werden coöperaties gesticht. In Batavia richtte de plaatselijke AAA afdeling een studententehuis, een school voor technisch onderwijs, een school voor huisvrouwen en een school voor jeugdleiders op en een tweede school voor jeugdleiders kwam tot stand in Djokjakarta. Bovendien trachtte de AAA-beweging op heel Java j eugd-, sport-, Islamietische en vrouwengroepen op te richten. Het heet dat vooral jongeren er door aangetrokken werden, maar dezen was het minder te doen om de publieke aanvaarding van Japans leidende rol dan om het opkomen voor meer Indonesische zeggenschap.
XCDat laatste zinde noch de Kenpeitai, noch het Japanse militaire bestuur. De Kenpeitai ging in de residenties Cheribon en Tjilatjap tot de opheffing van de AAA-afdelingen over en toen aan het militaire bestuur van Java bleek dat noch het Vijf-en-twintigste Leger op Sumatra noch het marinebestuur op Borneo en in de Grote Oost ook maar een moment van zins was, de AAA-actie over te nemen, begon men in Batavia te beseffen dat de AAA-beweging niet het geëigende middel was om de volksmassa's op Java in een verband bijeen te brengen waar Japan invloed op zou kunnen uitoefenen. Buiten de steden, in de dessa's, had men van die AAA-beweging trouwens niet zoveel gemerkt en in de steden was bij velen van de politiek bewuste Indonesiërs een zekere weerzin tegen de beweging ontstaan omdat zij, al deed zij zich als een algemene beweging voor, onder Japans toezicht door voormannen van de Parirtdra werd
geleid. Daar kwam nog bij dat de mate waarin de beweging met haar drie leuzen Japan verheerlijkte, in schril contrast stond met de afkeer van de Japanse dwangmaatregelen die bezig was te ontstaan. De Japanner Mijosji, lid van de staf van kapitein-ter-zee Maeda, schreef later dat de AAA-beweging de bedoeling had gehad, 'aan het volk op Java een organisatie te schenken die het mogelijk zou maken, hen tot medewerking te brengen en bij te dragen tot een van boven af geleide unificatie' 1, maar al in de tweede helft van '42 werd duidelijk dat die beweging niet recht van de grond kwam. Zij werd, nadat voorzitter Samsoeddin op vermoeden van malversaties was gearresteerd, op 13 oktober ontbonden.
XCDat was een tegenslag voor generaal Imamoera - een tegenslag welke zijn positie niet ten goede kwam.
XCUit het voorafgaande is gebleken dat het Japanse militaire bestuur op Java in het eerste halfjaar van de bezetting op tal van terreinen drastisch ingreep. Drastischer dan Imamoera persoonlijk wenste? Het is mogelijk. Een feit is intussen dat de Japanse militaire besturen in de Buitengewesten op sommige terreinen maatregelen namen die het bestuur op Java toen nog naliet: zo werden de Nederlanders in de Buitengewesten geïnterneerd in een periode waarin zij op Java nog vrij rondliepen, en vrij niet alleen maar volgens menige Japanner ook met tentoonspreiden van een gedrag dat getuigde van hun vertrouwen dat de Japanners spoedig uit de archipel zouden worden verdreven. Dat wekte de ontevredenheid van een aantal Japanse bestuursambtenaren op. Ontevreden werden ook verscheidene vertegenwoordigers van grote Japanse concerns aan wie op Malakka en Sumatra de vrije hand was gelaten maar die op Java constateerden dat op economisch gebied vooraanstaande Europeanen in hun posities werden gehandhaafd.
