De van Java afkomstige leden van de Special Party hadden in zoverre geluk gehad dat het eerste gedeelte van hun transport naar Formosa (het transport Priok-Singapore) aan boord van een vervuild, overvol en langzaam schip slechts enkele dagen duurde en dat het tweede en het derde gedeelte (de trajecten Singapore-Japan en Japan-Formosa) in een modern schip werden afgelegd. Bovendien vonden die transporten plaats in een fase waarin de Amerikaanse onderzeeboten slechts ineffectieve torpedo's bezaten en de overige Geallieerde zeestrijdkrachten alsmede de Geallieerde luchtstrijdkrachten ver van de zeegebieden opereerden waarin de meeste Japanse schepen voeren. Later werd dit anders. De Japanners kregen zulk een tekort aan scheepsruimte dat zowel hun eigen troepenJ.'43 af met hun betere torpedo'
s talrijke schepen die krijgsgevangenen aan boord hadden, en de overige Geallieerde zeekrachten alsmede de luchtstrijdkrachten konden ook in en boven de wateren van de Nanjo gaan opereren.
Zoals in hoofdstuk I uiteengezet, kenden de Geallieerde staven de routes van de Japanse convooien: zij wisten precies waar en wanneer bepaalde Japanse transportschepen zich om twaalf uur 's middags op elke dag van hun vaarperiode dienden te bevinden, maar dat er aan boord van die schepen soms duizenden Geallieerde krijgsgevangenen meevoeren, was hun onbekend. Wij herinneren er voorts aan dat de Geallieerde regeringen over het algemeen nauwelijks iets wisten van de omstandigheden waarin de Geallieerde krijgsgevangenen vervoerd werden en moesten zwoegen in het Nanjo-gebied waar Japan geen enkele vorm van inspectie door buitenlanders toestond, en dat zij daarvan pas een eerste beeld kregen in september '44, toen ter hoogte van Formosa een aantal krijgsgevangenen van de Birma-spoorweg uit zee werd opgepikt.
Dit heeft er allemaal toe geleid dat de meeste scheepstransporten voor de krijgsgevangenen een verschrikking werden (er zijn ook minder slechte transporten geweest) en dat velen, volgens de Japanse gegevens bijna elfduizend, tijdens die transporten zijn verdronken. Dat deze bij vrijwel allen met angst gepaard gingen, spreekt vanzelf. De krijgsgevangenen beseften dat hun schip heel wel doelwit kon worden van een Geallieerde aanval - velen wisten bovendien bij geruchte dat Japanse schepen tot zinken waren gebracht; dat zij groot gevaar zouden lopen wanneer hun schip door een torpedo of door bommen zou worden getroffen, was hun duidelijk. Die angst moesten zij doorstaan in omstandigheden die op zichzelf al een beproeving vormden: zij waren opeengepakt in smerige ruimen van meestallangzame schepen - ruimen waarin men soms niet eens rechtop kon staan, die slecht verlicht waren en nauwelijks geventileerd en waarin het ondragelijk warm en benauwd kon worden (er hebben zich verstikkingsgevallen voorgedaan); zij leden honger en, erger nog, dorst; zij vervuilden en er waren nooit voldoende gelegenheden om de behoeften te doen; velen waren bij tijd en wijle zeeziek; brak aan boord van zulk een schip dysenterie uit, dan kon de infectie zich spoedig verspreiden, kwam in de betrokken ruimen een verpestende stank te hangen en waren sterfgevallen niet zeldzaam. Daarbij bedenke men dat in '42, toen de Japanse schepen nog niet in convooi voeren, een zeereis naar Japan (er zijn in totaal minstens 40 scheepstransporten van krijgsgevangenen naar Japan geweest, waarvan minstens 28'43 kon zulk een reis al drie tot vier weken duren en in '
