Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 11b – Nederlands-Indië (2e band)

Alle delen:

1234-14-25-15-26-16-27-17-28-18-29-19-210a-110a-210b-110b-211a-111a-211b-111b-211c12-112-21314-114-2reg

Inhoud

XC

XCJava, eerste periode 637 Special Party 665 Scheepstransporten 673 Birma-spoorweg 682 Pakanbaroe-spoorweg/Palembang 709 Floresj Molukken 714 Java, tweede periode 735

XCJapan 742 Slot 749 Hoofdstuk 9 - Geïnterneerden 753 Buiten Indië 759

XCTwee fasen 762 Algemene aspecten 769 Isolement 811 Enkele bijzonderheden - Buitengewesten 836 Enkele bijzonderheden - Java 842 Hoofdstuk 10 Indische Nederlanders onder druk 867

XCJava - de gelijkschakeling afgewezen 869

XCJava - worsteling tegen de ondergang 886 Stemming 899

505 [PDF]
INHOUD

Hoofdstuk I I De aanloop tot de Republiek 910 Geen 'onafhankelijkheid' 918 'Deelneming aan het bestuur' 927 De teugels aangetrokken 936 Militarisering 952 Koiso's toezegging 979 Anti-Japanse stemming 995 De nationalistische leiders raken geïsoleerd 999 Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' lOll Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' 1025 Uitroeping van de Republiek rojz Slot 1046 Bijlage I Datumlijst maart 1942-augustus 1945 !O58 Bijlage 2 - Afkortingen van de namen van organisaties en instellingen 1064 Lijst van illustraties 1066 Lijst van kaarten 1070 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten 1°71 Register 1074

506 [PDF]

ISBN

507 [PDF]

Hoofdstuk 7: Uitgemergeld Indië

XC

XCWillen wij beschrijven wat in Indië in de drie-en-een-half jaar van de Japanse bezetting op economisch gebied is gebeurd, dan dienen wij uit te gaan van de situatie die er door de Japanners in '42 was aangetroffen en die wij in ons vorige deel beschreven. Er was, zou men kunnen zeggen, een dubbele economie: de inheemse die een traditioneel, de Europese die een modern karakter droeg. De twee sferen waren niet strikt gescheiden, want de Europese was op tal van wijzen de inheemse gaan beïnvloeden. In moderne delfstofbedrijven. in de eerste plaats bij de aardoliewinning, hadden tienduizenden Indonesiërs werk gevonden en dat gold in nog sterker mate voor de grote cultures: suiker, thee, koffie, rubber, tabak, vezels en oliepalmen. Vele honderdduizenden, misschien welomstreeks een miljoen Indonesiërs konden door hun dagelijkse arbeid in de grote Westerse ondernemingen in hun levensonderhoud voorzien - anderen waren er, ook meer dan een miljoen, die bijverdiensten hadden door arbeid in de oogsttijd, bijvoorbeeld op de suiker-, theeen koffieplantages. Daarenboven waren honderdduizenden inheemsen zelf producten gaan voortbrengen die voor de wereldmarkt bestemd waren. De in de Buitengewesten ontstane, op winning van copra gerichte kokospalmcultuur werd bijna uitsluitend door Indonesiërs beoefend, naast de Java-koffie die hoofdzakelijk op Westerse ondernemingen werd geteeld, was in de Buitengewesten een koffiecultuur ontstaan die bijna geheel op inheemse aanplantingen plaatsvond. Rubber, naar de waarde het belangrijkste Indische exportartikel, werd voor de helft voortgebracht in Europese, voor de helft in inheemse rubbertuinen. De basis van deze dubbele economie werd gevormd door een modern verkeerswezen dat vooral in de eerste vier decennia van de twintigste eeuw door of met steun van het Nederlands gouvernement was opgebouwd. Trouwens, dat gouvernement had ook tal van taken ter hand genomen die die traditionele inheemse economie ten goede waren gekomen: grote irrigatiewerken waren aangelegd, tegen erosie werd gewaakt, epidemieën werden bestreden, aan de landbouwvoorlichting was zorg besteed en er was een uitgebreid volkskredietwezen opgebouwd.

XCDe economie als geheel had twee zwakke punten gekend. Ten eerste

509 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

waren er maar weinig moderne industriële bedrijven geweest, hetgeen had samengehangen met het algemene Nederlandse beleid dat de industrie in het moederland wilde bevorderen, èn met het feit dat Indië geen rijke ijzerertslagen bezat en dat de steenkool die er gedolven werd, van matige kwaliteit was, vooral op Java - in die moderne bedrijven hadden in '39 slechts ca. dertigduizend inheemse arbeiders gewerkt (tegen ca. twee miljoen die werkzaam waren geweest in wat 'de kleine nijverheid' heette: batikkerijen. blik- en koperslagers, timmerlieden, enz.). In de tweede plaats was Java overbevolkt geraakt: door de betere medische zorg was met name in de twintigste eeuw de bevolking van dit volkrijkste eiland sneller gegroeid dan de werkgelegenheid - het gouvernement was er in de jaren '30 toe overgegaan, de emigratie van Javanen naar de Buitengewesten te bevorderen, t.w. naar Sumatra, Borneo en Celebes. Eind '40 hadden zich in totaal meer dan tweehonderdduizend van die transmigranten in de Buitengewesten bevonden en het plan was geweest (het kon door de oorlogsomstandigheden niet worden uitgevoerd) om in '41 nog eens vijf-en-zestigduizend te doen vertrekken. 'Niet gering, dat aantal!', schreven wij in ons vorige deel. 'Maar in datzelfde jaar '41 zou, naar werd aangenomen, de bevolking van Java op zijn minst met zeshonderdvijftigduizend zielen toenemen', het tienvoud dus.

XCDe inheemse miljoenenbevolking op Java had voor haar dagelijks voedsel in de eerste plaats rijst nodig gehad. Naar schatting waren de inheemse landbouwers op Java gewoon geweest, 42 % van hun rijstoogst op de inheemse markten, de passars, te verkopen en 20 % te verkopen aan de rijstpellerijen (die hoofdzakelijk eigendom van Chinezen waren) - de rest, 38 %, hadden zij zelf gehouden: voor nieuwe aanplant, voor de voeding van hun eigen gezin en voor de beloning van de oogsters die in de regel IS tot 20% van de oogst als loon hadden ontvangen. Gouvernementsdiensten hadden nauwkeurig in het oog gehouden of er voldoende rijst was aangeplant - dreigden er tekorten, dan was er rijst ingevoerd. In '37, '38 en '39 waren er inderdaad tekorten geweest maar in '40 had Java een, zij het kleine, hoeveelheid rijst naar de Buitengewesten kunnen uitvoeren. De rijstproductie was in dat jaar (de schatting voor '41 is niet bekend) meer dan 8 mln ton geweest, oftewel ca. ISO kg per hoofd van de bevolking. Bij dit cijfer tekenen wij aan dat het gouvernement er van was uitgegaan dat er op Java, wilde men ernstige ondervoeding en a fortiori hongersnood voorkomen, per hoofd van de bevolking minstens 120 kg rijst per jaar ter beschikking moest zijn.

XCAnders dan Brits-Indië onder het Britse bewind had Nederlands-Indië onder het Nederlandse welondervoeding maar geen katastrofale hon

510 [PDF]
DE SITUATIE BIJ DE KOMST DER JAPANNERS

gersnood gekend. Op de dreiging daarvan, door misoogst, was het gouvernement voortdurend bedacht geweest: had zich dat gevaar voorgedaan, dan had het kunnen ingrijpen. In de Buitengewesten waren gebieden die meestal een overschot aan rijst hadden en rijst kon ook gekocht worden op de wereldmarkt', anders gezegd: dat er in Indië vrij verkeer was geweest tussen de eilanden van de archipel en dat Indië ingevoegd was geweest in de wereldeconomie, had betekend dat moeilijkheden van kritieke aard konden worden opgevangen ..

XCDe Japanse bezetting bracht in de geschetste situatie vier wijzigingen teweeg: in de eerste plaats werd Indië uit de Westerse economie gelicht en deel gemaakt van de economie van het Japanse machtsgebied dat onderworpen was aan een Geallieerde blokkade; in de tweede plaats werd de bestuurseenheid van Indië verbroken; in de derde plaats kwam de leiding van de overheid en van het moderne bedrijfsleven bij Japanners te berusten die daar niet voldoende deskundigheid voor bezaten; en in de vierde plaats hielden die Japanners louter de Japanse belangen in het oog - de Indonesische telden in het geheel niet mee.

XCDe eerste wijziging betekende dat er voor de oogst van de suiker-, tabak-, koffie-, thee- en rubberplantages veel minder afzet was. Delen van de betrokken plantages werden gebruikt om er voedsel dan wel voor de Japanners bruikbare grondstoffen aan te planten, van de suikerfabrieken op Java (wij komen er op terug) werden de meeste stilgelegd, op Sumatra werd het aftappen van rubber in juni '43 gestaakt" en het tabaksareaal tot een vierde teruggebracht. Het gevolg van dit alles was dat aanzienlijke delen van de inheemse bevolking de inkomsten of neveninkomsten verloren die zij aan de teelt van de genoemde producten hadden kunnen ontlenen. Was het Japanse machtsgebied een goed functionerend geheel geweest, dan zou wellicht een deel van de export in stand zijn gebleven, maar in dat machtsgebied begon zich, zoals wij in hoofdstuk I uiteenzetten, al eind '42-begin '43 een tekort aan schepen af te tekenen.

I In de regel hadden Birma, Thailand en Frans-Indo-China rijstoverschotten. 2 Er lagen toen op Java zo grote hoeveelheden rubber welke niet afgevoerd konden worden, dat een proef werd genomen, wegen een opperlaag te geven die uit een mengsel van rubber en hars bestond.

511 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XCIn de archipel bleef de inheemse prauwvaart in stand. Hij floreerde in het eerste jaar van de bezetting toen de Japanners zich op Java veel moeite moesten geven om de moderne havens die grondig vernield waren, weer bereikbaar te maken voor grote zeeschepen: ook voor hun eigen interinsulaire verkeer werden toen door hen veel prauwen ingeschakeld die overigens geen aanzienlijke ladingen konden vervoeren. Toen de moderne havens in de loop van '43 weer toegankelijk waren gemaakt, was aan Japanse kant het tekort aan zeeschepen weer groter geworden en van de herfst van '43 af, toen de Amerikaanse onderzeeboten eindelijk met goed-functionerende torpedo's waren uitgerust, ging dat tekort zelfs een katastrofale omvang aannemen. Het wegvallen van de massale invoer uit het buitenland kon door de Japanners maar voor een klein deel gecompenseerd worden - daar vloeide uit voort dat er gebrek kwam aan tal van goederen. De textielnijverheid, afhankelijk van de invoer van katoen, kwam stil te liggen en behalve textiel werden ook tal van andere goederen schaars.

XCHet tekort aan scheepsruimte leidde in '43 tot een fundamentele wijziging in het economisch beleid van de Japanners in het gehele Nanjo-gebied. De Japanse regering die eerst bepaald had dat de industrialisatie er niet moest worden bevorderd (de bedoeling was geweest dat de landen van de Nanjo hun industrieproducten uit Japan zouden betrekken), gaf opdracht dat het Nanjo-gebied ook wat die producten betrof, in de eigen behoeften moest voorzien. Nadien werd zowel in de twee door Japanse legers bestuurde gebieden (Java en Sumatra) als in het gebied dat door de Japanse marine werd bestuurd (Borneo en de Grote Oost), getracht, locale industrieën uit te breiden of nieuwe te vestigen. I Op Borneo gingen twee grote Japanse ondernemingen kleine hoogovenbedrijven oprichten met de bedoeling het verkregen staal in de eerste plaats te gebruiken voor granaathulzen - slechts één bedrijfkwam gereed, maar de productie van staal kon door allerlei technische moeilijkheden niet ter

I In dat kader kwam het op Java midden '43 tot een registratie van goederen die voor de bestaande of nieuwe bedrijven nodig waren: machinerieën, spijkers, ijzerdraad, drijfriemen enz. Die moesten door de eigenaren binnen vijftien dagen worden opgegeven en wie dat naliet, zou gestraft worden met inbeslagneming van zijn vermogen. Er was zoveel verzet tegen deze registratie dat de gestelde termijn tot veertig dagen moest worden verlengd. Nadien kreeg de inheemse politie opdracht, na te gaan of alles naar behoren was aangemeld. Wat deze actie aan nuttige goederen voor de dag heeft gebracht, is niet bekend, wèl dat er een levendige zwarte handel in werd gedreven.

512 [PDF]
VIER WIJZIGINGEN

hand worden genomen. Dan werd van '43 af ook in de Buitengewesten de bouw van houten schepen, waarmee men in '42 op Java al was begonnen, ter hand genomen. Het werd geen succes. Er waren onvoldoende motoren voor de schepen (een aantal van die welke gereed kwamen, bleek niet bestand tegen de elementen) _en de industriële bedrijven welke motoren trachtten te vervaardigen, waren goeddeels afhankelijk van de invoer van machines en machine-onderdelen uit Japan en die arriveerden Of te laat Of in het geheel niet. Bovendien bleek bij de bouw van nieuwe locale bedrijven dat er een tekort was aan cement en andere bouwmaterialen alsmede aan vrachtauto's die voor de aanvoer moesten zorgdragen. Tenslotte werd op verschillende plaatsen duidelijk dat de Japanners verkeerde locaties hadden uitgekozen. Toen al die gebreken in '44 aan de dag traden, werden nieuwe plannen opgesteld - zij konden niet meer uitgevoerd worden doordat, wegens het naderen van MacArthurs strijdkrachten, de beschikbare scheepsruimte voor militaire doeleinden moest worden gereserveerd.

XCDe tweede wijziging: het verbreken van de bestuurseenheid van Indië, betekende dat er in plaats van één overheid die de situatie kon overzien, drie waren die dat deden en die elk hun eigen belangen lieten prevaleren. Java en de Buitengewesten hadden in bepaalde opzichten steeds elkaars tekorten aangevuld: Java had bijvoorbeeld suiker en zout geleverd aan de Buitengewesten, die Buitengewesten (Sumatra en Borneo) steenkool aan Java. Bovendien waren vooral voor Sumatra de verbindingen met Malakka en Singapore van belang geweest. Voor de interinsulaire scheepva rt, voorzover van betekenis voor de inheemse economie, stonden de Japanners geen zeeschepen af. De gevolgen bleven niet uit: in de Buitengewesten kwam er een groot tekort aan suiker en zout en op Java, waar een steenkoleninvoer van 700 000 ton per jaar was weggevallen (een invoer die hoofdzakelijk nodig was voor de gasfabrieken en de spoorwegen), moesten alle krachten worden ingespannen om de steenkolenmijnen in het zuiden van Bantam uit te breiden. Gestreefd werd naar een jaarproductie van 300000 ton. Of die gehaald is, is niet bekend - wèl, dat de locomotieven van de weinige treinen die nog reden, meer en meer met hout werden gestookt.

XCOp Java ging op economisch gebied het verbreken van de bestuurseenheid nog verder. In '42 hadden er de Japanse militaire autoriteiten, niet wetend dat in de oorlog in de Pacific het tij al in juni was gekeerd, geen gevaar geducht maar in de tweede helft van '43 gingen zij er rekening mee houden dat het vroeg of laat tot Geallieerde landingen op

513 [PDF]
UITGEMERGELD INDI~

kleine legermacht en wist dat Tokio geen nieuwe divisies ter beschikking kon stellen. Hij ging er derhalve van uit dat hij zich tegen de Geallieerden zou moeten verdedigen in locale acties: de gevechten zouden een verbrokkeld karakter krijgen. Met het oog daarop bepaalde hij op loktober '43 dat in elke residentie van java voorraden moesten worden opgeslagen (hier en daar in grote tunnels die door inheemse arbeiders gegraven werden) en dat elke residentie in de eigen behoeften moest voorzien, en als uitvloeisel en ter ondersteuning van dat streven werden de in- en uitvoer van goederen van de ene residentie naar de andere verboden. java (Madoera inbegrepen) werd dus verdeeld in zeventien zelfvoorzieningsgebieden. Het was een absurde maatregel. Hij had het grote nadeel dat bijvoorbeeld residenties waar veel rijst werd geteeld, geen rijst mochten transporteren naar andere residenties die een tekort aan rijst hadden. Uiteraard viel dit verbod van in- en export niet effectief te controleren. Er ontstond dan ook een enorme smokkel - smokkeloverigens van goederen waarvoor extra-hoge prijzen werden gevraagd.

XCDe derde wijziging: dat de leiding van de overheid en van het moderne bedrijfsleven bij japanners kwam te berusten die daar niet voldoende deskundigheid voor bezaten, maakte zich op tal van terreinen voelbaar. De drie japanse overheden traden autoritair op. Zichzelf als dragers ziende van de hoogste beschaving op aarde, hadden de japanners geen behoefte aan reële raadpleging van niet-japanse deskundigen (van wie de meesten àf gevangen zaten àf uit hun ambt waren gestoten) of aan zorgvuldig overleg. Zij decreteerden, d.w.Z. zij maakten doelstellingen bekend zonder zich er van vergewist te hebben of die gehaald konden worden, Wie de desbetreffende opdrachten kreeg, diende er voor te zorgen dat zij werden uitgevoerd - lukte dat niet, dan had hij gefaald, niet het japanse bestuur dat een onmogelijke eis had gesteld. Daar kwam dan nog bij dat de samenwerkingsverbanden en controle-instanties die tijdens het Nederlands bewind geleidelijk in Indië waren ontstaan, alle werden opgeheven om vervangen te worden door japanse corporaties, de z.g. kumiai, die veelal geen greep kregen op de situatie.

XCDe vierde wijziging: in het beleid van de japanners, schreven wij, telden de Indonesische belangen in het geheel niet mee. Inderdaad, het Nanjo-gebied moest japan helpen de oorlog te winnen of, zoals het in de eerder al geciteerde 'Beginselen voor het bestuur van de bezette gebieden in de Nanjo' stond: 'Wanneer het verwerven van voor de nationale verdediging vitale hulpbronnen en de zelfvoorziening der militairen schade toebrengen aan het levenspeil der inheemsen, dan moet zulks aanvaard worden.'Dat

514 [PDF]
VIER WIJZIGINGEN

schade was in beginsel acceptabel genoemd. Hoeveel schade er zou komen, kon men eind '4I niet weten, maar toen stond al vast dat de militairen die met het bestuur van een land als Nederlands-Indië zouden worden belast, aan die schade niet zwaar zouden tillen. Voor hen was slechts van belang hoe ver zij konden gaan zonder dat het tot talrijke en uitgebreide opstanden kwam. 'Als ik', aldus na de oorlog het hoofd van de afdeling bevoorrading van de staf van het Zestiende Leger (Java), 'bepaalde plannen moest opstellen, dan was het enige dat ik diende te weten, welke mate van exploitatie de inheemse bevolking nog kon verdragen.' '

XCVan dit beleidsbeginsel uit werden de Indonesiërs, zoals Soekarno, Hatta en Sjahrir hadden voorzien, door de Japanners onbarmhartig geëxploiteerd. Het moge waar zijn dat dezen (noodgedwongen!) hun best gingen doen om de productie van levensmiddelen, hier en daar ook van simpele industrieproducten te vergroten, daar stond tegenover dat zij bij het vorderen van wat voor 'de zelfvoorziening der militairen' nodig was, geen rekening hielden met de behoeften der inheemsen. Vooral van de rijstoogst (wij zullen er nog cijfers voor geven) werd telkens een groot deel gevorderd en daarbij werd het begrip 'de zelfvoorziening der militairen' aldus geïnterpreteerd dat Java niet alleen diende te zorgen voor de rijst van de aldaar gestationneerde Japanse militairen (dat waren er, leger en marine bijeengeteld, van eind '42 af misschien vijf-en-twintigduizend) en burgers (dat werden er bij de overheid alleen al meer dan drie-en-twintigduizend) maar ook voor de rijst waaraan de Japanse militairen en burgers in andere gebieden in de Nanjo behoefte hadden.

XCDe genoemde vier factoren leidden in Indië tot een aanzienlijke daling van de productie. In deel II van zijn in '75 verschenen Sociologisch Economische Geschiedenis van Indonesië heeft prof. dr. D. H. Burger daar cijfers voor gegeven (het zijn wellicht voor een deel schattingen geweest) die op de gehele archipel betrekking hebben." Daar was, vergeleken met de jaren '37-'41, tijdens en als gevolg van de Japanse bezetting de productie van rijst verminderd met 32 %, van mais met 66 %, van cassave' met 56 %, van bataten (zoete aardappelen) met 27 %, van aardnoten met 64 %, van sojabonen met 60%. 'De handelslandbouw', zo schreef hij voorts,

XC'werd vrijwel volledig stopgezet. De boomgewassen leden zwaar onder de

1 Aangehaald in M. Nakamoera: p. 7. 2 D. H. Burger: dl. II, p. r60-61. 3 een plant waarvan de wortels veel zetmeel bevatten

515 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

jarenlange verwaarlozing, waarop alleen de rubber een uitzondering vormde, omdat het niet-tappen gunstig was voor de bomen. Van alle bevolkingshandelsgewassen ging de peper op Zuid-Sumatra voor 75 % en op Banka voor 99 % te niet ... Van de kapok-aanplant werd 30% geveld en ging de rest achteruit. Van de koffie op Zuid-Celebes ging de helft door verwaarlozing verloren.

XCDe Westerse landbouwondernemingen werden praktisch geheel gesloten. De eenjarige cultures, zoals de suikercultuur, werden vrijwel geheel stopgezet ... Veelondernemingsaanplanten van meerjarige gewassen gingen verloren, omdat de tuinen door de plaatselijke bevolking gekapt en voor de voedsellandbouw in gebruik werden genomen. Het zwaarst getroffen werden de thee- en koffieaanplantingen, waarvan resp. 30% en 25 % verloren ging. Van de oliepalm- en rubberaanplantingen werd resp. 14 % en 10% gekapt. Slechts de kinacultuur bleef geheel intact'

XCde Japanners hadden kinine nodig voor de bestrijding van de malaria onder hun burgers en militairen.

XC'De veestapel nam in de oorlogsjaren met ongeveer de helft af ... De vissersvloot ging voor 30% verloren. Er ontstond bovendien een groot gebrek aan allerlei vistuig.'

XCTenslotte werd, aldus Burger, van de bossen op Java veel vernield en ging in de vijf jaren '42-'47 meer bos verloren dan er in de voorafgaande vijf-en-veertig jaren was bijgeplant. De ontbossing had de erosie bevorderd en die erosie was op haar beurt nadelig geweest voor de landbouw; trouwens, de werkzaamheden welke het Nederlands gouvernement juist ten behoeve van die landbouw ter hand had genomen, waren in de Japanse tijd gestaakt.

XCTreffende cijfers! En misschien is Burgers cijfer voor de daling van de rijstproductie wel het treffendst: een daling van de productie van het belangrij kste volksvoedsel met bijna een derde. Wel te verstaan: dat betekende niet dat iets meer dan de vroegere twee-derde aan de bevolking ter beschikking stond, want van die twee-derde moet men nog het gedeelte aftrekken dat door de Japanners werd gevorderd.

XCVooral op het overbevolkte Java' was de voedselvoorziening der inheemsen ook in de jaren '37-'4I nogal precair geweest - wij denken dan niet aan de dessa-bewoners maar eerder aan diegenen voor wie er

1 Wij vermelden in dit verband dat de transmigratie van Javanen naar Zuid-Sumatra in mei '43 werd hervat: daarheen vertrokken toen ruim 100 gezinnen. Of er ook later groepen zijn vertrokken, is niet bekend.

516 [PDF]
DALING VAN DE PRODUCTIE

geen landbouwgrond meer was geweest en die in de stads-kampongs een meestal schamele behuizing hadden gevonden. Honger werd, gelijk gezegd, in de vooroorlogse jaren op Java niet geleden, maar wèl waren, speciaal in overbevolkte gebieden, veel inheemsen ondervoed - ondervoed, en dus bij uitstek gevoelig voor de katastrofale daling van de levensmiddelen-productie.

XCMet die daling van de productie is niet alles gezegd. In alle oorlogvoerende landen, behalve in de Verenigde Staten, leidde de Tweede Wereldoorlog er toe dat minder goederen aan de burgerij ter beschikking konden worden gesteld. Overal werd getracht, de schaarste naar billijkheid te verdelen, en een van de moeilijkheden daarbij was dat de overheid, bij een daling van de civiele productie, ten behoeve van de strijdkrachten die bewapend, gesalarieerd en onderhouden moesten worden, en voor andere urgent geachte taken zoveel uitgaf dat de totale geldcirculatie steeg. In elk oorlogvoerend land kregen burgerij en bedrijfsleven dus de beschikking over formidabele hoeveelheden geld, waar geen goederen tegenover stonden - men noemde dat 'zwevende koopkracht'. Het werd als taak van de overheid beschouwd, te verhinderen dat die 'zwevende koopkracht' op sociaal gebied een ontwrichtend effect zou hebben. Wilde zij bereiken, dat schaarse goederen naar billijkheid onder alle burgers verdeeld werden, dan diende zij om te beginnen de 'zwevende koopkracht' te beperken door het sparen te bevorderen, de belastingen te verhogen en grote, eventueel gedwongen, leningen aan te gaan, en voorts de prijzen streng te controleren en een uitgebreid, op een goede bevolkingsregistratie gebaseerd distributie-apparaat in het leven te roepen om te waarborgen dat ieder tegen inwisseling van bepaalde bonnen bijvoorbeeld bepaalde hoeveelheden voedsel, brandstof en textiel zou kunnen aanschaffen.

XCVoor dit alles was een omvangrijk, geschoold en integer overheidsapparaat nodig, dat op alle sectoren van het economisch leven (productie, vervoer en distributie) regulerend en controlerend aanwezig was.

XCIndië kende geen overheidsapparaat van die omvang en het werd door de Japanners ook niet opgebouwd; dat zou trouwens, gezien het feit dat het overgrote deel van de inheemse bevolking niet kon lezen of schrijven, wel heel moeilijk zijn geweest.

XC

517 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

opgelegd (in '42 op Sumatra f 50 mln), kan men, mèt de overige bedragen die zij onder stille dwang aan de Japanse militaire besturen afstonden (hun hoogte is niet bekend), als een van de vormen zien waarin 'zwevende koopkracht' werd 'neergeslagen', zoals dat heette' - heel wat meer koopkracht blééf evenwel aanwezig in de vorm van metaalgeld, van muntbiljetten, van bankbiljetten en van tegoeden bij de banken, de kredietbanken en de postspaardienst. Inzake de ontwikkeling van die tegoeden (ze zijn niet hoog geweest) ontbreken de nadere gegevens en van het metaalgeld (Nederlands-Indische halve centen, centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes, halve guldens, guldens en rijksdaalders) weten wij slechts dat het door velen spoedig werd opgepot en dat de Japanners zich moeite gaven om het in te zamelen met de bedoeling, de munten naar Japan te verschepen met het oog op hun gehalte aan koper, nikkel en zilver - dat lukte hun met zilveren munten tot een waarde van f 20 à f 25 mln en met bronzen tot een onbekend bedrag,"

XCTen tijde van de capitulatie van Nederlands-Indië beliep de geldcirculatie er f 610 mln", die o.m. voor ca. f 100 mln uit muntbiljetten en voor ca. f 400 mln uit door de Javase Bank uitgegeven bankbiljetten bestond. Die bank had evenwel ten tijde van die capitulatie een reservevoorraad van ca f 3 mln aan muntbiljetten en ca. f 83,5 mln aan bankbiljetten; beide voorraden die, in tegenstelling tot de goudvoorraad van de bank, niet naar het buitenland waren overgebracht (er was niet voorzien dat de strijd op Java slechts kort zou duren), werden door de Japanners in circulatie gebracht. Daarnaast brachten de Japanse besturen eigen munt- en bankbiljetten" in omloop. Het was hun mogelijk geweest, de inwisseling van de biljetten van de Javase Bank tegen Japanse biljetten voor te schrijven, maar dat lieten zij na. Ook die biljetten van de Javase Bank begonnen evenwel vrij spoedig uit de circulatie te verdwijnen, hetgeen betekende dat diegenen in de samenleving die niet al hun geld voor hun levensonderhoud moesten uitgeven (naar verhouding gold datJ.5 1

I Wij vermelden in dit verband dat eind '42 aan de Brits-Indische handelaren op Java een schatting van f 200 000 werd opgelegd - zij droegen toen f 100 000 af. Gegevens over schattingen, opgelegd aan de Arabieren en aan de Brits-Indische handelaren in de Buitengewesten, ontbreken. 2 Wij ontlenen deze en de volgende gegevens aan het artikelover het geldwezen tijdens de Japanse bezetting dat drs. H. Manschot op 2 maart '46 publiceerde in het 'Niet aan Nederlandse maar aan Nederlands-Indische guldens, aangezien het gouvernement kort na de bezetting van het moederland de Indische gulden had losgekoppeld van de Nederlandse. 4 Wij schrijven over 'bankbiljetten' maar het waren biljetten die niet door een bank maar door de Japanse regering waren uitgegeven.

518 [PDF]
INFLATIE

vooral voor veel Chinezen), meer vertrouwen hadden in de blijvende waarde van het Nederlands-Indische dan in die van het Japanse geld. In maart '44 kon men op de zwarte markt in Bandoeng Nederlands-Indisch zilvergeld inwisselen tegen de dubbele waarde aan Japanse muntbiljetten en in mei '45 kreeg men er voor een Nederlands-Indisch bankbiljet van f I 000 f I 600 aan Japans bankpapier. In Medan (meer gegevens hebben wij niet) kon men van maart '45 af op de zwarte markt NederlandsIndische bankbiljetten tegen de dubbele waarde aan Japanse inruilen.'

XCDe Japanse legers brachten eigen biljetten mee, invasiegeld, dat coupures had van I, 5, IQ en 50 cent alsmede van I, 5 en 10 gulden. Kwalitatief waren het slechte biljetten, vele waren ongenummerd en handtekeningen en watermerk ontbraken (geen wonder dat Chinezen er, zoals eerder vermeld, in slaagden, nagemaakte biljetten te vervaardigen!). De biljetten van 5 en 10 cent werden van oktober '43 af op Java gedrukt, die van 50 cent en van I, 5 en 10 gulden van september '44 af, en toen werd ook begonnen met de uitgifte van Japanse biljetten van 50 en 100 gulden, alle ongenummerd.

XCWelk totaalbedrag aan Japanse biljetten in omloop is gebracht, staat slechts vast voor Java: f I 569 mln. Manschot achtte voor Sumatra f I 600 mln bij benadering juist - zijn ruwe schatting was dat bovendien op Borneo en in de Grote Oost (de marinegebieden) ca. f 330 mln aan Japanse biljetten was uitgegeven, waarmee het totaal aan in Indië circulerend Japans geld op ca. f 35°0 mln kwam. Aan Nederlandse en Japanse munt- en bankbiljetten samen circuleerde dus aan het eind van de Japanse bezetting een bedrag van meer dan 4 miljard: bijna het zevenvoud van wat in maart '42 in omloop was geweest. Tegenover dat zevenvoud aan circulerende biljetten stond een productie waarvan men, uitgaande van Burgers cijfers, wellicht de ruwe schatting mag maken dat zij tot drievijfde was ingekrompen. Het onvermijdelijk gevolg was geweest dat er een omvangrijke zwarte handel was ontstaan, vooralook in rijst, waarbij de prijzen (wij zullen ze nog vermelden) voortdurend waren gestegen, en die zwarte handel had alle sociale verhoudingen ontwricht: de minderheid die voldoende geld in handen had gekregen, had haar rantsoenen kunnen aanvullen met zwarte aankopen en de meerderheid was honger gaan lijden in zulk een mate dat alleen al op Java meer dan twee miljoen Indonesiërs om het leven zijn gekomen.in oktober '42 de gulden hadden gelijkgesteld aan hun eigen munteenheid, dejen, die vóór de oorlog in de Pacific

I Hierbij moet wèl in het oog worden gehouden, dat de Japanners, zoals al vermeld,

519 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XCWat er ook misging in de Indische samenleving, de Japanners bleven er tot het uiterste naar streven dat Indië de grondstoffen zou voortbrengen waaraan de Japanse oorlogseconomie en de Japanse strijdkrachten behoefte hadden.

XCIn hoofdstuk 1 vermeldden wij al dat Japan er in slaagde, een groot deel van het bauxiet dat het nodig had voor zijn aluminium(en dus vliegtuig- )productie, uit Indië in te voeren. Het grote bauxietbedrijf op een van de eilanden in de Riouw-archipel leverde tijdens de bezetting bijna 1,4 mln ton aan erts op en daarvan werd in '42 en '43 resp. 275 000 en 600000 ton naar Japan vervoerd: 70 % van de totale Japanse bauxietinvoer in die periode. In '44 daalde de invoer tot 300000 en in '45 tot 25000 ton - tekenend is het dat het laatste schip dat uit Indië Japan wist te bereiken, een lading bauxiet aan boord had. Men kan uit die cijfers afleiden dat bijna 200000 ton bauxiet Japan niet heeft bereikt.

XCOok voor de aardolie gaven wij al de nodige cijfers. Er werden vierduizendzeshonderd technici uit Japan naar de wingebieden in Indië overgebracht om er samen met Indonesische werkkrachten en groepen Nippon-werkers de vernielingen die aan de boorinstallaties en de raffinaderijen waren aangebracht, te herstellen en de productie weer op gang te brengen. In '41 was in Indië 7,9 mln ton aan aardolie en aardolieproducten gewonnen - van april '42 t.e.m. maart '43 brachten de Japanners het tot bijna 4 mln ton (waarvan 40 % Japan bereikte), van april '43 t.e.m. maart '44 tot ruim 7 mln ton (waarvan 30% Japan bereikte), van april '44 t.e.m. maart '45 tot 51/2 mln ton (waarvan niets Japan bereikte). Hoeveel in totaal naar Japan is verscheept, is niet bekend - een deel van de stookolie en van de geproduceerde benzine is in elk geval in de Nanjo gebleven ten behoeve van het Japanse bestuursapparaat en de Japanse strijdkrachten, van september '43 af vooral voor het van Singapore uit opererende grote Japanse eskader. Wat de benzine betrof, werd vooral vliegtuigbenzine geproduceerd. De Japanse marine had meer aardolieproducten nodig dan het Japanse leger - marine en leger waren de baas in hun eigen wingebieden en aangezien die in de legergebieden, met name op Sumatra, de belangrijkste waren, dreigde het gevaar dat de marine niet voldoende aardolieproducten kreeg. 'Fortunately', aldus Jerome B. Cohen in zijn japan's Economy in War and Reconstruction, 'it held one trump: it controlled the tankers and the sea lanes. 'But for this', one admiral 5

520 [PDF]
GRONDSTOFFEN VOOR JAPAN

declared, 'the Army would undoubtedly have left the Navy without oil. " 1 Met de belangen van de burgerbevolking werd door de Japanners geen rekening gehouden: petroleum, nodig om te koken en voor de verlichting, werd schaars, benzine was er slechts voor door de Japanners toegelaten autoverkeer en er was van meet af aan een groot tekort aan smeerolie, hetgeen een groot nadeel was voor de machines die nog draaiden. Vooralom in dat tekort aan smeerolie te voorzien gaf het Japanse militaire bestuur op Java al in '42 opdracht dat op alle erven en op braakliggende terreinen castorpitten moesten worden geplant om de nodige castorolie (ricinusof wonderolie) te verkrijgen. Het poten van de pitten op braakliggende terreinen werd mede aan scholieren toevertrouwd: elke school kreeg er een eigen terrein voor aangewezen en de school die de meeste pitten inleverde, kreeg een premie. Wat deze actie aan olie heeft opgeleverd, is niet bekend.

XCDan vonden de Japanners in Indië nikkelen mangaanertsen (nikkel en mangaan zijn nodig voor het harden van staal).

XCJapan had al in '42 een groot tekort aan nikkel - grote hoeveelheden nikkelerts werden in '42 en vooral in '43 van Celebes naar Japan getransporteerd, in '43 bijna 50000 ton - in '44 evenwel kwam slechts ca. 7000 ton in Japan aan. De Japanners waren toen bezig, op Celebes twee grote smelterijen te bouwen die per jaar 8000 ton nikkel moesten opleveren, maar toen die smelterijen in mei '43 gereed waren, konden zij bij gebrek aan cokes en diverse hulpstoffen niet in bedrijf worden gesteld; in augustus '43 werden zij door een Geallieerde luchtaanval vernield.

XCMangaanertsen werden van Java naar Japan vervoerd in welke hoeveelheden, is niet bekend.

XCOver de wijze waarop de Japanners de Indonesische werkkrachten behandelden die bij het winnen, het bewerken en het transport van de genoemde grondstoffen werden ingeschakeld, hebben wij geen gegevens. Wij weten slechts dat een Nippon-werker die in de residentie Benkoelen twee jaar lang, van maart '43 tot maart '45, als opzichter fungeerde bij een goudmijn, daar waarnam dat de koelies acht uur per dag zwaar werk moesten doen, slecht behuisd waren, met de lonen die zij kregen (50 cent per dag) niet genoeg voedsel konden kopen en dat zij vaak door Japanners werden mishandeld. 'Veel koelies', zo verklaarde hij in maart '46, 'leden aan tbc maar werden toch gedwongen te werken, zodat velen stierven.' 2J.J.

1 B. Cohen: p. 140. 2 4: P.v., II mrt. 1946, van Th. Sagenschneider, p. I (IC, 390).

521 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XCHet lijkt een plausibele veronderstelling dat zich elders dezelfde of overeenkomstige verschijnselen hebben voorgedaan.

XCTot dusver hebben wij getracht, een algemeen beeld te geven van de economische en sociale achteruitgang welke zich in Indië onder de Japanse bezetting aftekende. De vergelijkbare achteruitgang die zich in bezet Nederland voordeed (daar daalde het reële nationale inkomen tot ongeveer de helft en was aan het einde van de bezetting ca. vijfmaal zoveel geld in omloop als in het begin), hebben wij in eerdere delen van ons werk, met name in deel y (hoofdstuk I) en in het aan de hongerwinter gewijde deel 10 b in tal van bijzonderheden kunnen weergeven. Dergelijke bijzonderheden staan ons voor Indië lang niet in dezelfde mate ter beschikking. Voor de door de Japanse marine bestuurde gebieden en voor Sumatra ontbreken zij bijna geheel, voor Java zijn er iets meer gegevens o.m. over het lot van de enkele miljoenen Indonesiërs die als arbeiders bijeengebracht werden om op of buiten Java te worden ingezet (de romoesja's), maar toch altijd nog heel veel minder dan die welke wij voor bezet Nederland konden bijeenbrengen. Van die gevoelige, ja pijnlijke lacunes in het bronnenmateriaal zijn wij ons ten volle bewust - dat mag ons niet verhinderen te vermelden wat bekend is.

Borneo en de Grote Oost

XC

XCBorneo en de Grote Oost (Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, de Molukken en Nederlands-Nieuw-Guinea), die onder het bestuur stonden van de Japanse marine, waren gebieden die vóór de Japanse bezetting een tekort aan rijst hadden van ca. 55000 ton per jaar; het gouvernement had er toen zorg voor gedragen dat er rijst werd geïmporteerd, hoofdzakelijk uit Thailand en Frans-Indo-China en, als dat mogelijk was, ook uit Java. Het marinebestuur gaf zich moeite, de aanplant van rijst en andere gewassen te bevorderen - daartoe werden op Ambon vele gezinnen gedwongen te verhuizen naar Ceram waar het oerwoud gerooid moest worden teneinde nieuwe landbouwgronden te krijgen. Het rijsttekort bleef bestaan. Cijfers dienaangaande hebben wij slechts voor de 5

522 [PDF]
CELEBES

maand mei '44': de Japanners hadden toen becijferd dat er voor de burgerij op Borneo en in de Grote Oost 43300 ton rijst nodig was (23 900 ton op Borneo, 8400 ton in de bewoonde plaatsen op Celebes, I I 000 ton voor de rest van de Grote Oost) en voor de Japanse militairen 75 600 ton, samen II 8900 ton. De Japanse autoriteiten wilden die I 18 900 ton hoofdzakelijk bijeenkrijgen door het opleggen van gedwongen leveranties aan de rijstverbouwers, zulks tot een totaal van 107000 ton. Er was dus een tekort van I I 900 ton en er werd verwacht dat het in feite groter zou zijn, aangezien men er niet van mocht uitgaan dat alle rijstverbouwers de aan hen gestelde eisen zouden nakomen. Vandaar dat besloten was, rijst in te voeren uit Java: 2900 ton per maand. Of die invoer (die dus veel te klein was) is doorgegaan, is niet bekend. Het belangrijkste uit de weergegeven cijfers achten wij dat van de op 107000 ton berekende rijsthoeveelheid die niet behouden werd door de landbouwers of verkocht in de desbetreffende landbouwgebieden, 75600 ton, oftewel ço So, bestemd was voor de Japanse militairen en het lijkt ons een redelijke veronderstelling dat dezen voldoende rijst kregen.

XCEen momentopname voor één maand. De situatie is wellicht voordien iets gunstiger geweest, maar vermoedelijk later nog moeilijker geworden doordat het jaar '44 misoogst bracht en alle scheepstransporten beperkt werden. Met dat al werd ons in '82 met betrekking tot de Minahassa (Noordoost-Celebes) bericht" dat zich daar, wat het voedsel betrof, 'geen probleem' voordeed ('hier groeit alles'), maar dat 'honderden stierven aan malaria en dysenterie bij gebrek aan medicijnen? - medicijnen voor de burgerbevolking werden namelijk nimmer uit Japan aangevoerd, niet naar Celebes en evenmin naar de andere eilanden van de archipel.

XCVan Celebes weten wij voorts dat de distributie van die artikelen die schaars waren geworden maar waarvan het Japanse bestuur kleine hoeveelheden had kunnen invoeren (bijvoorbeeld textiel, suiker en zout), een aanfluiting werd. De bedoeling was dat de dessa-hoofden die artikelen naar billijkheid zouden verdelen - in werkelijkheid werden zij, zo rapporteerde een Nederlandse bestuursambtenaar in november '45\ 'verdeeld onder familieleden en vrienden of verkocht op de zwarte markt De gewone man ontving zijn bonnen maar geen goederen'. Op datzelfde Celebes, nl. in Makassar, schreef een Europeaan in mei '45 in zijn dagboek, dat er, behalve enkele peperdure levensmiddelen, 'zowat

1 p. 278. 2 Brief, 3 maart 1982, van M. A. Walsen. 3 Uit de sterfgevallen leiden wij af dat de berichtgever wellicht wat te optimistisch was. 4 Tekst van zijn rapport in p. 158-59.

523 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

niets te krijgen (was) tegen geld, wèl tegen barang' (goederen), 'vooral kleding' 1 kleding was er dus een belangrijk ruilmiddel geworden.

XCVan Borneo kennen wij o.m. de belastingopbrengsten: in '42 f 2,4 mln, in '43 f 3 mln, in '44 f 8,9 mln, in '45 (tot augustus) f 2,3 mln - een opmerkelijke daling die aangeeft in welke mate het Japanse bestuur slechter was gaan functioneren. Buiten de grotere bewoonde plaatsen werden de daarvoor in aanmerking komende belastingen (bijvoorbeeld op de jacht en op het vellen van bomen) ingevorderd door de dessa- of stamhoofden die daar per maand f 90 voor ontvingen en bovendien 4 % van alle ingevorderde bedragen mochten behouden.

XCTenslotte hebben wij een beschrijving van de toestand welke bij de bevrijding op Nieuw-Guinea in Hollandia en omgeving werd aangetroffen. 'De Papoea's hier in de omgeving hebben', rapporteerde begin juni '44 de betaalmeester van het Nederlands-Indisch bestuursteam dat er was ingezet,

XC'voor een groot deel de producten uit hun tuinen verloren ... De Japanners betaalden aanvankelijk 20 cent per dag als koelieloon, later 25 cent. Van één kant wordt beweerd: zonder voedsel (Hollandia), anderzijds beweerde iemand: met eten ... Men gaf mij een idee van prijzen door de Jappen voor goederen betaald: f 2 voor een varken en 15 cent voor een kip. Zij schoten eerst en betaalden daarna. Het aantal varkens in de kampongs is dan ook nog slechts zeer gering, kippen zijn een zeldzaamheid.

XCDe Japanners brachten aan goederen wit zijden en kunstzijden stoffen in van slechte kwaliteit en toiletartikelen en snuisterijen; kleine ijzerwaren ontbraken geheel. De waren werden ter verkoop aangeboden direct na uitbetaling van de koelielonen, terwijl in de grotere plaatsen de Chinese toko's nog open waren. Deze hadden blijkbaar nog wat oude stock, want zij betrokken niets van de door de Japanners ingebrachte goederen.' 2

Sumatra

XC

XCWat de sociaal-economische toestanden op Sumatra betreft, hebben wij slechts gegevens met betrekking tot de inkrimping van het tabaksareaal, de zwarte prijzen in Medan, de situatie in Atjeh en de behandeling vanJ.J.

I H. B. Lubbers: Dagboek, 27 mei 1945 (IC). 2 Brief, 5 juni 1944, van W. C. Heybroek aan de Nederl.-Ind. Comm. te Melbourne, p. 1-3 (ARA, MK, M 102, N.I., 1-4)·

524 [PDF]
SUMATRA

javaanse koelies in en bij Sabang, dat voor de noordkust van Atjeh op het eiland We ligt.

XCWat het tabaksareaal betreft: dit werd in het gebied van Medan van 200000 tot 40000 ha teruggebracht - op 160000 ha werd rijst geplant, maar de oogst was slechts groot genoeg om driehonderdvijftigduizend koelies, die er hun inkomsten waren kwijtgeraakt, voor hen en hun gezin zes maanden lang een rijstrantsoen te geven van 15 kg per persoon per maand.

XCOmtrent de zwarte prijzen in Medan is in september '45 een rapport opgesteld '; daaruit blijkt dat de prijs van een blik rijst (16 kg) van f 1,60 vóór de komst der japanners in de loop van '43 tot f 35 steeg om in maart '45 f 150 en in augustus '45 f 400 te worden. De prijs van zout steeg van een paar cent per kg tot f 25, die van suiker van 12 cent per kilo tot f 35 in maart '45 en f70 in augustus, die van varkensvlees van 80 cent per kilo tot f 35 in maart' 45 en f 70 in augustus, die van een yard katoen van 80 cent tot f 150 in maart' 45' en f 300 in augustus, die van een katoenen overhemd van f 5 tot f 700 in maart '45 en f I 000 in augustus.

XCStijgingen waren dat die drieërlei aantoonden: dat de schaarste groot was, dat er veel geld in omloop was gekomen en dat de distributie en de prijsbeheersing volledig hadden gefaald.

XCStellig hebben zich ook elders op Sumatra prijsstijgingen voorgedaan maar daaromtrent ontbreken alle nadere gegevens. Wij zijn, wat dit eiland betreft, door Anthony Reid's in '79 verschenen werk The Blood of the People. Revolution and the End of Traditional Rule in Northern Sumatra het best ingelicht over de ontwikkelingen in Atjeh - het gebied waar de inheemse bevolking de meeste steun had verleend aan de japanse invasietroepen en waar de teleurstelling der nationalisten het diepst was.

XCAtjeh was vóór de komst der japanners een rijstexporterend gebied geweest: in '41 was ca. 36000 ton uitgevoerd. De japanners maakten hier, als elders, de fout dat zij de officiële prijs voor rijst zo laag stelden dat de meeste landbouwers zich gingen verzetten tegen de hen opgelegde leveranties." Voor eigen gebruik vorderden de japanners in '43 17000 ton rijst, in '4422000 ton, in '45 33000 ton - dat was 10 tot 15 % van de geschatte oogst. Die schattingen waren evenwel te hoog. Veelland werd door de japanners in beslag genomen en steeds meer jongens en mannenbelasting in natura te betalen: één blik (16 kg) rijst per gezin per maand. Twee Bataks werden doodgeschoten en hun radja werd gevangen

1 TKR-Medan, auditeur-militair: p.v. Sadimin, 12 aug. 1946, p. 2 (IC, 19463). 2 In november '42 weigerde een bij het Tobameer woonachtige groep Bataks, de Japanse

525 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

werden aan het werk gezet om vliegvelden aan te leggen en kustversterkingen op te werpen. Zo werd van de genoemde 17000 ton in '43 nog geen 7 000 geleverd. De lage officiële prijs leidde er toe dat veel rijst zwart werd verhandeld en dus bij de gegoeden terechtkwam. In mei' 44 schatte een van de Atjehse hoofden, Teukoe Panglima Polem, dat bijna tweederde van de Atjehse bevolking niet genoeg rijst kreeg: niet alleen de bewoners van de grotere plaatsen en de vissers maar ook landbouwers die uit geldgebrek hun rijst al vóór de oogst hadden verkocht of de helft van de oogst als pacht hadden moeten afstaan aan hun landheer. Toen er in '18-'19 rijsttekort in Atjeh was geweest (en elders in Indië), had het Nederlands gouvernement er zorg voor gedragen dat behoeftigen met geleend geld tegen lage prijzen ingevoerde rijst hadden kunnen kopen - de Japanners ondernamen terzake niets: er werd geen rijst ingevoerd, leningen werden niet verstrekt en de rijstprijzen op de zwarte markt waren zo hoog dat alleen de bemiddelden ze konden betalen.

XCWat het aan het werk zetten vanjongens en mannen betreft: in '44 en '45, aldus Reid, 'the Japanese imposed a scale of forced labour on the Achinese before which the hated herendiensten of the'Kompenie'paled into insignifi cance' ': alle jongens en mannen van zestien tot vijf-en-veertig jaar moesten, opgeroepen door de inheemse bestuurders, elke maand twee weken zwoegen. Wie wegbleef, kreeg twintig jaar gevangenisstraf. De inheemse bestuurders zaten, aldus Panglima Polem, 'tussen hamer en aambeeld. Toonden zij medelijden met hun mensen, dan werden zij door de Japanners gestraft en als zij de Japanse bevelen uitvoerden, werd de bevolking onderdrukt. Hun werk was van haat omgeven.' 2

XCWij nemen aan dat de Atjehse jongens en mannen die voor allerlei werk werden opgeroepen, door de Japanners hard zijn behandeld maar hebben daar geen nadere gegevens over. Aangezien de betrokkenen telkens na twee weken naar hun woonplaats terugkeerden, kan het zijn dat de Japanners enige terughoudendheid hebben betracht.

XCVan die terughoudendheid was geen sprake jegens een aantal op Sumatra's oostkust wonende Javaanse jongeren van zestien tot vijf-entwintigjaar die in mei '42 bij razzia's gegrepen waren en als koelies waren ingezet in en bij de haven van Sabang dan wel zich voor werk daar hadden laten winnen op grond van de toezegging dat zij per dag driemaal te eten en f 2 loon zouden krijgen en kosteloos huisvesting, kleding en medicijnen zouden ontvangen. Zo kwamen in Sabang in '42 enkele honderden

XCI Anth. Reid: The Blood of the People, p. 125-26. 2 Panglima Polems herinneringen, aangehaald a.v., p. J 26. 5 2

526 [PDF]
ATJEH

maar in '43 enkele duizenden Javanen terecht. Zij werden gehuisvest in loodsen waar zij op de vloer moesten slapen. 'Ik kreeg', aldus later een hunner, 'eens per jaar een dunne juten zak om als kleding te gebruiken en eenmaal een rubberbroekje.' De voedselrantsoenen waren gering en wie niet kon werken wegens ziekte, kreeg niets te eten en kreeg ook geen loon; dat loon was 60 cent per dag in '42-'43, 70 in '44, 80 in '45. Per maand waren er slechts twee rustdagen.

XC'Er werd tijdens het werk veel geslagen door de Japanners ... Ik ben driemaal gestraft omdat ik een dag niet gewerkt had. Deze straf bestond er uit dat ik opgesloten werd in een zinken hok van twee bij twee meter. Dit hok stond in de brandende zon ... Ik ben tweemaal voor drie dagen en eenmaal voor twee dagen opgesloten geweest in dit hok en kreeg in die tijd geen eten en drinken ... Na afloop van deze straf kreeg ik van de Japanse bewakers twintig stokslagen op mijn zitvlak en moest direct weer aan het werk.

XC... In het kamp was een ziekenloods ... Bijna alle wonden raakten er geïnfecteerd door de zeer onhygiënische toestanden en de slechte medische verzorging. Ik heb vele koelies met zeer grote en diepe, pikzwarte, verschrikkelijk stinkende wonden zien rondlopen; het witte vocht droop uit deze wonden. Zeer vele koelies zijn aan deze wonden overleden.

XCZeer veel koelies leden aan hoge koortsen, zeer sterk opgezwollen benen en buiken 1 en aan buikloop.

XCIn 1944 en 1945 stierven er dagelijks van twee tot tien koelies per dag.' 2

XCEen tweede Javaan schatte dat van de in en bij Sabang tewerkgestelde Javanen 'meer dan de helft en misschien wel 75 % overleden zijn. Alle koelies liepen als geraamten rond en hadden grote zweren en er waren meer zieken dan gezonden.' 3

XCDit beeld van de behandeling van de Javaanse koelies op Sabang diebij razzia's gegrepen warenzich op grond van bedriegelijke Japanse toezeggingen hadden aangemeld, dunkt ons een goede overgang naar wat wij te schrijven hebben over een aanzienlijk grotere groep Javanen, van wie de meesten op Java op een geheel andere wijze in een situatie belandden waarin zij voor de Japanners moesten zwoegen: zij werden er

Of Of

XC1 hongeroedeem 2 TKR-Medan, auditeur-militair: p.v. Lias, 12 aug. 1946, p. 1-2 (IC, 17252). 3 A.v.: p.v. Sadimin, 12 aug. 1946, p. 2 (IC,

527 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

namelijk op grond van Japanse bevelen door hun eigen inheemse bestuurders toe verplicht, precies als in Atjeh met vele Atjehers geschiedde. Er was evenwel dit verschil dat die Atjehers om de twee weken naar hun woonplaats konden terugkeren, terwijl de bedoelde Javanen, de romces ja's, voor lange tijd werden weggevoerd, velen ver van Java.

De 'romoesja's'

XC

XCRomoesja is een Japans woord dat zoiets als 'werksoldaat' betekent en de recrutering van die 'werksoldaten' op Java is slechts de voortzetting geweest van wat de Japanners elders in Azië hadden gedaan: ook in Korea, in Mandsjoerije en in bezet China hadden zij regelmatig grote groepen inheemse arbeiders gevormd die onder toezicht van militairen aan het werk waren gezet. Sommigen van die arbeiders waren tot dat werk gedwongen, anderen hadden er zich voor aangemeld op grond van de toezegging dat zij goed betaald en behoorlijk behandeld zouden worden voor arbeid die, aldus de Japanners, als een eer moest worden beschouwd: de glorie van het Japanse leger moest ook op die 'werksoldaten' afstralen. In het Indonesisch heetten zij op Java in de propaganda "pradjoerit ekonomie','economische soldaten'. Aanvankelijk was op Java van die propaganda geen sprake. Er lagen bruggen in het water, wegen waren versperd, op vliegvelden waren vernielingen aangericht en dat moest allemaal zo spoedig mogelijk worden hersteld. Soms eisten de Japanse militairen dat de inheemse bestuurders hun daartoe voldoende werkkrachten zouden leveren, soms hielden zij razzia's. Wij gaven daar al een voorbeeld van in hoofdstuk 5: voorbeeld van een inheemse klerk die, in maart '42 van Batavia naar Buitenzorg fietsend, van zijn flets gesleurd was en gedwongen was, mee te helpen bij het herstel van een vliegveld: 'hij had gedurende een maand onder streng toezicht gewerkt, meer slaag dan eten en geen betaling ontvangen. Het had hem eindelijk mogen gelukken te ontsnappen ... Zijn geval was er een uit duizenden.' Met het houden van dergelijke razzia's is het Japanse leger doorgegaan: waren arbeidskrachten nodig voor werk op Java of elders, dan werden dessa's afgezet en alle mannen en jongens onder gewapend geleide afgevoerd. Vooral in '42 en in de eerste helft van '43 is dat het geval geweest. In de eerste maanden van '43 werd een deel van de gegrepenen

Indextermen: Arbeidsinzet (Indië)
528 [PDF]
'ROMOESJA'S' IN PAKANBAROE

de z.g. Pakanbaroe-spoorweg: een spoorwegtraject dat aansluiting moest geven op de bestaande lijn naar Padang (zie kaart XIII op pag. 629). Was die verbinding tot stand gekomen, dan zouden de Japanners van Singapore versterkingen naar de Sumatraanse westkust kunnen sturen zonder dat hun transportschepen zich in de gevaarlijke Indische Oceaan zouden behoeven te wagen. Begin '43 werden de eerste romcesja's op Sumatra's oostkust aan het werk gezet om er in het moerassige gebied, waar veel malaria heerste, te beginnen aan het opwerpen van een spoordijk. In maart '43 nu werden de leerlingen van de derde klas van een school voor voortgezet onderwijs te Djokjakarta, jongens dus van veertien of vijftien jaar, bij het uitgaan van de school door Japanse militairen omsingeld, naar het station gevoerd en met talloze anderen in vergrendelde goederenwagons naar Batavia getransporteerd: een reis van een dag; zij kregen niets te eten of te drinken. In Batavia bleken zich ca. achtduizend romoes ja's te bevinden. Dezen gingen met twee schepen naar Singapore onderweg - een van de schepen werd getorpedeerd, ca. vierduizend romcesja's verdronken. De resterende vierduizend kwamen begin april '43 in Pakanbaroe aan. Van een van de uit Djokjakarta afkomstige leerlingen kreeg later een krijgsgevangene van het Knil (een van de velen die aan de romoesja's werden toegevoegd) het volgende relaas te horen:

XC'Meteen bij aankomst wordt door de Japanners een machtswellust-demonstratie gehouden voor het front van de pas aangekomen romcesja's. Acht van hen worden aangewezen om een rails op te tillen. Zij zijn er niet toe in staat. De Japanner vermindert het aantal, steeds met twee man, tot er vier overblijven. Uiteraard zijn ook zij niet in staat de rails op te tillen ... Deze vier man worden ter plaatse met een samoerai-zwaard onthoofd. De Japanse commandant deelt de aangetreden romcesja's mee, 'dat dit luie romoesja's te wachten staat.'

XCDan begint het harde leven langs de spoorbaan: weinig eten, geen kleding, geen daggeld en geen geneeskundige verzorging. De barakken voor hun huisvesting moeten zij zelf bouwen. Zolang deze nog niet gereed zijn, wordt in de openlucht geleefd ... Kleding wordt niet verstrekt, evenmin muskietengaas ... De meesten sterven aan ondervoeding, dysenterie, malaria en tropenzweren.' I

XCIn totaal werden ca. twee-en-twintigduizend romoesja's bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorweg ingezet van wie de meesten van Java afkomstig waren, sommigen uit de Buitengewesten, enkelen zelfs uit Frans-Indo-China. Er waren in augustus '45 nog ca. vijfduizend in leven

I Aangehaald in H. Neumann en E. van Witsen: p.22.

529 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

en van dezen bezweken na Japans capitulatie nog velen aan de gevolgen van hun inzet.

XCHoeveel Indonesiërs gedurende de Japanse bezetting als 'werksoldaten' moesten zwoegen, is niet precies bekend - in ' 5 I was de officiële schatting van de Indonesische regering: viermiljoenhonderdduizend. De meesten van dezen werden, schijnt het, slechts betrekkelijk korte tijd ingezet en werden ook niet van de eilanden afgevoerd waarop zij woonachtig waren; daar hadden de Japanners al niet voldoende schepen voor. Op Java zijn veruit de meesten dichtbij hun woonplaats aan het werk gezet, naar wij aannemen: voor korte tijd of voor korte perioden. Langer is gewerkt door twee groepen: de romoesja's die uit hun woonplaats naar andere delen van Java werden overgebracht, en de romoesja's die, zoals de aan de Pakanbaroe-spoorweg ingezette groep, overzee werden getransporteerd.

XCEr is evenmin bekend, hoevele romoesja's als gevolg van razzia's in Japanse handen vielen, hoevelen zichzelf aanmeldden omdat zij geen kans zagen op andere wijzen in hun levensonderhoud te voorzien, en hoevelen door de inheemse bestuurders tot vertrek werden gedwongen. Aannemelijk is het dat het aantal vrijwilligers in '42-'43 afnam, toen op Java hier en daar bekendgeworden was dat de Japanners de romoesja's slecht plachten te behandelen. Bovendien gingen de Japanners van eind '43 af systematisch de inheemse bestuurders (de regenten, de districtsen onderdistrictshoofden en de dessa-hoofden) inschakelen. Daarvan is de achtergrond bekend. Er vond namelijk begin oktober '43 in Singapore een conferentie plaats van de hoofden van de afdelingen-arbeidsinzet van de hoofdkwartieren der verschillende legers in het Nanjo-gebied en daar werd afgesproken dat Java het grote reservoir zou zijn waaruit al die legers de arbeidskrachten zouden putten die zij nodig hadden. Nadien richtte het Japanse Zestiende Leger op Java een centraal arbeidsbureau op als deel van het departement van Binnenlandse Zaken. Het bureau droeg er zorg voor dat aan de inmiddels opgerichte Centrale Adviesraad de vraag werd voorgelegd, op welke wijze 'de praktische samenwerking die de inheemse ingezetenen aan de Groot-Oost-Aziatische oorlog verlenen', kon worden versterkt. De Adviesraad, welks leden niet onkundig waren van de willekeur waarmee romoesja's of door de inheemse bestuurders waren aangewezen of door de Japanners waren gegrepen en weggevoerd, gaf het Japanse militaire bestuur in overweging, een Gemeen

530 [PDF]
DE 'GEMEENSCHAP VOOR DE ARBEID'

schap voor de Arbeid op te richten, alle mannelijke ingezetenen van zestien tot veertig en alle ongehuwde vrouwelijke van zestien tot vijfen-twintig jaar te registreren, in elk van de zeventien residenties een centrum voor de opleiding van arbeiders op te richten en alle maatschappelijke eenheden op Java zoals de overheidsbureaus, de scholen, de ondernemingen en de afdelingen van alle bestaande organisaties van Indonesiërs, Chinezen, Arabieren en Indische Nederlanders opdracht te geven, een groep te vormen van op zijn minst vijftig personen die voor romoe~ia-arbeid in aanmerking kwamen - op die groepen zou dan een beroep kunnen worden gedaan als arbeidskrachten nodig waren.

XCDie aanbevelingen werden door het Japanse militaire bestuur overgenomen: de Gemeenschap voor de Arbeid werd opgericht, de registratie vond plaats, elke residentie kreeg een centrum voor de opleiding van arbeiders en de opdracht ging uit om de groepen van op zijn minst vijftig candidaat-romoe~ia's te vormen. Het systeem werd, dat aan elke residentie werd opgegeven hoeveel romcesja's geleverd moesten worden. De residenten gaven die opdrachten door aan de besturen van de stadsgemeenten en aan de regenten, de regenten lichtten de districts- en onderdistrictshoofden (de toedono's en assistent-wedono's) in en dezen, voorzover nodig, de dessa-hoofden. Dit ging allemaal gepaard met een grote propaganda-actie: in alle steden en grote bedrijven dienden bijeenkomsten gehouden te worden, groepen propagandisten moesten in elk regentschap gaan rondtrekken, de radio wijdde op de r ste, rode en zoste van elke maand's avonds van negen tot tien uur een programma aan de arbeidsinzet dat overal uit de publieke luidsprekers (de 'zingende torens') klonk, bij het vertrek van de 'werksoldaten' dienden feestelijkheden georganiseerd te worden en op de deur van de woning van diegenen die buiten Java als romoesja zouden worden ingezet, moest een kenteken geplaatst worden. 'Aan de bevolking moet worden meegedeeld', aldus de richtlijnen terzake', 'dat de bewoners van het huis waarop dit teken voorkomt, zo goed mogelijk verzorgd zullen worden.'

XCNu de werkelijkheid.

XCOok onder het nieuwe systeem ging het aanwijzen van de romoesja's met grove willekeur gepaard. De inheemse bestuurders kregen premies, afhankelijk van de aantallen die daadwerkelijk op de verzamelplaatsen verschenen. Sommige inheemse bestuurders maakten het zich gemakkelijk door om te beginnen alle zich in hun gebied bevindende zwervers53

I Tekst: p. 196-97.

531 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

aan te wijzen (en aan dezen werden dan alle als lastig beschouwde inheemsen, soms ook de gedetineerden uit bepaalde gevangenissen, toegevoegd), anderen deden weten dat wie niet opkwam, voortaan geen rantsoenbonnen zou krijgen. Aanwijzing betekende overigens niet in alle gevallen dat men vertrok: wie daar bezwaar tegen had en over voldoende geld beschikte (dat was bij talrijke Chinezen het geval), kon de inheemse bestuursambtenaren omkopen of, als dat niet mogelijk was, meestal wel een arme Javaan vinden die zich tegen betaling van een zeker bedrag bereid verklaarde, in plaats van de aangewezene te vertrekken. Bij dat vertrek moesten de romoesja's naar verzamelplaatsen lopen waar zij slecht werden behandeld en vervolgens in geblindeerde treinen gestopt die hen vervoerden naar de plaatsen waar gewerkt moest worden, of naar de havens. Nadien vernam men taal noch teken van hen en de overheidszorg voor de gezinnen die zij hadden achtergelaten, was zo beperkt dat particuliere Indonesische comités werden opgericht om voor aanvulling zorg te dragen. Vooral Hatta gaf impulsen in die richting. Een moeilijkheid was daarbij dat geen enkele overheidsinstantie de namen en adressen der romoesja's had genoteerd.

XCHet oproepen via het inheemse bestuur leverde resultaten op, waarover de Japanners alleszins tevreden waren: volgens hun rapporten kregen zij in de eerste grote actie, welke in november '43 begon en in maart '44 eindigde, driemaal meer romoesja's bijeen dan zij nodig hadden - niet duidelijk is of zij da.i t ; t 1 ce bedoelden dat dat hoge aantal op de verzamelplaatsen bijeenkwam of dat het de optelsom was van de schriftelijk aangemelde aantallen. Vaststaat dat de Japanners in het kader van die eerste actie 30% méér romoesja' s van Java konden transporteren dan in hun eigen (vermoedelijk met opzet te hoog gestelde) plannen was voorzien.

XCGegevens over de tweede actie, die in april '44 begon, zijn niet bekend.

XCGelijk gezegd: wij veronderstellen dat veruit de meeste romcesja's op Java zijn gebleven. Wat hun inzet aldaar betreft, weten wij dat zij bestaande vliegvelden moesten uitbreiden en nieuwe aanleggen alsmede tunnels moesten graven voor de reserve-voorraden van het Japanse leger; verder, dat zij in Bantam de kolenmijnen moesten uitbreiden en in dat kader ook nieuwe weg- en spoorwegverbindingen aanleggen. Hier bevonden zich in november '44 ca. honderdduizend romoesja's die het in zoverre beter hadden dan hun lotgenoten elders dat zij in die maand textiel en medicijnen uitgereikt kregen. Er waren in totaal naar Bantam evenwel méér dan honderdduizend romoesja's overgebracht, want wie er de kans toe had gezien, had zijn werk in de steek gelaten en was 53

532 [PDF]
LOT DER 'ROMOESJA'S'

elandestien naar zijn woonplaats teruggekeerd. Voor de in de mijnen werkende romcesja's was dat moeilijk. Dat waren er aanvankelijk twintig-, later vijftienduizend. Tan Malaka, tewerkgesteld bij de administratie van een der mijnen, zag van nabij hoe het hun verging. 'De arbeiders', aldus zijn biograaf Poeze,

XC'stierven bij tientallen ten gevolge van gebrek aan voedsel en aan medische verzorging. Zij zochten langs de weg een plaats om te sterven. Zij werden vaak in massagraven langs de weg gelegd, die in de natte moesson onderliepen ... Per maand lieten op een totaal van vijftienduizend arbeiders vierà vijfhonderd het leven.' 1

XCTen tijde van Japans capitulatie waren bij de mijnen in Bantam nog maar ca. tienduizend romoesja's aanwezig.

XCOnder verscheidene groepen romoesja's die van Java werden afgevoerd, was de sterfte naar verhouding nog aanzienlijk hoger.

XCWij hebben over de lotgevallen der betrokkenen helaas maar weinig rapporten maar zij wijzen alle in dezelfde richting.

XCZo vertrok in '43 een zeven-en-vijftigjarige mandoer (opzichter) uit Semarang. 'Ik moest', zo verklaarde hij in augustus '462,

XC'voor de assistent-wedollo verschijnen. De daar aanwezige Japanners zeiden mij, dat ik voor drie maanden naar Celebes moest om daar te werken. Ik zou een hoog loon, goede voeding en behoorlijke kleding krijgen. Wij vertrokken met honderd man en ik kreeg de leiding. Het waren allen eenvoudige dessa-mensen ... Van ... Midden-Java werden wij naar ... Oost-Java gebracht, waar wij koeliewerk moesten verrichten. De koelies ontvingen 50 cent per dag en ik 75 cent, hoewel men mij één gulden beloofd had. Wij werkten daar twee maanden en in die tijd werden er negenduizend koelies ... verzameld. Daarna werd ik met vijftienhonderd man naar Raha gezonden op het eiland Moena ten zuidoosten van Celebes. Ik kreeg vijftig man onder mij. Wij maakten de overtocht in een houten japans schip, waarin de vijftienhonderd man werden samengeperst ... Na tien dagen bereikten wij Makassar, waar ons één dag rust werd gegeven. Daarna vervolgden wij onze tocht naar Raha. Onderweg vielen er geen doden.

1 H. A. Poeze: p. 517, 519. 2 Tekst van zijn rapport d.d. 16 aug. 1946 in p. 505-06.

533 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XCIn Raha aangekomen, werden wij meteen aan het werk gezet. Wij moesten het schip lossen en schoonmaken. Dat kostte ons een week. Wij werkten tot tien uur 's avonds ... Wij kregen geen loon en voedsel werd maar eens per dag verstrekt. Toen wij met het schip klaar waren, moesten wij een vliegveld aanleggen. Nu werd aan de koelies weer 50 cent per dag betaald en ik kreeg 75 cent. Op ons loon werd per maand f 3 gekort voor voeding, f 5 moest gespaard worden en f 5 werd ingehouden om naar Java over te maken.' Ons geblokkeerde tegoed is nooit uitbetaald .

XC. . . Wij kregen maar één vrije dag per maand. De zieken werden behoorlijk behandeld: er was een hospitaal met een Japanse dokter voor de ernstige patiënten ... Als er iets verkeerd ging met het werk, moesten de mandoers aantreden. Wij kregen dan een schrobbering, gevolgd door een fiink pak slaag. Meestal werden wij met een stok geslagen, liefst op het hoofd.

XCIn een jaar tijd stierven er vijfhonderd koelies op Moena, meest ten gevolge van voedselgebrek ... Tweemaal heb ik mij over de voeding beklaagd bij een Japanner ... Beide malen was het enige resultaat een fiink pak slaag.

XCWij mochten geen brieven schrijven en ontvingen er ook geen.'

XCOp Ambon werd midden '44 een groep Nederlandse krijgsgevangenen gehuisvest in barakken waarin vóór hen romoesja's van Java ondergebracht waren geweest. 'Wat hier door Inlanders, van Java geronseld en gedwongen, is geleden, is', aldus een der krijgsgevangenen in zijn rapport,

XC'onbeschrijfelijk. En die paar overlevenden die er nog rondkropen, totaal uitgemergeld, uitgeteerd door dysenterie en door malaria gesloopt, deze met griezelig grote zweren bedekte stakkers waren aantijgingen aan het Japanse adres om nooit te vergeten.' 2

XCAndere romoesja's, ongeveer dertig man, waren eind april '44 de eersten met wie officieren van het Nederlands bestuursapparaat op NederlandsNieuw-Guinea konden spreken. Het betrof hier werklozen uit de buurt van Malang en Soerabaja die omstreeks september '43 in contact waren gekomen met ronselaars: Javanen en Chinezen, die hun werk hadden aangeboden waar zij per dag 80 cent tot een gulden betaald zouden krijgen - zij hadden bovendien tien gulden voorschot gekregen. Toen er driehonderdvijftig hunner bijeenwaren, waren zij onder militair geleide per trein naar Batavia gebracht; onderweg waren ongeveer vijf-en-twintig

XC, Dergelijke gelden zijn daar na enige tijd uitbetaald, maar op welke schaal dat is gebeurd, is niet bekend. 2 Aangehaald in J. H. W. Veenstra: Als krijgsgevangene naar de Molukken en Flores. Relaas van eenjapans transport Vall Nederlandse en Engelse militairen 1943-1945 (1982), P·279·

534 [PDF]
LOT DER 'ROMOESJA'S'

ontsnapt. 'De overigen', aldus de samenvatting van de relazen van de dertig romoesja's,

XC'marcheerden onder Japanse bewaking naar Priok, waar ze aan boord van een schip werden gebracht ... Tot dusver was hun behandeling, ofschoon niemand naar Batavia wilde, vrij goed geweest. Aan boord was de behandeling veel minder, o.m, slecht eten. Het schip bracht hen via Balikpapan naar Palau, vandaar naar Hollandia. Daarna werden ze naar Aitape ' overgebracht. Hier moesten ze graafwerk doen op het vliegterrein en aan de wegen. Ze ... hebben veel te lijden gehad. Geen salaris, dagelijks niet meer dan een handvol rijst met wat gedroogde groenten. Acht-en-zestig zijn door ondervoeding, buikziekte of malaria omgekomen ... Wie ziek was, kreeg geen eten. Wie niet hard genoeg werkte, werd met een zware knuppel afgeranseld. Zeven zijn er op die manier ... doodgeslagen.> Ze hadden in het geheel geen kleren; wat ze van Java hadden meegenomen, was reeds lang versleten. Er waren aanvankelijk ook Papoea's aan het werk, doch die zijn weggelopen.' 3

XCEr bestaat geen volledig overzicht van de plaatsen waar romcesja's van Java naar toe zijn gebracht. Een vermoedelijk uit eind september '45 daterende Japanse opgave over de periode juni '43-juli '45 (het wegzenden is al vóór juni '43 begonnen l)" vermeldt dat er 200 naar Frans-IndoChina zijn gezonden, 56400 naar de Grote Oost, 48700 naar N ederlandsen 31700 naar Brits-Borneo, 120000 naar Sumatra, 31000 naar Singapore en Malakka" en 6 100 naar Thailand. Dit geeft een totaal van 294 100 6 en dat totaal is te laag: er zijn ook romcesja's naar Japan en Hongkong getransporteerd" en van de na Japans capitulatie in Thailand aangetroffen ca. 4000 romcesja's werd aangenomen dat zij de overlevenden waren van groepen die tezamen op zijn minst IQ 000 Javanen hadden geteld. Dat was een schatting die een Nederlands officier in september '45 in Bangkok maakte, en hij voegde er waarschuwend aan toe dat uit gedetailleerde gegevens van enkele kleinere van die groepen gebleken was, dat zichJ.

1 in Australisch Nieuw-Guinea 2 Bij Singapore hebben zich gevallen voorgedaan waarbij bij wijze van straf levend begraven werden of in een mat gewikkeld die in brand gestoken werd. 3 Brief, 26 april 1944, van de Nica-Nieuw-Guinea aan de Nederl.-Indische autoriteiten te Melbourne (ARA, MK, M I02, N.l., 1-4). 4 Tekst: IC, 5 Er zijn door de Japanners op Java ook jonge vrouwen aange worven aan wie gezegd was dat zij in Singapore verpleegster zouden worden - in werkelijkheid werden zij daar in bordelen geplaatst. 6 Brief, 21 sept. 1945, van S. Krom (IC, 5228). 7 Bovendien heeft Bali ca. 7 000 moeten leveren (van wie ca. 6 000 omkwamen) en Lombok ca. 4 000 (hocvelen van hen zijn omgekomen, is niet bekend).

535 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

onder deze aan de Birma-spoorweg ingezette romcesja's 'een sterfte van 80 en zelfs 90 % had voorgedaan.' I Belast met uitermate zwaar werk, lijdend onder een tekort aan voedsel en verstoken van alle medische zorg, waren zij bovendien door de Japanners op de hardste wijze aangepakt. 'Sommigen van ons', zo herinnerde zich later een van de aan de Birmaspoorweg ingezette Knil-officieren,

XC'lukte het wel eens, een gesprek met de Javanen aan te knopen, maar dezen waren altijd nog bang dat de Jap het zou merken. Wat ze dan vertelden, was ontstellend. De Jap had niet het minste medelijden. Zij die koorts (malaria) hadden, werden soms door de Jappen de hele dag in de kali gezet met alleen het hoofd boven water, zogenaamd om af te koelen. Anderen die te zwak waren om te werken, werden soms een boom ingejaagd waarvan de takken boven de stromende kali hingen. Als ze dan door uitputting zich niet langer konden vasthouden, vielen ze in de kali en werden door de stroom meegevoerd.' 2

XCHoevelen zijn elders en op andere wijzen de dood ingejaagd? Het is niet bekend. Vaststaat dat van de ca. I20000 naar Sumatra getransporteerde romces ja's nog geen 23000 in leven zijn gebleven, van de 3IOOO die naar Singapore en Malakka zij n gezonden, ca. IO 000 en van de 3 I 700 die op Brits-Borneo werden ingezet, slechts ca. 2500. Bekend is voorts dat een grote groep die op Nederlands-Borneo aan het werk gezet werd om dwars door het oerwoud het noordelijk traject van de weg BandjermasinSamarinda aan te leggen, in het geheel geen overlevenden heeft gekend. Na de oorlog was de algemene aanvaarde schatting dat van alle romoes ja's die gedwongen waren Java te verlaten (en dat zijn er dus aanzienlijk, misschien wel zeer aanzienlijk méér geweest dan de voor de periode juni '43-juli '45 vermelde 294 IOO), slechts ca. 77000 naar Java zijn teruggekeerd.'J.J.

1 S. Krom: Rapport, 21 sept. 1945, p. 4 (IC, 5228). 2 van Baarse!: 'Onder de Jappen', p. 67 (IC, 81 359). Slechts enkele honderden keerden terug vóór het einde van de oorlog, t.w. in juli en in de eerste helft van augustus '45. Zij werden toen demonstratief verwelkomd. Ca. driehonderd bijvoorbeeld die op I augustus in Sema rang aan land gingen (niet bekend is, waar zij vandaan kwamen), werden door de resident verwelkomd, ontvingen een geldbedrag en kregen kleding uitgereikt. Radio Djakarta berichtte dat hier 'talrijke Japanse en Indonesische functionarissen' bij aan wezig waren. Er werd gezinspeeld op de velen die teruggekeerd waren: 'Talrijke toespraken werden gehouden waarin gezegd werd dat geen onafhankelijkheid ver kregen kon worden zonder dat offers gebracht werden en bloed werd vergoten.' no. 1485, IC, L 69).

536 [PDF]
SOEKARNO EN DE 'ROMOES]A'S'

XCZoals al vermeld, konden de romoesja's geen berichten naar hun gezin of familie sturen of, voorzover zij analfabeet waren, laten sturen, maar de meesten werden op Java-zelf ingezet en zeker niet allen voor lange perioden. Wie dan huiswaarts keerde, had weinig goeds te berichten en dat kan de bezorgdheid ten aanzien van het lot van diegenen van wie men niets vernam, slechts aangewakkerd hebben. Er groeide ook wrok tegen de Japanners die zich, voorzover zij beloften hadden gedaan, niet daaraan hielden en trouwens bij de razzia's opgetreden waren met een stuitende bruutheid. Onvermijdelijk was het dat die wrok zich mede richtte tegen de inheemse bestuurders die, ook als zij niet van willekeur of corruptie blijk hadden gegeven, feitelijke hulp hadden verleend aan de Japanse arbeidsinzet en, dat doende, een deel van hun traditioneel prestige hadden ingeboet. Een gelijke wrok gingen velen koesteren tegen de propagandisten die van november '43 af overal waren gaan rondtrekken - hoe lang dezen dat hebben volgehouden, is niet bekend.

XCEen van de belangrijkste propagandisten was Soekarno. Hij hield tal van toespraken waarin hij zijn toehoorders opriep, zich als 'werksoldaat' aan te melden en waarin hij diegenen prees die dat hadden gedaan. Bovendien leende hij er zich op 3 september '44 toe om zelf demonstratief als romoesja te fungeren.

XCVroeg in de ochtend van die dag verzamelde zich in Djakarta een grote menigte om Soekarno en ca. vijfhonderd andere vrijwilligers (Indonesiërs, Chinezen, Arabieren, Indische Nederlanders en een aantal Japanse burgers) uitgeleide te doen bij hun tocht naar het station waar een trein gereed stond die allen naar Bogor (Buitenzorg) zou brengen. 'Precies om tien uur', aldus een persverslag",

XC'marcheerde de groep af ... onder de bezielende muziek van een Ambonnees fluitorkest." Langs de gehele weg werden zij hartelijk begroet door de bevolking van Djakarta. Uitroepen als 'Leve Boeng Kamo!", 'Leve het Korps Vrijwillige Romoesja's!' waren niet van de lucht.

XCIr. Soekamo was gekleed in een kort broekje en een gewoon overhemd. Op zijn hoofd had hij een gevlochten hoed.