XCDe klachten drongen tot Tokio door en daar werd in april besloten, drie adviseurs aan het Japanse militaire bestuur op Java toe te voegen: graaf Hideo Kodama, oud-minister van binnenlandse zaken, Kioejiro Hajasji, oud-ambassadeur in Brazilië, en Kenitsjiro Kitajama, oudonderminister van koloniën. Uit Tokio kregen zij de instructie mee dat
XC1 Aangehaald in Japanese Military Administration
Imamoera er, conform de inzichten van de opperbevelhebber van de Nanjo-Iegergroep, generaal Teraoetsji, toe gebracht moest worden, steviger in te grijpen teneinde, zo werd vertrouwd, meer respect te wekken voor Japan. Op de avond van hun aankomst zeiden de drie adviseurs Imamoera onverbloemd dat hij zich, vooralook door de klachten uit Japanse zakenkringen, in Singapore en Tokio een slechte naam had verworven - Imamoera antwoordde dat de adviseurs er goed aan zouden doen, eerst een rondreis over Java te maken waar zij, zo hoopte hij, zouden constateren dat overal rust en orde heersten, dat er van een anti-Japanse gezindheid onder de inheemsen niets te merken viel en dat het economisch herstel goed vorderde. Terwijl die drie aan hun rondreis bezig waren (hun conclusie was dat Imamoera het beleid dat hij zelf voor gematigd hield, diende voort te zetten), arriveerde uit Tokio de chef van de Japanse legerstaf, generaal Hajima Soegijama, spoedig gevolgd door twee andere hoge Japanse militairen: generaal Akira Moeto, hoofd van de afdeling militaire besturen van het departement van oorlog, en generaal-majoor Kiodji Tominaga, hoofd van de afdeling personeel van hetzelfde departement. Deze drie generaals herhaalden de boodschap waarmee de drie eerder genoemde adviseurs aangekomen waren, en in tegenstelling tot die adviseurs bleven zij, na enkele plaatsen op Java bezocht te hebben, bij hun kritische opvatting, hetgeen in Batavia leidde tot een heftig gesprek tussen Imamoera enerzijds en Moeto en Tominaga anderzijds. Deze laatsten, aldus Imamoera, 'excited themselves, growing red in thefaces."
XCIn juni kwam Teraoetsji op inspectie. Hij toonde zich tevreden en Imamoera vernam van een van Teraoetsji's stafofficieren dat de opperbevelhebber in tegenstelling tot zijn verwachtingen tot de conclusie was gekomen dat Imamoera's beleid navolging verdiende.
XCEen maand later, in juli, geraakte Imamoera in Singapore op een conferentie van de bevelhebbers van alle Japanse legers in de Nanjo in conflict met enkelen van deze bevelhebbers en van Teraoetsji's stafofficieren die het er niet mee eens bleken te zijn dat op Java het lager onderwijs was hervat (gevreesd werd dat dit de nationalisten in de kaart zou spelen) en die bovendien de aardolieprijs op Java wilden verhogen, hetgeen, aldus Imamoera, grote ontevredenheid zou wekken. Volgens Imamoera werd hij door Teraoetsji op beide punten in het gelijk gesteld - men kan zich voorstellen dat hem dat door zijn critici niet in dank
'Imamoera: lIl, p. 129.
werd afgenomen. Trouwens, Imamoera had inmiddels, ondanks het afwijzend advies van Teraoetsji's staf, doorgezet dat Soekarno zich van Sumatra naar Java zou mogen begeven; wij komen er op terug.
XCIn oktober kreeg Imamoera bevel, zijn chef-staf (die tegelijk dus hoofd was van het militair bestuur op Java), generaal-majoor Okazaki, naar Tokio te sturen. Deze kreeg er te horen dat de situatie op Java veel rustiger was dan in Birma, op Malakka of op de Philippijnen en dat men er accoord mee ging dat Imamoera geen wijziging bracht in zijn beleid.
XCWat wèl gewijzigd werd, was zijn positie.
XCDe Amerikaanse landing op Guadalcanal en enkele andere eilanden in de Salomonsgroep noopte de Japanners van begin augustus '42 af sterke landstrijdkrachten naar dat deel van de Pacific over te brengen. Er werd een nieuwe legergroep gevormd die uit het Zeventiende en het Achttiende Japanse Leger bestond en van die legergroep werd Imamoera tot opperbevelhebber benoemd met Rabaul als standplaats. Het was een promotie. Hij kreeg er bericht van op 9 november en verliet Java enkele dagen later voor overleg in Tokio. Naar de Japanse hoofdstad onderweg deed hij Singapore aan waar hij op Teraoetsji een beroep deed er zorg voor te dragen dat hij op Java zou worden opgevolgd door iemand die in zijn geest zou voortwerken. Teraoetsji zegde hem dat toe, maar die toezegging had onvoldoende effect. Wat zich ten aanzien van Imamoera's vervanging in Tokio heeft afgespeeld, weten wij niet - vaststaat dat hij opgevolgd werd door een generaal die bekend stond als aanhanger van 'de harde lijn': luitenant-generaal Koemakisji Harada.' Deze, geboren in 1888, had in 1930 Europa bezocht en was van '34 af werkzaam geweest in China, eerst als stafofficier van het Kwantoeng-Ieger, vervolgens als militair adviseur bij de Nanking-regering, tenslotte als opperbevelhebber van een legergroep. Tot eind april '45, bijna twee-en-een-half jaar lang dus, zou hij bevelhebber van het Zestiende Leger en opperbevelhebber op Java en Madoera blijven. Als hoofd van het militair bestuur op Java handhaafde hij Imamoera's chef-staf, generaal Okazaki, maar deze werd in november '43 door een andere opperofficier vervangen, generaalmajoor Moitsjiri Jamamoto.