44, toen de Japanse schepen dicht onder de kust van Frans-lndo-China en China bleven, twee tot drie maanden. Menigmaal gaven de kampoudsten aan boord van de transportschepen zich moeite voor een betere behandeling van hun medegevangenen. Succes hadden zij niet. De verantwoordelijke Japanse scheeps- en andere officieren plachten met lagere Japanse militairen al geen enkele eonsideratie te hebben, laat staan met krijgsgevangenen. Kapitein Meys die op 16 oktober '42 Priok verliet met het transport van bijna zevenhonderd krijgsgevangenen naar Japan, werd op 27 oktober in Singapore met die bijna zevenhonderd (en ca. zevenhonderd andere krijgsgevangenen) aan boord gebracht van een Japans schip waar die ca. veertienhonderd mannen gelegerd werden op het tussendek en, bovenop bauxiet, in de twee achterste ruimen. Een week na vertrek brak een dysenterie-epidemie uit. Het schip deed Saigon aan. Daar en in nog een tweede haven verzocht Meys de Japanse officier die het transport begeleidde, diegenen die het ernstigst ziek waren, in een hospitaal te doen opnemen - 'het motief dat de patiënten anders zouden sterven, werd', aldus Meys, 'beantwoord met: 'I am sorry, but let them die." 1 Dit ene transport deed meer dan dertig van de van Java afkomstige krijgsgevangenen bezwijken. Meys kwam met de zijnen na een maand varen in Japan aan. Enkele weken later arriveerde er een schip waarop tachtig van de ca. duizend krijgsgevangenen bezweken waren, terwijl nog meer dan tweehonderd aan de wal stierven. Dit gebeuren leidde er toe dat de militaire autoriteiten te Tokio een order uitvaardigden van de volgende inhoud: 'Voorkomen moet worden dat een te groot percentage van de krijgsgevangenen tijdens het transport overlijdt; meer dan IS procent is niet te verantwoorden.'?
Enkele scheepstransporten willen wij beschrijven wanneer wij de ervaringen van de desbetreffende groepen krijgsgevangenen weergeven, maar andere transporten verdienen hier reeds vermelding en dan in de eersteJ. c.
Het meeste weten wij van het transport dat op 15 oktober '42 Priok verliet met ca. zeventienhonderd gevangenen, onder wie Wim Kan. Deze groep werd in Priok door met stokken gewapende Japanners stinkende ruimen ingeranseld. 'Hier heerst'
, schreef Wim Kan, 'een temperatuur van ver over de honderd graden en voortdurend vallen er dan ook mensen flauw.'
1 Er waren, toen het schip Singapore aandeed, al meer dan honderd dysenterie-patiënten (zestig ernstige mochten van boord gaan); bovendien had zich een rode hond-epidemie voorgedaan. Van Singapore ging het in zigzag-koers naar Penang. Daar bleef het schip negen dagen liggen.' '
Het leven', aldus een Nederlandse marine-officier,
'in de bloedhete ruimen van het stilliggende, zongeblakerde schip is gedurende al deze ... schijnbaar eindeloze dagen een onbeschrijfelijke hel. Driekwart liter drinkwater slechts wordt er per etmaal verstrekt, terwijl elke druppel vocht uit ons lichaam transpireert. De dikke korsten rode hond, waarmede wij zijn overdekt, scheuren en barsten open. Maar omdat onze eigen lichaamsstank ondragelijk is en wij daarvoor niet kunnen weglopen, laten sommigen (zoals ikzelf) zich aan dek met zeewater afspuiten, niettegenstaande de marteling der inwerking van het zoute water op onze open wonden."
Pas drie weken na het vertrek uit Priok werd Rangoon bereikt. Kan: 'Meer dan de helft van de krijgsgevangenen lijdt aan dysenteric."