1 Tekst: p. 506-07. 2 Wij herinneren er aan dat van oudsher slechts een deel van de Ambonnezen aan Nederlandse kant stond. "Broeder (Soe)karno'

537 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XC... Na aankomst op de plaats van bestemming marcheerde de troep ... keurig in het gelid naar het kantoor van Openbare Werken, waar werd gerust onder het aanhoren van verschillende redevoeringen'

XCredevoeringen ter verwelkoming waren dat. Soekarno sprak er een dankwoord voor uit.

XC'Hij stelde voor, zich een week lang niet te scheren om te bewijzen dat men zonder ophouden had doorgewerkt. Toen belichtte hij de betekenis van deze groep, waarna het hoofd van de Romoe~a-dienst een doos met suikergoed aanbood, een geschenk van het hoofd van de Propagandadienst aan ir. Soekarno ter verdeling onder de vrijwillige romcesja's. Daarop ging men aan het werk ... De een moest stenen en zand uit de rivier halen, een ander zwaaide de hamer om de stenen tot gruis te slaan, enz .... Ir. Soekarno maakte zich, tezamen met de resident, verdienstelijk met het bewerken van een stapel stenen.

XCNa afloop had men een gezellige avond, die werd verzorgd door het cabaretgezelschap van het Cultureel Centrum te Djakarta, dat met de vrijwillige romoes ja's was meegekomen.'

XCVan Soekarno's optreden werd een filmopname gemaakt en verschenen foto's in de pers. Overeenkomstige foto's verschenen in '45 toen hij samen met het hoofd van het Japanse militaire bestuur een bezoek had gebracht o.m. aan de mijnen in Bantam waar hij, aldus zijn eigen woorden, 'beklagenswaardige skeletten slavenarbeid' had zien verrichten. Die tweede reeks foto's leidde er toe dat hij, gelijk al in hoofdstuk 4 vermeld, bezoek ontving van vijf studenten die hem vroegen hoe hij zijn medewerking aan de romoesja-inzet kon verantwoorden. 'Als ik', zo gaf hij in '64 zijn antwoord wee"'duizenden moet opofferen om miljoenen te redden, dan zal ik dat doen. Als leider van dit land kan ik mij de luxe van gevoeligheid niet veroorloven.' Bij dit verweer willen wij vooreerst slechts opmerken dat de romoesja inzet niet duizenden maar honderdduizenden te gronde heeft doen gaan.

Java's mislukte oorlogseconomie

XC

XCWanneer men het als de voornaamste taak ziet van diegenen die aan een

538 [PDF]
INVLOED DER JAPANSE CONCERNS

geworden consumptie-goederen naar billijkheid te verdelen, dan moet geconstateerd worden dat het Japanse militaire bestuur van Java bij de uitoefening van die taak heeft gefaald.

XCOm te beginnen kon het bestuur op het bedrijfsleven onvoldoende greep krijgen. Dat bedrijfsleven werd in de loop van' 42 en '43 corporatief ingericht, d.w.z. dat een veelheid aan nieuwe verbanden werd opgericht, kumiai, die elk een bepaalde bedrijfstak omvatten. Elke kumiai stond onder een centraal bureau waarin Japanners de lakens uitdeelden; sommige hadden adviesraden waarin naast Japanners ook Chinezen en In donesiërs zitting hadden, maar de bureauleiding hoefde zich van eventuele adviezen niets aan te trekken. Veel bedrijven waren Chinees eigendom gebleven, de Europese bedrijven waren door Japanners overgenomen. In de nieuwe directies alsook in de leiding van de bureaus hadden meestál vertegenwoordigers van de grote Japanse familieconcerns veel invloed. Die concerns bleven in Japan naar een zo groot mogelijke winst streven - zij deden op Java hetzelfde en dat laatste gold ook voor de Chinezen die er de handel beheersten en er een aanzienlijk deel van het industriële bedrijfsleven hadden opgebouwd. Van geen van de kumiai is ooit een studie gemaakt en evenmin bestaat er een studie over de werking van het corporatieve stelsel als geheel - wel is bekend dat in de kringen der Indonesische nationalisten al in '42 maar vooral in '43 de overtuiging veld won dat, hoe vaak de Japanners ook gewaagden van het brengen van 'gemeenschappelijke offers' ter wille van het winnen van de oorlog en de opbouw van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer', in feite de offers die uit oorlog en bezetting voortvloeiden, hoogst ongelijk waren verdeeld.

XCDe betogen dier nationalisten leidden er toe dat het militair bestuur op Java in '44 op Hirohito's verjaardag, 29 april, een 'Voorbereidende Commissie tot de Instelling van een Nieuwe Economische Orde voor de Bevolking van Java' oprichtte; twee-en-dertig Japanners, acht-entwintig Indonesiërs, twee Chinezen en één Indische Nederlander waren tot lid benoemd - het militair bestuur had er dus zorg voor gedragen dat de Japanners in de meerderheid waren. Over het beraad in de subcommissies waarin de genoemde commissie zich splitste, hebben wij geen gegevens - bekend zijn slechts de rapporten die in juli en september '44 dom de subcommissies zijn ingediend en die, schijnt het, als het eindresultaat van het werk werden beschouwd.'

1 Tekst in P: II5-27.

539 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XCIn die rapporten stonden talrijke aanbevelingen en elk van die aanbevelingen mag men als een aanwijzing zien van wat er, naar het oordeel van de leden der subcommissies, was misgegaan.

XCDe eerste twee aanbevelingen luidden:

XC'Er zorg voor te dragen dat de Chinese, Arabische en inheemse kapitalisten zowel als anderen die voor de economie van betekenis zijn, de conceptie van de individualistische economie met haar najagen van de persoonlijke winst verwerpen en dat zij doordrongen worden van de conceptie dat de publieke belangen prioriteit moeten hebben.

XCTe bevorderen dat de bevolking als geheel een waarachtig begrip krijgt voor de internationale situatie en dat een einde wordt gemaakt aan economische misdaden zoals het hamsteren, het achterhouden van goederen die verkocht kunnen worden en het bedrijven van zwarte handel.'

XCVoorts werd in de rapporten geadviseerd: alle lonen onder controle te stellen; de kosten van levensonderhoud te stabiliseren door prijsstijgingen tegen te gaan; de werkloosheid te doen verminderen; delen van de lonen in goederen uit te betalen; in alle ondernemingen Indonesiërs te benoemen tot chef arbeidszaken ; de medische zorg voor de arbeiders in loondienst te verbeteren; alle technisch geschoolden apart te registreren; te verhinderen dat geschoolde krachten nieuwe betrekkingen zouden zoeken; nieuwe geschoolde krachten op te leiden; het beheer van de in beslag genomen Westerse cultuurondernemingen aan daarvoor gekwalificeerde inheemsen uit de betrokken streek op te dragen; de landbouwcoöperaties uit te breiden zodat er in elke dessa op zijn minst één coöperatie zou komen; die coöperaties te belasten met de koop, het opslaan, het transport en de verkoop van landbouwproducten en het verlenen van voorschotten aan de landbouwers alsmede met de distributie van levensbehoeften en gereedschappen onder de dessa-bewoners; industriële en handelscoöperaties op te richten, die laatste vooral in de steden, teneinde de werking van het distributiestelsel te verbeteren; en, tenslotte, in Djakarta een Centraal Industrieel Fonds en in elk regentschap een Industrieel Fonds van dat regentschap in het leven te roepen.

XCEen lange lijst van aanbevelingen dus (geen van alle uitgewerkt, geen van alle voorzien van een uiteenzetting die aangaf hoe zij in de weerbarstige maatschappelijke werkelijkheid het beste opgevolgd konden worden), die tegelijk een lange lijst van klachten was.

XCWat gebeurde er nadien?

XCHet Japanse militaire bestuur richtte een Kantoor voor de Volkseconomie op dat zich, naar wij aannemen (nadere bijzonderheden zijn niet

540 [PDF]
PLANNEN VOOR JAVA

bekend), in alle of in sommige aanbevelingen ging verdiepen. Vervolgens werd in april '45 een 'Commissie tot Instelling van een Nieuwe Economische Orde voor de Bevolking van Java' opgericht.

XCToen Japan vier maanden later capituleerde, liet die 'Nieuwe Economische Orde' nog steeds op zich wachten.

XCWat in de daaraan voorafgaande drie-en-een-half jaar bezetting was geschied, kwam hierop neer dat veel van wat door het Europees bedrijfsleven was opgebouwd, zonder voldoende compensatie voor de samenleving verdwenen was en dat in het niet-Europese deel van die samenleving het spel der economische krachten, waar de Japanners geen greep op hadden gekregen, had geleid tot de ondergang van enkele miljoenen Indonesiërs.

XCIn wat het Europees bedrijfsleven op Java had opgebouwd, namen de grote landbouwondernemingen, de cultures, een belangrijke plaats in. Vijf soorten cultures: die van kina, rubber, suiker, thee en koffie, werden in junionder de controle geplaatst van een Japans Controlebureau voor Cultuurondernemingen. De Europese administrateurs dienden aan dat bureau opgaven te verstrekken van de bedrijfsinventaris, de aanwezige voorraden en de productiecijfers in '39,enDe maatschappijen die de desbetreffende ondernemingen hadden opgebouwd, werden door het Japanse militaire bestuur geliquideerd en al hun sarnenwerkingsverbanden werden opgeheven. Nadien gaf het militair bestuur aan, in hoeverre bepaalde cultures mochten worden voortgezet. In juni '43 werd de controle uitgebreid tot alle ondernemingen voor sisal, kapok en cacao. Voorzover er nog winst werd gemaakt, kwam deze bij het genoemde Controlebureau terecht, bij het militair bestuur dus. Dit zinde de ondernemers in Japan niet en zij wisten in '44 te bereiken dat in beginsel besloten werd dat Japanse firma's het werk van het bureau zouden overnemen. Dat is inderdaad van meiaf ten aanzien van de suikerondernemingen geschied - of de wijziging ook met betrekking tot andere cultures is voltrokken, is niet bekend.

'42 '40 '41. '44

XCVan die cultures werd de kinacultuur, gelijk reeds opgemerkt, door de Japanners beschermd en werd getracht de cultuur van sisal (van belang voor de vervaardiging van touwen zakken) en van cacao te bevorderen. 54

541 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

De overige cultures werden in sterke mate aangetast. Op Java en Sumatra samen werd ruim een tiende van het rubberareaal dat bezit was geweest van ondernemingen, gerooid maar bij de thee- en koffiecultuur op Java was het percentage groter: 52, resp. 28 %. De productie van thee liep terug van 40200 ton in '40 tot I 700 ton (in het seizoen '44-'45), die van koffie van 38 000 ton (van juli '42 t.e.m. maart '43) tot minder dan Ia 000 ton in '45. De productiedaling was dus aanzienlijk groter dan de verkleining van de arealen, anders gezegd: de cultures leverden per ha veel minder op. Dat kwam door onvoldoende bemesting en ondeskundige behandeling. Op de thee-ondernemingen werden voorts veel fabrieken beschadigd, andere omgezet in fabrieken voor het vervaardigen van touwen zakken.

XCEen nog veel zwaardere klap werd aan de suikercultuur toegebracht. Van de 85 suikerfabrieken op Java waren in '45 nog maar 13 in werking. Sommige waren volledig gesloopt, andere gebruikt voor de vervaardiging van uit suikerriet gestookt butanol dat de Japanners wilden gebruiken voor de productie van vliegtuigbenzine. De suikerproductie, 1,3 mln ton in '42, was, via 680 000 ton in '43 en 500 000 ton in '44, in '45 gedaald tot 84 000 ton, oftewel per hoofd van de bevolking ca. 1,7 kilo suiker in een geheel jaar, als alle geproduceerde suiker in distributie was gebracht.' Dat was niet het geval: cijfermateriaal (het is helaas onvolledig) doet vermoeden dat de Japanners in de jaren' 42-'45 ongeveer een zesde van de totale suikeroogst naar zich toe hebben gehaald ten behoeve van hun strijdkrachten in het Nanjo-gebied. Suiker was aan het einde van de bezetting op Java bijzonder schaars geworden,"

XCHet zou rationeel zijn geweest als de Japanners rijst hadden laten planten op alle sawahs die niet langer voor de suikerrietteelt werden gebruikt, maar dat is niet het geval geweest, althans: op een deellieten zij castorpitten planten en zelfs mais. 'Achter hun plannen kwamje niet', schreef een Europese planter in zijn herinneringen,

XC'of misschien wisten zij deze zelf niet. Als hun hoofdkantoor zei: .'Je moet eens kijken of je mais kunt planten', dan wilden zij overal mais planten, ook op natte sau/ahs. Ik ageerde eerst sterk, maar liet het toe tot hilariteit der bevolking' 3

1 Aannemelijk is dat door de bevolking veel suikerriet werd aangeplant waarvan de ongeraffineerde bruine suiker niet werd afgeleverd. 2 In augustus '44 was op heel Java de suikerdistributie ingevoerd; het rantsoen bedroeg I kg per hoofd per maand. Wij veronderstellen dat die rantsoenen in de loop van '45 in het geheel niet meer ter beschikking gesteld werden. 3 p. 278.

542 [PDF]
ACHTERUITGANG DER CULTURES

mais groeit niet op natte gronden.

XCWat de butanol betreft: toen de experimentele productie waarvoor vijf suikerfabrieken van hun installaties beroofd waren en ook nog zeven andere onbruikbaar gemaakt, op gang was gekomen, bleek dat de tankers ontbraken om de butanol naar Japan te vervoeren.

XCEnig succes hadden de Japanners met het bevorderen van de aanplant van sisal, rami (hennep) en andere vezelgewassen, maar de, gezien het textieltekort, voor de gehele bevolking potentieel zo belangrijke katoenaanplant mislukte: het klimaat op Java deugt er niet voor en de planten werden door insecten aangetast. In de residentie Banjoemas was de proefaanplant 'clearly unsatisfactory', aldus later regent Gandasoebrata, 'but the japanese authorities ... reported to ... Djakarta that the results ... were very good.' 1 Trouwens, was er voldoende katoen geproduceerd, dan zou toch de speciale olie ontbroken hebben waaraan de spinnerijen behoefte hadden. Een en ander verhinderde het militaire bestuur niet om in september '43 in een officiële bekendmaking", welke inhield dat katoenverbouwers bij inlevering van de oogst ter aanmoediging bonnen zouden krijgen waarmee zij in speciale winkels 'tegen een veellagere prijs dan op de markt wordt gevraagd', maximaal drie sarongs zouden kunnen kopen, de zinsnede op te nemen dat het 'de kwestie van de katoencultuur goed (had) overdacht.'

XCIn hoofdstuk 5 vermeldden wij dat de voorraden van alle Europese handelsondernemingen door de Japanners werden geconfisqueerd. Daar bleef het niet bij. In augustus' 43 kregen alle modezaken opdracht om te sluiten en in februari '44 ging eenzelfde bevel naar de overige middenstandszaken uit. De voorraden werden verdeeld over Japanse winkels waar Japanse officieren en Japanse burgers inkopen konden doen.

XCHet militaire bestuur had toen al opdracht gegeven, op heel Java ijzeren hekken en brugleuningen weg te breken en op verscheidene trajecten de tram- en spoorrails op te breken - die rails werd èf gebruikt voor nieuwe verbindingen op Java, zoals die welke voor de afvoer van kolen uit het Bantamse nodig waren, èf naar andere gebieden in de Nanjo overgebracht waar nieuwe lijnen werden aangelegd. In maart '44 gelastte het militair

I Gandasoebrata: p. II-12. 2 Tekst: p. 511.

543 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

bestuur dat een ieder een deel van zijn ijzeren, stalen en koperen gebruiksvoorwerpen moest inleveren; werd er onvoldoende ingeleverd, dan zouden huiszoeking en inbeslagneming volgen. Hoeveel er ingeleverd is, is niet bekend. Vielen de resultaten tegen? Dat zou men kunnen afleiden uit het feit dat althans in Bandoeng met de huiszoekingen vrijwel onmiddellijk na de eerste bekendmaking werd begonnen.

XCOp 20 december '44 verscheen een nieuwe bekendmaking, nu van de residenten: een ieder diende binnen een maand zilveren, gouden en platina voorwerpen alsmede diamanten en andere edelstenen in te leveren. Het militair bestuur gaf daarbij op, hoeveel in de verschillende stadsgemeenten en residenties door de Indonesiërs, de Chinezen, de Arabieren en de Indische Nederlanders 'vrijwillig' opgebracht moest worden. Er zou voor de ingeleverde waardevoorwerpen worden betaald, wel te verstaan: naar de officiële prijzen, die een fractie waren van wat men er op de zwarte markt voor kon krijgen.' De opbrengst, aldus de Japanners, zou gebruikt worden voor de bewapening van de 'zelfmoordcommando's' die op Java moesten worden gevormd om tegen Geallieerde landingstroepen te velde te trekken, en de Japanners maakten het in hun propaganda duidelijk dat er op gerekend werd dat de inzamelingsactie een groot succes zou worden. Uiteraard werd algemeen aangenomen dat, als niet voldoende ingeleverd werd, huiszoekingen en wellicht ook strafmaatregelen zouden volgen. Niettemin werd er door velen niets voor gevoeld om voorwerpen die veelal van generaties her dateerden, een grote gevoelswaarde hadden en in onzekere tijden steeds beschouwd waren als een belangrijke reserve, af te staan en in te wisselen tegen Japanse bankbiljetten. 'De inlevering van goud en edele metalen tegen vergoeding is', noteerde Bouwer in Bandoeng op 12 januari '45,

XC'al een even grote oplichterij als jaren geleden- de 'vreemdelingen-registratie'. Bedragen beneden de f ISO worden door de Japanse banken, belast met inname, taxatie en vergoeding, met een groots gebaar uitbetaald, maar als je zo gek mocht zijn iets te brengen dat meer waard is, bijv. f I 000, wordt eventjes het Belastingkantoor opgebeld en nagevraagd of je nog achterstallig bent in j e Extra-Oorlogsbelasting", je Personeels- of Inkomstenbelasting, je Verponding' Is dat het geval ... , dan wordt om te beginnen het totaal van je achterstand op het uit te betalen bedrag ingehouden en als je dan denkt, dat je dan tenminste de rest in

1 Wij leiden dit af uit het feit dat voor 1 gram 22-karaats goud door de Japanners f 22 werd betaald (in '40-'41 was de prijs f 2 geweest), terwijl korte tijd later, in maart '45, zulk een gram op de zwarte markt in Medan f80 opbracht (en in augustus fI90). 2 in'42 3 in '42 opgelegd 4 belasting op onroerend goed

544 [PDF]
CONFISQUATIES

contanten in je handen krijgt, ben je er weer naast. Er wordt namelijk een rekening-courant bij de Yokohama Specie Bank voor je geopend, waar deze rest als deposito wordt gestort en waarvan je iedere maand f 45 af mag halen voor levensonderhoud .

XC. . . Vele kostbaarheden verdwijnen dus onder de grond en voorlopig schijnt de Indo-Europese gemeenschap niet van zins te zijn aan de inlevering mee te doen.'l

XCVijf dagen later, 17 januari:

XC'Van de 100 karaat aan edelstenen die de Indo-gemeenschap moet opbrengen, is nog geen 15 binnen ... De grote steden zijn allemaal achterstallig. Batavia leverde nog slechts 22 % van hetgeen de Japanners geëist hebben, Malang 15 %, Soerabaja 14 %. Het meeste bracht op het eiland Madoera, nL 227 %, gevolgd door de Midden-Javaanse Vorstenlanden met II3 %. De residentie [Bandaeng] is al aan haar quantum toe ... De Chinese gemeenschap van Bandoeng moet 2 000 karaat opbrengen.' 2

XC23 januari:

XC'De Indo's zijn tenslotte ook gecapituleerd onder de Japanse dreigementen van terreur, als er niet genoeg edelgesteenten binnenkwamen. De inleveringstermijn is tot het einde van de maand verlengd. Schoonmama is met een bezwaard hart met twee kleine steentjes, tezamen 0,34 karaat, naar een bank gegaan en heeft er 85 papieren Japanse guldens voor gekregen.' Het lijkt overigens wel een reclameweek voor 'De Bijenkorf': bij inlevering van I karaat wordt een bon verstrekt waarmee men tegen de officiële prijs in het warenhuis Tjioda stof voor een japon mag kopen.'4

XCHet Japanse militaire bestuur maakte na afloop van de aktie bekend dat aan goud tweemaal de raming (beter: de aanslag) was binnengekomen, nl. voor een waarde van f 30 mln, en dat bij de inlevering van edelstenen delen van Oosten Midden-Java een veelvoud van de raming hadden opgebracht: Besoeki bijna het vijftien-, Madoera het tien-, de Vorstenlanden, Kedoe en Kediri het vijfvoud - daarentegen was in de residentie Batavia maar 60 % van de raming opgebracht en in de stadsgemeente Batavia maar 40 %.

I Bouwer: 'Dagboek', p. 304-05 (12 jan. 1945). 2 A.v., p. 305-06 (17 jan. 1945). 'Blijkens de dagaantekeningen van de voorzitter van het comité van Indische Nederlanders te Bandoeng hadden dezen op 15 januari 19 karaat diamant ingeleverd en op 21 januari 166 karaat, waar op 5 februari nog eens 335 karaat waren bijgekomen. Zo groot was de angst! 4 Bouwer: 'Dagboek', p. 307 (23 jan. 1945).

545 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XCWij vermeldden zojuist dat bij de inlevering van edelstenen in Bandoeng de regel werd aangehouden dat wie voor I karaat inleverde, een bon kreeg waarmee men in een warenhuis stof voor een japon kon kopen, en eerder dat in september' 43 bekendgemaakt was dat katoenverbouwers bij inlevering van de oogst bonnen zouden krijgen waarmee zij maximaal drie sarongs zouden kunnen aanschaffen. Dit waren symptomen van het tekort aan textiel, waarop wij nog terugkomen. Hier willen wij onderstrepen dat deze Japanse maatregelen voortvloeiden uit een van de bij het begin van de oorlog in Tokio opgestelde richtlijnen: dat bij de verdeling van schaarse goederen prioriteit moest worden gegeven aan diegenen die zich voor de Japanse oorlogvoering verdienstelijk maakten.

XCWij nemen aan (nadere gegevens ontbreken) dat die richtlijn ook ten aanzien van andere goederen in het oog is gehouden, hetgeen dus betekent dat zij niet in algemene distributie kwamen.

XCWat kwam wèl in algemene distributie?

XCWij hebben er geen overzichten van en als wij die wèl hadden, zouden zij maar weinig zeggen. De desbetreffende aankondigingen waren typisch Japans: men moet ze zien als doelstellingen, maar of deze gehaald werden, was een heel andere zaak. Toen begin april '45 voor het eerst een distributieregeling voor vlees werd bekendgemaakt (ieder zou eens in de veertien dagen een half ons karbouwenvlees krijgen tegen een prijs van 5 cent), schreefBouwer in Bandoeng: 'Op de nieuwe distributiekaart, geldig voor een heel jaar, die we zojuist hebben gekregen, komt voor het eerst vlees voor, wat niet zegt dat we het ook zullen krijgen.' En daarop liet hij op grond van zijn ervaring van ruim drie jaar bezetting volgen: 'De meeste artikelen die op de distributiekaart vermeld staan, krijgen we nooit.' I De Japanse overheid kreeg om te beginnen nimmer voldoende greep op de producenten van levensmiddelen en andere gebruiksartikelen zoals textiel en evenmin op de handelaren daarin, de groothandelaren inbegrepen. Zowel die producenten als die handelaren hielden waren achter - herhaalde waarschuwingen dat kras tegen de betrokkenen zou worden opgetreden als zij niet opgaven wat zij onder zich hadden, tonen alleen maar aan dat de controle ineffectief was. Veel Japanse corporaties, kumiai,

XC1 A.V., p. jzo

546 [PDF]
FALENDE DISTRIBUTIE

hadden controleurs in dienst: Indonesiërs die laag werden bezoldigd. Aangezien ieder trachtte aanvulling te krijgen op de levensmiddelenrantsoenen en de prijzen van levensmiddelen op de zwarte markt voortdurend stegen, was bij die controleurs de verleiding groot om tegen betaling in geld of goederen een oogje dicht te doen. Trouwens, het was vanouds op Java niet als onbehoorlijk beschouwd dat iemand die een bepaalde machtspositie had, daarvan gebruik maakte om binnen zekere grenzen (het mocht niet de spuigaten uitlopen) zichzelf, zijn gezin en zijn overige relaties te bevoordelen. Ook een deugdelijke distributiedienst ontbrak. Voorzover de functionarissen van die dienst bezoldigd waren, ontvingen ook zij maar een gering bedrag, maar van die bezoldiging was lang niet algemeen sprake. Dat de Japanners, toen zij eind '43-begin '44 het ton.arigoemi-stelsel (het groeperen van alle ingezetenen in kleine wijkgemeenschappen) op Java invoerden, de distributie aan de wijkhoofden, de tonarigoemi's, opdroegen, betekent dat er voordien geen algemene distributiedienst bestond. Van begin '44 afkwamen de in distributie te brengen goederen dus via de districtshoofden van het ton.arigoemi-stelsel, de azat sjo's (in de dessa's waren dat veelal de dessa-hoofden), bij de wijkhoofden terecht - wij nemen aan dat velen hunner in de eerste plaats voor zichzelf, hun relaties en hun vrienden zorgden (dit was, zoals al bleek, op Celebes regel).

XCVan een effectieve prijscontrole was ook al geen sprake. In de eerste weken van de bezetting stegen de prijzen op de passars doordat de aanvoer stagneerde - zij waren gaan dalen, nadat de aanvoer weer op gang was gekomen. Met name aan de groothandelaren was toen evenwel al duidelijk dat de schaarste aan goederen steeds groter zou worden, en het gevolg was dat zij de voorraden die zij onder zich hadden, Of achterhielden Of tegen hogere dan de officiële prijzen verkochten. De Kenpeitai arresteerde in september '42 enkele Chinese en Arabische groothandelaren, maakte hun namen bekend en deed weten dat voortaan nog strenger zou worden opgetreden, aangezien prijsopdrijving gezien moest worden 'als een stilzwijgende rebellie tegen het Japanse gezag'.' Nadien werd de prijscontrole opgedragen aan de Indonesische politie en aan de begin '43 in het leven geroepen hulppolitie, de Keibodan (op dat korps komen wij in hoofdstuk II terug) - die controle nam, aldus in september '44 een rapport van een Indonesiër uit een gebied bij Rembang",

XC'dikwijls de vorm aan van roof. De kleine handelaren blijven daar echter kalm

XCI Samenvattingen Kan Po, p. 54. 2 Tekst: NI, p. 498-99.

547 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

onder, omdat het door een inbeslagneming geleden verlies ruimschoots wordt goedgemaakt door een gelukte smokkeltransactie. Het strenge optreden van politie en Keibodan levert dan ook geen resultaten op, maar geeft wel aanleiding tot het plegen van verduisteringen door leden van de politie of de Keibodan zelf. Het aantal en het gewicht der in beslag genomen goederen is namelijk niet constant en er wordt geen aantekening van gehouden.'

XCHerhaalde verboden om goederen te verkopen of te kopen tegen hogere dan de door het militair bestuur vastgestelde prijzen (die vaststelling geschiedde van loktober '43 af per residentie, aangezien de residenties toen, zoals eerder vermeld, als het ware gesloten economische eenheden waren geworden), hadden geen uitwerking. Zo rapporteerde eind november' 42 een Indonesisch nationalist aan het militair bestuur het volgende ten aanzien van de verkoop van sigaretten:

XC'Het is verboden meer te vragen dan op de banderol staat aangegeven, maar de kleinhandelaar moet aan de grossier elandestien reeds een hogere prijs betalen, waaruit volgt dat de prijs voor de consument nog veel hoger ligt. Weliswaar worden er ook sigaretten verkocht tegen de banderolprijs, maar het aantal winkels dat zich met deze verkoop belast, is ontoereikend'

XC(andere winkels verkochten dus louter tegen de te hoge prijzen).

XC'Het gevolg is dat zij die een pakje sigaretten van 12 cent willen kopen, twee à drie keer in de rij moeten staan, waarbij het vaak tot vechtpartijen komt door het gedrang.

XCPrecies zo gaat het bij de handel in andere goederen, maar dat loopt niet zo in het oog als bij de sigaretten.' I

XCDe Japanners zelf leverden een bijdrage tot de ongeoorloofde prijsstijging doordat zij het inkopen van grote voorraden die zij zelf nodig hadden, aan Chinese inkopers opdroegen. Die inkopers betaalden contant (de meeste handelaren waren huiverig voor overschrijving op een rekening-courant bij een Japanse bank) en wisten dat het hun Japanse opdrachtgevers maar op één ding aankwam: dat de betaalde goederen geleverd werden. Bankbiljetten om te betalen hadden die opdrachtgevers genoeg. Zij betaalden overigens niet vlug - wie iets aan de Japanners leverde, moest lang op zijn geld wachten. De inkopers hielden daar rekening mee: op de toch al te hoge prijzen die zij zelf betaald hadden, legden zij nog een flinke toeslag.

XCI

548 [PDF]
FALENDE PRIJSCONTROLE

XCEr lag nog een andere factor in de Japanse sfeer die de prijzen opdreef: fabrikanten en groothandelaren (dat waren meestal Chinezen of Arabieren) kregen na de Japanisering van het bankwezen geen bankcredieten meer. Integendeel: zij moesten, zoals in hoofdstuk 5 vermeld, hun bankschulden aflossen. Voor elk van die fabrikanten en groothandelaren werd het dus van belang, de hoeveelheid contant geld waarover hij beschikte, drastisch te vergroten (teneinde vervolgens het Japanse geld om te zetten èf in bankbiljetten van de Javase bank àf in zwart gekochte goederen): hoe kon hij dat anders doen dan door de prijzen van zijn waren te verhogen?

XCHet vasthouden van dat contante geld werd een algemeen verschijnsel: er werd op Java nauwelijks meer gespaard.' Toen de Postspaarbank in mei' 42 heropend werd, werd door het militair bestuur verwacht dat velen er hun gelden zouden deponeren. Injuli '44 werd het streefdoel bekendgemaakt: in mei '45 moest een totaal van f 120 mln zijn ingelegd. Daarvan was in juli '44 pas ruim f ro mln bijeen (latere cijfers zijn niet bekend): f 7,4 mln ingelegd door Indonesiërs, f 1,7 mln door Japanners, Duitsers en Italianen, f 95°000 door vijf-en-vijftigduizend Chinese spaarders; hun gemiddeld spaarbedrag was slechts f 17,30.

XCDe omstandigheden die wij tot dusver in dit hoofdstuk behandelden: het isolement van Java als deel van het geblokkeerde Japanse machtsge

1 In de marinegebieden werd het gedwongen sparen ingevoerd. Op Borneo werd bepaald dat ingezetenen van wie aangenomen werd dat zij konden sparen (sparen bij de vestigingen van de Algemene Volkskredietbank, welker aantal werd uitgebreid), buiten de distributie van rijst en zout zouden vallen als zij het sparen nalieten. Op Celebes gold de bepaling dat niemand meer dan f 500 aan contanten in huis mocht hebben en werd op het salaris van overheidsdienaren een spaarbedrag ingehouden. Wij herinneren er aan dat bij de op Moena ingezette die per maand recht hadden op ca. fr 5 loon, elke maand f 5 ingehouden werd als spaargeld. Op Java gold, zoals eerder vermeld, de bepaling dat niemand meer dan froo aan contanten in huis mocht hebben. Het spreekt vanzelf dat effectieve controle op zulk een bepaling onmogelijk was.

549 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

bied, Java's vèrgaand isolement van de Buitengewesten, zijn verdeling (per loktober' 43) in zeventien zelfvoorzieningsgebieden, het ondeskundig optreden van de Japanse bezetter, zijn beginsel dat de Japanse belangen voorop stonden, de ineffectieve werkzaamheid van zijn corporaties, het voor korte of lange tijd als feitelijke dwangarbeiders inzetten van enkele miljoenen mannen en jongens, het goeddeels opheffen van cultures die miljoenen dessa-bewoners nevenverdiensten hadden opgeleverd, het vorderen of inkopen van delen van de oogst en van handelsvoorraden, het inkopen onder dwang van waardevoorwerpen, het in de economie pompen van kolossale hoeveelheden bankpapier, de gebrekkige prijscontrole en het even gebrekkige distributiestelsel - al die omstandigheden (wij hebben nu slechts de belangrijkste genoemd) zijn factoren geweest die de armoede op Java in de hand hebben gewerkt. Java's economie was ook in de Nederlandse tijd kwetsbaar geweest maar het gouvernement had het ontstaan van noodtoestanden kunnen voorkomen. Daargelaten de vraag of zij er de krachten voor bezaten, hadden de Japanners daar geen behoefte aan. Deed zich misoogst voor, dan zou het dus onvermijdelijk tot hongersnood komen.

XCDie hongersnood is niet uitgebleven.

XCGaan wij nu een beeld geven van de schrikbarende verarming die zich op Java ging aftekenen, dan is het noodzakelijk dat wij eerst nagaan hoe het stond met de voorziening van de bevolking met haar belangrijkste voedingsmiddel: rijst.

Verarming en hongersnood op[ava'

XC

XCHet begin van de Japanse bezetting ging plaatselijk met rijsttekorten gepaard. Het transport kwam slechts moeizaam op gang (en zou nimmer de efficiency bereiken welke het voor de komst der Japanners had gekenmerkt") en bovendien waren, zoals in ons vorig deel vermeld, op de55

1 Schrijven wij over Java als geheel, dan sluit dat steeds Madoera in. Zie voor de plaatsen die wij noemen, kaart XVI op de pag.'s 640-64I. 2 Er gingen op Java steeds minder treinen rijden, zodat die welke wèl reden, veelalovervol waren: herhaaldelijk gebeurde het dat passagiers op de daken van de wagons meereden. Wij vermelden in dit verband dat de particuliere spoorwegen op Java aan de Staatsspoorwegen werden toegevoegd, dat in de landelijke gebieden nauwelijks meer autobussen reden en dat in Soerabaja in maart '45 een paardetram werd ingesteld.

550 [PDF]
HET RI]STTEKORT OP JAVA

noordkust van Midden-Java de machines van talrijke rijstpellerijen door de Afvoer- en Vernielingskorpsen in strijd met de instructies van het gouvernement vernield. Het Japanse militaire bestuur wist, hier en daar met steun van Nederlandse ambtenaren, die tekorten vrij spoedig op te heffen, o.m. door grote voorraden rijst welke door het gouvernement waren opgeslagen, in de verkoop te brengen. De oogst was goed. Gemiddeld had deze in de jaren '37-'41 8,5 mln ton bedragen: ongepelde rijst, wel te verstaan (padi), hetgeen ruim 6 mln ton gepelde en geslepen rijst (beras) had opgeleverd 1 per hoofd van de bevolking (maar daar waren veel jonge kinderen onder die minder rijst nodig hadden dan oudere kinderen en volwassenen) kwam dat er op neer dat per dag ca. 300 gram rijst beschikbaar was geweest. Rijst was het hoofdvoedsel, maar bepaald niet het enige: voor de inheemse bevolking waren vooralook mais, knolgewassen als cassave en bataten (zoete aardappelen) en vruchten van belang - de rnais-oogst was in de jaren '37-'41 gemiddeld 2,1 mln ton geweest, de cassave-oogst 8,2 mln, de bataten-oogst 1,3 mln. Tenslotte was van betekenis dat men de cassave en de bataten, die veel zetmeel bevatten, had kunnen aanvullen met vis die rijk is aan eiwitten.

XCHet Japanse militaire bestuur achtte de rijstoogst te gering: voorzien werd dat een deel er van nodig was voor de voeding van de Japanse militairen in het gehele Nanjo-gebied, en gehoopt werd dat grote hoeveelheden rijst naar Japan konden worden geëxporteerd. Er werden dan ook plannen opgesteld om de rijstoogst op Java binnen drie jaar te verdubbelen en daartoe werden deskundigen uit Japan aangetrokken. Die schreven voor dat de Japanse productiemethoden moesten worden ingevoerd: de bemesting van de sawahs moest worden gewijzigd en de zaailingen, de bibit, moesten op een andere wijze worden geplant. Die wijzigingen hadden in Japan de rijstoogst doen stijgen, maar, aldus regent Gandasoebrata: 'the japanese did not remember the difference oj climate, soil condition and way oj life oj the people oj Indonesia' 2 grote weerstand was er bij de inheemse landbouwers om wijzigingen aan te brengen in een eeuwenoude cultuur. Het Japanse experiment werd in veelopzichten een mislukking.

XCDe jaren '42 en '43 gaven een lichte daling van de padi-oogst te zien: in '42 werd 8,3 mln ton, in '43 8,1 mln ton geoogst. Niet dat die oogst volledig ter beschikking kwam van Java's ingezetenen! Al in '42 werd

1 Wordt die (rode rijst) geslepen, d.w.z, ontdaan van het zilvervlies, dan krijgt men witte rijst. 2 Gandasoebrata: p. 10.

551 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

een deel door het Japanse leger gevorderd. Hoe groot dat precies was, is niet bekend.

XCHoe kregen de Japanners in '42 en in het grootste deel van '43 de gepelde rijst, de beras, bijeen waarop zij de hand wilden leggen?

XCDie beraswerd hun geleverd door de rijstpellerijen waarvan veruit de meeste eigendom van Chinezen waren. Die rijstpellerijen waren in '41 door het Nederlands gouvernement gegroepeerd in drie verenigingen van rijstpellers, Rijst- Verkoop-Centrales: een voor West-, een voor Midden- en een voor Oost-Java. De besturen van die drie centrales nu werden in april '42 door het Japanse militaire bestuur erkend en er werd toen bepaald dat zij de enige instellingen waren die rijst (padi) mochten inkopen en vervoeren. Tegelijkertijd werd toen een corporatie, een kumiai, opgericht: de Vereniging van Groothandelaren in rijst, en die corporatie kreeg de functie om gepelde rijst (beras) te verkopen: te verkopen aan het Japanse leger en aan de detailhandelaren in rijst - dat waren meestal handelaren die als verkooppunt een stalletje, een warong, hadden.

XCIn augustus' 42, ten tijde van de wederoprichting van de departementen van algemeen bestuur, werd onder het departement van economische zaken een Kantoor voor de Voedselvoorziening opgericht en dit Kantoor werd de instantie waaraan de regeling van alle rijstaangelegenheden werd opgedragen - de Vereniging van Groothandelaren in rijst kreeg een zuiver uitvoerende functie.

XCDe daling van de oogst en de Japanse vorderingen brachten al in '42 en '43 een tekort aan beras teweeg. Dat bleek uit het stijgen van de prijzen opde zwarte markt. In '38 had een kilo doorsnee beras op de passars ca. 3 '12 cent gekost - beras van de beste kwaliteit was duurder geweest: in Batavia in '39 10 cent per kilo. De Japanners werden aanvankelijk geconfronteerd met prijsstijgingen die uit de aanvoermoeilijkheden voortvloeiden (op de passars in Batavia steeg de prijs van een kilo beras, zoals al in hoofdstu~ 3 vermeld, tot 24 cent per kilo), maar die gingen zij tegen, hetgeen ook samenhing met de door hen ingevoerde algemene verlaging van de lonen. Op Oost-Java (gegevens over Middenen West-Java hebben wij niet) werd de maximumprijs in april '42 bepaald op 3,6 cent per kilo. Die prijs betekende dat de landbouwers voor hun padi nog veel minder kregen - beseffend nu dat die lage padi-prijzen bij de landbouwers de neiging zouden versterken om geen padi af te leveren aan de opkopers van de VereAiging van Groothandelaren in rijst, kwam het Japanse Kantoor voor de Voedselvoorziening begin '43 tot het inzicht dat de aankoopprijs van padi moest worden verhoogd: hij werd eind maart '43

552 [PDF]
HET RI]STTEKORT OP JAVA

voor heel Java vastgesteld op (afhankelijk van de kwaliteit) 3 V. tot 3,6 cent per kilo.

XCDat de landbouwers meer geld kregen, kon niet voorkomen dat de prijzen van beras in de clandestiene handel bleven stijgen: in juni kostte een kilo witte rijst op de zwarte markt in Batavia f I, in Cheribon f 1,20.

XCDeze ontwikkeling droeg bij tot een fundamentele wijziging in het Japanse beleid, die ook samenhing met het feit dat Java per loktober '43 in zeventien zelfverzorgingsgebieden (de zeventien residenties) werd verdeeld. De aankoopprijs van padi werd verhoogd tot 4 of 4 '/2 cent per kilo, het gehele inheemse bestuursapparaat werd, van de regenten tot de dessa-hoofden, gemobiliseerd om er zorg voor te dragen dat elke landbouwer voldoende padi zou afleveren en er werd een stelsel voor de distributie van beras in het leven geroepen.

XCHierover enkele opmerkingen.

XCDe eerste is dat het instellen van de zeventien zelfverzorgingsgebieden betekende dat residenties die naar verhouding veel padi opbrachten, minder gemakkelijk in staat waren om padi of beras te vervoeren naar residenties waar minder padi groeide - transporten welke bovendien bemoeilijkt werden doordat er minder goederenwagons en minder vrachtauto's waren. De tweede opmerking is dat de verhoging van de aankoopprijs van padi niet effectief was, doordat de landbouwers voor het geld dat zij kregen, vrijwel niets konden kopen dat voor hen waarde had. De derde, dat bij de distributie van beras prioriteit werd gegeven aan de stadsgemeenten en de overige grote plaatsen en dat met de behoeften van de bevolking in de kleinere plaatsen geen rekening werd gehouden. Nog ernstiger dan dit alles was dat de aan de landbouwers opgelegde afleveringsplicht niet betrekking had op de oogst uit de periode maartseptember '44 maar op die uit de periode die achter de rug lag: maartseptember '43, en dat door de Japanners bij het bepalen van wat elke residentie moest afleveren, van te hoge oogstcijfers was uitgegaan. Zoals gebruikelijk hadden de opkopers de padi gekocht en betaald terwijl zij nog te velde stond - de vorderingen werden opgelegd in een periode waarin de meeste landbouwers de padi al aan de opkopers hadden afgeleverd (die vaak de grootste moeite hadden om haar uit de opslagplaatsen verder te transporteren); die landbouwers beschikten nog slechts over de padi die zij voor het levensonderhoud van hun gezin en voor de aanplant in '44 nodig hadden. Landbouwers die maar een kleine sawah hadden, hielden, nadat zij het dessa-hoofd de van hen gevorderde hoeveelheid padi hadden gebracht, vrijwel niets meer over - daar was de Japanners

553 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

ook wel op gewezen, maar dezen hadden gemeend dat die landbouwers door het aanplanten van voldoende mais, cassave en bataten heel wel in leven zouden kunnen blijven.

XCDe distributie in de steden kwam slechts langzaam op gang. 'Elke middag', zo rapporteerde een Indonesiër eind '43 met betrekking tot de situatie in Djakarta aan het Japanse bestuur',

XC'staan duizenden en duizenden mensen voor verschillende warongs. Vechtpartijen zijn aan de orde van de dag, nl. om aan een liter of anderhalve liter rijst te komen. Dit beeld wordt ook in andere steden gezien. Van verschillende kanten worden rapporten ontvangen, vermeldend dat die-en-die reeds zoveel dagen geen rijst kan krijgen. Het aantal dagen varieert van vijf tot twee.'

XCDeze rapporteur wist ook te vermelden dat inheemse bestuurders landbouwers die nog slechts 100 of 200 kilo padi voor eigen gebruik hadden overgehouden, gedwongen hadden, een deel daarvan te verkopen. 'Behalve dat men dan zo goed als niets meer bezit om van te leven, vraagt men zich af, hoe aan zaaizaad voor de volgende aanplant te komen.'

XCEen vooraanstaand nationalist, Achmed Soebardjo, waagde het in januari '44 om, zonder daartoe verlof van de Japanners te hebben ontvangen, een rondreis over heel Java te maken waarbij hij in 60 dessa's de problemen onderzocht die uit de gedwongen leveranties waren voortgevloeid. Zijn conclusie was dat de landbouwers ro tot 30% van de in '43 geoogste padi extra hadden moeten inleveren en dat in het geheel geen rekening was gehouden met de verschillen in opbrengst van de verschillende sau/ahs. Voorts was hem gebleken dat de distributie haperde, dat de rantsoenen in talloze kleine plaatsen minimaal waren, dat de Chinese opkopers die als agenten van het Kantoor voor de Voedselvoorziening optraden, grote hoeveelheden rijst in de zwarte handel brachten en dat het gros van de bevolking niet in staat was, de prijzen te betalen die daar werden gevraagd.

XCDe rijstrantsoenen (wij hebben er maar weinig gegevens over) gingen plaatselijk in hoge mate verschillen. In Bandoeng werd het eind oktober '43 ingestelde rantsoen van 200 gram per persoon per dag midden december tot 160 gram verlaagd. In februari' 44 was het dagrantsoen in Djokjakarta 75 gram, in maart was het in Djakarta lIS gram, later in dat jaar eerst 200, van loktober af r60 gram - en daarbij weten wij niet eens

1 Tekst in p. 489.

554 [PDF]
DE RI]STRANTSOENEN

of al die officiële rantsoenen (zij werden van begin '44 af verdeeld door de tonarigoemi's) steeds verkrijgbaar waren.

XCWèl weten wij drie dingen: dat droogte er toe leidde dat de padi-oogst in '44, met '43 vergeleken, met 1,2 mln ton daalde (van 8,1 tot 6,9 mln ton), dat de Japanners voor eigen gebruik op Midden-Java in het oogstjaar '44-'45 meer dan twee-en-een-halfmaal zoveel rijst vorderden als in het oogstjaar '43-'44, en dat de prijzen op de zwarte markt voortdurend stegen. In Djokjakarta moest men in februari '44 in de zwarte handel voor een kilo rijst f r,55 betalen, in Soerabaja in augustus f 1,90, in Pati (Midden-Java) in september f 0,70, in Bandoeng in januari '44 f 0,60, in augustus f 0,95 ('de verkopers', noteerde Bouwer in Bandoeng, 'houden zich aan hun eigen en niet aan de officieel vastgestelde prijzen. Voor minder dan hun eigen prijzen staan zij hun waren niet af en vernietigen ze desnoods. En niemand doet er iets tegen' '), in oktober f 2, in december f 3, in Djakarta in februari '44 f 1,70, in juni f 0,85, in oktober f 1,80, in november f 3,60.

XCDe Indisch-Nederlandse schrijfster Beb Vuyk die in Soekaboemi woonde, stuurde in die tijd elke maand een inheemse helper, Simin, met geld en voedsel naar haar schoonmoeder in Djakarta. 'De laatste tijd', zo schreef zij in haar aantekeningen,

XC'konden we alleen gekookte rijst sturen, het vervoer van rauwe rijst is verboden. Wie gesnapt wordt, dwingen de Japanners de smokkelwaar op te eten. Simin zag op het station een man en een vrouw met de bajonet op de buik gedwongen worden handenvol rauwe rijst te slikken. Het waren geen echte smokkelaars, alleen maar mensen van buiten die voor hun hongerige familie in de stad een paar liters rijst meebrachten .

XC. . . De dagelijkse zorgen om aan eten te komen zijn zo groot dat we zelden aan de toekomst denken. Zelfs hier in de bergen is eten een probleem, hoewel ons huis tussen de rijstvelden ligt en mama een sau/ah bezit. Eén vijfde van de opbrengst moet ingeleverd worden, de taxatie vindt plaats voor ze oogstbaar is. Die taxatie is altijd te hoog, waardoor we soms meer dan een derde van de oogst kwijt zijn. Twee jaar geleden ben ik gaan klagen bij het onderdistrictshoofd. 'Denk niet dat ik u onrechtvaardig behandel, mevrouw', zei hij, en toen, eerst naar achteren omziend met een gebaar dat nu bij velen een gewoontebeweging is geworden: 'Officieel moet ik een vijfde van de getaxeerde opbrengst vorderen, en daarnaast heb ik ook officieel, maar in het geheim, de opdracht om zo hoog te taxeren dat niet meer dan de helft ... overblijft' 2

, Bouwer: 'Dagboek', p. 269 (7 aug. I944). 2 Beb Vuyk: 'Uit een Indisch dagboek' in: (I962), p. 256.

555 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

deze momentopname (betrekking hebbend op eind '42!) onderstreept, in welke mate het feitelijk gebeuren kon afwijken van de officieel bekendgemaakte regels.

XCBij enkele gelegenheden kwam het in '44 tot ernstige ongeregeldheden op West-Java, die ten nauwste met de gedwongen rijstleveranties samenhingen.

XCIn januari '44 was in een district bij Tasikmalaja (zie kaart XV1 op de pag.'s 640-641) een algemene verbittering ontstaan waar een fanatieke Islamietische leider, Kiaji Djenal Moestapa, hoofd van een pesantren, op inhaakte: hij predikte dat Allah de verdrijving der Japanners vergde en bewapende zijn leerlingen met bamboesperen, zeggend dat deze sterker zouden blijken dan de wapens der Japanners en dat ieder die met dezen slaags zou raken, onkwetsbaar zou blijken. Een kleine groep militairen van de Kenpeitai stelde op 18 februari een onderzoek in en nam Moestapa in verhoor, hetgeen met de gebruikelijke mishandelingen gepaard ging. Er ontstond een gevecht waarbij een Kenpeitai-officier werd gedood. Moestapa werd bevrijd en de groep van de Kenpeitai moest het veld ruimen. Zij kwam twee weken later, I maart, aanzienlijk versterkt terug. Nu vond zij vele honderden, volgens sommigen zelfs enkele duizenden, Indonesiërs tegenover zich, van wie velen met keien, bamboesperen en messen gewapend waren. Felle gevechten ontstonden die, heet het, aan vijf inheemse politiemannen, meer dan vijftig Japanners en meer dan honderd opstandelingen het leven kostten. Ca. vierhonderd opstandelingen werden door de Kenpeitai gearresteerd en van hen werden twee-entachtig door de militaire rechtbank te Djakarta ter dood veroordeeld; de gevoelens der Islamieten ontziend, spaarden de Japanners Moestapa's leven - zij deden weten dat hij ontoerekeningsvatbaar was.

XCIn mei, juni en augustus '44 kwam het tot overeenkomstige ongeregeldheden in het regentschap Indramajoe, deel van de residentie Cheribon. Ook bij deze traden Islamietische voormannen als leiders op. In augustus waren de ongeregeldheden het ernstigst: de regent en de u/edono van het betrokken district die het afleveren van de padi waren komen controleren, werden op de vlucht gejaagd, hetgeen de Japanners noopte, sterke troependetachementen naar het regentschap te zenden; hoeveel slachtoffers bij die gelegenheid zijn gevallen, is niet bekend.

556 [PDF]
HONGEROPSTANDEN OP JAVA

XCNa het neerslaan van deze laatste opstand ging het Japanse militaire bestuur er accoord mee dat een in Djakarta bij dat bestuur als adviseur werkzame Indonesiër, Raden Prawoto Soemodilogo, zou onderzoeken of aan het gebeurde in het regentschap Indramajoe Islamietisch fanatisme dan wel andere factoren ten grondslag hadden gelegen. Het rapport dat hij eind oktober '44 aan het Japans militair bestuur voorlegde', kwam hierop neer dat enkele hadji's voor hun betogen alleen maar weerklank hadden gevonden doordat in het betrokken district ware noodtoestanden waren ontstaan. Men had er in '43 al een zo groot deel van de rijstoogst moeten inleveren dat sommigen zich hadden moeten voeden met bladeren van bananenbomen en dat talrijke kinderen en ouden van dagen van honger gestorven waren. Er was in het district bepaald (die bepaling gold ook elders) dat een landbouwer voor elke 500 kilo padi die hij inleverde, een kledingstuk zou krijgen tot een maximum van vijf - de rijke landbouwers hadden er vijf gekregen van wie ze enkele zwart hadden verkocht, en de arme geen een omdat ze de norm van 500 kilo niet hadden kunnen halen. Bovendien waren die kledingstukken verdeeld via de inheemse bestuursambtenaren en die hadden eerst voor zichzelf, voor hun familieleden, voor hun klerken en voor de politie gezorgd. Dat alles had al verbittering gewekt maar deze was ten top gestegen toen voor de oogst van '44 was bepaald dat, terwijl andere regentschappen in de residentie Cheribon 350 tot 400 kg padi per hectare moesten inleveren, de landbouwers van Indramajoe 1500 kg per ha moesten inleveren. Er waren er onder hen geweest die, doordat zij hun oogst al aan opkopers hadden verkocht, in de zwarte handel padi hadden moeten kopen voor 20 cent per kilo, waarvoor ze dan bij inlevering 4';' cent betaald kregen. En waarom was aan Indramajoe een zo hoge schatting opgelegd? De landbouwers waren er van overtuigd dat de ambtenaren van het binnenlands bestuur waren omgekocht door de eigenaren van rijstpellerijen en de groothandelaren in rijst - Chinezen die bovendien aan het personeel van de spoorwegen beloningen zouden hebben gegeven. Verbittering was er ook omdat de romcesja's uit Indramajoe, van wie de meesten een arbeidscontract van drie maanden hadden getekend, na meer dan een jaar nog steeds niet waren teruggekeerd. Zo was het gekomen tot een bijeenkomst van landbouwers die besloten hadden, de padiniet in te leveren; zij hadden er gezegd dat, aldus Prawoto's rapport, 'als zij door de politie werden doodgeschoten, hun lot beter zou zijn dan wanneer zij van honger zouden sterven.'

XCI Exemplaar in ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXV, 19.

557 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XCWij vermeldden in hoofdstuk 3 dat het Japanse militaire bestuur in '42 Indonesische adviseurs had benoemd bij de departementen van algemeen bestuur. Uiteraard onderhielden die adviseurs onderling contact, maar als zij het er over eens waren dat een bepaalde Japanse maatregel een ongunstig effect had, dan had dat geen enkele uitwerking: als groep hadden zij geen status. Over het algemeen waren de Japanners in adviezen niet bijster geïnteresseerd en aan adviezen, uitgebracht door personen of instanties die daartoe geen opdracht hadden ontvangen, hadden zij geen enkele behoefte.

XCToen nu in september '44 door minister-president Koiso was aangekondigd dat aan 'Oost-Indië' 'onafhankelijkheid' zou worden verleend, besefte het Japanse militaire bestuur op Java dat Indonesiërs op die 'onafhankelijkheid' moesten worden voorbereid. Daar vloeide o.m. uit voort dat de departementele adviseurs verlof kregen om naast de in '43 opgerichte Centrale Adviesraad een eigen college te vormen: het College van Adviseurs. De Centrale Adviesraad had men kunnen zien als aanloop tot een parlement - het College van Adviseurs kon men nu zien als aanloop tot een kabinet. Soekarno werd van het nieuwe college voorzitter en tot de veertien leden (sommige departementen hadden meer dan één adviseur gekregen) behoorden o.m. Dewantoro, Oto Iskandar Dinata, Abikoesno, Hatta, prof. Soepomo, Prawoto en Soekardjo Wirjopranoto.

XCHet college kwam (zonder dat er Japanners bij waren!) op 16 december '44 voor het eerst bijeen 1 om zich te beraden over de eerste vraag die het Japanse militaire bestuur met verzoek om advies had voorgelegd: hoe de padi-Ieveranties beter geregeld konden worden. Alle adviseurs wisten dat zich op die gebieden grote misstanden hadden ontwikkeld - was het dan wel verstandig daar de Japanners duidelijk op te wijzen? Soekarno stelde hen gerust: 'Zelfs de meest geheime zaken die betrekking hebben op de padi-Ieveranties, kunnen', zei hij, 'zonder enig bezwaar door u worden verwerkt in uw antwoord.' Een van de leden wees er toen op dat de Centrale Adviesraad terzake al inlichtingen had gekregen van een van de hoofdambtenaren van het departement van economische zaken: het militaire bestuur had 'ongeveer 23 % van de padi-oogst' geëist - dat was,re,

I De verslagen van de vergaderingen ';'an het college zijn in het Nederlands vertaald door dr. R. de Bruin, het verslag van de eerste vergadering is }6 580.

558 [PDF]
DE ADVISEURS EN HET RI]STTEKORT

meende hij, niet buitensporig veel en toch hadden zich alom tekorten voorgedaan, ja was het tot hongersnood gekomen. De verdere discussie leidde tot het denkbeeld, een aantal leden van het college op te dragen, in de verschillende delen van Java een onderzoek in te stellen. Waarnaar? Alleen naar de padi-Ieveranties? 'Momenteel', zei een van de adviseurs, Raden Mas Ario W oerjaningrat,

XC'is de maatschappij ontevreden, niet alleen over de padi-verkoop maar ook over de beras-distributie.

XCSOEKARNO: De voorgelegde vraag betreft de padi-Ieveranties aan de regering. Waarom de bevolking niet tevreden is? Er zijn duizend-en-één redenen. U kunt ze allen opsommen.

XCWOERJANINGRAT: Kunt u, voorzitter, antwoord geven op de vraag hoeveel procent van de opbrengst aan het leger moet worden verkocht?

XCSOEKARNO: Ik weet het zelf niet.'

XCEr werd besloten, zes leden van het college te belasten met het instellen van een onderzoek - Soekarno nam op zich, voor reispassen te zorgen. Van die onderzoek-commissie werd Iskandar Dinata voorzitter en werd Prawoto een van de leden. De zes verdeelden onderling de verschillende residenties en er werd door het College van Adviseurs besloten dat zij niet alleen over de padi-Ieveranties inlichtingen zouden inwinnen maar ook over de levensmiddelenvoorziening in het algemeen, het distributiestelsel, de officiële en de zwarte prijzen van padi en betas", de gevolgen van de afsluiting der residenties en de malversaties.

XCNa een kleine drie weken waren de leden van de onderzoekcommissie weer in Djakarta bijeen. Zij stelden hun rapport op en dat rapport werd op 8 januari '45 in de vierde vergadering van het College van Adviseurs door Iskandar Dinata voorgelezen." De onderzoek-commissie wees er op dat er in '44 misoogst was geweest; dat de bevolking in de verschillende residenties meende dat de ingeleverde padi uit de betrokken residentie, 'ja zelfs uit Java, wordt weggevoerd'; dat 'het saamhorigheidsgevoel' nog niet was doorgedrongen tot 'de rijke boeren, in het algemeen de rijke en invloedrijke personen', en dat er onvoldoende controle was op de padi

I Toen op 27 december de tweede vergadering van het College van Adviseurs plaatsvond, zei Hatta dat volgens een door hem ingesteld onderzoek in oktober '44 in de zwarte handel voor gemiddeld een prijs was gevraagd, acht-en-een-half maal zo hoog als de officiële (deze was 10 cent per kilo), en in december elf-en-een kwart maal zo hoog. 2 De notulen van de vierde, vijfde en zesde vergadering: IC, 36626.

559 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

'op haar weg, speciaal vanaf de opkoper tot haar aankomst bij de regering.' Dit alles werd toegelicht en daarbij werd er o.m. op gewezen dat de ingeleverde padi door het tekort aan transportmiddelen veel te lang in de opslagplaatsen bleef liggen ('zodat vaak de padi bedorven is, ja soms ontkiemt ze zelfs') en dat in de residenties Bogor en Bantam nieuwe inleveringsnormen waren ingevoerd: in de residentie Bogor moest van sawahs die het eigendom waren van personen die in steden woonden, 90 % van de oogst worden ingeleverd en bij zelfbebouwing gold een oplopende schaal, beginnend bij eigenaars van sawahs, kleiner dan I ha, die 40 % van de oogst, en eindigend bij eigenaars van sawahs van 5 ha of meer, die 75 % van de oogst moesten inleveren. Daarentegen zou in de residentie Bantam een uniforme schaal worden toegepast: elke landbouwer moest twee-derde van de oogst inleveren. Dit waren cijfers die heel wat hoger waren dan de 23 % waarvan het departement van economische zaken had gerept!

XCTen aanzien van de distributie was aan de onderzoek-commissie gebleken dat er grote verschillen waren: in Djakarta bedroeg het dagelijks rijstrantsoen nu 180 gram, in Kediri IS0, in Garoet 120, maar in Pekalongan 230, en buiten dergelijke steden '(bleef) de rijstdistributie in het algemeen beperkt tot ambtenaren' en kreeg 'het gewone volk' vrijwel niets: in een dessa in het regentschap Bandoeng 32 gram per dag per persoon, in een district in de residentie Bogor 30 gram per dag per woning en in een district in de residentie Bodjonegoro 20 gram per dag per gezin.

XCDe zwarte prijzen verschilden per residentie, afhankelijk van de padi opbrengst. In de residentie Besoeki was die prijs voor een kilo beras 20 cent, in de steden nergens lager dan f 1,50, in Bogor en in de omgeving van Djakarta zelfs f 4.

XCAldus het rapport van de onderzoek-commissie.

XCToen Iskandar Dinata het had voorgelezen, gaf Prawoto een beeld van wat hij in de residentie Pekalongan had geconstateerd:

XC'De padi wordt door de landbouwer naar de woning van het dessa-hoofd gebracht per draagstok ... Vandaar voert de boer zijn padi naar de opslagplaats ... Als de padi die naar de opslagplaats vervoerd wordt, nat is, dan wordt op het gewicht ervan een korting berekend, soms tot 30%. Bij het wegen van de padi wordt met de gewichten gesmokkeld, tot 20%. Verder kan de rijstpellerij nog een korting op het gewicht vragen wegens lagere kwaliteit, tot 10%. Op deze wijze kan de korting in totaal tot 60% bedragen ... Ook wordt op plaatsen waar de kumiai vertegenwoordigd is, aan de landbouwer een contributie van 2 cent per 100 kg gevraagd.'

560 [PDF]
DE ADVISEURS EN HET RI]STTEKORT

XCPrawotos bevinding was dat de landbouwer in Pekalongan gemiddeld voor 100 kilo padi, die f 4 had moeten opbrengen, slechts f 1,88 had ontvangen. Dat bedrag was hem overigens niet meteen uitbetaald: dat moest de pellerij doen en zij trok nog een percentage af, overeenkomend met het gedeelte van de oogst dat op de opslagplaats (deze was niet bewaakt) gestolen was of aan gewicht had ingeboet door indroging.

XCEén regentschap in de residentie Pekalongan, aldus verder Prawoto, had in acht maanden meer dan 16 000 ton rijst geleverd maar de rijstpellerijen hadden slechts II 000 ton afgerekend, 'dus zijn er 5 000 ton verdwenen. Dat is pas in één regentschap! Hoe zal het er uitzien, als straks een onderzoek wordt ingesteld in een hele residentie of over geheel Java?' Duidelijk was dat de controle faalde. Geen wonder! 'In de controlelichamen zitten de eigenaren der pellerijen' (Hatta: 'Zelfcontrole!') 'Honden bijten elkaar niet.'

XCHet lid van de onderzoek-commissie dat o.m. het regentschap Pati had bezocht, deelde mee dat men daar niet 23 maar 57 % van de getaxeerde oogst had moeten inleveren. De taxatie had ruim 300 000 ton belopen en men had er ca. 170 000 ton moeten inleveren. De werkelijke oogst was evenwel slechts 130000 ton geweest. 'Er werd mij gerapporteerd dat van de landbouwers de hele opbrengst van hun sawahs werd gevorderd; ja, er zijn er zelfs die méér dan de hele opbrengst van hun sawahs moesten inleveren en hoe zij er aan moesten komen, dat moesten zij zelf weten.' Dit alles had tot zoveel beroering geleid dat de opgelegde 170 000 ton tot 70 000 was verlaagd. Van de residentie Kedoe daarentegen was van een padi-oogst van 460 000 ton slechts 60 000 ton gevorderd.

XCIskandar Dinata vatte samen: 'De landbouwers voelen: wij planten padi, maar wij krijgen geen voedsel. Dat is de sfeer waarin de bevolking leeft.' Er moesten, zei hij, terwille van de oorlogvoering offers worden gebracht maar die waren hoogst ongelijk verdeeld:

XC'In Bantam en de Preanger zijn er vele dorpshoofden die sawahs bezitten, maar velen van hen doen niet mee aan de padi-Ieveranties. Zij hebben de verdeling hiervan zo uitgestippeld dat anderen de plicht krijgen om padi te leveren. Vooral in de residentie Bantam hebben de wetsgeleerden een sterke positie en gewoonlijk zijn deze oelama's' rijk. Ten aanzien van hen durft het dorpshoofd niet vast te stellen, hoeveel padi zij moeten leveren ... Uit huiszoekingen bleek dat er veel gehamster van padi is, ja dat zelfs personen die bij de Propagandadienst werkzaam zijn, padi hamsteren in de kelder onder hun huis ... De kleine boeren voldoen in het algemeen wel aan hun inleveringsplicht, omdat zij bang zijn.'

XC1 Islamietische voorgangers 5

561 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XCW oerjaningrat vroeg vervolgens of een residentie die veel padi opbracht, niet andere residenties kon helpen. 'Dat valt', zei Iskandar Dinata, 'onder de competentie van de centrale overheid en wij weten hiervan niets.'

XCHoeveel kreeg het Japanse leger eigenlijk? Woerjaningrat dacht: 'in elke residentie 20 %' (niet van de totale padi-oogst maar van het ingeleverde deel daarvan). Neen, zei Iskandar Dinata: 'dat verschilt: in Bantam 25 %, in de Preanger 15 % en in Bogor 20%', maar hij was de enige die die cijfers kon geven: de vijf andere leden van de onderzoek-commissie hadden er niet naar gevraagd (wij vermoeden: niet naar durven vragen).

XCHet was alles even somber. Hoe kon men een verbetering bereiken?

XCSoekardjo Wirjopranoto zei dat het College van Adviseurs het Japanse militaire bestuur moest voorstellen, 'een goed apparaat' in het leven te roepen 'zowel voor de inzameling van padi als voor de distributie van beras ten behoeve van de bevolking.' Er werd, meende hij, per jaar 8 tot 9 mln ton padi voortgebracht (in werkelijkheid in '44 slechts 6,9 mln ton) - controle van de distributie moest beginnen bij de rijstpellerijen. Neen, zei Abikoesno, alles wat met de rijst te maken had, moest onder een directorium worden geplaatst en hij kwam tot dat voorstel door, zei hij,

XC'de omstandigheid waarin de bevolking nu leeft, waarin ons volk om zo te zeggen geen bestaan meer heeft, vooral op het gebied van de voeding, terwijl het helemaal geen bescherming meer heeft en niet weet tot wie het zich moet wenden voor zijn leed, wanneer ook de dessa-hoofden corrupt zijn benevens het binnenlands bestuur dat daarboven is geplaatst.'

XCEen directorium dus?

XCEr werd over gestemd: slechts drie adviseurs stemden vóór.

XCEr kwam een ander voorstel ter tafel, n1. van Iskandar Dinata: padi moest beschouwd worden als een goed waarin niet mocht worden gehandeld.

XCWaarom alleen padi, vroeg een der adviseurs: andere voedingsmiddelen zoals mais en cassave waren even belangrijk!

XCDewantoro waarschuwde tegen een teveel aan overheidscontroie, waardoor meer en meer goederen werden achtergehouden. Hij vroeg

XC'aandacht voor het pessimisme dat het volk thans beheerst. Vroeger kon men nog koemelk kopen, al was ze nog zo duur. Sinds de padi door de overheid wordt beheerd, is de melk verdwenen. Zo is het ook met andere goederen die door de kumiai beheerd worden. Deze goederen verdwijnen uit de normale markt, maar op de zwarte markt zijn ze nog te krijgen.'

562 [PDF]
DE ADVISEURS EN HET RI]STTEKORT

XCIskandar Dinata trok zijn voorstel in.

XCHatta had een ander voorstel: voor elke dessa moest berekend worden hoeveel padi er diende achter te blijven, en alles wat restte, moest aan de regering worden overgedragen, niet aan de rijsthandelaren en de rijstpellerijen, 'het is logisch', zei hij, 'dat er geen vrije handel is.'

XCOpnieuw werd gestemd: zeven voor, zeven tegen, Soekarno stemde niet mee.

XCDerde voorstel: de rijstpellerijen dienden onder de controle te worden geplaatst van een lichaam waarin niet alleen Japanners en Chinezen maar ook 'vertegenwoordigers van andere bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld Indonesiërs', zitting zouden hebben. Prawoto vulde het voorstel aan: het Japanse militaire bestuur diende alle rijstpellerijen in beslag te nemen. Stonden die dan niet al onder de Japanse corporatie? Ja, maar de Chinese eigenaren deden wat zij wilden. 'Hun opkopers', zei Soekardjo Wirjopranoto,

XC'gaan de dorpen in met het gevoel dat zij door Japan worden beschermd. Zij treden hooghartig en brutaalop. Wat door hen vastgesteld is, moet de bevolking opbrengen. Zij zeggen: 'Op die-en-die dag moet men padi op die-en-die plaats brengen, want de vertegenwoordigers van de rijstpellerij willen dan komen, willen de padi kopen', en dat alles doen zij met gebruikmaking van de naam Nippon.'

XCAlle adviseurs waren het er over eens dat de eigenaren van de rijstpellerijen niet deugden. Wat moest dan geschieden? Moesten die pellerijen gekocht of simpelweg genationaliseerd worden?

XCEindelijk werd het College van Adviseurs het eens: genationaliseerd.

XCEveneens met algemene stemmen werd nog een ander voorstel aangenomen: de padi-prijs moest verhoogd worden.

XCBeide voorstellen werden mèt het rapport van de onderzoek-commissie en mèt een volledig verslag van de discussies (deze hadden drie dagen in beslag genomen: 8 en 13januari en 6 februari '45) begin maart aan het Japanse militaire bestuur voorgelegd.

XCDat bestuur beperkte zich tot de wijziging die het simpelst was: de padi-prijs werd van 4 of 4 V2 cent per kilo tot IS cent verhoogd " welke maatregel weinig effectief was want de landbouwers konden voor hetweten wij slechts dat deze in juli in de Preanger regentschappen r8 cent per kilo

1 Hier vloeide een verhoging van de officiëleprijs voor uit voort; te dien aanzien

563 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

extra-geld dat zij ontvingen, toch niets kopen.

XCVoor het overige veranderde er niets.

XCHet jaar '45 bracht een nieuwe gevoelige verlaging van de padi-oogst: van 6,9 tot 5,6 mln ton. Er was dus nog minder beras om te distribueren. In Djakarta kostte de rijst op de zwarte markt in februari f 6,50 per kilo, in Bandoeng eind maart f 4, eind april f 2,25, twee weken later f 3,50, en ook 'de andere artikelen', noteerde Bouwer, waren toen 'naar verhouding' gestegen. Op r6 juli (later in mei en in juni was de prijs van beras op de zwarte markt weer wat gedaald) schreef hij:

XC'Het loopt weer spaak met de rijstdistributie. In sommige wijken is vandaag slechts een deel van het dagelijks rantsoen uitgereikt, aangevuld met ketan (kleefrijst)' , djagoeng (mais), oebi (sweet potato) of gap/ek (gedroogde zetmeelknollen)", welke artikelen van nu af aan regelmatig zullen worden gedistribueerd. Het militair bewind heeft ernstige moeilijkheden met de opvordering van rijst, die bij lange na niet opbrengt wat het zich gedacht had. Vele landbouwers hebben het bijltje er bij neergelegd, zolang zij hun rijst voor 12 cent per liter' aan [het] gouvernement moeten afstaan, terwijl zij er op de zwarte markt eigenlijk net zoveel voor kunnen krijgen als zij zelf willen, indien zij het maar transporteren kunnen. Nu dat onmogelijk is, verbouwen zij precies zoveel als zij voor zichzelf en hun gezin nodig hebben. De landbouwers die nog wel bereid zijn om meer te verbouwen, houden ... een groot deel achter voor verkoop op de zwarte markt. Wat nog binnenkomt bij de verzamelkantoren van het gouvernement, kan (en dat is de derde belemmerende factor) bij gebrek aan transport niet over de districten verdeeld worden. Bandoengs voorraadkamer is het Cheribonse, waar (naar men zegt) vrij behoorlijke voorraden op transport wachten. De Japanners hebben zelfs leger-trucks ingezet voor dit vervoer en voorzien zolang in het tekort door distributie van de genoemde artikelen. Intussen ligt de rijstvoorziening in de war. Zwarte handelaren hebben daarvan direct gebruik gemaakt. De rijstprijs steeg vandaag tot f 2,60 per liter.'

XC17 juli. Een jaar geleden zou het nog met terreur zijn gegaan, nu gaat het met omkoperij. De Tjahaja? publiceert vanavond een officiële mededeling, dat de landbouwers die nog binnen deze maand de vastgestelde hoeveelheden rijst bijzwarte marktprijs per kilo tussen f 3,75 en f 6,25. 5 een in Bandoeng verschijnend

1 geklonterde rijstkorrels, soms van slechte kwaliteit 2 Dit waren len. 'IS cent per kilo 'Per kilo f 3,25. In Djakarta schommelde in die tijd de

564 [PDF]
'HET LOOPT WEER SPAAK MET DE RIJSTDISTRIBUTIE'

de registratie-kantoren inleveren, een sarong en twee meter stof cadeau krijgen. Iedere loerab (dessa-hoofd) in de streek waar het vastgesteld quantum op tijd binnenkomt, profiteert daarvan op dezelfde wijze mee' 1 dit middel was, zoals bleek, in '44 al in het regentschap Indramajoe toegepast met als gevolg dat de landbouwers die slechts kleine sau/ahs hadden, geen kledingstukken hadden ontvangen.

XCWas het middel nu effectiever? Bouwers beschrijving doet vermoeden dat de Japanners althans in de residentie Bandoeng hun greep op de binnenlandse bestuurders en dezen hun greep op de landbouwers bezig waren te verliezen, en wij zien niet in waarom dat geen algemeen verschijnsel zou zijn geweest. Als aanwijzing daarvoor kan men het feit beschouwen dat de vertegenwoordiger van het Japans militair bestuur die op 24 september aan boord van de kruiser' Cumberland' Rear-Admiral Patterson een beeld gaf van de situatie op Java, zei dat de padi-oogst geschat werd op 4 V2 mln ton, dat hij daarvan 700000 ton hoopte te verzamelen voor de distributie en 200000 ton voor de Japanse strijdkrachten, dat de landbouwers een vijfde van de oogst mochten behouden, 900000 ton dus, en dat hij aannam dat de resterende 2,7 mln ton in het geheel niet in normale distributie zou komen maar zou worden gehamsterd of op de zwarte markt verkocht.

XCWij onderstreepten dat rijst weliswaar het hoofdvoedsel was, maar niet het enige, en in dat verband wezen wij nog op de mais, de cassave, de bataten, de vruchten en de vis. Men kan ten aanzien van de welgestelden ook aan het vlees en aan de zuivelproducten denken.

XCOver die aanvullende levensmiddelen hebben wij maar weinig gegevens, zij het dat wij van de belangrijkste (mais, cassave en bataten) de jaarproductiecijfers kennen.

XCAlleen de oogst aan bataten bleef in de Japanse bezettingstijd ongeveer op het vooroorlogs peil: 1,3 mln ton.

XCDe mais-oogst daalde gestaag: van 2,2 mln ton in '42 (gemiddeld 2,1 mln in de jaren '37-'41) tot 1,6 mln in '43, 1,2 mln in '44,0,9 mln in '45 - anders gezegd: vergeleken met de jaren '37-'41 een daling met vier zevende.

XC1 Bouwer: 'Dagboek', p. 353-54 (16 en 17 juli

565 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

XCEven katastrofaal was de daling van de cassave-oogst: van 8,7 mln ton in '42 (gemiddeld 8,2 mln in de jaren '37-'41) tot 7,5 mln in '43, 5,3 mln in '44 en 3,1 mln in '45 anders gezegd: vergeleken met de jaren '37-'41 een daling met meer dan drie vijfde.

XCDeze dalingen kwamen b~ die van de padi-oogst die, vergeleken met de jaren '37-'41, met een derde daalde.

XCOver vis en vlees hebben wij slechts enkele gegevens met betrekking tot de zwarte prijzen: een pond vlees dat in '42-'43 24 cent had gekost, kostte in '44 op Oost-Java f 1,20 en een stukje gestoomde vis 12 cent in plaats van 3, en daaraan voegen wij toe dat men in juli '45 in Semarang voor een kokosnoot die vóór de oorlog 2 cent had gekost, f 2 moest betalen en dat de prijs van een fles klapperolie, vóór de oorlog 12 cent, in februari '45 in Djakarta gestegen was tot f 3,50.

XCWat de zuivelproductie betreft, weten wij slechts dat Bouwer in Bandoeng in april '44 aantekende: 'Voor een kwart onsje boter staat men voor de Bandoengse Melkcentrale 's nachts om half vier al in de rij ... Kaas hebben we in jaren al niet gezien.' 1 Eendeneieren werden in juli '44 in Bandoeng in distributie gebracht tegen de officiële prijs van 7 cent - zij kostten op de passars prompt 20 cent ('en de passar-politie, de Z.g. prijsbewakers', tekende Bouwer aan, 'doet er niets tegen' 2) en een jaar later moest men voor een eendenei 90 cent betalen; 'een kip varieert, al naar ouderdom en 'vetgehalte' tussen f 9 en f 20 per stuk.' 3

XCVeruit de meeste mensen waren niet in staat deze hoge prijzen te betalen.

XCHetzelfde gold voor de producten van de grote en de kleine industrie.

XCNijpend werd vooral het tekort aan textiel.

XCWat op Java in '42 aan katoenen weefsels bij de weverijen en in de groothandellag, werd door het Japanse leger in beslag genomen. 'Textiel kan je buiten niet meer krijgen', aldus later een Indische Nederlander over de situatie eind' 42.

XC'Wij hebben de laatste maanden heel wat witte beddenlakens moeten verkopen, omdat wij het geld zo hard nodig hadden voor het dagelijks leven. Witte beddenlakens brengen aardig wat geld op, omdat de inlanders ... geen witgoed meer kunnen maken. Je weet wel dat hun doden beslist in witte stof gewikkeld begraven moeten worden. Daarom hebben ze er heel veel voor over om zulke stof te krijgen.' 4

I A.v., p. 237 (22 april 1944). 2 A.v., p. 262 (II juli 1944). 3 A.v., p. 351 (9 juli 1945). 4 S. M. Jalhay:Jalhay's p. 210-11.

566 [PDF]
TEXTIELTEKORTEN

XCGelijk al vermeld, lieten de Japanners katoen aanplanten. De opbrengst viel tegen. Hier en daar werden nieuwe spinnerijen in bedrijf gesteld en ook werden uit Japan afkomstige handspintoestellen verdeeld, maar het kon allemaal het tekort aan textiel niet opheffen. Het weinige dat beschikbaar kwam, werd van '43 af in opdracht van de Japanners gedistribueerd, maar die distributie, die zeer ongelijk was (het ene district viel er wèl, het andere er niet onder), bleef beperkt tot landbouwers die voldoende rijst hadden afgeleverd. In '44 werden kledingstukken van vervangende materialen vervaardigd: van jute, van rubber, zelfs van boombast; pogingen om kleding te vervaardigen met de bladeren van bananenpalmen mislukten.

XCHet spreekt vanzelf dat op de zwarte markt de prijzen voor textiel voortdurend opliepen. In '45 kostte er een katoenen weefsel, waar vóór de oorlog f 0,75 voor gevraagd was, f 25 tot f 30.

XCAan alles wat machinaal vervaardigd moest worden, kwamen tekorten en wat er vervaardigd werd, was meestal van bedroevende kwaliteit. 'Een hier vervaardigde tandpasta', tekende Bouwer in juli '44 in Bandoeng aan,

XC'verhardt na twee dagen en kan dan niet meer uit de (papieren) tube. Een potlood dat hier gemaakt is, slijpt men voor de helft weg, schrijft er dan hoogstens driemaal zijn naam mee en kan het dan weggooien ... Tandenborstels, scheerkwasten en bezems 'verharen' na eenmaal te zijn gebruikt.' 1

XCOok papier werd schaars. Dat was het al in het eerste bezettingsjaar. Het Japanse militaire bestuur ging er toen toe over om administratieve stukken van het Knil en van de marine als pakpapier in omloop te brengen - bij kapitein-ter-zee Vromans die hoofd van de afdeling materieel van het departement van marine was geweest, kwam, toen hij van april '42 tot januari '43 in een krijgsgevangenkamp te Batavia was opgesloten, 'telkens iemand aanlopen', schreef hij later, 'met de woorden: 'Kolonel, daar heb ik weer een papier met uw naam erop'; dat zat dan om een onsj e rijst of vlees of zoiets.' 2 Ook diverse edities van het Nieuwe Testament die in Bandoeng bij het Nederlands Bijbelgenootschap in planovellen lagen opgeslagen, werden door de Japanners als pakpapier gebruikt.

XCDoor het tekort aan vetten kon goede zeep niet meer gefabriceerd worden. Een stukje van die zeep kostte in mei '44 in Bandoeng in de

XC1 Bouwer: 'Dagboek', p. 261 (6 juli 1944). 2 A. G. Vromans: 'Notities bij het achtste verslag van de Enquêtecommissie' (z.j.), p.

567 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

winkel f 0,85 tot f I voor een stukje vooroorlogse zeep werden toen in de zwarte handel bedragen gevraagd van f 20 tot f 125.

XCSigaretten werden in mei '44 in distributie gebracht: één pakje per week per gezin, tegen de prijs van 30 cent. In Bandoeng begon die distributie op IS mei - een jaar later moest men voor de meest gerookte merken f 2,50 of meer betalen. Losse tabak was goedkoper en daarmee kon men sigaretten rollen, maar goed sigarettenpapier was, aldus Bouwer, 'zeer schaars'.'