XC1 Niet te verwarren met de sous-chef van de staf van het Zestiende Leger, generaalmajoor ]osjikazoe
Al voordat Imamoera van Java was verdwenen, was zijn Zestiende Leger drastisch gekortwiekt.
XCTot dat leger hadden aanvankelijk drie infanterie-divisies behoord: de j Sste, de zde en de 48ste. De j Sste was hoofdzakelijk ingezet op Sumatra en was daar in maart aan Imamoera's opperbevelonttrokken en toegevoegd aan het Vijf-en-twintigste Leger. Van de zde divisie die West-Java had veroverd, waren in april enkele delen naar China overgebracht en werden eind '42 de overige ingezet op Guadalcanal. Ook de 48ste divisie was toen al van Java verdwenen: zij was in augustus verplaatst naarTimor om daar een einde te maken aan de guerrilla van Australische en Nederlands-Indische troepen. Op Java waren inmiddels nieuwe Japanse infanterie-eenheden gearriveerd, minder ervaren troepen evenwel, kwalitatief niet te vergelijken met de infanterie-divisies die overgeplaatst waren. In totaal bevond zich eind '42 op Java een Japanse strijdmacht van slechts elfduizend militairen, hoofdzakelijk gegroepeerd in negen bataljons: vier op West-, één op Midden-, vier op Oost-Java. Die elfduizend zouden er in '43 dertienduizend worden maar ook dat was een geringe strijdmacht - haar waarde werd bovendien aangetast door het feit dat alle troepenofficieren, na eenjaar op Java dienst te hebben gedaan, naar elders werden verplaatst. Behalve land-, had het Japanse leger ook luchtstrijdkrachten op Java met een militair personeel van tienduizend man. Het aantal toestellen (in '45 ca. 400, maar wij weten niet hoeveel daarvan konden vliegen) was gering. Een en ander betekende dat de verdediging van Java gebaseerd was op de Japanse superioriteit ter zee: zolang de Japanse slagvloot de Amerikanen en Britten op afstand kon houden, zouden er voor de Japanners op Java geen acute gevaren ontstaan.
XCAl vóór zijn vertrek was Imamoera, bezorgd wegens de drastische reductie van zijn troepen, tot de conclusie gekomen dat het voorkomen van onrust nieuwe maatregelen vergde. Van de inheemsen verwachtte hij die onrust niet, evenmin van de Chinezen wier vermogenden het Japanse bewind financiële steun hadden gegeven, maar ten aanzien van de Nederlanders en de Indische Nederlanders lag de zaak anders. Hem was gerapporteerd dat van die groepen uit getracht werd met geheime zenders in verbinding te treden met Australië en dat talrijke Nederlanders en Indische Nederlanders ervan overtuigd waren dat de Geallieerden spoedig op Java zouden landen. Er deden in hun kringen geruchten daaromtrent de ronde die hier en daar tot de inheemsen en de Chinezen doordrongen. Daar kwam nog bij dat velen van die Nederlanders en Indische Nederlanders in behoeftige omstandigheden waren komen te
tergrond kwam hij, lettend op het feit dat o.m. in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de burgers van vijandelijke nationaliteit geïnterneerd waren, midden '42 tot de conclusie dat althans de meeste Nederlandse burgers geïsoleerd moesten worden (niet de Indische Nederlanders die hij op grond van hun gemengde afkomst als 'mede-Aziaten' zag en die hij als uitvloeisel daarvan in de AAA-actie had laten betrekken) en dat aan de werkloze Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen werk moest worden verschaft: voor hen werd bij de zuid-oostpunt van Java een eerste gebied gereserveerd waar zij de landbouw moesten gaan beoefenen en waarheen, zo vertrouwde Imamoera, in een later stadium ook hun gezinnen zouden kunnen vertrekken - wij komen er op terug.