Er waren acht doden. De overlevenden werden, alvorens aan het werk te worden gezet, in de gevangenis van Rangoon opgesloten. Het verblijf daar duurde twee-en-een-halve maand. Toen het vertrek naar het tracé van de Birma-spoorweg plaatsvond, waren van de ca. zestienhonderddertig krijgsgevangenen die Singapore hadden verlaten, omstreeks tweehonderdvijf-en-twintig bezweken: bijna één op de zeven.
Een tweede transport naar Birma met ca. duizend krijgsgevangenen, allen Nederlanders en Indische Nederlanders, vond plaats met een schip dat, nadat het Penang was gepasseerd, op volle zee een voltreffer kreeg
doch niet verslagen. Verdere verrichtingen der Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog (I967), p. I54. 4 Wim Kan en Carry Vonk: Honderd dagen uit en thuis, p.'Na de eerste ontploffingen'
(er waren eerst enkele near-misses geweest) 'ontstond'
, aldus later de kampoudste van dit transport, 'een tumult. Ik trachtte de gevangenen te kalmeren en raadde aan, de reddingsgordels' (bijna ieder had er een ontvangen) 'aan te doen. De japanse bewakingstroepen waren hun verstand kwijt. Zij trachtten een uitweg naar boven te krijgen door de krijgsgevangenen van de' (loodrechte en smalle) 'trappen te slaan en links en rechts te slaan en te trappen.'
1 Het schip zonk na ca. twintig minuten. De meeste Knil-krijgsgevangenen werden gered door een ander japans schip met krijgsgevangenen dat zich in de nabijheid bevond, maar ca. dertig werden vermist en elf overleden voordat dat tweede schip de haven van Moelmein binnenliep. Zieken en gewonden mochten daar niet in het aanwezige missiehospitaal opgenomen worden - alle geredden kwamen in de gevangenis terecht, sommigen die bij de scheepsramp alles verloren hadden, met niet meer dan een broekje aan 'en als ze dit wilden reinigen, moesten ze naakt wachten."
De twee trarisporten waarbij aan Nederlandse kant de meeste slachtoffers vielen, vonden beide in september '44 plaats: het transport van de '[oenio Maroe' die, van Priok op weg naar Padang (vandaar zouden de gevangenen bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorweg worden ingezet), op 18 september onder de kust van Sumatra door een Britse onderzeeboot tot zinken werd gebracht, en dat van de 'Hokoekoe Maroe, die, op weg naar japan, op 21 en 23 september bij Manila werd aangevallen door Amerikaanse bommenwerpers.
De ']oenio Maroe' had, toen zij op 16 september '44 Priok verliet, ca. twee-en-veertighonderd romoesja's, onder wie jongens van twaalf en dertienjaar, en ca. drie-en-twintighonderd krijgsgevangenen aan boord: bijna vijfhonderd Ambonnezen en Menadonezen (Knil-militairen, onder hen een aantal gepensioneerden, die allen geweigerd hadden, heiho te worden) en ruim achttienhonderd anderen: een klein aantal Britten, Australiërs en Amerikanen, veruit de meesten Nederlanders en Indische
'ouden van dagen en gebrekkigen in de gelederen strompelen, zieken werden op baren meegedragen.'
2 Het schip had voor zijn bemanning en ruim zesduizendvijfhonderd andere opvarenden geen reddingsmiddelen van betekenis aan boord: twee oude sloepen hingen in de davits en op dek lagen vlotten van houten raamwerk, maar geen van de romoesja's of krijgsgevangenen had een reddingsgordelde Japanners daarentegen droegen allen een zwemvest. Een Japans vliegtuig begeleidde het schip: het diende Geallieerde duikboten op afstand te houden.
Twee dagen na het vertrek, 18 september dus, in de namiddag, was dat vliegtuig verdwenen en ter hoogte van Benkoelen, ca. 20 km uit de kust, werd de 'joenio Maroe' even voor half zes (Japanse tijd! het werd pas na half acht donker) door twee torpedo's getroffen, waarvan een in een van de ruimen talrijke slachtoffers maakte.'.