XCOp de zwarte markt in bezet Nederland is het tot overeenkomstige prijsstijgingen gekomen en deze hebben in het westen des lands in de hongerwinter een excessief niveau bereikt. Toen waren ook daar alle artikelen zeer schaars geworden en kwamen in de stedelijke gebieden velen vooral door het tekort aan brandstof en aan levensmiddelen in grote nood te verkeren. Eerder was evenwel in bezet Nederland de zwarte handel, zoals wij in deel 7 van ons werk in de desbetreffende paragraaf van hoofdstuk I aantoonden, een randverschijnsel geweest - niet zonder de steun van een strikte prijsbeheersing en een snelle economische rechtspraak was de distributie er goed blijven functioneren. Op Java daarentegen is de prijsbeheersing van meet af aan een slag in de lucht geweest en politie en justitie hebben er nimmer greep gekregen op de zwarte handel, ja zulks, aldus onze indruk, nauwelijks getracht. Hiervan is, ondersteund door de stijging van de geldcirculatie, een stijging van de kosten van levensonderhoud het gevolg geweest.

XCVan die stijging heeft in '46 het toen weer in Batavia functionerend Centraal Kantoor voor de Statistiek een beeld gegeven, maar dat had louter betrekking op de uitgaven van niet-geïnterneerde Indische Nederlanders - wij komen er in hoofdstuk 10 op terug. Overeenkomstige gegevens met betrekking tot de uitgaven van inheemsen ontbreken. Trouwens, die gegevens zouden pas van waarde zijn indien wij óók gegevens bezaten ten aanzien van hun inkomensontwikkeling en ook die gegevens zijn er niet." Intussen bleek wel reeds uit het voorafgaande dat

I Bouwer: 'Dagboek', p. 335 (18 mei 1945). 2 Dat de inkomens te laag waren, werd in augustus '43 door het Japanse militaire bestuur op Java erkend toen het allen die in overheidsdienst waren (een bevoorrechte groep!) ter gelegenheid van het Moham

568 [PDF]
OMV V AN DE ZW ARTE HANDEL

de prijzen van textiel zo hoog opliepen dat slechts weinigen tot aankopen konden overgaan, en ook dat eenvoudige voedingsmiddelen zoals rijst in de vrije, d.w.z. zwarte, handel steeds duurder werden. Men moet overigens in het oog houden dat rijst ook tegen officiële, d.w.z. lage, prijzen in distributie werd gebracht - evenwel: deze was in de stadsgemeenten en de overige bewoonde plaatsen ruimer dan in de landelijke districten. Wij herinneren aan de bevindingen van de in december' 44 gevormde onderzoek-commissie: terwijl in Djakarta het dagelijks rijstrantsoen 180 gram was (en in Garoet 120, in Kediri ISO, in Pekalongan 230), was buiten de steden de rijstrantsoenering 'in het algemeen beperkt tot ambtenaren' en kreeg 'het gewone volk' vrijwel niets: in een dessa in het regentschap Bandoeng 32 gram per dag per persoon, in een district in de residentie Bogar 30 gram per dag per woning en in een district in de residentie Bodjonegoro 20 gram per dag per gezin. Er is op java in de laatste twee jaar van de japanse bezetting door de Indonesische bevolking mateloos geleden, maar vermoedelijk in de landelijke gebieden (behalve dan door de landbouwers zelf) nog meer dan in de stedelijke. De japanse vorderingen, de misoogsten van '43 en '44, de inflatie, de zwakke structuur van het overheidsapparaat en de alom aanwezige corruptie deden er een samenleving ontstaan waarin de zwakken in grote aantallen bezweken.

XCDe medische zorg voor de bevolking ging in sterke mate achteruit. De N ederlanders onder de artsen, tandartsen en apothekers werden in de loop van '43 geïnterneerd en talrijke ziekenhuizen waren door de japanners gevorderd.' Misschien nog wel ernstiger was dat er nauwelijks meer geneesmiddelen waren. In '42 hadden de japanners grote voorraden in beslag genomen en uit japan werd, zoals reeds ·opgemerkt, niets aangevoerd. In januari '44 tekende Bouwer in Bandoeng aan dat er veel vervalste geneesmiddelen verkocht werden:1 Indonesische artsen, tandartsen en apothekers mochten van oktober '44 afhun werk slechts voortzetten wanneer zij tevens aan de Japanse strijdkrachten

medaanse Nieuwjaar een half maandsalaris extra liet uitbetalen; of het ook in '44 tot zulk een extra-betaling is gekomen, weten wij niet.

569 [PDF]
UITGEMERGELD INDlii

XC'De meest fantastische flessentrekkerij komt op dit gebied voor. Lege tubes van Cibasol-tabletten 1 worden voor f 15 verkocht, als het merk Cibasol er maar op staat. De tubes worden vervolgens gevuld met kalktabletten en voor ongeveer f 80 per tube van 20 tabletten verkocht ... Ook de meeste patentgeneesmiddelen ... zijn vervalst.' 2

XCRuim drie maanden later:

XC'De schaarste aan geneesmiddelen in de stad is thans zodanig dat patiënten die bijv. voor een operatie in het ziekenhuis moeten worden opgenomen, zelf ether, watten, verbandgaas en andere geneesmiddelen moeten meenemen, daar anders geen opname plaatsvindt. Als er een patiënt geen ether kan leveren, wordt hij zonder verdoving geopereerd ... Ook moeten familie of kennissen de voeding van de in het ziekenhuis opgenomen patiënt verzorgen. Operatiewonden worden genaaid met Brook's garen? en de chirurgen in de stad ... richten thans oproepen tot de burgerij om garens van dat merk voor genoemd doel in te leveren.' 4

XCHet tekort aan zeep maakte zich niet alleen in de ziekenhuizen maar in de gehele samenleving voelbaar. In september' 44 bleek in de residentie Pati (ten noordoosten van Semarang), 'dat', aldus het rapport van een Indonesiër", 'een groot gedeelte van de bevolking aan schurft lijdt. Ook malaria is alom verspreid.' Die residentie was relatief arm - wij nemen aan dat diezelfde ziekten zich elders in geringer mate hebben voorgedaan, zij het dat het een plausibele veronderstelling is dat, doordat ook de kinine (kennelijk als gevolg van grote Japanse vorderingen) schaars en duur werd, de malaria in de bezettingsjaren meer mensenlevens heeft geëist dan voor de oorlog.

XCVerwoestend evenwel was in de eerste plaats de honger. 'De ellende buiten', aldus later een Indisch-Nederlandse vrouwover de situatie in Batavia in '44 6, 'was niet meer om aan te zien. Bedelaars, in gonjezakken gehuld of helemaal naakt, lagen met de meest afzichtelijke wonden aan de kant van de weg. Het gezicht als een volle maan en de buik ongelooflijk opgezwollen. In de benedenstad zag ik, hoe enkele lijken op een vuilnisauto geladen werden; een Jap trapte met zijn gelaarsde voet tegen vele andere stumperds die, wanneer ze nog een teken van leven vertoonden, mochten blijven liggen ... Armoede, armoede en

1 Dit waren tabletten met een sulfa-preparaat: een bestrijdingsmiddel voor ontste kingen en koorts. 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 216 (7 jan. 1944). 3 gewoon naaiga ren 4 Bouwer: 'Dagboek', p. 234 (16 april 1944). 5 Tekst: p. 498. 6 Tekst van haar verslag: a.v., p. 601.

570 [PDF]
'IEDERE DAG STERVEN ER BEDELAARS'

ellende overal! Geen medicijnen en geen kleding, geen voedsel. Mijn God, dacht ik, en hoelang moet dit nog duren?'

XCOp Midden-Java zag in september '44 een Indonesiër! 'herhaaldelijk mensen geheelongekleed of in lompen lopen.' 'De bedelaar die al weken onder de boom voor de bakkerij lag', aldus Beb Vuyk, schrijvend over december '44,

XC'is dood. Iedere dag sterven er bedelaars, de lijken blijven langs de weg liggen en worden eenmaal per dag met de vuilniskar opgehaald ... 'H~ is's middags gestorven en tot de volgende middag blijven liggen', vertelde de vrouw van de bakker mij ... Zijn plaats is alweer ingenomen door een vrouw met een kind. Ze ligt op een stuk oude mat, een andere reep mat om haar middel gebonden, om de enorme, van vocht opgezwollen buik. Haar armen en benen zijn stokken en het gezicht opgezet van de oedeem, zodat de ogen heel diep lijken te liggen. Het kind is een geraamte, dat als een dier in de lege vellen van haar borsten klauwt. Het heeft uitslag over het hele hoofd. Ik leg een paar pisançs naast haar neer. Ze rukt ze onder mijn handen weg en begint ze met schil en al op te eten. Als ik al in de bakkerij sta, zie ik dat ze met het kauwsel het kind voedt.' 2

XCIn juni '45 vernam Bouwer in Bandoeng in zijn onderduik van

XC'mensen die dikwijls in de stad komen, ... dat men dagelijks op straat de lijken kan zien liggen van Indonesiërs, die van honger zijn omgekomen. Er gaat geen dag voorbij dat onder viaducten, in schuilkelders en in onafgebouwde woningen, geen lijken worden gevonden.' 3

XCHoeveel slachtoffers zijn er op heel Java geweest?

XCIn het regentschap Banjoemas waren er volgens regent Gandasoebrata 'at the peak of the shortage' (vermoedelijk: begin '44) op een totale bevolking van zevenhonderdveertigduizend zielen twee-en-dertigduizend lijders aan de hongerziekte": meer dan 4 % van de bevolking dus, maar dat cijfer zegt ons niets over het aantal hongerenden in dit ene regentschap in de bezettingsperiode als geheel. Betrouwbare geboorteen sterftecijfers zijn slechts bekend voor de residentie Batavia over de periode van januari '43 tot juni '45. Vóór de Japanse bezetting werden in deze residentie anderhalf maal meer mensen geboren dan er stierven, maar in57

I Tekst van zijn verslag: a.v., p. 496. 2 Beb Vuyk: 'Uit een Indisch dagboek', p. 255. 3 Bouwer: 'Dagboek', p. 340 (8 juni I945). 4 Gandasoe brata: p. Ir.

571 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

de eerste zes maanden van '45 stierven er bijna tweemaal zoveel mensen als er geboren werden. Cijfers voor alle residenties op Java en Madoera zijn slechts bekend voor de jaren '43 en '44. De cijfers van Batavia extrapolerend, kwam in mei '46 ccn statisticus in het Economisch Weekblad voor Nederlands-Indië! tot de conclusie dat er, 'zonder rekening te houden met de ... Javaanse dwangarbeiders, door de Japanners weggevoerd', op Java en Madoera in '43 een sterfte-overschot was geweest van honderdtwintigduizend zielen, in '44 van achthonderddertienduizend, in '45 van ca. anderhalf miljoen - bij elkaar ca. tweemiljoentweehonderdvijftigduizend zielen, waarbij men de nog buiten Java omgekomen romoesja's (op zijn minst tweehonderdduizend) moet optellen.

XCEen schatting van ca. twee-en-een-half miljoen omgekomenen lijkt van de goede orde van gr<::nrtc'~ Dat cijfer moet men betrekken op een totale bevolking van tegen de: vijftig miljoen zielen."

XCGeen wonder was het dat de vergelijking tussen de omstandigheden die men ten tijde van het Nederlands bewind had gekend, en die welke zich onder het Japanse gingen voordoen, spoedig ten nadele van de Japanners uitviel. Op veruit de meeste nationalisten kregen de Japanners in '42 vat en ook delen van de Indonesische jeugd lieten zich toen (en later) winnen door de Japanse parolen, maar 'de gewone kampong-bevolking van oudere leeftijd bleefhier vrijwel ongevoelig voor', aldus een Nippon-werker die in '42 'vele malen' de stads-kampongs van Batavia introk 'teneinde de stemming van de bevolking te peilen ... De voornaamste klachten waren die betreffende gebrek aan voeding en kleding.'? In '42 al! In april '43 viel het het Japanse militaire bestuur in Bandoeng op dat de stadsbevolking geen enthousiasme toonde bij de viering van Hirohito's verjaardag: Zes maanden later, in oktober '43, kreeg Bouwer in dezelfde plaats een57

1 Jaargang XII, no. 8 (4 mei 1946), p. 43. 2 Van diegenen die in krankzinnigenge stichten werden verpleegd, zijn, schijnt het, veruit de meesten omgekomen: zij kregen nog minder te eten dan de gevangenisbewoners. Van één gesticht bij Pekalongan (Midden-Java) is bekend dat van de vierduizend verpleegden slechts negenhonderd in leven bleven. l O. Peltzer: 'De Japanse bezetting tot 16 december 1944' (30 aug. 1946), p. 3 (Iq. 4 Japans militair bestuur Bandoeng: Maandrapport over april 1943, p. 1 (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXVI, 17).

572 [PDF]
'KOM GAUW, AMERIKA!'

Indonesische vriend op bezoek, die werkzaam was op de vertaalafdeling van het hoofdbureau der Staatsspoorwegen:

XC'Hij kwam direct al met een paar belangrijke mededelingen met betrekking tot de openlijke ontevredenheid onder vrijwel al het Indonesische personeel der Landskantoren ... Vele Indonesiërs, die in het begin van de Japanse bezetting hard schreeuwden: 'Nooit meer terug onder de Hollanders!', vragen nu: 'Wanneer komt het einde? Wanneer komt de Nederlandse regering weer terug?' Voornaamste oorzaken: slechte betaling, slechte behandeling (slaag en nog eens slaag) ... en het voortdurend brengen van eerbewijzen aan de eerste Japanse boer de beste, die nu 'afdelingshoofd' is. Telkens als er een Japanner de zaal binnenkomt, springt het hele personeel in de houding en moet buigen. Dat gebeurt twintig tot dertigmaal per dag.' 1

XC'Ik heb', schreef Bouwer in maart '44,

XC'een aardige aanwijzing voor de ontevredenheid van de bevolking. De Japanners hebben de Indonesiërs verschillende anti-Geallieerde liedjes geleerd. De lesroosters van alle Inheemse scholen beginnen's morgens met een uurlang repeteren van deze liederen ... Een ... heeft het volgende refrein: 'Hantjoerkanlah! Moesoeh kita! Itoelah Inggris dan Amerika!' ('Vernietigt onze vijanden Engeland en Amerika!') De bevolking heeft dat refrein als volgt veranderd: 'Hantjoerkan/ah! Bola merah! Datang lekas, Amerika!', oftewel: 'Vernietigt de rode bol! Kom gauw, Amerika!' '2

XCEind '44 tenslotte vernam een Nippon-werker die toen nog als technisch expert werkzaam was in de haven van Tjilatjap", van 'iemand die mij van de stemming in zijn kampong op de hoogte hield, ... dat daar openlijk gepraat werd over de komst van de Amerikanen en de tijd dat de Hollander hier weer terug zou zijn.' Evenwel: 'De onderwijzers waren over het algemeen anti-Hollands,'

XCWij zullen in hoofdstuk I I nog enkele andere gegevens over de stemming der Indonesiërs op Java opnemen, maar nu reeds durven wij de veronderstelling uitspreken dat, zoals in bezet Nederland de tekorten die er zich voordeden, op het conto van de Duitse bezetter werden geschreven, in Indië als geheel en vooral op Java bij de brede massa een toenemende verbittering is gegroeid tegen de Japanners wegens de

1 Bouwer: 'Dagboek', p. 199-200 (18 okt. 1943). 2 A.v., p. 225-26 (5 maart 1944). 'Verslag d.d. 25 jan. 1946 in p. 327 e.v.

Indextermen: Bouwer, J. B.
573 [PDF]
UITGEMERGELD INDIË

schrikbarende nood die zich onder hun bestuur was gaan aftekenen. Spraken de Indonesiërs over de wenselijkheid van een snelle terugkeer van 'normale levensomstandigheden', 'djaman normal', dan sloeg dit op de Nederlandse tijd.

XCRuw geschat is van de ingezetenen van Java één op de twintig tijdens de Japanse bezetting bezweken. Wij herinneren er evenwel aan dat van de politieke gevangenen die in de gevangenissen op Java opgesloten zaten, meer dan de helft om het leven kwam. Voor wie in vrijheid bleef, was de overlevingskans aanzienlijk groter.

XCDie conclusie lijkt ons de gepaste overgang naar de twee hoofdstukken waarin het lot beschreven zal worden van de twee grote groepen die juist van die vrijheid waren beroofd: de krijgsgevangenen en de geïnterneerden.

574 [PDF]

Hoofdstuk 8: Krijgsgevangenen

XC

XCWij willen beginnen met het geven van enkele cijfers - niet zonder aarzeling want enkele ervan zijn onzeker. In 1978, eerst ruim dertig jaar na de oorlog, heeft majoor drs. H. L. Zwitzer, een van de wetenschappelijke medewerkers van de Sectie Krijgsgeschiedenis (thans Militaire Geschiedenis) van de Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, de in de archieven van de Koninklijke Marine en van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger aanwezige gegevens nauwkeurig tegen elkaar kunnen afwegen " waarbij hij tot de conclusie kwam dat van de Europese militairen in Indië in totaal 42233 in krijgsgevangenschap zijn geraakt: 3847 militairen van de Koninklijke Marine, 36869 van het Knil en I 5I7 van de hulpkorpsen van het Knil." In die krijgsgevangenschap zijn van de militairen van de Koninklijke Marine 648 omgekomen (16,8 %), van die van het Knil en de daaraan verwante formaties 7552 (19,6%). Op het totaal van de Europese krijgsgevangenen: 42233, zijn er dus 8200 omgekomenen geweest (19,4 %) ruw gesproken kan men zeggen dat één op de vijf Europese krijgsgevangenen het leven heeft verloren. Van de overlevenden hebben bovendien velen (maar wij weten niet, hoevelen) blijvende physieke of psychische schade opgelopen als gevolg van de verschrikkingen die zij als krijgsgevangenen hadden moeten doorstaan.

XCHeeft men dus wat de cijfers voor de Europese militairen betreft, vaste grond onder de voeten, zodra men zich verder waagt, komt men in een moeras van onzekerheid terecht: nauwkeurige gegevens voor de inheemsen onder de militairen van de Koninklijke Marine en van het Knil ontbreken. Dit was, wat de varende eenheden van de marine betreft, maar een kleine groep, maar voor het Knil gold dat niet: het telde in de Japanse invasiemaanden in totaal ca. 65 000 militairen (van wie ca. 800 sneuvelden) en onder dezen bevonden zich ca. 23200 inheemsen van verschillende landaard. In '37 hadden tot het Knil bijna 13 000 Javanen, bijna 2 000 Soendanezen, ruim 5 000 Menadonezen, ca. 4 000 Ambonnezen en

1 Men vindt zijn cijfers in de Eerste jaargang, no. 1 (1978). 2 Stadswachten: 816, Landwachten: 122, Afvoer en Vernie Jingskorpsen: 307, Reservekorps: 272.

575 [PDF]
KRIJGS GEV AN GENEN

ruim 1000 Timorezen behoord, bij elkaar ca. 25 000 inheemsen. Dat totaalcijfer is in de Japanse invasiemaanden dus iets lager geweest en wij weten niet hoe toen de verdeling naar de verschillende landaarden was. Er zijn overigens zeker niet ruim 23 000 inheemse militairen in Japanse handen gevallen: zowel in de Buitengewesten als op Java zijn na de landingen van de Japanners vele inheemsen gedeserteerd - hoevelen krijgsgevangen werden gemaakt, is niet bekend. Van die krijgsgevangenen zijn de Javanen en Soendanezen spoedig vrijgelaten, maar de Japanners hebben aanvankelijk de meeste Menadonezen, Ambonnezen en Timorezen vastgehouden. Hierbij merken wij nog op dat de Japanners vrij spoedig een scheiding hebben aangebracht tussen de Europeanen (Nederlanders en Indische Nederlanders) en de inheemsen onder de krijgsgevangenen en in Bandoeng bovendien tussen de Nederlanders en Indische Nederlanders onder hen. Wij laten nu verder in deze inleiding de inheemsen terzijde -later in dit hoofdstuk komen wij op hen terug.

XCDe meeste Nederlandse en Indische Nederlandse krijgsgevangenen zijn niet op de eilanden gebleven waar zij zich in de invasiemaanden bevonden. Dat is wèl het geval geweest op Borneo maar van de overige eilanden zijn de meeste krijgsgevangenen naar elders gedeporteerd.

XCOp heel Borneo, Brits-Borneo dus inbegrepen, hebben de Japanners volgens hun eigen gegevens' ca. 4 500 krijgsgevangenen gemaakt, en van hen zijn in '42 2 067 (militairen van het Knil, Britse en Brits-Indische militairen) naar Brits-Borneo overgebracht; dit gebied stond namelijk onder bestuur van het Japanse leger en de Japanse marine had aan dat leger toegezegd dat het alle krijgsgevangenen aan het leger zou overdragen - die toezegging is de marine ook wat Borneo betreft slechts gedeeltelijk nagekomen: zij heeft er op 'haar' deel ca. 700 Knil-krijgsgevangenen vastgehouden.

t Die gegevens zijn pas in '82 gepubliceerd door de japanner S. Adatsji in no. 45 van de uitgegeven door de te j okohama. Adatsji's studie heeft als ondertitel: ('Een beknopte geschiedenis van de japanse praktijken bij de behandeling van Geallieerde oorlogsslachtoffers gedurende de Tweede Wereldoorlog') en de kenmerkende formulering van de titel is: 'Onvoorbereide' (bedoeld zal wel zijn: 'Onopzet telijke') 'betreurenswaardige gebeurtenissen'. De strekking van deze studie is dat op de bedoelingen van japans machthebbers niets aan te merken viel, maar dat in de praktijk alles misliep. Voor dat laatste wordt een zekere verantwoordelijkheid aan vaard. Gezegd wordt: 'De praktijken waarbij vele militairen door japan mishandeld zijn, hebben in de japanse geest een aanzienlijk litteken achtergelaten

576 [PDF]
ALGEMEEN OVERZICHT

XCOp Celebes bevonden zich in juli '42, afgezien van de inheemsen, ca. 2700 militairen in krijgsgevangenschap: ca. 800 van het Knil, 885 Britten en 185 Amerikanen (overlevenden van de Slag in de javazee) alsmede 830 opvarenden van de Koninklijke Marine (overlevenden van de Slag in de javazee en marinemannen die zich aan boord hadden bevonden van twee schepen die van Tjilatjap naar Australië koers hadden gezet maar door de japanners waren opgevangen). Vóór juli '42, nl. in april, werd een aantalofficieren en andere overlevenden van de kruisers die door de japanse marine tot zinken waren gebracht, in totaal ca. 500 man, naar japan getransporteerd om er opnieuwondervraagd te worden; zij zijn er redelijk behandeld, waarbij wij nog opmerken dat japanse marine-officieren soms voor opvarenden van de Geallieerde marines van een zeker respect getuigden dat in de houding der japanners jegens militairen van de Geallieerde legers geheel ontbrak.' Tenslotte zij, wat Celebes betreft, vermeld, dat een deel van de daar achtergebleven krijgsgevangenen in '43, '44 en '45 naar java is getransporteerd - er waren volgens de japanse gegevens in april' 45 op Celebes nog I 4 I I krijgsgevangenen aanwezig.

XCOp Sumatra zijn ca. 4500 Nederlanders en Indische Nederlanders enJ.

I Wij vermelden in dit verband dat de twee-en-dertig overlevenden van de Neder landse onderzeeboot '0 20' die op 19 december '41 onder de kust van Malakka door een Japanse torpedobootjager tot zinken was gebracht, aan boord van een tweede Japanse torpedobootjager naar Saigon werden overgebracht waar zij ondervraagd werden. In januari '42 werden zij naar Hongkong getransporteerd waar zij op de zzste aankwamen, en enkele dagen later slaagden twee marine-officieren: A. M. Idema en R. Hordijk, er in om samen met een Canadese marine-officier 's nachts via een rioolbuis buiten het kamp te komen. Vlak achter het Japanse hoofdkwartier kwamen zij boven de grond. Door Chinezen geholpen hielden zij zich enkele dagen op verschillende plaatsen schuil, ook waren het Chinezen die hen aan een roeiboot hielpen. Daarmee en met een tweede roeiboot (de eerste was bij aankomst op het vastelandsgedeelte van de Britse Kroonkolonie omgeslagen) bereikten ze op de elfde dag van hun ontsnapping de Chinese kust. Daar werd in een arm dorp geld voor hen ingezameld en werd hun een gebied gewezen waar zich guerrillastrijders van het Chinees-Nationalistisch leger bevonden. Met een prauw werden ze erheen gebracht en een tweede prauw voerde hen naar een plaats waar een generaal van Tsjiang Kai-sjek zijn hoofdkwartier had. Daar voegden zich bij de drie ontsnapten vier Britse officieren die óók uit Hongkong waren weggekomen, en een familie die uit Manila afkomstig was. Na een voettocht en een treinreis werd een stad bereikt waar zij hun eerste telegram kregen van de Nederlandse ambassade in Tjsoengking die zij van een andere stad uit telegrafisch hadden kunnen verwittigen van hun ontsnapping. Op Ia april vlogen zij naar Calcutta en acht dagen later konden zij zich bij admiraal Helfrich in Colombo (Ceylon) present melden, nauwkeuriger (tenminste dat schrijft Frank Visser in het relaas van deze tocht, opgenomen in zijn 'present na oponthoud'. (p. 253)

577 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

ca. I 200 Britten en Australiërs in krijgsgevangenschap geraakt en van hen zijn in mei '42 ca. 1500 Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. 500 Britten naar Birma getransporteerd om er samen met Australische krijgsgevangenen eerst vliegvelden aan te leggen en om vervolgens samen met grote aantallen romoesja's te werken aan de aanleg van het noordelijk gedeelte van de spoorweg die Thailand met Birma moest verbinden: de Birma-spoorweg, zoals wij die verbinding zullen aanduiden. De op Sumatra achtergebleven krijgsgevangenen werden nadien nog voor twee taken gebruikt: de aanleg van een weg in Atjeh die een doorgaande verbinding tussen de oost- en de westkust van Sumatra mogelijk maakte, en de aanleg van een spoorweg, de Z.g.Pakanbaroespoorweg, waarvoor hetzelfde gold; dat spoorwegtraject was af op de dag waarop Japans capitulatie bekend werd gemaakt: 15 augustus '45.

XCOp Java hadden de Japanners de meeste krijgsgevangenen gemaakt, n1. ca. 70800: ca. 900 Amerikanen, ca. 2 800 Australiërs, ca. 10600 Britten en ca. 56 500 militairen van de Koninklijke Marine en van het Knil (inheemse militairen meegeteld). De meeste inheemsen zijn, gelijk gezegd, spoedig vrijgelaten. Van de overige krijgsgevangenen zijn in oktober '42 bijna 700 (bijna allen Indische Nederlanders) en in september '43 nog eens 3 400 naar Japan vervoerd om er te werken in mijnen, fabrieken en havens. Voorts zijn van oktober '42 af de meeste Amerikanen en Australiërs en ca. 16500 Nederlanders en Indische Nederlanders naar Birma en Thailand overgebracht in verband met de aanleg van de Birmaspoorweg. Daar heeft van alle niet-inheemse krijgsgevangenen die de Japanners in het Nanjo-gebied hadden gemaakt', ca. 45 % moeten zwoegen. Toen die spoorweg afwas (dat was in oktober '43 het geval), is een deel van die krijgsgevangenen, voorzover nog in leven, bij het onderhoud betrokken geworden of om andere redenen in Thailand gebleven, een tweede deel is naar Singapore teruggevoerd en daar aan het werk gezet, een derde deel is naar Frans-Indo-China overgebracht om er vliegvelden aan te leggen en een vierde deel, waartoe talrijke Nederlanders (en slechts weinig Indische Nederlanders) behoorden, is naar Japan getransporteerd. Uiteindelijk is van alle niet-inheemse krijgsgevangenen meer dan een kwart, n1. 27 %, in Japan tewerkgesteld.

XCDan zijn van Java nog vier andere groepen krijgsgevangenen eldersAustraliërs, 1691 Canadezen (krijgsgevangen gemaakt op Hongkong) en 121 Nieuw

1 Dat waren er 142 766: 50016 Britten, 42 233 Nederlanders en Indische Nederlanders, 26943 Amerikanen (de meesten krijgsgevangen gemaakt op de Philippijnen), 21762

578 [PDF]
ALGEMEEN OVERZICHT

ingezet: in april '43 zijn 3 540 Nederlanders en Indische Nederlanders en 2760 Britten naar Flores en de Molukken gevoerd om er vliegvelden aan te leggen - van de overlevenden van deze transporten zijn in '44 de meesten naar Java teruggebracht. Voorts zijn in november' 43 van Java ca. 2000 krijgsgevangenen, de helft Nederlanders en Indische Nederlanders, de helft Britten, naar Zuid-Sumatra overgebracht om in de streek van Palembang vliegvelden aan te leggen en van begin mei '44 af in drie transporten in totaal ca. 5 500 (hoofdzakelijk Nederlanders en Indische Nederlanders met daarnaast Britten, Australiërs, Ambonnezen, Menadonezen en enkele Amerikanen) naar Midden-Sumatra voor het werk aan de Pakanbaroe-spoorweg. Tenslotte zijn van Java in september '44 ca. 750 krijgsgevangenen naar Singapore getransporteerd om er te helpen bij het graven van een droogdok en later kleinere aantallen voor diverse andere werkzaamheden.

XCVerder hebben de Japanners in de invasiemaanden ook krijgsgevangenen gemaakt op Ambon en op Timor: op Ambon ca. 250 Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. 800 Australiërs, op Timor ca. 1000 Nederlanders en Indische Nederlanders en eveneens ca. 1000 Australiërs. Van Ambon zijn in oktober '42 bijna alle Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. 260 Australiërs naar Hainan getransporteerd en daar aan het werk gezet. De overige Australiërs zijn op Ambon gebleven en geen groep krijgsgevangenen is slechter behandeld dan deze: vier-vijfde is er bezweken. Van de krijgsgevangenen op Timor zijn de Australiërs naar New Britain getransporteerd en de Nederlanders en Indische Nederlanders toegevoegd Of aan de groepen op Java àf aan die op Celebes.

XCIs ons overzicht nu voltooid? Neen. Vermeld moet nog worden dat 572 Nederlandse en Indisch-Nederlandse opvarenden van de koopvaardij die op Java als burgers geïnterneerd waren in een kamp bij Bandoeng, in juli '44 opeens de status van krijgsgevangenen kregen en in Batavia aan het werk werden gezet. Uit deze groep werd ongeveer de helft, in hoofdzaak de gezagvoerders en de verdere scheepsofficieren, in september '44 toegevoegd aan de ca. 750 andere krijgsgevangenen van wie wij al vermeldden dat zij naar Singapore werden vervoerd - de andere helft, t.w. de jongere scheepsofficieren, werd ingezet bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorweg.

XCTen aanzien van al deze groepen Nederlandse en Indische krijgsgevangenen hebben wij in het voorafgaande niet vermeld, hoevelen bij het werk aan de verschillende objecten die wij noemden, om het leven zijn gekomen - voorzover die cijfers beschikbaar zijn, zullen zij in dit hoofdstuk nog genoemd worden. Hier willen wij er alleen nog op wijzen dat

579 [PDF]
KRI] GS GEV AN GENEN

van de in totaal 8200 omgekomenen onder hen velen zijn verdronken tijdens de transporten overzee die in totaal volgens de Japanse gegevens aan bijna I 1000 Geallieerde krijgsgevangenen het leven hebben gekost.

XCHet zijn slechts droge cijfers geweest die wij in onze zakelijke inleiding hebben vermeld. Er gaat een wereld van lijden achter schuil en het is die wereld die wij, veelal het algemeen overzicht volgend dat E. van Wits en najarenlang onderzoek in '71 afsloot", en vooralook met gebruikmaking van verslagen van de krijgsgevangenen zelf, zullen trachten uit te beelden. Er zal uit blijken dat de Japanners zich niets hebben aangetrokken van de in de Westelijke wereld geldende normen van humaan gedrag en evenmin van de meeste voorschriften ten aanzien van de voor krijgsgevangenen geldende, uit 1929 daterende, Conventie van Genève.

japan en zijn krijgsgevangenen

XC

XCDe Japanners hadden in de loop van hun bewogen geschiedenis in hun onderlinge campagnes nimmer krijgsgevangenen gemaakt. Hun normen schreven voor dat een strijder zich moest doodvechten - mislukte dat, dan werd hij veelal door de overwinnaar van het leven beroofd en werd dat nagelaten, d.w.z. kon hij, na krijgsgevangen geweest te zijn, naar huis en haard terugkeren, dan werd hij daar ter dood gebracht omdat zulks gezien werd als de enige wijze waarop hij de schande kon uitwissen die hij over zijn gezin, zijn overige verwanten en zijn voorouders had gebracht.

XCDat men er in andere landen ten aanzien van krijgsgevangenen andere opvattingen op nahield, drong heel wel tot Japan door, nadat het in 1854 zijn isolement dat het bijna twee-en-een-halve eeuw lang had gehandhaafd, had prijsgegeven - het ging er toen juist naar streven, te bewijzen5

1 Een fotokopie van zijn bijna 700 pagina's tellende studie 'Over krijgsgevangenen in Japanse handen' bevindt zich in de collecties van het Rijksinstituut voor Oorlogs documentatie. Een eerdere versie daarvan werd in '7I gepubliceerd onder de titel in

580 [PDF]
DE CONVENTIE VAN GENÈVE

dat het krijgsgevangenen op voorbeeldige wijze behandelde. Dat was allereerst het geval met de Chinese militairen die in de Chinees-Japanse oorlog van 1894-95 in Japanse handen vielen. In de Russisch-Japanse oorlog van 1904-05 raakten bijna tachtigduizend Russische militairen in krijgsgevangenschap - de Japanners gaven hun meer voedsel en betere kleding dan aan hun eigen troepen en zij vonden goed dat die Russen geld en goederen kregen en dat zij, voorzover zij getrouwd waren met in Siberië wonende vrouwen, met dezen in de krijgsgevangenenkampen in normaal gezinsverband konden leven. Zo ook in de Eerste Wereldoorlog: Japan maakte in het Duitse gebied in China alsmede op de Carolinen, de Marianen en de Marshall-eilanden die toen Duits koloniaal bezit waren, enkele duizenden Duitsers krijgsgevangen en dezen kwamen in Japanse vakantie-oorden in uitgesproken geriefelijke kampen terecht waar hun geen haar werd gekrenkt.

XCIn de tweede helft van de jaren '20 vond in Genève internationaal overleg plaats over het formuleren van regels die, in aansluiting op wat in de meeste landen in de rode en zoste eeuw gebruik was geworden, precies de rechten en de verplichtingen van krijgsgevangenen alsmede die van de mogendheid die hen gevangen hield, zouden vastleggen. Wij hebben de voornaamste bepalingen van de uit dat overleg resulterende 'Conventie inzake de behandeling van krijgsgevangenen' al in deel 8 van ons werk (Gevangenen en gedeporteerden) weergegeven " maar willen de betrokken passages hier herhalen.

XCDe Conventie bepaalde dat krijgsgevangenen te allen tijde met menslievendheid behandeld en beschermd moesten worden. Represailles tegen hen waren verboden. Zij moesten worden gehuisvest in gebouwen of barakken die waarborgen voor hygiëne en zindelijkheid boden. Hun rantsoenen moesten gelijkwaardig zijn aan die van de depottroepen van de mogendheid welke hen gevangen hield; die mogendheid moest hun ook voldoende kleding, linnengoed en schoeisel verschaffen. Krijgsgevangenen dienden de gelegenheid te hebben tot lichaamsoefeningen en tot verblijf in de buitenlucht. Minstens eenmaal per maand moest een geneeskundige inspectie plaatsvinden. Gezonde krijgsgevangenen mochten, de officieren onder hen uitgezonderd, gebruikt worden voor werkzaamheden, de onderofficieren evenwellouter voor bewakingsdiensten, tenzij zij uitdrukkelijk om betaald werk, d.w.z. om productief werk in het economisch leven vroegen, maar wat die betaalde, door onderoffi

1 NI. in de aanhef van hoofdstuk 2 ('Krijgsgevangenen').

581 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

eieren en minderen te verrichten arbeid betrof, bevatte artikel 3 I van de Conventie een belangrijke restrictie:

XC'De door de krijgsgevangenen verrichte werkzaamheden mogen generlei rechtstreeksverband houden met de krijgsverrichtingen.Het is in het bijzonder verboden om gevangenen te gebruiken bij de fabricatie en het vervoer van wapenen of munitie van welke aard ook, evenals bij het vervoer van materieel dat voor de strijdende legers bestemd is.'

XCPer maand zouden de krijgsgevangenen voorts een vastgesteld aantal brieven en briefkaarten mogen verzenden die aan censuur onderworpen zouden zijn. Zij zouden zelf brieven, briefkaarten, postpakketten, geld en boeken mogen ontvangen, maar de mogendheid die hen gevangen hield, had het recht, die zendingen te controleren. Wat de hiërarchische verhoudingen betrof: van de zijde van de mogendheid die de krijgsgevangenen vasthield, zou elk kamp gecommandeerd moeten worden door een officier, van de zijde van de krijgsgevangenen zou in kampen van officieren de oudste officier in de hoogste rang de officiële tussenpersoon zijn (de 'kampoudste'), in de andere karnpen zouden de krijgsgevangenen vertrouwensmannen kunnen aanwijzen. Krijgsgevangenen konden gestraft worden. Wreedheid alsmede collectieve straffen voor door enkelingen bedreven daden waren verboden, maar voor het overige waren krijgstuchtelijke of gerechtelijke straffen toegestaan, gerechtelijke bijvoorbeeld in die gevallen waarin een krijgsgevangene in krijgsgevangenschap een misdaad begaan had. Een poging tot ontvluchting gold niet als een misdaad - zij mocht wèl gestraft worden, bijvoorbeeld met een periode van arrest tot een maximum van dertig dagen (een krijgstuchtelijke straf) of met onderwerping aan een regime van verscherpte bewaking; met betrekking tot ontvluchte krijgsgevangenen waren andere dan krijgstuchtelijke straffen verboden. Men ziet: de regels die elke mogendheid welke zich bij de Conventie aangesloten had, in acht diende te nemen (wij hebben hier slechts de belangrijkste weergegeven), waren strikt. Wat indien die mogendheid die regels overtrad? Ook daarvoor bevatte de Conventie de nodige bepalingen. Krijgsgevangenen hadden het recht, bij de kampcomman. danten hun beklag te doen; zij hadden ook het recht, zich te beklagen bij de vertegenwoordigers der Z.g. beschermende mogendheden. Die vertegenwoordigers waren bevoegd, zich naar alle oorden te begeven waar krijgsgevangenen geïnterneerd waren, en die krijgsgevangenen

Indextermen: Conventie van Genève
582 [PDF]
DE CONVENTIE VAN GENÈVE

zouden zich daar persoonlijk met hen mogen onderhouden.

XCWat als de klachten dier krijgsgevangenen gerechtvaardigd waren? Daarover zweeg de Conventie. Duidelijk was wèl wat dan geschieden zou: de beschermende mogendheid zou op verbeteringen aandringen en voorts de mogendheid inlichten welker belangen zij behartigde.

XCIn deze materie zou ook het Internationale Rode Kruis te Genève een belangrijke rol spelen: het zou de instantie zijn via welke de oorlogvoerenden elkaar informatie zouden geven over de krijgsgevangenen, via welke voorts tussen de oorlogvoerende landen berichten van en aan krijgsgevangenen gewisseld zouden kunnen worden en via welke hulpgoederen als voedselpakketten en kleding aan hen zouden kunnen worden gezonden.

XCDe weergegeven Conventie werd in Genève door de Japanse delegatie ondertekend. Zij werd evenwel door de Japanse regering niet aanvaard, dus niet ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd en evenmin geratificeerd. Tegen die aanvaarding hadden zich de Japanse strijdkrachten verzet, waarbij hun belangrijkste argument was geweest dat in een mogelijke oorlog heel veel minder Japanners krijgsgevangen zouden worden gemaakt (hun was immers voorgeschreven dat zij zich nimmer mochten overgeven) dan militairen van Japans tegenstanders, zodat Japan, de Conventie toepassend, veelomvangrijker verplichtingen zou aanvaarden dan die tegenstanders. Maar ook andere factoren hadden een rol gespeeld: de wrevel in leidende Japanse kringen dat Japan voortdurend vooral door de Verenigde Staten werd tegengewerkt en het dieper doordringen van de ideologie dat het Japanse volk het nobelste volk op aarde en dus boven internationale afspraken verheven was. Daar kwam van '37 af de verruwing bij welke voortvloeide uit de oorlog met China, waarin van meet af aan door de Japanse militairen op grote schaal burgers beroofd en vermoord werden - dat laatste gebeurde ook met krijgsgevangenen. Al deze ontwikkelingen bevorderden dat de Japanse militairen die eind '41 aan de Tweede Wereldoorlog gingen deelnemen (en in wier officiële voorschriften o.m. stond: 'Laat als levende de schande van krijgsgevangen gemaakt te worden niet over u komen"), over het algemeen (er zijn uitzonderingen geweest) een diepe minachting koesterdenber '44 ruim zesduizend Japanse krijgsgevangenen van die Geallieerden. Verscheidenen van die japanse krijgsgevangenen hadden geweigerd

1 Zoals uit hoofdstuk I bleek, hebben de Amerikaanse en Britse troepen in de oorlog tegen Japan maar heel weinig japanners krijgsgevangen gemaakt: tegenover ca. hon derdveertigduizend Geallieerde krijgsgevangenen van de japanners stonden in okto

583 [PDF]
KRIJGS GEVANGEN EN

jegens de Geallieerde militairen die hun in handen waren gevallen: die hadden zich niet doodgevochten en verdienden dus niet beter dan om als slaven te worden behandeld. Daarbij mag echter de aantekening worden geplaatst dat de Japanse minderen door hun officieren niet zo heel veel beter behandeld werden: zij werden afgebeuld, zij kregen geringe rantsoenen en aan hun medische verzorging werd nauwelijks aandacht besteed. Dat behoefde die Japanse minderen overigens niet te verhinderen, zich op hun beurt ver verheven te voelen boven alle Geallieerde krijgsgevangenen.

XCDat Japan de Conventie van Genève niet had aanvaard, was uiteraard aan zijn tegenstanders bekend en dezen maakten zich daar al in december '41 zorgen over: op Hongkong waren Britse en Canadese militairen in krijgsgevangenschap geraakt, op Brits-Noord-Borneo Britse, op Goeam en Wake Amerikaanse. Via de Zwitserse gezant te Tokio nam de Amerikaanse regering contact op met de Japanse, er op aandringend dat Japan zou verklaren dat het conform de bepalingen van de Conventie zou handelen. Na overleg met het Grote Hoofdkwartier zegde de Japanse regering dit eind januari '42 toe aan de regeringen van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de Britse Dominions - korte tijd later werd daaraan toegevoegd dat die toezegging ook voor de Nederlandse regering gold' en dat zij mede betrekking had op geïnterneerde burgers.

XCDe toezeggingen waren niet meer dan een buiging voor de internationaal vastgestelde regels - was de Japanse regering voornemens geweest die regels inderdaad te doen toepassen, dan had zij de kaders van marine en leger tijdig moeten voorlichten over de bepalingen van de Conventie en er op moeten toezien dat daaraan de hand werd gehouden. Het een noch het ander was het geval: de kaders hadden geen voorlichting1 Zij was in eerste instantie niet genoemd, omdat Japan Nederland niet de oorlog

hadden hun familie de schande willen besparen van het weten dat een lid van de familie krijgsgevangene was. Andere Japanners hadden hun naam wèl opgegeven - die namen alsook hun persoonlijke boodschappen werden via het Internationale Rode Kruis aan de Japanse autoriteiten te Tokio doorgegeven. Die deden er niets mee: de betrokken families werden niet ingelicht.

584 [PDF]
RICHTLIJNEN VAN DE JAPANSE REGERING

ontvangen en het Grote Hoofdkwartier duldde geen inmenging van ministeriële zijde. Het gevolg was dat het in de eerste maanden van de oorlog in de Pacific de staven van de in de Nanjo ingezette legers waren die bepaalden wat er met de krijgsgevangenen zou geschieden. Er deden zich grote verschillen voor: op Java liet generaal Imamoera de krijgsgevangenen aanvankelijk een zekere mate van vrijheid, in Singapore en op Malakka werden zij terstond aan het werk gezet en op Luzon werd in april '42 een groot deel van de verdedigers van het schiereiland Bataan tot een voettocht en een treinreis naar hun eerste kamp gedwongen die ca. achtduizend hunner deden bezwijken.

XCEind april '42 vond onder voorzitterschap van Todjo, minister-president en minister van oorlog, een bespreking van alle afdelingshoofden van het departement van oorlog plaats die hoofdzakelijk gewijd was aan de vraag, hoe men de niet-inheemsen onder de krijgsgevangenen (er was toen al besloten, de inheemsen vrij te laten) zou behandelen. Het hoofd van het inmiddels ingestelde, onder het genoemde departement ressorterende Krijgsgevangenenbureau, luitenant-generaal Mikio Moerakami, drong er op aan dat Japan zich conform zijn toezegging aan de Conventie van Genève zou houden, maar Todjo wees dat van de hand: de GrootOost-Aziatische oorlog was, betoogde hij, op de bevrijding van Azië gericht, had dus een geheel eigen karakter en moest gebruikt worden om de inheemse volkeren te doordringen van Japans superioriteit - niet alleen moesten de krijgsgevangenen, manschappen èn officieren, aan het werk worden gezet, maar dit diende vernederend werk te zijn dat zij ten aanschouwen van de inheemsen moesten uitvoeren.' Begin mei ging een daartoe strekkende instructie uit en eind juni en begin juli wees Todjo op de betekenis daarvan in besprekingen die hij hield met de officieren, belast met het toezicht op de krijgsgevangenenkampen in Japan, Korea en Formosa, respectievelijk in de veroverde gebieden van de Nanjo. Hun werd ook meegedeeld dat elke krijgsgevangene die insubordinatie pleegde of trachtte te ontvluchten, ter dood gebracht moest worden - daartoe was men in de Nanjo eigener beweging al ovèrgegaan.

XCBegin augustus '42 volgde in Tokio een nieuwe conferentie, nu onder leiding van generaal Moerakami, die niet minder dan vijftig cornmandanten van krijgsgevangenenkampen naar Tokio had laten komen. Hij drong op een fatsoenlijke behandeling der krijgsgevangenen aan, mede terwille van Japans naam in het buitenland, en zei dat besloten was, de

XCI Zo hebben krijgsgevangenen van het Knil in Batavia de straten moeten reinigen. Overeenkomstige opdrachten zijn ook elders gegeven.

585 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

verschillende nationaliteiten onder hen te schiften en alle krijgsgevangenen een duidelijke status te geven: zij zouden als Japanse militairen van de laagste rang worden beschouwd; als zodanig zouden zij tractement ontvangen en zouden de officieren onder hen de distinctieven, welke hun veelal afgenomen waren, weer mogen aanbrengen, maar daar zou tegenover staan dat zij hard zouden moeten werken en dat zij een plechtige verklaring van gehoorzaamheid zouden moeten afleggen. Op IS augustus gingen instructies terzake uit; er werd vervolgens een reglement voorbereid waarin dit alles nader was aangegeven - het werd augustus' 43 eer dit reglement van kracht werd verklaard.

XCInmiddels was in de laatste maanden van' 42 tot Tokio doorgedrongen dat in het Nanjo-gebied talrijke krijgsgevangenen waren gestorven - generaal Moerakami deed in december '42 een bevel uitgaan naar alle legercommandanten dat de krijgsgevangenen beter moesten worden behandeld. In de Nanjo had dit bevel geen enkel effect-iets van feitelijke zeggenschap had Moerakamis bureau louter in Japan, Korea, Mandsjoerije, Formosa en bezet China, maar op hetgeen zich in het Nanjo-gebied afspeelde, kreeg het geen enkele greep; dat was, aldus het Grote Hoofdkwartier, een oorlogszone, daar mochten geen buitenstaanders worden toegelaten (ook geen vertegenwoordigers van beschermende mogendheden, evenmin vertegenwoordigers van het Internationale Rode Kruis) en daar moest men de verantwoordelijke hoogste commandanten niet lastig vallen.

XCDie hoogste commandanten hadden van hun kant geen enkele behoefte om Tokio tijdig in te lichten. Elke commandant van een krijgsgevangenenkamp diende eens per maand een rapport op te stellen en placht daar ook veel tijd aan te besteden; op Java belandden die rapporten bij het hoofdkwartier van het Zestiende Leger. Dat hoofdkwartier zond ze door naar Singapore. Daar werden ze eens in de zes maanden gebundeld ten behoeve van het hoofdkwartier van generaal Teraoetsji en deze liet ze dan naar Tokio opzenden. Tussen het opstellen van de rapporten en hun ontvangst bij generaal Moerakami's bureau kon gemakkelijk een vol jaar liggen. Alleen lijsten met namen van krijgsgevangenen werden sneller doorgegeven - wij komen er nog op terug.

XCWat het door Tokio voorgeschreven beleid betreft, willen wij tenslotte nog twee punten vermelden. Het eerste is dat het voor krijgsgevangenen vastgestelde rantsoen van 420 gram rijst per dag (bij zwaar werk: 640 gram) injuli '44 verlaagd werd tot 390 gram (bij zwaar werk: 610 gram) en daarbij tekenen wij aan dat geen krijgsgevangene ooit het officieel voorgeschreven rijstrantsoen heeft ontvangen. Het tweede punt is dat in

586 [PDF]
RICHTLIJNEN VAN DE JAPANSE REGERING

de laatste zes maanden van de oorlog door het departement van oorlog bij enkele gelegenheden werd gelast dat tot elke prijs voorkomen moest worden dat krijgsgevangenen hun bevrijders levend in handen zouden vallen. Deze opdrachten hebben er in japan en elders toe geleid dat bij sommige krijgsgevangenenkampen lange kuilen werden gegraven waarvan de krijgsgevangenen zelf de indruk hadden dat hun lijken er in zouden worden geworpen - trouwens, men vond na japans capitulatie een bevel van het departement van oorlog dat, zodra de Amerikanen in japan zouden landen, de krijgsgevangenen die in de mijnen werkzaam waren, een mijnschacht moesten worden ingedreven om er te worden afgemaakt. Op java was er volgens een anti-japanse Koreaan, die werkzaam was bij de afdeling krijgsgevangenen van het japanse hoofdkwartier, al in oktober '44 een plan om, als Geallieerde landingen op java aanstaande waren, de krijgsgevangenen en de hooggeplaatsten onder de geïnterneerden (die laatsten waren toen allen in een kamp te Tjimahi samengebracht) te provoceren tot opstootjes die als aanleiding zouden worden gebruikt om hen neer te maaien; zouden die provocaties geen effect hebben, dan zouden de betrokkenen in groepen uit de kampen worden gevoerd om ver van de steden gedood te worden.' Door japans capitulatie is het op de meeste plaatsen niet tot uitvoering van deze en dergelijke bevelen gekomen, maar op enkele wèl: op Wake en op een van de zuidelijke eilanden in de Philippijnen zijn enkele honderden Amerikaanse krijgsgevangenen in de laatste oorlogsdagen afgemaakt en op Noord-Borneo zijn meer dan zeven-en-twintighonderd Britse en Australische krijgsgevangenen van een plaats waar zij een vliegveld moesten aanleggen, in grote groepen het oerwoud ingedreven - zes wisten te ontvluchten, alle overigen zijn bezweken of afgemaakt.

XCWat het Nanjo-gebied betreft is het weergeven van de voorschriften en bevelen welke van Tokio uitgingen, slechts van beperkte betekenis: men heeft er de krijgsgevangenen (alsook de eigen militairen) ingezet onder omstandigheden, waarin, als het gestelde doel, de voltooiing van de Birma-spoorweg bijvoorbeeld, maar bereikt werd, de offers aan mens en

XC1 Rapport, 23 april 1946, van Li Uck-Kwam aan het Allied War Crimes Investigation

587 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

levens geen enkel gewicht in de schaal wierpen ('we worden hier', schreef van Witsen, 'geconfronteerd met een soort mierenmentaliteit van de Japanners die de enkeling slechts als deel van het geheel kan zien' 1) en men heeft de voorschriften en bevelen slechts uitgevoerd voorzover men dat dienstig achtte voor de oorlogvoering. Trouwens, in bepaalde opzichten heeft men eigen voorschriften en bevelen gegeven nog eer die van Tokio waren uitgegaan.

XCVoordat wij nu over de feitelijke behandeling van de krijgsgevangenen in Indië gaan schrijven, lijkt het ons nuttig, dieper in te gaan op enkele, in hun algemeenheid al genoemde aspecten van het Japanse beleid die het lot van die krijgsgevangenen zeer aanzienlijk hebben verzwaard: dat Japan in het Nanjo-gebied het toezicht door vertegenwoordigers van de beschermende mogendheden onmogelijk heeft gemaakt, dat het er de vertegenwoordigers van het Internationale Rode Kruis in hun werkzaamheden heeft belemmerd, dat het maar heel weinig hulpzendingen heeft doorgelaten en dat Japanse militairen zich, bij gebrek aan internationaal toezicht, het grootste deel van die hulpzendingen hebben toegeëigend.

XCSlechts in één opzicht hebben de Japanse autoriteiten zich in beginsel enige moeite getroost: zij hebben in telegrammen aan het Internationale Rode Kruis namen van krijgsgevangenen doorgegeven, de eerste namen in mei '42. De Nederlandse regering heeft in Londen in totaal 363 naamlijsten ontvangen met in totaal 46177 namen - méér namen dus dan er Nederlandse en Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen waren, wier totale aantal, zoals eerder vermeld, 42233 is geweest. Die diserepantie is niet moeilijk te verklaren: van krijgsgevangenen wier namen bijvoorbeeld van Java uit aan het Krijgsgevangenenbureau in Tokio waren bericht, werden de namen opnieuw doorgegeven wanneer de betrokkenen in Singapore en aan de Birma-spoorweg waren aangekomen, en op het feit dat het hier dezelfde personen betrof, werd door het Krijgsgevangenenbureau niet gelet. Trouwens, veel van die namen (voor Japanners even vreemd klinkend als Japanse namen voor niet-Japanners) werden verkeerd doorgegeven, waar dan nog bij kwam dat het Krijgs

XC1 E. van Witsen: 'Over krijgsgevangenen in Japanse handen', p. 213 (verder aan te halen als: van Witsen).

588 [PDF]
RODE KRUIS-PAKKETTEN

gevangenenbureau zich veelal beperkte tot het doorgeven van de achternaam en dat de Japanners soms een voorvoegsel als 'Van' aanzagen voor die achternaam.

XCOver de plaatsen waar de krijgsgevangenen zich bevonden, werd onvolledige informatie verstrekt - het gevolg was dat de betrokken regeringen aan het einde van de oorlog niet precies wisten waar haar krijgsgevangenen waren en om welke aantallen het ging. Dat wisten zij evenmin tijdens de oorlog en dat maakte het verzenden van hulpgoederen er niet gemakkelijker op.

XCAls gevolg van de Japanse tegenwerking zijn er in totaal slechts vier zendingen geweest die alle zowel voor de krijgsgevangenen als voor de geïnterneerden bestemd waren (op de ontvangst van pakketten door de in Indië geïnterneerden komen wij in het volgende hoofdstuk terug). I Drie zendingen werden meegenomen door de Japanse schepen die voor uitwisseling bestemde Geallieerde burgers hadden vervoerd: twee schepen naar Lourenço Marques, één in juli, één in september '42, één schip naar Goa, in oktober '43. Het eerste schip uit Lourenço Marques vervoerde als giften van het Amerikaanse, Canadese en Zuidafrikaanse Rode Kruis, naast andere hulpgoederen, ca. 20000 voedselpakketten, elk van ca. 5 kilo, waarvan de helft naar Singapore, de helft naar Japan werd verscheept. Het was maar een kleine zending. De tweede, die door het tweede schip uit Lourenço Marques werd meegenomen, was groter: tot de giften van het Britse, het Zuidafrikaanse en het Australische Rode Kruis behoorden nu ca. 14°000 voedselpakketten waarvan, door de bemoeienissen van de Nederlandse autoriteiten te Londen, 40% bestemd was voor de gevangenen in Nederlands-Indië - de rest moest elders in het Nanjo--gebied worden verdeeld. Dat laatste geschiedde niet: de Japanners stuurden een deel van die 60 % naar Hongkong, een deel naar Manila, een deel naar Japan. Het schip dat naar Goa voer, tenslotte, nam o.m. 140000 voedselpakketten mee, giften van het Amerikaanse en het Canadese Rode Kruis; de helft werd in Manila, de helft in Japan gelost.

XCHet was alles bijeen maar bitter weinig - mede namens de andere Geallieerde regeringen bleef de Amerikaanse er op aandringen dat Japan grote zendingen met regelmaat zou toelaten. Na lang talmen ging de Japanse regering hier accoord mee. Er werd een fonds gevormd waarin de Amerikaanse, de Britse en de Nederlandse regering elk een miljoen dollar stortten en er werden door Amerikaanse schepen die (onder

XCI Wij ontlenen onze gegevens aan dr. D. van Velden: Dejapanse interneringskampen voor burgers in. de Tweede Wereldoorlog,

589 [PDF]
KRIJGS GEV ANGENEN RODE KRUIS-PAKKETTEN

Russische vlag!) militaire hulpgoederen naar Wladiwostok vervoerden, hulpgoederen voor de gevangenen meegenomen. De Sowjet-Unie, die geen Japans schip tot Wladiwostok wilde toelaten, transporteerde de voor de gevangenen bestemde zendingen naar een kleinere haven in de buurt van Wladiwostok, Nakhodka - vandaar werd in november '44 2 000 ton aan hulpgoederen (met naar schatting 200000 voedselpakketten) naar Japan verscheept. De wens van de Amerikanen en hun bondgenoten was dat die hulpgoederen naar de Nanjo zouden worden overgebracht - dat was vooral gevolg van het feit dat de Geallieerde regeringen in september '44 voor het eerst een beeld hadden gekregen van de verschrikkingen die de krijgsgevangenen daar sinds '42 hadden moeten doorstaan. Er waren namelijk in die maand bij Hainan twee Japanse schepen tot zinken gebracht waarmee o.m. ruim tweeduizend Britse en Australische krijgsgevangenen, die aan de Birma-spoorweg hadden gewerkt, naar Japan werden getransporteerd, en Amerikaanse onderzeeboten hadden ruim honderdveertig krijgsgevangenen als drenkelingen kunnen oppikken. De opzet nu, de 2000 ton aan hulpgoederen naar de Nanjo te doen vervoeren, werd niet verwezenlijkt. De Japanners brachten ca. ISO ton naar Korea en de gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis te Tokio vond goed dat ca. 850 ton voor de gevangenen in Japan en China werd bestemd. De resterende ca. 1000 ton werd, maar pas in maart '45, meegenomen door een Japans schip, de 'Awa Maroe', dat van de Amerikaanse regering een vrijgeleide had gekregen; het moest dus als Rode Kruis-schip aangegeven zijn, een afgesproken route volgen en's nachts verlicht zijn. De 'Awa Maroe' ontlaadde de hulpgoederen in Bangkok, Singapore en Priok - in laatstgenoemde haven ca. 49000 voedselpakketten. Naar Japan terugvarend werd het schip bij Formosa in het nachtelijk duister door een Amerikaanse onderzeeboot getorpedeerd. De commandant die de 'Awa Maroe' niet had herkend (het schip dat hij had aangevallen, bevond zich, beweerde hij, buiten de vastgestelde route en was niet verlicht), moest zich voor een krijgsraad verantwoorden en de Amerikaanse regering, in het midden latend of de 'Awa Maroe zich aan de gestelde regels had gehouden, betaalde Japan schadeloosstelling. Uit dit gebeuren vloeide voort dat de Japanners, in wier propaganda eigen edelmoedigheid gesteld werd tegenover Amerikaanse perfidie, de zending van de 'Awa Maroe' met opmerkelijke spoed in distributie brachten (keizer Hirohito had er op aangedrongen dat de gevangenen niet het slachtoffer zouden worden van de torpedering van het schip), op Java al een week of zes na aankomst. Die distributie in Indië had, wat de door het eerste en tweede Japanse schip uit Lourenço Marques aangevoerde goederen betrof, meer dan een

590 [PDF]

jaar op zich laten wachten. Overigens: van wat in die drie zendingen: twee uit Lourenço Marques, een uit Nakhodka, was aangevoerd, kregen de gevangenen maar een klein deel: van de eerste twee zendingen niet veel meer dan een tiende, van de vierde een zesde - in beide gevallen eigenden de Japanners ter plaatse zich de gehele rest toe, met inbegrip .van alle medicijnen.

XCIn Japan werden, schijnt het, de uit Lourenço Marques aangevoerde goederen aanvankelijk naar behoren verdeeld, althans in een van de krijgsgevangenenkampen kon, maar pas omstreeks maart '43, volgens het rapport van een luitenant-ter-zee 'per man bijna een pakket worden uitgedeeld, terwijlook een vrij behoorlijke hoeveelheid suiker per man en gedroogde vruchten en cacao via de keuken kon worden gedistribueerd.' 1 Bij de verdeling van de zending van het schip uit Goa constateerde hij evenwel, 'dat hoeveelheden Rode Kruis-voedselpakketten particuliere huizen werden binnengedragen' en 'enkele personen, behorende tot de Japanse kampstaf en -wacht, vertoonden zich ... in Rode Kruis-kleding en liepen met Rode Kruis-schoeisel rond."In een tweede kamp was bij de verdeling van de uit Goa aangevoerde pakketten, aldus een soldaat van het Knil, 'de laatste stunt van de Jap ... , dat wij die Rode Kruisschoenen verstrekt hadden gekregen, daarmee aantraden. Toen moesten we die ruilen tegen afgedragen Japanse schoenen!" Op Formosa, waar de Japanners de hoogste Geallieerde autoriteiten uit het Nanjo-gebied apart in een kamp hadden bijeengebracht (de Z.g. Special Party, waarop wij nog terugkomen), werden in april '43 de eerste Rode Kruis-pakketten verdeeld (van de twee schepen uit Lourenço Marques); 'de Japanners', aldus later generaal-majoor P. Scholten", 'gingen meteen over tot vermindering van het door hen verstrekte rantsoen. Dat vermocht onze vreugde niet te verminderen."In mei en juli '44 kreeg de groep een deel van de uit Goa aangevoerde hulpgoederen, eerst deJ.J.59

I M. van Wel! Groeneveld: 'Rapport' (26 okt. 1945), p. 3 (IC, 1219). 2 A.v., p. 4. 3 F. van West de Veer: 'Landstormsoldaat I94I-I945', p. I07 (a.v., 81314). 4 Tijdens de strijd op Java was hij in de rang van kolonel commandant van de 'Groep-Zuid' geweest die Tjilatjap had gedekt. 5 P. Scholten: (1971), p. 128.

591 [PDF]
KRIJGS GEVANGENEN

Amerikaanse, daarna de Canadese pakketten. 'Uit de Amerikaanse ontvingen we', aldus Scholten,

XC'suiker o.rn. vitaminetabletten, pakjes bouillon en gedroogde rozijnen. Wij vonden een blikje gesneden ham, melk, cornedbeef, gedroogde pruimen, vlees, koffie, boter, toiletzeep, sigaretten, chaco lades tangen, kaas, suiker en een blikopener ... Een Canadees pakket voor zes man bevatte een pond boter, een tablet chocolade, suiker, zout, een stuk zeep, een blik zalm, een blik sardines, pruimen, rozijnen, thee, kaas en droge tarwekoek. Een zegen voor ons l' 1

XCVan de voor de gevangenen aan de Birma-spoorweg verzonden hulpgoederen werden de eerste voedselpakketten (die van het tweede schip uit Lourenço Marques) pas in mei '44 verdeeld, samen met een hoeveelheid medicijnen en medische instrumenten, maar in de kampen aan de spoorweg, 'heeft', schrijft van Wits en, 'hooguit 5 % van de daarheen gezonden Rode Kruis-artikelen de krij gsgevangenen bereikt.' 2

XCOp Noord-Sumatra kregen de aan de weg in Atjeh zwoegende krijgsgevangenen in augustus '44'één eenpersoonspakket per vier man' (goederen die in '42 in Singapore waren ontladen!), 'waarbij we', aldus een hunner, 'de droevige ontdekking deden dat de sigaretten voor het grootste deel door onze gastheren waren gestolen.'? Onder de uit Java overgebrachte krijgsgevangenen bij Palembang werden, zo berichtte ons in '84 een cadet-vaandrig, 'de eerste Rode Kruis-pakketten' in september ,44 uitgedeeld, 'het meeste was er al uit gestolen.' 4 Aan de Pakanbaroespoorweg werden eenmaal pakketten uitgedeeld: één pakket voor vier man - hier trof men bij de Japanse commandant na de bevrijding een magazijn ".01 pakketten aan.

XCOp Java kregen de krijgsgevangenen in mei '44 één vierpersoonspakket voor telkens vijftien man (pakketten van het tweede schip uit Lourenço Marques) en, althans in de meeste kampen, injuni '45 één vierpersoonspakket voor telkens vier man (pakketten van de 'Awa Maroe'). Over de eerste zending tekende Bouwer in Bandoeng aan:

XC'De japanners namen alles uit de pakketten wat van hun gading was ... In het algemeen was het ... zo dat de japanse kampwachten de sigaretten stonden op te roken die voor de gevangenen bestemd waren. Een deel der kleding die gezonden werd, hebben de japanners gegeven aan de Duitsers, bemanningen59

1 A.v., p. 184. 2 Van Witsen, p. 360. 3 C. van Heekeren: p. 8r. 4 Brief,6 nov. 1984, van F. B. Nijon.

592 [PDF]
RODE KRUIS-PAKKETTEN

van As-schepen en duikboten, voor wie ... bij Soekaboemi een rustoord is ingericht.' 1

XCBij de tweede zending bevonden zich ook khaki-uniform en, 'maar', aldus later een der krijgsgevangenen van Tjimahi,

XC'er waren er niet voldoende voor alle kampbewoners. Slechts de kampcornmandant? en de blokhoofden kregen zo'n uniform. Dat er bij de distributie van de levensmiddelenpakketten hevige ruzie's en vechtpartijen ontstonden, was onontkoombaar. Het feest duurde maar kort. Na drie dagen merkte je er al bijna niets meer van dat we echte boter en kaas uit blik hadden gegeten. De sporen waren alleen nog merkbaar op de zwarte markt' 3

XCwaarmee de zwarte markt werd bedoeld die binnen het kamp was ontstaan. De krijgsgevangenen in de door de Japanse marine bestuurde gebieden ontvingen in het geheel geen Rode Kruis-zendingen - die gevangenen bestonden als het ware niet voor de autoriteiten van het Japanse leger die de verdeling regelden.

XCWat hebben de vertegenwoordigers der beschermende mogendheden, wat die van het Internationale Rode Kruis ter plaatse voor de krijgsgevangenen kunnen doen? Bitter weinig. Als beschermende mogendheid voor Nederland trad Zweden op (in bezet China Zwitserland) en het Internationale Rode Kruis had Zwitserse gedelegeerden in Japan en in alle door Japan bezette gebieden, maar zowel de Zweedse diplomaten als de gedelegeerden van het Rode Kruis, die allen door de Japanse autoriteiten als spionnen of potentiële spionnen beschouwd werden, waren ten zeerste in hun bewegingsvrijheid beperkt en in het gehele Nanjo-gebied, voorzover door Japan bezet, werd geen enkele bemoeienis met de krijgsgevangenen toegestaan - slechts in Thailand en in Frans-Indo-China (in dat laatste land tot maart '45) hadden de Zweden en Zwitsers iets meer mogelijkheden tot hulpverlening.

I Bouwer: 'Dagboek', p. 252 (5 juni 1944). 2 de kampoudste 3 S. M. ]alhay: p. 357.

593 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

XCIn Japan weigerde het Krijgsgevangenenbureau met de Rode Kruisgedelegeerde normaal samen te werken. Alles wat deze te berde wilde brengen, moest hij schriftelijk doen - antwoorden (als hij ze kreeg!) lieten maanden op zich wachten. Hij kende tenslotte de plaats van I02 kampen in Japan, Korea, Mandsjoerije en Formosa waar zich krijgsgevangenen en geïnterneerden bevonden, maar hij en zijn mede-gedelegeerden hadden daar slechts 42 van mogen bezoeken en tijdens die bezoeken hadden zij geen enkele gevangene ooit onder vier ogen kunnen spreken. De Zweden kregen daar evenmin kans toe. In een van de kampen in Japan kon de als kampoudste optredende kapitein van het Knil in november '43 een kwartier met de Zweedse consul spreken, 'echter', schreefhij later, 'in bijzijn van Japanse autoriteiten en van een Japanse tolk.' 1 In een tweede kamp zag die consul, aldus de al eerder aangehaalde lui tenantter-zee, 'niet de feitelijke toestand, omdat er meubelen, medicijnen e.d. voor deze gelegenheid van buiten waren aangevoerd, welke na het bezoek weer werden teruggebracht.t"

XCEen soortgelijk bedrog werd door de Japanners op Formosa toegepast. Wij citeren generaal Scholten over het eerste bezoek van de gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis in Japan, dr. F. Paravicini, op 30 mei '43:

XC'Daags tevoren troffen wij 14 kilo varkensvlees en wat zoete aardappelen in onze soep aan. Op de morgen van de joste kregen wij twee-en-een-halve pisang. Voor het eerst! Volgens de bepalingen van de Conventie moest in elk krijgsgevangenenkamp een cantine aanwezig zijn. Prompt kwam er dan ook een ... In een glazen kast lagen allerlei prachtspullen uitgestald. Die ... verdwenen onmiddellijk na de inspectie. Alle zieken ... werden ontslagen. Maar niemand van ons kreeg een kans, Paravicini te vertellen dat hij bedrogen werd."

XCToen de Special Party op 22 september '43 bezoek ontving van de Zwitserse consul in Kobe en van een medewerker van de Zweedse legatie in Japan, N. E. Ericson, kon een woordvoerder van de gevangenen een reeks klachten uiten en vervolgens Ericson bij diens wandeling door het kamp haastig toeroepen: "Affamé!'" 'Bij het afscheid, toen alle Nederlanders om hem' (Ericson) 'heen stonden en de Japanners voorkwamen dat wij nog iets zouden zeggen, zei hij: 'Jullie moeten niet vergeten dat deJ.J.

1 P. C. Meys: 'Rapport' (25 sept. 1945), p. 5 (IC, 1085). 2 M. van Well Groene veld: 'Rapport', p. 7. 3 P. Scholten: p. 134. 4 'Uitge hongerd!'.

594 [PDF]
BESCHERMENDE MOGENDHEDEN

oorlog niet eeuwig kan duren.' Daarop knipoogde hij met het linkeroog. Wij hechtten hier grote waarde aan.' 1 Over een bezoek, beginjuni '44 van Paravicini's opvolger, de Zwitser Max Pestalozzi, waren de leden van de Special Partyontevreden:

XC'Uit alles bleek dat hij ... geen enkele invloed op de autoriteiten in Tokio kon uitoefenen. Ook ten aanzien van het gedwongen werken kon hij, zoals hij met klem beweerde, niets veranderen. Na de conferentie liep hij het hospitaal voorbij, de varkenshokken langs en de generaalsbarak door, zo de poort uit.'?

XCIn Indië konden de gedelegeerden van het Internationale Rode Kruis (wij vermeldden al dat de gedelegeerde voor Borneo pas werd erkend toen hij al geëxecuteerd was) niets ten behoeve van de krijgsgevangenen bereiken, evenmin in Singapore, op Malakka en in Birma - in laatstgenoemd land hadden de Japanners niet eens een gedelegeerde toegelaten. Van Bangkok uit werd evenwel aan de krijgsgevangenen die aan de Birma-spoorweg werkten of gewerkt hadden, voorzover zij in Thailand bereikbaar waren, enige hulp verleend door de Zwitserse consul, tevens gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis, en zijn Zweedse collega. De Zwitserse consul begon in de laatste maanden van '43 met geld dat hij via Genève van het Britse Rode Kruis had ontvangen, voedsel, zeep, sigaretten en medicijnen te kopen in de vrije handel en deed deze goederen ter waarde van ca. f 32 000 samen met ca. f 8 000 aan geld, dat als zakgeld bedoeld was, in november '43 toekomen aan de Britse gevangenen aan de Birma-spoorweg. Eind december volgde een tweede, ongeveer even grote zending. In een in februari '44 door Bern aan Londen, en daar ook aan de Nederlandse regering doorgegeven rapport stond: 'Owing to numerous deaths among prisoners due to lack oj appropriate medical supplies the Swiss consul has been obliged to make purchases on the black market at very high prices.'?

XCIn maart '44 deed de Zwitserse consul weten dat de Japanners in Thailand het Rode Kruis niet wensten te erkennen: voor ontvangst van de hulpgoederen die hij wèl als particulier mocht blijven bijeenbrengen, zouden voortaan niet gevangenen maar Japanners tekenen. Welke zekerheid had men dan dat die hulpgoederen de gevangenen zouden bereiken? Gene. Desondanks besloot de Britse regering door te gaan met het

1 P. Scholten: p. ISS. 2 A.v., p. 178-79. 3 Tekst in het memorandum, 17 febr. 1944, van het aan het Neder!. dept. van buiten]. zaken (ARA, MK, M 59, VII 20 B).

595 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

overmaken van gelden naar Bangkok en de Nederlandse sloot zich daarbij aan. In mei '44 droeg de Zwitserse consul een derde zending hulpgoederen aan de japanners over en hetzelfde deed zijn collega te Saigon ten behoeve van een kamp met vijftienhonderd Geallieerde krijgsgevangenen (onder wie achthonderd van het Knil), van wie bijna de helft ziek was. Injuli kon de Zwitserse consul in Bangkok voor een vierde zending zorgdragen - zijn Zweedse collega nam twee zendingen voor zijn rekening ter waarde van ca. f 32 000. In oktober kwam het tot de vijfde zending van de Zwitserse consul, waarvan voor de Nederlandse krijgsgevangenen goederen tot een waarde van ca. f 43 000 bestemd waren - de consul had evenwel in die tijd de sterke indruk dat de japanners goederen achterhielden. Niettemin werd de hulpverlening tot het einde van de oorlog voortgezet. Van Londen uit heeft het Nederlandse Rode Kruis er in totaal ca. f 120000 voor ter beschikking gesteld - wat van de daarmee gekochte hulpgoederen de Nederlandse krijgsgevangenen inderdaad heeft bereikt, is een open vraag. Bij enkele gelegenheden zijn in sommige kampen in Birma Rode Kruis-pakketten uitgedeeld, nl. in januari, mei, juni en december '44, maar wij weten niet of dit pakketten van het eerste schip uit Lourenço Marques zijn geweest dan wel het resultaat van de inspanningen van de consuls van Zwitserland en Zweden te Bangkok.

XCWij memoreerden het bedrog dat door japanse kampcommandanten in japan en op Formosa werd gepleegd. Wat bewijst het anders dan dat de betrokken japanners heel wel wisten hoe de behandeling van krijgsgevangenen naar de opvattingen van japans vijanden behoorde te zijn?

XCEenzelfde, zo mogelijk nog stuitender bedrog werd gepleegd toen de japanners, met verlof van de autoriteiten in Tokio, in juniop java en Formosa en inin Singapore filmopnamen maakten die bij vertoning de indruk zouden wekken dat het japans krijgsgevangenen aan niets had ontbroken.

'43 '44

XCDe opnamen op java werden gemaakt met de bedoeling kopieën van de gemonteerde film per parachute boven Australië af te werpen.' De film kreeg als titelNederlandse, Britse en Australische krijgsgevangenen alsmede vrouwen en kinderen van Nederlandse krijgs

1 Dit voornemen is niet uitgevoerd.

596 [PDF]
BEDRIEGELIJKE FILMOPNAMEN

gevangenen werden gedwongen er hun medewerking aan te verlenen. Er werd eerst een aantal Australische officieren en minderen gelast, in diverse scènes op te treden. Zij begonnen met te weigeren. Toen kregen zij in het kamp waarin zij zich bevonden en waar een Wing Commander van de Royal Australian Air Force kampoudste was, geen eten. Zij bleven weigeren. Vervolgens lieten de Japanners weten dat, als zij volhardden, de Wing Commander ter dood gebracht zou worden en het gehele kamp niet meer te eten zou krijgen. De Australiërs gaven hun verzet op. In de scènes die vervolgens opgenomen werden, waren Australiërs als koks in de keuken van het Hotel des Indes te Batavia bezig eten te bereiden; andere Australiërs zwommen rond in een modern zwembad, speelden tennis, hielden een cricket-match, maakten gebruik van het golfterrein bij een luxueus hotel dat zich in de bergen bij Soekaboemi bevond. Ook zag men opnamen van Australiërs die in een modern ziekenhuis werden verpleegd (een lag er op een operatietafel) en van Knil-krijgsgevangenen die hun vriendinnen of hun vrouwen en kinderen in de armen sloten. Weer andere krijgsgevangenen kregen enveloppen uitgereikt waarbij bankbiljetten uit twee te voorschijn kwamen (in de andere bevonden zich proppen papier), en kregen vervolgens, aldus het commentaar bij de film, bier voorgezet (er zat bier in twee glazen, in de andere zat thee). Ook werd een opname gemaakt in een kledingmagazijn in Bandoeng waar twee zorgvuldig gepermanente Nederlandse meisjes voor verkoopsters speelden en enkele Australische militairen, die men eerst door de straten had zien lopen, voor z.g. vriendinnen kleding kochten. Tenslotte werd nog op een veld bij de ziekenbarakken van het kamp waarin de Australiërs opgesloten waren, een herdenkingsplechtigheid gefilmd waarbij ca. vijfhonderd gevangenen aanwezig waren. Staande voor een kruis dat er indrukwekkend uitzag, hield de Japanse generaal, onder wie de krijgsgevangenenkampen op Java ressorteerden, generaal-majoor Masatosji Saito, een toespraak - het kruis was van bordpapier en het prikkeldraad bij het veld was met takken gecamoufleerd.'

XCIn het kamp van de Special Party op Formosa werden, eveneens in juni '43, opnamen gemaakt waarbij een om zijn ruwoptreden beruchte Japanse militair lachend tussen twee Amerikaanse officieren stond (de adjudanten van de Amerikaanse bevelhebber op Luzon, generaal Wainwright) met de armen om hun schouders. 'Een ... groep Amerikaanse kolonels', aldus generaal Scholten,

1 Er zijn in juni '43 ook nog bedriegelijke filmopnamen gemaakt in Tjimahi en in een hotel bij Garoet maar die zijn niet bewaard gebleven.

597 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

'stond eetgerei en kleren te wassen met een stukje zeep dat zij tijdens de opnamen in de hoogte moesten houden; daarna moesten ze de zeep netjes weer inleveren ... Een basketball-wedstrijd met schreeuwende toeschouwers werd door ons misbruikt door' hungry, ... bastard, son of a bitch' en meer van dergelijke ontboezemingen met overtuiging uit te galmen.

XCOok de cantine werd gefilmd met een voor die gelegenheid opgemaakte prijslijst. 'Items for sale to-day' stond er boven. Enige Amerikanen werden aangewezen om een verkoop te enscèneren. De volgende dag werd alles weer uit de cantine weggehaald.' I

XCTenslotte Singapore. Daar werden in '44 de musici van het Britse kamporkest gedwongen, een radioconcert te geven waarbij zij keurige kleren droegen; vervolgens mochten zij in het meest luxueuze hotel ter plaatse dineren met vrouwen en meisjes die door de Japanners opgetrommeld en van fraaie japonnen voorzien waren. Toen de filmopnamen voltooid waren, verdwenen de musici weer achter de muren van het krijgsgevangenencomplex en moesten de japonnen ingeleverd worden.

XCZoals eerder bleek, was begin augustus' 42 in Tokio onder voorzitterschap van generaal Moerakami een bespreking gehouden waar vastgesteld was dat de krijgsgevangenen voortaan een duidelijke status zouden hebben, n1. die van Japanse militairen van de laagste rang; 'als zodanig', schreven wij, 'zouden zij tractement ontvangen en zouden de officieren hun distinctieven, welke hun veelal afgenomen waren, weer mogen aanbrengen, maar daar zou tegenover staan dat zij hard zouden moeten werken en dat zij een plechtige verklaring van gehoorzaamheid zouden moeten afleggen.'

XCOp die drie punten willen wij nu ingaan: de distinctieven, de verklaringen van gehoorzaamheid en de tractementen.

XCWat de distinctieven betreft, beschikken wij slechts over nadere gegevens met betrekking tot West-Java en het kan zijn dat de officieren en onderofficieren, wat Indië betreft, alleen dáár hun distinctieven hebben moeten inleveren, aangezien ook een andere Japanse maatregel: het millimeteren van alle krijgsgevangenen, aanvankelijk alleen op West

XCI P. Scholten: Op reis mel de 'Special Party', p.