XCWerd dit alles voldoende geacht? Neen.
XCHarada was van mening dat tot elke prijs voorkomen moest worden dat de Geallieerden er weet van kregen dat er op Java maar heel weinig troepen gelegerd waren: spionage moest dus met alle middelen worden tegengegaan. Een van de eerste maatregelen welke hij liet nemen, was dat het verhuizen en het maken van reizen werden bemoeilijkt. Begin februari '43 bepaalde een Japanse verordening dat voor elke verhuizing van de ene gemeente naar de andere of van het ene onderdistrict naar het andere een schriftelijke politievergunning nodig was; zulk een vergunning was toen al nodig indien men een reis wilde ondernemen van de ene residentie naar de andere. Voorts werd iedere hoteleigenaar of huisbewoner verplicht, aangifte te doen bij de politie wanneer hij een vreemdeling logeergelegenheid bood. In enkele streken op Java werd nader bepaald dat die aangifte gedaan moest worden binnen drie uur, dat conducteurs en controleurs van de spoor- en tramwegen, van de autobussen en van de veerdiensten er op moesten toezien dat vreemdelingen onder de passagiers, personen dus die vaak al door hun huidskleur opvielen, in het bezit waren van de voor hen geldende persoonsbewijzen welke medio '42 waren ingevoerd (ontbraken die persoonsbewijzen, dan moesten de betrokkenen naar het dichtstbijzijnde politiebureau worden gebracht) en dat in de stedelijke gebieden elk inheems, Chinees of Arabisch gezinshoofd twee keer per maand van middernacht tot zeven uur 's ochtends wachtdiensten moest verrichten - de dessa's kenden dergelijke wachtdiensten van oudsher.'van militair belang alsook in streken die van militair belang geacht werden, een bijzondere vergunning van de Japanse opperbevelhebber nodig
1 In hetzelfde vlak lag een enkele maanden later, in juni '43, afgekondigde verorde ning welke inhield dat men voor het verblijf in alle havens en bij andere objecten
XCGezien de zwakte van de op Java gelegerde infanterie-eenheden besloot Harada ongehuwde inheemse jongemannen van vijftien tot twi ntig jaar te laten registreren voor het volgen, tweeof driemaal per week, van militaire oefeningen, en voorts voor ongeoefende inheemsen de gelegenheid open te stellen, hulpsoldaar. heilto, te worden in bet Japanse leger; in januari '43 liet hij bekendmaken dat jongemannen van zeventien tot vijf-en-twintig jaar zich daartoe onmiddellijk konden aanmelden en op I februari dat inheemsen van twintig tot veertig jaar die luchtafweergeschut gehanteerd hadden of anderszins bij de luchtbescherming betrokken waren geweest, hetzelfde konden doen. Maar er was nog een ander probleem: hoe konden de inheemsen er in het algemeen toe gebracht worden, meer steun te verlenen aan het Japanse beleid? De AAA-actie was verlopen - de voormannen van de Pariudra waren er niet in geslaagd, bij de brede rnassa enig enthousiasme te wekken voor de Japanse zaak. Vandaar dat aan Japanse zijde de conclusie werd bereikt dat het aanbeveling verdiende, een beroep te doen op de enige Indonesische politicus die in de jaren '20 en '30 had aangetoond een charismatische invloed te hebben op tal van inheemsen: Soekarno.