Het schip zonk langzaam en begon toen te hellen. Paniek brak uit, 'eerst in het ruim'
, aldus von Fuchs, 'waar de een de ander met stukken hout en ijzer neersloeg om het eerste boven te kunnen zijn, later ook aan dek."
Daar was spoedig geen Japanner meer te bekennen: zij hadden de twee sloepen gevierd en daarin had een deel van de bemanning en van het bewakingspersoneel een plaats gevonden - andere Japanners, die de reddingsvlotten in zee geworpen hadden, waren die vlotten nagesprongen en trachtten er op te klauteren. Slechts weinigen van de romoesja's konden zwemmen; voorzover zij uit
Eresaluut boven massagraf 4 F. F. E. von Fuchs: 'De torpedoramp van de '[oenio Maroe',
'iedere niet-Japanse drenkeling ... werd met zwaard en bijl geweerd, de halsstarrigen de vingers of de handen afgehouwen of de schedel gekloofd."
Van enkele vlotten af gebeurde hetzelfde. 'JiVhen I was floating around', zo verklaarde in april' 46 een N ederlander, H. A. Angenent,
'L noticed a raft on which there were three European prisoners-oj-war and three Amboynese. Some moments afterwards I saw three japanese guards boarding the raft, assisted by the men on it. The japanese then threw the three Europeans overboard ... and when they tried to climb on the raft again, the japanese chopped off these poor men's hands. One oj them was hit with the axe on his skull.' 3
Van de twee kleine marinevaartuigen die de 'Joenio Maroe' hadden geëscorteerd, een kanonneerboot en een korvet (schepen die in '41 in
in Soerabaja gebouwd, bij de komst der Japanners tot zinken gebracht maar door dezen gelicht waren), nam slechts het korvet op de r8de een aantal drenkelingen aan boord; dit schip voer naar Padang en keerde niet naar de plaats van de ramp terug. De kanonneerboot pikte op de r8de ca.vijftig drenkelingen uit zee, onder wie zich geen enkele Japanner bevond, en voer naar de kust waar de geredden de laatste 500 meter moesten zwemmen. Het reddingswerk hervattend concentreerde dit schip zich op de rede op de Japanners, allereerst op de degenen die zich in de sloepen bevonden. Talrijke vlotten dreven toen nog op zee rond; er zaten drenkelingen op, anderen hielden zich er aan vast, maar van dezen moest de een na de ander door oververmoeidheid of door kramp loslaten. De kanonneerboot voer naar de vlotten waarop zich Japanners bevonden (sommigen dezer hadden vlaggetjes bij zich om mee te zwaaien), maar het vaartuig nam ook ca. driehonderd andere drenkelingen aan boord: voor het ranke schip te veel, vond de commandant. Enige geredden die
'zo uitgeput waren de mannen dat, als ze toch ingeslapenwaren, ze met geen mogelijkheid meer wakker waren te krijgen. En dan waren ze wèg, want de commandant wenste geen 'lijken'
en wie niet wakker was te porren, werd 'overleden'
verklaarden ging dan maar over de reling'
dat gebeurde met drie-en-twintig geredden: achttien romoesja's, vijf krijgsgevangen en.
Behalve aan boord van de twee Japanse schepen kwamen er ook drenkelingen op andere wijze op Sumatra aan land: vlotten met enkele honderden bereikten de kust.
In totaal kwamen van de ca.vierduizendtweehonderd romcesja's slechts ca. tweehonderd aan wal, van de bijna vijfhonderd Ambonnezen en Menadonezen tweehonderdnegentien en van de ruim achttienhonderd andere krijgsgevangenen vierhonderdzestig. De ondergang van de ']oenio Maroe' had dus ca. vijfduizendzeshonderd mensenlevens gevergd; het is de grootste scheepsramp geweest die zich ooit heeft voorgedaan.
Nu de 'Hokoekoe Maroe'.