598 [PDF]
NIEUWE STATUS

Java is toegepast. Hoe dat zij, op 9 mei '42 kwam bevel dat de distinctieven afgelegd en ingeleverd moesten worden. Protesten baatten niet. De uitvoering van de maatregel leidde tot grote verwarring: tussen de tienduizenden gevangenen vielen alle zichtbare hiërarchische onderscheidingen weg. Dat bleef zo, totdat van Tokio de instructies uitgingen waartoe op IS augustus '42 besloten was. Eind augustus konden de kampoudsten bekendmaken dat de distinctieven teruggegeven zouden worden. In een van de kampen bij Tjimahi werd dit meegedeeld in de vorm van een boodschap van keizer Hirohito, 'dat het', aldus het verslag van een der officieren,

XC'deze in zijn grote goedheid had behaagd, ons niet langer als rebellen ... te beschouwen, maar als echte krijgsgevangenen. We mochten onze rangsenderscheidingstekenen weer dragen ... Deze bekendmaking ontlokte verschillende opmerkingen als: 'de schoften beginnen nattigheid te voelen', 'de ploerten krijgen in de gaten dat ze de oorlog nog niet gewonnen hebben en nu beginnen ze hem te knijpen dat ze later ter verantwoording zullen worden geroepen', enzovoort."

XCHet bevel tot inleveren van de distinctieven had al protesten uitgelokt, maar die waren nog veel krachtiger, toen bevolen werd, man voor man een plechtige verklaring van gehoorzaamheid af te leggen. Niet alleen gaven de krijgsgevangenen met het afleggen van die verklaring de hun door de Conventie gewaarborgde rechten prijs (met inbegrip van het recht om te vluchten) maar in de Japanse tekst van de verklaring was veelal sprake van 'trouw zweren' en trouw zweren aan een vijandige mogendheid werd in eerste instantie door vele betrokkenen, met name door vele officieren, als onaanvaardbaar beschouwd. Op West-Java luidde de Japanse verklaring, letterlijk vertaald: 'Ik, ondergetekende, zweer plechtig trouwen gehoorzaamheid aan alle bevelen van het Japanse leger' - de letterlijke vertaling daarentegen van de in het Indonesisch bijgevoegde tekst (een Nederlandse of Engelse tekst was er niet) luidde: 'Ik, ondergetekende, verklaar plechtig trouwen eerbiedig te zijn aan het Japanse leger.' Het verschil tussen 'zweer' en 'verklaar plechtig' leek erJ.

I van Baarsel: 'Onder de Jappen', p. 32.

599 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

Op te wijzen dat de japanse autoriteiten aan het begrip 'trouw zweren' niet de betekenis toekenden die er elders aan gehecht werd, maar met dat al was de japanse tekst de officiële. Elders werd ook wel een andere tekst aan de gevangenen voorgelegd - in Singapore bijvoorbeeld eind augustus een die luidde: 'I, the undersigned, hereby solemnly swear on my honour that I will not, under any circumstances, attempt escape' ook die tekst gaf moeilijkheden, want in de Britse en Australische reglementen stond dat Britse en Australische militairen, waren zij krijgsgevangen gemaakt, de plicht hadden om te pogen te ontsnappen. Door alle in Singapore geconcentreerde gevangenen:' ruim dertienduizend Britten, tweeduizend Australiërs, werd het ondertekenen van de verklaring geweigerd. Hier was het ondertekenen niet een japans bevel maar een verzoek. Alle gevangenen werden vervolgens door de japanners op een open veld bijeengebracht waar slechts twee waterkranen waren, en zij kregen niets te eten. De hogere Britse en Australische officieren maakten het de japanners duidelijk dat van inwilliging van hun verzoek geen sprake kon zijn - de zaak zou er anders voorstaan indien er een japans bevel uitging, want dan zou men later kunnen stellen dat men louter onder dwang had getekend. Het bevel kwam en nu werd getekend.

XCOp Sumatra (dat evenals Singapore onder het japanse Vijf-en-twintigste leger ressorteerde) werd eveneens van de krijgsgevangenen gevergd dat zij schriftelijk zouden beloven niet te vluchten. Ten aanzien van de reacties weten wij slechts dat van de bij Medan opgesloten krijgsgevangenen van hetKnil de meesten aanvankelijk weigerden. 'Toen hebben', zo vernam midden september '42 een bij Medan geïnterneerde vrouw,

XC'de Jappen alle officieren opgesloten en hen een paar dagen laten verhongeren. Ze hebben alleen een beetje soep gekregen en warm water te drinken gehad. Totdat ze het niet meer konden volhouden en zo gedwongen werden om te tekenen. Maar dat is onder dwang gegaan en dan heeft het niet veel waarde.' 1

XCOp java werd begin juli het afleggen van de verklaring waarin de woorden 'trouw zweren' voorkwamen, gevergd van alle krijgsgevangenen die in het kampement van het Xde bataljon in Batavia opgesloten waren, De hoogste Britse, de hoogste Australische en de hoogste Amerikaanse officier, resp. Air Vice Marshal P. C. Maltby, Brigadier A. S. Blackburn en Colonel A. G. Searle, weigerden en gaven dit als instructie

1 T. van Eyk-van Velsen: (1983), p. 38 (19 sept. 1942) (verder aan te halen als: Van Eyk-Van Velsen).

600 [PDF]
VERKLARINGEN VAN GEHOORZAAMHEID

aan hun ondergeschikten door. Bij de militairen van het Knil was, aldus later kapitein-ter-zee Vromans (die in april met generaal ter Poorten en andere hoge officieren en met gouverneur-generaal van Starkenborgh uit de Soekamiskin-gevangenis bij Bandoeng naar Batavia was overgebracht),

XC'aanstonds de algemene opinie: weigeren te tekenen. Een alternatieve redactie werd [door de Japanners] bruut afgewezen. De afsluiting werd verscherpt. Geen contact dan met gewapende bewakers die een terreur begonnen: slaan bij de minste ware of denkbeeldige overtreding. Slecht eten ... , slechte huisvesting, verbod van alles wat op ontspanning leek. Dit werd steeds erger, vooral het licht mishandelen. Om erger te voorkomen en overwegende dat wat men in gevangenschap onder dwang tekent, geen betekenis heeft ... , is tenslotte door allen, inclusief de GG en de Legercommandant, getekend.' I

XCOok de Britse en Amerikaanse krijgsgevangenen tekenden (d.w.z. plaatsten hun duimafdruk), iets later deden de Australische hetzelfde.

XCIn de krijgsgevangenenkampen te Tjimahi werd eind juli het ondertekenen van een verklaring gevergd. De kampoudste ('kampcommandant') in het grootste kamp, majoor J. W. S. A. Hoedt, deed een circulaire uitgaan" waarin hij meedeelde dat hij zelf zou tekenen. Hij schreef voorts:

XC'Een ieder blijft vrij in zijn keuze ... De gevolgen voor diegenen die niet tekenen, zijn niet te overzien. Zij die wel hun handtekening plaatsen, kan ik ... garanderen dat zij in de toekomst nimmer hiervoor ter verantwoording zullen worden geroepen dan wel daarop worden aangekeken of nagewezen.'

XCBijna alle krijgsgevangenen volgden het voorbeeld van majoor Hoedt

XCwij kennen slechts de naam van één weigeraar: reserve-majoor J. G. Gout. Hij werd een kleine twee maanden binnen het kamp opgesloten en wij nemen aan dat met de andere weigeraars hetzelfde is gebeurd.

XCIn een van de twee kampen in Tjilatjap, waar de commandant had laten meedelen dat weigeraars net zo lang zouden worden opgesloten totdat zij hun vingerafdruk hadden geplaatst, ging iets mis: een van de krijgsgevangenen vulde zijn verklaring foutief in en gooide het paperas vervolgens in een prullenmand. 'Dit', aldus kort na de oorlog een andere krij gsgevangene,

I A. G. Vromans: 'Verslag 1941-1945', p. 31. 2 Tekst: p. 340-41.

601 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

'gaf aanleiding tot de volgende represaille: wij moesten onmiddellijk allemaal aantreden, wij hadden de Japanse keizer beledigd Daarvoor zouden wij geducht gestraft worden. Wij moesten met ons gezicht naar het oosten front maken', daarna knielen en met het hoofd tot op de grond buigen, terwijl men ons een soort Japans schietgebedje voorbrulde. Deze buiging moest steeds herhaald worden en wee degene die niet diep genoeg doorboog! Dan werd er met een stuk hout of een geweerkolf geslagen, tot hij de gewenste houding had. Dit spelletje duurde ongeveer twee uur, tot groot vermaak van de Japanse bewaking."

XCIn de kampen op Oost-Java werden de verklaringen pas later voorgelegd, hier met een iets andere tekst, waar (in het Engels) 'Written oath' boven stond en die luidde: 'The undersigned has solemnly su/orn henceforth the absolute obedience to all orders of Dai Nippon Government' die tekst ging, omdat er sprake was van een 'eed' en van gehoorzaamheid aan de regering van Japan, verder dan die welke op West-Java voorgelegd was. De hoogsten in rang van de Nederlandse officieren pleegden overleg en kwamen tot de conclusie dat iedereen vrij was, al of niet te tekenen, doch dat zij zelf dat wèl zouden doen: men handelde dan, deden zij weten, onder dwang. Allen tekenden. 'We zullen ons maar niet afvragen', noteerde een officier van gezondheid in zijn dagboek, 'hoe het nu eigenlijk moet gaan na de eed die we in het verleden voor ons vorstenhuis hebben afgelegd.'3

XCOok in de krijgsgevangenenkampen in Soerabaja en Djokjakarta werden de verklaringen afgelegd, in laatstgenoemd kamp overigens pas 'na heftige discussies':' - en daar voegen wij aan toe dat min of meer dezelfde verklaringen afgelegd moesten worden wanneer krijgsgevangenen in '43, '44 of '45 in een ander kamp belandden. Er zijn er onder hen geweest die successievelijk onder zes van die verklaringen hun vingerafdruk hebben geplaatst.

XCIn de visie van de Japanners hadden de krijgsgevangenen na het afleggen van hun gehoorzaamheidsverklaring recht op een wedde, lagere militai

, Wij nemen aan: in de richting van het keizerlijk paleis te Tokio, dus naar het noord-noordoosten. 2 (z.j.),p. 197. 3 R. Springer: 'Dagboek', p. 10 (26 okt. 1941) (IC, 81346). 4 Van Witsen, P.249.

602 [PDF]
FINANCIËLE REGELINGEN

ren overigens alleen als zi] werkten: een soldaat kreeg dan per werkdag to cent, een korporaal of sergeant IS cent.' Afhankelijk van hun rang kregen officieren meer, variërend van f 550 per maand voor generaals en admiraals tot f 71 per maand voor tweede luitenants - wel te verstaan: van die bedragen werd f 60 ingehouden voor voeding en huisvesting en werd slechts een gedeelte, variërend van f 30 tot f ro, in contanten uitbetaald; de rest werd bij een Japanse bank op een spaarrekening gezet. Ten laste van die spaarrekening mochten gezinnen van krijgsgevangen officieren die op Java woonachtig waren, per maand fIS per gezinslid opnemen, maar die regeling, waarvan niet eens zeker is of zij algemeen is toegepast en die in elk geval slechts voor weinigen van belang is geweest", werd in november '43 beëindigd.

XCHet gevolg van al deze verschillen was dat officieren in de krijgsgevangenenkampen op Java per maand de beschikking hadden over f 10 tot f 30 soldaten kregen maximaal f 3 en korporaals of sergeanten maximaal ca. f 4,50. Het was officieren verboden, aan een mindere financiële steun te verlenen, maar aan dat verbod hielden velen zich niet: in de meeste kampen kwam het tot hulpverlening, waardoor de bedragen die de minderen in handen kregen, groter werden. Met dat al bleef er een aanzienlijk verschil bestaan tussen officieren en minderen: het geld waarover men beschikte, kon van belang zijn voor het kopen van aanvullende levensmiddelen - in de specifieke kampomstandigheden hadden de officieren het dus beter dan de minderen.

XCIn hoeverre de Japanners ook buiten Java aan hun financiële regeling de hand hebben gehouden, is niet van alle plaatsen bekend - wij vermoeden dat er zijn geweest waar dat gedurende bepaalde perioden niet het geval was.

XCVoordat wij nu dieper op de lotgevallen van de Nederlanders en Indische Nederlanders onder de krijgsgevangenen ingaan, willen wij aandacht besteden aan de groep die, conform het 'bevrijdingskarakter' van de

, De bedragen zijn elders soms hoger geweest: 25, resp. 40 cent. 2 Voor een gezin van drie personen mocht f 45 opgenomen worden maar zulk een bedrag kon slechts geput worden uit de spaarrekeningen van officieren met de rang van kapitein of hoger.

603 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

'Groot-Oost-Aziatische oorlog' diende te worden vrijgelaten: de lllheemse Knil-militairen.

De inheemse Knil-militairen

XC

XCGelijk eerder vermeld, weten wij niet precies hoeveel inheemse Knilmilitairen in krijgsgevangenschap raakten. Wij nemen aan dat in de week van de gevechten op Java en in de dagen die op de algemene capitulatie van het Knil volgden, verscheidene duizenden Javaanse en Soendanese militairen er vandoor zijn gegaan: voor hen was dat minder moeilijk dan voor de Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen, aangezien zij zonder op te vallen in de miljoenenbevolking op Java konden verdwijnen. Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen hebben evenwel in de regel een ietwat afwijkend uiterlijk en velen van hen hadden op Java (voor de Buitengewesten gold hetzelfde) wel een gezin maar geen andere familierelaties. Die gezinnen waren gehuisvest in oorden waar militairen die wilden verdwijnen, zich juist niet moesten vertonen: in en bij de garnizoensplaatsen. Daar kwam dan nog bij dat veel Javanen en Sumatranen een zekere animositeit koesterden vooral tegen de Ambonnezen die als bij uitstek trouwe Knil-militairen bekend stonden en bovendien meestal Christenen waren in een Islamietische omgeving, en die animositeit leidde in de allereerste periode van de Japanse bezetting, toen in menige streek Indonesische nationalisten de toon aangaven, tot aanzienlijke spanningen: op Java deden zich gevallen voor waarbij Arnbonnezen zich veiligheidshalve als Arabieren vermomden.

XCDe Japanse militaire besturen wilden alle inheemse ex-Knil-militairen pressen tot dienstneming als hulpsoldaten, heiho's, maar zij maakten daarbij dit verschil dat zij de Ambonnezen en Menadonezen, die Christenen waren, vasthielden en de meeste overige inheemse militairen vrijlieten.

XCBegonnen werd met alle inheemse militairen, officieren en minderen, te scheiden van de Nederlandse en Indisch-Nederlandse door hen in aparte kampen bijeen te brengen en (althans op Java) de inheemse bestuurders te gelasten er zorg voor te dragen dat inheemse militairen die gedrost waren, zich alsnog als krijgsgevangenen zouden melden. In het kamp te Magelang (meer gegevens hebben wij niet) deden dat, aldus ds. J. c. Hamel die zich als predikant vrijwillig naar dat kamp begeven had, 'honderden Javanen ... Wedono's hadden hen opgepakt, uit vrees

604 [PDF]
JAVANEN SOENDANEZEN / TIMOREZEN

door de Jap ervan te worden beschuldigd, lieden die iets met de Nederlanders te doen hadden gehad, verborgen te houden.' I Ter gelegenheid nu van Hirohito's verjaardag, 29 april, werd bekendgemaakt dat alle inheemse Knil-militairen, behalve de officieren en met uitzondering voorts van de Ambonnezen en Menadonezen, vrijgelaten zouden worden op voorwaarde dat zij, aldus de bekendmaking op java", 'trouw zweren aan de Japanse regering, en zodra voldoende inlichtingen zijn verkregen omtrent hun positie in de maatschappij.' Met de officieren hadden de Japanners andere voornemens - op Java althans werd als uitvloeisel van het Japanse streven, de inheemsen boven de Europeanen te plaatsen, aan een aantal hunner gevraagd, als kampoudste op te treden in de krijgsgevangenenkampen der Nederlanders en Indische Nederlanders. Dat werd door de betrokkenen geweigerd waarna zij gestraft werden door hen een tijdlang in een gevangenis op te sluiten: 'zij komen er', aldus van Witsen ', 'uit als gebroken rnannen.'"

XCWat de Javaanse, Soendanese en Timorese minderen betreft, weten wij niet precies hoevelen de van hen gevergde verklaring ondertekenden en in vrijheid werden gesteld. Op Java (cijfers over de Buitengewesten zijn niet beschikbaar) waren het er eind mei '42 ca. zesduizend, maar het kan zijn dat omtrent anderen toen nog niet 'voldoende inlichtingen omtrent hun positie in de maatschappij' verkregen waren - in elk geval staat vast dat andere Javanen en Madoerezen pas na mei '42 vrijgelaten zijn, de inheemse chauffeurs van het Vrijwillig Autobestuurderskorps bijvoorbeeld op 10 mei '43.

XCEen groot deel van de vrijgelaten Javanen, Soendanezen en Timorezen heeft zich als heiho laten aanwerven (wij komen op die heiho's in hoofdstuk I I terug) en ook Ambonnezen en, in groter aantal schijnt het, Menadonezen zijn heiho geworden. Op Java begon de aanwerving van Menadonezen als heiho al in april '42. Zij had toen betrekking op een eerste groep van ca. achthonderd Knil-militairen. Een deel hunner weigerde en werd vervolgens ernstig mishandeld, waarna hun eigen meerderen hun aanrieden, het verzet op te geven; hetgeen geschiedde. Later in '42 en begin '43 waren er talrijke Menadonese ex-Knil-militairen die heiho werden - wij nemen aan dat daarbij van betekenis is geweest dat zij zich bewust waren, zich met hun gezinnen (deze hadden de kazernesJ. c.

1 Hamel: p. (verder aan te halen als: Hamel). 2 Tekst: p. 169. 3 Van Witsen, p. 4 Een aantal inheemse officieren is tot het einde toe samen met de Nederlandse en Indisch-Nederlandse gevangen gehouden.

605 [PDF]
KR IJ GSGEV AN GENEN

Op stel en sprong moeten verlaten) in de burgermaatschappij nauwelijks te kunnen handhaven.

XCOok op de Ambonnese ex-Knil-militairen werd grote pressie uitgeoefend om zich als heiho aan te melden. Een aantal hunner is in de loop van' 42 uit de kampen ontslagen - daarbij herinneren wij eraan dat, zoals uit hoofdstuk 6 bleek, talrijke Ambonnese ex-Knil-militairen tot illegale groepen toetraden, sommigen al midden '42. Dat laatste drong tot de Japanners door en droeg er toe bij dat, zoals eveneens in hoofdstuk 6 vermeld, in november '42 op Java een begin werd gemaakt met een aparte registratie van alle inheemsen die uit de Buitengewesten afkomstig waren. In die tijd bevonden zich evenwelook nog enkele duizenden Ambonnezen in krijgsgevangenschap, in Batavia ca. duizend. Die groep werd gelast om onder militaire bewaking aanwezig te zijn bij de grote demonstratie die er op de eerste verjaardag van Pearl Harbor, 8 december '42, op het vroegere Koningsplein gehouden werd en waar Soekarno een der sprekers was. Hoopten de Japanners dat die Ambonnezen nu bereid zouden zijn, deel te nemen aan de opbouw van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer'? Niets daarvan: toen later in december van hen gevergd werd, een verklaring van gehoorzaamheid aan het Japanse leger te ondertekenen, werd dat geweigerd. De groep werd vervolgens in de Glodok-gevangenis opgesloten, daar tot ca. tweeduizend uitgebreid, door de Japanners propagandistisch bewerkt (er werden fllms over Japans overwinningen vertoond) en door de Javaanse bewakers met hulp van Javaanse heiho's ernstig mishandeld. Onder die omstandigheden is ca. de helft blijven weigeren (en weer in een apart krijgsgevangenenkamp opgesloten, waar de pressie om heiho te worden werd voortgezet) - ca. duizend zijn naar een kamp in Bandoeng overgebracht om daar als heiho opgeleid te worden, en van die duizend zijn ca. vijfhonderd (wij nemen aan dat de andere vijfhonderd opnieuw geweigerd hebben) in maart '43 naar een kamp in Soerabaja getransporteerd waar zich toen een aantal andere Ambonnese krijgsgevangenen bevond. In april arriveerde in dat kamp ook nog een groep Ambonnezen uit Batavia die al het heiho uniform droegen. Aan die Ambonnezen bij wie dat laatste nog niet het geval was, werd op 14 april '43 door een Japanse overste meegedeeld dat de Japanse keizer had goedgevonden dat zij het kamp zouden kunnen verlaten; zij moesten dan eerst een verklaring ondertekenen dat zij zich op eerste oproep als heiho zouden aanmelden. De tolk voegde daaraan toe, dat het voldoende was indien alleen de oudste uit de groep zijn handtekening zette. Deze deed dat en enkele dagen later kregen de Ambonnezen die nog geen Japans uniform droegen, hun uitmonstering

606 [PDF]
AMBONNEZEN MENADONEZEN

als heiho uitgereikt. Een protest van sommige Ambonnezen werd afgewezen. Enkele weken later werden de in Soerabaja samengebrachte groepen in tweeën gesplitst: een deel werd als heiho per schip afgevoerd, een deel naar een krijgsgevangenenkamp in Bandoeng overgebracht waar hun gezegd werd dat ook zij heiho's waren. 'Maar', aldus het verslag van een Ambonnese sergeant',

XC'wij wilden daar niets van weten, wij wilden slechts krijgsgevangenen blijven. Zij lieten ons van allerlei doen, marcheren en dergelijke dingen meer. Maar wij lieten ons niet verleiden, integendeel, in het bijzijn van iedereen, in Bandoeng vooral bij de interneringskampen, zongen wij langs de straten Hollandse liederen.'

XCEr zijn later in '43 opnieuw ca. duizend Ambonnese en Menadonese krijgsgevangenen in Soerabaja geconcentreerd en ook op dezen is grote pressie uitgeoefend om heiho te worden. Bij één gelegenheid zijn sommigen uit het kamp uitgebroken - die groep is overmeesterd en weggevoerd (wat haar lot is geweest, weten wij niet). De meesten van deze krijgsgevangenen zijn als heiho's oostwaarts gezonden, een aantal weigeraars is naar de vroegere kazerne van het Xde bataljon te Batavia, dat krijgsgevangenenkamp geworden was, teruggevoerd en daar zijn die weigeraars door de Japanse kampcommandant, Kenitsji Sonei, ernstig mishandeld. Zij zijn in oktober '44 samen met een groot aantal Europese krijgsgevangenen aan boord gebracht van een Japans schip, de 'joenio Maroe' , dat hen naar Padang moest transporteren vanwaar zij aan de Pakanbaroe-spoorweg tewerkgesteld zouden worden. De 'joenio Maroe' is evenwel getorpedeerd (op de ondergang van dat schip komen wij nog terug) en de meesten van deze Ambonnezen en Menadonezen zijn verdronken.

XCWij voegen hieraan nog toe dat van de van Java als heiho weggevoerde Menadonezen en Ambonnezen sommigen er in zijn geslaagd, naar de Amerikanen over te lopen. Zoals wij al in hoofdstuk 5 vermeldden, lukte dat eind '42 op Guadalcanal aan de Menadonees H. D. Pitoi en wij weten verder dat in augustus '43 op de Philippijnen tien Menadonese heiho's er onder leiding van een ex-onderofficier van het Knil, Adolf Lembong, in slaagden, zich aan te sluiten bij een door een Amerikaanse officier geleide guerrillagroep, en dat uit een groep naar de Tanimbar-eilanden overgebrachte Ambonnese heiho's zeven-en-veertig wisten te ontsnappen, van

1 Tekst: p. 522-23.

607 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

wie evenwel slechts twee-en-twintig Australië bereikten (twintig verdronken, vijf werden door de Japanners gepakt en terechtgesteld).

XCVan Witsens schattingen zijn dat van de op Java krijgsgevangen gemaakte inheemse Knil-militairen in totaal ca. vijftienduizend heiho zijn geworden (hoeveel Javanen, Soendanezen.Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen er onder hen zijn geweest, is niet bekend) en dat van die ca. vijftienduizend bijna de helft is omgekomen.

XCHet is aannemelijk dat ook in de door de Japanse marine bestuurde gebieden: Borneo en de Grote Oost, pressie op inheemse Knil-militairen is uitgeoefend om heiho te worden, maar wij weten daar maar weinig van, behoudens dat in maart '42 in Menado ca. vijf-en-twintig Menadonezen, onder wie enkele ex-militairen, die geweigerd hadden in Japanse dienst te treden, ter dood gebracht werden.

XCOp het door het Japanse Vijf-en-twintigste leger bestuurde Sumatra werden de inheemse Knil-militairen gescheiden van de Europese en, soms evenwel samen met Indisch-Nederlandse Knil-militairen, in aparte kampen opgesloten - in een aantal van die kampen is aan de inheemsen de eis gesteld zich als heiho op te geven; weigeraars werden voor de aangetreden groep doodgeschoten. Hoevelen doodgeschoten zijn, hoevelen als heiho afgevoerd, is niet bekend:

Krljgsgevangenenkampen - algemeen

XC

XCElk krijgsgevangenenkamp stond onder commando van een Japanse officier en er zijn onder hen enkelen geweest die op de krijgsgevangenen een gunstige indruk hebben gemaakt. Het z.g. Nieuwe Kamp in Tjilatjap (wij komen er nog op terug) kreeg eent een commandant die als een beul optrad (hij werd, mede omdat hij lang en mager was, 'Alva' genoemd), maar daarna een tweede, 'Opa', die de gevangenen bepaald terwille was. e. van Heekeren ontmoette bij de wegaanleg in Atjeh in een van de kampen een Japanse officier die 'een zeer nette verschijning en een correct mens' was: 'hij had geen goed woord over voor bepaalde topfiguren uit het Japanse leger. Hij sprak Engels ... Hij trok zich ons lot erg aan en

608 [PDF]
DE JAPANSE KAMPSTAVEN

trachtte dit zoveel mogelijk te verzachten.' 1 In Medan kregen de krijgsgevangenen te maken met een japanse luitenant die later commandant werd van het grote krijgsgevangenencomplex te Singapore en zich daar uiterst correct gedroeg: hij was onkreukbaar en kwam steeds voor de belangen der gevangenen op. Een andere groep Knil-krijgsgevangenen had aan de Birma-spoorweg van een japanse luitenant, aldus majoor J. van Baarsel ',

XC'totaal geen last. Hij was helemaal geen oorlogsheer of blaaskaak zoals zoveel jappen. Van een japanse militaire geest merkten we niets bij hem ... Zelden liet hij zich zien en als hij, bij grote uitzondering, eens door het kamp liep, dan wachtte hij niet af tot hij gegroet werd, maar knikte verlegen en groette soms het eerst."

XCEvenwel: 'We hadden ook niks aan hem', want klachten over het optreden van de japanse onderofficier met wie de gevangenen dagelijks te maken hadden, wimpelde hij af.'

XCDat was een algemeen verschijnsel: in veel kampen merkte men nauwelijks iets van de japanse officieren en had men in de eerste plaats te maken met onderofficieren of zelfs met japanse soldaten 5, onder wie er veelal één was die een toonbeeld wilde zijn van trouwaan zijn keizer, zijn kracht zocht in hard optreden en daarmee een norm stelde waar officieren die begrip hadden voor wat de gevangenen doorstonden, niet van durfden afwijken. Ook japanse officieren die hun best deden om 'de keizerlijke weg te volgen', konden evenwel soms optreden op een wijze die de indruk wekte dat zij van een zekere ridderlijkheid wilden getuigen, ja graag de gunst der officieel geminachte blanken wilden verwerven. Hoe kan men anders verklaren, 'waarom', schrijft van Witsen,

XC'toch vaak werkelijk gemeend werd geïnformeerd naar de familie der krijgsgevangenen; waarom een japans officier krijgsgevangenen op de thee uitnodigde in zijn huis en aan zijn vrouw voorstelde, toen zij 'vrijwillig' zijn hibiscus-haag hadden geknipt; waarom een andere officier persoonlijk een operatiepatiënt door nacht en ontij naar een japans ziekenhuis bracht; ... waarom heel wat japanners zogenaamd Engelse les vroegen'

XC1 C. van Heekeren: De 'Atjeh-party', p. 89. 2 Zijn laatste functie was geweest dat hij als commandant was opgetreden van het fort-van den Bosch te Ngawi toen dat als interneringsoord van 'NSB'ers' werd gebruikt. J. van Baarse!: 'Onder de Jappen', p. 65. 4 A.v., p. 66. 5 Volgens de Japanse gegevens bestonden de kampstaven in '42 uit 2637 militairen (onder wie 135 officieren) en in '45 uit 6798 (onder wie 423 officieren).

609 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

en van Wits en wijst ook op 'de bijna-verbroedering' (louter van de kant der japanners!) bij 'feestjes' in het kamp op japans 'grote dagen' en 'tenslotte op het werkelijk gemeende eerbetoon aan overleden krijgsgevangenen."

XCHet optreden van veel japanners was opvallend geforceerd. De gevangenen die op een van de eilanden in de Molukken een vliegveld moesten aanleggen, stonden daar onder toezicht van een japanse onderofficier, 'Bamboe-Mori', 'een ~ikke, zware man met een stierennek en met de gang van een gorilla' (aldus een kapitein van het Knil die als tolk met hem te maken had-), Mori ging prat op de naam die de gevangenen hem hadden gegeven.

XC'Zijn drift, zoals bij een echte Japanner gewoonte is, was gauwopgewekt en op zo'n moment was hij zeer hardhandig en strafte hij zwaar. De Jappen-luitenants hadden ... in zijn nabijheid niets in te brengen. Waar Mori was, regeerde ook alleen Mori en niemand anders. Zijn eigen bewakingstroepen, Koreanen, vreesden hem."

XCOnder het bewind van Mori, die zieke gevangenen met een stuk bamboe afranselde en naar hun werk joeg, stierf in het betrokken kamp in zes maanden één op de zes gevangenen. Een van de officieren van gezondheid, R Springer, tekende er evenwel aan:

XC'Het heeft mij wel getroffen dat als men de kans krijgt om even onder vier ogen met de Japanners te spreken, hun houding anders is en dit geldt zelfs voor Mori. Het lijkt soms wel of hun optreden tegen de gevangenen een kunstmatig karakter draagt om tegenover de eigen mensen een flinke indruk te maken."

XCEr waren onder de Japanners, als onder ieder ander volk, sadisten - op het lot van de gevangenen had het evenwel een ongunstige uitwerking dat niet alleen die sadisten maar ook de meeste andere Japanners met wie zij te maken kregen, hen beschouwden als waardeloze mensen en dat wie er anders over dacht, zich conformeerde aan de algemene normen" uit vrees voor zwak te worden aangezien. Het gevolg was dat

I Van Wits en, p. 593-94. 2 G. P. C. le Clercq, aangehaald in a.v., p. 6r4. 'A.v. 'R Springer: 'Dagboek', p. r03. 5 Zoals de meeste krijgsgevangenen de Japanse normen niet konden begrijpen, zo vreemd stonden veel Japanners tegenover de normen der niet-Japanners. Wim Kan zag van dat laatste een treffend voorbeeld in Bandoeng: 'Een Nederlandse kapitein die tijdens het fourageren zich een blikje sardines wist toe te eigenen, deed dit zo onhandig dat hij op heterdaad betrapt werd

610 [PDF]
DE JAPANSE KAMPSTAVEN

gevangenen voor het minste vergrijp (het weggooien van een peukje, het te hard of niet hard genoeg uiten van Japanse kreten, het te diep of niet diep genoeg buigen) zwaar gestraft werden, veelal met pijnigingen die ook bij de Kenpeitai in zwang waren: in het gezicht geslagen, afgeranseld met houten stokken, stukken bamboe, ijzeren staven, geweerkolven of riemen, getrapt en op de vloer gesmeten - urenlang moesten zij op de grond zitten met de handen boven het hoofd, of in de houding staan, of een zwaar voorwerp omhoog houden, of zitten met een stok tussen de knieën waarop de Japanners gingen staan. Eindeloos waren de variaties en combinaties van deze en dergelijke straffen - straffen die menigmaal gevolg waren van het feit dat men de Japanner met zijn vreemde taal niet goed had begrepen.' Speciaal de appèls konden een verschrikking zijn doordat, aldus Rob Nieuwenhuys",

XC'de meeste Japanse soldaten niet veel verder dan tot twintig konden tellen. Daarom b-egonnen ze telkens opnieuw van één tot twintig. Dat ging op zichzelf goed, maar zodra het op vermenigvuldigen aankwam, liep het mis ... Ze bleken (ook) niet uit het hoofd te kunnen rekenen, omdat ze altijd met een telraam hadden leren werken"

door een Japanse majoor, welke laatste hem zijn zwaard overhandigde en hem, in volle ernst, uitnodigde nu maar harakiri te plegen, omdat hij 'zijn gezicht verloren had'! Toen de kapitein weigerde en uitlegde dat hij om één gestolen blik sardines zijn gezicht niet verloor, pakte de majoor drie andere blikken en duwde hem deze in de hand, terwijl hij verklaarde: 'Neem er dan nog maar een paar bij!' en hiermee was de zaak afgedaan' (Wim Kan en Carry Vonk: (1963), p. 29) - misschien dient men het laatste gebeuren aldus te zien dat de Japanse majoor, het optreden van de Nederlandse kapitein als het ware sanctionerend, diens 'gezicht redden' wilde. lOok degenen die als tolk optraden (gevangenen die enig Japans kenden), konden niet altijd uitkomst bieden, vooral niet als zij het soort Japans dat tot hen gesproken werd, niet verstonden. In een trein met krijgsgevangenen die van Singapore onderweg was naar Bangkok, 'ontstond', aldus een krijgsgevangene, 'op een bepaald ogenblik een hele drukte van de zijde der Japanners, waaruit de tolk tenslotte opmaakte dat de officieren op het volgende station koffie-ijs zouden krijgen; later bleek dat de Jappen opdracht hadden gegeven om aan alle manschappen in de trein te verbieden, het V-teken tegen de bevolking te maken!' (A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen', p. 35, IC, 81315). 2 R Nieuwenhuys: 8 1945 (1979), p. 78. 3 Japanners kregen in die tijd op school maar weinig les in rekenen en uit het hoofd rekenen werd hun in het geheel niet geleerd. Aan de Birma-spoorweg werd een keer aan een groep krijgsgevangenen gelast, per dag een halve kubieke meter aarde uit te graven - volgens de betrokken Japanner was dat een halve maal een halve maal een halve meter; uiteraard werd hij niet gecorrigeerd.

611 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

grote moeilijkheden konden ontstaan wann~er dergelijke lagere Japanse militairen zich er van moesten vergewissen dat er van de vele duizenden krijgsgevangenen die zich in een bepaald kamp bevonden, niet een was ontsnapt.

XCTyperend voor de afstand die bestond tussen de krijgsgevangenen en de Japanners aan wier gezag zij onderworpen waren, zijn in de eerste plaats de namen geweest waarmee die Japanners werden aangeduid. Drie noemden wij al: 'Alva', 'Opa' en 'Barnboe-Mori'. In de kampen der geïnterneerden deed zich hetzelfde verschijnsel voor, trouwens: op Java werden enkele van de belangrijkste kampen van krijgsgevangenen, nadat dezen naar gebieden als Birma, Thailand, Flores, de Molukken en Sumatra waren verplaatst, met geïnterneerden gevuld die er dan vaak dezelfde Japanse kampcommandanten en kampfunctionarissen aantroffen.

XCSommigen van die Japanners kregen een naam die op hun uiterlijk betrekking had: 'Goudtand' , 'Brilmans' , 'De Brilslang', 'Soepoog' , 'Speknek', 'Hondeoog', 'Monkeyface','Bruintje Beer', 'De Olifant', 'De Platvoet' - andere namen waren een aanduiding van hun gebruikelijke wijze van optreden: 'Jan de Knuppelaar', 'De Bokser', 'De Dolle Hond', 'De Tijger', 'De Gluiperd', 'De Duivel', 'De Moordenaar'.'

XCOvereenkomstige namen kregen de Koreaanse kampbewakers: 'Dikkie Bigmans', 'Babyface', 'Pineapple', 'Donald Duck','Gary Cooper',

I In augustus '43, toen hij al enkele maanden op Flores was, kwam een der krijgsge vangenen, mr. C. Binnerts, met een medegevangene in een gesprek 'weer op het probleem waarom de Jappen ons onverschillig laten, terwijl wij de Duitsers haten.' 'Ik geloof', noteerde hij, 'dat de oplossing voornamelijk beheerst wordt door twee factoren. Primo is dit Indië tenslotte ons vaderland niet' (Binnerts en zijn gespreks genoot waren 'wij kunnen wel met een groot gebaar praten over lotsverbon denheid met de volkeren van Indië, maar wij zijn en blijven hier voor het overgrote deel vreemdelingen' (dat gold uiteraard niet voor de Indische Nederlanders en ook menige voelde dat anders). 'Ten tweede is het verschil tussen de Jappen (vooral de Koreanen waarmee wij in de kampen voornamelijk te maken hebben) en ons zó groot dat wij nauwelijks in staat zijn, hen als mensen te zien: een aap met een geweer is een gevaarlijk ding, maar je kunt er geen haatgevoelens voor hebben, eigenlijk niet eens minachting.' (c. Binnerts : 1943 (1947), p.

612 [PDF]
DE KOREANEN

'Blauwbril', 'Spitsmuis', 'Kamerolifant', 'Krompoot', maar ook: 'De Gifkikker', 'De Bolle Sadist', 'De Bloedhond' (in het betrokken kamp waren er twee: 'Bloedhond l' en 'Bloedhond II'), 'De Shinkicleer ,'De Sadist', 'De Hardhitter' de namen dier Koreanen waren, voorzover zij op hun algemeen gedrag sloegen, niet vriendelijker dan die welke aan Japanners waren gegeven. Men mag trouwens stellen dat de krijgsgevangenen in de regel van de Koreanen nog meer last ondervonden dan van de Japanners. Dat kwam door twee factoren: ten eerste hadden de krijgsgevangenen in hun dagelijks bestaan meer te maken met die Koreanen dan met de Japanners die zich in de regel maar zelden in de kampen vertoonden, en ten tweede hadden veel Koreanen de neiging, nog 'japanser' op te treden dan de Japanners zelf.

XCDe eerste groepen van die Koreanen ('kleine, gore, gele, krombenige, aapachtige wezens', aldus mr. Binnerts 1), verschenen in augustus '42 in de kampen. Zij waren in Korea aangeworven ten getale van ca. tweeduizend voor een periode van twee jaar, zulks met de belofte dat zij in Nederlands-Indië een eervolle burgerbetrekking zouden krijgen, maar zij werden er tot hun teleurstelling en ergernis louter als kampbewakers ingezet en toen de periode van twee jaar om was, hield men hen vast. Zij wisten zich door de Japanners geminacht - de trappen die zij zelf van de Japanners ontvingen, gaven velen hunner met graagte aan de krijgsgevangenen door. 'Wij hadden', schreeflater van Heekeren, die in '42 in een krijgsgevangenenkamp bij Medan opgesloten zat en vandaar in maart '44 met de overige leden van de 'Atjeh-party' ingezet werd om in Noord-Sumatra de eerder bedoelde weg aan te leggen,

XC'deze knapen zien aankomen in Gloegoer: het waren toen verlegen, bescheiden, wat verschrikte jongetjes, die geen raad wisten met hun figuur en die wat bang waren voor al die grote, blanke kerels. Vrij snel was dat helaas veranderd: er is niets wat een eenvoudig mens zo snel corrumpeert als de macht over zijn medemens. Het waren op het moment dat de Atjeh-party vertrok, al onuitstaanbare, wrede, geniepige en laffe kerels geworden, sentimenteel in hun heimwee, sadistisch uit rancune tegen het bestel dat ze ergens midden op een eiland, waarvan ze vermoedelijk nog nooit hadden gehoord, had neergezet, belast met een van de minderwaardigste taken in het Japanse leger."

XCIn de algemene houding der Koreanen tekende zich in de laatste fase van de oorlog een wijziging af: zij beseften dat hun Japanse meesters deA.v.,van Heekeren:r8.

1 p. 29. 2 C. p.

613 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

strijd gingen verliezen en daar vloeide uit voort dat zij hier en daar met de gevangenen aanpapten - er waren er die duidelijk maakten dat zij bereid waren om, als zich daar de gelegenheid toe voordeed, samen met de gevangenen tegen de japanners op te treden. Voordien waren zij het geweest die al of niet onder toezicht van een zich verre superieur voelende japanner de straffen uitdeelden waarna dan die japanner er nog een schepje bovenop kon doen. Bij één gelegenheid was van Heekeren die samen met anderen op de terugweg naar een van de kampen van de Atjeh-party zijn mager rantsoen had trachten aan te vullen door wat rijst te kopen, er het slachtoffer van: slachtoffer van de Koreaanse bewakers en van de boven hen geplaatste japanse onderofficier, 'de Meestersadist' :

XC'Bij het kamp gekomen werden we opgewacht door de Koreanen: iedereen werd gefouilleerd en tezamen met negen anderen (er waren veel meer mensen, die rijst hadden gekocht, maar die hadden de eontrabande weggegooid, toen ze in de verte zagen, dat wij werden gefouilleerd) was ik 'de sigaar'.

XCOp de weg naar hun barak stond er om de zoveel meter een Koreaan, gewapend met een stevige rotan; je werkte dus de serie af en kreeg er van ieder van de heren van langs. Voor de barak stond de Meestersadist. Naast zich had hij drie grote blokken hout liggen in weinig uiteenlopend gewicht, de zwaarste zal 50 kilogram gehaald hebben. Nadat je eerst, in de houding staande, afgedroogd werd, moest je daarna het blok hout dat hij aanwees, opnemen en met gestrekte armen boven je hoofd houden. Daarop posteerde hij zich voor je, terwijl een collega van hem achter j e ging staan en werd j e medegedeeld dat j e zó 15 minuten moest staan. Natuurlijk hield je vermoeide lichaam dat niet vol en na een paar minuten waren je armen niet meer gestrekt. Daar stonden de heren begerig op te wachten, ze kwamen in actie en sloegen je met de rotan op je polsen; bogen ook je knieën door, dan werd er op de knieholten geslagen. En hoe je je ook inspande, je hield het niet vol en steeds verder zakte het blok en steeds sneller kwamen de rotanslagen.

XCNa een kwartiertje mocht je uitrusten, d.w.Z.je moest bij de anderen in de houding gaan staan. De volgende kreeg dan een beurt en zo werkten de Japanners in drie series met de blokken hout en waren er steeds drie mensen die hun krachten moesten tonen. Op een gegeven moment was het dus je beurt weer en begon de marteling opnieuw.

XCAchter me werd een Indo onder handen genomen, een grote, sterke kerel. Het gehuil, geschreeuw en gejammer ... was niet van de lucht en daar te midden van de bergen, in het doodstille kamp, stond je je te verbijten om geen kik te geven, wanneer de slagen neerkwamen op je hoofd, in je nek, op je schouders, rug, armen, benen, polsen, op je ellebogen en in je knieholten. Er werd zo hard geslagen dat de Jap het schuim op de mond stond, je de bulten op je hoofd en overal voelde, dat het bloed door de lange striemen onder je kleren heen geslagen was. Vóór me viel er een flauw, na hem wat trappen nagegeven te hebben, stond

614 [PDF]
'VOOR DE BARAK STOND DE MEESTERSADIST'

de Jap toe, dat de dokter de bewusteloze weghaalde.

XCNa de tweede ronde volgde de derde; wederom stond je onder het blok, wederom zakten je armen, konden je knieën het niet meer houden.

XCEn onder de slagen zakte je in elkaar, zat je op één knie en lag het blok op de andere knie. Kracht of fut had je niet meer en de Jap, in een laatste poging om je overeind te krijgen, ramde met vernieuwde kracht met de rotan. Dan kwam er een moment, dat je het blok liet vallen, je was uitgeput en kon eenvoudig niet meer. 'Sla maar door, Jap, het doet geen pijn meer!' En toen hield het plotseling op, je kreeg een trap na en je moest weer in de houding staan. Met veel moeite lukte het om overeind te komen, maar toen je een stap probeerde te doen, lag je alweer languit. Maar weer krabbelde je op, want je wilde niet bewusteloos raken, dat genoegen gunde je ze niet, evenmin als je je mond opendeed bij het slaan. Toen was het eindelijk inrukken, je liet je verbinden en behandelen en ging daarna op de slaapplaats liggen. Alles deed pijn en je wist: straks komt er nog meer. Want Babyface, het twintigjarige commandantje, was vandaag niet in het kamp en als hij straks thuiskomt, breekt de helopnieuw los.

XCOm zeven uur was het dan zo ver, je moest weer aantreden, maar je was nu beter voorbereid en had je hele garderobe over elkaar aangetrokken om de schrijnende wonden en striemen enigszins te beschermen. Dan kwam Babyface in actie, hij wond zich kunstmatig meer en meer op en werkte de hele rij af. Uit de hoek van je oog zag je, dat hij ze stuk voor stuk vloerde en je kiende vast uit hoe je je zou laten vallen, want je kreeg een trap na en dan moest je zorgen dat de kwetsbare delen zoveel mogelijk beschermd waren. En toen hij voor je stond, zwaar hijgend, het schuim op de mond, met vertrokken gelaat, toen walgde je zo van alles, dat je de stompen in je gezicht niet voelde en je nauwelijks realiseerde dat je getrapt werd, toen je al op de grond lag.

XCEn toen was de afstraffing afgelopen, je misdaad om honger te hebben en om te trachten in leven te blijven was gewroken.

XCJe rijst was je kwijt, maar dat was minder, ook de wonden zouden wel genezen, maar het ergste van alles was de morele kater. Nog weken was je m-ank, was je' stijf, was alles pijnlijk, en maandenlang leed je aan de geestelijke nawerking, voelde je je innerlijk leeg en verdoofd, terwijl je het gevoel van walging, van afschuwover het gebeurde nooit meer kwijt raakte.' 1

XCEén beschrijving slechts, maar zo zijn honderden, als het niet duizenden zijn geweest, afgetuigd wegens futiliteiten.

XCWat die inspecties betreft: de japanners, uit zichzelf al achterdochtig (extra-achterdochtig doordat zij de normale gesprekken tussen krijgsgevangenen al niet konden volgen), hadden de behoefte, telkens te controleren of krijgsgevangenen in het bezit waren van goederen die zij niet mochten bezitten, zoals papier, een potlood, niet-goedgekeurde boeken. Elk van die inspecties werd een massale roofpartij : de schrijfbehoeften en de boeken die niet van een japans stempel waren voorzien, werden in beslag genomen, maar ook horloges, gouden ringen en alles waarvan de kampcommandant vond dat de krijgsgevangene het niet persé nodig had: een tweede paar schoenen, een tweede stel kleding. Bij zulk een inspectie moesten de gevangenen zich in de regel op het appèlterrein opstellen - pas als de inspectie was afgelopen, konden zij zich er van vergewissen wat van hun schaarse (en dus bij uitstek kostbare) bezittingen nu weer verdwenen was.

XCCollectieve straffen werden toegepast wanneer de pleger van een bepaalde overtreding niet bekend was. Dat is herhaaldelijk gebeurd. Hier willen wij slechts één voorbeeld vermelden, dat zich begin april '42 afspeelde in een van de kazernecomplexen in Bandoeng waar toen ca. tienduizend krijgsgevangenen opgesloten waren, Er was een briefje over het prikkeldraad gegooid - wie had dat gedaan? De japanse kampcommandant gelastte dat alle gevangenen zich op het appèlveld moesten opstellen. Gevraagd werd wie de overtreding had gepleegd. Niemand meldde zich. 'We moesten', aldus een krijgsgevangene,

XC'in de houding staan en tussen de rijen liepen Jappen door, die met de kolf van het geweer sloegen en stompten, als de houding niet stram genoeg was. Eten werd niet verstrekt, de zon ging onder, de lange nacht stonden we daar en ieder vroeg zich af hoelang dit nog zou duren of, zoals ik (die altijd verteld had, dat ik geen uur kon staan), wanneer hij flauw zou vallen. Dat gebeurde alom en dan kwam de Jap hard stompen met de kolf van het geweer om te zien of het wel echt was. Nu, soms was het echt en soms niet en dan kon de betrokkene weer in de rij gaan staan.

XCDe zon kwam op: geen eten, geen drinken en het werd warmer en warmer.

XCToen we vier-en-twintig uur hadden gestaan, dachten we dat dat een mooi moment was om het te beëindigen. Niets daarvan. Pas na zes-en-twintig uur, nadat nog steeds niemand zich gemeld had, konden we inrukken.' 1

XCAndere collectieve straffen waren dat het drinkwater gerantsoeneerd

XC1 J. F. van West de Veer: 'Landstormsoldaat 1941-1945', p. 59.

616 [PDF]
COLLECTIEVE STRAFFEN

werd, of dat de rantsoenen werden ingehouden, of dat de zieken op appèl moesten gaan staan, of dat alle gevangenen op scherpe stenen moesten knielen, of dat zij langer moesten doorwerken, of dat het tot een algemene ranselpartij kwam - niemand wist wat hem in zulk een situatie boven het hoofd hing.

XCDiezelfde onberekenbaarheid der Japanners was het die de functie van kampoudste bij uitstek riskant en daardoor weinig aantrekkelijk maakte. Regel was het dat in een krijgsgevangenenkamp die functie uitgeoefend werd door de hoogste of een der hoogsten in rang. Aanvankelijk was dat een vlag- of opperofficier maar toen uit Indië alle vlag- en opperofficieren (bij de marine: officieren met de rang van kapitein-ter-zee of hoger, bij het leger: officieren met de rang van kolonel of hoger) als leden van de Special Party naar Formosa waren afgevoerd, moest een officier met een lagere rang als kampoudste optreden. Dat was geen verplichting. Voelde geen van de aanwezige luitenant-kolonels of kapitein-luitenants-ter-zee er voor afwas het algemeen gevoelen onder de krijgsgevangenen dat de aanwezige officieren van die rangen er minder geschikt voor waren, dan viel de functie van kampoudste aan een officier van lager rang toe. Een moeilijke functie! Jegens de Japanners was de kampoudste verantwoordelijk voor alle gedragingen binnen het kamp. Hij nam de Japanse bevelen in ontvangst, hij diende er voor te zorgen dat zij werden uitgevoerd. Deed hij dat niet doeltreffend genoeg, dan kreeg hij met de Japanners, deed hij het stipt, dan kreeg hij veelal met zijn medegevangenen te maken die in hem een dienstklopper gingen zien. Zelf hoefde hij niet te werken - dat wekte vaak jaloezie op. In feite was voor die jaloezie weinig reden, want als er gestraft werd, was de kampoudste vaak het eerste slachtoffer. Trouwens, als er moeilijkheden waren tussen een Japanner of Koreaan en een van zijn medegevangenen, dan diende hij de zaak op te nemen met de Japanse kampcommandant of met diens adjudant of met de commandant der bewakers en maar al te vaak was dan het gevolg dat hij de klappen kreeg die voor de medegevangene bestemd waren - vele Japanners schepten er behagen in, de officieren onder de krijgsgevangenen voor de ogen der minderen te vernederen.

XCDe kampoudste diende dus een weerbaar man te zijn, maar weerbaarheid alléén was niet genoeg. Tact, kalmte en opgewektheid waren even

617 [PDF]
KRIJGS GEVANGENEN

zeer nodig en vooralook een hoog moreel. Jegens zijn medegevangenen diende de kampoudste vertrouwen in de Geallieerde overwinning uit te stralen - een vertrouwen dat hij zorgvuldig moest verbergen als hij met de Japanners en Koreanen in contact kwam.

XCMoeilijk was zijn functie ook doordat hij in voorkomende gevallen straffen moest uitdelen. De krijgsgevangenen waren militairen en er werd van hen gevergd dat zij de normale militaire discipline in acht namen. Gebeurde dat niet of kwam het tot andere misdragingen (diefstal ten nadele van medegevangenen bijvoorbeeld), dan moesten de betrokkenen gestraft worden. Er waren kampoudsten die zonder overleg met anderen die straffen bepaalden - anderen die eerst, en zeker in gecompliceerde gevallen, ervaren juristen raadpleegden. De meesten (er zijn uitzonderingen) onthielden zich van het opleggen van lichaamsstraffen en beperkten zich er toe, de overtreders extra-werk te geven of hun bepaalde voorrechten te onthouden; het gebeurde ook wel, bijvoorbeeld in het geval van diefstal van levensmiddelen, dat de naam van de dief en zijn straf bij kamporder werden bekendgemaakt. Vertrouwd werd dat zulks een preventieve werking zou hebben. Dat bleek niet steeds het geval te zijn. Er gingen van de krijgsgevangenschap-zelf, van de grilligheid der Japanners en vooralook van de honger impulsen uit die eerder de anarchie dan de normale discipline bevorderden. Het bleek moeilijk, die laatste te handhaven. Luitenant-kolonel A. Doup die op Java in '42-'43 successievelijk kampoudste was in twee krijgsgevangenenkampen in Bandoeng en in '44 in de als krijgsgevangenenkamp voor officieren fungerende Struiswijk-gevangenis te Batavia, schreef kort na het einde van de oorlog in zijn rapport:

XC'As to the military attitude of the prisoners-of-war in general . . . I cannot be enthusiastic. Many had an inclination (even professional officers) to execute commands properly when given by aJap and not when given by their OWl! commander, for fear of a beating. In many respects the younger ones gave a better example. In general the head-officers kept apart from the subaltern officers, only a single one volunteered for fatigue, many of them were too stiff in their ideas.' t

XCDoup gaf van dit alles een kenmerkend voorbeeld. In de Struiswijkgevangenis diende een nieuw hoofd van de tuinploeg benoemd te worden: een ploeg die, in de openlucht werkend, door de Koreanen bij uitstek werd opgejaagd. Hij vroeg of een van de beroepskapiteins bereid

t A. Doup: (I okt. I945), p. I5-I6 (IC, I054).

618 [PDF]
DE KAMPOUDSTEN

was als hoofd op te treden. Niemand. Doup stond al op het punt, de functie eenvoudig op te dragen aan een beroepsluitenant, toen een reserve-kapitein-Iuitenant-ter-zee als vrijwilliger naar voren trad. Het was Doups algemene indruk dat, zo het al moeilijk was gezag uit te oefenen over lagere militairen, het uitoefenen van gezag over officieren nog veel moeilijker was, omdat de beroepsofficieren onder dezen in hoge mate 'op hun sterren stonden', zoals het heette, en zich onder de reserveofficieren velen bevonden die van de hoge functie uit die zij in de burgermaatschappij hadden bekleed, beroepsofficieren geen bijzondere achting toedroegen.

XCWat ook de onderlinge verschillen waren tussen de krijgsgevangenen, allen werden gekweld door het isolement waarin zij zich bevonden. In de begintijd was met name op Java (wij komen er op terug) een zekere communicatie mogelijk tussen de krijgsgevangenen en hun gezins- of familieleden maar na enkele maanden werden de kampen van de buitenwereld afgesloten en was contact nog slechts mogelijk per brief (of per smokkelbrief). Van nagenoeg alle Nederlandse en Indisch-Nederlandse gevangenen waren gezins- of familieleden woonachtig in bezet Indië of in bezet Nederland. Door bemiddeling van het Internationale Rode Kruis nu werd het in '42 in bezet Nederland mogelijk gemaakt, via Japan brieven naar Indië te sturen 1 het tweede Japanse uitwisselingsschip dat naar Lourenço Marques voer, nam vandaar in september '42 achttien zakken post naar Tokio mee." De brieven werden daar met medewerking van een aantal krijgsgevangen officieren van kampadressen voorzien (elk kamp werd aangeduid met een letter en een cijfer) en door Japanners gecensureerd. Vervolgens werden zij doorgezonden, naar de kampen in de Nanjo evenwel pas in mei '43. In veel van die kampen bleven ze daarna maandenlang liggen bij de kampcommandanten en of alle brieven aan de krijgsgevangenen zijn uitgereikt, is de vraag. In het kamp te Palembang kreeg een aantal gevangenen midden februari '44 brieven uit bezet Nederland, maar bijna vijf maanden later werden er uit dezelfde zending nog meer brieven uitgereikt. In de kampen aan de Pakanbaroe-spoorweg kregen sommige krijgsgevangenen in de periode

I Het Internationale Rode Kruis had via het Nederlandse Rode Kruis te Den Haag namen van krijgsgevangenen naar bezet Nederland kunnen doorgeven. 2 Latere zendingen vonden via Perzië (Iran) en de Sowjet-Unie plaats.

619 [PDF]
KRijGSGEVANGENEN

mei '44-augustus '45 post uitgereikt die ongeveer eenjaar onderweg was geweest - hier trof men na afloop van de oorlog in het magazijn van de Japanse commandant stapels zakken met post aan die hij had vastgehouden. In januari '45 tenslotte (meer gegevens hebben wij niet) kreeg een krijgsgevangene in Japan een brief van zijn ouders uit Haarlem die in december '43 was geschreven.

XCDoor het Internationale Rode Kruis werden ook pogingen ondernomen om het verzenden van telegrammen tussen de krijgsgevangenen en de geïnterneerden enerzijds en hun relaties in bezet Nederland en in de Geallieerde landen anderzijds mogelijk te maken. De bedoeling was dat per gevangene per jaar één telegram en één antwoordtelegram verzonden konden worden. Genève gaf in '45 meer dan zestigduizend telegrammen door, maar er-werden uit Tokio slechts ruim tweeduizend antwoorden ontvangen.

XCNu het briefcontact tussen de krijgsgevangenen en hun relaties in Indië.

XCUit de interneringskampen was het verzenden van brieven aan krijgsgevangenen niet toegestaan - de meeste daar opgesloten Nederlanders waren dus niet in staat, hun krijgsgevangen gezins- en familieleden enig levensteken te sturen. De Indische Nederlanders, voorzover niet geïnterneerd, konden dat wèl doen. Zij moesten dan bij hun hulporganisaties een aanvraag indienen en die hulporganisaties kregen vervolgens van het Japanse Bureau voor Krijgsgevangenen dat onderdeel was van het militair bestuur, de aanduiding van het betrokken kamp - men kon dan een briefkaart schrijven (de tekst moest in het Japans, Maleis of Engels gesteld zijn) waar maximaal 25 woorden op stonden. Die briefkaarten werden aan genoemd bureau doorgegeven. Lang niet alle briefkaarten bereikten hun bestemming omdat het Japanse bureau veelal niet in kennis was gesteld van de overplaatsingen der krijgsgevangenen buiten Indië. Trouwens, vele Japanners achtten het overbodig om ten behoeve van krijgsgevangenen de werkzaamheden uit te voeren die met het censureren, verzenden, selecteren en distribueren van brieven en briefkaarten samenhingen. Werden die werkzaamheden wèl ter hand genomen, dan ging dat in een traag tempo. In een kamp in japan", waar zich honderden Knil-krijgsgevangenen bevonden, kregen in januari '45 vijf gehuwden

I Volgens de Japanse gegevens heeft alleen al het krijgsgevangenenbureau in Tokio in totaal meer dan vier miljoen aan krijgsgevangenen gerichte brieven en briefkaarten ontvangen. oftewel gemiddeld 28 per krijgsgevangene; het heeft volgens dezelfde gegevens ruim door krijgsgevangenen geschreven brieven en briefkaarten in

620 [PDF]
ISOLEMENT

een briefkaart van hun vrouw op Java, die meer dan een jaar oud was, en twee maanden later bevonden er zich onder een tweede zending post van Java briefkaarten die in januari '43 waren geschreven - die hadden er dus meer dan twee jaar over gedaan om de geadresseerde te bereiken.'

XCOok de verzending van briefkaarten naar Singapore nam veel tijd. Een zak met bijna 9000 briefkaarten, op Java geschreven tussen eind' 43 en medio '44, kwam pas in maart '45 in Singapore aan. Bij deze en enkele latere zendingen duurde het maanden voorzover althans een deel van de kaarten aan de gevangenen ter hand werd gesteld.

XCDie gevangenen op hun beurt mochten, als dat al was toegestaan, maar zelden aan hun relaties schrijven. Soms werd de inhoud voorgeschreven. Zo werd midden '42 aan de Australische en Amerikaanse krijgsgevangenen op Java gelast, brieven naar huis te schrijven, inhoudend dat zij veelvuldig door Britse krijgsgevangenen werden afgeranseld en dat zij van Japans overwinning overtuigd waren. De meeste gevangenen weigerden medewerking - één die het wel deed, beëindigde zijn brief met de woorden: 'Tell it to the marines!' ('Dat kun je je grootje wijsmaken!')" In november '42 kregen de Britse krijgsgevangenen op Java een soortgelijke opdracht, alsook de Amerikaanse voor wie dat de tweede opdracht was. Zij moesten allen een brief schrijven waarvan de Japanners in een schriftelijke instructie de 'Essentials' aldus hadden aangegeven:

XC'1. Point out Britain's (America's) ignorance about the real ability and characteristic of Nipponese.

XC2. Express your aversion about the u/ar, as: 'How I longfor my native land! I wish to return to my sweet home as quickly as possible.'

XC3. Kindly treated by Nippon authority according to international agreement.' 3

XCVele krijgsgevangenen hadden er geen bezwaar tegen, deze brieven te versturen: zij namen aan dat de Britse en Amerikaanse autoriteiten die

behandeling genomen. Slechts een miniem gedeelte van deze post heeft de geadres seerden bereikt. I In '43 en volgende jaren nam de Japanse radio op Java ook wel door Amerikaanse en Australische krijgsgevangenen geschreven brieven in haar uitzendingen op en in '44 werd het voor Indisch-Nederlandse vrouwen mogelijk gemaakt, een z.g. radio brief te laten omroepen. Die teksten moesten in de plaats van ontvangst getypt worden. In het krijgsgevangenenkamp te Singapore zijn de eerste van die 'radiobrieven' pas in mei '45 uitgedeeld: 102, maar er waren toen slechts negen-en-dertig geadresseerden aanwezig. In juni kwamen er nog eens 554 radiobrieven bij - daarvan konden toen 252 worden afgeleverd.' 2 R Springer: 'Dagboek', p. 20. J A.v., p. 17.

621 [PDF]
KRI]GSGEV AN GENEN

in eerste instantie de zendingen zouden ontvangen, door de gelijkluidende inhoud van de brieven voldoende gewaarschuwd zouden worden (daar hadden de Japanners niet aan gedacht) en dat elk levensteken hun familieleden welkom zou zijn.

XCOok aan de groepen krijgsgevangenen aan de Birma-spoorweg werd precies voorgeschreven wat zij aan hun relaties moesten berichten. Zij kregen daarvoor in '43 en in '44 gedrukte kaarten voorgelegd waarop zij slechts enkele eigen woorden mochten schrijven - eind '44 mochten zij eenmaal een geheel vrije tekst schrijven van maximaal z ; woorden. Zijn veel van die kaarten aangekomen? Wij betwijfelen het. In Malang werd een Nederlandse vrouw begin '44 'verblijd', schreef zij later,

XC'met een briefkaart met gedrukte regels in het Japans en daaronder de Maleise vertaling en daarachter enkele woorden (waarschijnlijk gecensureerd) van mijn zoon. Veertien maanden was hij al weg en nu kwam het eerste bericht uit Thailand De kaart was meer dan een half jaar oud maar dat gaf niets. Ik was onzinnig blij. Ik kon ook terugschrijven, al waren het maar 25 woorden, naar verkiezing in het Maleis, Engels of Japans. Mijn zoon schreef: 'I am workingfor pay' en 'Health is excellent!'

XCVeel vrouwen kregen ook een kaart van hun mannen, verloofden of zoons, maar later kwamen ze te weten dat die arme kerels al maanden dood waren, voordat die kaart hun blijdschap bracht.' 1

XCWij hebben doen uitkomen, hoe bitter weinig pakketten de krijgsgevangenen kregen, hoe hard het regime van de Japanse militairen en de Koreaanse bewakers was en dat de krijgsgevangenen bijna niets van hun gezins- of familieleden hoorden of aan dezen konden berichten; trouwens, waren zij eenmaal in gebieden als de Molukken, Flores, Atjeh, Midden-Sumatra (de Pakanbaroe-spoorweg), Palembang en aan de Birma-spoorweg aangekomen, dan hoorden zij meestal evenmin iets over die ene factor waarvan elk zich realiseerde dat zijn verder lot er door zou worden bepaald: het verloop van de oorlog" - het gaf hun alles

1 M. Moscou-de Ruyter: p. 139-40. 2 Berichten over het oorlogsverloop kreeg men wèl in de meeste kampen op Java en Sumatra, in Singapore en in Japan: soms kwamen Maleise of Japanse kranten de kampen binnen en meestal was er door vernuftige technici elandestien een radiotoestel in elkaar gezet waarmee naar de Geallieerde uitzendingen werd geluisterd. In een van de kampen in Noord-Atjeh kreeg van Heekeren daarentegen pas na weken een exemplaar van een Indonesisch

622 [PDF]
VOEDING

tezamen, vooral als zij van de eilanden die hun vertrouwd waren, naar elders waren getransporteerd, het gevoel dat zij in ellendige oorden waren beland, waar niemand van hun bestaan wist: niet hun eigen relaties, niet hun regering. Hun lijden werd door hun verlatenheid belangrijk verzwaard.

XCZij waren gewend geweest aan een redelijk comfortabel bestaan - nu waren zij, vooral als zij van Java en Sumatra waren afgevoerd, terechtgekomen in kampen waar zij snel vervuilden en last kregen van ongedierte zoals vlooien en hoofd-, kleren- en wandluizen. Overal zaten die: in de barakken en in de slaapmatten - er was geen verweer tegen mogelijk. Moest er gewerkt worden, dan diende men meestal buitensporig hard aan te pakken. Er werd dus van het lichaam veel gevergd, maar de rantsoenen die men kreeg, waren veel te laag. Er zijn daarover maar weinig gegevens beschikbaar, maar die wijzen alle in dezelfde richting. Knil-militairen hadden recht gehad op een dagrantsoen van ruim 3800 calorieën - de dagrantsoenen welke de krijgsgevangenen in Singapore kregen, hadden in '42, '43 en '44 gemiddeld een calorische waarde van ca. 2 600, maar deze daalde in de loop van '45 tot ca. 1600, veel te weinig voor het verrichten van zware arbeid. In een van de karnpen op Java was de calorische waarde van het dagrantsoen in maart '43 2200 en in Japan was deze in de wintermaanden '43-'44 2100 en in de wintermaanden ,44-' 45 2400, eveneens veel te weinig voor zware arbeid. Elders waren de rantsoenen veelal nog lager.

XCVan het voedsel was evenwel niet alleen de calorische waarde te gering, maar was ook de balans tussen koolhydraten, eiwitten en vetten verstoord; de gevangenen kregen veel te weinig dierlijke eiwitten en vooral ook veel te weinig vitaminen. Daar werden de zenuwen door aangetast, in het bijzonder die welke naar de lichaamsuiteinden gaan. Talrijke klachten betreffende de ogen (het netvlies werd aangetast), de vingertoppen, de voetzolen en de huid, met name de huid van de ballenzak die geheelontstak, waren het gevolg. Men ging slechter zien, men verloor plots de macht over de handen en de voeten, men kreeg een angstiggejaagde pols, men leed aan geheugenverlies. Bijna alle gevangenen

dagblad te zien dat verscheurd onder in een mand lag. Hij was op dat moment in zijn kamp de enige die de vorm van het Indonesisch kon lezen die in de Indonesische pers werd gebruikt (er waren er nog twee geweest maar die waren kort tevoren naar een ander kamp verplaatst); 'typerend', noemt hij het, 'voor de koloniale samenleving dat er op de honderdvijftig man maar één was die de landstaal kon lezen!' (c. van Heekeren: p. 71-72).

623 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

kregen voorts eens of meermalen aanvallen van malaria - het effectieve bestrijdingsmiddel kinine werd niet of nauwelijks ter beschikking gesteld.' Ook dysenterie kwam vaak voor, aan de Birma-spoorweg bovendien cholera, en was een kamp eenmaal besmet, dan kostte het de grootste moeite om die besmetting onder de knie te krijgen. 'De vindingrijkheid van doktoren en verplegend en keukenpersoneel en de kennis van zaken van jungle-lopers, die wisten wat eetbaar was' (vooral de Indische Nederlanders onder de Knil-krijgsgevangenen hadden veelal een goede kennis van de voedingswaarde en de geneeskrachtige werking van bepaalde planten) 'hebben', schreef in '8r de arts dr. N. Beets, zelf oudkrij gsgevangene,

XC'mensenlevens gered. De opofferingen van oudere en jongere vrienden en kongsi-genoten, hun zorgzame aandacht voor een doodzieke kameraad, hebben wonderen verricht. De wil van een patiënt om voort te leven was vaak gedoofd. Dan was het de koppige levenswil van kameraden waaraan hij weer kon opvlammen.'>

XCIn talrijke kampen heeft men op alle mogelijke wijzen getracht, vooral het tekort aan dierlijke eiwitten en aan vitaminen op te heffen: men heeft er honden, katten en ratten gegeten ('een kat is een delicatesse, een rat is heerlijk', schreef later een ex-krijgsgevangene" en een tweede vond 'een stukje hond ... bijzonder mals en smakelijk'4) en voorts slangen en veldmuizen, men heeft slakken in de soep verwerkt, men heeft de vette maden uit de latrines gedroogd en gebakken, men heeft alle eetbare planten als groente beschouwd. Men heeft evenwel met dit alles niet kunnen verhinderen dat talrijke krijgsgevangenen aan de hongerziekte gingen lijden: uitteerden dan welopzwollen, en stierven. Militaire artsen en verplegers hebben zich tot het uiterste ingespannen (het was voor de krijgsgevangenen een groot voordeel dat artsen en verplegers in strijd met de Conventie van Genève ook in krijgsgevangenschap werden vastgehouden) - velen onder hen hebben onophoudelijk pressie op de Japanners uitgeoefend, vooralom meer geneesmiddelen ter beschikking te stellen, maar die pressie had maar zelden effect. 'Men stuitte', aldus

XC, Wij herinneren er aan dat 90% van de kinaproductie vóór de oorlog van Java afkomstig was geweest en dat de teelt van dit product tijdens de Japanse bezetting niet werd beperkt. 2 N. Beets: De verre oorlog. Lot en levensloop van krijgsgevangenen onder de fapanner (1981), p. 243. Th. Min: Dagboek vall een krijgsgevangene (I979), p. I94. ., Erik K de Vries: 'Notities in Japanse krijgsgevangenschap'(maart 1944), De Gids, I980, p. 383. 6 2

624 [PDF]
VOEDING

Beets, 'bij de Japanner op een bijzondere ideologie van het ziekzijn' (die ideologie gold ook voor hun eigen zieke militairen). 'Probaat middel tegen ziekte was: minder lui zijn en harder werken. Zieke krijgsgevangenen verdienden straf wegens hun arrogante opstandigheid tegenover het Japanse keizerrijk' \ en die straf liet dan niet op zich wachten.

XCIn het eerste bezettingsjaar zijn in Indië nauwelijks krijgsgevangenen door natuurlijke oorzaken overleden - de meeste sterfgevallen hebben zich later voorgedaan, vooral in de gebieden waar krijgsgevangenen aan het werk werden gezet. Van de Nederlanders en Indische Nederlanders onder hen is, de slachtoffers van de scheepstransporten meegeteld, 19,4 % overleden, van de Britten bijna 25 %, van de Amerikanen 33 %, van de Australiërs 34 % men kan hieruit afleiden dat het voor de Britten, Amerikanen en Australiërs moeilijker is geweest dan voor de Nederlanders en de Indische Nederlanders om zich aan de moeilijkheden van het bestaan als krijgsgevangene aan te passen, en wij vermoeden dat het naar verhouding lage percentage der verliezen onder de Nederlanders en Indische Nederlanders vooral te danken is geweest aan het aanpassingsvermogen van die laatsten die zich in de tropen geheel thuis voelden.

XCVan veel betekenis was een goede kampleiding. Niet ieder was van mening dat alle kampoudsten en andere kampfunctionarissen voor hun taak berekend waren. 'Er zijn', aldus na de oorlog een reserve-luitenant van het Knil, A. J. A. C. N ooteboom,

XC'kampleidingen geweest die zich niet gegeneerd hebben om zichzelf aan lekker eten te goed te doen, terwijl het kamp in zijn geheel gebrek leed en vele zieken er slecht aan toe waren. Het schaamteloze egoïsme van sommige leiders was onbegrijpelijk ... Er zijn kampcommandanten geweest die hun kamer practisch niet verlaten hebben. Uiteraard zijn dit slechts enkele gevallen, doch wat vaker voorkwam, was dat door gemakzucht van de kampleiding teugelloze wantoestanden heersten. Uit keukens werd door dief en diefjesmaat gestolen op een wijze die men later voor ongelooflijk zal houden, de onderlinge kameraadschap was in sommige perioden ook wel heel ver te zoeken. Er werd van elkaar gegapt'2

XCandere algemene beoordelingen kennen wij niet en deze ene, die op Java betrekking heeft, is wellicht te negatief geformuleerd.

XCIntussen: ook de beste kampleiding kon niets veranderen aan de algemene omstandigheden waarin men zich bevond en waarin bezorgd

XC1 N. Beets: De verre oorlog, p. 248. 2 A. J. A. C. Nooteboom: 'Vier oorlogsjaren op Java', p. XV-3 (IC, 8099I).

625 [PDF]
KR GSG EV ANGENEN

heid voor de onmiddellijke toekomst en angst voor hetgeen de Japanners aan het einde van de oorlog met hun gevangenen zouden doen, maar al te gerechtvaardigd leken. Menige gevangene kende impulsen tot verzet, maar verzet hoe? Vluchten? Heel weinigen (wij komen er op terug) slaagden daarin. Andere zinvolle vormen van verzet waren er eigenlijk niet. 'De angst', schrijft Rob Nieuwenhuys, 'was altijd sterker dan het verzet. Dulden was het enige, hoe zwaar het ook viel.' I

XCVan de verschillende groepen krijgsgevangenen willen wij straks, voorzover er gegevens over zijn, dat dulden gaan volgen: van de oorspronkelijke groepen in de Grote Oost, op Borneo en op Sumatra, van de groepen op Java voordat de grote afvoer begon, van de Special Party, van de latere groepen in Singapore en aan de Birma-spoorweg, op Flores en op de Molukken, in Atjeh, aan de Pakanbaroe-spoorweg en bij Palembang, van de groep die op Java achterbleef, en tenslotte van de groep in Japan. Hun aller lot in hoofdlijnen weergevend, zullen wij een speciale paragraaf wijden aan wat een van hun ergste beproevingen werd: de scheepstransporten.

Buitengewesten

XC

XCWij willen in deze paragraaf uitsluitend schrijven over diegenen die in de Buitengewesten krijgsgevangen werden gemaakt en daar bleven, niet dus over hun ervaringen nadat zij vandaar waren weggevoerd, bijvoorbeeld naar de Birma-spoorweg, en evenmin over die krijgsgevangenen die van Java naar de Buitengewesten werden getransporteerd, bijvoorbeeld naar de Molukken en Flores en, op Sumatra, naar de Pakanbaroespoorweg en naar Palembang voor de aanleg van vliegvelden; op die regel maken wij één uitzondering: de relatief kleine groep die van Ambon naar Hainan is getransporteerd.

XCOnze gegevens zijn over het algemeen schaars.

I R. Nieuwenhuys: p. 80.

626 [PDF]
AMBON

XCOp Ambon liet het Japanse militaire bestuur drie dicht bij elkaar gelegen kampen inrichten: een voor mannelijke geïnterneerden, een voor vrouwelijke (en hun kinderen), een voor krijgsgevangenen. In het krijgsgevangenenkamp kwamen ca. tweeduizend Ambonnezen terecht (zij werden op 29 april '42 vrijgelaten) en voorts ca. achthonderd Australiërs, veertien Amerikanen en ruim tweehonderdvijftig Nederlanders en Indische Nederlanders, onder wie één-en-twintig marinemannen. Het kamp stond onder een streng regime. Desondanks werden injuli '42 ruim dertig krijgsgevangenen betrapt op het smokkelen van briefjes naar het vrouwenkamp. Zij werden vervolgens op last van de Japanse kampcommandant door een groep Japanse mariniers zo ernstig mishandeld dat drie hunner bezweken. 'Everyone', aldus later de Australische kampoudste, 'was filled with horror and fear as it was our first experience of the japanese way of enforcing discipline.' 1 oktober werden de Nederlanders en Indische Nederlanders, op zes na, samen met bijna tweehonderdzeventig Australiërs naar een krijgsgevangenenkamp op Hainan overgebracht" - nadien werden de omstandigheden op Ambon slechter. Om te beginnen legden de Japanners dicht bij de drie kampen een munitiedepot aan; het werd in februari '43 en augustus '44 door de Geallieerden gebombardeerd - bij het eerste bombardement vielen er in de kampen doden en gewonden. Bovendien werden de krijgsgevangenen van eind '42 af tot zware arbeid gedwongen en werden hun rantsoenen voortdurend verminderd. Velen werden ziek en medicijnen waren er niet. Van de ruim vijfhonderddertig Australiërs die niet naar Hainan waren gevoerd, bezweken op Ambon meer dan vierhonderd. Over het lot van de op Ambon gebleven zes Europese en veertien Amerikaanse krijgsgevangenen ontbreken de gegevens.J.6 2

I Aangehaald in Wigmore: The p. 605. 2 Deze groep krijgsgevan genen werd op Hainan ondergebracht in een smerig kamp bij het begin van een spoorlijn naar een van de ijzermijnen. Al na enkele weken vluchtten zes Knil militairen; zij vonden geen steun bij de inheemse bevolking, keerden naar het kamp terug en werden geëxecuteerd. Eind '44 slaagde een ontvluchtingspoging van twee sergeants-majoor van het Knil, A. Hansma en Roelofs: met steun van Chinezen konden zij zich aansluiten bij een Chinese guerrilla-eenheid. Van de ca. vierduizend Chinezen die in '38 na de landing der Japanners tot de guerrilla waren overgegaan, waren toen nog ca. twaalfhonderd bijeen. Hoeveel krijgsgevangenen op Hainan bezweken zijn, is niet precies bekend - vermoedelijk uit de groep der Nederlanders en Indische Nederlanders bijna een derde.

627 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

XCIn het noordoosten van Celebes, t.w. de Minahassa (zie kaart XIII), werden de meeste inheemse militairen in groepen vrijgelaten, maar de Nederlandse en Indisch-Nederlandse bleven er opgesloten in de strafgevangenis te Menado, waar de toestand, aldus een rapport,

XC'zeer slecht was; de ruimte in de cellen was zo nauw dat niemand rechtuit kon liggen. De eerste twee weken was er nauwelijks genoeg drinkwater ... De beerput was na enkele dagen al vol, zodat de stank in de gevangenis ondragelijk was.' I

XCVeel meer dan wat rijst kregen de krijgsgevangenen niet te eten en die rijst was opzettelijk verbrand, omdat het Afvoer- en Vernielingskorps in Menado ten tijde van de Japanse landing een rijst-opslagplaats in brand had gestoken. 'De tuchtmaatregelen', aldus weer het aangehaalde rapport,

XC'waren beestachtig ... Stokken van' een lengte van anderhalve meter en ter dikte van vier tot vijf centimeter werden op mensenlichamen aan flarden geslagen, hetgeen niet te geloven is als men het niet herhaaldelijk met eigen ogen zou gezien hebben.'?

XCDie tuchtmaatregelen waren, zeiden de Japanners, als straf bedoeld omdat zij de Knil-commandant in de Minahassa, majoor B. F. SchillmölIer, nog niet in handen hadden. Toen deze, op Midden-Celebes gevangen genomen, begin april naar Menado was gevoerd", werd de behandeling der krijgsgevangenen verbeterd: zij kwamen in een vroeger kampement van het Knil terecht en een deel is daar tot het einde van de oorlog gebleven.

XCOp Zuidwest-Celebes waren veel meer krijgsgevangenen: tenslotte, gelijk reeds vermeld, ruim tweeduizendzevenhonderd, t.w. bijna negenhonderd Britten, honderdvijf-en-tachtig Amerikanen, ca. achthonderddertig Nederlandse marinemannen en ca. achthonderd Knil-militairen,U.

I 'Gegevens omtrent gevangenen in de Minahassa' (1946), p. I (IC, 62255). 2 A.v. 3 Er is hem daar gevraagd of hij opdracht had gegeven tot de vernielingen te Menado die bij de komst der Japanners waren uitgevoerd; dat heeft hij ontkend. Nadien zijn enkele leden van het Afvoer- en Vernielingskorps onthoofd. Een scheep vaartman kreeg van een Japanse tolk te horen: van Duggenaar: 'Oorlogs- en andere herinneringen' (z.d.), p. 6 (a.v., 81038)).

628 [PDF]
CELEBES

XCe u 0

Indextermen: Celebes (Sulawesi)
629 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

die laatsten allen Nederlanders of Indische Nederlanders I ook hier kregen de inheemse Knil-militairen de gelegenheid, het kamp te verlaten. Dat kamp was eerst gevestigd in de infanteriekazerne en de vroegere Kweekschool voor Inlandse Schepelingen te Makassar ', later, nl. van juli ,44 af, in een inheemse kampong die niet ver van Makassar midden in een door malaria en andere ziekten geteisterd gebied lag. Een kleine groep gevangenen was bevoorrecht: vijf-en-twintig talenkenners die enkele Japanners mochten bijstaan bij hun studie van het adat-recht op Celebes; de overigen hadden een hard bestaan. Op geringe rantsoenen moesten zij zwaar, soms vernederend werk doen: straten vegen, stenen kloppen, kolen lossen, later geschutstellingen en munitie-opslagplaatsen aanleggen. Er werd vaak en hard gestraft. Soms moesten krijgsgevangenen, ook officieren, elkáár mishandelen, soms sloegen de Japanners zelf. 'Recordhouder' werd hier in 'oktober '42 een Amerikaanse militair die 238 stokslagen doorstond zonder ineen te zakken.