XCDe bedoeling van de AAA-beweging was geweest, zo had Maeda's medewerker Mijosji het uitgedrukt, 'aan het volk op Java een organisatie te schenken die het mogelijk zou maken, hen tot medewerking te bewegen en bij te dragen tot' (wij cursiveren) 'een van boven af opgelegde unificatie.' Inderdaad, die unificatie was het welke het Japanse militaire bestuur op Java tot stand wilde brengen, precies zoals zij van het begin van de jaren '30 af in Japan zelf was bevorderd en in '40 vorm had gekregen, o.m. doordat toen alle politieke partijen waren opgegaan in de Taisei jokoesankai, het Verbond ter ondersteuning van het keizerlij k bewind. In Japan was die unificatie bevorderd door het feit dat er, de resten van de oorspronkelijke bewoners der Japanse eilanden, de Ainoe's, uitgezonderd, slechts één volk woonde, maar in verscheidene landen in de NanJo lagen de verhoudingen anders: er woonden verschillende volkeren of volksgroepen die elk een eigen taal spraken en tussen welke in de loop van de geschiedenis tal van tegenstellingen waren ontstaan. Java kende het onderscheid tussen Soendanezen, Javanen en Madoerezen. Zij waren bijna allen Islamieten (op Java waren evenwel ca. zestigduizend inheemsen tot het Christendom bekeerd) maar dat waren zij niet allen met dezelfde intensiteit. Bij velen speelde de Islam geen overheersende rol in hun gedachten- en gevoelsleven, anderen daarentegen meenden dat de gehele staat op Islamietische grondslag moest worden opgebouwd. Die overtuigd-Islamieten hadden in '37 de Hoge Islamietische Raad van Indonesië, de Madjilisoel Islami! a'laa Indonesia, oftewel de Miai, gevormd maar dat had niet betekend dat een tegenstelling als tussen de in '12 opgerichte modernistische Mohammadijah en de in '26 opgerichte contra-organisatie, de traditionalistische Nahdat' al Oelama ('Opgang der Godgeleerden'), verdwenen was.
XCDan waren er op Java de over het algemeen streng-Islamietische Arabieren, een kleine minderheid, die wellicht een dertigduizend zielen telde, en, niet te vergeten, de Chinezen, een veel grotere groep, die ruim vierhonderdduizend Indische en tweehonderdduizend 'recente' Chinezen omvatte en van wie vooral de Indische Chinezen, die een apart soort Maleis spraken, een belangrijke rol speelden in het economisch leven;
zij bezaten enkele eigen, in hun Maleis uitkomende dagbladen (er verschenen er ook in het Chinees) en hadden een eigen schoolwezen kunnen opbouwen (dat hadden ook de Arabieren gedaan) - bij veel Chinezen, hoezeer zij zich ook als Nederlandse onderdanen beschouwden, was sprake van een zekere verbondenheid met Nationalistisch China en van een daarmee corresponderende anti-Japanse gezindheid.' Vermelding verdient nog dat binnen die Indisch-Chinese alsook binnen de Arabische minderheid in de jaren '30 kleine groeperingen waren ontstaan die een volledig opgaan in een Indonesisch Indië nastreefden: resp. de Partij van Indonesische Chinezen, de Partai Tionghoa Indonesia, oftewel de PTT, en het Verbond van Indonesische Arabieren, de Persatoean Arab Indonesia, oftewel de PAL
XCVoordat wij nu het naar voren komen van Soekarno beschrijven, lijkt het ons nuttig, het beleid weer te geven dat het Japanse militaire bestuur op Java ging voeren met betrekking tot de kleine Arabische en de grote Chinese minderheid alsmede tot de inheemse Christenen en, wat belangrijker was, de Islamietische groeperingen. In verscheidene gevallen zullen wij daarbij de tijdsgrens welke wij ten aanzien van de Japanse bemoeienissen met Soekarno en de zijnen willen aanhouden: het einde van het eerste bezettingsjaar, overschrijden.
XCStammende uit het land waar de profeet Mohammed zijn leer had verkondigd, hadden de Arabieren in Indië bij veel inheemsen een zeker gezag. De taal waarin in de meeste moskeeën en elders in Islamietische godsdienstige bijeenkomsten de gebeden werden gezegd, was het Arabisch, de taal van de Koran. De meeste Islamietische voorgangers en dorpswetsgeleerden hadden geen Europees onderwijs gevolgd en gebruikten derhalve voor hun schrijven in het Maleis of een andere inheemse taal het Arabische schrift en dat schrift werd uiteraard ook op de Arabische scholen onderwezen.
1 Volgens een in februari '44 opgesteld Japans rapport zouden de Chinezen van Java tot begin '42 ruim f27 mln geschonken hebben aan Tsjiang Kai-sjeks legers en aan die legers ook op andere wijzen steun hebben verleend Q.m. door zestien artsen (het waren er in werkelijkheid drie geweest de overigen waren hulpkrachten) naar Tsjoengking te zenden.
