De economie als geheel had twee zwakke punten gekend. Ten eerste
Copra
Cultuurondernemingen
Economie (in Ned.-Indië)
Koffiecultures
Kredietwezen, IId
waren er maar weinig moderne industriële bedrijven geweest, hetgeen had samengehangen met het algemene Nederlandse beleid dat de industrie in het moederland wilde bevorderen, èn met het feit dat Indië geen rijke ijzerertslagen bezat en dat de steenkool die er gedolven werd, van matige kwaliteit was, vooral op Java - in die moderne bedrijven hadden in '39 slechts ca. dertigduizend inheemse arbeiders gewerkt (tegen ca. twee miljoen die werkzaam waren geweest in wat 'de kleine nijverheid'
heette: batikkerijen. blik- en koperslagers, timmerlieden, enz.). In de tweede plaats was Java overbevolkt geraakt: door de betere medische zorg was met name in de twintigste eeuw de bevolking van dit volkrijkste eiland sneller gegroeid dan de werkgelegenheid - het gouvernement was er in de jaren '30 toe overgegaan, de emigratie van Javanen naar de Buitengewesten te bevorderen, t.w. naar Sumatra, Borneo en Celebes. Eind '40 hadden zich in totaal meer dan tweehonderdduizend van die transmigranten in de Buitengewesten bevonden en het plan was geweest (het kon door de oorlogsomstandigheden niet worden uitgevoerd) om in '41 nog eens vijf-en-zestigduizend te doen vertrekken. 'Niet gering, dat aantal!'
, schreven wij in ons vorige deel. 'Maar in datzelfde jaar '
41 zou, naar werd aangenomen, de bevolking van Java op zijn minst met zeshonderdvijftigduizend zielen toenemen', het tienvoud dus.