XCEen aantal krijgsgevangenen is in Makassar door de Japanners van het leven beroofd wegens pogingen om te vluchten: in juli '42 drie Knilmilitairen en tien Amerikanen 3, in september twee Knil-militairen en een marineman. Allen zijn onthoofd.

XCEr zijn nadien te Makassar driehonderdvijf-en-twintig krijgsgevangenen overleden: ca. 12 % van de oorspronkelijke ruim tweeduizendzevenhonderd, maar van die grote groep zijn, gelijk al vermeld, in oktober '42 ca. vijfhonderd marinemannen naar Japan getransporteerd en in '43 en '44 en ook nog in juli '45 gedeelten naar Java overgebracht, zodat het percentage omgekomenen onder diegenen die van begin tot eind te Makassar krijgsgevangenen waren, belangrijk hoger moet zijn geweest.later naar Java overgebracht en is daar gebleven. 3 Benevens twee inheemsen, naar wij aannemen: wegens

I Hiertoe behoorden ook Knil-militairen die op Timor in Japanse handen waren gevallen van Timor zijn evenwel de meeste Knil-krijgsgevangenen naar Java overgebracht. 2 Een deel van de krijgsgevangenen: ca. honderdvijftig Britten en Amerikanen, een paar honderd Nederlandse marinemannen, enkele honderden in heemse Knil-militairen en drie-en-twintig Nederlandse en Indisch-Nederlandse Knil-militairen, onder wie de commandant van Zuidwest-Celebes, kolonel M. Voo ren, was in Makassar eerst in de gevangenis opgesloten, waar zij door het inheemse personeel met trappen en vuistslagen ontvangen waren. De behandeling was er bijzonder slecht. Toen al die genoemde groepen zich begin april '42 naar de infante riekazerne mochten begeven (kolonel Vooren had zich daar moeite voor gegeven), kwamen de Nederlanders en Indische Nederlanders daar, aldus een hunner, 'onder het zingen van vaderlandse liederen' aan. (Verslag: p. 344-45). Kolonel Vooren is

630 [PDF]
CELEBES BORNEO

XCNa de vrijlating der inheemsen zijn er op Nederlands-Borneo ca. elfhonderd Knil-krijgsgevangenen overgebleven: ca. vierhonderd in Pontianak (zie kaart XIV op pag. 632) die later naar Brits-Borneo werden verplaatst, en ca. zevenhonderd elders op Borneo, van wie zich de grootste groep, ca. vijfhonderd, in Balikpapan bevond. Kleinere aantallen waren in kampen op Tarakan, in Samarinda en in Bandjermasin opgesloten.

XCOok op Nederlands-Borneo zijn Knil-krijgsgevangenen ter dood gebracht wegens een poging om te vluchten: drie. Zij ontsnapten midden juni '42 uit hun kamp te Pontianak (als zodanig fungeerde het missiehuis). Dat zij ontbraken, werd 's avonds door de kampoudste aan de Japanse wacht gerapporteerd. Onmiddellijk werd een grote opsporingsactie op touw gezet - het was de zoon van de sultan van Pontianak die met een groepje inheemsen de drie vluchtelingen op ca. 20 km afstand van Pontianak wist te vinden '; zij werden aan de Japanners uitgeleverd. Hun executie vond aan de oever van de Kapoeas plaats ten aanschouwen van talrijke inheemsen die met gongslagen opgeroepen waren, en van alle krijgsgevangen Knil-officieren. Toen dezen zich hadden opgesteld, 'werden', zo verklaarde een hunner in maart '462,

XC'de drie militairen het kamp binnengebracht. Hun handen waren met kettingen op de rug gebonden, hun ruggen waren totaal kapot geslagen ... Zij waren geblinddoekt en ik kon duidelijk zien aan hun wankelende gang dat zij reeds een ontzettende behandeling achter de rug hadden ... Na enkele ogenblikken kregen zij ieder een mok water. Daarna werden ze naar de rivier gevoerd en zag ikhoe één van hen waarschijnlijk een gebed deed, aangezien zijn lippen prevelden en zijn gelaat omhoog was gericht.

XC... De lichamen ... werden na onthoofding in de rivier geschopt.'

XCNadien werd de groep uit Pontianak naar Kuching op Brits-Borneo overgebracht.

XCVoorts weten wij van de krijgsgevangenen op Borneo slechts dat zij hard moesten werken bij de aanleg van wegen en vliegvelden, dat vooral op Tarakan hun situatie moeilijk was en dat van de groep te Balikpapan, welke in '45 kort voor de landing van MacArthurs troepen naar een Japans63

1 Wij herinneren er aan dat de sultan zelf begin '44 in Japanse detentie be zweek. 2 Tekst: p. 235-36.

631 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

XC

Indextermen: Borneo
632 [PDF]
BORNEO

bivak in het binnenland werd getransporteerd, in de chaos van die allerlaatste fase een groot gedeelte (ca. tweehonderdvijftig van de ca. vierhonderd man die in leven waren gebleven) wist te ontsnappen.

XCOp Sumatra (zie voor alle plaatsen die wij noemen, kaart XV op pag. 635) raakten in totaal ca. vierduizendvijfhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders en ca.twaalfhonderd Britten benevens nog een klein aantal Australiërs in Japanse krijgsgevangenschap. De meeste Britten bevonden zich aanvankelijk in Padang: het betrof hier eerst militairen die van het eiland Singapore gedeserteerd waren (zij waren na tal van misdragingen op last van het Nederlands bestuur ontwapend en in de kazerne opgesloten), later militairen die in opdracht van hun superieuren Singapore hadden verlaten - welnu, de Australische kruiser 'Hobart', de twee oude kruisers 'Danae' en 'Dragon' en de twee oude Britse torpedojagers die op 27 februari van Helfrich verlof hadden gekregen de Indische wateren te verlaten, hadden uit Padang nog wel de deserteurs: ca.achthonderd Britse en Brits-Indische militairen, meegenomen maar hadden twaalfhonderd Britten en een onbekend aantal Brits-Indiërs laten zitten. De Britten zijn later naar het gebied vag Medan overgebracht.'

XCDaar waren twee kampen: de in hoofdstuk 6 al genoemde Unie kampong te Belawan, voordien gebruikt om er aankomende contractkoelies te huisvesten, en het kamp Gloegoer dat gefungeerd had als eerste verblijfplaats van contract-koelies die tijdens hun verscheping naar Deli recalcitrant waren opgetreden - Gloegoer had veel met een gevangenis gemeen.

XCUit beide kampen te Belawan moest door de minderen onder de krijgsgevangenen arbeid worden verricht: 'schepen lossen en laden in Belawan-Deli', schreef van Heekeren,

XC'een plantsoen aanleggen op het landbouwproefstation, olifantgras planten op een oude tabaksonderneming, oud roest sorteren, oliedrums en olie lossen en laden, schuilplaatsen aanleggen voor het Japanse autopark en veel ander werk.'?

XC1 Een klein aantal Britse en Australische krijgsgevangenen heeft de Japanse bezetting goeddeels in twee kampen in Palembang doorstaan (een van die kampen was in een school gevestigd). Deze groep is in maart '44 in één kamp terechtgekomen en is vervolgens ingezet bij het werk aan de nieuwe vliegvelden die bij Palembang moesten worden aangelegd. 2 C. van Heekeren: De 'Atjeh-party', p. 5.

633 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

XCIn mei '42 werden uit Belawan ca. tweeduizend krijgsgevangenen naar Birma getransporteerd. Tot de ca. vijftienhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders onder deze tweeduizend behoorden maar weinig academisch gevormden: hen wilde het Japans militair bestuur in beginsel achterhouden opdat zij hun arbeid als Nippon-werkers zouden voortzetten. Daar kwam niet veel van terecht: toen de Kenpeitai in de loop van '43 een beeld kreeg van de geheime organisatie die generaalOverakker en kolonel Gosenson hadden opgericht, werd, gelijk al in hoofdstuk 6 vermeld, besloten alle Nippon-werkers en grote aantallen Ambonnezen en Menadonezen (onder dezen veel ex-Knil-militairen die vrijgelaten waren) te interneren.

XCIn mei '42 bleven in het gebied van Belawan maar weinig krijgsgevangenen achter. Van hen werden ruim driehonderd Nederlanders en Indische Nederlanders en een kleine tweehonderd Britten en Australiërs begin maart' 44 onder toezichtvan één Japanse luitenant en twee-en-twintig Koreaanse bewakers, als de z.g. Atjeh-party naar Atjeh overgebracht om er dwars doorde bergen tussen Blangkedjeren en Takingeun een van driewegen aan te leggen (een kwam niet klaar) die nieuwe doorgaande verbindingen tussen de oost- en de westkust mogelijk zouden maken.

XCDe krijgsgevangenen van de Atjeh-party werden in autobussen in de richting van Blangkedjeren gevoerd maar moesten de laatste ca. I20 km lopen. Voor het eerste tracé van de weg was al gezorgd door vele duizenden romoesja's, ten dele Atjehers, ten dele Bataks. Het tracé moest door de krijgsgevangenen volgens aanwijzingen van militairen van de Japanse genie, die er flink op los ranselden, verbreed en verbeterd worden, o.m. door het aanleggen van duikers voor de afwatering, en toen dat alles na vier maanden hard werken (er werd per maand één dag vrij gegeven) klaar was, moest ook nog een wrakke brug worden versterkt. De krijgsgevangenen waren gehuisvest in primitieve kampen welke door de romcesja's verlaten waren. Verscheidene daarvan lagen hoog in de bergen - het was er koud en men zakte ook in de kampen als gevolg van de vele regens tot over de enkels in de modder. E~werd veel te weinig' voedsel verstrekt, maar in verschillende kampen wist men bijvoeding te vinden, hetzij door handel met de inheemse bevolking, hetzij door het zoeken van voedsel in de onmiddellijke omgeving. 'De Indische jongens', aldus van Heekeren in zijn De 'Atjeh-party', 'waren hier verre in het voordeel, omdat zij op eetgebied alle mogelijke bronnen wisten aan te boren waar een totok nooit aan zou denken' 1: zij vonden eetbare

XCI C. van Heekeren: De "Atjeh-party', p. rol.

634 [PDF]
SUMATRA

XCINDISCHE OCEAAN

xv. Sumatra II

XC

XCVeel last hadden de krijgsgevangenen van zwermen muskieten en kleine vliegjes alsook van muggen. Bijna allen kregen malaria, enkele tientallen gingen aan de hongerziekte lijden. Vrij kort na het begin van de arbeid konden evenwel bijna vijftig zieken naar het kamp in Belawan terugkeren en dat droeg er toe bij dat van de Atjeh-party ter plekke maar weinigen zijn overleden: drie.

XCToen het werk voltooid was, moesten de krijgsgevangenen, van 'wie velen geen schoeisel meer hadden, te voet naar Koetatjane terugkeren, ten dele in nachtrnarsen: een extra zware tocht voor diegenen die door tekort aan vitaminen in het donker niets meer konden zien. 'Men hield zich aan elkander vast, men knoopte min of meer witte doekjes op de rug' en één krijgsgevangene,

XC'die ware katteogen had, leidde een gehele groep nachtblinden door op zijn kuit een vuurvliegje te plakken.

XCDe Koreanen traden bij deze tocht zeer hard en hardvochtig op en wierpen bijvoorbeeld van mensen die niet goed meekonden, de ransel in het ravijn, hetgeen voor een mens in deze omstandigheden een ramp was. Maar er zijn ook verhalen van bewakers die een enkeling hielpen."

XCUit diegenen die Belawan niet hadden verlaten, werden in juli en augustus '44 groepen gevormd die op het oostelijk tracé van de Pakanbaroe-spoorweg aan het werk werden gezet, en een overeenkomstig lot wachtte de mannen van de Atjeh-party: zij werden eind oktober '44 naar Padang getransporteerd, van waaruit zij naar het westelijk tracé van de Pakanbaroe-spoorweg werden overgebracht - wij komen er op terug.

XCMerkwaardig genoeg werden op Noord-Sumatra de Indische Nederlanders onder de krijgsgevangenen niet naar 'Europese' krijgsgevangenenkampen afgevoerd maar kwamen zij samen met de inheemse krijgsge

1 A.V., p. r02. 2 A.V., p. r03. A.V., p. I21-22.

636 [PDF]
SUMATRA

vangenen hoog in het Alasdal in een kamp terecht dat deel was van het complex hetwelk in '40 ten behoeve van de geïnterneerde 'Duitsers' was gebouwd. Van dat complex maakten ook twee geïnterneerden-kampen deel uit: een mannenkamp en een vrouwen- en kinderkamp. De krijgsgevangenen werden aan het werk gezet: zij moesten sau/ahs bewerken en houtkappen. In mei '43 evenwel werd hun gezegd dat zij Japans hulpsoldaat, heiho, dienden te worden - duidelijk was dat een weigering ernstige gevolgen kon hebben. Bijna alle inheemse krijgsgevangenen bukten voor de Japanse eis maar onder de Indische Nederlanders (van een aantal hunner bevonden zich de gezinnen in het vrouwen- en kinderkamp) kwam het tot verzet. De kampoudste en zeven-en-vijftig andere krijgsgevangenen meenden dat men zich conform de Japanse eis diende te gedragen, maar twee-en-vijftig krijgsgevangenen dachten er anders over. Op een bijeenkomst, belegd door een gemobiliseerd soldaat, H. Wolff, die in het burgerleven onderwijzer in Padang was geweest, besloten zij, een stuk op te stellen waarin zij de Japanners verzochten, hen vrij te stellen van Japanse krijgsdienst - alle andere werkzaamheden waren zij, schreven zij, wèl bereid te verrichten.

XCNa de indiening van dit verzoekschrift werden alle weigeraars (negen met hun vrouwen en kinderen) afgevoerd naar Koetatjane, lager in het Alasdal, en daar werden er vier: Wolff en de sergeants M. J. Crees, K Stoltz en H. F. Voss, zonder vorm van proces doodgeschoten. Van de acht-en-veertig overigen kwamen tenslotte vijf in Medan terecht en werden drie-en-veertig in een gevangenis bezuiden Koetatjane opgesloten; geen hunner bleef in leven.

Java) eerste periode

XC

XCOp Java (zie voor alle plaatsen die wij noemen, kaart XVI op de pag.'s 640-641) werden de krijgsgevangenen in eerste instantie samengebracht in locaties, niet ver van de punten waar zij zich bevonden toen de verschillende capitulaties (op 9 maart '42 die van het Knil, enkele dagen later die van de Britse, Australische en Amerikaanse militairen) geregeld waren. Nadien vond een eoncentratie plaats in vier gebieden: Batavia, Bandoeng-Tjimahi, Soerabaja en Malang, waarbij bovendien de Britten, Australiërs en Amerikanen van de Knil-militairen werden gescheiden en bij die laatsten een scheiding werd aangebracht tussen de inheemsen enerzijds en de Nederlanders en Indische Nederlanders anderzijds. Die

637 [PDF]
KR!] GS G EV ANGENEN

Nederlanders en Indische Nederlanders kwamen op Java in '42 en later in enkele tientallen complexen terecht: kampementen van het Knil (waarvan er alleen al in Batavia vier en in het gebied van BandoengTjimahi tien waren), militaire hospitalen en noodhospitalen, koeliekampen, havenloodsen (in Batavia en Soerabaja), scholen, gevangenissen (twee in Batavia), een tuchthuis (het Landsopvoedingsgesticht te Bando eng) en een groot tentoonstellingscomplex (het 'Jaarmarktkamp' te Soerabaja).

XCAanvankelijk was er in de kampen weinig orde. In de week van gevechten waren eenheden door elkaar geraakt en het was in de karnpen niet steeds mogelijk vast te stellen wie tot welke eenheid hadden behoord en of, behalve de gesneuvelden en gewonden, allen aanwezig waren. Ook wist niemand precies wie er van de marine waren uitgeweken. Enkele duizenden hadden zich bovendien aan krijgsgevangenschap weten te onttrekken en legden via de radio gedane mededelingen dat exmilitairen zich alsnog in de kampen moesten melden, naast zich neer.' Die kampen waren in de eerste dagen niet afgesloten en ook als er bij de toegang wèl een Japanse wacht stond, was contact met de buitenwereld mogelijk. Trouwens, in Buitenzorg, Bandoeng, Djokjakarta en Soerabaja werd toegestaan dat familieleden dagelijks op bezoek mochten komen en toen die bezoeken verboden werden, bleef het afgeven van brieven en pakjes mogelijk. De meeste kampen waren pas eind maart of midden april afgesloten, d.W.Z.dat er zich toen een dubbele prikkeldraadversperring om bevond met daartussen een twee meter hoge wand van gevlochten bamboe." Bovendien kreeg de PIT midden aprilopdracht, geen post van of aan krijgsgevangenen in behandeling te nemen en daar hield de dienst zich aan, toen hij in mei weer ging functioneren.

XCVoordat de kampen afgesloten werden, konden buitenstaanders zich er een beeld van vormen. 'De indruk', aldus in Bandoeng Elias,

XC'is er een van diepe troosteloosheid. Voor de met prikkeldraad afgezette hoofdingang staan verkopers van vruchten en allerlei Indische versnaperingen. Overal liggen schillen, papier en ander afvaL Daarachter rijen zich soldaten die een bezoeker verwachten of een mogelijke bezoeker willen ontvangen. Zij kijken

XC, Het Knil telde ca. 41 800 Europese militairen; neemt men aan dat er onder de bijna 900 gesneuvelden ca. 600 Europeanen waren, dan resten er ca. 41200. Van hen zijn 36900 in krijgsgevangenschap geraakt. Ca. 4300 hebben zich daaraan dus kunnen onttrekken. Van dezen zijn de Nederlanders in burger-interneringskampen terechtgekomen. 2 Het maken van die versperringen was steeds het eerste corvee dat aan

638 [PDF]
JAVA

uit naar vrienden en kennissen die voor anderen komen, en zijn er op uit om een praatje te maken over hun kansen om weer spoedig vrij te komen. Zij zijn in die eerste weken vrijwel allen reeds slecht gekleed, zonder hemd of boord, op sloffen of schoenen zonder veters. Deze kauwende, spuwende en pratende groepen lopen zonder doel door elkaar. De gebouwen zijn haveloos, verveloos en vervuild.' 1

XCDe stemming in die kampen was in de begintijd geprikkeld. 'De onderofficieren en minderen gedroegen zich', aldus later luitenantkolonel H. Poulus, kampoudste in een van de grootste kampen te Bandoeng waar aanvankelijk ca. twaalfduizend krijgsgevangenen dicht opeengehoopt gelegerd waren",

XC'bepaald vijandig tegenover officieren, onder de subalterne officieren heerste in het algemeen een vijandige stemming ten opzichte van de hoofdofficieren en over het geheel werden als schuldigen van de plaatsgevonden debacle beschouwd de Legercommandant en zijn staf. Handhaving van de discipline was ... welhaast onmogelijk. Hierbij kwam nog dat velen zich beriepen op de tot veel verwarring en misverstand aanleiding gegeven hebbende proclamatie van de opperbevelhebber ... , nL dat het Koninklijk Nederlands Indische Leger als eenheid had opgehouden te bestaan.' Hieruit werd de conclusie getrokken dat er geen leger meer was en mitsdien ook de normen op het gebied van militaire verhoudingen, rangen, discipline enz. zouden hebben opgehouden van kracht te zijn.'4

XCHet kwam in enkele kampen tot gevechten tussen officieren en minderen. Die werden door de Japanners verboden - dezen deden weten dat ongehoorzaamheid jegens officieren beschouwd zou worden als een misdaad jegens de Japanse overheid en zwaar zou worden bestraft. Wat voor straffen die Japanse overheid in de geest had, wist men niet - het bleef verscheidene krijgsgevangenen moeilijk vallen, weer een militaire discipline te aanvaarden. Ontvluchtingen waren niet zeldzaam - uit de kampen bij Bandoeng waren midden april al bijna honderd krijgsgevangenen ontsnapt. Ook dat ontsnappen werd uitdrukkelijk verboden. Hielp dat? Maar ten dele - sommigen bleven er op broeden, anderen lieten zich in elk geval niet de gelegenheid ontnemen om, zodra het donker

1 Elias, p. 69. 2 Paulus was kampoudste geworden nadat kolonel C. G. Toorop in april naar Batavia was overgebracht - Toorop werd een van de leden van de 'Deze proclamatie was op 8 maart uitgezonden en had de strekking gehad dat eenheden van het Knil, waar mogelijk, op eigen gelegenheid tot de guerrilla moesten overgaan. 4 H. Paulus: 'Verslag' (zz juli 1946), p. I (IC, 2031).

639 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

XVI. Java II

XCwas, ergens onder de kampomheining door te kruipen teneinde de nacht bij hun vrouw door te brengen; zij keerden dan terug voordat het weer licht was.

XCIn hoofdstuk 3 vermeldden wij dat generaal Imamoera in april '42 niet minder dan zes autoriteiten uit Tokio op bezoek ontving: de drie adviseurs die op Java bleven, en drie hoge militairen, nl. de chef van de Japanse legerstaf, het hoofd van de afdeling militaire besturen van het departement van oorlog en het hoofd van de afdeling personeel van hetzelfde departement. Alle zes brachten klachten uit Tokio over dat Imamoera's beleid te zachtzinnig was. Heeft dat tot een verscherping van het beleid ten aanzien van de krijgsgevangenen geleid of daartoe bijgedragen? Het is mogelijk. Hoe dat zij, opapril werden in een van de kampen bij Bandoeng drie Knil-militairen die het kamp ontvlucht en die in Cheribon gegrepen waren, samen met twee inheemse Knil-militairen terechtgesteld en opapril geschiedde in twee andere kampen bij Bandoeng hetzelfde met zes militairen: in het ene met een mindere van de marine en twee van het Knil die een eindweegs buiten het kamp dat zij waren ontvlucht, waren gegrepen, in het andere met drie Knilsoldaten die, zoals zij al vaker hadden gedaan, de avond tevoren het kamp verlaten hadden: twee Nederlanders en een Indische Nederlander, de zeven-en-vijftigjarige adjudant-onderofficier Louis August Marks.

21 22

XC

640 [PDF]
EXECUTIES

&(:l BAWEAN

XCschip te vinden?), kregen vroeg in de ochtend van de z rste samen met twee inheemse Knil-militairen (de reden van hun executie is ons niet bekend) te horen dat zij zouden worden doodgeschoten. 'De twee inlanders', aldus later majoor van Baarsel,

'hoorden de woorden van de tolk zo te zien onbewogen aan. De drie Indische jongens waren, zoals begrijpelijk, wanhopig ... Van enkele soldaten, Indische jongens, die in het kamp in een boom geklommen waren en zo de executie hadden gezien, hoorde ik dat de vijf door de Jappen naar de graven waren getrokken. Daar waren ze, met de rug naar de graven, opgesteld ... Voor elk van hen had een Jap met opgezette bajonet plaatsgenomen. Op een teken waren die Jappen, onder het uitstoten van een wilde Japse oorlogskreet, naar voren ge stormd en hadden de vijf arme jongens de bajonet in de buik gestoken zodat ze achterover in de kuil waren gevallen. Daarna, op de rand van de kuil staande, vuurden de Jappen schoten op de slachtoffers af Dadelijk daarop gooiden andere Japanse soldaten de graven dicht en plaatsten er bloemen op.' 1

XCDe marineman en de twee minderen van het Knil, resp. matroos H. Karssen en de kanonniersHielkema en J. W. Mercus, werden in de ochtend van de zzste april bij de poort van het betrokken kamp aan drie in de grond gestoken palen gebonden. Kampoudste overste Poulus,

A.

XC1 J.

641 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

zijn kampementscommandanten en het hoofd van de medische dienst werden bij de Japanse kampcommandant, kapitein Kawakatsoe, ontboden en kregen daar via de tolk te horen dat zij de executie van de drie vluchtelingen moesten bijwonen. 'Nadere bijzonderheden', aldus later Poulus,

XC'werden niet meegedeeld ... Na raadpleging van de tolk, die als een uitstekend Japankenner bekend stond, werd dezerzijds de overtuiging verkregen dat het hier een ver doorgevoerde comedie betrof, die de bedoeling had de krijgsgevangenen te intimideren ... Niettemin wilde ik een poging doen om toch nog voor de betrokkenen gratie te vragen, doch er werd mij geen gelegenheid gegeven om iets in het midden te brengen.'

XCDe drie ontvluchte militairen werden van de palen losgemaakt en met de armen op de rug vastgebonden aan de prikkeldraad-omheining. Op korte afstand van hen moesten Poulus en de overige Knil-officieren zich opstellen.

XC'Nadat de gevangenen geblinddoekt waren, werd de tolk in de gelegenheid gesteld, hun te vragen of zij nog iets hadden mee te delen. Van deze gelegenheid werd door alle drie gebruik gemaakt en hun laatste mededelingen zijn door de tolk genoteerd. Tevens verzocht Karssen om hem zijn blinddoek af te nemen, welk verzoek door de Japanner werd ingewilligd. Vervolgens stelden de manschappen van het executiepeleton zich met gevelde bajonet tegenover de gevangenen op en begonnen op een sein van de bevelvoerende Japanse officier onder het uitstoten van dierlijke kreten een soort krijgsdans uit te voeren. Op dat moment riep matroos Karssen ... die zag aankomen wat er gebeurde, uit: 'Leve de koningin, hoera!', waarmee door de beide anderen ... werd ingestemd met 'Hoera!' ... Onmiddellijk daarop werden zij door de dansende en gillende Jappen van het executiepeloton op beestachtige wijze met de bajonetten doorstoken en afgemaakt. Toen bij dit lugubere schouwspel enkele van de aangetreden Neder .. landse commandanten het hoofd afwendden, werd hun door kapitein Kawakatsoe op schreeuwende toon beduid dat zij ernaar moesten blijven kijken; de aanwezige officier van gezondheid viel flauw. De middelste van de drie geëxecuteerden (naast Karssen) bleek ... nog niet dood te zijn. Een Japanse luitenant trad op hem toe, haalde met een onverschillig gebaar lachend zijn pistool uit het holster en maakte hem met een schot door het hoofd af op een wijze waarop men een dolle hond zou afmaken.' 1

XC1

642 [PDF]
EXECUTIES

XCDe executie was niet alleen door de bedoelde Knil-officieren maar ook door anderen aanschouwd. 'Wekonden niet geloven wat we gezien hadden', schreef later een dienstplichtig soldaat: 'We hadden allen een shock. We liepen verdwaasd door het kamp.' 1 De drie Knil-soldaten die in het andere kamp op 22 april terechtgesteld werden, hadden de avond tevoren met een vierde getracht, het kamp voor de nacht te verlaten. Een Japanse schildwacht had hen gesnapt - één van de vier had met een pistool dat hij had achtergehouden, op de schildwacht geschoten, had hem gemist en was ontkomen. Zijn drie makkers waren gegrepen. Zij werden onmiddellijk aan palen vastgebonden en de gehele nacht door mishandeld. In de ochtend van de zzste werden zij, aldus het relaas van een medegevangene,

XC'naar de Nederlandse kampcommandant geleid die hun moest meedelen dat zij om twaalf uur terechtgesteld zouden worden ... Nadat de pastoor en de dominee hen hadden voorbereid op de dood, werden ze geblinddoekt en aan het prikkeldraad vastgebonden.

XCHet hele kamp was verplicht toe te zien. Een veertigtal zwaarbewapende Jappen zetten het terrein af; daarna werden bij ieder slachtoffer twee Jappen geplaatst met opgezette bajonetten. Op het laatste moment vroeg de Jappencommandant of ze nog een wens hadden; Marks verzocht hierop, zonder blinddoek te mogen sterven, hetgeen hem werd toegestaan. Op een teken van de Japanse officier sprongen de beulen onder het uiten van woeste kreten ... op hun slachtoffers toe. Marks riep: 'Lang leve de koningin!' De twee anderen volgden zijn voorbeeld."

XCDriemaal werden zij met bajonetten doorstoken. Marks leefde toen nog. Het laatste dat hij deed was de Japanse kampcommandant die zijn pistool trok om hem dood te schieten, in het gezicht spuwen.

XCHet kwam tot meer van dergelijke executies en ook van deze zullen wij weergeven wat ons bekend is.

XCOp 5 mei werden in de plaats Tjimahi negen militairen terechtgesteld die voor een nacht hun kamp hadden verlaten: vijf Menadonezen, twee Ambonnezen en twee Nederlanders. Zij werden, na gegrepen te zijn, mishandeld, het kamp rondgeleid en vervolgens voor een muur opgesteld: de zeven inheemsen aan elkaar gebonden en zo ook de tweeJ.

1 F. van West de Veer: 'Landstormsoldaat I94I-I945', p. 60. 2 W. van Haeff in p. I96-I97.

643 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

Nederlanders. Twee Japanse soldaten moesten eerst de zeven inheemsen doodschieten. De eerste twee schoten ketsten, bij het tweede paar werd een der inheemsen in een knie geraakt. Vallend trok hij 'de zes anderen mee. De groep werd omhoog gesjord .en opnieuw beschoten. De meeste schoten waren niet dodelijk zodat er een groep op de grond kwam te liggen, van wie de meesten slechts bewusteloos waren. Nadat vervolgens de twee Nederlanders buiten het kamp gevoerd en daar geëxecuteerd waren, keerde een aantal Japanse officieren naar de zeven inheemsen terug die met revolverschoten werden afgemaakt. Een van de twee Ambonnezen was na twaalf schoten nog in leven - een Nederlandse militaire arts moest de Japanner aanwijzen waar het hart zat. De twee commanderende Japanse officieren 'bedronken zich na afloop van de executie', aldus een Nederlandse kapitein die als een van de twee tolken was opgetreden, 'om, zoals zij ons, tolken, verklaarden, de ellende te kunnen vergeten." De Japanse kampcommandant (van wie verteld was dat hij naar het Japanse hoofdkwartier in Bandoeng was gegaan om er gratie te bepleiten) legde de volgende ochtend een krans op de graven.

XCUit het kamp in Soekaboemi vluchtten in mei twee jeugdige IndischNederlandse militairen die bericht hadden ontvangen dat hun moeder ernstig ziek was." De betrokken Japanse kampcommandant deelde mee dat tien krijgsgevangenen zouden worden doodgeschoten als men hen niet wist op te sporen. Daarvoor beijverde zich toen een Nederlandse hoofdinspecteur van politie die de Japanners al zoveel diensten had bewezen dat hij, toen de andere Nederlandse politiefunctionarissen waren ontslagen, in zijn functie was gehandhaafd. Een commissaris van politie vernam over hem, 'dat hij de verblijfplaats van de jongelui aan de vader van één hunner heeft afgedwongen." Ten aanschouwen van alle officieren werd van de twee militairen één gebajonetteerd, één onthoofd nadat het zwaard dat daartoe gebruikt zou worden, in zijn nabijheid geslepen was.

XCEr werden voorts in Djokjakarta op 23 mei drie krijgsgevangenen gebajonetteerd wegens het verlaten van het kamp ('een', aldus een verslag, 'kroop weer uit de kuil en werd met de bajonet teruggestoten; daarna werd het graf dichtgegooid')' en in Batavia, Garoet, Soerabaja,

1 p.v., 8 febr. 1946, van G. P. C. le Clercq, p. 2 (IC, 174). 2 Een andere krijgsgevangene in Soekaboemi hoorde evenwel dat zij van plan waren geweest, naar Australië te ontkomen. 'M. C. Misero: 'Verslag' (18 nov. 1946), p. I (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 45, II3). 4 Aangehaald in van Witsen: p. 31.

644 [PDF]
EXECUTIES

Singosari en Malang op onbekende data respectievelijk drie, twee, drie, vier en zes krijgsgevangenen.

XCEr zijn dus in totaal op Java wegens het verlaten van het kamp drie-en-veertig Knil-militairen door de Japanners terechtgesteld. Al deze executies maakten diepe indruk op de gevangenen: velen hadden in maart en april gemeend dat het allemaal wel mee zou vallen, sommigen ook dat zij misschien door de Japanners zouden worden vrijgelaten, anderen dat de Geallieerden spoedig op Java zouden landen 1 aan al dat optimisme had de realiteit nu een haast verpletterende slag toegebracht. De krijgsgevangenen beseften dat zij voorshands gevangenen zouden blijven, dat zij rechteloos waren en dat de Japanner met nietsontziende wreedheid kon optreden.

XCIn de kampen in Bandoeng (en vermoedelijk ook in de andere kampen op West-Java) werd begin mei bekendgemaakt dat alle rangdistinctieven moesten worden ingeleverd: het was een impuls in de richting van anarchie. 'Zeer schril', aldus in zijn rapport overste Poulus,

XC'trad in die dagen aan het licht, dat innerlijke discipline en zelfbedwang slechts bij betrekkelijk weinigen in zodanige mate aanwezig waren, dat ... volledig staat op hen kon worden gemaakt. Met zeer veelomzichtigheid en met toepassing van andere methoden dan onder normale omstandigheden gebruikelijk, moest getracht worden in deze chaos enige orde te scheppen en te geraken tot een toestand, waarbij althans de meest elementaire normen ... wederom eerbiediging zouden vinden. Dat zulks tenslotte tot op grote hoogte is gelukt, is mede te danken aan de (helaas betrekkelijk weinige) goedwillende, innerlijk gedisciplineerde officieren, onderofficieren en manschappen, die door hun persoonlijk voorbeeld ... mij in deze ondankbare en moeilijke taak terzijde hebben gestaan."

I Begin april deed in een van de kampen het gerucht de ronde dat president Roosevelt prinses Juliana had toegezegd dat hij er voor zou zorgen dat Java op haar verjaardag (30 april) zou zijn bevrijd. Op I6 april tekende er een van de krijgsgevangenen aan: 'De sterkste geruchten doen de ronde. Er wordt gesproken over drie Amerikaanse landingen op Java. De een of ander meent kanongebulder gehoord te hebben. Sommigen geloven het positief. Anderen zijn terughoudender. Tenslotte rept de radio daar niet.van, welk station je ook afluistert. Radiotelegrafisten beweren echter positief het uit de telegraaf ontvangen te hebben.' (F. B. Nijon: 'Aantekeningen' (I6 april I942, IC». 2 H. Poulus: 'Verslag', p. I-2.

645 [PDF]
KRIJG SGEV AN GENEN

XCIn het grote kamp waar Poulus kampoudste was, traden aanvankelijk tegenstellingen aan de dag doordat de ene groep militairen over meer geld, d.w.z. over een grotere krijgskas. beschikte dan de andere en daarvan gebruik kon maken om de lage rantsoenen aan te vullen met datgene wat groepen fourageurs, die met verlof van de Japanners op sommige dagen het kamp mochten verlaten, in Bandoeng wisten te kopen. Iedere groep kookte voor zichzelf. Poulus vorderde toen alle krijgskassen op om er één kampfonds mee te vormen, maar niet alle werden ingeleverd en 'pogingen om het kampfonds te versterken met vrijwillige bijdragen van krijgsgevangenen en leningen tegen schuldbekentenis hadden weinig succes.' 1 Pas na enige tijd lukte het hem, greep te krijgen op de situatie: er werd een centraal keukenbedrijf opgericht en de Japanse kampcommandant vond goed dat de levensmiddelen die ter aanvulling van de rantsoenen nodig waren, door vaste leveranciers zouden worden geleverd. Tot het herstel van de discipline droeg bij dat Paulus na de executie van Karssen, Hielkema en Mercus en nadat hij zich persoonlijk garant had gesteld dat ontvluchtingen in de toekomst voorkomen zouden worden", van kapitein Kawakatsoe verlofhad gekregen, een kamppolitie in het leven te roepen. Zij zond patrouilles uit om vluchtende krijgsgevangenen op te vangen (die patrouilles speurden vooral bij de stations rond) en droeg in het kamp bij tot handhaving van de orde. Poulus had die kamppolitie overigens 'zodanig gekozen en georganiseerd ... , dat zij zou kunnen optreden als stootploeg ingeval bij de komst van Geallieerde strijdkrachten ... (die toen nog naïevelijk als spoedig verwachtbaar werd beschouwd) een collectieve poging tot uitbreken doelmatig en verantwoord zou zijn te achten.'?

XCTen dele al in april maar vooral in mei' 42 gingen talrijke krijgsgevangenen, hun lethargie overwinnend, zich in hun kampen moeite geven om weer iets zinvols te doen. Officieren vormden groepjes om zich te beraden over een nieuwe opzet van het Knil, gelovigen zochten steun bij elkaar (ds. Hamel gaf in een van de karnpen te Soerabaja, waarheen hij uit Magelang was overgebracht, elke avond katechisatie "), er werden muziekgezelschappen gevormd, er kwamen cabarets tot stand 5, er werdenkerkeraad, 'al met al', schrijft hij, 'was het een bloeiende gemeente': 'de gemeente van Jezus Christus in krijgsgevangenschap' (Hamel, p. 57). 5 In het grootste

I A.v., p. 2. 2 Na Karssen, Hielkema en Mercus waren nog drie krijgsgevangenen ontsnapt en ook zij waren gegrepen; door zich persoonlijk garant te stellen wist Paulus te bereiken dat die drie slechts enkele weken gevangenisstraf kregen. 3 H. Paulus: 'Verslag', p. 4-5. 4 Met kerkeraadsleden van diverse gezindten vormde hij er een

646 [PDF]
HERSTEL VAN HET MOREEL

vooralook lezingen gegeven - in het kamp van overste Poulus kwam zelfs een soort litteraire faculteit tot stand op initiatief van een Limburger die leraar Nederlands was geweest. 'Hij benoemde', aldus Rob Nieuwenhuys,

XC'zichzelf tot rector magnificus en wist de plechtige opening heel aardig te versieren. Hij bracht er iets carnavalesks in door een pedel met rinkelbelletjes op te voeren die Latijnse zinnen uitsprak en die statig .binnenschreed, gevolgd door een stoet van hoogleraren met papieren mutsen op, de rector aan het hoofd.' 1

XCIn juni werden de grote kampen in Bandoeng gedeeltelijk ontruimd: uit het grootste werden ca. vierduizendachthonderd Nederlandse krijgsgevangenen naar Tjilatjap overgebracht en een kleine groep technici (van hen wilden de Japanners nagaan waar zij als Nippon-werkers konden worden gebruikt) en alle Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen, samen ca. vijfduizend man, verdwenen naar Tjirnahi.' Naar Tjimahi gingen ook bijna alle krijgsgevangenen uit de kleinere kampen in Bandoeng (een dee! van de officieren bleef er achter), en wel te voet. 'Het bericht', aldus later een officier die eerst in het Landsopvoedingsgesticht opgesloten was geweest,

XC'verspreidde zich snel en alle vrouwen stroomden toe om nog eenmaal hun mannen te zien. Ze werden echter door de begeleidende Jappen met rotanzwepen van de straat geranseld. Mijn vrouw die trachtte mij wat geld te geven, werd voor mijn ogen afgeranseld. Ik marcheerde door, want tegenstand zou executie en dood betekend hebben.

XCIn ons gezelschap was Wim Kan en de enige vrouw die kans zag ons op de acht kilometer lange mars voortdurend in het oog te houden, was Corry Vonk."

XCErger nog dan 'Bruintje Beer' was de commandant van het Nieuwe Kamp, ook een jeugdige Japanse luitenant, Takita, oftewel 'Alva'. Van hem vermeldden wij reeds dat hij, toen een van de krijgsgevangenen zijn foutief ingevulde gehoorzaamheidsverklaring in een prullenmand had geworpen, alle gevangenen twee uur lang in geknielde houding had laten buigen. Deze Takita had bij aankomst in het kamp tegen overste Poulus gezegd (dit dus in een fase waarin in Tokio nog niet officieel besloten was dat de krijgsgevangenen militairen van de laagste rang waren, d.w.z. min of meer ingelijfd in het Japanse leger), 'dat wij er goed van doordrongen moesten zijn dat wij geen krijgsgevangenen doch opstandelingen en rebellen waren en dat wij dienovereenkomstig zouden worden behandeld.'? Inderdaad, te eten kregen de krijgsgevangenen maar weinig, buiten het kamp moesten zij zwaar opruimingswerk doen in de vernielde haven van Tjilatjap (er werd veel bij geranseld), in het kamp o.m. een heuvel met 'duizenden kubieke meters aarde praktisch geheel met de blote handen' afgraven en 'op soortgelijke wijze' zware cocospalmen rooien; ook 'alle gras en begroeiing in het kamp moest met de hand worden verwijderd.'4

XCOnder zijn persoonlijk toezicht (als 'algemeen regisseur', schrijft over

XCI R. Nieuwenhuys: Een beetje oorlog, p. 60. 2 A.v. 'H. Paulus: 'Verslag', p. 6. 'A.v.,

648 [PDF]
TJILATJAP

ste Poulus ') liet Takita zijn bewakingsmanschappen met extreme hardheid tegen de gevangenen optreden:

XC'Voor het minste vergrijp (waaronder bijv. te verstaan viel het niet dicht hebben van een uniformknoop, het enigszins flauw gebogen hebben van de pols bij het groeten, het niet dadelijk begrijpen van een in het Japans gegeven opdracht, het bewegen van de oogappels bij het aankijken van een Jap, het niet volkomen gestrekt houden van de handen in de houding en talloze andere soortgelijke futiliteiten) werd onmiddellijk hard geslagen met de vuist, met bamboe, met een stuk ijzer, met een kolfvan het geweer of met de bajonet, waardoor velen ernstige verwondingen hebben opgelopen. Een geliefkoosde bezigheid was ook het opentrappen van de scheenbenen en het toepassen van jiu-jitsu grepen, speciaal in de onmiddellijke nabijheid van de prikkeldraad-afsluiting, waardoor het slachtoffer in het prikkeldraad terecht kwam en zich ernstig bezeerde."

XCVoorts waren collectieve straffen schering en inslag:

XC'Dit begon meestal met een algemeen appèl, vaak midden in de nacht, waarbij op hoornsignaal het gehele kamp binnen enkele minuten in de looppas moest zijn aangetreden op de algemene appèlplaats. Aldaar moest het kamp dan uren lang (zelfs twaalf uur achtereen is voorgekomen)' zonder eten of drinken in de houding staan, onder toezicht van een aantal bewakingsmanschappen, die deze gelegenheid benutten om in het wilde weg naar hartelust te ranselen. Het programma van pesterijen en kwellingen bij dergelijke gelegenheden vertoonde een rijke variatie. Gevangenen die niet onmiddellijk onbeweeglijk stil waren blijven staan of van vermoeidheid getracht hadden even te gaan zitten, werden in groepen tegenover elkaar opgesteld en moesten elkaar zo hard mogelijk in het gezicht slaan; het hielp niet of de betrokkenen zelf poogden elkaar te ontzien, want alsdan intervenieerden de bewakers die net zolang voordeden hoe hard geslagen moest worden, dat de zaak nog maar erger werd gemaakt. Anderen moesten zware banken of balken gestrekt voor zich uit houden en kregen slagen en schoppen wanneer zij die voorwerpen lieten zakken. Weer anderen kregen

1 A.V., p. 8. 2 A.V. 3 Volgens Nieuwenhuys duurde dat appèl, afgenomen op 25 augustus, vijftien uur: van twee uur 's nachts tot vijf uur 's middags. Takita had persoonlijk een krijgsgevangene gesnapt die van een handelaar buiten het kamp zout en suiker had gekocht. De smokkelaar en de handelaar werden, aldus Nieuwenhuys, 'eerst gemarteld en toen halfdood geslagen' en vervolgens begon het algemene appèl, zowel voor de gezonden als voor de zieken. 'Wie neerviel, werd met water overgoten en moest weer in de rij gaan staan. Plassen deed je ter plaatse, terwijl jein de houding stond. Vooral de dysenteric-patiënten hadden het zwaar ... Ik deed een merkwaardige ontdekking: een mens kan staande slapen, zonder om te vallen zelfs.' (R Nieuwen huys: p. 85-86)

649 [PDF]
KR!] S CEV AN C'ENEN

een lepel fijngestampte hete lombok I in de mond en moesten daarmee lange tijd blijven staan. Nog anderen moesten knielen en kregen scherpe stenen of andere voorwerpen in de knieholten"

XCEen feitelijke straf was ook de wijze geweest waarop de krijgsgevangenen gedrild waren:

XC'In één dag moesten de commando's in de Japanse taal worden geleerd en iedere middag moest in de brandende zon uren lang op Japanse wijze worden geëxerceerd. Dat daarbij het slaan niet van de lucht was, behoeft nauwelijks te worden vermeld. Voorts moest dagen lang worden geoefend in het op zo hard en dierlijk mogelijke wijze uitstoten van Japanse kreten (commando's), waarbij op de algemene appèlplaats door de gehele troep uren lang op oorverdovende wijze moest worden gegild onder het waakzaam oog van luitenant Takita die vanaf een verhevenheid dit schouwspel gadesloeg en die persoonlijk afrekende met hen, die niet hard genoeg brulden.

XCEen geliefkoosd object voor het toepassen van geestelijke en lichamelijke kwellingen was ook de door luitenant Takita zelf ingestelde kampwacht van krijgsgevangenen. Dit was een vier-en-twintig-uur wacht die haar wachtlokaal had in de onmiddellijke nabijheid van de Japanse wacht en die bij aflossing wachtposten moest uitzetten op verschillende punten van het kamp aan de binnenzijde van de prikkeldraad-afsluiting. Luitenant Takita die op de meest onverwachte momenten, veelal midden in de nacht, het kamp kwam binnensluipen, begon meestal met de bestraffing van de kampwacht, die naar zijn zeggen bij zijn komst (die zo ongemerkt mogelijk plaats had) niet spoedig afhard genoeg 'Kèrè!'? gebruld had. Behalve een flinke lichamelijke afstraffing van de gehele wacht bestond de straf dan meestal hierin, dat de wacht urenlang, soms gehele nachten door, in koor' Kèrè!' moest brullen, totdat zij volkomen schor en half verdwaasd tegen elkaar aanhingen en alsdan met een emmer water weer wat werden bijgebracht om het spelletje weer opnieuw te kunnen laten beginnen. Het effect van deze kwelling wordt getypeerd door het feit, dat bijv. jonge vliegers die zich nog kort geleden in de strijd in de lucht zeer dapper en onverschrokken hadden gedragen, na afloop van een dergelijke wacht volkomen gebroken op hun ligplaats neervielen en in zenuwhuilbuien uitbarstten."

XCOnder deze en dergelijke kwellingen bleef de geest in het Nieuwe Kamp goed hij bleef dat óók, toen de ca. drieduizendzeshonderd krijgsgevangenen die eerst in de kleine geniekazerne ondergebracht waren, midden augustus '42 naar het Nieuwe Kamp waren verhuisd. Met

XCI De vrucht waar sambal uit gemaakt wordt. Bij deze gelegenheid had de keukenofficier zoveel suiker in de sambal gedaan dat de gestraften het konden verduren. 2 Paulus: 'Verslag', p. 8-9. 3 'Buiging!' 'Paulus: 'Verslag', p.

650 [PDF]
TJILATJAP

onderdelen die in het havencomplex gevonden waren, had men enkele clandestiene radio's weten te bouwen, 'terwijl er voorts', aldus weer overste Poulus, 'een zeer omvangrijke clandestiene briefwisseling met familieleden en kennissen over geheel Java georganiseerd was' (met hulp van Ambonnezen en via aan de haven aangebrachte geheime bergplaatsen) 'met zelfs betrekkelijk vaste postsluitingen. Vermeldenswaard is in dit verband wel de bijzonderheid dat de Japanse generaal Saito' (commandant van alle krijgsgevangenenkampen op Java) 'bij zijn bezoek aan het kamp onwetend de post van Batavia ... onder de zitplaats van zijn auto meebracht, en bij zijn vertrek de post van het kamp op dezelfde wijze meevoerde. De verjaardagen van HM. de Koningin' (3 I augustus) 'en van de leden van het Koninklijk Huis' (29 juni prins Bernhard, 5 augustus prinses Irene) 'werden op spontane en passende wijze herdacht.'1

XCDat bezoek van generaal Saito vond plaats op 27 augustus, twee dagen na het appèl dat vijftien uur had geduurd. Was Saito van oordeel dat, nu Tokio de krijgsgevangenen een militaire status had gegeven, luitenant Takita niet langer geschikt was voor de functie van commandant of meende hij dat deze te hard was opgetreden? Wij weten het niet. Een feit is dat Takita dezelfde 27Ste augustus vervangen werd door een andere luitenant, Sjono ('Opa'), die een radicaal ander beleid voerde. De behandeling van de gevangenen verbeterde aanzienlijk, waar nog bij kwam dat spoedig aan de officieren een deel van hun tractement en aan de onderofficieren en minderen corveegelden werden uitbetaald. Dat geld kon gebruikt worden om buiten het kamp vruchten, tabak en andere waren te kopen - trouwens, de rantsoenen waren verhoogd. Sjono vond voorts goed dat in zee gezwommen werd en dat er in het kamp, dat belangrijk werd uitgebreid, een primitief openluchttheater kwam. Talrijke voorstellingen vonden daar plaats en ook aan lezingen was geen gebrek." OokJ.

I A.v., p. I I. 2 In een van die lezingen wees een gewezen bankier, A. Frankfurther, nu dienstplichtig soldaat, op de wijzigingen die zich na de oorlog in de politieke verhoudingen in Indië zouden voordoen - hij besprak ook, aldus een medegevangene, H. W. Veenstra, 'buitenlandse literatuur over koloniale vraagstukken'. Overste Paulus legde deze inleider een spreekverbod op, later in dier voege verzacht dat Frankfurther niet voor beroepsmilitairen mocht spreken. Veenstra vond dat de gewe zen bankier 'zijn nuchterheid graag ietwat uitdagend (etaleerde) in de kringen waar de blik door de koloniale oogkleppen wel zeer beperkt is.' (Veenstra : (1947), p. 77)

XCVermelding verdient nog dat Frankfurther het initiatief nam tot de oprichting van een kampbank waarin de corveegelden werden gestort alsook de gelden

651 [PDF]
KR GSGEV ANGEN EN

mochten bedrijven worden opgericht zoals een tuinderij, een landbouwbedrijf, een konijnenfokkerij, een looierij, een cocosolie-bedrijf, een slangenkwekerij (met de dichter-bioloog Leo Vroman als slangenhoeder). Wat bleef was de overvolte van de inmiddels verbeterde barakken. Evenwel: begin februari '43 begon de afvoer van de krijgsgevangenen naar Bandoeng en Tjimahi - het 'Nieuwe Kamp' werd leger en anderhalve week later was het geheel ontruimd.'

XCEr zijn in de twee krijgsgevangenenkampen te Tjilatjap in totaal achttien gevangenen overleden, 'het merendeel', aldus overste Poulus, 'aan oude kwalen'>, vijftien van hen in de periode van 'Alva's' schrikbewind.

XCNiet alleen in Tjilatjap maar ook elders op Java werden krijgsgevangenen door de Japanners aan het werk, soms aan als vernederend bedoeld werk gezet. Een aantal technici werd Nippon-werker en mocht eerst buiten de kampen wonen, maar aan dat voorrecht werd spoedig een einde gemaakt. Van de kampen in Soerabaja uit werden talrijke gevangenen ingezet bij opruimings- en herstelwerkzaamheden in de grondig vernielde haven. Hier willen wij evenwel speciaal stilstaan bij een kleine groep die door de Japanners bij hun berichtgeving en speciaalook bij hun radiopropaweg naar Flores trof Veenstra een half jaar later de groep nog steeds in die beestenkooien aan. 2 H. Paulus: 'Verslag', p.

Japanners aan de officieren werden uitgekeerd, èn de militaire kas die een lagere beroepsmilitair bij zich had. Ieder kreeg een eigen rekening waarop gestorte bedragen bijgeschreven en waarvan opgenomen bedragen afgeschreven werden; de kampbank werkte dus, aldus later Frankfurther, 'als een soort girokantoor'. (A. Frankfurther: (1961), p. 145). Het was via die kampbank dat het aanvullend voedsel gekocht en naar billijkheid verdeeld werd. Frankfurthers plan was, schreef Veenstra later, 'in een kamp, waar corruptie, geknoei en de meest onbehaaglijke gevolgen van de wet van vraag en aanbod schering en inslag waren, een wonder van rechtvaardigheid. En het was ook een wonder dat de kampleiding het, nog wel na lang delibereren, toch aanvaardde.' (Veenstra: 'Een communistisch bankier', artikel in de feestkrant ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van het echtpaar Frankfurther, 17 maart 1956) I Vóór die grote afvoer waren uit het Nieuwe Kamp omstreeks september '42 allen die werkzaam waren geweest in de suikercultuur, als groep naar het alovervolIe Jaarmarktkamp in Soerabaja overgebracht - de Japanners waren blijkbaar van plan, hen als in te zetten. In het genoemde kamp was de groep ingesloten in een haastig geconstrueerd subkampj e dat uit een soort beestenkooien bestond. Op

652 [PDF]
HET'RADIOKAMP'

ganda werd ingeschakeld. Twee leden van die groep noemden wij al in hoofdstuk 5: het hoofd van de Regeringspubliciteitsdienst, J. H. Ritman, en het hoofd van de Legervoorlichtingsdienst, majoor A. Zimmerman, en wij vermeldden toen dat zij, na per auto uit Bandoeng naar Batavia te zijn overgebracht, zich daar op 5 april bereid verklaarden, de japanse propagandastaf te assisteren.' Wat dat precies voor werk zou zijn, was hun toen niet duidelijk - trouwens, Ritman werd, zoals vermeld, eerst in een ziekenhuis opgenomen.

XCPas na enige tijd kwam voor de japanners vast te staan waarvoor zij Zimmerman, Ritman en andere krachten uit de Europese samenleving het best konden gebruiken, nl. voor het opvangen en uitwerken van Geallieerde radio-uitzendingen en voor het opstellen van propagandateksten, bedoeld voor uitzending naar Australië en de Verenigde Staten. Zij richtten daar onder leiding van de japanner Metsoei die een tijdlang in Hollywood had gewerkt en·nadien in japan reclame-agent was geworden voor Amerikaanse films, twee diensten voor op: een luisterdienst en een propagandadienst. Allen die daarbij tewerk werden gesteld, kwamen in Batavia met hun gezinnen (op zichzelf al een groot voordeel) in aparte wijken te wonen, resp. aan de Billitonweg (de luisterdienst) en de Tanah Abang-weg (de propagandadienst) - beide wijken waren afgesloten en mochten slechts met verlof van de japanners verlaten worden. Hoevelen er uiteindelijk tewerkgesteld werden, weten wij slechts wat de luisterdienst betreft: vier marconisten, vier stenografen (twee Europese die voordien stenograaf van de Volksraad waren geweest, en twee Indonesische), vier andere technische en administratieve krachten en twee redacteuren, belast met het samenstellen van overzichten op grond van de opgenomen en uitgewerkte teksten.

XCBij beide diensten waren ook Indonesiërs werkzaam: huishoudelijke krachten en de twee stenografen, van wie de latere journalist Mochtar Loebis er een was. 'Wij Indonesiërs', schreef deze na de oorlog,

'mochten weggaan als we dat wilden, maar ons werd streng verboden om de buitenwereld iets te vertellen over het nieuws dat we gehoord hadden van de Geallieerde radiostations. De straf voor het breken van die belofte was de dood! . .. Het leven in het kamp was niet al te slecht. We kregen voldoende rijstrantsoenen, boter of margarine, zeep, en af en toe luxe dingen zoals geurige I Wij noemden in hoofdstuk 5 ook de hoofdredacteur van Aneta, Chr. de Vries, maar hebben over hem geen nadere gegevens.

653 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

erg schaars waren en duur bovendien'l

XChoe schaars en hoe duur, is uit het vorige hoofdstuk gebleken.

XCNiet allen die in of vanuit dit 'radiokamp' (zo willen wij de twee complexen noemen), een kamp van bevoorrechten, aan het werk werden gezet, bleven er tot het einde der bezetting. De directeur van 'Radio Holland', ir. W. Stenfert, bijvoorbeeld en een aantal van zijn medewerkers, onder wier leiding de zender die de Japanners voor hun buitenlandse uitzendingen gebruikten, verbeterd was en een nieuwe studio was gebouwd, werden, toen hun werk teneinde was, geïnterneerd."

XCWij schreven over een 'kamp van bevoorrechten'. Bevoorrecht waren de er werkzamen inderdaad: zij waren er, voorzover gehuwd, samen met hun gezin, zij werden niet al te slecht behandeld, zij kenden alle berichten van de Geallieerde zenders en zij hoorden in hun contacten met Japanners en Indonesiërs heel veel meer dan de in de 'gewone' interneringskampen opgesloten Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers en dan de krijgsgevangenen. Verscheidenen hunner (Mol deed dat ook) beweerden na de oorlog dat zij de hun opgedragen activiteiten alleen maar ter hand hadden genomen om spionage te bedrijven. Wel, zij vernamen zonder twijfel gegevens of deden indrukken op, waarvan de kennis voor de Nederlandse, Amerikaanse en Britse autoriteiten van betekenis zou zijn geweest, maar gelegenheid om die gegevens en indrukken aan die autoriteiten door te geven hadden zij niet, behalve wanneer het de medewerkers van de propagandadienst zou lukken, iets van die gegevens en indrukken in hun radioteksten binnen te smokkelen.

XCEen van de redacteuren van de luisterdienst was dr. 1. F. Jansen, de secretaris van de Raad van Nederlands-Indië. Hij had, zoals wij al in hoofdstuk 5 meedeelden, kort na de capitulatie in Bandoeng zijn medewerking aan de Japanners aangeboden - hij had een redelijke kennis van het Japans en werd, mèt anderen (onder wie het vroegere lid van de Raad van Nederlands-Indië J. H. B. Kuneman 3) als tolk tewerkgesteld. In april evenwel, toen alle vooraanstaanden uit de Europese samenleving werden opgepakt, werd hij te Batavia in de gevangenis Struiswijk geïnterneerd. Daar werd van hem (op grond van zijn kennis van het Japans werd hijJ.

I M. Loebis: 'Van dingen die ik mij nog herinner', nov. 1975, p. 537 38. 2 Hetzelfde geschiedde met C. Mol, directeur van het filmbedrijf Multifilm, die twee-en-een-half jaar lang als technisch leider fungeerde van het Japanse bedrijf dat films vervaardigde. 'Deze is later geïnterneerd en in de internering overleden.

654 [PDF]
HET'RADIOKAMP'

door de Japanners als een waardevolle kracht gezien) geëist dat hij medewerking zou verlenen aan de Japanse propaganda waartoe hij zich in eerste instantie bereid had verklaard - hij weigerde nu, werd afgeranseld, zelfs met executie bedreigd en gaf zijn verzet op. Tewerkgesteld in de 'radiowijk', zette hij daar een dagboek voort waarmee hij eerder was begonnen.'

XCJansen, een ook cultureel zeer ontwikkeld man 2 die kritisch stond tegenover het Nederlands koloniaal bewind", was zich er van bewust dat hij ('een toeschouwer die niet van doodgaan maar van comfort houdt'4) in het 'radiokamp' met zijn werk de Japanse zaak diende. Dat deden ook de anderen die er tewerkgesteld waren, en aan die anderen werd Ritman in juli '42, na zijn herstel, toegevoegd ook hij had, na van zijn oorspronkelijke toezegging teruggekomen te zijn, onder Japanse mishandelingen zijn verzet opgegeven. Ritman evenwel kwam in een situatie te verkeren waarin hij de Japanners een aanzienlijk belangrijker hulp verleende dan Jansen: hij werd namelijk medewerker van de propagandadienst. Niet zonder schuldgevoel! 'De kwestie is', tekende Jansen eind juli '42 aan, 'dat we 't allemaal prettiger vinden om uit de gevangenis te blijven ... we zijn vies van onszelf (dat gaf ook R[itman] toe) en zijn niet gerust over latere consequenties."

XCN u Zimmerman.

XCHij werd volgens zijn in oktober '45 geschreven rapport enkele dagen na zijn eerste bespreking in Batavia weer naar Bandoeng overgebracht waar hij kapitein de Lange kon ontmoeten die hem zei er in geslaagd te zijn, in verbinding te komen met de Australische guerrillastrijders bezuiden Soekaboemi die over een zender zouden beschikken. Eind mei moest Zimmerman zich weer in Batavia melden, waar hem ten kantoreJ.

t Een publikatie van dit dagboek (het is slechts van mei '42 af bewaard gebleven) is in voorbereiding en de commissie die zich daarmee belast, heeft ons verlof gegeven het door te werken. Wij voegen daaraan toe dat wij van K Brocades Zaalberg, die kort na het einde van de oorlog in het bezit kwam van dit dagboek, aanvullende gegevens hebben gekregen over het Japanse 'radiokarnp'. 2 E. du Perron, die aan het einde van de jaren '30 op Java contact had met verscheidene Nederlanders en Indische Nederlanders die van mening waren dat het Nederlands beleid kortzichtig was, noemde Jansen eind '37 in een brief aan Menno ter Braak, 'de intelligentste en behoorlijkste van allemaal', 'jouw (brief, 29 nov. 1937, in M. ter Braak/E. du Perron: dl. IV (1967), p. 208). ' Vertrouwen dat de Indonesiërs er in zouden slagen, zelf hun samenleving op behoorlijke wijze vorm te geven, had hij niet - 'er moet nog minstens 25 jaar Westerse blijven', tekende hij in juni '44 aan. ('Dagboek', 2 juni 1944). 4 L. F. Jansen: 'Dagboek', 30 sept. 1942. 5 A.v., 29 juli 1942.

655 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

van de Nirom door een Japanner werd meegedeeld dat hij zich aan anti-Japanse propaganda schuldig had gemaakt. Een week lang werd hij in de gevangenis Struiswijk opgesloten. Daar werd hem, aldus zijn rapport, meegedeeld dat hij kon kiezen tussen de doodstraf en medewerking aan de Japanse propaganda-uitzendingen, in welk laatste geval hij met zijn gezin in het 'radiokamp' zou worden ondergebracht. Hij verkoos die medewerking en mocht toen in Bandoeng zijn vrouwen kinderen ophalen. Daar pleegde hij volgens zijn rapport opnieuwoverleg met kapitein de Lange, die beloofd zou hebben, dat een illegale groep in Batavia (die van kapitein Wernink?) contact met hem zou opnemen.

XCAls medewerker van de Japanse propagandadienst ging Zimmerman, zoals ook Ritman deed, buitenlands-politieke commentaren schrijven (hetzelfde deed al in die tijd een Australische krijgsgevangene op wie wij straks terugkomen), maar gebruik makend van de relatieve vrijheid die de in het 'radiokamp' geïnterneerden toen nog hadden, kon hij daarnaast, vooral met hulp van een Chinees die voor de Inlichtingendienst van het Knil had gewerkt, een spionagegroepje oprichten (contact met de in Batavia bestaande groep kreeg hij niet) - de aldus verzamelde gegevens liet hij in Buitenzorg afgeven bij een illegale werker van de groep- Welter, wiens adres hem (vermoedelijk door kapitein de Lange) was meegedeeld. Later in '42 kwam hij te weten dat zowel de groep-de Lange als de groep- Welter was opgerold - iets van de medewerking die hij aan de groep- Welter had verleend, drong tot de Kenpeitai door en hij werd samen met een medewerkster begin februari '43 gearresteerd. Onder zware martelingen gaf hij toe dat hij berichten had ontvangen. Hij werd niet berecht. Waarom niet? Die vraag kunnen wij niet beantwoorden - mogelijkerwijs heeft zich aan de zijde der Japanners een touwtrekken voorgedaan tussen de Kenpeitai en de Japanse propagandadienst die hem als een kapabele kracht was gaan beschouwen (zelf zei hij later aan Jansen dat de Japanners hem 'te onbelangrijk' vonden '). Hoe dat zij, hij werd enkele maanden lang in Struiswijk opgesloten, maar verklaarde zich in mei '43 bereid, opnieuwaan het werk te gaan in het 'radiokarnp' - tegen mede-geïnterneerden zei hij dat hij in die functie zijn spionagewerk wilde hervatten. Dat lukte hem niet. Hij kwam namelijk (met zijn gezin) in het afgesloten Tanah Abang-kamp terecht, 'zodat', schreef hij in zijn verslag, 'verdere regelrechte spionage-arbeid zeer moeilijk werd'2 - 'onmogelijk' dunkt ons een juistere term.

XC1 A.V., 24 mei 1943. 2 A. Zimmerman: 'Verslag werkzaamheden',

656 [PDF]
HET 'RADIOKAMP'

XCEr werden bij het radiowerk nog meer krachten ingeschakeld. In mei '43 deden de Japanners een beroep op een aantal Nederlandse journalisten, gewezen leden van de Stadswacht Batavia, die geïnterneerd waren in Struiswijk. Twee weigerden, twee zeiden dat zij een week lang op proef wilden werken (en lieten zich na die week weer in Struiswijk opsluiten) en twee, J. A. M. J. G. van Leeuwen en mr. C. A. de Vries, verklaarden zich tot medewerking bereid; 'hun gedrag', aldus later een eveneens in Struiswijk opgesloten officier van de Stadswacht Batavia, kapitein K. Hoonstra', 'werd ten zeerste afgekeurd.' 2 Eerder al hadden de Japanners succes gehad bij een derde Nederlandse journalist: A. Cohen, een vroegere redacteur van het persbureau Aneta, alsmede bij enkele Britse en Australische officieren, bij wie sprake was van grote verbittering jegens de Nederlanders : die hadden, zeiden zij, de verdediging van Java in het honderd laten lopen. Een van die verbitterden was de Australische luitenant Arthur Finlayson Douglas Rodie (hij was midden '42 al medewerker van de propagandadienst '), die zich, aldus Zimmerman in zijn verslag, 'door zijn haat tegen de natie, welke volgens hem verantwoordelijk was voor het feit dat hij hier krijgsgevangen was gemaakt, liet meeslepen': hij 'schreef felle commentaren tegen de Nederlanders, tegen het Nederlandse vorstenhuis, tegen het NederlandseJ.

1 K Hoonstra: 'Verslag' (r juli 1946), p. 5 (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 45, 386). 2 Elias vermeldt dat de vroegere hoofdredacteur van het W. Belonje, 'tot het laatste toe heeft geweigerd', de Japanners te helpen, zeggend: 'Jullie kunnen me vermoorden, maar ik werk niet samen!" (Elias, p. 83). 'De Japanners deden hun uiterste best om in Australië belangstelling te wekken voor hun uitzendingen - eind '42 gingen zij daarbij zo ver dat zij enkele Geallieerde hoofdofficieren die toen nog in het kamp van het Xde bataljon in Batavia opgesloten zaten, de gelegenheid gaven om in hun teksten blijk te geven van hun vertrouwen in de toekomst. Generaal-majoor G. A. Ilgen, tevoren bevelhebber van de Knil-idivisie' die Oost-Java had verdedigd, zei op 21 december '42 in een naar Australië uitgezonden toespraak: 'Wij verliezen de moed niet', en eindigde met: 'Leve de koningin!' en een dag later zeiden enkele Britse en Australische hoofdofficieren in hun toespraken dat zij zeker waren van de overwinning. Kennelijk was het toelaten van deze uitspraken de prijs geweest die de Japanners voor de verleende medewerking hadden moeten betalen. Later trachtten zij vrouwen van vooraanstaande Nederlanders te bewegen, via de radio het woord tot Australië te richten. Van Starkenborghs echtgenote weigerde dat - wèl werd van haar begin mei '43 een brief uitgezonden waarin zij een onopgesmukt beeld gaf van haar verblijf eerst in de Struiswijk gevangenis te Batavia en de gevangenis van Tangerang, vervolgens in het interne ringskamp Tjideng. De echtgenoten van van Mook en van Helfrich alsmede Helfrichs dochter spraken eind juli '43 dergelijke brieven persoonlijk uit.

657 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

koloniale beleid, enz. enz." - bewoordingen die weerleggen wat Zimmerman in hetzelfde verslag schreef: 'Over de gehele linie werden de teksten van de uitzendingen volslagen gesaboteerd, oorspronkelijk alleen door Rodie en mij.'?

XCWaaruit zou die 'sabotage' dan bestaan hebben? Ritman, Zimmerman, van Leeuwen, de Vries, Cohen, Rodie en anderen (onder wie nog twee krijgsgevangenen: een Britse luitenant, zekere Lambert, en een tweede Australische luitenant, zekere Nichol of Nichols) moesten met regelmaat teksten schrijven zowel in het Nederlands als in het Engels, die door vaste omroepsters (een Indisch-Nederlandse en een Australische vrouw) voor de microfoon werden voorgelezen." Zij gingen er van uit dat in Australië en de Verenigde Staten zou worden getracht, die teksten op te vangen en uit te werken. Welnu, de 'saboteurs' deden volgens hun naoorlogse verklaringen hun best, daarin zoveel mogelijk gegevens op te nemen die voor de Geallieerden van betekenis waren. Cohen en Lambert bijvoorbeeld, verwerkten in hun teksten, aldus Zimmerman,

XC'bijzonderheden over plaatsen waar nieuwe trainingscentra voor heiho's waren gevestigd, het adres van Soekarno werd op deze wijze bekendgemaakt, terwijl verder vooral werk werd gemaakt van economische berichtgeving, welke bij concrete verwerking zeer waardevolle aanwijzingen kon bevatten van de algemene situatie hier te lande.' 4

XCBelangrijke 'sabotage' kunnen wij hierin niet ontdekken, te minder omdat alles wat uitgezonden werd, door de Japanners werd gecensureerd.

XCEvenmin kunnen wij het als 'sabotage' zien (ja eerder is het een weerlegging van alle beweringen dienaangaandej.dat de bij de propagandadienst ingeschakelde groep in het laatste jaar van de oorlog, toen een ieder wist dat Japans nederlaag naderde (en toen reële informatie voor de Geallieerden van extra betekenis zou zijn geweest), volgens Zimmerman haar best ging doen, de teksten 'zo vervelend en lang te maken dat geen verstandig mens er naar zou luisteren. Zinnen van vijftien, twintig regels waren geen uitzondering.' 5 Nog minder zien wij 'sabotage' in het feit dat de luitenants Rodie en Lambert in dat laatste jaar in hun teksten onderstreepten dat Nederlands bondgenoten terdege moesten beseffen dat de Indonesiërs het herstel van

XC1 A. Zimmerman: 'Verslagwerkzaamheden',p. 15. 2 A.v.,p. 13. 3 Ritman, Zimmerman en Rodie redigeerden voorts in '43 en '44 een Japans nieuwsblad, Voice of Nippon, dat voor de interneringskampenop Java bestemd was. 4 A. Zimmerman: 'Verslagwerkzaamheden',p. 16. 5 A.v.,p.

658 [PDF]
HET'RADIOKAMP'

het Nederlands gezag niet zouden dulden. 'The fact', aldus later een Indische Nederlander, die ook bij het radiowerk was ingeschakeld, 'that Lambert managed to get the stuff out, was clever in itself, because it was forbidden to broadcast local stuff, unless approved by the Nips . . . Gradually Lambert succeeded in getting a script over once a week which exclusively dealt with this matter'l wij zien niet in, welk bezwaar de Japanners hadden tegen dit soort teksten.

XCAnders gezegd: wij achten de verdediging, later naar voren gebracht door diegenen die enkele jaren lang aan de Japanse radio-uitzendingen medewerking hebben verleend, weinig overtuigend. Wat met Rodie, Lambert en Nichols is geschied, weten wij niet - enkelen van de Nederlanders die wij noemden, zijn na de oorlog in Batavia wegens hun collaboratie veroordeeld.

XCMet Ritman en Jansen is het anders gelopen.

XCRitmans gevallag in zoverre anders dat hij na enige tijd geen bruikbare teksten meer had geleverd (ten behoeve van de propagandisten die aan het werk bleven, had toen ook hij samenvattingen gemaakt van de rapporten van de luisterdienst) en dat hij medewerking verleend had aan de Ceylonees Tambu (tewerkgesteld om voor propaganda-uitzendingen naar Brits-Indië zorg te dragen) die, zoals in hoofdstuk 6 vermeld, in staat was aan Sjahrir Geallieerde radioberichten door te geven. Met dat laatste had Ritman grote risico's genomen. Zijn zaak was nog niet voorgekomen, toen luitenant-gouverneur-generaal van Mook in mei '47 een algemene amnestie afkondigde voor allen die zich als Nippon-werkers aan collaboratie schuldig hadden gemaakt, behalve aan de ernstigste gevallen, en daartoe werd dat van Ritman niet gerekend.

XCJansen, die het 'radickamp' enkele malen elandestien had verlaten (hij was klein van stuk en kroop dan's nachts in inheemse kledij onder de omheining door) trachtte in maart '45 van het kamp uit in contact te komen met de Indonesische voorman hadji Agoes Salim." Hij deed dat door middel van een inheemse boodschapper. Die boodschapper werd gearresteerd en legde een bekentenis af. Nadien werd Jansen uit het 'radiokamp' gehaald - hij werd in zijn detentie zo zwaar mishandeld dat hij enkele dagen na Japans capitulatie overleed.J.

1 M. de Knecht: 'Rapport' (z.d.), p. 5 (IC, 18955). 2 Salim, in de jaren '10 een voorman van de was, toen de Japanners Java veroverden, in een politiek isolement geraakt; in mei '42 zat hij korte tijd gevangen bij de in Batavia - wij weten dat hij na zijn vrijlating in de handel ging en nemen aan dat hij ook nadien aldus enig geld had verdiend.

659 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

XCBelangrijk lijkt het ons, er tenslotte op te wijzen dat de propaganda die de Japanse radio-uitzendingen beoogden, al in zoverre weinig effect had dat vooral in '42 en '43 maar ook nog in '44 Radio Djakarta in Australië, laat staan de Verenigde Staten, heel moeilijk hoorbaar was - hierov~r meer in ons volgende deel.

XCTerug naar de krijgsgevangenen die niet tot de bevoorrechten behoorden.

XCEerder schreven wij dat in juni een groep Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen (en een gemengde groep technici) uit Bandoeng naar Tjimahi werd overgebracht. De binnenkomenden zagen dat er in het grootste kamp aldaar kooien waren gemaakt in de openlucht en vernamen dat krijgsgevangenen die met de buitenwereld contact hadden gehad, in die kooien werden gestopt en dagenlang niets te eten of te drinken kregen. Die straf was, hoorden zij, kort voor hun komst ook opgelegd aan ca. vijf-en-twintig vrouwen die getracht hadden tot het kamp door te dringen - zij waren eerst gegeseld. 'De levensgemeenschap in het kamp', aldus een uit Bandoeng naar Tjimahi overgebrachte vaandrig, F. B. Nijon,

XC'gedroeg zich chaotisch ... Gezag en discipline ontbraken. Een aantal hoofdofficieren onthield zich van het commando. Het contact met de Japanse commandant verliep moeizaam en er werd door de Japanners duchtig op los geslagen. Onder deze omstandigheden had majoor J. W. G. A. Hoedt, bijgestaan door een aantalofficieren ... , het commando aanvaard.' Hij richtte een kamppolitie op, waarbij ik de eer had te mogen dienen. Majoor Hoedt trad, gelet op de abominabele omstandigheden, hard op. Hij moest wel ... Bij ernstige vergrij pen deinsde hij er niet voor terug om de daders lijfelijk te straffen. Dit geschiedde met de zweep. Wèlliet hij de gestraften de keus tussen een afranseling en een vechtpartij met een vrijwilliger ... Een opvallend hoofdofficier, deze majoor Hoedt.'>

XCOpvallend inderdaad. Ook moedig: toen in maart '43 vier jeugdige krijgsgevangenen, betrapt op het leggen van contact buiten het kamp, tot de doodstraf veroordeeld waren, wist hij voor hen gratie te krijgen op twee voorwaarden: namens alle gevangenen mo~~! een gratieverzoek

, D.w.z.: hij was kampoudste geworden. 2 Brief, 6 nov. 1984, van F. B. Nijon.

660 [PDF]
TJIMAHI

worden ingediend en hij moest er zich met zijn persoon voor verantwoordelijk stellen dat het niet tot herhalingen zou komen. Dat deed hij (zoals vóór hem overste Poulus al had gedaan in Bandoeng). Moeilijk lijkt het ons, het beleid van deze met opvallende hardheid optredende majoor achteraf te beoordelen - buiten kijf is dat hij de chaos in het grootste kamp in Tjimahi wist te bezweren, zij het dat van solidariteit in het door hem geleide kamp weinig sprake was.

XCHet zat majoor Hoedt in zoverre mee dat in september in Tjimahi en elders kon worden meegedeeld dat de gevangenen officiële krijgsgevangenen waren geworden, dat de officieren hun distinctieven weer mochten voeren en dat, van loktober af, die officieren een deel van hun traetement en de minderen corveegelden kregen. Van al die betalingen kwam in Tjimahi en elders een deel in de kampkas terecht - die gelden werden, zoals al ten aanzien van het Nieuwe Kamp in Tjilatjap vermeld, vooral gebruikt om, met verlof van de Japanners, buiten de kampen aanvullingen op de magere rantsoenen te kopen. Voorts werden in het grootste kamp in Tjimahi door individuele militairen (die, zo lichtte ons in '85 een oud-krijgsgevangene in, 'als initiatiefnemers hun zakken vulden'l) kampbedrijven opgericht, meer nog dan in Tjilatjap: kamptokos, 'fabriekjes' voor het maken van jam, pindakaas, tabak, gebrande koffie, norit-tabletten, sambal, olie, geneesmiddelen, zeep - er kwamen voorts een plantsoenendienst, een 'Hollands restaurant', een schoenmakerij, een distributiecentrale, Al die bedrijvigheid gaf tenslotte vast werk aan meer dan zeshonderd krijgsgevangenen die er (zij vielen buiten de corveeën waarvoor de Japanners op Java aan soldaten per dag 10 cent betaalden en aan onderofficieren 15) in de regel een wekelijks loon voor ontvingen: eerst 43 cent, later 70 cent. Ondanks die lonen werd winst gemaakt: tot 1 mei '43 (latere cijfers ontbreken) ca. f 40000, waarvan f 32 000 via de kampkas werd besteed voor de aanvulling van de rantsoenen en voor het verzorgen van de zieken.

XCHoe was de stemming in de kampen?

XCWij hebben er maar weinig gegevens over.

XCHet kan wel niet anders of degenen die hun vrouwen en kinderen opJ.

I Brief, mei 1985, van H. W. Veenstra.

661 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

Java wisten, leden zwaar onder de scheiding: alleen hoogst riskante clandestiene contacten waren mogelijk, normaal contact per brief was, zoals al vermeld, niet toegestaan en bezoek was verboden. Daarop werd, voorzover ons bekend, slechts eenmaal een uitzondering gemaakt, n1.in de kampen te Soerabaja op 8 juli '42 (de 8ste van elke maand werd toen nog, met de herinnering aan Pearl Harbor, als feestdag gevierd). "s Morgens in alle vroegte', aldus ds. Hamel (die uit Magelang naar Soerabaja was overgebracht),

XC'zagen we reeds door spleten in de bamboe-omheining, hoe de vrouwen zich op straat verzamelden in lange rijen, ieder grote hoeveelheden torsend van de meest uiteenlopende zaken. Van tijd tot tijd kreeg er een een klap of een schop van een Japanse soldaat, als de strakke formatie van de rij naar zijn mening werd verbroken. Lange, lange uren hebben zij daar staan wachten, die honderden vrouwen, vol spanning en toch vol goede moed .

XC. . . Toen de poort werd geopend, moesten zij eerst de wacht passeren die alles onderzocht en maar al te dikwijls een aantal artikelen sta!.' I

XCSommigen kwamen vergeefs, want lang niet elke vrouw wist in welk van de kampen in Soerabaja zich haar man of zoon bevond."

XCAannemelijk is voorts dat, zoals al in de eerste periode van de krijgsgevangenschap het geval was geweest, de gevangenen midden '42 vaak onder de invloed kwamen van optimistische geruchten. In hoofdstuk 6 wezen wij er op dat in de kampen in Soerabaja werd gemeend dat de Amerikanen al tot Malang waren doorgedrongen. Majoor Hoedt gaf op I augustus in Tjimahi een speciale kamporder uit om tegen het verspreiden van dergelijke geruchten te waarschuwen; in die order deelde hij mee dat een Europeaan die op dat moment in de Z.g.kooi was opgesloten, ter dood was veroordeeld omdat hij aan een Indonesiër (deze had hem verraden) had verteld dat de Amerikanen op Java waren geland.

XCDergelijke geruchten moeten er ook wel zijn geweest in de maand september waarin, zoals uit hoofdstuk 5 bleek, op Java de hoopvolle

I Hamel, p. 65. 2 Wij vermelden in dit verband dat in september in Soerabaja een van de kampen, in een school gevestigd, werd opgeheven: de gevangenen moesten naar het Z.g. jaarmarktkamp lopen. Hun bagage moesten zij dragen. Ds. Hamel zag bij die gelegenheid een gevangene voor het vertrek achter elkaar een blik boter opeten en zag de man in snikken uitbarsten toen hij één van zijn drie koffers niet kon meetorsen ('het is moeilijk te geloven dat er werkelijk zulke mensen bestaan'). Ook werd hij getroffen door het onderling hulpbetoon, 'het sterkst', schrijft hij, 'heerste deze saamhorigheid onder de jongens van de marine.' (a.v., p. 68-69)

662 [PDF]
EERSTE TRANSPORTEN VAN JAVA

verwachtingen onder de Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers ten top stegen. Als dat zo is geweest, moeten de krijgsgevangenen extra beducht zijn geweest voor hun afvoer van Java, want waar zouden zij zich bevinden als de Japanners van Java werden verdreven?