Dit roestige schip nam op 27 juni '44 in Singapore bijna dertienhonderd Britse en Nederlandse krijgsgevangenen aan boord: overlevenden uit de werkkampen aan de Birma-spoorweg, die naar Singapore waren teruggevoerd en die nu naar Japan moesten worden overgebracht. Voorshands bleef het schip liggen: de machines waren onklaar. In de ruimen brak dysenterie uit. Het was er snikheet. De krijgsgevangenen mochten overdag in groepjes van twintig een half uur aan dek vertoeven; daartoe kreeg elk dus slechts eens in de drie dagen gelegenheid. Pas na drie weken stak de 'Hokoekoe Maroe' van wal. Het schip kwam in tien dagen varen
Het vertrek van het convooi was aan de Amerikaanse Intelligence bekend.
Op 21 september werden de begeleidende oorlogsbodems en de schepen van het convooi door ca. 75 duikbommenwerpers van Halsey's vloot aangevallen. Die toestellen brachten, op twee torpedobootjagers na, het gehele eskorte tot zinken en concentreerden zich toen op de Japanse tankers en vrachtschepen. De 'Hokoekoe Maroe' kreeg twee near misses en twee voltreffers. 'Alles schreeuwde en liep door elkaar als wilden'
, aldus een Nederlandse krijgsgevangene,
'er heerste paniek in de ruimen. De zieken schreeuwden om hulp en de gezonden vochten om zwemvesten. Toen werden wij gemitrailleerd, verschillende jongens werden getroffen en kropen dieper het ruim in ... Na twee minuten zonk het schip in de diepte met nog het grootste deel van onze jongens er in. Wij zwommen naar de vlotten die hier en daar dreven en hielden ons daaraan vast. Herhaaldelijk werden wij in het water gemitrailleerd ... Velen werden getroffen ... Wij probeerden te schreeuwen 'niet schieten'
en met de handen te zwaaien, maar het hielp niets. De vliegers hielden ons voor Jappen, want wij waren even bruin verbrand door de zon.' 1
De ondergang van de 'Hokoekoe Maroe' kostte bijna achthonderd krijgsgevangenen het leven - ca. driehonderdtachtig bereikten de wal, waar zij door de Japanners eerst in een van de op Luzon bestaande krijgsgevangenenkampen en nadien in de gevangenis van Manila werden opgesloten, twaalf anderen (negen Britten, drie Nederlanders), door de Japanse kustwacht niet opgemerkt, sloten zich bij een Philippijnse guerrillagroep aan.
Nog zijn wij er niet.
De ca. driehonderdtachtig krijgsgevangenen die in Manila opgesloten waren, werden samen met ruim twaalfhonderd Amerikaanse krijgsge
'Het afweervuur van het zwaar bewapende schip'
, aldus een sergeant-majoor van het KniP,
'was hevig. Na ongeveer een kwartier kreeg het achterschip een voltreffer ... Enige honderden, als sardines op elkaar gepakt in de laadgangen op dit gedeelte, verloren het leven. Toen enkelen vrijwel hysterisch een poging deden uit het luik te ontsnappen langs de enige ladder en langs alles wat slechts naar buiten leidde, begonnen de Japanse schildwachten door de verstikkende kruitdamp heen naar beneden te schieten. Velen hebben daarbij het leven gelaten.'
Enige tijd later werden de krijgsgevangenen naar de wal gebracht. Van de bijna zestienhonderd hunner waren bijna negenhonderd omgekomen.
Hoeveel Nederlanders bij het transport met de 'Hokoekoe Maroe', resp. de 'Oriohoe Maroe' zijn omgekomen, weten wij niet, maar ter afsluiting van deze paragraaf zij vermeld dat men het totaal-aantal Nederlandse en Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen dat als gevolg van de scheepstransporten het leven verloren heeft, op ca. vierduizend schat: negenhonderd méér dan er omgekomen zijn aan de beruchte Birma-spoorweg.