XCEen en ander werd door de Japanners aanvankelijk met enig wantrouwen gadegeslagen: hun was het niet welkom dat zich op Java een Arabische minderheid bevond die grote invloed leek te hebben op vele inheemsen. Het gevolg was dat zij enerzijds de educatieve basis van die minderheid gingen aantasten en anderzijds op haar een beroep deden, zich bij de AAA-beweging aan te sluiten. Wat het eerste betreft: toen op Java de lagere scholen op 29 april '42 heropend werden, bleven behalve de Europese ook de Arabische (en de Chinese) dicht en de eerste van de Arabische kregen pas zes maanden later verlofhet onderwijs te hervatten. Wat het tweede aangaat: op aandrang van het militair bestuur werd door de Arabieren een Arabische Handelsvereniging opgericht, de Perkoem poe/an Dagang Bangsa Arab, welke zich eind mei bij de AAA-beweging aansloot. Desondanks werden in die tijd de Arabieren, die onder het Nederlands gouvernement tot de groep der Vreemde Oosterlingen hadden behoord, door het Japans militair bestuur als vreemdelingen beschouwd en behandeld: zij moesten zich, evenals de Europeanen en alle Chinezen, de Indische incluis, het persoonsbewijs aanschaffen dat voor de inheemsen niet was voorgeschreven. Daaraan voegen wij nog toe dat enkele vooraanstaande Arabieren (wij weten niet hoevelen) die steeds nauw met het Nederlands-Indisch gouvernement hadden samengewerkt, door de Japanners geïnterneerd werden.
XCOver de verdere lotgevallen van de Arabische minderheid op Java hebben wij geen gegevens, behoudens dan dat het militair bestuur in juli ,44, toen Japan er aanzienlijk slechter was voor komen te staan, bekend maakte dat de Arabieren voortaan precies als de Indonesiërs behandeld zouden worden: zij golden niet langer als vreemdelingen, waren vrijgesteld van de plicht tot registratie en het in het bezit hebben van een persoonsbewijs en behoefden, zoals eind '43 al voor de inheemsen en de Chinezen was bepaald, geen reispassen en verhuisvergunningen meer aan te vragen. Voor deze wijziging in het Japanse beleid werd als motief opgegeven dat de Arabieren zich voordien boven de Indonesiërs verheven hadden geacht en talrijke moeilijkheden hadden veroorzaakt - al die problemen heetten nu verdwenen. Tekenend was het voor de wijziging in het Japanse beleid dat tezelfder tijd vergunning werd verleend om in een nieuw Islamietisch tijdschrift dat op Java begon te verschijnen, weer het Arabisch schrift te gebruiken.
het hier volgende het verschil tussen Indische en 'recente' Chinezen verwaarlozen) een kleine groepering naar voren gekomen die zich niet met de Chinees-Nationalistische regering te Tsjoengking maar met het Nanking-bewind verbonden voelde en dus aan japans zijde stond, en die groepering had met japanse steun te Batavia een eigen dagblad kunnen uitgeven, de Hang Po. Alle overige Chinese dagbladen werden, evenals alle Chinese periodieken, door het japanse militaire bestuur verboden, alleen de Hang Po mocht onder japanse controle blijven verschijnen. Spoedig greep het militair bestuur in tegen de leidende figuren in Chinese kring die voordien Tsjiang Kai-sjek hadden gesteund of nauw met het Nederlands-Indisch gouvernement hadden samengewerkt. In Batavia werden op 20 maart de Z.g. majoor der Chinezen en enkele andere vooraanstaande Chinezen gearresteerd en zes dagen later gaf het hoofd van het militair bestuur, generaal Okazaki, de lagere militaire bestuursinstanties opdracht, lijsten van Chinezen op te stellen die verdacht werden van een anti-japanse gezindheid. Het verder ingrijpen liet Okazaki spoedig over aan het hoofd van een Bureau Chinese Zaken dat onderdeel werd van zijn staf, en dat hoofd liet eind april' 42 in een van de gevangenissen te Batavia meer dan honderdveertig Chinezen opsluiten, onder wie de hoofdredacteuren van alle niet pro-japanse Chinese dagbladen, het Volksraadslid H. H. Kan en de advocaat mr. Phoa Liong Gie (Phoa was zijn familienaam) die zich in '34 met een aantal Chinese jongeren had losgemaakt van Kans partij, de Chung HUJaHui, het Chinees Verbond in Nederlands-Indië, dat geheel door vermogende Chinezen ('de Packard-groep') werd gedomineerd. Van alle arrestanten werd het vermogen in beslag genomen.
XCSpoedig vonden ook elders op java arrestaties van Chinezen plaats, eveneens gevolgd door confiscatie van hun vermogens.