XCNiettemin: die afvoer kwam op gang.

XCHij begon midden september en de eersten die werden heengezonden (naar de Birma-spoorweg), waren Britse, Australische en Amerikaanse krijgsgevangenen, allen afkomstig uit het kamp van het Xde bataljon te Batavia. Daar werden de lege plaatsen opgevuld door krijgsgevangenen die uit kampen elders op Java werden aangevoerd - zo velen, dat een aantal hunner in de Glodok-gevangenis werd gehuisvest.

XCVan de eerste vier groepen Nederlanders en Indische Nederlanders die vertrokken, alle in oktober, gingen drie naar Birma, een naar Japan. Voor de groep die naar Japan moest gaan, was aan majoor Hoedt in Tjimahi de opdracht verstrekt, ca. zevenhonderd krijgsgevangenen die enige technische kennis hadden, aan te wijzen.' Nu, er waren in het grote kamp veel meer dan zevenhonderd die technische vaardigheid hadden. Op wie liet de majoor zijn keus vallen? 'Uit mededelingen, mij gedaan door een Nederlands officier uit het Tjimahi-kamp, bleek', aldus in september '45 kapitein P. J. C. Meys", die in Japan kampoudste zou worden in een van de drie kampen waarin de geselecteerden, bijna allen Indische Nederlanders, terechtkwamen,

XC'dat bij deze aanwijzing ... voor transport de slechtste elementen waren uitgekozen ... Het grootste gedeelte van dit contingent krijgsgevangenen bestond uit lieden, afkomstig uit de steden en uit de onderste lagen der Indische samenleving. Opgestookt en voorgelicht door raddraaiers ... was deze groep krijgsgevangenen vrijwel een militaire bende ... Alle gezag, behalve van de Japanners, werd ontkend. Ook bij de meer ontwikkelden was veelal een dergelijke mentaliteit waar te nemen ... Een groot deel dezer Indo-Europeanen (stelde) zich tegenover de volbloed-Europeanen en (zag) alleen heil ... in een samenwerking met en een blijvende overheersing door Japan."

XCDat 'een groot deel' van de uit Tjimahi afgevoerde Indisch-Nederlandse minderen (naast ca. zeshonderd hunner waren ca. honderd Britten,J. c.

1 Tokio had eind juli '42 verzocht, van Java vijfduizend krijgsgevangenen die enige technische kennis hadden, naar Japan te sturen. 2 Meys werd met zestien andere officieren uit het kamp voor officieren te Bandoeng aan dit transport toegevoegd. , P. Meys: 'Rapport betr. gedragingen Nederlandse militairen in krijgsgevangen schap' (r6 sept. r945), p. r (IC, r 099).

663 [PDF]
KRIJGS GEVANG ENEN

Australiërs en Amerikanen aangewezen) nogal pro-Japans was gaan denken I, was aan hun relaties in Batavia niet bekend. Het spreekt vanzelf dat die relaties zich gingen beijveren, een glimp op te vangen van de krijgsgevangenen die in die stad per trein aankwamen en dan in de Unie-kampong in Tandjong Priok werden ondergebracht in afwachting van hun transport per schip. De eersten die in Batavia arriveerden, waren de uit Bandoeng afkomstige officieren. 'Geen uur later', aldus eind oktober '42 C. D. Ricardo, 'wisten alle Bataviase vrouwen' (d.w.z. de echtgenoten van krijgsgevangenen) 'wat er gaande was en werd een geregeld beleg om de in en even buiten Batavia liggende stations geslagen, terwijl de spoorwegovergangen zich in een meer dan gewone belangstelling der dames mochten verheugen.' 2 Dat bleef zo, toen op die eerste trein andere treinen volgden: treinen met de zevenhonderd krijgsgevangenen uit Tjimahi en ook treinen met gevangenen uit andere kampen, tot uit Oost-Java toe, die door de Japanners bij de Birma-spoorweg zouden worden ingezet.

XCDe meeste van die treinen reden zo snel dat geen contact mogelijk was, maar er waren er ook, 'waaruit', aldus Ricardo, 'wanneer men de vrouwenschare langs de baan zag, een daverend gejuich opging ... en dikwijls een boodschap werd uitgeschreeuwd, welke dan prompt enkele uren later het bestemde adres had bereikt.'? Die vrouwen hadden soms last van de op de treinen meereizende Japanse soldaten die hen af en toe met stenen bekogelden, veelalook van 'het honend gejoel van de bende inlandse dagdieven die ... veilig aan hun laffe spot ten opzichte van de nu weerloze mannen uiting gaven." Contact met de mannen na hun aankomst in Tandjong Priok bleek uiterst moeilijk. 'Of er', noteerde Ricardo op 25 oktober, 'gevangenen daadwerkelijk zijn weggevoerd en, zo ja, hoeveel, is niet bekend."

XCZo zou het blijven. De eerste transporten met Nederlanders en Indische Nederlanders voeren op 3, 7 en 15 oktober weg (dat van 15 oktober met ca. zeventi.enhonderd krijgsgevangenen, onder wie Wim Kan), het transport naar Japan vertrok op 16 oktober en die vier transporten waren, samen met de daaraan voorafgaande van Britse, Australische en Amerikaanse krijgsgevangenen de eerste uit een lange reeks, waarmee het veruit grootste deel der krijgsgevangenen van Java naar oorden werd weggevoerd die aan al hun achterblijvende relaties onbekend waren.van de groep geheel' en zulks 'vrij snel'. (a.v.) 2 C. D. Ricardo: 'Gesol met krijgsgevangenen' (25 okt. 1942), p. I (a.v., 30930). l A.v., p. 2. 4 A.v.sA.v.,

I Dat is niet zo gebleven. In Japan, aldus kapitein Meys, 'veranderde de mentaliteit

664 [PDF]

'Special Party'

XC

XCWaarom de Japanners de hoogste Amerikaanse, Britse, Nederlandse en Australische militairen die zij in het Nanjo-gebied krijgsgevangen hadden gemaakt (marine-officieren met de rang van kapitein-ter-zee of hoger, leger- en luchtmachtofficieren met de rang van kolonel of hoger), in een aparte groep, de 'Special Party', bijeen hadden gebracht, is een vraag die men niet op grond van Japanse stukken kan beantwoorden. In vroegere oorlogen was het evenwel niet ongebruikelijk dat gevangenen die een positie van bijzondere betekenis hadden bekleed, een speciale behandeling kregen, en het is mogelijk dat de Japanners in '42 meenden dat zij, bij de door hen verwachte vredesonderhandelingen met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, met de Special Partyeen bijzondere troef in handen zouden hebben. Tot die Special Party behoorden overigens ook de hoogste burgerlijke autoriteiten die hun in het Nanjo-gebied in handen waren gevallen, zoals de Amerikaanse gouverneur van Goeam, de Britse van Hongkong en de Britse High Commissioner van Malakka, alsook een aantal lagere militairen: adjudanten en oppassers van de hoogste. De groep kwam uiteindelijk tot stand op Formosa waar zij in een apart kamp werd opgesloten. Wat de hoge Nederlandse autoriteiten betrof, werden daar uit Sumatra, gelijk reeds vermeld, generaalOverakker en kolonel Gosenson heengevoerd, alsook de gouverneur van Sumatra, A.1. Spits' en een officier van de generale staf, generaal-majoor H. J. S. de Premcrij", en uit Java eind december '42 eerst gouverneur-generaal van Starkenborgh, legercommandant ter Poorten, zes-en-veertig andere hoge militairen en vier-en-twintig adjudanten en oppassers en in september' 43 een tweede groep van vier officieren (onder wie de verdediger van Tarakan, luitenant-kolonel S. de Waal) en acht-en-twintig oppassers - van dezen waren er bij de eerste groep maar weinigen geweest en daar was door leden van de Special Party op Formosa bezwaar tegen gemaakt.J.

I Wij herinneren er aan dat de gouverneur van Borneo, dr. B. Haga, begin '43 door de werd gearresteerd en dat hij stierf op de eerste dag van zijn proces. Bij de komst der Japanners in Makassar bevond de gouverneur van de Grote Oost zich op Java, waarheen hij zich in verband met zijn zwakke gezondheid met verlof van van Starkenborgh begeven had. Zijn vertrek had de in Makassar achterblijvende Neder landers en Indische Nederlanders bitter teleurgesteld. 2 De Fremerij had zich op 6 maart '42 in de Wijnkoopsbaai op Java kunnen inschepen op de 'Poelau Bras'; toen dit schip op de volgende dag tot zinken was gebracht, behoorde hij tot de twee-en zeventig passagiers die zich wisten te redden - hij was door de Japanners als krijgs gevangene naar Palembang gebracht.

665 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

Uiteindelijk ging de Special Party ruim vierhonderd personen tellen, onder wie honderdacht Nederlanders: twee-en-vijftig hooggeplaatsten, zes-en-vijftig adjudanten en oppassers.

XCGeneraal ter Poorten werd op 9 maart '42, nadat bij zijn tweede bezoek aan Kalidjati de bijzonderheden van de algemene capitulatie van het Knil door de Japanners vastgesteld waren, in zijn huis te Bandoeng geïnterneerd. Japanse militairen braken er de sloten van alle kasten open en richtten er een ravage aan. Nadien werden in zijn huis nog zeven andere generaals geïnterneerd. Die zeven en hij moesten zich op 16 april naar het station begeven waar zij een groot aantal andere hoge militairen aantroffen die eerst in een sociëteit en een schoolopgesloten waren geweest, alsmede, uit de Soekamiskin-gevangenis afkomstig, van Starkenborgh en diegenen met wie deze eerst de villa van het Chinese Volksraadslid Kan had bewoond: ldenburg (directeur van zijn kabinet), Kiveron (hoofd van de Algemene Secretarie), baron van Boetzelaer (referendaris ter secretarie), Hogewind (gouverneur van West-Java) en tenslotte Hagenaar en Hulsewé (de twee tolken voor het Japans). In Batavia aangekomen, werden Idenburg, Kiveron, van Boetzelaer, Hogewind en Hagenaar naar de Struiswijk-gevangenis overgebracht, alle militairen en van Starkenborgh met Hulsewé naar de kazerne van het Xde bataljon. In het oude, uitgewoonde complex, waar 's nachts soms grote zwarte ratten rondrenden en waar het dag èn nacht stikte van wandluizen en kakkerlakken, kregen van Starkenborgh en ter Poorten een eigen kamertje dat zij meer dan acht maanden zouden bewonen; er bevond zich niet meer in dan een ledikant met een vuile matras.

XCDe hoge autoriteiten in het kamp hadden enkele voorrechten. Zo mochten zij zich in het kamp laten behandelen door een Nederlandse tandarts. Van Starkenborgh deed dat in juni en de in Batavia wonende echtgenote van zijn (mede gevangen genomen en naar Batavia overgebrachte) intendant vernam enige tijd later van de tandarts dat hij tegen deze had gezegd, zich ongerust te maken of zijn echtgenote nog wel voldoende geld had (hij wist dat vele Nederlanders en Indische Nederlanders in grote financiële moeilijkheden waren gekomen) en hem had verzocht, haar nadrukkelijk te vragen, 'of zij zich met geen enkele intrige, hoe klein ook, wilde inlaten.' I

XCI C. Lanzing-Pokker: 'Dagboek', 17 juni 1942 (IC, dagboek 140).

666 [PDF]
VAN STARKENBORGH

XCIn diezelfde maand juni kreeg van Starkenborgh instructie van de Japanners om, aldus dezen, 'naar waarheid' en 'zo uitvoerig mogelijk', het verloop der betrekkingen tussen Nederlands-Indië en Japan van '39 af alsmede zijn 'inzichten betreffende de oorlog in Groot-Oost-Azië en de Tweede Wereldoorlog' op schrift te stellen. Van het lange, in de derde persoon geschreven rapport dat hij met potlood schreef, maakte hij een afschrift dat hij wist te bewaren.' Hij had de Japanners als onberekenbaar leren kennen en kon dus niet voorzien hoe zij er op zouden reageren indien hij hun zwart op wit zou doen weten dat zij de oorlog zouden verliezen, evenwel: als zij hem vroegen, 'naar waarheid' zijn inzichten weer te geven, dan diende hij dat te doen, welke ook de consequenties voor hem persoonlijk zouden zijn.

XCZijn rapport liet aan duidelijkheid niets te wensen over: hij deed de Japanners blijken dat hij er geen moment aan twijfelde dat zij verslagen zouden worden. 'Er staat', schreef hij o.m.,

XC'een zodanig overwicht aan mensen en hulpbronnen van alle soort aan de zijde der Geallieerden, dat zij in staat moeten zijn, Duitsland en Italië tot volstrekte uitputting te brengen en nog zeer aanzienlijke, in tijdsverloop toenemende, strijdkrachten tegen Japan in te zetten ... Dat het Britse Rijk, Amerika of China bereid zouden zijn de oorlog te beëindigen alvorens hun krachten tot volle gelding gekomen zijn en dat vrede zou gesloten worden op de grondslag van de Duitse veroveringen in Europa en de Japanse successen in Oost-Azië, komt ondergetekende niet aannemelijk voor. Hij blijft dus de verwachting koesteren· dat de wens, die bij hem als goed vaderlander vanzelfsprekend is, in vervulling zal gaan en aan het einde van deze ontzettende wereldramp een vrij Nederland herrijzen zal, wederom in staatkundige eenheid met Indië verbonden.'

XCHet rapport, opgesteld, aldus in '78 de oud-minister van buitenlandse zaken mr. D. U. Stikker, 'met grote morele moed' (het '(gaf) de objectieve feiten ... weer, alsof hij het schreef voor zijn minister in Den Haag'<), werd in het Japans vertaald en van Starkenborgh hoorde er verder niets over.

XCIn het kamp waren hij en kapitein-ter-zee Vromans de twee rijkste gevangenen: zij hadden elk een paar duizend gulden bij zich; van Starkenborgh gaf wat hij had, aan Vromans die een steunkas beheerde ten behoeve van die krijgsgevangenen welke niets bezaten. Veel contact met die andere krijgsgevangenen had van Starkenborgh aanvankelijk niet (hij,

XCI Tekst in: Jhr. mr, dr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouu/er. Bijdrage tot een kenschets, verzameld door mr . D. U. Stikker (I978), p. 25 e.v. 2 A.v., p.

667 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

ter Poorten en andere hoge militairen bevonden zich in een apart kampgedeelte), later kreeg hij binnen het kamp meer bewegingsvrijheid. Uit de gelijkheid van behandeling vloeide voort dat ook hij aan een lang strafappèl moest deelnemen. 'De ongetrainde niet-militair van Starkenborgh stond er', schreef later Vromans, 'rustig bij, toonde licht zijn ongenoegen, verzette zich niet nodeloos' (wij herinneren er aan dat hij, toen alle gevangenen de gehoorzaamheidsverklaring voorgelegd kregen, adviseerde deze te tekenen en dat ook zelf deed) 'en was alles bijeen een voorbeeld."

XCOp 6 december bracht generaal Saito een bezoek aan het kamp van het Xde bataljon om mee te delen dat de gevangenen 'naar elders' zouden worden overgebracht. Hij werd door Japanse journalisten vergezeld die van Starkenborgh vroegen, wie de oorlog zou winnen. Zijn antwoord was even prompt als kort: 'De Geallieerden'. Tien dagen later verscheen, opnieuw door Japanse journalisten vergezeld, een van de topfiguren van het Japanse militaire bestuur, kolonel Nakajama. 'De kolonel vroeg', aldus generaal Scholten,

XC'of de GG dacht juist gehandeld te hebben door Japan de oorlog te verklaren. Zonder dralen was het antwoord dat hij dit onder dezelfde omstandigheden weer zou doen." Daarna liet Nakajama de tolk vragen: 'Hebt u geen spijt, de oorlog aan ons te hebben verklaard? Indien u net gehandeld had als uw collega in Frans-Indo-China, dan zoudt ge nog ... het bestuur over Nederlands-Indië kunnen uitoefenen.' Het bescheid was: 'Ik zou nooit gekozen hebben, zoals men in Frans-Indo-China gedaan heeft: een satelliet worden van Japan. Indien ik hetzelfde nog eens zou moeten beslissen, dan zou ik dezelfde weg kiezen. U vraagt mij ofik spijt heb. Mijn antwoord is: neen!'"

XCNakajama was hier zo van onder de indruk dat hij van Starkenborgh zei, diens antwoord aan zijn echtgenote te zullen overbrengen; hij deed dat en voegde er een bloemenhulde bij."

1 A. G. Vromans: 'Enige aantekeningen over jhr. van Starkenborgh', p. 18. 2 Als Nakajama inderdaad de weergegeven vraag gesteld heeft, nemen wij aan dat van Starkenborgh, precies als hij was, er eerst op gewezen heeft dat het niet hij maar de Nederlandse regering was geweest die, met zijn instemming, Japan de oorlog had verklaard. 3 P. Scholten: p. 90. 4 Mevronw van Starkenborgh was toen met haar dochter, een groep Britse vrouwen en kinderen en een kleine groep vrouwen en kinderen van andere Nederlandse vooraanstaanden in een gevangenis geïnterneerd. Al deze vrouwen en kinderen kwamen begin '43 in 'gewone' interneringskampen terecht; mevrouw van Starkenborgh heeft daar elke bevoorrechte behandeling afgewezen.

668 [PDF]
VAN STARKENBORGH

XCContact met de Japanse opperbevelhebber op Java was van Starkenborgh steeds uit de weg gegaan, maar toen hij had vernomen dat hij en andere hooggeplaatsten alsook grote aantallen andere krijgsgevangenen van Java zouden worden weggevoerd, maakte hij op die regel een uitzondering. Hij schreef een aan de bedoelde opperbevelhebber' gerichte brief. 'Ik somde daarin', schreef hij na de oorlog,

XC'enige mij in algemene zin bekend geworden maatregelen op, zoals massa-ontslag aan Europese ambtenaren, inhouding van hun pensioenen, ontneming van het beschikkingsrecht over bankconto's of spaargelden, vrijheidsbeperking etc., waardoor vooral de Europese bevolkingsgroep bestemd was in de grootste nood te gaan verkeren. Ik zei, tot nu toe gezwegen te hebben, ook over maatregelen tegenover mij persoonlijk genomen, omdat ik geen hoop had kunnen hebben, de Japanse autoriteiten van hun maatregelen af te brengen, maar dat ik, op het punt te worden weggevoerd en wetende dat zulks met een groot deel van de Europese militairen geschiedde, niet kon nalaten er op te wijzen dat, wanneer te eniger tijd de krijgskansen, ook ten opzichte van Nederlands-Indië, zouden keren, ik en anderen met mij die het meest geroepen waren, onmiddellijk orde te stichten, daartoe vanwege hun afwezigheid niet in staat zouden zijn, hetgeen de meest rampzalige gevolgen voor een groot deel der bevolking zou hebben.' 2

XCVan Starkenborghs brief, in het Nederlands gesteld, werd in het Japans vertaald en hij hoorde enkele dagen later van krijgsgevangenen die administratief werk op Japanse bureaus moesten doen, dat wat hij had geschreven, bij de Japanners 'veel hilariteit had verwekt'.'

XCOp 28 december werden hij en de andere van Java afkomstige leden van de Special Party (de eerste groep van Java), voorzien van enige warme kleding (daar hadden Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen voor kunnen zorgen), naar Tandjong Priok gereden. 'Alles doods', schreef in zijn dagboek kapitein-ter-zee J. G. van Kregten, 'geen Europeaan te zien, leek niets op vroegere welvaart.':' Generaal Saito stond aan de wal en van Starkenborgh kreeg van hem een geschenk mee: een kartonnen doos met een paar waaiers", twee doosjes met een middel om muskieten te verdrijven en een kistje met 25 goedkope sigaren. Ook bood Saito excuses aan voor het feit dat hij van Starkenborgh geen riante accommoJ.

1 Dat was Harada, maar van Starkenborgh zal zijn brief wel aan Imamoera hebben gericht, omdat diens vervanging pas in '43 werd bekendgemaakt. 2 Van Starken borgh: 'Enige aantekeningen' (z.j.), p. 17 (IC, Stukken van de GG, bundel 4). 'A.v. 4 G. van Kregten: 'Dagboek' in p. 347 e.v. 5 De Japanse namen op hun tochten steeds enkele waaiers mee.

669 [PDF]
KR!] G S G EV ANG ENEN

datie kon aanbieden. Inderdaad, het schip dat de gouverneur-generaal en de zijnen naar Singapore zou brengen, was oud en vies. In een van de ruimen werden van Starkenborgh en zijn lotgenoten bij Japanse militairen gepropt. 'Zweet droop in een minimum van tijd van ons lichaam', aldus weer van Kregten,

XC'stemming onder nul ... Japanse soldaten liggen net als wij en zijn blijkbaar niet ontevreden. Geen vijandige stemming, integendeel veeleer pogingen tot toenadering. Eten ook hetzelfde. Driemaal rijst: 's ochtends met schildpadsoep, 's middags met een of andere soeperige toespijs,

XCDe wc's spotten met elke beschrijving Stank groot en uitermate smerig. Trouwens, het hele schip smerig tot en met. Wassen doen we met eigen zweet. 's Morgens 1 drinkmok W~ zijn zonder uitzondering ontzettend vuil en sti.nken. Nagels roetzwart. Handen vegen we af aan onze korte haren .

XC. . . De GG schikt zich bewonderenswaardig in dit leven.' I

XCNa drie dagen kwam het gezelschap in Singapore aan waar het daags na aankomst naar het grote krijgsgevangenenkamp Changi werd overgebracht. Daar bevonden zich al Knil-krijgsgevangenen die van Java waren gearriveerd. Op zondagmiddag 3 januari woonde van Starkenborgh er een voetbalwedstrijd tussen Britse en Nederlandse krijgsgevangenen bij. 'Hij werd', aldus de herinneringen van een lid van de StadswachtSemarang",

XC'keurig officieel ontvangen, met trompetgeschal aangekondigd. Alles stond in de houding. Het Wilhelmus weergalmde over het terrein. De Hollandse en Engelse elftallen marcheerden met hun vlaggen het terrein op; er schoot je een brok in je keel ... We wonnen de match met 3-1.

XCOm half een was de GG in de kerk, waar ds. Hamel preekte over Jakobus 4:14: 'G~ die niet weet, wat morgen brengen zal, wat is uw leven ?'3 Het was een goede preek en een aangrijpende dienst; de GG werd toegezongen Ps 134:3.'4

XCNa de dienst sprak ds. Hamel met hem; 'door zijn rustig woord, zijn waardige houding spoorde hij', aldus de predikant, 'allen aan, de toekomst moedig onder ogen te zien."gunst uit Sion u bestraal/Hij schiep 't Heelal, Zijn naam ter eer/ Looft, looft dan aller heren Heer!' 5

I p. 348. 2 A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen', p. 21 (IC, 81315). 3 Het vers luidt in de Statenvertaling: 'Gij die niet weet wat morgen geschieden zal! Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijd gezien wordt, en daarna verdwijnt.' 4 'Dat's Heren zegen op u daal/Zijn

670 [PDF]
TRANSPORT NAAR SINGAPORE

XCDaags na die zondag begon van Starkenborgh aan een reeks bezoeken aan de barakken der Knil-krijgsgevangenen. 'Ik heb hem', schreef de Stadswachter,

XC'zeer van dichtbij gezien; hij ziet er goed en goedsmoeds en niet verouderd uit, alleen het kale hoofd deed naar, gevangenisachtig, aan "; van de hogere officieren hoorden we niets dan lof over de GG. Voor zijn vertrek van Java had hij een schriftelijk protest ingediend bij de hoogste Japanse autoriteit en nauwelijks hier, heeft hij ook al geprotesteerd tegen de minderwaardige voeding en ligging die de krijgsgevangenen hier ontvangen Hij vertelde in de gevangenis van Soekamiskin ook zelf op de stenen vloer te hebben geslapen, maar dat went tenslotte wel, zei hij, het ergste is het slechte eten.'?

XCOp 10 januari vertrok de van Java afkomstige groep van de Special Party met een modern, snelvarend schip naar Japan 3 vanwaar zij, na een week bittere kou geleden te hebben in een leeg betonnen gebouw, opnieuw met een goed schip naar Formosa overgebracht werd.

XCZij kwam daar eerst, zich voegend bij anderen tot de Special Party behorende groepen, in de gebouwen van een vroegere Amerikaanse zendingspost terecht, waar zij weinig te eten kreeg en waar de Japanse bewakers meermalen ruwoptraden. Ook van Starkenborgh en ter Poorten behoorden tot diegenen die af en toe voor futiliteiten werden mishandeld. Van Starkenborgh ('altijd correct', schreef Scholten, 'vriendelijk en gemakkelijk in de omgang, de beste man die ik ooit in mijn leven ontmoet heb':') fungeerde als geitenhoeder, anderen moesten zwaarder werk doen. De acht-en-zeventig meest prominente Special-Party-Ieden, onder wie van Starkenborgh en ter Poorten, brachten vervolgens een maand in een beter kamp door, waar zij hun eerste Rode Kruis-pakket ontvingen en waar, gelijk al vermeld, de gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis in Japan op bezoek kwam. Nadien werden van Starkenborgh, ter Poorten en zestien andere bij uitstek prominenten, onder wie gouverneur Spits, luitenant-generaal T. Bakker (die in Indië voorzitter van de Staatsmobilisatieraad was geweest) en generaal-majoor b.d. van de Militair-Geneeskundige Dienst J. van Rees, naar hun derde kamp op Formosa gebracht, waar elk, aldus ter Poorten, 'een eigen kaachter en heeft daar later als tolk belangrijke diensten kunnen bewijzen aan de kampleiding. 4 P. Scholten: Op reis met de 'Special Party', p.

1 Alle krijgsgevangenen in het kamp van het Xde bataljon waren kort tevoren opnieuw gemillimeterd; van Starkenborgh had daartegen geprotesteerd. 2 A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen', p. 2I-22. 'Hulsewé bleef in Singapore

671 [PDF]
GS GEVANGENEN

mertje met een fauteuil, plus een oppasser kreeg. Het kan verkeren .. ." Het tweede kamp evenwel waarin de overige leden van de Special Party belandden, was weer slecht: er werd meer en meer geprotesteerd tegen het zware en vernederende werk, het leeghalen van de latrines der Japanners bijvoorbeeld, en die protesten leidden tot -een periode met strenge tucht en lange nachtelijke appèls. Van belang was dat men genoeg te lezen had: aan de Special Party was een bij een Engelsman in Sjanghai in beslag genomen bibliotheek ter beschikking gesteld. Overigens was het een geestdodend bestaan: 'een leven zonder vrouwen', schreef een der Nederlandse generaals,

XC'zonder enige vreugde, het leven van een hond in een kennel, zelfs nog erger: dat van een plant in een pot. Een leven zonder eigen wil. Men heeft uit te voeren wat bevolen wordt ... Een mannensamenleving. Afzichtelijke mannen, waarnaar men moet kijken, wanneer we buiten de barak baden. Hoe is het mogelijk dat vrouwen naakte mannen liefbebben en in hun armen Iiggen!'?

XCIn oktober '44, toen Nimitz zich op de Marianen had genesteld en MacArthur in de Philippijnen was doorgedrongen, gingen de Japanners rekening houden met een Geallieerde landing op Formosa: zij besloten een deel van de Special Party via Japan en Korea naar Mandsjoerije, de overigen naar Japan over te brengen. Dat gebeurde in drie groepen: de groep van de achttien (zij werd met een vliegtuig naar Japan vervoerd), de groep van de ouderen onder de overige leden van de Special Party die in oktober '44 naar Mandsjoerije werd gestuurd, en de wat kleinere groep van de jongeren die in januari en februari '45 naar Japan werd overgebracht.

XCIn Mandsjoerije waren de daarheen gebrachte Nederlandse krijgsgevangenen eerst samen in een kamp, ca. 300 km benoorden Moekden: een oude kazerne van Russische spoorwegtroepen. Vandaar werd de groep van de achttien nog ca. 200 km verder gevoerd naar Sian (zie kaart I op de pag.'s 4-5). Voor zijn vertrek brachten de hoge officieren van de Koninklijke Marine en van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger in groepen van vier van Starkenborgh een afscheidsbezoek in zijn, aldus Vromans, 'troosteloos leeg en kaal vertrek, zonder uitzicht, met één stoel en een ijzeren ledikant, meer niet.'? Van Starkenborgh 'zat', schreef Scholten,

XCI Ter Poorten, aangehaald in A. Dubois: De muren spreken (1946), p. 284. 2 Aangehaald in P. Scholten: Op reis mel de 'Special Party', p. 174. 'A. G. Vromans: 'Enige aantekeningen over jhr. van Starkenborgh',

672 [PDF]
DE 'SPECIAL PARTY' NAAR MANDSJOERIJE

'Op de enige stoel ... ; de bezoekers namen plaats op het bed. We spraken o.m. over de toekomst en de bevrijding van Indië. Jhr. van Starkenborgh zei: 'Eerst orde en rust herstellen, dan praten en de bevolking in het vooruitzicht stellen dat zij op den duur' (door hem op een tijd van dertig jaar geschat) 'haar zelfstandigheid zal verkrijgen, wanneer ze er rijp voor is." 1

XCIn heel Mandsjoerije was het in de winter van '44-'45 bitter koud: het vroor er 40 graden. Maar Japans nederlaag tekende zich af! Het gevangenenregime werd minder streng, mishandelingen kwamen niet meer voor en de leden van de Special Party kregen voldoende Rode Kruispakketten (afkomstig van het Japanse schip dat naar Nakhodka gevaren was). In mei '45 werden de naar Mandsjoerije getransporteerde leden van de Special Party, behalve de groep in Sian, in Moekden geconcentreerd in een kamp waar zich al ca.achthonderd Amerikaanse en Britse en enkele Nederlandse 'gewone' krijgsgevangenen bevonden. Hun komst trok de aandacht: 'zes-en-zestig generaals en honderdveertig kolonels', aldus een der Nederlanders, 'iets wat je niet bepaald iedere dag tegenkomt.'? Van het kamp in Moekden uit moest in fabrieken gewerkt worden en er werd hier weer honger geleden.

XCHoe de kleine groep in Sian en de grote in Moekden zijn bevrijd, zullen wij in deel I I C verhalen.

Scheepstransporten

XC

XCDe van Java afkomstige leden van de Special Party hadden in zoverre geluk gehad dat het eerste gedeelte van hun transport naar Formosa (het transport Priok-Singapore) aan boord van een vervuild, overvol en langzaam schip slechts enkele dagen duurde en dat het tweede en het derde gedeelte (de trajecten Singapore-Japan en Japan-Formosa) in een modern schip werden afgelegd. Bovendien vonden die transporten plaats in een fase waarin de Amerikaanse onderzeeboten slechts ineffectieve torpedo's bezaten en de overige Geallieerde zeestrijdkrachten alsmede de Geallieerde luchtstrijdkrachten ver van de zeegebieden opereerden waarin de meeste Japanse schepen voeren. Later werd dit anders. De Japanners kregen zulk een tekort aan scheepsruimte dat zowel hun eigen troepenJ.

1 P. Scholten: p. 209-10. 2 D. Backer: 'Dagboek' p. 5 (21 mei 1945) (IC, dagboek no. 239)·

673 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

als de krijgsgevangenen zich met steeds minder ruimte moesten behelpen, de Amerikaanse onderzeeboten troffen van september '43 af met hun betere torpedo's talrijke schepen die krijgsgevangenen aan boord hadden, en de overige Geallieerde zeekrachten alsmede de luchtstrijdkrachten konden ook in en boven de wateren van de Nanjo gaan opereren.

XCZoals in hoofdstuk I uiteengezet, kenden de Geallieerde staven de routes van de Japanse convooien: zij wisten precies waar en wanneer bepaalde Japanse transportschepen zich om twaalf uur 's middags op elke dag van hun vaarperiode dienden te bevinden, maar dat er aan boord van die schepen soms duizenden Geallieerde krijgsgevangenen meevoeren, was hun onbekend. Wij herinneren er voorts aan dat de Geallieerde regeringen over het algemeen nauwelijks iets wisten van de omstandigheden waarin de Geallieerde krijgsgevangenen vervoerd werden en moesten zwoegen in het Nanjo-gebied waar Japan geen enkele vorm van inspectie door buitenlanders toestond, en dat zij daarvan pas een eerste beeld kregen in september '44, toen ter hoogte van Formosa een aantal krijgsgevangenen van de Birma-spoorweg uit zee werd opgepikt.

XCDit heeft er allemaal toe geleid dat de meeste scheepstransporten voor de krijgsgevangenen een verschrikking werden (er zijn ook minder slechte transporten geweest) en dat velen, volgens de Japanse gegevens bijna elfduizend, tijdens die transporten zijn verdronken. Dat deze bij vrijwel allen met angst gepaard gingen, spreekt vanzelf. De krijgsgevangenen beseften dat hun schip heel wel doelwit kon worden van een Geallieerde aanval - velen wisten bovendien bij geruchte dat Japanse schepen tot zinken waren gebracht; dat zij groot gevaar zouden lopen wanneer hun schip door een torpedo of door bommen zou worden getroffen, was hun duidelijk. Die angst moesten zij doorstaan in omstandigheden die op zichzelf al een beproeving vormden: zij waren opeengepakt in smerige ruimen van meestallangzame schepen - ruimen waarin men soms niet eens rechtop kon staan, die slecht verlicht waren en nauwelijks geventileerd en waarin het ondragelijk warm en benauwd kon worden (er hebben zich verstikkingsgevallen voorgedaan); zij leden honger en, erger nog, dorst; zij vervuilden en er waren nooit voldoende gelegenheden om de behoeften te doen; velen waren bij tijd en wijle zeeziek; brak aan boord van zulk een schip dysenterie uit, dan kon de infectie zich spoedig verspreiden, kwam in de betrokken ruimen een verpestende stank te hangen en waren sterfgevallen niet zeldzaam. Daarbij bedenke men dat in '42, toen de Japanse schepen nog niet in convooi voeren, een zeereis naar Japan (er zijn in totaal minstens 40 scheepstransporten van krijgsgevangenen naar Japan geweest, waarvan minstens 28

Indextermen: Formosa (Taiwan)
674 [PDF]
'I AM SORRY, BUT LET THEM DIE'

uit Singapore) veelal slechts tien etmalen in beslag nam, maar in '43 kon zulk een reis al drie tot vier weken duren en in '44, toen de Japanse schepen dicht onder de kust van Frans-lndo-China en China bleven, twee tot drie maanden. Menigmaal gaven de kampoudsten aan boord van de transportschepen zich moeite voor een betere behandeling van hun medegevangenen. Succes hadden zij niet. De verantwoordelijke Japanse scheeps- en andere officieren plachten met lagere Japanse militairen al geen enkele eonsideratie te hebben, laat staan met krijgsgevangenen. Kapitein Meys die op 16 oktober '42 Priok verliet met het transport van bijna zevenhonderd krijgsgevangenen naar Japan, werd op 27 oktober in Singapore met die bijna zevenhonderd (en ca. zevenhonderd andere krijgsgevangenen) aan boord gebracht van een Japans schip waar die ca. veertienhonderd mannen gelegerd werden op het tussendek en, bovenop bauxiet, in de twee achterste ruimen. Een week na vertrek brak een dysenterie-epidemie uit. Het schip deed Saigon aan. Daar en in nog een tweede haven verzocht Meys de Japanse officier die het transport begeleidde, diegenen die het ernstigst ziek waren, in een hospitaal te doen opnemen - 'het motief dat de patiënten anders zouden sterven, werd', aldus Meys, 'beantwoord met: 'I am sorry, but let them die." 1 Dit ene transport deed meer dan dertig van de van Java afkomstige krijgsgevangenen bezwijken. Meys kwam met de zijnen na een maand varen in Japan aan. Enkele weken later arriveerde er een schip waarop tachtig van de ca. duizend krijgsgevangenen bezweken waren, terwijl nog meer dan tweehonderd aan de wal stierven. Dit gebeuren leidde er toe dat de militaire autoriteiten te Tokio een order uitvaardigden van de volgende inhoud: 'Voorkomen moet worden dat een te groot percentage van de krijgsgevangenen tijdens het transport overlijdt; meer dan IS procent is niet te verantwoorden.'?

XCEnkele scheepstransporten willen wij beschrijven wanneer wij de ervaringen van de desbetreffende groepen krijgsgevangenen weergeven, maar andere transporten verdienen hier reeds vermelding en dan in de eersteJ. c.

I P. Meys: 'Rapport' (26 sept. 1945), p. 3 (IC, 1095). 2 Aangehaald in H. L. Leffelaar en E. van Witsen: (1982), p. 98 (verder aan te halen als: Leffelaar en van Witsen).

675 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

plaats die waarmee Knil-krijgsgevangenen naar Birma werden overgebracht.

XCHet meeste weten wij van het transport dat op 15 oktober '42 Priok verliet met ca. zeventienhonderd gevangenen, onder wie Wim Kan. Deze groep werd in Priok door met stokken gewapende Japanners stinkende ruimen ingeranseld. 'Hier heerst', schreef Wim Kan, 'een temperatuur van ver over de honderd graden en voortdurend vallen er dan ook mensen flauw.' 1 Er waren, toen het schip Singapore aandeed, al meer dan honderd dysenterie-patiënten (zestig ernstige mochten van boord gaan); bovendien had zich een rode hond-epidemie voorgedaan. Van Singapore ging het in zigzag-koers naar Penang. Daar bleef het schip negen dagen liggen.' 'Het leven', aldus een Nederlandse marine-officier,

XC'in de bloedhete ruimen van het stilliggende, zongeblakerde schip is gedurende al deze ... schijnbaar eindeloze dagen een onbeschrijfelijke hel. Driekwart liter drinkwater slechts wordt er per etmaal verstrekt, terwijl elke druppel vocht uit ons lichaam transpireert. De dikke korsten rode hond, waarmede wij zijn overdekt, scheuren en barsten open. Maar omdat onze eigen lichaamsstank ondragelijk is en wij daarvoor niet kunnen weglopen, laten sommigen (zoals ikzelf) zich aan dek met zeewater afspuiten, niettegenstaande de marteling der inwerking van het zoute water op onze open wonden."

XCPas drie weken na het vertrek uit Priok werd Rangoon bereikt. Kan: 'Meer dan de helft van de krijgsgevangenen lijdt aan dysenteric." Er waren acht doden. De overlevenden werden, alvorens aan het werk te worden gezet, in de gevangenis van Rangoon opgesloten. Het verblijf daar duurde twee-en-een-halve maand. Toen het vertrek naar het tracé van de Birma-spoorweg plaatsvond, waren van de ca. zestienhonderddertig krijgsgevangenen die Singapore hadden verlaten, omstreeks tweehonderdvijf-en-twintig bezweken: bijna één op de zeven.

XCEen tweede transport naar Birma met ca. duizend krijgsgevangenen, allen Nederlanders en Indische Nederlanders, vond plaats met een schip dat, nadat het Penang was gepasseerd, op volle zee een voltreffer kreegdoch niet verslagen. Verdere verrichtingen der Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog (I967), p. I54. 4 Wim Kan en Carry Vonk: Honderd dagen uit en thuis, p.

1 Wim Kan en Corry Vonk: p. 35. 2 Op de rede van Penang poogde een matroos te vluchten: hij liet zich langs de ankerketting in het water glijden. Daarbij werd hij betrapt. Vervolgens werd hij door elf Japanse soldaten ernstig mishandeld, waarna hij nog op het voorschip drie etmalen lang in de houding moest staan. Hij overleed in Rangoon. 3 Aangehaald in K W. L. Bezemer:

676 [PDF]
TRANSPORTEN NAAR BIRMA

van een Britse bommenwerper en onmiddellijk slagzij maakte. 'Na de eerste ontploffingen' (er waren eerst enkele near-misses geweest) 'ontstond', aldus later de kampoudste van dit transport, 'een tumult. Ik trachtte de gevangenen te kalmeren en raadde aan, de reddingsgordels' (bijna ieder had er een ontvangen) 'aan te doen. De japanse bewakingstroepen waren hun verstand kwijt. Zij trachtten een uitweg naar boven te krijgen door de krijgsgevangenen van de' (loodrechte en smalle) 'trappen te slaan en links en rechts te slaan en te trappen.' 1 Het schip zonk na ca. twintig minuten. De meeste Knil-krijgsgevangenen werden gered door een ander japans schip met krijgsgevangenen dat zich in de nabijheid bevond, maar ca. dertig werden vermist en elf overleden voordat dat tweede schip de haven van Moelmein binnenliep. Zieken en gewonden mochten daar niet in het aanwezige missiehospitaal opgenomen worden - alle geredden kwamen in de gevangenis terecht, sommigen die bij de scheepsramp alles verloren hadden, met niet meer dan een broekje aan 'en als ze dit wilden reinigen, moesten ze naakt wachten."

XCDe twee trarisporten waarbij aan Nederlandse kant de meeste slachtoffers vielen, vonden beide in september '44 plaats: het transport van de '[oenio Maroe' die, van Priok op weg naar Padang (vandaar zouden de gevangenen bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorweg worden ingezet), op 18 september onder de kust van Sumatra door een Britse onderzeeboot tot zinken werd gebracht, en dat van de 'Hokoekoe Maroe, die, op weg naar japan, op 21 en 23 september bij Manila werd aangevallen door Amerikaanse bommenwerpers.

XCDe ']oenio Maroe' had, toen zij op 16 september '44 Priok verliet, ca. twee-en-veertighonderd romoesja's, onder wie jongens van twaalf en dertienjaar, en ca. drie-en-twintighonderd krijgsgevangenen aan boord: bijna vijfhonderd Ambonnezen en Menadonezen (Knil-militairen, onder hen een aantal gepensioneerden, die allen geweigerd hadden, heiho te worden) en ruim achttienhonderd anderen: een klein aantal Britten, Australiërs en Amerikanen, veruit de meesten Nederlanders en Indische

I Regeringsbureau Opsporing van Oorlogsmisdadigers: p.v., 20 sept. I946, van R C. Soetbrood Piccardt, p. 4 (IC, 738). 2 A.v.

677 [PDF]
KRljGSGEV ANGENEN

Nederlanders, onder wie zich niet alleen militairen van het Knil en van de marine en een deel van de leden van de Stadswacht Batavia 1 bevonden maar ook opvarenden van de Nederlandse koopvaardij die door de Japanners als krijgsgevangenen waren aangemerkt. Die Nederlanders en Indische Nederlanders waren goeddeels afkomstig uit het kamp van het Xde bataljon te Batavia, waar de Japanners, bevreesd dat zich na aankomst op Sumatra verzetsgroepen zouden vormen, voor het betrokken transport ook bejaarden, zieken en invaliden hadden aangewezen; op weg naar Priok zag men, aldus later een Nederlandse krijgsgevangene, F. F. E. von Fuchs, 'ouden van dagen en gebrekkigen in de gelederen strompelen, zieken werden op baren meegedragen.' 2 Het schip had voor zijn bemanning en ruim zesduizendvijfhonderd andere opvarenden geen reddingsmiddelen van betekenis aan boord: twee oude sloepen hingen in de davits en op dek lagen vlotten van houten raamwerk, maar geen van de romoesja's of krijgsgevangenen had een reddingsgordelde Japanners daarentegen droegen allen een zwemvest. Een Japans vliegtuig begeleidde het schip: het diende Geallieerde duikboten op afstand te houden.

XCTwee dagen na het vertrek, 18 september dus, in de namiddag, was dat vliegtuig verdwenen en ter hoogte van Benkoelen, ca. 20 km uit de kust, werd de 'joenio Maroe' even voor half zes (Japanse tijd! het werd pas na half acht donker) door twee torpedo's getroffen, waarvan een in een van de ruimen talrijke slachtoffers maakte.'. Het schip zonk langzaam en begon toen te hellen. Paniek brak uit, 'eerst in het ruim', aldus von Fuchs, 'waar de een de ander met stukken hout en ijzer neersloeg om het eerste boven te kunnen zijn, later ook aan dek." Daar was spoedig geen Japanner meer te bekennen: zij hadden de twee sloepen gevierd en daarin had een deel van de bemanning en van het bewakingspersoneel een plaats gevonden - andere Japanners, die de reddingsvlotten in zee geworpen hadden, waren die vlotten nagesprongen en trachtten er op te klauteren. Slechts weinigen van de romoesja's konden zwemmen; voorzover zij uitEresaluut boven massagraf 4 F. F. E. von Fuchs: 'De torpedoramp van de '[oenio Maroe',

1 Dezen waren afkomstig uit het grootste burger-interneringskamp te Bandoeng; in het interneringskamp te Tjimahi hadden zij zich niet gemeld op aansporing van een hunner, prof. Wertheim,. die er op had gewezen dat de Japanners zich bij de behan deling van krijgsgevangenen niet aan de Conventie van Genève hielden. 2 F. F. E. von Fuchs: 'De torpedoramp van de p. 4 (IC, IS 871). 3 Onze algemene gegevens voor het navolgende ontleenden wij aan de in '84 in opdracht van de Stichting Herdenking door E. Melis samengestelde uitgave:

678 [PDF]
DE ONDERGANG VAN DE ']OENIO MAROE'

de ruimen boven hadden kunnen komen, klampten de meesten hunner zich op het steeds meer hellende dek aan alles vast wat houvast bood; zij werden, toen het schip omstreeks een kwartier na de torpedering zonk, mèt allen die nog in de ruimen waren, onder hen de gewonden, mee de diepte ingezogen.' Op zee trachtten talloze drenkelingen op de ronddrijvende vlotten of aan boord van de sloepen te komen. Wie die sloepen naderde, had geen kans: 'iedere niet-Japanse drenkeling ... werd met zwaard en bijl geweerd, de halsstarrigen de vingers of de handen afgehouwen of de schedel gekloofd." Van enkele vlotten af gebeurde hetzelfde. 'JiVhen I was floating around', zo verklaarde in april' 46 een N ederlander, H. A. Angenent,

XC'L noticed a raft on which there were three European prisoners-oj-war and three Amboynese. Some moments afterwards I saw three japanese guards boarding the raft, assisted by the men on it. The japanese then threw the three Europeans overboard ... and when they tried to climb on the raft again, the japanese chopped off these poor men's hands. One oj them was hit with the axe on his skull.' 3

XCVan de twee kleine marinevaartuigen die de 'Joenio Maroe' hadden geëscorteerd, een kanonneerboot en een korvet (schepen die in '41 inin Soerabaja gebouwd, bij de komst der Japanners tot zinken gebracht maar door dezen gelicht waren), nam slechts het korvet op de r8de een aantal drenkelingen aan boord; dit schip voer naar Padang en keerde niet naar de plaats van de ramp terug. De kanonneerboot pikte op de r8de ca.vijftig drenkelingen uit zee, onder wie zich geen enkele Japanner bevond, en voer naar de kust waar de geredden de laatste 500 meter moesten zwemmen. Het reddingswerk hervattend concentreerde dit schip zich op de rede op de Japanners, allereerst op de degenen die zich in de sloepen bevonden. Talrijke vlotten dreven toen nog op zee rond; er zaten drenkelingen op, anderen hielden zich er aan vast, maar van dezen moest de een na de ander door oververmoeidheid of door kramp loslaten. De kanonneerboot voer naar de vlotten waarop zich Japanners bevonden (sommigen dezer hadden vlaggetjes bij zich om mee te zwaaien), maar het vaartuig nam ook ca. driehonderd andere drenkelingen aan boord: voor het ranke schip te veel, vond de commandant. Enige geredden die

1 Vermelding verdient dat aalmoezenier Xaverius Vloet weigerde van boord te gaan; hij beschouwde het als zijn taak een ieder die daar prijs op stelde, generale absolutie te geven. 2 F. F. E. von Fuchs: 'De torpedoramp van de p. 17. 3 4: Verklaring, I april 1946, van H. M. Angenent (IC, 355).

679 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

er slecht aan toe waren, werden in zee gesmeten. Alle geredden werden aan de kust ontscheept. De volgende dag, de zoste, voer de kanonneerboot opnieuw naar de plaats van de ramp en pikte toen nog eens ca. tweehonderdvijftig drenkelingen op: ca. honderdvijftig krijgsgevangenen en ca. honderd romoesja's. De commandant van het schip deed toen evenwel weten dat hij slechts diegenen aan boord zou houden van wie aangenomen mocht worden dat zij niet vóór aankomst in Padang overleden zouden zijn - het leek het veiligste om maar wakker te blijven. Maar, aldus Fuchs, die een der geredden was,

XC'zo uitgeput waren de mannen dat, als ze toch ingeslapenwaren, ze met geen mogelijkheid meer wakker waren te krijgen. En dan waren ze wèg, want de commandant wenste geen 'lijken' en wie niet wakker was te porren, werd 'overleden' verklaarden ging dan maar over de reling'

XCdat gebeurde met drie-en-twintig geredden: achttien romoesja's, vijf krijgsgevangen en.

XCBehalve aan boord van de twee Japanse schepen kwamen er ook drenkelingen op andere wijze op Sumatra aan land: vlotten met enkele honderden bereikten de kust.

XCIn totaal kwamen van de ca.vierduizendtweehonderd romcesja's slechts ca. tweehonderd aan wal, van de bijna vijfhonderd Ambonnezen en Menadonezen tweehonderdnegentien en van de ruim achttienhonderd andere krijgsgevangenen vierhonderdzestig. De ondergang van de ']oenio Maroe' had dus ca. vijfduizendzeshonderd mensenlevens gevergd; het is de grootste scheepsramp geweest die zich ooit heeft voorgedaan.

XCNu de 'Hokoekoe Maroe'.

XCDit roestige schip nam op 27 juni '44 in Singapore bijna dertienhonderd Britse en Nederlandse krijgsgevangenen aan boord: overlevenden uit de werkkampen aan de Birma-spoorweg, die naar Singapore waren teruggevoerd en die nu naar Japan moesten worden overgebracht. Voorshands bleef het schip liggen: de machines waren onklaar. In de ruimen brak dysenterie uit. Het was er snikheet. De krijgsgevangenen mochten overdag in groepjes van twintig een half uur aan dek vertoeven; daartoe kreeg elk dus slechts eens in de drie dagen gelegenheid. Pas na drie weken stak de 'Hokoekoe Maroe' van wal. Het schip kwam in tien dagen varen

680 [PDF]
DE 'HOKOEKOE MAROE'

niet verder dan Miri op Brits-Noord-Borneo: hemelsbreed een afstand van I 200 Ian. Weer waren de machines onklaar, weer moest op een snikhete rede gewacht worden. Er waren daar dagen waarop tien krijgsgevangenen bezweken. Toen het schip, na drie weken oponthoud verder varend, Manila bereikte, waren er honderd doden. Voor Manila lag het een week stil. Honderdvijftien krijgsgevangenen waren gestorven, toen het op 19 september vertrok als deel van een door Japanse torpedobootjagers en korvetten begeleid convooi van ca. 35 schepen, meest tankers.

XCHet vertrek van het convooi was aan de Amerikaanse Intelligence bekend.

XCOp 21 september werden de begeleidende oorlogsbodems en de schepen van het convooi door ca. 75 duikbommenwerpers van Halsey's vloot aangevallen. Die toestellen brachten, op twee torpedobootjagers na, het gehele eskorte tot zinken en concentreerden zich toen op de Japanse tankers en vrachtschepen. De 'Hokoekoe Maroe' kreeg twee near misses en twee voltreffers. 'Alles schreeuwde en liep door elkaar als wilden', aldus een Nederlandse krijgsgevangene,

XC'er heerste paniek in de ruimen. De zieken schreeuwden om hulp en de gezonden vochten om zwemvesten. Toen werden wij gemitrailleerd, verschillende jongens werden getroffen en kropen dieper het ruim in ... Na twee minuten zonk het schip in de diepte met nog het grootste deel van onze jongens er in. Wij zwommen naar de vlotten die hier en daar dreven en hielden ons daaraan vast. Herhaaldelijk werden wij in het water gemitrailleerd ... Velen werden getroffen ... Wij probeerden te schreeuwen 'niet schieten' en met de handen te zwaaien, maar het hielp niets. De vliegers hielden ons voor Jappen, want wij waren even bruin verbrand door de zon.' 1

XCDe ondergang van de 'Hokoekoe Maroe' kostte bijna achthonderd krijgsgevangenen het leven - ca. driehonderdtachtig bereikten de wal, waar zij door de Japanners eerst in een van de op Luzon bestaande krijgsgevangenenkampen en nadien in de gevangenis van Manila werden opgesloten, twaalf anderen (negen Britten, drie Nederlanders), door de Japanse kustwacht niet opgemerkt, sloten zich bij een Philippijnse guerrillagroep aan.

XCNog zijn wij er niet.

XCDe ca. driehonderdtachtig krijgsgevangenen die in Manila opgesloten waren, werden samen met ruim twaalfhonderd Amerikaanse krijgsge

1 Aangehaald in Leffelaar en van Witsen, p. 308.

681 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

vangenen op 13 december, zeven dagen voordat MacArthur op Luzon zou landen, aan boord gebracht van een modern, van veel afweermiddelen voorzien Japans schip, de 'Oriohoe Maroe', dat ook enkele honderden Japanse burgers en gewonde militairen naar Japan wilde brengen. Dit schip werd daags na vertrek vier uur lang door vliegtuigen van de Amerikaanse marine bestookt en de dag daarna opnieuw. 'Het afweervuur van het zwaar bewapende schip', aldus een sergeant-majoor van het KniP,

XC'was hevig. Na ongeveer een kwartier kreeg het achterschip een voltreffer ... Enige honderden, als sardines op elkaar gepakt in de laadgangen op dit gedeelte, verloren het leven. Toen enkelen vrijwel hysterisch een poging deden uit het luik te ontsnappen langs de enige ladder en langs alles wat slechts naar buiten leidde, begonnen de Japanse schildwachten door de verstikkende kruitdamp heen naar beneden te schieten. Velen hebben daarbij het leven gelaten.'

XCEnige tijd later werden de krijgsgevangenen naar de wal gebracht. Van de bijna zestienhonderd hunner waren bijna negenhonderd omgekomen.

XCHoeveel Nederlanders bij het transport met de 'Hokoekoe Maroe', resp. de 'Oriohoe Maroe' zijn omgekomen, weten wij niet, maar ter afsluiting van deze paragraaf zij vermeld dat men het totaal-aantal Nederlandse en Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen dat als gevolg van de scheepstransporten het leven verloren heeft, op ca. vierduizend schat: negenhonderd méér dan er omgekomen zijn aan de beruchte Birma-spoorweg.

Birma-spoorweg?

XC

XCZoals wij in hoofdstuk I beschreven, maakte het Japanse Vijftiende Leger bij zijn opmars naar Birma die in december '41 begon, gebruik van een eeuwenoud pad dat de bergruggen kruiste die Thailand van Birma scheiden. Het kan zijn dat toen reeds Japanse officieren op het denkbeeld kwamen om, dat tracé volgend, een spoorlijn aan te leggen maar die aanleg was op dat moment in de visie van diegenen die de Japanse strategie bepaalden, niet persé noodzakelijk: zij vertrouwden dat zij hun Vijftiende Leger in Birma konden bevoorraden via de havens van RanTekstvan zijn verslagd.d.junip.Onze algemenegegevens ontlenen wij in hoofdzaakaan het werk van Leffelaaren van Witsen:

1 29 1946: 350-51. 2

682 [PDF]
'DOODMOE GEEN ETEN'

goon en Moelmein (zie kaart XVII op pag. 685) en namen aan dat zulks in het geheel geen moeilijkheden zou geven als eenmaal de Britse Eastern Fleet uit de Indische Oceaan was verdreven. Dat laatste lukte slechts ten dele: wel moest na de uitval van de japanse slagvloot naar Ceylon admiraal Somerville zijn zware eenheden naar Bombay en Mombasa (op de oostkust van Afrika) verplaatsen, maar de Britse basis op Ceylon werd niet opgegeven en Britse onderzeeboten en bommenwerpers bleven ageren tegen japanse schepen die van Singapore naar Rangoon en Moelmein voeren. Het eerste besluit dat de japanse bevelhebbers in de Nanjo toen namen, was om in het uiterste zuiden van Birma op drie punten vliegvelden aan te leggen, opdat de japanse luchtmacht de scheepvaart naar en van Rangoon en Moelmein zou kunnen beschermen - het was voor de aanleg van deze vliegvelden dat in mei '42 ca. drieduizend Australische krijgsgevangenen aan boord van twee schepen Singapore verlieten en dat aan die ca. drieduizend op Sumatra, t.W.in Belawan, op een derde schip nog eens ca. tweeduizend krijgsgevangenen werden toegevoegd: ca. vijftienhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. vijfhonderd Britten.

XCDe vijftienhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders bereikten op 25 mei een kustgedeelte bij Tavoi dat een natuurlijke haven was, en werden er drie dagen later gedebarkeerd, waarna zij onder stokslagen vier uur lang voortgedreven werden naar, zo noteerde in zijn dagboek een Nederlandse veldprediker, ds. C. Mak, 'een soort veekraal vol drek van dysenteriepatiënten'.' Twee dagen later moesten zij naar Tavoi marcheren: een afstand van 33 kilometer. 'Bedekte lucht, 's middags stortbuien; ellendig, maar volgehouden met gebed. Zieken geslagen, uitvallers mishandeld ... Doodmoe ... Geen eten ... Voor allen zware avond, doornat ... Geruchten!'? Op I juni vond het vertrek van de eerste groep plaats die het vliegveld bij Tavoi moest gaan aanleggen. Er werkten daar ook Australiërs; van dezen waren acht er vandoor gegaan maar zij waren door Birmanen tegen een geldelijke beloning aan de japanners uitgeleverd en door dezen doodgeschoten. 'Overal ziekte, slapte', noteerde ds. Mak op 9 juni.' 'Rijst te weinig, geen suiker, geen zout.' De hongerziekte deed haar intrede 26 juni:

XC'De mensen sterven volkomen onverwachts. Weer nieuw verschijnsel, waar komt het vandaan? Dikke voeten, opgezette gezichten, wonden die niet genezen .. De klok van je maag loopt uren op die van de keuken voor."

XC1 Aangehaald in Leffelaar en van Witsen, p. 92. 2 A.v., p. 93. 'A.v.

683 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

XCDeze krijgsgevangenen werden enige tijd later, toen het vliegveld bij Tavoi voltooid was, noordwaarts gevoerd naar Thanbyuzayat (ca. 60 km ten zuiden van Moelmein): een plaats aan de spoorweg van Ye naar Rangoon, die het eindpunt moest worden van de nieuwe lijn welke het spoorwegnet van Thailand aansluiting moest geven op dat van Birma; die nieuwe lijn zou grotendeels op Thais grondgebied komen te liggen maar wij willen haar 'de Birma-spoorweg' blijven noemen.

XCVoordat de krijgsgevangenen van Thanbyuzayat uit aan het werk werden gezet, kregen zij eerst een toespraak aan te horen van de commandant der krijgsgevangenenkampen in Birma, een Japanse kolonel, die, aldus een korporaal van het Knil, begon met de woorden: '1 am very sorry you are prisoners of war.'

XC'Hij noemde ons rebellen en uitvaagsel van de maatschappij, daar wij op Sumatra hadden doorgevochten, terwijlonze hoofdmacht op Java gecapituleerd had. Na lange tijd gesproken te hebben eindigde hij zijn speech met wat de grofste leugen was: 'The most brilliant civilisation in the world is the Imperial Japanese Army.' ' 1

XCDe aanleg van de Birma-spoorweg was al vóór de Tweede Wereldoorlog overwogen door een Britse en een Franse maatschappij die er beide plannen voor hadden uitgewerkt. Het Grote Hoofdkwartier in Tokio besloot opjunitot de uitvoering van het Franse plan - op dat besluit vooruitlopend, had generaal Teraoetsji toen al bevel gegeven om de nodige inheemse werkkrachten, romoesja's, te recruteren, aan wie grote groepen krijgsgevangenen zouden worden toegevoegd. Aan de Thaise kant begon het werk opjuni: een groep Britse en Australische krijgsgevangenen, per trein uit Singapore aangevoerd, maakte toen in NonPladuk (zie kaart XVII) een aanvang met het bouwen van werkplaatsen en magazijnen welke voor de Birma-spoorweg nodig waren, als deze eenmaal voltooid was. Definitieve orders om de aanleg ter hand te nemen kwamen in augustus uitTokio binnen en daarin werd een termijn gesteld van veertien maanden: de nieuwe spoorweg moest dus in oktober '43 af zijn.

20 '42 24

XCDie spoorweg zou een lengte krijgen vankilometer; het hoogste

415

XC1

684 [PDF]
DE BIRMA-SPOORWEG

XCXVII. De Birma-spoorweg

685 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

punt, de z.g. Drie Pagoden-pas op de grens van Birma en Thailand, lag op ruim 300 meter. De baan met een breedte van 100 cm (normaalspoor heeft er een van 142 V2 cm) zou aangelegd worden als enkelspoor met een kleine vijftig wisselplaatsen en de bedoeling was dat hij in beide richtingen een capaciteit zou krijgen van 3 000 ton per dag. Bij die wisselplaatsen moesten rangeerterreinen worden aangelegd en opslagplaatsen o.m. voor het hout waarmee de locomotieven zouden worden gestookt. Zowel op het Thaise als op het Birmaanse grondgebied liep het eerste gedeelte van het uitgekozen traject door een bewoonde streek maar daartussen lag een berggebied dat nagenoeg onbewoond was. Dat gebied was zwaar bebost met moeilijk doordringbare tropische wouden die tot aan de toppen van de heuvels en bergen doorgingen. Het eeuwenoude pad volgde aan beide zijden van de Drie Pagoden-pas het dal van een snelstromende, geelbruine rivier (in Thailand de Kwai) - naast dat pad zou de spoorweg komen.

XCEen omvangrijk werk! Vier miljoen kubieke meter aarde moest worden verzet en niet minder dan drie miljoen kubieke meter rots verwijderd. Bovendien moesten enkele honderden spoorbruggen worden gebouwd met een totale lengte van 14 kilometer. Twee van die bruggen zouden van ijzer zijn (die zouden uit het Nanjo-gebied worden aangevoerd, een van Java), de overige van hout.

XCBirmaanse en Thaise romcesja's werden in juni '42 aan het werk gezet om een begin te maken met de aanleg van het tracé. Zij werden bij hun arbeid door de officieren en minderen van de Japanse spoorwegtroepen, in totaal ca. tienduizend militairen, zozeer afgebeuld en zo vaak mishandeld dat de meesten er na korte tijd de brui aan gaven; velen, vooral Thais, keerden naar de streken terug vanwaar zij afkomstig waren, maar anderen, vooral Birmanen, bevreesd dat zij daar door de inheemse bestuurders weer aan de Japanners zouden worden uitgeleverd, trokken zich in het oerwoud terug en vormden daar roversbenden die het op de bezittingen zowel van de Japanners als van de krijgsgevangenen hadden gemunt. Die massale desertie van de Birmaanse en de Thaise romoesja's droeg er toe bij dat de Japanners romcesja's elders recruteerden, vooral op Java en op Malakka (daar alleen al ca. zestigduizend van de er gevestigde Tamils), bij elkaar vermoedelijk tussen de honderdtachtigen tweehonderdduizend dwangarbeiders, en wij willen hier met nadruk onderstrepen dat, hoeveelook is geleden door de ca. een-en-zestigduizend krijgsgevangenen die bij de aanleg van de Birma-spoorweg zijn ingezet, nog méér geleden is door die romoesja's: van de krijgsgevangenen is bijna een op de vijf, van de romcesja's zijn acht, misschien wel negen, op de tien bezweken - bezweken door het harde werk, het weinige

686 [PDF]
PRIMITIEVE ARBEID

voedsel en het gebrek aan medische zorg, waardoor vooral de cholera een buitensporig hoog aantal slachtoffers eiste. Zo heeft dus elke twee meter van de Birma-spoorweg een mensenleven gekost.

XCHet aanleggen van de spoorbaan vergde, dat als eenmaal het overvloedige onderhout verwijderd was en voldoende bomen gekapt en weggesleept waren (dat wegslepen geschiedde vaak door olifanten), bepaalde gedeelten van het traject moesten worden uitgehakt of uitgegraven en dan geëgaliseerd en dat op andere een smalle spoordijk moest worden opgeworpen. Tractoren en machines voor het hakken, graven, zagen en heien hadden de japanners niet: alle arbeid moest met handkracht worden uitgevoerd. Daartoe stelden zij geen bruikbare werktuigen ter beschikking. Met wrakke pikhouwelen moesten rotsen tot een diepte van acht meter worden uitgehakt, voor de af- of aanvoer van grond waren er slechts tenen draagmandjes en er moest worden gegraven met primitieve schoppen waarvan de bladen gemaakt waren uit stukken van benzinevaten en uit geëmailleerde reclameborden welke de japanners in Birma, Thailand en elders hadden aangetroffen.

XCDaar kwam dan nog bij dat al die arbeid moest worden verricht onder ongunstige klimatologische omstandigheden. In Birma en Thailand waait van april tot september de zuidwest-moesson die, komend uit de Indische Oceaan, tropische regens met zich brengt: soms regent het drie etmalen achter elkaar en er kan in een maand twee meter regen vallen I; de rivieren worden dan wilde stromen, de bodem wordt overal een diepe modderpoel en er hangt een atmosfeer als in een broeikas. Van november tot maart evenwel waait de wind uit de berglanden van Centraal-Azië; dan staat er overdag een blakerende zon en kan het 's nachts koud zijn (6 graden boven nul is dan normaal). In de twee kenteringen is er weinig wind, maar dan is de warmte bij uitstek drukkend.

XCRedelijke onderkomens voor de mensenmassa's die bij de aanleg van de spoorweg werden ingezet, achtten de japanners niet nodig. Die mensenmassa's schoven op (in Birma zuid-, in Thailand noordwaarts), naarmate de spoorbaan vorderde. Hier en daar waren zij ondergebracht in primitieve tenten of in barakken, die zij eerst zelf moesten bouwen (de grootste complexen kwamen op de punten waar een tijdlang de meeste arbeiders werkten: de basiskampen), maar elders moesten de krijgsgevangenen en de romoesja's in de openlucht slapen, tijdens de natte moesson dus in de modder, tijdens de droge op de harde, stoffige grond.

XCHun voeding was onvoldoende. Tokio had voorgeschreven, en gene

XC1 In Nederland per jaar gemiddeld 70

687 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

raal Teraoetsji had doorgegeven, dat er per man per dag 550 tot 750 gram rijst en 50 tot 100 gram vlees ter beschikking moesten worden gesteld - dat leverde maximaal misschien I 700 calorieën op. Die voorgeschreven rantsoenen waren maar zelden beschikbaar: op alle punten die de voedselvoorraden passeerden voordat zij de werkers bereikten, werd met de gewichten geknoeid en vond uitdroging plaats - het gevolg was dat die werkers in de regel maar 75 tot 85 % van de vastgestelde rijstrantsoenen ontvingen en het snel bederfelijke vlees zagen velen slechts zelden. Volgens de rapporten van Britse, Nederlandse en andere officieren (alle Japanse rapporten zijn door de Japanners zelf onmiddellijk na hun capitulatie vernietigd) bedroegen de dagrantsoenen die de krijgsgevangenen in werkelijkheid kregen, aan rijst maximaal 800, minimaal 300 gram, aan groente (vooral zoete aardappelen) maximaal 550, minimaal 450 gram, aan vlees (inclusiefbeen) maximaal vo, minimaal ao gram, aan suiker maximaal zy, minimaal IS gram, aan olie rnaximaal z y, minimaal IS gram, aan thee 2% gram en aan zout 20 gram. Hoe vaak men niet meer dan de minima kreeg, is niet bekend. De maximale rantsoenen zouden per dag naar schatting ruim 2000 calorieën opleveren, de minimale ca. I 100. Die maximum-rantsoenen waren al te laag voor de zware arbeid die verricht moest worden (daarvoor was zeker een dieet met een verbrandingswaarde van 3 500 calorieën nodig) en dat gold afortiori voor de minimum-rantsoenen. Groot waren vooral de tekorten aan vetten, eiwitten en vitaminen en daaronder gingen, wat de Knil-gevangenen betreft, vooral de Nederlanders lijden - de Indische Nederlanders, gebruik makend van het feit dat de kampen niet afgesloten waren, konden zich beter aanpassen. 'Wat nemen', tekende een Nederlandse gevangene begin '43 aan,

XC'Indischejongens (er zijn er heel wat hier in deze kampen) wat wij ontberingen noemen, veel gemakkelijker dan wij; het is net of ze haast allemaal het rimboeleven gewend zijn; allemaal kunnen ze koken, weten ze wat je eten kunt; ze vinden in het bos wortels en knollen, bladen enz., die ze koken en tot iets verwerken, in de rivier ontdekken ze dadelijk oesters bij het duiken op de bodem en die werden de eerste avond al gekookt en gegeten.' 1

XCOnvermijdelijk was het dat talrijke gevangenen aan de hongerziekte gingen lijden alsmede aan avitaminose, hetgeen o.m., zoals wij al vermeldden, het gezichtsvermogen aantast.

1 A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen', p. 30.

688 [PDF]
VOEDSELTEKORTEN

XCBehalve dat zij te weinig te eten kregen, waren de krijgsgevangenen ook slecht gekleed en slecht geschoeid. Zij mochten bij hun vertrek van Java en Sumatra slechts een ransel meenemen (de officieren tevens een koffertje) - meer dan twee uniformen hadden de meesten niet bij zich. Die kleding sleet snel en schaamlapjes waren het enige dat de Japanners ter beschikking stelden. De legerschoenen waren niet bestand tegen de omstandigheden waarin gewerkt moest worden - in de modder rotten het leer en het canvas weg. Aan de rubberschoentjes die de Japanners soms uitdeelden, was maar een kort leven beschoren. Het gevolg was dat zeer velen spoedig op houten kleppers of zelfs blootsvoets liepen; dan ontstonden spoedig wondjes die zich tot ontstekingen, ja tot de gevaarlijke tropenzweren ontwikkelden.

XCVoordat de krijgsgevangenen Of in Birma Of in Thailand het begin van het spoorwegtracé bereikten, hadden zij al de nodige beproevingen achter de rug. Wij schetsten ze reeds voor de uit Belawan afkomstige groep die eerst in het zuiden van Birma een vliegveld moest aanleggen. De groepen die van Java afkomstig waren, werden in smerige, overvolle en benauwde scheepsruimen naar Singapore gebracht, daar opgesloten in het grote, hoofdzakelijk door Britten bevolkte krijgsgevangenenkamp bij de Changi-gevangenis en vervolgens in gesloten goederenwagons naar Thailand getransporteerd.

XCVan het Changi-kamp uit moest gewerkt worden, maar bij die arbeid werden de voor de Birma-spoorweg bestemde krijgsgevangenen niet ingeschakeld; zij kregen dus ook geen corveegelden en als gevolg daarvan konden zij geen bijvoeding aanschaffen. Changi had een omvangrijke zwarte handel maar de prijzen waren voor de van Java afkomstigen te hoog, behalve voor diegenen die tabak hadden kunnen meenemen: een pond tabak bracht veel geld op.

XCLaat ons ds. Hamel volgen op zijn transport naar Thailand, waarvoor hij opjanuari '43 in Singapore in een goederenwagon gepropt werd:kunstmest, en sindsdien had men niet de moeite genomen ze schoon te maken. Nu perste men in elke wagon zes-en-twintig tot acht-en-twintig

16 'Vroeger waren in de wagons allerlei grondstoffen vervoerd: meel, cement,

689 [PDF]
KRI]GSGEV AN GENEN

bezwete lichamen en doornatte kleding. Als allen de knieën optrokken, kon men nog slechts met moeite zitten. Voor iedere wagon werden twee emmers uitgereikt, vooralsnog met onbekend doel.

XC... Daags ·was het in de wagons onverdragelijk heet. Meedogenloos brandde de zon op het ijzer ... en het zweet gutste ons van het lichaam. Wij zaten lijf aan lijf, zo weinig mogelijk kleding aan. Na zonsondergang echter werd het snel koeler en's nachts was het werkelijk koud .

XC. . . Tweemaal daags werd [aan een station 1 gestopt; dan bestond er gelegenheid om gebruik te maken van de een of andere geïmproviseerde wc langs de baan, maar het aantal dezer inrichtingen was volstrekt ontoereikend, zodat men ... eenvoudig langs de rails ging zitten ... Ieder station werd nu geteisterd door een enorme vliegenplaag - het waren deze vliegen die de dysenterie ... verspreidden omdat juist op deze stations het eten werd uitgereikt.

XCAls de trein binnenkwam, stonden de rijst en de sajoer (groentesoep) in manden en potten gereed, overdekt met zwermen vliegen. Van iedere wagon mochten dan enkele mannen aantreden om in de in Singapore uitgereikte emmers het voedsel voor hun groep in ontvangst te nemen. Klamme ontzetting greep diegenen aan die bij het vertrek niet begrepen hadden waartoe deze emmers dienden en ze voor de nacht hadden gebruikt.' I

XCNa het treintransport, dat vijf etmalen duurde, moesten de krijgsgevangenen bij het beginpunt van het tracé van de Birma-spoorweg uitstappen. Begin' 43 was er van het zuiden uit meer dan IOO km rails gelegd, waarover de smalspoortrein al reed, en was het oude bospad verbreed tot een onverharde weg waarvan vrachtauto's gebruik maakten, maar noch de trein, noch de vrachtauto's werden door de Japanners ingeschakeld om de krijgsgevangenen te vervoeren naar de punten waar zij in eerste instantie aan het werk gezet zouden worden: zij moesten van kamp tot kamp lopen, veelal des nachts, de uit Singapore afkomstige Knil-militairen totdat zij over een afstand van ca. 200 kilometer een groot basiskamp hadden bereikt.

XCIn april '43 (in het begin van de regentijd dus) werd in Non-Pladuk een groep Knil-krijgsgevangenen geformeerd voor een mars van 225 km naar hun werkkamp. Wij citeren uit het verslag" van een der gevangenen:

XC, 19 april. Om twaalf uur 's nachts treden wij aan, na nog een maaltijd te hebben genuttigd. Zwaar beladen beginnen wij de jungle-mars ... De Japanse schildwachten lopen voor en achter de groepen om deze bij elkaar te houden. Zij hebben de bajonet op het geweer. Wij lopen telkens drie kwartier en rusten dan tien

I Hamel, p. IOI-G3. 2 Tekst in Leffelaar en van Witsen, p. IIÓ-24.

690 [PDF]
EEN VOETTOCHT NAAR EEN WERKKAMP

minuten. De weg is aanvankelijk een asfaltweg, die later overgaat in een grintweg.'

XCEr werd 25 kilometer afgelegd - de volgende dag dezelfde afstand.

XC'20 april. Na een mars van 25 kilometer zijn we in Kanchanaburi ... , een zeer oud Siamees stadje, aangekomen en ondergebracht in een overvol kamp.

XC21 april. Na het ontbijt behandelen we eerst onze voeten. 's Middags moeten we allen naar het Japanse hospitaal en krijgen daar injecties tegen cholera, typhus en dysenterie en ook weer een pokken-vaccinatie, vier uur van onze kostbare rusttijd zijn wij hiermee kwijt.

XCAls we in het kamp terugkomen, moe en warm van het wachten en lopen, krijgen wij eten en gaan daarna alles inpakken, want om tien uur 's avonds moeten wij weer gepakt en gezakt aantreden om de volgende etappe af te leggen.

XC22 april. De ruim 25 kilometer lange mars van vannacht vielons allen zeer zwaar. Even buiten Kanchanaburi verlieten we de asfaltweg en liepen de hele nacht door een wilde, ijle vegetatie over smalle en rulle zandwegen en over vaak stukgereden grinderige wegen. Vooral dit laatste was zeer pijnlijk voor onze reeds zwaar beschadigde voeten.

XC's Avonds om tien uur moeten wij weer aantreden voor vertrek. Het is dan net droog. Zware regenwolken drijven langs de maan en het bos druipt van de regen, het is donker en nat; de wegen zijn een modderpoel, waarin we vaak tot onze enkels wegzakken. Het is glad en de modder zuigt bovendien erg, zodat het lopen ontzettend vermoeiend en dubbel pijnlijk is. Na een paar uur zijn velen reeds zo vermoeid, dat zij in de modder blijven liggen als zij uitglijden en geen moed meer hebben om op te staan.

XCDe volgende morgen om half tien komen wij volkomen uitgeput in een nieuw kamp aan. Een kamp is het eigenlijk niet, waar men ons onderbrengt. Het zijn een paar varkens- en geitenstallen.

XCWij vertrekken die avond om 10 uur.

XC24 april. Dodelijk vermoeid en volkomen èp komen we de volgende morgen om half tien in het volgende kamp: Tarsao (km 13 I) aan. Vannacht al bij de derde trek van 40 minuten lopen begon H. (een van het groepje vrienden, waarmee we de hele mars maken) duidelijk tekenen van oververmoeidheid te geven, hij gaf over en gooide zijn ransel af, ging langs het pad liggen en barstte in huilen uit. Door wat met hem te praten konden wij hem tot opstaan bewegen. Hij was echter niet meer in staat zijn ransel te dragen, die we nadien om beurten overnamen. Bij de vierde trek kon hij niet meer en viel met L., die dezelfde verschijnselen vertoonde, uit. (L. en H. zijn later overleden). Ook wijzelf zijn doodop.

XC25 april (eerste Paasdag) .... Met mij werden nog zeven andere patiënten, bijna allemaal lijdende aan bloeddiarree naar de [Japanse) dokter en zijn helper toegedragen. De behandeling is afschuwelijk en vernederend. Wij zijn ook maar Europeanen en dan nog krijgsgevangenen. Zij lachen ons uit en hebben de

691 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

omdat zij zich niet meer op de been konden houden. Wij werden geschopt en getrapt en zonder onderzoek weggestuurd. Mijn wonden werden ruw behandeld, het doet erg veel pijn maar ik krijg er wat zalf op en een verband er om. En dat is veel waard. Alleen moeten we vanavond weer verder lopen.

XC26 april (tweede Paasdag). Om half acht vanmorgen arriveerden we in dit kamp (waarvan ik de naam niet hoorde), wij liepen vannacht in groepen van tweehonderd man, voor en achter iedere groep liep een Jap .

XC. . . De nachten zijn donker en het lopen in het bos wordt daardoor bemoeilijkt. Herhaaldelijk stoten we onze toch al zo pijnlijke voeten tegen over het pad lopende boomwortels. Velen lijden door vitamine-gebrek aan nachtblindheid, een aantal zieken vallen uit, zij weten het nog tot een Engels kamp te brengen en blijven daar achter.

XCHet is stil in het oerbos waar we de hele nacht doorlopen. Het vogelleven is hier niet zo levendig. Het is hier ook kouder en overal hangt mist. In het bos gillen de wau-wau's, een gibbon-soort. Zij leven in troepen en schreeuwen elkaar een naargeestig huilende roep toe. Overal en steeds horen wij hen; het maakt ons dou/n en neerslachtig. Het is eenjammerkreet, die zo volkomen past in deze trieste en sombere mistige verlatenheid van de Siamese jungle. De dag brengen we door met slapen en water koken. 's Avonds om acht uur trekken we weer verder. Bij het weggaan uit het kamp krijg ik last van buikloop.

XC27 april. Om half tien vanmorgen zijn wij na een vreselijke nachtmars door zeer geaccidenteerd terrein in Rintin (km r Sr ) aangekomen. De behandeling door de Jappen is ook hier zeer ruw, om niet te zeggen beestachtig.

XCOnze toestand verergert snel. Er zijn er ook die per etmaal vijftig maal afgaan en steeds maar bloeddiarree hebben. Medicijnen hebben wij niet meer en ze worden ons door de Jap niet verstrekt.

XCDie nacht blijven we in Rintin en slapen op een opengehakte plek in het bos.

XC29 april. ... Als we wakker worden, moeten we al gauwaantreden want het is de verjaardag van de Tenno Heika, de keizer van Japan. Op de weg worden wij opgesteld in gelederen van vijf; de Japanse commandant houdt een toespraak, waarvan niemand iets verstaat, daarna moeten we 'banzai' roepen. Maar daar dit de eerste keer in het geheel niet naar de zin der Jappen gaat, daar elk enthousiasme uit de grond der zaak ontbreekt, moet het herhaald worden. Nóg gaat het niet goed. Nu beginnen zij met bamboes te slaan en tenslotte bereiken ze, dat een volumineus' banzai' de stilte van de jungle doorbreekt. Daarna mogen we terug naar onze ligplaatsen. Die avond vertrekt onze troep weer, maar ik blijf met elf anderen te Rintin achter, daar het ons onmogelijk is te lopen .

XC. . . Die nacht komt er een zwaar onweer. Tegen de tropische slagregens is niets bestand. Het water stroomt over de grond, die de zondvloed niet verwerken kan, we worden door-en-door nat. Een grote lege tent staat een eindje van ons af, maar we mogen er niet in. Zieken hebben voor de Jap geen waarde meer; zij kunnen niet werken. Waarom hen dan nog te verzorgen?

XC1

Indextermen: Birma-spoorweg, Rinrin
692 [PDF]
EEN VOETTOCHT NAAR EEN WERKKAMP

bos druipt van de regen. Overdag zoeken wij een zonneplekje op en vinden zo nog wat warmte. 's Nachts regent het weer. Onze toestand gaat snel achteruit. Ik durf geen beeld te schetsen, hoe wij er uitzagen, het tart elke beschrijving.

