Het eerste tweetal zwierf een maand in het oerwoud rond, vond maar weinig steun bij de Thais, werd door een dorpshoofd aan de Japanners uitgeleverd, naar Rintin gevoerd, en daar na drie dagen doodgeschoten. De andere twee beschikten over kaarten van Birma en Thailand, extra kleding, vrij veel voedsel, geld en zelfs een vuurwapen - zij hadden hun poging dus goed voorbereid. In de eerste nacht van hun vlucht stieten zij evenwel op een Japanse patrouille. Zij moesten al hun bezittingen wegwerpen. Een verdween spoorloos. De ander verborg zich in de buurt van Rintin, sloop elke avond het kamp binnen en kreeg daar dan hulp van een vriend. Na enkele weken trok hij naar een groter kamp waar zich zijn kapitein bevond; daar kon hij blijven, maar bij elk appèl moest hij zich in het oerwoud terugtrekken aangezien hij buiten de sterkte viel. Dat ging goed, totdat bleek dat het betrokken kamp zou worden ontruimd. De kapitein vroeg ds. Hamel om raad. Deze adviseerde, op een nacht een van diegenen die in de ziekenbarak overleden waren, in stilte te begraven, 'desnoods onder een andere dode'
, en de vluchteling de plaats van de overledene te laten innemen. 'De kapitein'
, aldus ds. Hamel,