XC2 mei .... wordt ons 's ochtends aangezegd, dat er een auto is. We worden opgeladen, maar onze hoop om nu naar een hospitaal gebracht te worden is wederom ijdel gebleken. Men brengt ons naar het volgende jungle-kamp, Brankasi (km 208). In de along-along wildernis met wat struikopslag en enkele hoge oerbomen is een klein gebied opengebrand. Daarop worden wij neergelegd in de schaduw van een hoge boom. Wij zijn met ons twaalven. Tien lege japperitenten staan op korte afstand, maar we mogen er niet in. Eten krijgen wij niet. Het is alles een grote tragedie die zich daar afspeelt. Ik ben zelf nog het meest fit, Ik probeer bij de keuken te komen. Tot ons geluk staat daar een Hollander in. Hij helpt ons, geeft ons wat rijst en wat groentewater in een emmer, meer kan hij ook niet missen.

XC3 mei. De volgende morgen arriveert een Engelse party. Ik vraag of er een dokter bij is, die ons kan helpen. De dokter kan verder niets doen, er zijn geen medicijnen. Die ochtend komen er vrachtauto's, beladen met rijstbalen, voorbij. Daarop kunnen wij meerijden. Met moeite slepen wij ons naar de weg en klimmen op de auto's, die dadelijk weer door moeten rijden. Een van ons is niet vlug genoeg, of hij is reeds te veel verzwakt?

XCWij rijden door, het terrein is zeer geaccidenteerd en de weg gaat langs hoge kalksteengebergten en door diepe ravijnen. Tegen enen komen we te Takanun (km 218) aan, daar vinden wij onze eigen party terug. Wij danken God dat wij weer bij hen en onze eigen doktoren terug zijn.

XCHet blijkt dat wij allen veertien dagen te vroeg te Takanun zijn aangekomen. Tenten en barakken zijn er nog slechts in zeer gering aantal voor ons beschikbaar. Hierin worden de zieken ondergebracht.

XCAls we er aankomen, bevinden er zich reeds een vrij groot aantal Engelsen en Australiërs. Zij zijn er reeds vanaf vorig jaar oktober. Hun gezondheidstoestand laat veel te wensen over. Buikklachten en malaria sleepten reeds velen van hen ten grave. De kleding is zeer schamel, velen van hen zijn nog slechts in lompen gehuld. Zij zitten onder de luizen, die zij spoedig aan ons overdoen. Het wordt nat en koud.

XCEind mei komen de regens door.'

XCDe schrijver van dit verslag had geluk gehad: hij had een deel van het traject in een vrachtauto kunnen afleggen. Dat kwam, schijnt het, niet vaak voor. Vele krijgsgevangenen die het voor hen bepaalde eindpunt met geen mogelijkheid konden halen, bleven in een van de karnpen. waar overnacht was, achter maar behoorden daar niet tot de officiële kampsterkte en kregen dan veelal geen rantsoenen. Op die lange nachtelijke marsen, waar het leek alsof de voeten door de zuigende modder werden vastgehouden, was het meedragen van de bagage velen te zwaar; soms

693 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

werd een deel weggeworpen, soms een deel verkocht aan Thais, hoe laag de prijzen ook waren die dezen beden.' Bleven krijgsgevangenen op een nachtelijke mars achter, dan was er een reële kans dat zij door een roversbende overvallen en uitgeschud zouden worden. In de regel slaagden slechts de sterken er in, het door de Japanners bepaalde tempo bij te houden, en dat tempo lag menigmaal hoger dan uit het verslag dat wij aanhaalden, bleek. Er is een groep geweest van zeshonderd krijgsgevangenen die in zes nachtelijke marsen telkens ca. 30 kilometer moesten afleggen. De groep verloor vrijwel al haar bagage en van de zeshonderd bleven er tweehonderddertig achter, terwijl van de driehonderdzeventig die uitgeput het grote basiskamp bereikten, slechts tweehonderd in staat waren om aan het werk te gaan.

XCIn zulk een basiskamp bleven naar verhouding slechts weinigen: de meeste krijgsgevangenen werden gehuisvest in werkkampen, waar eerst alleen maar tenten, later barakken (beter misschien: bamboehutten) kwamen te staan: langgerekte bouwsels met ligplaatsen langs de zijkanten, haaks op een smal middenpad. Er waren ook betere barakken, maar die waren steeds voor de Japanse spoorwegtroepen en de Koreaanse bewakers bestemd. Zowel voor die Japanners als voor die Koreanen gold slechts één ding: dat de spoorweg op tijd gereed kwam. Dus werd zowel van de romcesja's als van de krijgsgevangenen het uiterste gevergd.

XCEr moest worden gezwoegd van licht tot donker, maar als er voldoende maanlicht was, ook wel tot twee uur 's nachts - één keer is in Birma drie-en-dertig uur aan één stuk door gewerkt. Op de werkdagen begon de arbeid niet onmiddellijk: uiteindelijk moest gemiddeld van elk van de vijftig werkkampen uit een kilometer of vier gelopen worden voordat men bij de plek was waar gewerkt werd. Wie dan graven moest, diende per dag eerst twee, later drie kubieke meter grond te verzetten. Bevoorrecht waren alleen de circa vierhonderd mannen die de rails legden en vastspijkerden: hier waren de sterksten voor uitgekozen en aan hen gaven de Japanners, er van uitgaand dat per dag ca. vier kilometer rails moest worden gelegd, extra voedsel - soms hadden de leden van die 'spijkerploeg' ook een rustperiode omdat het volgende baanvak nog niet gereed was. Voor het werk aan die baanvakken werd geen extra voedsel gegeven. Hier moesten verzwakte krijgsgevangenen grond afgraven of een spoordijk opwerpen of rotsen uithakken of, soms strompelend door modder die tot aan hun knieën reikte, dwarsliggers aansjouwen dan wel de zware

XC1 Het is aan de Birma-spoorweg ook wel voorgekomen dat krijgsgevangenen de gouden vullingen

Indextermen: Birma-spoorweg
694 [PDF]
ZWOEGEN AAN DE BIRMA-SPOORWEG

balken die voor de constructie van de bruggen nodig waren I werk, verricht in wolken van vliegen, met een koortsig lichaam, met een halflege maag, vaak met snijwonden in de voeten die tropenzweren dreigden te worden, verricht onder het gebrul van de Japanners die er (voor de Koreanen gold hetzelfde) dagelijks op los ranselden. En iedere ochtend zag men, aldus Leffelaar en van Witsen, in alle kampen

XC'hetzelfde vreselijke tafereel ... om de mannen naar het werk te jagen bij het eerste morgenlicht. De mannen kwamen in de neervallende regen te voorschijn uit hun overvolle hutten of lekkende onderkomens. Ook de sterksten bleken uitgeput Zij waren gekleed in lompen of met slechts een lendedoek, de meesten waren barrevoets en die voeten waren beschadigd of gezwollen. Voeg daarbij de vijftig of zestig zieken uit de ziekenbarak, leunend op stokken of hurkend in de modder ... Zij moesten zich op het appèl bevinden om het aantal vol te maken. Soms werden allen, een andere keer werd een aantal van die zieken toch naar het werk gezonden en dan verlieten zij het kamp, leunend op hun stokken en half gedragen door hun kameraden.' 2

XCKonden die zieken op het werk niet verder, dan was het de eerste impuls van spoorwegtroepen en bewakers om hen als saboteurs te beschouwen: militairen van de laagste rang die weigerden, 'de keizerlijke weg te volgen'! Hielpen dan schelden en ranselpartijen niet, dan kregen de betrokkenen hoogstens verlof om, tot hun groep naar het kamp terugstrompelde, te blijven liggen: in de modder, gegeseld door slagregens, of op de keiharde grond in wolken stof. In menig kamp was het regel dat zieken geen rantsoenen kregen - de Japanse kampcommandanten kregen herhaaldelijk van hun superieuren te horen dat het er in het geheel niet toe deed of zieken stierven.

XCToen ds. Hamel in februari '43 in het kamp Rintin aankwam (eerder genoemd in het voettocht-verslag dat wij citeerden), bezocht hij er de tenten waarin de zieken lagen. 'De toestand die ik hier aantrof', schreef hij later,

XC'tartte elke beschrijving ... Zieke gevangenen lagen letterlijk af te rotten." Kleding hadden ze bijna niet meer aan. Bij velen ontbraken ook dekens, een gonjezak dekte slechts hun lichaam; nog anderen lagen op de harde grond ... Het ontbrak de mannen aan alles: er waren geen lampen, geen urinaals, geen steekpannen, geen verband, geen medicijnen. Lange, diepe loopgraven, gedeeltelijk overdekt met bamboestokken, dienden tot latrines.'

XCDit ziekenverblijf werd afgekeurd.

XC'Op een middag werden we bij de Japanners geroepen; we vernamen dat er van hogerhand opdracht was gekomen, het hospitaal naar elders te verplaatsen, ongeveer een halve kilometer verderop; de oude plek was te zwaar besmet. We juichten het besluit toe, maar de vreugde verkeerde in opperste verbazing, toen er werd verteld dat de verhuizing dadelijk moest gebeuren, geen moment van uitstel was toegestaan. Japanse militairen gingen mee, maakten tenttouwen loskrijgsgevangenenkampen in Birma (IC, 1363). 2 Als gevolg van het gangreen dat

1 Bevel, 26 april 1943, van het hoofd van de derde afdeling van de administratie der

696 [PDF]
ZIEKEN lOVERLEDENEN

en lieten in de grootste gemoedsrust de tenten neervallen op de patiënten die er nog lagen.'

XCMet hulp van de nog werkende krijgsgevangenen die na hun dagtaak 'doodvermoeid ... het kamp kwamen binnenstrompelen', was de verhuizing om elf uur een feit. 'Toen waren alle zieken overgebracht, van enkelen hunner was het einde zeer nabij door al het gesol en gesleep.' 1 Van de prestaties der militaire artsen kreeg de Nederlandse predikant in Rintin een duidelijk beeld. 'Voor de meesten', schreef hij,

XC'heb ik ... groot respect gekregen: met niets wisten zij wonderen te doen. De rustige zekerheid waarmee zij de tenten rondgingen, temperatuur opnamen, een patiënt de pols voelden, was bemoedigend. Hier en daar spraken ze een paar woorden, schreven wat sterke thee voor of houtskool, en al wisten ze zelf beter dan ieder ander dat deze medische zorg slechts caricaturaal kon zijn, ze schiepen een sfeer van vertrouwen, men voelde zich bij hen in goede handen. Helaas hebben niet allen die achting verdiend. Sommigen verzaakten schandelijk hun plicht, misschien was de moed hun ontzonken.P

XCWaren in april '43 in Birma twee op de vijf krijgsgevangenen ziek, midden '43 lag het percentage zieken nog hoger. In juli werd verlof gegeven, ernstig zieken naar een basis-hospitaal over te brengen, maar alleen wanneer de betrokken Japanse kampcommandant dat goed vond. Pas begin '44 (de spoorweg was toen klaar, maar een groot deel der krijgsgevangenen had ter plekke moeten blijven voor onderhoudswerk) werden op twee plaatsen in Thailand permanente ziekenkampen gebouwd en enkele maanden later werd in Bangkok een groot hospitaal in gebruik genomen dat op last van Tokio was ingericht.

XCVan de bijna twee-en-zestigduizend krijgsgevangenen aan de Birmaspoorweg zijn tijdens of kort na de aanleg ruim elfduizend overleden, onder hen ca. een-en-dertighonderd van de ca. achttienduizend Nederlanders en Indische Nederlanders. Hun verliezen: ruim één op de zes, zijn lager geweest dan die van de Amerikanen, Australiërs en Britten. Procentueel hebben de laatste groepen krijgsgevangenen die naar de Birma-spoorweg werden gezonden, de zwaarste offers gebracht. Het betrof hier bijna drie-en-dertighonderd krijgsgevangenen, onder hen ca. vijfhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders, die begin mei '43, toen de Japanners vreesden dat het werk niet op tijd zou zijn voltooid,

1 Hamel, p. 128-29, 13I en 134. 2 A.v., p: 130. '

Indextermen: Birma-spoorweg
697 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

uit Singapore naar Thailand werden getransporteerd: tot deze groepen behoorden velen van de Britten en Australiërs in het Changi-kamp die daar in '42 voor het werk aan de spoorweg waren afgekeurd; bovendien moesten de groepen, ingezet bij de Drie Pagoden-pas, de verste marsen maken. Uit deze groepen is ruim één op de drie Britten en ruim één op de vier Australiërs overleden, daarentegen slechts één op de zestien Nederlanders en Indische Nederlanders.

XCDe groep Nederlanders en Indische Nederlanders die uit Belawan afkomstig was, heeft meer dan een jaar aan de bouw van de Birmaspoorweg moeten werken - die periode is voor de van Java aangevoerde groepen enkele maanden korter geweest. Velen van de krijgsgevangenen zijn zich die tijdsduur nauwelijks bewust geweest. 'Time ceased to have any signijicance', schreef later een Australische militair.

XC'No one knew what day of the week nor what week ofthe month nor even what month of the year it was ... If one were to survive, it was essential not to acknowledge the horror that lay all around, still more not to perceive the effect it had upon oneself It was not wise even to look in a mirror. Life accordingly evolved into a blur of continuous work, people dying, guards bellowing, heavy loads to be carried, fever which came in tides of heat and cold on alternate days, dysentery and hunger. All these became the normal"

XCdes te bewonderenswaardiger, hoe sommigen zich onder al die beproevingen de noden van hun medegevangenen bewust bleven. Wij gewaagden al van de zelfopofferende arbeid van talrijke militaire artsen en willen daar de ziekenverplegers aan toevoegen over wie ds. Hamel schreef: 'Zelden zag ik zoveel hartelijk medeleven, zoveel praktische naastenliefde als onder deze mensen.'" Men kan ook denken aan de troost die geestelijken of leken-geestelijken aan zieken of stervenden boden. Van weinigen dier zielzorgers heeft zich bij de krijgsgevangenen het beeld zo scherp ingeprent als dat van ds. Hamel, die zich, zoals al vermeld, op Java vrijwillig in een krijgsgevangenenkamp had gemeld. 'Het is enorm', tekende in februari '43 een Nederlandse krijgsgevangene aan",

XC1 R. Braddon, aangehaald in Wigmore: The japanese Thrust, p. 584. 2 Hamel, p. II9. A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen',

698 [PDF]
DS HAMEL WIM KAN

'wat een werkkracht ds. Hamel altijd weer ontwikkelt: dagelijks preken in de ziekenbarakken en bijna dagelijks weer een nieuwe preek; 's avonds avondwijding; dan de hele dag door persoonlijke bezoeken. Deze man, die tot tweemaal toe een aanbod van vrijlating afsloeg, omdat hij zijn taak ziet bij de krijgsgevangenen, met wie hij ook telkens verder trekt, verdient naar ieders oordeel een hoge koninklijke onderscheiding."

XCEr werden, alle moeilijkheden ten spijt, wijdingsbijeenkomsten gehouden zowel door protestanten als door katholieken - in het kamp Rintin werd een voorstel van protestantse zijde om tot gerneenschappelijke samenkomsten over te gaan, door de katholieken afgewezen; aanvaarding zou, aldus een katholiek in zijn dagboek, 'een gevaar voor onze zwakken betekenen.'?

XCTot studiebijeenkomsten zoals die welke de kampen op Java veelvuldig hadden gekend, kwam het aan de Birma-spoorweg niet: studieboeken en schrijfbehoeften ontbraken, er vonden teveel verhuizingen plaats en men had er de energie niet voor. Die energie kon men hoogstens nog vinden voor schaken of kaarten. Bovendien waren er sommige gevangenen die het opbrachten om hun lotgenoten enige verstrooiing te bieden. De accordeonist Han Samathini trad van begin '43 af samen met enkele anderen, voor wie Dolf Winkler de teksten schreef, in Thailand in een basiskamp op dat als ziekenkamp fungeerde, en Wim Kan bracht in kampen, eerst in Birma, later in Thailand, oude en nieuwe liedjes. Ter gelegenheid van Koninginnedag '43 (3 I augustus), toen bekend was dat Mussolini in Italië ten val was gebracht", was dat een nieuw liedje: 'Herfst in Europa', waarin hij op de ondergang van 'de man uit de laars' (Mussolini) die van de 'kleine man met jesnor' (Hitler) liet volgen: 'Hoor de wind dreunt door 't woud, ginder valt al iets zwaars, kijk, de wind speelt als een kind met de man uit de laars, neemt hem op met een ruk en verdrinkt hem dan zo uit 'n paleis van geluk in zijn eigen Po!

, Ds. Hamel is in september '46 benoemd tot officier in de orde van Oranje Nassau. 2 Tekst dagboek in p. 365-66. 'In enkele kampen aan de Birma spoorweg beschikten de krijgsgevangenen over een elandestien radiotoestel, een kristalontvangertje; elders kwamen soms Chinese of Thaise kranten binnen.

699 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

Kleine man met je snor, blijf buiten deze wind, want die blaast j ou tot slot, in de richting van 't schavot! Kijk goed uit, kleine man, want de storm beukt er op los! Het is herfst in het dictatorbos !'

XC'Ik droeg het voor', schreef Wim Kan later,

XC'midden in de wildernis, op de verjaardag van koningin Wilhelmina, als slot van een enigszins nationaal gekleurd cabaretprogramma. Het publiek was in zo'n uitgelaten stemming gekomen, dat men, toen het lied uit was, opeens het streng verboden Wilhelmus begon te zingen. Hans van Heusden, mijn begeleider, Jan van Bennekom, een jongen met een goeie zangstem, en ik stonden aan de grond genageld van het kleine, wankele toneeltje ... Van Heusden wist na afloop nog net te ontkomen, maar van Bennekom en ik liepen recht in de armen van de Japanse Number One van het kamp die een soort zenuwtoeval nabij was van woede. Ik had nog net tijd om 'Herfst in Europa' uit mijn grote liedjesboek te scheuren ... maar toen moesten we onverwijld mee naar het Japanse kantoor, waar nu juist die ene sergeant van het Nippon-leger zat die het hele geval hoegenaamd niet belangrijk vond.' 1

XCOok in andere karnpen werd Koninginnedag gevierd. In het kamp waar ds. Hamel zich bevond, mocht zelfs een geïmproviseerd felicitatieregister ter tekening gelegd worden, 'men beweerde', aldus de predikant, 'dat de Japanse sergeant, toen de hoogste vijandelijke commandant in het kamp, zijn leven had te danken aan de moed van een onzer jongens, die hem uit het water redde. Dat heeft hij blijkbaar nooit vergeten.'?

XCDe kampen aan de Birma-spoorweg waren niet afgesloten, er waren maar weinig bewakers en op de nachtelijke marsen liepen achtergebleven krijgsgevangenen veelvuldig zonder bewaking van het ene kamp naar het andere. In theorie was ontsnappen dus niet moeilijk - in de praktijk was het nauwelijks mogelijk. Wie ontsnapte, moest over honderden kilome7

1 Wim Kan en Carry Vonk: p. 76-77. 2 Hamel, p. 170.

700 [PDF]
ONTSNAPPINGEN

ters zijn eigen weg door het oerwoud vinden en was vroeg of laat aangewezen op de hulp van inheemsen, wier taal bijna niemand sprak en wier dorpshoofden wisten dat zij zwaar door de Japanners zouden worden gestraft, indien zij ontsnapte krijgsgevangenen niet uitleverden. In Birma had men overigens iets meer kans op hulp dan in Thailand omdat het spoorwegtracé in Birma niet ver verwijderd was van gebieden waar de Karèns woonden: stammen die van oudsher in oppositie waren tegen de Birmanen en die dan ook in de Tweede Wereldoorlog hulp hebben verleend aan de Britten.

XCIn Birma zijn vijf Knil-militairen er lange tijd in geslaagd, in vrijheid te blijven. Bij vier van hen hing die ontsnapping samen met het feit dat zij weigerden, de door de Japanners gevergde gehoorzaamheidsverklaring af te leggen welke o.m. inhield dat de krijgsgevangenen beloofden, niet te zullen vluchten. De eis van aflegging leidde in september '42 tot grote deining in de kampen te Thanbyuzayat, waar zich toen de Nederlandse, Britse en Australische krijgsgevangenen bevonden die eerst de vliegvelden in het uiterste zuiden van Birma hadden aangelegd. De Nederlandse kampoudste, majoor C. F. Hazenberg, weigerde de verklaring te ondertekenen en gaf dit als aanwijzing door en de Britse en Australische kampoudsten deden hetzelfde. 'Pesterij en, telkens appèls, scherpe controle op zieken' en 'veel moeite en ellende' waren, aldus ds. Mak, het gevolg.' Eind september werden de drie kampoudsten door de Kenpeitai gearresteerd. Na ernstig mishandeld te zijn kwamen zij tot de conclusie dat het onder dwang beloven van gehoorzaamheid niet bezwaarlijk was - zij werden naar hun kampen teruggevoerd en wijzigden hun aanwijzing.

XCHoudt men nu in het oog dat deze zaak de Knil-krijgsgevangenen enkele weken lang had beziggehouden en dat alle krijgsgevangenen door hun standvastigheid veel narigheid hadden ondervonden, dan is het niet vreemd dat enkelen weigerden, majoor Hazenbergs nieuwe aanwijzing op te volgen. Dit waren vier Indische Nederlanders, t.w. kapitein P. L. van Hemert en drie soldaten: R. H. Hoffman, E. F. Portier en zekere Schuurman. In de hoop Tavoi te bereiken en daar een zeilboot te vinden, ontsnapten zij, zo simpel mogelijk gekleed, op 4 oktober '42'> Op de eerste twaalf dagen legden zij in zware regens door het tropische oerwoud7

1 C. Mak: 'Dagboek', p. 94 (19 sept. 1942). 2 Op die ontvluchting volgde in het betrokken kamp een strafappèl dat vijf uur duurde. Bovendien moesten diegenen die naast de vier ontsnapten hadden geslapen, vijf-en-dertig uur bij de Japanse wacht in de houding staan. Tot dergelijke straffen is het ookna andere ontvluchtingen gekomen.

701 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

in totaal ca. 40 km af, zich in leven houdend met jonge bamboespruiten, planten en wat meegenomen rijst, 'die echter', aldus later Portier, 'zuur werd (alles was natuurlijk doorweekt) en ons ziek maakte. Verder kregen kapitein van Hemert malaria, Schuurman Burma-fever en ik een infectie aan mijn been." Na die twaalf dagen kwamen zij in contact met een Karèn die hen naar een dorpshoofd bracht dat enig Engels sprak en hen, al hadden de Japanners voor hun uitlevering een beloning in het uitzicht gesteld, door gidsen naar een Karèri-district liet brengen waar zij verspreid werden ondergebracht. Daar bleven zij meer dan een half jaar wonen. Injuli '43 kwamen zij weer bijeen en in september sloten zij zich, wetend dat de Japanners jacht op hen maakten, op aanraden van Karènhoofden bij een roversbende aan van een kleine driehonderd man, welke tal van acties tegen de Japanners uitvoerde waaraan zij deelnamen. In december '43 voegde zich een vijfde Knil-militair bij hen, sergeant G. Knoester. Deze was eind november '42 samen met drie officieren ontsnapt - die drie waren na enkele dagen gegrepen (zij werden door de Japanners doodgeschoten) maar Knoester had zich weten te redden, had zich bij een guerrillagroep van de Karèns aangesloten en was er na een jaar in geslaagd, het groepje van kapitein van Hemert te vinden. Dat werd kleiner omdat soldaat Hoffman weigerde (wij weten niet waarom) het gezag van kapitein van Hemert langer te erkennen.

XCIn de eerste zes maanden van '44 versterkten de Japanners hun druk op de gebieden der Karèns, zulks ook in verband met het feit dat de Britten tot een offensief in Birma in staat bleken (een offensief, dat mislukte). 'Kampong-hoofden', aldus Portier, 'werden gemarteld en afgemaakt, elke eigenaar van een Brits geweer werd gruwelijk vermoord en inclusief zijn huis en have verbrand.'? Van Hemert, Portier, Schuurman en Knoester kwamen in steeds groter moeilijkheden te verkeren, aangezien het hun duidelijk werd dat sommige Karèn-hoofden hen wilden uitleveren. In juli '44 moesten zij vluchten, 'de aanhoudende regen, nieuwe malaria-aanvallen en het slechte voedsel verergerden onze toestand.'?

XCOp 31 juli werden zij na een klopjacht, waaraan Birmanen met honden deelnamen, aan de rand van een diep ravijn gearresteerd, 'gebonden met gespleten bamboe, afgeranseld door de woedende Japanse korporaal' en voor een Japanse officier gebracht die 'weigerde te geloven dat hij te doen had met Nederlandse ontsnapte krijgsgevangenen. Van Hoffman was7

I E. F. Portier: 'Verslag' (z.d.), p. 1. (IC, 8r 295). 2 A.v., p. 3. 3 A.v., p. 4.

702 [PDF]
ONTSNAPPINGEN

hem niets bekend' (deze, die in juli '44 nog in leven was, is spoorloos verdwenen).'

XCHet Karèn-hoofd dat de vier andere ontsnapten het langst had geholpen ('zelfs had hij verklaard de eigenaar te zijn van het door mij weggeworpen geweer'2), werd door de japanners terechtgesteld - van Hemert, Portier, Schuurman en Knoester werden naar het krijgsgevangenenkamp te Kanchanaburi in Thailand gevoerd en in oktober door de japanse krijgsraad te Singapore gevonnist: kapitein van Hemert kreeg levenslang, de drie lagere militairen werden tot vijftien jaar dwangarbeid veroordeeld. Van Hemert stierf in gevangenschap, de drie anderen werden in augustus '45 bevrijd.

XCIn vrijheid gebleven zijn voorts nog twee Knil-militairen: L. F. van der Worm en B. N. Tuinenburg, en tenslotte een groep van achttien krijgsgevangenen - die laatste groep is evenwel pas ontsnapt toen de betrokkenen, na aan de Birma-spoorweg gewerkt te hebben, zich bij Bangkok in een klein kamp bevonden.

XCVan der Worm, die op een van de eerste dagen van zijn vlucht, midden '43, al zijn kleren was kwijtgeraakt", vond, slechts gekleed in een uit planten gevlochten broekje, hulp bij een kluizenaar en woonde vervolgens tot japans ineenstorting, d.w.z. anderhalf jaar lang, geheel alleen in het oerwoud - 'toen werd het zo vertrouwd als de huiskamer met de schemerlamp." Tuinenburg had het voordeel dat hij de zoon was van een Thaise moeder en van haar het Thais had geleerd; hij zakte met een vlot de Kwai af, woonde enkele maanden in een Boeddhistisch klooster, kwam vervolgens bij een Thaise guerrillagroep terecht maar keerde, deze wantrouwend, naar het klooster terug, waar hij tot aan het einde van de oorlog onderdak vond.

XCDe achttien die uit het kamp bij Bangkok ontsnapten, allen Indische Nederlanders met een donkere huidskleur dan wel inheemse Knilmilitairen" deden dit op grond van het (onjuiste) bericht dat de Britten al het noorden van Thailand waren binnengedrongen. Zij maakten zich in groepjes van twee uit de voeten en konden onder leiding van de Ambonnese sergeant J. Saimina een bivak inrichten waarin zij zich met steun van Thais tot het einde van de oorlog als landbouwers wisten te handhaven.2I maart I964. 5 Onder de aan de Birma-spoorweg ingezette Knil-krijgsgevangenen bevonden zich ca. vijfhonderd inheemsen, grotendeels

I A.v. 2 A.v., p. 5. 3 Hij had ze te drogen gehangen en was aan het baden, toen een Japanse patrouille naderde. 4 Aangehaald door Gerth van Zanten in

703 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

XCNaast de poging van de drie officieren welke wij al memoreerden, zijn ook andere pogingen om te vluchten mislukt.

XCTussen de poging van kapitein van Hemert en die van de drie officieren zijn uit het kamp te Thanbyuzayat nog drie andere officieren ontsnapt, in uniform; zij werden na drie weken opgespoord en doodgeschoten.

XCDoodgeschoten in Thailand werden twee Knil-militairen die zich in februari' 43 uit een groep die naar het kamp Rintin onderweg was, hadden losgemaakt, en met twee anderen, beiden sergeant, die in mei Rintin verlaten hadden, liep het eveneens slecht af.

XCHet eerste tweetal zwierf een maand in het oerwoud rond, vond maar weinig steun bij de Thais, werd door een dorpshoofd aan de Japanners uitgeleverd, naar Rintin gevoerd, en daar na drie dagen doodgeschoten. De andere twee beschikten over kaarten van Birma en Thailand, extra kleding, vrij veel voedsel, geld en zelfs een vuurwapen - zij hadden hun poging dus goed voorbereid. In de eerste nacht van hun vlucht stieten zij evenwel op een Japanse patrouille. Zij moesten al hun bezittingen wegwerpen. Een verdween spoorloos. De ander verborg zich in de buurt van Rintin, sloop elke avond het kamp binnen en kreeg daar dan hulp van een vriend. Na enkele weken trok hij naar een groter kamp waar zich zijn kapitein bevond; daar kon hij blijven, maar bij elk appèl moest hij zich in het oerwoud terugtrekken aangezien hij buiten de sterkte viel. Dat ging goed, totdat bleek dat het betrokken kamp zou worden ontruimd. De kapitein vroeg ds. Hamel om raad. Deze adviseerde, op een nacht een van diegenen die in de ziekenbarak overleden waren, in stilte te begraven, 'desnoods onder een andere dode', en de vluchteling de plaats van de overledene te laten innemen. 'De kapitein', aldus ds. Hamel,

XC'besloot aldus te handelen: de tijd drong.

XCVeellater, toen alles voorbij was, heb ik vernomen dat officieren en doktoren het experiment niet hebben aangedurfd; de ongelukkige sergeant is daardoor gedwongen geweest zich bij de Jap te melden met het noodlottig gevolg dat hij werd gefusilleerd. Ik wil niemand beschuldigen, maar toch ontsnapt mij de verzuchting: waren er maar meer moedige, ridderlijke kerels in de wereld!' I

XCIn augustus '43 bereikten de werkploegen die in Birma waren begonnen, de Drie Pagoden-pas. Zuidwaarts verder werkend ontmoetten zij midden

XCI Hamel, p.

704 [PDF]
VOLTOOIING VAN DE BIRMA-SPOORWEG

oktober de ploegen die in Thailand aan het werk waren gezet. De Birma-spoorweg was af. Op tijd! 'De Jappen', aldus majoor van Baarsel,

XC'waren door het dolle heen. We kregen drie vrije dagen. Het moest drie dagen feest zijn. We moesten allen aantreden, een blaaskakerige proclamatie van de lapse keizer, dat een der grootste en belangrijkste werken ter wereld was gereedgekomen, werd voorgelezen. We kregen sigaretten en zelfs een aantal varkens Wim Kan met nog enige artiesten kwam in de kampen (om beurten) voorstellingen geven. We wisten niet hoe we het hadden.' 1

XCMidden november werd de gehele spoorweg door de Japanners in gebruik genomen. Van het rollend materieel was veel van Java afkomstig, trouwens: uit Java kwam ook het personeel dat op de stations en wisselplaatsen dienst deed, 'verscheidenen', aldus weer van Baarsel, 'probeerden contact met ons te maken, maar ze waren erg bang dat de Jap het zou merken.'2

XCGelijk vermeld, was het de bedoeling van de Japanners geweest dat de baan in beide richtingen een capaciteit zou hebben van 3 000 ton per dag. Dat werd niet gehaald. In '44 (eerdere en latere cijfers zijn niet beschikbaar) werd over de Birma-spoorweg gemiddeld per dag slechts 500 ton noordwaarts getransporteerd, vermoedelijk in de eerste maanden van dat jaar meer dan in de laatste. Wat in die eerste maanden werd vervoerd, bleek evenwel niet voldoende te zijn om het Japanse leger in Birma de nodige aanvalskracht te geven: zijn in maart '44 ingezette offensief mislukte deerlijk. In die tijd begonnen de Geallieerden de Birma-spoorweg te bombarderen - hierbij vielen er onder de krijgsgevangenen enkele honderden doden. De voltooiing van de spoorweg had namelijk niet betekend dat alle krijgsgevangenen verplaatst waren: in vijf groepen van ca. drieduizend man bleven er ca. vijftienduizend bij de spoorweg achter om, samen met romoesja's, hout te hakken voor de locomotieven, goederenwagons te laden en te lossen, schuilloopgraven en schuilkelders aan te leggen en aan de spoorweg diverse herstelwerkzaamheden uit te voeren die soms het gevolg waren van bij de aanleg gemaakte fouten (of gepleegde sabotage), soms voortvloeiden uit de Geallieerde bombardementen. Die ca. vijftienduizend kregen aanvankelijk voldoende voedsel maar toen de Japanners in Birma in het nauw werden gedreven, kregen de krijgsgevangenen daarvan onmiddellijk de gevolgen te ondervinden; hun voedselaanvoer liep in het honderd en

XC1 J. van Baarsel: 'Onder de Jappen', p. 73. 2

705 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

van begin' 45 af werd aan de Birma-spoorweg weer veel honger geleden.

XCDe krijgsgevangenen die bij en aan de spoorweg niet nodig waren, werden eind '43 en begin '44 in zes grote kampen samengebracht, niet ver van het beginpunt van de spoorweg in Thailand. Er kwamen daar, zoals al vermeld, ook twee grote kampen waar de zieken werden geconcentreerd. In sommige van die karnpen ontbrak veel aan de goede verstandhouding tussen officieren en minderen, omdat alleen die eersten over gelden voor bijvoeding beschikten (er werd niet gewerkt en er werden dus geen corveegelden uitbetaald) en op zijn best slechts een ontoereikend deel daarvan aan de kampkas afstonden. 'Veel dagboeken van niet-officieren', aldus Leffelaar en van Witsen, 'schrijven er over, hoe juist na de voltooiing van de spoorbaan ernstige wanverhoudingen zijn ontstaan', en zij noemen het 'opmerkelijk dat vooral bij het Knil de dagboeken er melding van maken, veel meer dan bij de Engelsen en de Australiërs.' 1 In maart '44 begon de afvoer van de krijgsgevangenen die bestemd waren voor werk in de mijnen en fabrieken in Japan en die van Singapore of van Saigon uit daarheen moesten worden getransporteerd (transporten waarbij velen verdronken). Voor werk in Japan werden geen Indische Nederlanders, althans geen personen met donkere huidskleur, aangewezen 2, zodat van de Knil-krijgsgevangenen slechts een deel in Singapore of Saigon werd ingescheept. Aan de van begin '43 af in Japan werkzame groep van ca. zeshonderd 'technici' (op de officieren na, allen Indische Nederlanders) en aan de drieduizendvierhonderd die in september '43 Java hadden verlaten, werden nu nog ca. drieduizendzeshonderd Nederlandse krijgsgevangenen toegevoe~d.

XCDe groep van de Knil-gevangenen in Singapore groeide aan tot ca. tweeduizend man.' Zij kreeg het moeilijk doordat de Japanners in mei '44 besloten, het bij de Changi-gevangenis gebouwde grote kamp te gebruiken voor de huisvesting van Japans luchtmachtpersoneel en de krijgsgevangenen uit het kamp samen te persen binnen de muuromheining van de gevangenis. In de gebouwen was slechts ruimte voor ca.

1 Leffelaar en van Witsen, p. 236. 2 Het motief hiertoe was vermoedelijk dat de Japanse autoriteiten die ook in het eigen land pretendeerden 'Azië te hebben bevrijd', niet wensten dat in Japan gevangenen aan het werk zouden zijn die voor Aziaten gehouden konden worden. 3 Wij herinneren er aan dat in september '44 van Java ca. zevenhonderdvijftig krijgsgevangenen, onder wie talrijke officieren der koopvaardij die door de Japanners als krijgsgevangenen beschouwd waren, naar Singapore werden overgebracht om er te helpen bij het graven van een droogdok. Op hen volgden later nog andere groepen.

706 [PDF]
NA DE VOLTOOIING VAN DE BIRMA-SPOORWEG

vijfduizend krijgsgevangenen, alle overigen (aanvankelijk ca. zevenduizend, maar dat werden er ca. negenduizend) werden ondergebracht in bamboe-hutten. Onvermijdelijk was het dat de hygiëne in het overvolle complex veel te wensen overliet. Ook werden in '45 de rantsoenen drastisch verlaagd tot ca. 2 ons rijst en lans groente per dag en daarvan kregen zieken maar de helft. Men bleef er slechts in leven door de hoop op een spoedige bevrijding, en die hoop werd gevoed door het nieuws over het oorlogsverloop dat met clandestiene radio's werd opgevangen. Ook wist de Britse kampoudste bij de Japanse commandant veel te bereiken: er mocht aan het strand in groepen gezwommen worden, er was een kamporkest, er waren boeken in overvloed, 'er functioneerde', aldus dr. Beets, 'een volksuniversiteit met competente inleiders over een scala van onderwerpen." Elke nationaliteit (de Nederlandse groep stond onder leiding van de verdediger van Balikpapan, luitenant-kolonel C. van den Hoogenband) had voorts een eigen politiedienst - die diensten 'waren bepaald niet populair ... Militair tuchtrecht werd op soms onthutsende wijze' (d.w.z.: zeer streng) 'gehanteerd.'? Ook moest er gewerkt worden: binnen het kamp door diegenen die corvee hadden, er buiten door grote groepen die werden ingezet bij allerlei defensiewerken. Eén groep, waartoe ook Knil-krijgsgevangenen behoorden, moest van midden juni tot midden juli '45 helpen bij de aanleg van een vliegveld ('het is een allerergste rotzooi op een zeer miniem rantsoen'3) en vervolgens defensiewerken opwerpen midden op een groot Chinees kerkhof ('Ik zie Chinese vrouwen huilen en smeken. Een luguber corvee! Het is zeer zwaar werk.'4) Zwaar was ook de arbeid aan het droogdok dat op een klein eiland moest worden gegraven. Er kwam daar veel malaria en dysenterie voor. 'Dit laatste', zo leest men in de oorlogsgeschiedenis van de Stoomvaart Maatschappij Nederland,

XC'was niet te verwonderen, daar het drinkwater uit een kuil geschept moest worden. Bij het klaarmaken van het eten werd het tenminste nog gekookt; om er thee van te maken was de eenvoudigste zaak ter wereld, want daarvoor behoefde het alleen maar warm gemaakt te worden: de bruine kleur zat er al aan van de modder.' 5

XCEen tweede van die kampen, Kanchanaburi III, had het nadeel dat er een rwee meter hoge schutting omheen liep, zodat men niets van de buitenwereld kon zien - 'dit nu werkte', aldus majoor van Baarsel, 'op sommige mensen zo prikkelend dat ze er half gek van werden." Men had hier voorts een tekort aan water."

XCUit dit kamp werd de groep Knil-krijgsgevangenen na vier maanden naar Kanchanaburi I verplaatst waar men water genoeg had maar bij uitstek geplaagd werd door wandluizen.

XCIn weer een ander kamp, Nakompaton, kwamen alle zieken, invaliden en vervolgens ook de officieren van vijftig jaar en ouder terecht: een ruim kamp van ongeveer een vierkante kilometer met goede barakken (vrijwel zonder wandluizen) waar de keuken elke dag gamellen met voedsel heen liet brengen. 'Zo'n fijne behandeling hadden we de hele krijgsgevangenschap', aldus majoor van Baarsel, 'nog niet gehad ... We kregen hier ...J.J.J.

I Hamel, p. 181. 2 A.v. 3 A.v., p. 186. 4 van Baarsel: 'Onder de Jappen', p. 92. 5 Een luitenant van het Knil, ir. A. van Duyvendijk die met een ploeg anderen buiten het kamp in Japanse opslagplaatsen moest werken, wist elke dag de naar het kamp mee te nemen in de dubbele bodem van een rijstton of in een uitgeholde draagbamboe. Hij kreeg die krant van een Thaise dokter. Deze, verraden door zijn Chinese assistent, werd gemarteld en gaf de naam van ir. van Duyvendijk prijs en van deze werd gevergd dat hij de namen zou noemen van diegenen die regelmatig van het vertaalde nieuws in kennis waren gesteld. Vijftien hunner hadden tevoren afgesproken dat zij, als de zaak uitkwam, zich bij de Japanners zouden aangeven. Ir. van Duyvendijk en die vijftien (onder wie de kampoudste, luitenant kolonel O. van Lingen, en dr. P. Koets) werden vervolgens naar Bangkok overge bracht en daar in februari '45 tot enkele jaren gevangenisstraf veroordeeld. De groep werd in juli naar Singapore verplaatst. Een hunner, luitenant-kolonel R. B. van Dijken, bezweek er kort na de bevrijding.

708 [PDF]
NA VOLTOOIING VAN DE BIRMA-SPOORWEG

iets beter eten.' Er was ook 'een flinke cantine waar veel bijgekocht kon worden ... Daags tevoren kon je opgeven of je een varkenscarbonade, een biefstukje, een eitje met spek of een matasapi' wilde hebben ... Vergeleken met de spoorlijn leek het hier wel een luilekkerland.'> Midden in dat luilekkerland lag overigens een afgesloten barak waarin alle krijgsgevangenen opgesloten waren van wie hetzij in Birma, hetzij in Thailand gebleken was dat zij homosexuelen waren: 'enige tientallen z.g. mental cases' ('krankzinnigen'), tekende de majoor aan.'

XCHij kwam daarna in zijn voorlaatste kamp in Thailand terecht, waar zich met hem ca. drieduizend andere Knil-krijgsgevangenen bevonden - ook hier waren de omstandigheden redelijk. Hetzelfde gold voor zijn laatste kamp: weer in Kanchanaburi, waar de Japanners in januari '45 ca. drieduizend nog in Thailand aanwezige officieren concentreerden (onder hen ca. duizend van het Knil) alsmede een paar honderd minderen voor de corveeën.

XCAndere Knil-krijgsgevangenen die niet naar Japan werden getransporteerd, hadden het in '44 en '45 in zoverre moeilijker dat zij aan het werk werden gezet - in Thailand niet alleen aan de Birma-spoorweg maar ook aan een nieuwe weg naar Tavoi, in Birma en in het oosten van Thailand aan vliegvelden, en tenslotte ook in Frans-Indo-China waar, soms diep landinwaarts, vliegvelden aangelegd moesten worden door diegenen voor wie men geen scheepsruimte naar Japan had kunnen vinden. In Frans-Indo-China bevonden zich ten tijde van Japans capitulatie ruim elfduizend Knil-krijgsgevangenen, in Thailand ca. een-en-dertighonderd.

Pakanbaroe-spoorweg: / Palembang

XC

XCEr was nog een tweede spoorweg die in het Nanjo-gebied in grote haast moest worden aangelegd: de Pakanbaroe-spoorweg, die op MiddenSumatra (zie kaart XV op pag. 635) Pakanbaroe, dat aan de voor kleine vrachtschepen bevaarbare Siak ligt, moest verbinden met Moeara, het beginpunt van de spoorlijn naar Padang. Het was een traject van ca. 220

1 spiegelei 2]. van BaarseI: 'Onder de Jappen', p. 106. 3 A.v., p. 109. 4 Wij ontlenen onze algemene gegevens aan de in '82 verschenen studie van H. Neumann en E. van Witsen: alsmede aan de in hetzelfde jaar gepubliceerde derde druk van Henk Hovinga's werk:

709 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

km lengte. Over ca. twee-derde van de afstand liep het van Pakanbaroe zuidwaarts, gedeeltelijk door een moerassig gebied waar veel malaria voorkwam, om daarna westwaarts af te buigen en, het dal van een rivier volgend, het Sumatraanse bergland in te gaan. De aanleg van de spoorweg (voor enkelspoor) was al in de Nederlandse tijd overwogen en de Staatsspoorwegen hadden er in '20 een gedetailleerd plan voor opgesteld. Het was toen niet tot de aanleg gekomen omdat de lijn financieel niet rendabel werd geacht. Van dat in '20 opgestelde plan konden de Japanners gebruik maken, zij het dat zij in het bergland, waar het Nederlandse plan voorzien had in de aanleg van drie tunnels, een ander tracé volgden.

XCAanvankelijk werden uitsluitend romcesja's aan het werk gezet: ca. vierduizend, die, zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, in maart' 43 op Java bij razzia's gegrepen waren. Zij en de eersten van ca. achttienduizend andere romcesja's die aan hen werden toegevoegd, begonnen met van Pakanbaroe zuidwaarts een spoordijk op te werpen. Onbarmhartig werden zij door de Japanners opgejaagd. Velen stierven - er was dus voortdurend aanvoer van nieuwe werkkrachten nodig. Van de transporten der romcesja's hebben wij geen beeld, wèl weten wij dat er, afgezien van een aantal transporten uit Belawan (in juni, juli en augustus '44), drie transporten van krijgsgevangenen uit Java zijn geweest: het eerste in mei '44, he-t tweede in juni, het derde in september (de 'joenio Maroe'). Het eerste transport bracht een kleine tweeduizend krijgsgevangenen: Nederlauders, Indische Nederlanders, Britten, Australiërs en enkele Amerikanen, naar Padang (zoals gewoonlijk een afschuwelijke tocht) - vandaar werden zij eerst met de trein naar Moeara en vervolgens met vrachtauto's naar Pakanbaroe gebracht, waar zij in een oud en smerig loodsencomplex van de Nederlandse Pacific Petroleum Maatschappij gehuisvest werden. Het tweede transport bracht twaalfhonderd krijgsgevangenen eerst naar Singapore en vervolgens met een kleiner schip naar Pakanbaroe. Van het transport van juni uit Belawan werd op de oversteek naar Singapore het schip door een Britse onderzeeboot tot zinken gebracht; van de ruim zevenhonderd krijgsgevangenen verdronken er bijna honderdtachtig. Het transport aan boord van de 'foenio Maroe' kostte, zoals al vermeld, het leven aan ca. vierduizend romoesja's, tweehonderdzeventig Ambonnezen en Menadonezen en ca. dertienhonderdveertig andere krijgsgevangenen. De overlevenden van deze scheepsramp hadden, toen zij aan het Pakanbaroe-tracé terecht kwamen, het grote nadeel dat zij al hun bezittingen waren kwijtgeraakt - zij hadden niets meer bij zich 0111 er bijvoeding mee aan te schaffen.

XCOok aan het Pakanbaroe-tracé moest hard worden gewerkt, in de 7

710 [PDF]
PAKANBAROE-SPOOR WEG

laatste fase van het werk, in juli en augustus '45, met twee tot drie uur onderbreking, zes-en-dertig uur achter elkaar. Ook hier waren de hulpmiddelen onvoldoende, maar er werd, althans door de Japanners (in tegenstelling tot de Koreanen), minder geranseld dan aan de Birmaspoorweg. In verschillende kampen langs het tracé (er waren er veertien) waren de krijgsgevangenen ondergebracht in primitieve barakken waarin zij op planken sliepen; al die barakken lekten en aan luizen en ratten was geen gebrek. De voeding was, gegeven het zware werk dat moest worden verricht, onvoldoende: veel rijst maar vooralook veel vlees werd door de Japanse militairen, door de functionarissen van de Mandsjoekwose Spoorweg (die het werk superviseerden) en door de Koreaanse bewakers achtergehouden voor eigen gebruik of voor betaling in natura aan prostituees - de krijgsgevangenen kregen voedsel dat gemiddeld slechts een dagelijkse verbrandingswaarde had van 1720 calorieën. Er werd dan ook driftig naar bijvoeding gezocht en daarin waren vooral de Ambonnezen en Menadonezen bedreven: 'geboren rimboe-mannen', aldus F. F. E. von Fuchs, een van de geredden van de 'foenio Maroe',

XC'Zij waren als marechaussees op patrouille in Atjeh en elders in de archipel gewend geraakt aan het leven dat hun ook in de rimboe van Pakanbaroe wachtte. Bovendien hadden zij dit op hun blanke vrienden voor, dat zij zich op de passars en in de kampongs heimelijk tussen de Sumatranen bewegen konden, zonder dadelijk in het Koreaanse of het Japanse oog te vallen'

XCzij werden spoedig 'de richards onder de gevangenen' I en dus de enigen die met zekere regelmaat extra voedsel konden kopen. De prijzen in de zwarte handel waren hoog.

XCBevoorrecht was ook hier 'de spijkerploeg' ; bevoorrecht waren, als in alle kampen, waar en wanneer ook ter wereld, diegenen die met de bereiding van het voedsel te maken hadden, bevoorrecht was hier ook een aantal van de krijgsgevangenen die als eersten in Pakanbaroe I, het kamp bij de plaats Pakanbaroe, waren aangekomen. Dat kamp, aldus C. van Heekeren, 'lag in een moeras en aan een rivier' (de Siak),

XC'die af en toe buiten haar oevers trad en het kampterrein overstroomde. De barakken waren gebouwd op dijkjes die in het moeras waren opgeworpen en het terrein daartussen was beplant met groenten ... Een betrekkelijk kleine groep in dit kamp had zich van het begin af weten te handhaven en vormde de aristocratie. Bij elk transport dat 'de baan op' werd gezonden, hadden zij meer van de schaarse

XCI F. F. E. van Fuchs: 'De torpedoramp van de 'joenio Maroe', p. 74. 7

711 [PDF]
KRl]GSGEVANGENEN

tuinbouwgrond weten te veroveren, zodat op het ogenblik dat ik in het kamp kwam, de groententuin in handen van enkelen was die met prijsafspraken de gehele markt in handen hadden en daar een intensief gebruik van maakten. Ze spraken met afschuw van het verwilderde, armoedige volk dat 'hun' kamp binnenkwam van de frontkampen, zo armoedig dat het niet eens de vastgestelde groentenprijzen kon betalen.' 1

XCDoor het harde werk, het weinige voedsel en de slechte behuizing werden velen ziek. Bij tijd en wijle gingen bijna allen aan malaria lijden - ca. een derde van alle krijgsgevangenen leed daar chronisch aan. Pakanbaroe II werd het kamp, 'waarheen men', aldus weer van Heekeren, 'kwam om te herstellen, en, in vele gevallen, om te sterven' ('in dit kamp róókje de dood en gelukkig stompte je af'Z). De andere kampen kenden een ziekenbarak - bekwame en toegewijde artsen en verplegers waren er wèl, maar geen goede instrumenten, geen verbandmiddelen, geen medicijnen. 'Oude lappen', schrijven Neumann en van Wits en,

XC'dienen als verband. De latex van de rubberbomen wordt als pleister gebruikt. Tropenzweren worden behandeld door ze dagelijks uit te vegen met een nat doekje of ze te laten schoon eten door rnaden. De maden eten het afgestoten weefselop. Wie de kans krijgt om in een rivier te komen, laat zijn wond schoon eten door de kleine visjes. Al deze methoden van behandeling zijn erg pijnlijk."

XCHet werk vorderde.

XCWas het omstreeks maart '43 begonnen bij Pakanbaroe, aan het andere uiteinde, bij Moeara, werd pas in maart '45 een aanvang gemaakt met het aanleggen van de baan. Rails was en werd aangevoerd van Malakka en van Java en daar kwam ook het rollend materieel vandaan, aangevuld met vijf locomotieven van de Deli Spoorweg Maatschappij. Zo werkten van maart '45 de werkploegen door het Sumatraanse bergland naar elkaar toe. Zij ontmoetten elkaar begin augustus 1945 - op de r yde was de Pakanbaroe-spoorweg af. Dat was de dag waarop Japans capitulatie bekend werd, zodat de Japanners van de spoorweg, welks aanleg ca. zeventienduizend romoes ja's (vier op de vijf) en bijna zevenhonderd krijgsgevangenen (bijna een op de zeven) had doen bezwijken, geen enkel profijt trokken.7

I C. van Heekeren: ' p. 141. 2 A.v.,p. 138-39. 'Neumann en van Witsen: p. 48.

712 [PDF]
VLIEGVELDEN BIJ PALEMBANG

XCEr waren meer punten op Sumatra waar van Java aangevoerde krijgsgevangenen aan het werk werden gezet: in de streek van Palembang moesten vliegvelden aangelegd worden.

XCDaartoe werden begin november '43 ca. tweeduizend krijgsgevangenen (Nederlanders, Indische Nederlanders en Britten) in Priok ingescheept aan boord van een even oud als vies schip. 'De reis', aldus in zijn aantekeningen een vaandrig,

XC'is vervuld van wanhoop en ellende. We worden ... opgeborgen in zes gloeiend hete ruimen zonder de minste ventilatie. Afval van vee is nog aanwezig. De reis is één verschrikking. Drie lange nachten brengen we door met te trachten te slapen. Tientallen mensen hebben geen ligplaats en zitten hier of daar te doezelen. Ons eigen zweet druppelt gecondenseerd van het plafond op ons neer.' 1

XCDeze groep werd bij Betoeng, ca. 80 km ten zuidwesten van Palembang, midden in het oerwoud aan het werk gezet om, samen met een onbekend aantal romoesja's, een vliegveld aan te leggen. Er moest hard worden aangepakt en er was te weinig voedsel, zodat zich een voortdurend gevecht ontwikkelde tussen de Japanners die een maximum aan arbeidskrachten eisten, en de aanwezige militaire arts die zijn best deed om zoveel mogelijk zieken in de ziekenbarak te houden - hij had daartoe de gevangenen naar hun lichamelijke toestand in vijf kategorieën ingedeeld. Kategorie 5 waren de zieken, kategorie 4, de 'grens' -kategorie, was, zo tekende Erik K. de Vries in zijn dagboek aan, in vijf onderkategorieën ingedeeld: '4 a kon desnoods naar buiten; 4 b mocht nog in het kamp werken; 4 c mocht nog in het kamp lichte karweitjes doen; 4 cz mocht nog karweitjes doen waarbij je kon zitten; 4 czs mocht zittend sisal(hennep)-touw draaien .. .'.2

XCIn mei '44 werden ca. driehonderdzestig van de ca. tweeduizend naar Pangkalan Balai, een plaats even ten westen van Palembang, overgebracht om te helpen bij de aanleg van een tweede nieuw vliegveld waarmee eveneens in november '43 een begin was gemaakt - deze groep werd na een jaar van grote ontberingen, waarin velen bezweken waren (het rijstrantsoen daalde tot slechts 80 gram per dag), naar Singapore verplaatst (dat kamp was 'een hemel in vergelijking met Pangkalan Balai' 3). Anderen

1 F. B. Nijon: 'Aantekeningen', p. II. 2 Erik K de Vries: 'Notities in Japanse krijgsgevangenschap', 1980, p. 382. 'F. B. Nijon: 'Aantekeningen', p. 151.

713 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

uit de oorspronkelijke groep van ca. tweeduizend bleven, toen het vliegveld bij Betoeng af was, in Palembang en moesten daar zwaar werk verrichten, voornamelijk in de haven. Bevoorrecht waren hier alleen de officieren, ca. tweehonderd: zij deelden de corveeën in en kregen meer te eten - de onderofficieren en manschappen daarentegen verhongerden. Afgezien van diegenen die bij het werk aan de vliegvelden van Betoeng en Pangkalan Balai bezweken (bij het eerste vliegveld weinigen, bij het tweede veel meer), zijn van midden '44 tot augustus '45 in Palembang ca. driehonderdvijftig onderofficieren en manschappen (Nederlanders, Indische Nederlanders en Britten) gestorven", velen aan de hongerziekte. Wellicht is het een betrouwbare schatting dat van de ca. tweeduizend in november '43 naar Palembang getransporteerde krijgsgevangenen één op de vier tot vijf is omgekomen.

XCNaar verhouding zijn er nog meer slachtoffers geweest onder de krijgsgevangenen die in april '43 van Java werden overgebracht naar de Molukken en naar Flores, ook alweer om er vliegvelden aan te leggen.

Flores / Molukken

XC

XCIn de laatste negen maanden vankonden de Geallieerde luchtmachten van Australië uit nog maar weinig activiteit ontwikkelen, maar begin '43 werd het de Japanners duidelijk dat die activiteit belangrijk zou gaan toenemen en dat meer en meer Amerikaanse, Australische en Nederlandse bommenwerpers doelen in de Grote Oost zouden gaan aanvallen. De vliegvelden die daar inlagen, waren aan de Geallieerden bekend - de Japanners besloten nieuwe aan te leggen: aan de noordkust van Flores bij de hoofdplaats Maoemere (zie kaart XI op pag. 402), bij de plaats Amahai op Ceram (zie kaart XVIII op pag.op het ten oosten van Ambon gelegen eiland Haroekoe en op de noordpunt van Ambon bij Liang."

'42 '41 716),

XC1 Er stierf slechts één officier, evenwel aan carcinoom waaraan hij reeds enkele jaren leed. 2

714 [PDF]
FLORES

XCDe voor al deze arbeid aangewezen krijgsgevangenen vertrokken midden april '43 uit Soerabaja.

XCWij willen beginnen met de groep die voor Flores bestemd was en die daartoe uit Tjimahi naar Soerabaja was getransporteerd: bijna tweeen-twintighonderd Nederlanders en Indische Nederlanders en twee Britten die bij vergissing aan hen waren toegevoegd. Toen zij uit het kamp in Soerabaja, waar zij na aankomst ondergebracht waren, per trein naar de haven werden gebracht, reed die trein langzaam door de dichtstbevolkte Indonesische wijken en daar 'deed zich iets voor dat velen van ons', aldus een der krijgsgevangenen,

XC'met verbazing maar ook met grote ontsteltenis vervulde. Langs de spoorbaan, bij de overweg, stonden honderden Indonesiërs, mannen, vrouwen en kinderen, die ... een oorverdovend gejuich aanhieven; een gejuich dat weldra in een grote scheldpartij ontaardde. Even dachten wij dat dit gehoon en gejoel bestemd was voor onze bewakers maar plotseling, met een schok, drong het tot ons door dat deze demonstratie tegen ons, krijgsgevangenen, gericht was. Zo was het dus. Nauwelijks een jaar nadat wij onze trotse driekleur voor bruut Japans oorlogsgeweld hadden moeten strijken, was de stemming van een gedeelte van de Indonesische bevolking volkomen tegen ons gekeerd.' 1

XCHet convooi naar Flores deed er bijna drie weken over - een afschuwelijke tocht, vooralook doordat talrijke krijgsgevangenen aan dysenterie leden. Aan boord waren voor hen geen geneesmiddelen beschikbaar, op Flores trouwens ook niet. Het eiland had steeds veel malaria gekend en daar ging nu menige gevangene aan lijden.

XCHoe het tijdens de arbeid op het aan te leggen vliegveld toeging, is door een der krijgsgevangenen met betrekking tot een 'willekeurige werkdag in de maand augustus van het oorlogsjaar 1943' zo beeldend beschreven" dat wij die gehele beschrijving willen citeren.

XCNa 's morgens vroeg gewekt te zijn, worden de krijgsgevangenen naar het vliegveld-in-aanleg gedreven waar zij, in groepen ingedeeld, hun

XC1 Aangehaald in J. H. W. Veenstra e.a.: Als krijgsgevangene naar de Molukken en Flores, p. 16 (verder te citeren als: Veenstra). 2 Beschrijving in a.v., p. ISO

715 [PDF]
KR1] G SGEV AN GENEN

CERAMZEE BANDAZEE

XCXVIII. De door krijgsgevangenen aangelegde vliegvelden op de Molukken

XCgereedschap uitgereikt krijgen. Zij beginnen met ca. drie uur lang te werken, opgejaagd door de Koreaanse bewakers, een en ander onder goedkeurend toezicht van de Japanse commandant van het vliegveldeervee.

XC'Een langgerekt 'smèèèèè' kondigt de eerste pauze aan die nauwelijks tien minuten duurt, te kort om te rusten, maar lang genoeg om een haastig gerolde sigaret te smoken. Van dit intermezzo maakt de Japanse corvee-commandant gebruik om te klagen over het werktempo. Hij zoekt ruzie met de Nederlandse corvee-commandant, wie hij verwijt dat het werk niet opschiet. De Nederlandse commandant antwoordt prompt dat hij de jongens tot meerdere spoed zal aanzetten en houdt een demonstratieve toespraak tot de troep. 'Even luisteren, mannen Blijf in beweging, al zou je slechts gaten in de lucht slaan. Die smeerlappen kijken immers alleen naar 't resultaat straks. Dus kerels, doe iets. En laat ze voor de rest kapot vallen. Begrepen?''Hail' 2 schreeuwt de troep in koor.

XCZiezo, de Japs zijn tevreden gesteld. Ze begrijpen dat die domme Oranda's? nu snappen wat ze bedoelen. Een luide gil, zoveel betekenend als het sein tot opstaan, is voor de mannen het teken om het werk te hervatten ... Er wordt weer

I betekent 'Uitrusten'! 2 'Ja!' 'Hollanders

716 [PDF]
FLORES

gewerkt, althans de schijn gewekt alsof. Nog anderhalf uur zwoegen in de zengende hitte. Glimmende lijven in een op-en-neer deinende massa. Met schop en pikhouweel het terrein egaliseren, de aarde van afgegraven heuveltjes naar kuilen brengen. De jongens kijken herhaaldelijk naar de zonnestand. Ze zijn moe en hun magen jeuken van de honger ... Ze wachten op het hijsen van de rode vlag, het sein tot rust van twaalf tot twee uur. Tijdens deze rust wordt het middagmaal genuttigd. Inmiddels is het eten door de dragers uit het kamp gehaald en in de schaduw van de grote boom aan de rand van de bush gebracht.

XCEindelijk gaat de rode vlag omhoog.'

XCHet duurt enige tijd voordat ieder zijn portie heeft.

XC'De ontevredenen menen dat het eten verdelen niet snel genoeg gaat. Ze vergeten dat ze zelf de oorzaak zijn van het langzame proces. En de corruptie, die z'n vrindjes heeft onder de verdelers en de tellers, zegeviert altijd. Als een ieder wordt geacht zijn portie te hebben gehad, komt de kapitein tot de slotsom dat er zestien porties te veel zijn uitgedeeld. Het komt ook wel eens voor dat een tiental jongens geen eten krijgt. Dat kwaad kan niet uitgeroeid worden zolang de mannen zelf corrupt blijven.

XCEr wordt nu gegeten, in zittende en staande houding, in clubjes. Hier en daar een solitair, die niets van het kongsi-verband moet hebben. Er is geen stoel en geen tafel, geen laken en geen servet, geen glas en geen vingerkom. Het maal wordt genoten met een lepelof simpel met de vijf geboden. Dit is de oerstaat. Eten om de honger te stillen. Smaken doet 't niet en van genieten is dan ook geen sprake. Het voedsel is een maagvulling zonder meer .

XC. . . Nu is het moment aangebroken voor de waaghalzen. Ze staan op uit hun liggende houding, letten heel nauwkeurig op de uitgestrekte houding van de bewakers, sluipen dan omzichtig weg. Ze steken de startbanen over en vinden in de struiken, diep achterin, de mercantiele vertegenwoordigers van Flores' bevolking. Er wordt een levendige handel gedreven in vis en vlees, eieren en groente, tabak en koekjes. De waar is zeker duur, maar de moeite waard. De mannen ruilen ook hun overtollige hemden en broeken tegen eetwaar. Het risico van hun uitstapje is bijzonder groot. Ze maken 't daarom dan ook niet te lang en keren langs een omweg naar de troep terug. Onverschillig komen ze aanslenteren en zetten zich behoedzaam neer. Gelukkig merken de Japs niets van hun smokkeltocht. Ze sluimeren nog, in het volste vertrouwen dat die domme Granda's toch niet durven weg te lopen .

XC. . . Het is twee uur in de middag, Japanse tijd. De rode vlag gaat omlaag en de witte wordt gehesen. De Oranda's staan op, slaperig en onwillig. De godenzonen beginnen weer te schreeuwen' Lekas! /ekas!'.' De corveeleider staat met de handen in de zij en een ontevreden trek glijdt over zijn glimmend gezicht. De

XC1

717 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

Nederlandse commandant spoort de groep aan tot haast.

XCDe Flores-zon, op haar hoogtepunt nu, overgiet het ganse toneel met een schelle en prikkende hitte. De uitstraling van de grond is voor hen die geen schoeisel hebben, een ware kwelling. De gekromde ruggen glimmen van het zweet dat gretig door alle poriën een uitweg vindt. De lucht trilt in de witgrijze hel. Het is bladstil, geen zuchtje wind ter afkoeling. De stemming daalt. Het is nu drie uur. Nog twintig minuten sjouwen en dan komt er weer een korte pauze van tien minuten. Deze spanne tijds is ongeveer toereikend om een haastig gerolde shag op te roken. Er wordt gehold naar de enige boom in de omtrek en een paar hoog opschietende struiken, in wier armzalige schaduw nog enigszins beschutting tegen de felle zonnestralen mogelijk is. Als weer het sein tot werken wordt gegeven en iedereen zich opmaakt om opnieuween zweetbad te ondergaan, komt eindelijk de wind opsteken. Eerst met flauwe rukjes, dan krachtig, zeewaarts waaiend. De wind wordt begroet met vreugdekreten, want hij is ieders vriend en hier een levensbehoefte.

XCEen hoerageroep, een luid gebrul. Haastig verzamelen van de werktuigen. Het einde van de werkzaamheden voor deze dag. Eindelijk. Aantreden. Rechts richten. Nummeren. Afmars. Onderweg wordt even gestopt om de gereedschappen in te leveren.

XCAls de mannen naar het werk gaan, zit er een moedeloze gang in. Als ze naar het kamp terugkeren, zit er pit in hun lopen en kunnen zelfs de Japs het tempo nauwelijks bijhouden. De troep staat nu op de weg voor het kamp. Aan de wacht wordt gemeld dat er geen bijzonderheden zijn. Enkele schildwachten komen tellen en fouilleren. 'De Slome' is wachtcommandant en zijn korporaal van aflossing is 'De Bolle Sadist'. Ze hebben een van de werkers te pakken, die stram in de houding bedremmeld voor zich uit staat te staren. De Jap die hem fouilleert, vindt twee eieren in zijn achterzak. Hij dient de jongen een klinkende oorvijg toe en vraagt hem naar de herkomst. De zondaar antwoordt met een benepen stem dat hij ze gekocht heeft. De Jap geeft hem een venijnige scheentrap en schreeuwt: 'Bakajaro! Tida bagoes!' 1 De overtreder zwijgt en kijkt naar de grond. Dan krijgt hij bevel uit het gelid te treden en voor de wacht te komen. Als 'De Slome' hoort aan welk strafbaar feit de Oranda zich schuldig heeft gemaakt, ontsteekt hij in een hevige woede en snauwt hem toe: 'Bakajaro! Bamboe motte koif' 2 De jongen mag zelf een bamboestok uitzoeken, een dikke natuurlijk, De stok wordt uit zijn handen gerukt en 'De Slome' rost hem daarmee af. De jongen kreunt van de pijn. Uit vier open wonden aan zijn gezicht en borst stroomt bloed. Dan beveelt 'De Slome' de tolk te halen. Als deze zich gemeld heeft en de toedracht van de affaire te horen krijgt, laat 'De Slome' bekend maken dat de eerstvolgende overtreder zal worden doodgeranseld. Voor deze keer wil 'De Slome' nog genadig zijn. H~ slaat de jongen nog enkele malen in zijn gezicht en geeft hem een trap na. Hiermee

1 'Stommeling! Je deugt niet!' 2 'Stommeling! Haal een stuk bamboe!'

718 [PDF]
FLORES

eindigt het incident en de hoornblazer kan het deuntje van de afslag blazen. 'Wakaref" De troep rent en holt het kamp binnen. Het is bijna half zes. Er mag nu gebaad worden.'

XCNiet alle gevangenen waren in staat dit dagelijks werk vol te houden. De rantsoenen waren gering en konden niet in voldoende mate aangevuld worden. Velen werden ziek. Met hen hadden de Japanse militairen en de Koreaanse bewakers geen enkele consideratie: wie ernstig ziek werd, moest de eerste weken in een apart kampgedeelte in de openlucht neergelegd worden, blootgesteld aan weer en wind; de meesten stierven dan - primitieve ziekenbarakken kwamen er pas later. Humaan daarentegen trad één Japanner op, een sergeant-majoor, onder wiens verantwoordelijkheid ca. driehonderd gevangenen op ca. 60 km afstand van het hoofdkamp moest werken. 'Men heeft het daar', tekende in september in het hoofdkamp mr. C. Binnerts in zijn dagboek aan", 'zeer goed: behoorlijk eten en er wordt nauwelijks geslagen'; de sergeant-majoor had bovendien, 'en dat is uiterst belangrijk, de Hollandse leiding verschillende dingen over het verloop van de oorlog verteld,'?

XCAnders dan dat deel van de inwoners van Soerabaja dat de krijgsgevangenen honend had bejegend, getuigden de inheemsen op Flores (wij herinneren er aan dat ongeveer de helft hunner katholiek was) van medeleven. Een krijgsgevangene die mèt anderen in de bergen in het binnenland met een vrachtauto bamboe had moeten ophalen, schreef in zijn dagboek: 'De bevolking was spontaan vriendelijk en overal werden we toegewuifd. Als er enigszins kans op was, werden allerlei vruchten op de laadbak gegooid Persoonlijk heb ik de bevolking van dit eiland bijzonder moedig gevonden en trouw'4 - het kan zijn dat de verwachting, bij die bevolking hulp te zullen vinden, er in mei '43 een van de krijgsgevangenen toe bracht te vluchten. Op ca. 40 km afstand van het hoofdkamp werd hij na een week gepakt; de Japanners schoten hem dood.

XCHet vliegveld bij Maoemere was in oktober '43 voor gebruik gereed;7 1

I 'Inrukken!' 2 C. Binnerts: in p. 67 (16 sept. 1943). 3 Daar wist men blijkbaar in het hoofdkamp niets van. Mr. Binnerts die de administratie van de ziekenbarak bijhield, schreef in september dat er tal van geruchten de ronde deden, 'die met het uur onwaarschijnlijker vormen gaan aannemen: de Engelsen zijn in Scheveningen geland en bedreigen via Holland al het hart van Duitsland' (a.v.). Het is mogelijk dat de Japanse sergeant-majoor had medegedeeld (en dat ook tot die ziekenbarak was doorgedrongen), dat Italië had gecapituleerd. 4 Aangehaald in Veenstra, p. r64-65.

719 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

nadien werd het afgewerkt en werden nog twee kleine vliegvelden aangelegd. Toen al dit werk was verricht, waren op Flores van diegenen die in leven waren gebleven, nog slechts ca. negenhonderd tot arbeid in staat; zij werden in juni, augustus en september '44 naar Batavia gevoerd, vanwaar velen hunner spoedig doorgezonden werden hetzij naar Padang (met de 'joenio Maroe'), hetzij naar Singapore. Eerder al, nl. in januari en mei '44 waren de zieken en zwakken in twee transporten naar Java gebracht - de ergste patiënten mochten in Batavia in een ziekenhuis worden opgenomen.

XCOp 19 september '44 waren uit het Flores-transport tweehonderdzestien krijgsgevangenen overleden (een op de tien) - hoevelen na die datum nog zijn bezweken, is niet bekend.

XCVan de drie transporten naar de Molukken bestond één (dat naar Liang op Ambon) uitsluitend uit Britten: ruim duizend, één (dat naar Amahai op Ceram) bijna uitsluitend uit Nederlanders en Indische Nederlanders: eveneens ruim duizend (plus vijf Britten), en droeg het derde (dat naar Haroekoe) een gemengd karakter: ruim zeventienhonderd Britten en driehonderdvijf-en-veertig Nederlanders en Indische Nederlanders.

XCAl deze krijgsgevangenen gingen op 18 april '43 in Soerabaja aan boord van vier Japanse schepen die om te beginnen vier dagen bleven liggen: een beproeving op zichzelf. Op de zzste voeren zij weg. De krijgsgevangenen, in de als steeds smerige ruimen opeengepakt, kregen weinig te eten en de dysenterie die zich al in de kampen te Soerabaja had voorgedaan, nam tijdens het zeetransport een virulente vorm aan. Na een week varen werd Ambon aangedaan. De voor Liang bestemde groep ging daarheen op mars, de twee andere groepen moesten de vier schepen lossen, voorzover zij lading voor Ambon aan boord hadden. Nauwelijks was dit werk voltooid, of de voor Amahai en Haroekoe bestemde krijgsgevangenen werden weer aan boord gebracht van drie van de vier schepen die de volgende ochtend Ceram bereikten; ook hier moesten tal van goederen aan de wal gebracht worden. Zij moesten eerst uit het ruim in prauwen worden geplaatst en dan aan de walover een afstand van ca.meter naar een opslagplaats gedragen. Geen rust werd gegund voordat dit werk voltooid was; het nam zes-en-dertig uur in beslag. 'Langs de gehele ... transportweg', aldus een der officieren, 7

800

720 [PDF]
TRANSPORT NAAR DE MOLUKKEN

'stelden zich Japanners op, voor deze bijzondere gelegenheid uitgerust met zwiepende rotans, bamboelatten of dikke houten stokken. Gedurende de zes-endertig uren lossingsarbeid werd van dit ranselmateriaal veelvuldig gebruik gemaakt en waar ook maar een witte slaaf het waagde wat langzamer te lopen, kondigde een zwiepende, striemende slag aan dat Nippon erop gesteld was, de schepen zo snel mogelijk gelost te krijgen .

XC. . . De eerste gevallen van volkomen uitputting werden als niet serieus beschouwd. Emmers water werden over de neergevallen zwoegers uitgestort en de rotan werd op terzake kundige wijze gehanteerd. In flarden geslagen kuiten, rauw geslagen ruggen waren het gevolg. Soms gelukte het een uitgeput neergevallen slachtoffer een paar honderd meter met zijn last voort te ranselen, maar na vier-en-twintig uur begrepen de Japanners zelf, dat er niet gesimuleerd werd en dat de physiek zwakkeren veelal een collaps nabij waren. Men liet hen tijdelijk met rust, doch ten koste van de sterkeren die thans in nog sneller tempo en met nog zwaardere lasten het aandeel hunner zwakkere makkers moesten overnemen. Ook dat begrepen de naar adem snakkende en van pure uitputting langs de transportweg overgevende uitvallers en zodra zij maar even konden, stonden ze op en schaarden zij zich waggelend en struikelend, met doffe ogen en verbeten gezichten, in de rij der zwoegers om het lot hunner sterkere makkers te helpen verlichten, voorzover hun dat nog mogelijk was.

XCNa zes-en-dertig uur kwamen de laadprauwen met volkomen uitgeputte laadploegen, die het in de smoorhete ruimen nog extra hard te verduren hadden gehad, aanvaren en dat betekende, dat dan toch eindelijk de bodem der transportschepen was bereikt. Gegeten is er gedurende deze zes-en-dertig uur durende titanenarbeid niet. Gedronken werd slechts heel weinig."

XCDrie dagen later voeren van de schepen die Amahai hadden bereikt, twee naar Haroekoe door en dit werd het derde eiland waarop de krijgsgevangenen eerst als lossers en sjouwers moesten optreden.

XCAangezien de groep te Amahai later naar Haroekoe is overgebracht en nog later samen met de groep van Haroekoe naar Ambon is getransporteerd, willen wij deze volgorde aanhouden dat wij eerst beschrijven wat te Amahai, vervolgens wat op Haroekoe en tenslotte wat op Ambon is geschied.

XCTe Amahai is vier maanden gewerkt: begin september '43 kwam er het vliegveld gereed. Toen waren van de duizendzeventien krijgsgevangenen7

, A.v., p. 35-36.

721 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

acht-en-twintig bezweken (omstreeks een op de zes-en-dertig). Bovendien had het verblijf te Amahai nog aan drie anderen het leven gekost die, twee weken na aankomst, gevlucht waren. Drie dagen later werden zij op slechts enkele kilometers van het kamp gepakt. Zij en enkele anderen die van hun vlucht weet hadden gehad, werden door de Kenpeitai gemarteld. Een van de drie vluchtelingen overleed, de twee anderen werden samen met nog een vierde krijgsgevangene onthoofd, maar pas in oktober toen de groep als geheel naar Haroekoe werd verplaatst.

XCBij de aanleg van het vliegveld werd door de gevangenen naar vermogen gesaboteerd - bouwkundigen onder hen hadden daarvoor de nodige aanwijzingen gegeven. Zo vulden zij de wallen van de vliegtuig pens op met los gruis en lieten zij uit de directietoren enkele essentiële steunbalken weg en uit de voor de Japanners bestemde overdekte schuilloopgraven alle randsteunbalken. 'Later', aldus een van diegenen die bij die sabotage betrokken waren,

XC'hebben wij in Liang gehoord wat er in Arnahai van het vliegveld althans na het eerste Geallieerde bombardement is overgebleven. Bij de directietoren viel een bom op ca. 30 meter afstand, doch dit was voldoende om de twaalf meter hoge toren als een kaartenhuis in elkaar te doen zakken. Van de Japanse schuilplaatsen ... bleef niet veel meer over dan wat zandhopen waar wat balken uitstaken, de vliegtuig-pens vlogen als grote zandtaarten uit elkaar."

XCHet was een uitzonderlijk feit dat in het kamp te Amahai Koninginnedag mocht worden gevierd: een half uur vóór het Japanse appèl mochten de krijgsgevangenen voor een eigen appèl aantreden. De kampoudste en zijn plaatsvervanger, kapitein R Korteweg, hielden elk een toespraak. Korteweg noemde koningin Wilhelmina 'een voorbeeld, waaruit wij kracht putten, omdat ~ij beseffen dat het niet zo lang meer kan duren dat de schone spreuk' Luctor et Emergo' bewaarheid wordt'; hij wenste de vorstin 'kracht, gezondheid en een lang leven' toe." 'Na afloop van mijn speech', aldus Korteweg,

XC'zongen wij voor het eerst in zeventien maanden ongestoord uit volle borst de twee welbekende coupletten van ons schone volkslied en wij schaamden ons niet voor onze tranen. Dan een donderend 'hoezee!' op de koningin. Daarna een indrukwekkende stilte en toen, de grootste verrassing voor ons allen, toen speelde buiten het kamp een Ambonnees fluitorkest het Wilhelmus, juist toen de morgenzon boven de kim was verschenen.

XC1 A.v., p. 139. 2 Veenstra, p. 15 6. 7

722 [PDF]
AMAH AI

XCOnbegrijpelijkerwijs lieten de Japanners ons verder de gehele dag met rust. 's Middags waren wij in de gelegenheid, in een geïmproviseerd openlucht-theater een 'Oranje-voorstelling' te geven.' I

XCVijf dagen later, 5 september, was het weer feest, nu een Japans: het vliegveld was klaar. 's Middags vonden tal van sportevenementen plaats waaraan krijgsgevangenen en inheemsen mochten deelnemen. Van de ploegwedstrijden waren, aldus J. H. w. Veenstra",

XC'de krachtmetingen Nederland versus Japan het opwindendst. Vooral het touwtrekken tussen de beide naties doet het ondervoede deel tot de bodem van de overgebleven krachten gaan. Nederland wint onder het uitgesproken motto: 'liever een breuk of beroerte dan verliezen!'. De Japanse ploeg loopt er een fikse uitbrander door op."

XCOmstreeks zes weken later werden de overlevenden van de Amahaigroep naar Haroekoe overgebracht.

XCZoals eerder vermeld, waren op Haroekoe in eerste instantie ruim zeventienhonderd Britten en driehonderdvijf-en-veertig Nederlanders en Indische Nederlanders ontscheept. Er waren toen onder hen ca. honderdzestig dysenterie-patiënten. Allen kwamen terecht in barakken die niet alleen te klein waren maar ook lukraak waren gebouwd: er groeiden struiken in, cocospalmen staken door de daken, de afdekking deugde niet, britsen ontbraken en het complex, waar een stroompje doorheen liep, had geen afwatering zodat het bij zware regenval één modderpoel werd en het water op verscheidene plaatsen door de barakken liep. Deze levensomstandigheden verhinderden de Japanse kampcommandant, een luitenant, en zijn sergeant, 'Barnboe-Mori', niet om zware corveeën op te leggen: twaalfhonderd man moesten onmiddellijk beginnen met de7 2

1 R Korteweg: 'De 1000 van Amahai' (1946), p. 19 (IC, 28919). 2 Aangehaald in Veenstra, p. 158. 3 Er werden die middag ook door de inheemsen evenementen georganiseerd. Daarbij, aldus Veenstra, 'biedt een spelletje van kinderen in school uniform nog een sprekend facet. Zij zijn op een gegeven moment in vier groepen verdeeld, onderscheiden door een rood, een wit, een blauwen een oranje lint. En merkwaardigerwijs wint laatstgenoemde groep alle spelletjes!' (a.v.).

723 [PDF]
KRI]GSGEV AN GENEN

aanleg van het vliegveld - moeilijk werk omdat hier (dat was ook bij Liang op Ambon het geval) een gebied vol koraalrotsen moest worden geëgaliseerd zodat een startbaan zou ontstaan: die scherpe rotsen veroorzaakten verwondingen en die verwondingen werden tropenzweren. Van meet af aan waren er velen die niet de kracht hadden zich naar het werk te slepen. Het gevolg was dat de compagniescommandanten der krijgsgevangenen bij elkaar geroepen werden en door Mori, in aanwezigheid van de Japanse luitenant, met een stok afgeranseld. De Britse en Nederlandse militaire artsen verloren de bevoegdheid om krijgsgevangenen ongeschikt voor corvee te verklaren - dat ging nu een Koreaanse soldaat doen die alle barakken afliep en een ieder die hij tot arbeid in staat achtte, met stokslagen naar het werk joeg.

XCEen der Nederlandse artsen, dr. R. Springer, heeft een dagboek bijgehouden. Geven wij, zijn aantekeningen citerend, een beeld van de wanhopige situatie waarvoor hij kwam te staan, dan zijn wij er van overtuigd dat dat beeld geldigheid heeft voor zijn collega's op Haroekoe en op vele andere plaatsen waar medici machteloos moesten aanschouwen hoe de Japanner mannen die kort tevoren nog een normale gezondheid hadden genoten, ellendig te gronde liet gaan. Geschiedschrijving dient de lezer in staat te stellen, het verleden te 'zien' - verslagen van ooggetuigen kunnen daartoe een wezenlijke bijdrage leveren als zij van voldoende als het ware visionaire kracht zijn; voor dit verslag geldt zulks in hoge mate.

XCDr. Springer:

XC'10 mei 1943 Conferentie gehad met de japanse dokter Sjirnada. Hij ziet de moeilijkheden wel in: 'Als Doctor ich verstehe, aber als Offizier nicht.' Hij kan weinig medewerking verlenen wegens de oorlog. Voor ons lijkt de toestand hopeloos, volkomen uit de hand gelopen. Momenteel vierhonderd kwartierzieken en een honderdvijftig patiënten, die we eindelijk in een barak hebben kunnen verzamelen.

XCEén uur na de conferentie met de arts werden alle kwartierzieken door de japanners onder leiding van de japanse onderofficier goenso' Mori gecontroleerd. Veertig hiervan worden, met hulp van slaag en trappen, met een bamboe tot werken gedwongen. Verscheidene officieren worden eveneens afgeranseld, omdat zij geen kans hebben gezien om twaalfhonderd man te verzamelen voor werk op het vliegveld.

XC12 mei 1943 Momenteel hebben we ongeveer zeshonderd patiënten in dit kamp, waar tweeduizend mensen zijn gelegerd.

XC

724 [PDF]
HAROEKOE

XCSteeds meer dysenterie en diarrhee. De toestand lil de dysenterie-barak is abominabel. Gebrek aan water en aan de mogelijkheid de uitgedroogde mensen thee te verstrekken in voldoende hoeveelheid. De zieken lijden afschuwelijk en de verplegers en de artsen hebben een zeer zware taak, des te erger, omdat er zo weinig effectief kan worden gedaan. Steeds last met de verlichting in de nacht. Dagenan, van Japans fabrikaat, hebben we slechts in een hoeveelheid van vierhonderd tabletten voorhanden, terwijl wij er duizenden nodig hebben. De zieken blijven buiten de barakken in de modder liggen omdat er onvoldoende blikken voor ontlasting aanwezig zijn. Teneinde de bevuiling in de barakken te voorkomen blijven ze in de openlucht. De verontreiniging van het kampterrein is onbeschrijfelijk en het is een hopeloze strijd tegen deze voortschrijdende epidemie. Deze is des te gevaarlijker omdat de mensen ondervoed zijn en uitgedroogd, door onvoldoend voedsel en onvoldoend vocht. De dysenterie is naar onze mening niet een virulente vorm, doch de veel te geringe weerstand zal ongetwijfeld nog slachtoffers tot gevolg hebben. Desalniettemin eisen de Japanners steeds twaalfhonderd man op voor het buitenwerk op het vliegveld en zo nodig wordt dit aantal bereikt door het inschakelen van kwartierzieken. Hiervan worden dagelijks velen teruggezonden daar ze eenvoudig niet meer kunnen.

XC17 mei 1943 De dysenterie neemt in omvang toe en lijkt nu toch ernstiger te worden. Mensen, die's avonds ziek worden, hebben de volgende ochtend IS tot 20 maal dunne ontlasting met bloed en slijm en dit verandert al snel in uitsluitend bloed en slijm.

XCDe vliegenplaag is verschrikkelijk. In de barakken hoort men naast het gekreun en gehik der doodzieke mannen een voortdurend gegons van miljoenen vliegen, maden kruipen over de bevuilde slaapplaatsen en over de uitgeputte zieken. Het weinige, dat de verplegers kunnen doen, wordt door de mensen dankbaar aanvaard, doch is ten enenmale onvoldoende voor effectieve hulp. Als het weer niet spoedig omslaat, zal de epidemie in omvang nog veel meer toenemen.

XC18 mei 1943 De epidemie gaat verder. Alle medicijnen zijn nu op, ook de norit.

XCVolgens de Japanners is het onze schuld dat de mensen overlijden, daar wij tot nu toe geen medicijnen hebben aangevraagd. Reeds op de boot hebben we aangedrongen op medicijnen en gewezen op het grote gevaar van een dreigende epidemie. Weliswaar gebeurde dit alleen bij de medische goenso, doch dit was alleen mogelijk, omdat we geen contact kregen met een Japans medicus. Ook was het in die tijd niet mogelijk, contact met een Japans officier te krijgen. Wij hebben medicijnen aangevraagd, in tweevoud ingediend en zelfs getypt. Tot nu toe echter niets ontvangen, hoewel déze aanvraag is ingediend via de Japanse medicus.

XC20 mei 1943 De dysenterie neemt steeds in omvang toe en daarnaast de verschijnselen van avitaminose. Bij vele patiënten zien wij grote zweren in het mondslijmvlies en op de amandelen. Bij twee mensen heeft dit zich ontwikkeld tot grote, stinkende zweren met sterke zwelling van de wang: een noma. De

Indextermen: Haroekoe
725 [PDF]
KRijGSGEVANGENEN

voedsel, doch dit is voor de gezonden nog veel te weinig en voor de ernstige dysenterie-mensen fout van samenstelling. De houding van vooral de Engelse gevangenen wordt onbeschofter tegenover hun officieren. Van enige discipline is in het kamp nagenoeg geen sprake, er wordt veel gescholden en veel gestolen.

XC21 mei 1943 - Er is nog onvoldoende water voor de uitgedroogde mensen, het algemene beeld in de dysenterie-barakken blijft verschrikkelijk en wordt met de dag erger. De waterrijstpap is niet te eten, de patiënten doen hun best wel, doch braken het uit. De soep of wat hiervoor doorgaat ziet er onsmakelijk uit. Het is te begrijpen, dat men, bij de reeds bestaande hardnekkige tegenzin tegen het eten, geen kans ziet om dit alles binnen te houden.

XCWij worden wanhopig; niets mogen we zelfstandig regelen, voor elke maatregel, die wij nodig achten, moet de Jap om toestemming verzocht worden. We hebben geen contact met de Japanse medicus, onze voorstellen schijnen feitelijk uitsluitend door Mori te worden beoordeeld.

XC23 mei 1943 - Het blijft een hopeloze situatie en daarbij komt, dat er onder de gezonde mensen weinig lust bestaat om voor hun elfhonderd zieke medemensen iets extra's te doen. De watervoorziening en de voedselvoorziening zijn nog steeds onvoldoende en dat is zeker voor een deel te wijten aan de kampbewoners. Het moet toch mogelijk zijn om in de keuken wat aandacht aan de diëten te schenken. We hebben echter niet te klagen over de medewerking van onze hospitaalhelpers. Hun aantal is nu tot twee-en-zestig man uitgebreid. Het merendeel hiervan is ongeschoold, doch er valt zoveel te doen om de zieken iets te helpen, dat wij al erg blij zijn, dat we voor deze uitbreiding tenminste toestemming hebben gekregen.

XC24 mei 1943 - De toestand in de ernstige barakken is afgrijselijk. De zieken kunnen onvoldoende gewassen worden wegens watergebrek. Ze liggen in hun en andermans ontlasting. Ze zijn te uitgeput om tijdig bij een pot te komen of om hierop te wachten. De situatie is niet bij te houden. Vanzelfsprekend wordt dit door de Japs op onze hals geschoven: 'You are killing your own people.' De schatting van de artsen van het aantal doden dat wij moeten verwachten, voordat de epidemie is geëindigd, varieert nog van vijftig tot vierhonderd.

XC31 mei 1943 - De situatie is buitengewoon ernstig en we merken niets van de daadwerkelijke medewerking van de Japanse artsen waar we zo op gehoopt hadden. Zij willen alles zelf reguleren, ook het dieet van de zieken, doch deze mensen kunnen toch niet dag-in-dag-uit op rijstepap blijven leven? Hun zienswijzen verschillen hemelsbreed van de onze. De herstellenden lijden onder een chronisch hongergevoel, we kunnen niets extra's voor hen krijgen en geleidelijk zien we een toeneming van de avitaminosen en van de extreme vermagering. Men krijgt hier het gevoel van moord op grote schaal.

XCVrij veel mensen gaan sterk achteruit in hun gezichtsveld. De 'blurred vision' die we in Soerabaja zagen, gaat hier over in totale blindheid. Sommigen hebben zweertjes op het oog, zeer pijnlijk en wel toe te schrijven aan vitaminegebrek. Omdat zij niets meer kunnen zien, kunnen ze niet meedoen aan het vliegenvangen. Iedere patiënt, hoe ziek ook, moet vliegenvangen, anders krijgen ze geen

Indextermen: Haroekoe
726 [PDF]
HAROEKOE

eten! Het is hartverscheurend om de skeletten van deze jonge kerels binnen de barak of buiten te zien zitten met een geïmproviseerde vliegenklapper in de ene hand en een zakje om de dode beestjes in te doen, in de andere hand.

XC1 juni 1943 - ... De herstellende gevangenen zwerven door het kamp en om onze barakken in de hoop, ergens een hapje eten te krijgen of desnoods te stelen. Het is voor artsen en verplegers zenuwslopend om in dergelijke omstandigheden te werken. Hier is sprake van een struggle .for life in de meest droevige zin des woords en het is geen wonder, dat het moreel met de dag achteruitgaat. In de barakken tracht men zich, vóórdat een zieke is overleden, reeds meester te maken van de weinige kostbaarheden zoals kledingstukken of dekensresten. Voordat de mensen hun eten mogen hebben, moeten ze 25 vliegen hebben gedood.

XCz juni 1943 - ... Het verplichte vliegenvangen is gestegen tot 100 stuks! Als men 200 vliegen heeft gedood, kan men een ei krijgen dat door Mori geschonken wordt!

XCHet rantsoen wordt op bevel van de Japanners vandaag van 500 gram rijst teruggebracht op 300 gram. Er wordt immers onvoldoende gewerkt! Het zout wordt van 30 gram teruggebracht tot 20 gram.

XC3juni 1943 - In de nacht nog niemand overleden! Buning' heeft nu eindelijk gedaan gekregen, dat we wat pisang ... en ... groenten voor de zieken mogen gebruiken. Hij heeft zelfs twee geiten kunnen kopen. Sinds deze gedenkwaardige gebeurtenis heeft hij de bijnaam van 'de hadji' gekregen. Om zoiets van de onberekenbare Japanners gedaan te krijgen moet men toch een speciaal soort instinct hebben om op het juiste moment een poging te wagen. Het doet wel wonderlijk aan, dat de keuken hieruit slechts voor honderd mensen een halve mok soep wist te maken. De moeilijkheden zijn nu zó toegespitst met de keukenleiding, dat Buning uit naam van de artsen en dertienhonderd patiënten heeft geëist, dat de leiding daar aftreedt. Dit is na overleg met de Engelse kampcommandant dan tenslotte geschied .

XC. . . 7 juni 1943 - De mortaliteit neemt wel snel toe, nu echter niet zozeer wegens de dysenterie, doch wegens totale uitputting en extreme vermagering. Het is verschrikkelijk om te zien hoe deze jonge mensen afzwakken. Tot het laatste toe slepen ze zich voort naar de blikken om zoveel mogelijk te voorkomen, dat ze hun slaapplaatsen bevuilen met ontlasting. In latere stadia loopt alles over de baleh-balehs+, er is geen controle meer. Alles is water, gemengd met slijm, soms alleen zuiver bloed.

XCZe zijn dan te zwak om iets zelf te kunnen doen en moeten zo goed en zo kwaad als dit gaat, door de overwerkte verplegers schoon worden gemaakt. Dit moet dan gaan met te weinig water en geen handdoeken of fatsoenlijke lappen. De geest wordt troebeler; velen krijgen een gevoel van welbevinden, voelen zich

XC, Een collega-arts, 'die', aldus een mede-gevangene, 'zowel door zijn houding tegenover de Jap als door zijn plichtsbesef een ieders bewondering afdwong.' (H. A. van Deinse: Verslag (7 mei 1947), p. 4 (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 45, I77)). 2

Indextermen: Haroekoe
727 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

beter worden, geven te weinig keren ontlasting op, raken soms gedesoriënteerd, hebben heerlijk gegeten, enz. Hierna zijn ze niet meer aanspreekbaar en krijgen ze een soort rustig delirium waarna het einde spoedig komt. De sterfte tengevolge van dit soort uitputtingstoestand zal die van de dysenterie naar onze mening verre overtreffen. De mensen, die in deze toestand verkeren, zijn niet meer te redden, zelfs al hadden we nu vitamine-preparaten en al hadden we nu voldoende eiwitvoeding.

XC11 juni 1943 - ... Meer en meer komen er klachten bij de mensen, die duidelijk wijzen op een algemene aandoening van het centrale zenuwstelsel. De allange tijd bestaande klachten van pijnen en slappe gevoelens in de benen breiden zich nu uit over de onderen bovenbuik. Zonder uitzondering wordt hier een gespannen gevoel aangegeven, dat zich als een gordelover de buik verspreidt. Herhaaldelijk geeft men hier ook erge pijn bij aan. Dit zijn klachten, die wel op een aandoening van het ruggemerg wijzen, zoals bekend is bij een B-2 avitarninose. Verschijnselen van zenuwontsteking in de armen komen nu regelmatig voor. Oedemen, zwellingen van armen en gelaat, buiken, die opgezet zijn door vele liters vocht en de ademhaling belemmeren, enorm opgezette benen tengevolge van onderhuidse vochtophopingen, waardoor kleinere barsten in de huid optreden waaruit vocht loopt - alle mogelijke symptomen, die bij alle soorten van avitaminosen worden beschreven, zijn hier aanwezig. Hierdoorheen lopen dan de verschijnselen van grote eiwittekorten.

XCDe huidverschijnselen als gevolg van de pellagra I zien we dadelijk optreden, zodra men wat lange tijd in het zonlicht is geweest. Daarnaast neemt de schurft toe, met complicaties door de optredende huidinfecties. Wat doen we hier tegen, zonder medicijnen, slechte voeding, geen zalven, geen verbanden, geen vitamine-preparaten, geen eiwitten? De zieken weten deze situatie natuurlijk en het is wonderlijk te zien, dat ze toch de hulp van de artsen en de verplegers waarderen!

XCDe patiënt, die destijds een wervelfractuur heeft opgelopen na een val in het ruim van ons schip, moet nu ook aan het werk van de Japanse arts. Als bewijs, dat hij genezen was, kreeg hij een trap in de rug .

XC. . . 14 juni 1943 - ... Heden kwam een jong Japans arts, die doorgaat voor een patholoog-anatoom. Hij zal enige obducties verrichten bij de overleden patiënten, zo mogelijk twee per dag. Collega Bryan en ik hebben hem in de loop van de middag rondgeleid en al spoedig kwam de Japanse arts Isjii met de kampcommandant zich bij ons voegen. Deze laatste beide heren schenen wel genoegen te hebben in het drukken van putten in de gezwollen onderbenen van de beri-beri-patiënten. Het gaf tenminste aanleiding tot veel gelach. Zij zijn niet in de ernstige barakken geweest. Misschien dat die toestanden daar hen tot andere gedachten zouden hebben gebracht: de ontstellende vervuiling, die daar heerst, de grote wonden van de doorgelegen patiënten op de harde baleh-baleh, waarin honderden vliegenmaden krioelen, het gehik van de stervenden, de stank van

XCI

Indextermen: Haroekoe
728 [PDF]
HAROEKOE

urine en ontlasting, hier is menselijk lijden, dat geen pen goed kan beschrijven.'

XC16 juni 1943 - Eindelijk wat medicijnen ontvangen, helaas niet datgene, wat wij zo nodig hebben. Slechts ongeveer II kilogram Engels zout, enige honderden tabletten rivanol, 70 ampulles vitamine B-I van I 000 eenheden en I 500 tabletten B-I van 25 eenheden. Dit alles is nog niet genoeg voor één dag om daarmede de patiënten van de twee erge barakken te behandelen!

XCIs hier nu onmacht, of onwil?

XC21 juni 1943 - ... De oogkIachten nemen eveneens toe in het zonlicht; men bedenkt de vreemdste vormsels voor de ogen om het storende zonlicht uit te sluiten: er zijn mensen die bamboekokertjes, waarin centraal een opening is gemaakt, voor de ogen binden om zo nog iets te kunnen zien als ze buiten rondlopen .

XC. . . 24 juni 1943 - Is voor barak I weer een slechte dag; storm en regen joegen 's nachts door het dak. De patiënten werden doornat en zaten's morgens doodmoe op de enkele droge plekjes zo dicht mogelijk op elkaar. Hiertussen lagen de stervenden en delirerende mensen, waardoor het geheel een onbeschrijfelijk chaotische indruk maakte. De hele barak stinkt weer naar dysenterieontlasting, die op tal van plaatsen op de baleh-baleh, gangpaden en dekens van de patiënten ligt. De spaarzame verlichting woei uit. Alles moest in het pikkedonker gebeuren. Wat dit van de zieken en van de verplegers eist, kan men zich heel moeilijk indenken!'?

XCDit zijn aantekeningen uit een periode van zes weken, lopend tot 24 juni. Een maand later was de situatie niet verbeterd:

XC'22 juli 1943 - ... Het lijden van de stervenden is verschrikkelijk om aan te zien. De dood komt langzaam, de mensen liggen dagenlang, meestal bij bewustzijn, te wachten op het einde, het slikken is bijna onmogelijk wegens de pijn, de doorgelegen huidwonden zitten vol met vliegenlarven, de wonden breiden zich onder de huid ver uit, ontlasting en urine lopen in de dekenresten en kIedingresten. De Japanse arts Morioka vertelde mij, dat het hospitaal maar moestworden opgeblazen, want het doel van Nippon was 'victory' en niet de behandeling van zieken."

XCNogmaals een maand later:

XC'24 augustus 1943 - Steeds worden ons meer moeilijkheden in de weg gelegd, niettegenstaande de toestand der zieken eenvoudig verschrikkelijk wordt. Extreon Haroekoe' (29 aug. I945), p. 2 (IC, I 646). 2 R Springer: 'Dagboek', p. 39-60. , A.v., p. 63-64.

i Op diezelfde rade juni aldus een Britse officier, W. C. Pitts, (Mori) '... (W. C. Pitts:

Indextermen: Haroekoe, Pitts, W. C
729 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

me vermagering tot op het bot, talloze geïnfecteerde wonden, huidparasieten, pellagra, geestelijke afwijkingen, enorme vervuiling, chronische diarrhee, bewegingsstoringen tot volkomen hulpbehoevendheid, pijnen door de zenuwontsteking, opgezette buiken en benen door enorme vochtophoping. Dit is menselijk lijden zoals men zich in de levendigste fantasie niet kan voorstellen. Velen huilen van pijn en algemene diepe ellende in deze hopeloze omstandigheden. Dat er dan nog een jonge Engelse soldaat is, die mij kort voor zijn dood verzocht om zijn moeder te vertellen dat hij' died like a soldier', getuigt van een geestkracht, die boven het bevattingsvermogen uitgaat.

XCEr is hier geen humaniteit meer.' 1

XCZo was het.

XCTot de vervuiling van het kamp en tot de dysenterie had bijgedragen dat de krijgsgevangenen in hun aan zee gelegen kamp niet in zee mochten baden en evenmin zeewater mochten gebruiken voor schoonmaakdoeleinden: de zee, zei Mori, was Japans eigendom en wanneer er eenlatrine werd gebouwd, zou het zeewater geïnfecteerd worden. Nog een bijkomende factor was dat er van de Britse en Nederlandse officieren, officieren van gezondheid uitgezonderd, weinig leiding uitging. Dat deed de chaos toenemen welke Mori dan trachtte te beteugelen, maar uitsluitend met zijn eigen hardhandige methoden. Er kwam in het kamp een sfeer van ondergang te hangen die in oktober de mannen van Amahai, toen zij naar Haroekoe overgebracht werden, onmiddellijk trof. 'Als wij', zo schreef een hunner, een officier van de mariniers,

XC'door het vochtige, dampende bos in dit kamp komen, bevangt ons klamme angst. Er is iets nameloos wreeds in al die bomen en klimplanten en lianen, die op en over elkaar groeien en woekeren tot een groene hel, waarin de vochtige riethutten van het kamp dreigen te worden opgezogen.'>

XCHet vliegveld op Haroekoe kwam gereed aan het einde van de maand, oktober '43, waarin de mannen van Amahai arriveerden - pas toen gaf Mori verlof, meer krachten in te zetten voor de verbetering.van het kamp. Desondanks lagen er midden november nog ca. driehonderd zieken in de primitieve hospitaalbarakken - onder de anderen die corveediensten konden doen, waren er velen die nog aan dysenterie leden. 'Als het enigszins mogelijk is', tekende dr. Springer midden november aan,

XC'laten we hen toch meedoen ... , daar ze dan tenminste wat bijvoeding kunnen

1 A.V., p. 7 0. 2 Aangehaald in Veenstra, P: I91.

730 [PDF]
HAROEKOE LIANG

kopen, waardoor ze niet verder afglijden naar een avitaminose. W~ proberen voor deze verzwakte malmen lichte werkzaamheden te krijgen in de tuintjes of wat werk in het kamp om dit beter bewoonbaar te maken. Hiervoor is Mori wel te vinden, het betere aanzien van het kamp is zijn trots en we moeten inderdaad erkennen dat de huidige toestand niet te vergelijken is met die van enkele maanden geleden. Maar om dit te bereiken ten koste van bijna vierhonderd doden is een heel zware tol!' 1

XCNa de voltooiing van het vliegveld (het werd spoedig door de Geallieerden van Australië uit gebombardeerd, waarbij ook onder de krijgsgevangenen doden en gewonden vielen) keurden de Japanners goed dat zieke krijgsgevangenennaar Java konden terugkeren. Eind november' 43 werd op Haroekoe een transport samengesteld waarbij, afgezien van een militair arts en enkele tientallen helpers, bijna vijfhonderdvijftig mannen van Haroekoe waren ingedeeld alsmede ruim honderdvijftig die eerst te Amahai gewerkt hadden. Voor hun vervoer was slechts een klein schip beschikbaar; de zieken moesten in twee ruimen worden geperst waar de vloer met kolengruis bedekt was - elf mannen die stervende waren, werden weer aan wal gezet, met de overigen voer het schip eerst naar Ambon.

XCOp Ambon waren begin mei '43 in eerste instantie ruim duizend Britse krijgsgevangenen ontscheept teneinde bij Liang een vliegveld aan te leggen. Door de plaats Ambon marcherend kregen die Britten enige steun van Ambonnezen: sommigen dezer maakten het V-teken, riepen bemoedigende woorden of wierpen pakj es sigaretten toe. Die steun hadden zij wèl nodig, want het op een koraalplateau gelegen kamp waarin zij terechtkwamen, was even primitief als dat op Haroekoe en er moest niet minder hard worden gewerkt. Ook hier werden vele krijgsgevangenen ziek en stierven, in totaal ca. tweehonderd. Toen nu het schip met zieken uit Haroekoe arriveerde, werd door de Japanners goedgevonden dat ook uit de Liang-groep zieke krijgsgevangenen naar Java zouden worden teruggevoerd: driehonderdnegen-en-dertig. Twintig van deze krijgsgevangenen verdronken toen het vlot waarop zij naar het schip werden vervoerd, omsloeg; niet voor alle overigen kon plaats gevonden worden73

1 R. Springer: 'Dagboek', p. 79 (15 nov. 1943).

Indextermen: Haroekoe
731 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

in de twee ruimen met kolengruis - er werd een tweede Japans schip bij het vervoer ingeschakeld dat ca.vijfhonderdveertig krijgsgevangenen aan boord nam. Naar Java op weg werd dat tweede schip door een Amerikaanse onderzeeboot getorpedeerd. Een Japans korvet pikte de Japanners onder de drenkelingen uit zee op, de krijgsgevangenen die, voorzover zij in leven waren gebleven, in zee rondzwommen, werden gemitrailleerd - alle ca. vijfhonderdveertig. onder wie honderdeen-en-dertig Nederlanders en Indische Nederlanders, kwamen om. Aan boord van het eerste schip stierven omstreeks honderdtien krijgsgevangenen, voordat Soerabaja bereikt was.

XCEr vond nadien een eoncentratie van krijgsgevangenen op Ambon plaats: diegenen die op Haroekoe in leven waren gebleven, werden in december '43 en in april en augustus '44 in grote groepen naar Ambon overgebracht, eerst om er het vliegveld bij Liang te helpen voltooien, vervolgens om in de plaats Ambon te werken in de haven. Het kamp te Liang trof de er aankomende Knil-krijgsgevangenen als nog slechter dan dat op Haroekoe. 'De barakken', aldus een der officieren,

XC'stonden, na een jaar in regen en wind dienst te hebben gedaan, op instorten. De daken waren lekker dan een normale zeef. Vuilnisen latrinekuilen waren overvol en ruimte voor nieuwe kuilen was er op het plateautje niet meer, zodat vuilniscorveeën het afval moesten wegbrengen. Deze corveeën konden echter niet voldoende worden bemand, omdat een ieder die nog maar enigszins in staat was op de benen te staan, voor vliegveldwerkzaamheden werd gerequireerd. Zwaarzieke stakkers zeulden nu het vuil het kamp uit of trachtten het te doen .

XC. . . De ziekenbarakken lagen overvol en naast de ons reeds zo welbekende dysenterie- en uitputtingsgevallen vonden wij hier een ontstellend aantal patiënten met tropische zweren ... Ontzettende zweren waarbij de hele huid tot op het been toe was weggevreten; zweren waarin het ongedierte rondkroop en die een walgelijke stank verspreidden, kregen onze doktoren en onze verplegers dagelijks bij honderden te behandelen, voorzover er door gebrek aan medicijnen nog van behandeling gesproken kon worden. Het enige wat ons ten dienste stond waren groezelige zwachtels en koude thee.' 1

XCToen het vliegveld te Liang af was (ook dit werd spoedig door de Geallieerden gebombardeerd), werden de krijgsgevangenen naar een kamp bij de plaats Ambon overgebracht, waar de voedselrantsoenen verlaagd werden en van waaruit uitzonderlijk hard moest worden gewerkt bij het laden en lossen van schepen, veelal zes-en-dertig uur achter73

1 Aangehaald in Veenstra, p. 262.

Indextermen: Haroekoe
732 [PDF]
DE 'MAROS MAROE'

elkaar. Vanwege het naderen van MacArthurs strijdkrachten kwamen de Japanners evenwel midden '44 tot de conclusie dat, afgezien nog van de zieken, ook alle gevangenen die nog tot werken in staat waren, naar Java moesten worden teruggevoerd. Eind september '44 waren op Ambon nog slechts ruim vierhonderd krijgsgevangenen over' en waren ca. tweeduizend vertrokken: begin augustus '44 ca. zeshonderd, van wie zeven-entwintig voor aankomst in Soerabaja stierven, eind augustus ca. achthonderd, welk transport vermoedelijk ca. dertig doden heeft geteld, en op 9 en 16 september vertrokken twee transporten: het eerste met honderdeen-en-veertig zieken en negen helpers, het tweede met ca.vierhonderdvijftig krijgsgevangenen, van wie de helft ziek was, en tot die helft behoorden de ernstigste gevallen die men voordien niet had durven evacueren.

XCHet eerste schip bracht het niet verder dan het eiland Moena; daar werd het door een Amerikaanse bommenwerper aangevallen en in brand geschoten. Acht krijgsgevangenen kwamen om - honderdtwee-en-veertig bereikten de wal, waar zij gingen wachten op de aankomst van het tweede schip.

XCDat tweede schip was een van de oudste KPM-schepen, door de Japanners herdoopt tot 'Maras Maroe', De inscheping, tijdens gietbuien en nog in het donker, was een verschrikking. 'Er moet', aldus Veenstra,

XC'en bij gebrek aan schoeisel meestal op blote voeten, een half uur lang over een met modder bedekte, harde koraalweg naar een steiger worden gelopen. De mannen die de op draagbaren liggende patiënten vervoeren, glibberen er overheen en worden met schreeuwen en slaan nog door de bewakers opgejaagd. Bij de steiger ... moet op verdere orders worden gewacht. Een verzoek van de artsen om de zieken onder te brengen in een paar daar staande lege hutten wordt afgewezen.' 2

XCNa drie uur wachten begon de inscheping. De ruimen op de 'Maras Maroe bleven gesloten: alle krijgsgevangenen moesten op dek, blootgesteld aan de elementen, de tocht ondernemen, zittend of liggend op de kantige blokken hout waarmee, bij gebrek aan steenkool, de ketels van

J Die ruim vierhonderd zijn in oktober '44 afgevoerd maar hebben in de resterende tien maanden van de oorlog, waarin Geallieerde onderzeeboten vooral in de Javazee actief waren, Java niet meer kunnen bereiken; zij zijn blijven steken op het eiland Moena bezuiden Celebes (zie kaart XIII op pag. 629) en vandaar zijn ruim tweehon derdzestig krijgsgevangenen niet verder gekomen dan Makassar. 2 Aangehaald in Veenstra, p. 297.

733 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

het schip werden gestookt. Was er zon, dan brandde die genadeloos op de gevangenen neer. Te eten kregen zij tweemaal per dag: wat in zeewater gekookte rijstepap, te drinken niet meer dan een halve mok water per etmaal. Pas toen dertig zieken gestorven waren, vond de Japanse gezagvoerder goed dat er een soort zeil boven de ernstig zieken werd gespannen.

XCVijf dagen na het vertrek van Ambon bereikte de "Maras Maroe' het eiland Moena. Hier kwamen de honderdtwee-en-veertig overlevenden van het in brand geschoten schip aan boord. 'De over en weer uitgestrekte benen', aldus een van die overlevenden,

XC'vormden een onontwarbaar vlechrwerk. De mensen die daar lagen, waren er duidelijk bar slecht aan toe ... Zeker de helft van hen was Engels ... Het gros lag apathisch voor zich uit te staren toen wij bovenaan de trap aarzelden, niet wetend waar wij heen moesten. Maar toen wij, door de Japanners opgejaagd, voet aan dek zetten en een weg begonnen te zoeken tussen de ineengestrengelde lijven, werd de hele massa prompt één vijandig blok. Zij sloegen naar ons met hun stakerige armen of schopten met hun dik opgezwollen benen en de scheldwoorden en bedreigingen waren niet van de lucht.

XC... Een deel van hen had, om aan de luizen en jeuk te ontkomen, de restanten van hun kleding opgestroopt en wij zagen velen waarvan niet alleen de benen maar ook de genitaliën ... opgezwollen waren tot olifantachtige proporties. Van alles en nog wat lag willekeurig door elkaar. Tussen de beri-beri-lijders lagen ernstig gewonden en dysenterie-patiënten, die erbarmelijk stonken doordat zij zich maar lieten gaan. Gelukkig viel veel van het vuil door het opgestapelde brandhout naar beneden.' 1

XCToen het schip van Moena wegvoer, ging het steeds langzamer varen en op de rede van Makassar bleef het liggen: de machine moest gerepareerd worden. Alle krijgsgevangenen dienden aan boord te blijven. 'Vol afschuwelijke blaren', aldus een der Britse officieren,

XC'lagen al deze mannen in de tropenzon over de ongelijke stapels brandhout verspreid. Tongen begonnen zwart te worden, beurse naakte schouders te bloeden en velen waren de waanzin nabij. De nacht was vervuld van het schreeuwen en roepen van de stervenden, van de vloeken van de uitgeputten die de slaap niet konden vatten en van het onophoudelijk gehik van mensen die op het punt staan aan beri-beri dood te gaan ... Een jongeman die als gevolg van een zonnesteek lag te ijlen, schreeuwde dertig uur lang allerlei wartaal uit, totdat hij te zwak werd om enig woord te uiten.'?

XC1 Aangehaald in a.v., p. 300. 2 A.v., p. 303.

734 [PDF]
DE 'MAROS MAROE'

XCDagelijks moesten lijken overboord worden gezet - bezittingen van stervenden werden geroofd: die kon men bij de Koreaanse bewakers ruilen tegen levensmiddelen.

XCNa drie weken liet de gezagvoerder zich vermurwen: Mori mocht naar Makassar gaan om er groente, vruchten, vis en eieren te kopen - hij kwam terug met niet meer dan één klein baaltje ('voor de levenden', zei hij) en een zak met keien alsmede een rol touw ('voor de doden'). In het baaltje zat tabak - de gezagvoerder vaardigde prompt een rookverbod uit, hetgeen niet onbegrijpelijk was: in de ruimen van de 'Maras Maroe' lagen vliegtuigbommen en granaten.

XCDe helft daarvan werd met hulp van krijgsgevangenen gelost - nadien werden allen in de ruimen opgesloten.

XCNa zes weken (in die periode waren bijna honderdzestig gevangenen gestorven) kon de 'Maras Maroe' weer gaan varen - niet naar Java overigens maar naar een plaats op de westkust van Celebes. Daar bleef het schip twee weken liggen - negentig doden.

XCPas op 26 december, twee-en-een-halve maand na het vertrek van Ambon, bereikte de 'Maras Maroe' Soerabaja. Van de ca. zeshonderd man die op Ambon ingescheept waren op dit en op het bij Moena in brand geschoten schip, kwamen driehonderdvijf-en-twintig aan de wal.

XCVoor de aanleg van de vliegvelden te Amahai, op Haroekoe en op Ambon waren, zoals eerder vermeld, meer dan een-en-veertighonderd krijgsgevangenen naar de Molukken getransporteerd; ongerekend diegenen die na terugkeer op Java of na hun stranding op Moena overleden zijn (daarvoor ontbreken de cijfers), zijn van hen ca.twaalfhonderddertig omgekomen: drie op de tien.

Java) tweede periode

XC

XCZoals uit het voorafgaande bleek, zijn van september '42 af grote aantallen krijgsgevangenen van Java naar elders getransporteerd: naar Japan, naar Birma en Thailand, naar Sumatra, naar Flores en naar de Molukken, en uitsluitend uit Flores en de Molukken zijn weer groepen naar Java teruggevoerd waar dan weer nieuwe groepen werden samengesteld: in september '44 om ingezet te worden aan de Pakanbaroe-spoorweg, in januari '45 om te gaan werken in Singapore. Er zijn als gevolg van dit alles maar weinig krijgsgevangenen op Java gebleven: daar bevonden zich ten tijde van de Japanse capitulatie nog slechts een kleine vierduizend

735 [PDF]
KR!] GS GEVANGENEN

krijgsgevangenen, bijna allen op West-Java en van hen de meesten op de hoogvlakte van Bandoeng. Die hoogvlakte was namelijk door het Japanse Zestiende Leger aangewezen als het gebied waarheen, als de Geallieerden op Java zouden landen, de Japanse bataljons zich moesten terugtrekken en de Japanners hadden, gelijk vermeld, uit Tokio de instructie ontvangen om te voorkomen dat hun krijgsgevangenen door de Geallieerden zouden worden bevrijd.

XCMen kan wat wij de 'tweede periode' op Java noemen (de periode die met de afvoer van grote groepen krijgsgevangenen begon), in twee onderperioden verdelen: een van oktober '42 tot februari '44 en een van februari '44 tot augustus '45. In die eerste onderperiode was er, globaal gesproken, niet sprake van een ernstig voedseltekort, in die tweede wèl, hetgeen uiteraard samenhing met de in hoofdstuk 7 weergegeven katastrofale daling van de voedselproductie op Java maar ook met de algemene onverschilligheid der Japanners ten aanzien van het lot der krijgsgevangenen. Terwijl immers op Java honger werd geleden, hadden de Japanners rijst genoeg: zij hadden aan de krijgsgevangenenkampen (alsook aan de kampen van burger-geïnterneerden) voldoende voorraden ter beschikking kunnen stellen, als zij daar behoefte aan hadden gehad of als zij zich aan hun internationale verplichtingen hadden willen houden - die behoefte ontbrak en die verplichtingen waren louter op papier aanvaard.

XCNa de opheffing van de kampen in Malang, Tjilatjap en Soerabaja (dat was het vertrekpunt geweest voor de transporten naar Flores en de Molukken), waren er nog krijgsgevangenen in Batavia (het vertrekpunt voor de transporten naar Birma, Thailand en Japan, later naar Sumatra en Singapore) en op de Bandoengse hoogvlakte, nl. in Bandoeng en in Tjimahi.

XCBandoeng had drie kampen: een voor Nederlanders en Indische Nederlanders (het kamp van het XVde bataljon), een voor de Britten, Australiërs en Amerikanen en een voor Ambonnezen en Menadonezen (die geweigerd hadden, heiho te worden). De kampoudste uit het kamp van het XVde bataljon, luitenant-kolonel Poulus, was in juninaar Tjilatjap verplaatst en zijn functie was toen overgenomen door de verdediger van Tarakan, luitenant-kolonel S. de Waal. De Waal evenwel werd in februari '43 met enkelen van zijn officieren door de Japanners

'42

736 [PDF]
BANDOENG

gevangengezet (zulks op grond van de japanse verdenking dat in zijn kamp radioberichten circuleerden en dat contact was gelegd met het kamp der Ambonnezen en Menadonezen) ' en Poulus, inmiddels naar Bandoeng teruggevoerd, werd weer kampoudste. De wijze waarop de japanners met zijn kamp omsprongen, karakteriseerde deze na de oorlog in zijn rapport als 'japs', 'd.w.z. onberekenbaar, hardhandig, vernederend en slaafs, met momenten van betrekkelijke vrijheid, afgewisseld door perioden van ware terreur'? - feitelijk japans commandant was een sergeant voor wie, aldus Poulus, 'het afranselen van hoofdofficieren een bijzondere delicatesse was.'? Al deze moeilijkheden ten spijt konden Poulus en zijn helpers hun kamp redelijk goed organiseren. De te krappe rantsoenen werden aangevuld met bijvoeding die gefinancierd werd uit een Voedingsfonds - voor dat fonds, gedeeltelijk gevormd uit bijdragen van officieren en minderen, kon Poulus (zoals het Gemeentelijk Europees Steuncomité in Batavia had gedaan) elandestien aanzienlijke bedragen lenen van organisaties en particulieren, naar wij aannemen: vooral van Chinezen. Ook kreeg het fonds inkomsten uit de winsten van diverse bedrijven en van toko's, restaurantjes en bars die binnen het kamp waren opgericht. Er kon veel aan sport worden gedaan en er werden toneel-, cabaret- en muziekuitvoeringen gegeven, veelal in samenwerking met de Britse krijgsgevangenen. De medische verzorging was, 'de omstandigheden in aanmerking genomen, bepaald goed te noemen.'4

XCMidden december '43 werd ontdekt dat Poulus elandestien leningen was aangegaan. Hij werd mishandeld en het gehele Voedingsfonds werd door de japanse sergeant in beslag genomen en moest onmiddellijk besteed worden (zodat 'in enkele dagen tijds een enorme hoeveelheid levensmiddelen, rokerij, vruchten en alle mogelijke prullaria het kamp binnenkwarn'"). Vervolgens werden Poulus en enige andere officieren naar Tjimahi gevoerd waar zij, na afgeranseld te zijn, werden opgesloten, en werden alle krijgsgevangenen uit Bandoeng, behalve de Britten en de Amerikanen, naar Batavia getransporteerd waar zij in het kamp van het Xde bataljon werden opgesloten. Het Knil-kampgedeelte werd enige tijd later als burger-interneringskamp opnieuw in gebruik genomen.

XCHet kamp in Tjimahi, waar majoor Hoedt kampoudste was, trofbegin '43 de er uit Tjilatjap aankomende krijgsgevangenen als, zo schreef later Rob Nieuwenhuys,

1 De Waal en enkele andere officieren moesten in september '43 Java verlaten op weg naar Formosa, waar zij aan de werden toegevoegd. 2 H. Poulus: 'Ver slag', p. IS. 'A.v., p. 16. 4 A.v.SA.v.

737 [PDF]
KRIJ GS GEV AN GENEN

'iets ongelooflijks. Dat zo iets nog bestaan kon! We werden de eerste dag onthaald op rijst met een stukje vlees en echte sajoer' met groenten en kruiden er in en zelfs op een slokje zelfgemaakte bananenlikeur. Tjimahi leek een kamp waarover de hoorn des overvloeds was uitgestort.'?

XCNiet dat een ieder gelijkelijk deelde in wat uit die hoorn rolde! Sommigen, die zich veel bijvoeding konden aanschaffen en regelmatig de kamprestaurantjes en kampcafé's konden bezoeken, hadden het er heel veel beter dan de meeste anderen. 'Van een sterke lotsverbondenheid en gelijkheid zoals in Tjilatjap, was', aldus weer Nieuwenhuys,

XC'geen sprake ... De onderlinge verschillen bleven groot. Dat velen van ons door deze ongelijkheid en door de houding van sommige 'geprivilegieerden' geërgerd en verbitterd werden, méér dan door het Japanse optreden, is begrijpelijk."

XCOok Tjimahi kende, gelijk al vermeld, tal van kampbedrijven, er was een studiezaal met een bibliotheek die meer dan tweeduizend titels telde", er was toneel, er werden muziekuitvoeringen gegeven en er vonden cabaretopvoeringen plaats.Veel van de cabaretteksten waren door Erik K de Vries geschreven die in een van de revues een lied, 'Kort verlof', zong, waarvan het refrein luidde: 'De idee van de macht hier op aarde wint het nooit van de macht der idee. als j' een klein beetj e spot met de ernst van je lot, zul je 't zelf zien: de toekomst valt mee!"

XCIn de revues vormden in travestie optredende krijgsgevangenen steeds een bij uitstek aantrekkelijk element",door de Japanners gestopt die de Hula-Hula-girls dwongen zich te ontkleden: de

1 een gekruid groentegerecht 2 R. Nieuwenhuys: p. 87. 'A.v., p.87-88. 4 Boeken uit aanwezige privé-bundels en in een kampkantoor aangetroffen nummers van het litteraire maandblad stelden een aantal voor poëzie gevoelige Nederlanders in staat om een bloemlezing van moderne Nederlandse dichters samen te stellen: Hiervan werden vijftien exemplaren elk apart getypt en geïllustreerd met houtsneden (voor het hout was de drempel van een barak gesloopt), o.m. van Leo Vroman. Dit heette een uitgave te zijn van de KKK-Studio en die drie K's waren de afkorting van 'Kale Koppen Kampement'. De bundeltjes werden verkocht voor f IS de opbrengst werd in de kampkas ge stort. 5 R. Nieuwenhuys: p. 91. 6 Een van de revues werd eens

738 [PDF]
TJIMARI

'de grote vedette was Miss Mabel, een inderdaad sierlijke en slank gebouwde Indische jongen die altijd door bewonderaars omgeven was en wie het ook aan niets ontbrak ... Er was niemand die zich kon onttrekken aan die eigenaardige wereld van erotiek die zich tussen voorstelling en werkelijkheid bewoog.' I

XCDe corveeën waren over het algemeen in Tjimahi niet zwaar; de grootste werkploeg, die meer dan honderd krijgsgevangenen omvatte, ging steeds werken in de groentetuin die op een paar kilometer afstand van het kamp lag. Dat viel mee. Maar zou het zo blijven? Het werd betwijfeld: ook in Tjimahi werden van tijd tot tijd transporten gevormd - men wist niet, onder welke omstandigheden men vervoerd en aan het werk gezet zou worden, maar wèl dat Amerikaanse onderzeeboten op de loer lagen. Elk naderend transport werd dan ook, schrijft Nieuwenhuys, 'een gulden tijd voor de dysenteric-patiënten. Er waren er genoeg die hun bloed en slijm verkochten."

XCOvereenkomstige verschijnselen deden zich voor in het kamp van het Xde bataljon te Batavia, waar talrijke, uit Bandoeng en Tjimahi aangevoerde krijgsgevangenen belandden voordat zij Java verlieten. De nabijheid van dat vertrek kon er toe leiden dat men extra-risico's nam: er waren er die zich tijdens een corvee enkele vingers van de linkerhand lieten afknellen, 'maar de gebruikelijke methode', aldus Nieuwenhuys, 'was het opzettelijk infecteren van opgelopen wonden ... De woekering van een 'tropenzweer', die tot op het bot ging en die bijzonder pijnlijk was, werd als een teken van de Voorzienigheid in dankbaarheid aanvaard.'?

XCNieuwenhuys, die verpleger was, behoorde tot diegenen die niet verder kwamen dan het kamp van het Xde bataljon. Er werd in dat kamp in '44 honger, in '45 zelfs bittere honger geleden - menige krijgsgevangene bezweek.

XCIn dat kamp bevonden zich overigens van januari '44 af louter onderofficieren en soldaten, want de Japanners, kennelijk gedreven door de behoefte om door de Geallieerden speciaal waardevol geachte krijgsgevangenen in een aparte groep bijeen te brengen (hetzelfde streven dat eerder had geleid tot de vorming van de Special Party), waren er in januari '44 toe overgegaan, alle officieren uit de resterende kampen bijeen te brengen in een gevangenis: de Struiswijk-gevangenis in de Indische hoofdstad, waaruit toen de geïnterneerde mannen, onder wie vele prominenten, verdwenen waren. Als Nederlandse kampoudste (er was ook

I R. Nieuwenhuys: p. 91-92. 2 A.v., p. 95. l A.v., p. 102.

739 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

een Britse) fungeerde daar luitenant-kolonel A. Doup. Binnen de muren van het complex hadden de krijgsgevangenen een zekere mate van vrijheid (ook godsdienstoefeningen waren een enkele keer toegestaan) en wat verboden was, het houden van lezingen bijvoorbeeld, werd elandestien georganiseerd - er werden zelfs examens afgenomen, bijvoorbeeld voor stuurman en marconist en in kennis van het Indonesisch. Behoudens het tekort aan vitaminen was de voeding redelijk doordat aanvullende levensmiddelen konden worden gekocht en doordat de Japanners aan de leden van het tuincorvee per dag 150 gram rijst extra gaven - die rijst werd onder alle gevangenen verdeeld. Struiswijk had een hospitaalafdeling en ernstige patiënten mochten naar twee katholieke ziekenhuizen in Batavia worden overgebracht. Er was voorts in de gevangenis een geheime radio: men kende er dus het oorlogsverloop en dat gaf moed. Hinderlijk waren daarentegen de Japanse inspecties: roofpartijen die steeds met mishandelingen gepaard gingen. Van de meer dan duizend officieren die in Struiswijk opgesloten waren, stierven er tijdens de detentie aldaar (van januari tot oktober '44) vijftien.

XCEind oktober werd het kamp in de gevangenis opgeheven en werden de officieren landinwaarts getransporteerd: naar het kampement van het Iste bataljon te Bandoeng, waar ook de officieren uit het kamp te Tjimahi terechtkwamen. Kampoudste werd er toen kolonel Vooren, die tijdens de Japanse invasie territoriaal commandant op Zuid-Celebes was geweest en die de Japanners verzuimd hadden aan de Special Party toe te voegen. Er kwamen in zijn kamp in totaal bijna dertienhonderd Knil- en meer dan driehonderd Britse officieren terecht, maar ook ca.zeventig minderen en zelfs bijna honderd burgers. Al die gevangenen hadden veel te weinig ruimte tot hun beschikking en leden honger - nog minder ruimte evenwel en nog lagere rantsoenen kregen zij van april '45 af, toen zij naar het Landsopvoedingsgesticht werden overgebracht, waar zij ca. tweeduizend minderen aantroffen: ruim dertienhonderd van het Knil en ca. zeshonderdvijftig Britten. Het LOG, dat gebouwd was om maximaal driehonderd jeugdige delinquenten te huisvesten, kreeg nu in totaal drieduizendzevenhonderd krijgsgevangenen binnen de muren: sommigen sliepen in slaapzalen of andere ruimten, anderen in open galerijen, nog anderen buiten de gebouwen in de openlucht. Er waren uiteraard veel te weinig kranen en wc's, daarentegen waren er kleren- en wandluizen te over.

XCEind juli werden uit het LOG ruim achthonderd krijgsgevangenen, bijna allen Britten, naar Batavia, t.W.naar het kamp van het Xde bataljon, verplaatst. De Japanners hadden daar allerlei werkkrachten nodig, vooral 74

740 [PDF]
LANDS OPVOEDIN G SGESTICHT

technici. Het in Priok gevestigde assemblagebedrijf van General Motors werd door hen gebruikt om personenauto's tot semi-vrachtauto's om te bouwen. Bruikbare werkkrachten konden zij onder de inheemsen niet vinden, vandaar dat zij besloten hadden om, in afwijking van hun algemene beleid, nu toch weer een groep krijgsgevangenen bij de kust onder te brengen. In het LOG moest ieder opgeven of hij een rijbewijs bezat. 'Nadat', aldus een Nederlandse krijgsgevangene (hij had eerder op Haroekoe gewerkt) 'vrijwel het gehele kamp de desbetreffende vraag met 'ja' beantwoord had' (alles was beter dan om in het LOG te blijven l),

XC'moesten alle bezitters aantreden. Vervolgens werd een splitsing gemaakt tussen hen die korter en hen die langer dan acht jaar in het bezit van een rijbewijs waren geweest. Zij die tot laatstgenoemde groep behoorden, werden door de Jap als autotechnici aangeduid, immers: wie acht jaar achter het stuur zit, moet verstand hebben van auto's.' 1

XCWij kunnen niet verklaren waarom het blijkens de kampstatistieken bijna uitsluitend Britten waren die naar Batavia werden getransporteerd. Daar werd om vrijwilligers gevraagd voor het werk in de General Motors fabriek 'en er waren helaas', aldus de zojuist geciteerde Nederlander, 'meer dan voldoende lieden' (in totaal evenwel niet veel meer dan ca. twee- van de achthonderd) 'die bereid waren, ter wille van meer voedsel voor de vijand werk te verrichten."

XCOp één omstandigheid willen wij nu nog de aandacht vestigen: dat zich ten tijde van Japans overgave en de uitroeping 'van de Republiek Indonesië (17 augustus '45) op heel Java als krijgsgevangenen slechts enkele duizenden Nederlandse en andere militairen bevonden: hoogstens drieduizendzevenhonderd, de grootste groep in Bandoeng, de kleinste in Batavia.' Heel veel meer waren afgevoerd en zaten, groep voor groep geïsoleerd, elders: op Sumatra, in Singapore, in Thailand, in Frans-Indo-China, in Mandsjoerije (een groot deel van de Special Party) en tenslotte ook in Japan - het is die laatste groep, op welker lotgevallen wij nog dienen in te gaan.

1 H. A. van Deinse: Verslag, p. 5. 2 A.v. 3 Volgens de eerste opgave die de Japanners na hun capitulatie verstrekten, n1. aan Patterson, waren het er ca. 3 360, t.w. ca. 15°0 Nederlanders en Indische Nederlanders, ca. 1200 Engelsen, ca. 400 Australiërs, ca. 60 A.merikanen en ca. 200 militairen van andere nationaliteit (vermoedelijk zijn dat in hoofdzaak Indonesiërs geweest).

741 [PDF]

japan

XC

XCWij deelden reeds mee dat in totaal ca. zeven-en-dertigduizend krijgsgevangenen in japan hebben moeten werken: Nederlanders en Indische Nederlanders, Britten, Australiërs, Canadezen (aangevoerd uit Hongkong) en Amerikanen (vooral aangevoerd uit de Philippijnen). Onder die ca. zeven-en-dertigduizend hebben zich ca. achtduizend Nederlanders en Indische Nederlanders bevonden en van hen zijn zevenhonderdacht-entwintig (een op de elf) in japan bezweken. Er zijn overigens méér dan ca. zeven-en-dertigduizend noordwaarts verscheept - velen (maar wij weten niet precies, hoevelen) zijn tijdens die transporten verdronken of hebben anderszins het leven verloren.

XCVan de Nederlanders en Indische Nederlanders die in japan terechtkwamen, waren de overlevenden van de Slag in de javazee, behorend tot de groep van ca. vijfhonderd die van Celebes was weggevoerd (die groep is in japan redelijk behandeld), en de ca. zeshonderd 'technici' die in Tjimahi aangewezen waren, de eersten die er arriveerden: resp. in mei en in december '42.' De andere groepen ten getale van meer dan zevenduizend zijn er later, d.w.z. eind '43 en in de loop van '44, aangekomen: gedeeltelijk krijgsgevangenen van java, gedeeltelijk krijgsgevangenen die eerst aan de Birma-spoorweg hadden gewerkt. Van de ca. zeshonderd 'technici' (Indisch-Nederlandse minderen met een kleine groep Nederlandse officieren) weten wij welk werk zij in japan hebben moeten doen", maar zulk een overzicht ontbreekt voor de meer dan zevenduizend die op hen volgden. Er zijn in japan in totaal 85 krijgsgevangenenkampen geweest, geen grote: het aantal gevangenen varieerde er van driehonderd tot zevenhonderdvij ftig. Die kampen verschilden sterk: soms waren er74

1 In december '42 kwam in Japan ook het door de Japanners wederrechtelijk in be slaggenomen hospitaalschip 'Op ten Noort' van de marine aan; de Europese beman ningsleden en de medische staf, waaronder enkele verpleegsters, in totaal vier-en veertig personen, werden in een landhuis in de bergen niet ver van Hirosjima geïnterneerd zij zijn daar goed behandeld. 2 Zij en de hen vergezellende ca. honderd Britten, Australiërs en Amerikanen zijn in drie groepen gesplitst: ca. drie honderd hebben gewerkt in een hoogovencomplex, ca. tweehonderd in de daarbij behorende ijzermijn en ca. tweehonderd in een kolenmijn. De tot de groepen beho rende officieren werden conform de Conventie van Genève niet tot arbeid verplicht. Zij die in de kolenmijn werkten, waren ruim twee jaar later, aldus een hunner, 'vaalbleek door het voortdurend gebrek aan zonlicht' en 'buitendien slap en zo mager als latten, daar het voedsel gering en bar slecht was'; gekleed waren zij toen in 'vodden', die 'zelfs de ergste bedelaar in Holland allang weggegooid' zou hebben. (J. W. le Comte: 'De laatste dienst' (28 aug. 1945), p. I (IC, ) 128)).

742 [PDF]
IN JAPAN

behoorlijke barakken met voldoende hygiënische faciliteiten, soms waren zij primitief en vervuild. De winters in Japan zijn koud (lange perioden waarin het 20 graden vriest, zijn geen zeldzaamheid) en in die winters hebben de meeste krijgsgevangenen bitter onder de kou geleden, maar er waren ook kampen waar de barakken met name in de winter '43-'44 en zelfs in de winter '44-'45, toen de meeste Japanse burgers nauwelijks meer brandstof kregen, goed verwarmd waren. Over het algemeen kregen de krijgsgevangenen, evenals trouwens de meeste Japanse burgers, te weinig te eten, vooral in '45', en kleding (de meesten waren in tropenkleding gearriveerd - velen zijn aan longontsteking overleden) en schoeisel werden over het algemeen in onvoldoende mate verstrekt. De behandeling in de kampen verschilde sterk. 'Er zijn', schreef van Witsen, 'kampcommandanten die ... hun werk gewetensvol verrichten, plichtsgetrouwe mensen. Het resultaat is een behoorlijk kamp, waar niet al te veel wantoestanden ontstaan en de corruptie binnen de perken blijft ... Als de commandant voldoende controle uitoefent over zijn ondergeschikten, klachten van de kampbewoners onderzoekt, bestraffingen niet meer door iedere bewaker laat uitvoeren, kan van een goed kamp worden gesproken. Diefstal uit de opgeslagen Rode Kruis-pakketten blijft dan binnen redelijke grenzen ... Er zijn inderdaad zulke kampen geweest, mortaliteit 5 pro mille per jaar. Jammer genoeg zijn het uitzonderingen'2

XCin de meeste kampen deden zich die relatief gunstige omstandigheden niet voor. Van Wits en zelf had geluk: hij arriveerde in november '43 in een kamp bij Tokio, van waaruit de gevangenen in een hoogovencomplex moesten werken. 'WU waren daar', schreef hij,

XC'met driehonderdvier-en-zestig man aangekomen; over het algemeen traden de Japanners rustig op ... Werk, voeding, hygiëne en huisvesting waren redelijk, wat blijkt uit het sterftecijfer: vier man in anderhalf jaar! De krijgsgevangenen, veel oud kader en landstormers, gedroegen zich onderling behoorlijk ... In al die tijd heeft zich slechts één incident voorgedaan: een adjudant-Kuil ontvreemdde een gouden horloge van een onderluitenant. Het kwam de Japanners ter ore en de schuldige werd gestraft met vijftig zweepslagen over de blote rug ten aanschouwen van alle kampbewoners. De kampcommandant, een Japanse luitenant, deelde mede: 'De diefis een man die de naam van de Europeanen bezoedelt, gelukkig is er in het hele kamp maar één van dat soort." 3

XC1 In een van de karnpen van waaruit in een kolenmijn moest worden gewerkt, had het dagrantsoen in maart '45 een calorische waarde van 3 012 (te laag voor mijnwerkers) en was het in juni gedaald tot 1975. 2 Van Witsen, p. 388-89. 3 A.v., p. 592.

743 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

XCEr moest door de krijgsgevangenen lang en hard worden gewerkt, veelal twaalf uur per dag, maar ook wel, bij continu-arbeid, acht uur per etmaal. Er waren weinig rustdagen, in de regel slechts twee per maand. In de kolenmijnen (daar werkten in maart '45 zevenduizendvierhonderd krijgsgevangenen van diverse nationaliteiten) moesten karretjes geladen en geduwd worden, moest stutmateriaal worden versjouwd en rails gelegd en moest bovengronds allerlei opruimwerk worden verricht. Ook in de fabrieken werden aan de krijgsgevangenen simpele maar onaangename taken gegeven: het wegscheppen van as, het leeghalen van kelders, het leggen van rails, het lossen en laden van schepen en wagons, het egaliseren van terreinen. Er was veel buitenwerk bij en de arbeid, verricht met nogal primitieve hulpmiddelen, was steeds eentonig. Hinderlijk, vooral in de winter, waren voorts de appèls die op de dagelijkse arbeid volgden.

XCAl bij al waren de omstandigheden minder ongunstig dan die waarin bijvoorbeeld aan de Birma- en aan de Pakanbaroe-spoorweg en op Flores en de Molukken gewerkt moest worden. Er werd minder honger geleden en er waren meer mogelijkheden om zieken te verplegen. Bovendien kon men in menig kamp het oorlogsverloop enigermate volgen, althans: berichten omtrent grote gebeurtenissen (de val van Mussolini, de capitulatie van Italië, de Geallieerde landing in Normandië, de Amerikaanse landingen in de Pacific, de capitulatie van Duitsland) drongen tot de meeste kampen door.' Dat was gevolg van contacten soms met Japanse bewakers, soms met Japanse burgers. De meesten van die burgers traden jegens de gevangenen niet aggressief op, behalve af en toe tot fanatisme opgezweepte jongeren. 'De jeugd', schreef ds. Hamel in zijn dagboek na zijn aankomst van de Birma-spoorweg, 'was uitdagend, het oude publiek meer nieuwsgierig.'?

XCOnze algemene indruk is dat de krijgsgevangenen die in de kolenmijnen moesten werken, het het zwaarst hebben gehad. Mijnarbeid is altijd zwaar, maar de meeste kolenmijnen in Japan waren daarenboven nogal primitief (het tekort aan brandstof was zo groot dat mijnen die reeds lang verlaten waren, weer in exploitatie werden genomen) en daar en elders werd roofbouw gepleegd: alle arbeiders, de krijgsgevangenen incluis,J. c.

I In de kampen van de in december' 42 van Java aangevoerde krijgsgevangenen kreeg men tot mei '43 dagelijks een exemplaar van een in het Engels uitkomend Japans dagblad - nadien evenwel slechts sporadisch een nummer dat enkele maanden oud was; tenslotte ontving men geen enkele krant meer. 2 Hamel: Dagboek, 15-18 juni 1944 (IC, Dagboek 12).

744 [PDF]
IN JAPAN

werden opgejaagd en met de veiligheidsvoorschriften werd geen rekening gehouden. Terecht waren vele krijgsgevangenen bevreesd dat zij diep onder de grond door vallend gesteente zouden worden getroffen of dat zich een mijnontploffing zou voordoen " en er waren er dan ook onder hen die tot zelfverminking overgingen: 'stoere Australiërs', aldus Beets, 'vermorzelden met een rotsblok hun eigen tenen om in godsnaam maar niet de mijn in te moeten.'? Sommige mijnen lagen niet zo diep en dan was de toegangsschacht wel eens hellend aangelegd, maar er waren er ook waar de lagen zich ver onder het oppervlak bevonden en waarheen men dan, bij gebrek aan een lift, van verdieping naar verdieping langs ladders moest afdalen. In één mijn betekende zulks dat krijgsgevangenen vóór het begin van hun achturige arbeidsperiode twee uur lang naar beneden moesten klimmen en na afloop van die periode twee-en-eenhalf uur lang naar boven. 'Gebroken benen', aldus een van de in deze mijn werkzame krijgsgevangenen, 'worden een zegen geacht.'?

XCOver de verhoudingen tussen de krijgsgevangenen van verschillende herkomst hebben wij maar weinig gegevens. Elk kamp had kampcorveeën en het meest begeerde corvee was dat van de keukenploeg. Regel was het dat de eerste groep krijgsgevangenen die in een bepaald kamp arriveerde, dat keukencorvee met hand en tand verdedigde tegen de volgende groepen - niet alleen die corveeërs prefiteerden daarvan maar veelal ook hun landgenoten. In het kamp bij de kolenmijn waarin ds. Hamel terechtkwam" waren zowel het keuken- als het ziekencorvee (verplegers behoefden niet in de mijn te werken) in handen van de Amerikanen die als eersten dat kamp bevolkt hadden. 'Het scheen', schreef de Nederlandse predikant,

XC'of Amerika het uitvaagsel zijner samenleving naar de Philippijnen had gezonden, want talrijke geïnterneerden toonden werkelijk misdadige eigenschappen en ondervonden niet de minste hinder van scrupules De Amerikaanse officieren deden niets,letterlijk niets, om hun mannen tegen zichzelf te beschermen. Neen,'J.

I Er zijn bij ongevallen in de mijnen slachtoffers onder de krijgsgevangenen geweest. 'Er moet gezegd worden', aldus een krijgsgevangene die in het burgerleven mijnin genieur was geweest, 'dat bij ongevallen, ongeacht de nationaliteit van het slachtoffer, door de Jappen steeds als paarden werd gewerkt.' (F. F. F. E. van Rummelen: 'Verslag' (18 sept. 1945), p. 2 (IC, I 139)). 2 N. Beets: p. 259. F. van West de Veer: 'Landstormsoldaat 1941-1945', p. 71. 4 De mijn werd door het Mitsoer concern geëxploiteerd en de leiding van dat concern had voor een naar verhouding uitstekend kamp gezorgd; zij deed de krijgsgevangenen ook bijvoeding toekomen.

745 [PDF]
KR IJ G SG EV ANGENEN

erger: velen dezer officieren gokten mee, kochten zelfs het voedsel op van de onder hun bevel staande zwakkelingen.' 1

XC'De keuken was in Engelse handen en dus zeer oneerlijk', noteerde een Knil-krijgsgevangene in april '45 2, maar een tweede, een vaandrig, die in juni '45 met vijftig Nederlanders en Indische Nederlanders, vijfen-zeventig Amerikanen en vijf-en-twintig Britten in een kamp aan de westkust van Japan arriveerde ('gebouwen geheel nieuw en in uitstekende staat, goede legering, bad, latrines, officiersverblijf apotheek met geneesmiddelen, hospitaal ... waarin direct zes patiënten werden opgenomen':'), schreef:

XC'Opmerking verdient dat de houding van de kleine groep Britten die zonder officier bij onze groep werden ingedeeld, uitmuntend is geweest. Zij blonken uit door goede discipline, zindelijkheid en bereidwilligheid om mee te werken aan de goede gang van zaken.

XCIn het algemeen heeft de samenstelling van de kampbevolking uit drie nationaliteiten geen bijzondere moeilijkheden met zich gebracht. Bijzondere vermelding verdient dat de wijze waarop de 'Indische jongens' zich door de krijgsgevangenschap heen hebben geslagen, bijzondere lof verdient. Zij blonken uit door hulpvaardigheid, saamhorigheidsgevoel en ijver.' 4

XCZoals eerder vermeld, begonnen de Amerikaanse lange-afstands-bornmenwerpers in de herfst van '44 van de Marianen af de Japanse industriecomplexen te bombarderen en wijzigden zij begin '45 hun taktiek: nu werden de Japanse steden aangevallen, met brandbommen. Die bombardementen veroorzaakten slachtoffers onder de krijgsgevangenen, niet zo velen overigens, want hun kampen lagen niet in de stadscentra.

XCToen Hirosjima op 6 augustus '45 vrijwel werd weggevaagd door de eerste Amerikaanse atoombom, bevonden zich geen Nederlandse of Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen in de nabijheid van die stad, maar toen de tweede atoombom op 9 augustus boven Nagasaki explodeerde (niet boven het centrum maar ca. zes kilometer ten noordoosten daarvan), was dat wèl het geval." Tussen dat centrum en het punt waarboven deJ.J.

1 Hamel, p. 209, 214. 2 D. Backer: Dagboek, 5 april 1945. 3 1. ter Braake: Verslag (sept. 1945), p. I (IC, 1209). 4 A.v. 5 Hetgeen volgt, is gebaseerd op het in '80 verschenen werk van dr. Stellingwerf: (dit was de code-aanduiding van de tweede atoombom)

746 [PDF]
NAGASAKI

explosie plaatsvond, het z.g. epicentrum, bevond zich een scheepsbouwcomplex van het Mitsoebisji-concern, waartoe een scheepswerf behoorde, in 1857 onder leiding van een Nederlands marine-officier tot stand gekomen, eigendom eerst van de Japanse staat, later aan het genoemde concern verkocht en ten tijde van de Tweede Wereldoorlog een van de grootste scheepsbouwcomplexen ter wereld. Van mei '43 afwerkten hier krijgsgevangenen die in een nabijgelegen kamp (Foekoeoka-r a) waren ondergebracht. In de winter van '44-'45 hadden zij in dat kamp bitter te lijden gehad onder de kou, ook waren naar verhouding velen (ruim zestig van de ruim vijfhonderd) overleden, hoofdzakelijk als gevolg van een dysenteric-epidemie. Daar kwam nog bij dat Nagasaki op 1 augustus '45 door de Amerikanen werd gebombardeerd: een 'normaal' bombardement.

XCOp 9 augustus nu (er waren in Poekoeoka-ra toen nog maar honderdacht-en-zestig krijgsgevangenen over: honderdacht-en-twintig Nederlanders en Indische Nederlanders, vier-en-twintig Australiërs, zestien Britten) was een ploeg krijgsgevangenen van's morgens vroeg af bezig, terzijde van een fabrieksgebouw dat op het terrein van het Mitsoebisjiconcern stond, puin te ruimen. De lucht was strakblauw. Om elf uur werd vliegtuiggeronk gehoord. Sommigen keken op (er was geen alarm gegeven) en zagen hoe zich uit een van de Amerikaanse toestellen een voorwerp losmaakte dat aan drie ballonnen daalde. Wie bleef kijken wat vervolgens gebeurde, werd op die plek, minder dan twee kilometer van het epicentrum, verblind door de flits van de exploderende plutoniumbom en voorzover het lichaam onbekleed was, met brandwonden overdekt - anderen evenwel hadden zich onmiddellijk laten vallen en hadden de ogen gesloten. Een kolossale doffe knal volgde; gebouwen stortten in en overal braken branden uit.

XCEnkele krijgsgevangenen zaten die ochtend om elf uur op een schip dat in aanbouw was, dwarsbalken vast te klinken. Zij waren zo in hun werk verdiept dat zij de explosie niet zagen. 'Kijk daar eens!' hoorde een hunner zich toeroepen. 'Ik draaide mijn hoofd om en keek', aldus het verslag dat de betrokkene kort nadien schreef.'

XC'Ik bleef een paar tellen die geen einde schenen te nemen, sprakeloos. Ik zag een onbeschrijfelijk sterk, wit licht, dat men zou kunnen vergelijken met het licht aan het einde van een lasbout, maar het duurde veel langer, ongelooflijk lang. Toen verspreidde zich tegen de achtergrond van dit felle witte licht een rood

XC, Tekst: NI, p. 605-06.

747 [PDF]
KRI] GSGEV AN GEN EN

achtig getinte gloed, die veel sterker was dan daglicht. Deze begon bij de grond, sprong omhoog als een machtige fontein, en langzaam, heellangzaam ontwikkelde hij zich tot een enorme paddestoel.'

XCIn eerste instantie waren onder de krijgsgevangenen slechts We1111g slachtoffers gevallen: van één was het bovenlijf met brandwonden bedekt, bij een tweede waren enkele ribben gebroken, een derde, de Nederlandse kampoudste, had een hersenschudding. Andere slachtoffers werden pas later ontdekt, toen men, na naar het kamp gerend te zijn (alle barakken waren weggevaagd), naar het Mitsoebisji-complex terugkeerde. Grote gebouwen stonden er in lichtelaaie en men vermoedde dat zich daarin nog velen bevonden die gewond waren ofhet bewustzijn verloren hadden of klem waren komen te zitten. Inderdaad, op de bovenverdieping van het eerder bedoelde fabrieksgebouw bevonden zich vele honderden Japanse meisjes, fabrieksarbeidsters, tot wie men niet kon doordringen - in de fabriek lag ook een krijgsgevangene bekneld. Met man en macht werd geprobeerd hem te redden, 'hij was nog bij kennis', aldus een van diegenen die dat trachtten, 'toen de jongens op het moment dat het dak bijna boven hun hoofden instortte, hem verlieten. Hij verbrandde levend.' 1 Er volgden toen dagen waarin, terwijl Nagasaki in brand stond, de krijgsgevangenen bivakkeerden bij grotten aan de voet van nabije heuvels. Zij die verblind waren, bleven apathisch: 'met veelal eenzijdig gezwollen gezichten' (de kant die naar de explosie gekeerd was geweest) 'waar zwermen muggen op afkwamen, zaten ze wezenloos voor zich uit te staren." De anderen die nog tot werken in staat waren (de atoombom van Nagasaki heeft negen Nederlandse en Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen doen bezwijken), werden door de gouverneur van de stad opgeroepen om te helpen bij het bijeenbrengen van de talloze lijken die zo spoedig mogelijk gecremeerd moesten worden, 'met je blote handen moest je deerlijk verminkte lichaamsdelen (de lijken vielen uiteen) oppakken - het was afschuwelijk.'?

XCVolle vier dagen duurde die arbeid. Op I6 augustus (de Japanse regering had op de rade besloten te capituleren, op de I yde was Hirohito's radiotoespraak uitgezonden) begon voor de krijgsgevangenen een rustperiode en drie dagen later, I9 augustus, 's middags om kwart voor vijf, kregen zij te horen dat de oorlog afgelopen was.

XCHoe en onder welke omstandigheden de krijgsgevangenen elders van

XC1 Aangehaald in J. Stellingwerf: 'Fat man' in Nagasaki, p. I Ia. 2 A.v., p. 107. 'A.v., p.

748 [PDF]
NAGASAKI

het einde van de oorlog in kennis zijn gesteld, zullen wij in het volgende deel verhalen.

Slot

XC

XCAan het einde van dit hoofdstuk gekomen, hebben wij niet de behoefte tot een lange algemene beschouwing over te gaan. Wij menen dat de weergegeven feiten en cijfers voldoende voor zichzelf spreken en willen daar slechts enkele opmerkingen aan toevoegen.

XCDe eerste is dat de Japanners, behoudens het doorgeven van de namen van krijgsgevangenen, zich in geen enkelopzicht gehouden hebben aan de uit de Conventie van Genève voortvloeiende verplichtingen - verplichtingen die zij in januari '42 hadden aanvaard. Er zijn Japanners geweest die, zoals het hoofd van het krijgsgevangenenbureau te Tokio, generaal Moerakami, af en toe op die verplichtingen hebben gewezen, er zijn er ook geweest (van elk geval dat wij bij onze studie tegenkwamen, hebben wij melding gemaakt) die jegens de krijgsgevangenen humaan zijn opgetreden, maar dit waren allen uitzonderingen. Overste Poulus, kampoudste in het kamp van het XVde bataljon te Bandoeng, typeerde, zoals weergegeven, het optreden van de Japanners met wie hij te maken had, als 'Japs, d.w.z. onberekenbaar, hardhandig, vernederend en slaafs, met momenten van betrekkelijke vrijheid, afgewisseld door perioden van ware terreur' - daarbij moet dan nog bedacht worden dat die kwalificaties sloegen op een kamp van waaruit geen zware arbeid moest worden verricht. Werd die arbeid wèl gevergd, dan bleef van de 'momenten van betrekkelijke vrijheid' weinig over. Over de vreselijke reis van de 'Maras Maroe' van Ambon naar Makassar, van Makassar naar de kust van Midden-Celebes en vandaar naar Java, rapporteerde later een Britse Flight Lieutenant: 'Throughout the experience I never met with any attitude on the part of thejapanese other than brutish cruelty, cynical indifference to needless suffering, unbelievable stupidity and utter incompetence+ dat zijn kwalificaties die, menen wij, gegolden hebben voor talrijke Japanners die iets met krijgsgevangenen van doen hadden.

XCDat die Japanners ook hun eigen lagere militairen medisch bedroevend slecht verzorgden en afbeulden in een mate die in de legers van de

1 W. M. Blackwood: (z.d.), p. 6 (IC, 1605).

749 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

Europese mogendheden en van de Verenigde Staten ondenkbaar was, en dat vrijwel allen hunner, conform opvattingen die deel waren van het Japanse culturele erfgoed, krijgsgevangenen beschouwden als minderwaardige, verachtelijke wezens, zijn omstandigheden die de gedragingen der Japanners tot op zekere hoogte wel kunnen verklaren, maar die geen verontschuldiging inhouden: in de Chinees-Japanse, in de RussischJapanse en in de Eerste Wereldoorlog waren de Japanse autoriteiten zich ervan bewust geweest dat van hen verwacht werd dat zij hun krijgsgevangenen zouden behandelen conform de normen die golden in de landen waaruit die krijgsgevangenen afkomstig waren - die normen waren de Japanse autoriteiten bekend. Trouwens: voor de bepalingen van de Conventie van Genève gold hetzelfde. Wij gaan verder: het bedrog dat werd toegepast wanneer gedelegeerden van het Internationale Rode Kruis of vertegenwoordigers van beschermende mogendheden sommige kampen mochten bezoeken, en de bedriegelijke filmopnamen die op Java, op Formosa en in Singapore werden gemaakt, bewijzen dat elke daarbij betrokken Japanner wist dat er een kloof gaapte tussen de wijze waarop Japan, naar door zijn tegenstanders verwacht werd, zijn krijgsgevangenen zou behandelen en die waarop zij in werkelijkheid behandeld werden.

XCOnze tweede opmerking is dat alle krijgsgevangenen geleden hebben, maar niet allen in dezelfde mate. Geleden hebben zij allen omdat zij van hun vrijheid beroofd waren, onderworpen aan de grillen en luimen, mishandelingen en knevelarijen van de Japanse militairen en de Koreaanse bewakers (die, van hun minderwaardigheidsgevoelens uit, veelal nog 'japanser' optraden dan de Japanners zelf), vaak hongerend, meestal verstoken van opbeurend nieuws, vrijwel steeds geïsoleerd van gezinsen familieleden, en dat niet enkele weken of maanden maar enkele jaren lang. Geleden hebben niet allen in dezelfde mate omdat in bijna elk kamp 'handige jongens' een geprivilegeerde positie wisten op de bouwen, omdat het verschil maakte of men officier dan wel mindere was, omdat het óók verschil maakte of men blijven kon op het eiland waarop men krijgsgevangen was gemaakt dan wel de verschrikking van het transport overzee moest doorstaan, en omdat het tenslotte verschil maakte naar welk gebied men in die laatste gevallen werd overgebracht. Er zijn naar verhouding de minste slachtoffers gevallen onder diegenen die vóór eind '43 naar Japan werden getransporteerd en naar verhouding de meeste (drie op de tien) onder hen die op de Molukken vliegvelden moesten aanleggen. Maar kan men het lijden van de ene mens ooit vergelijken met dat van de ander? Elk lijden heeft zijn eigen duur en intensiteit; er

750 [PDF]
SLOTOPMERKINGEN

is geen vergelijking mogelijk tussen het lijden van de velen die, opgenomen in primitieve barakken, honger, dorst en pijn verdragend, geplaagd door luizen en andere insecten, in eenzaamheid weken- of maandenlang hun krachten voelden slinken, en dat van die vele anderen die, wanhopig spartelend in de golven van een oppermachtige oceaan, zich verloren wisten.

XCOnze derde opmerking is dat wij ons bewust zijn dat het samenvattend beeld dat wij geboden hebben, lacunes vertoont: er is, over het algemeen, te weinig bekend over de verhoudingen tussen de krijgsgevangenen onderling en over de corruptie die zich in menig kamp heeft voorgedaan, en er is óók te weinig bekend over de wijze waarop de transporter; werden samengesteld. Soms geschiedde dat door de Japanners maar meestal gaven dezen aan de kampoudsten alleen maar op, aan hoeveel arbeidskrachten zij behoefte hadden, en was het de taak van die kampoudsten en hun medewerkers om diegenen aan te wijzen die moesten vertrekken. In de regel wilde ieder liever blijven waar hij was: daar kende hij de omgeving, daar had hij iets van aanpassing kunnen vinden - vertrek betekende onzekerheid, onzekerheid betekende angst. Welke criteria hebben bij die aanwijzingen gegolden? Wij konden er slechts één voorbeeld van geven: het voorbeeld van majoor Hoedt die in '42 in het grote kamp te Tjimahi een transport van Indische Nederlanders samenstelde (de 'slechtste elementen ... lieden uit de onderste lagen der Indische samenleving') die hij liever kwijt dan rijk was, en er zijn aanwijzingen dat ook in andere kampen kampoudsten in de laatste maanden van '42 in de eerste plaats diegenen voor vertrek hebben aangewezen van wie zij graag af wilden zijn. Welke spanningen, welke tegenstellingen, welke conflicten hebben zich daarbij voorgedaan? Het is een belangrijke vraag maar wij kunnen haar bij gebrek aan gegevens niet beantwoorden.

XCOnze vierde en laatste opmerking is dat de in Japanse krijgsgevangenschap geraakte militairen beproevingen hebben moeten ondergaan, onvergelijkelijk zwaarder dan die welke diegenen te doorstaan kregen die (behalve de Russen) krijgsgevangenen van de Duitsers of Italianen werden. Van die eersten is, wat de Britten en Amerikanen betreft, niet minder dan 27 % omgekomen, van die laatsten slechts 4 %. Maar door de Duitse en Italiaanse machthebbers werden dan ook, globaal gesproken, de bepalingen van de Conventie van Genève toegepast! Daarvan konden trouwens ook de Nederlanders in het bezette moederland profiteren die hetzij in '40 (een kleine groep beroepsofficieren die geweigerd hadden, een soort loyaliteitsverklaring af te leggen), hetzij in '42 (de meeste beroepsofficieren, adelborsten en cadetten), hetzij in '43 (een klein deel

751 [PDF]
KRIJGSGEVANGENEN

van de reserve-officieren en van de lagere militairen ') naar Duitsland in krijgsgevangenschap werden afgevoerd: tot aan de Spoorwegstaking, 17 september '44, konden zij in briefcontact staan met hun verwanten in bezet gebied en vandaar pakketten ontvangen en nadien nog berichten en pakketten uit de Geallieerde wereld. Laten wij diegenen terzijde die in mei en juni '40 maar korte tijd krijgsgevangenen waren (zij kregen verlof naar bezet gebied terug te keren), dan hebben in totaal ruim dertienduizend Nederlandse militairen als krijgsgevangenen in Duitsland vertoefd; van hen zijn drie- tot vierhonderd omgekomen, zeg: omstreeks 3 %. Er is niet alleen een schril contrast tussen die 3 % en de 19,4 % die in Japanse krijgsgevangenschap is bezweken maar bovendien hebben veruit de meesten die er als krijgsgevangenen der Japanners het leven afbrachten, traumatische ervaringen gekend die aan vrijwel alle krijgsgevangenen der Duitsers bespaard zijn gebleven.

XCDat is een opmerkelijk verschil tussen de bezettingsgeschiedenis van Nederland en die van Nederlands-Indië,75

1 Van diegenen die zich moesten aanmelden, in totaal wellicht tweehonderdveertig duizend militairen, bleven velen weg en kregen anderen vrijstelling; slechts ca. elfduizend zijn naar Duitsland getransporteerd.

752 [PDF]

Hoofdstuk 9: Geïnterneerden

XC

XCZoals de militairen van de Koninklijke Marine en van het Knil het tijdens de Japanse bezetting aanzienlijk moeilijker hebben gehad dan de militairen in Nederland tijdens de Duitse, zo hebben ook de Nederlandse staatsburgers (Nederlanders èn Indische Nederlanders) in Indië het aanzienlijk moeilijker gehad dan de burgerij in Nederland. Daar zijn in vijf jaar bezetting delen van de bevolking in grote nood komen te verkeren (de vervolgden, de door het oorlogsgeweld getroffenen en, in de hongerwinter, de bewoners van de niet-agrarische gebieden in het westen des lands) - in Indië is die nood algemener geweest, heeft hij langer geduurd en heeft hij naar verhouding veel meer mensenlevens gevergd.

XCDoordat bijna alle Japanse stukken die op de internering betrekking hebben, alsook veel kamparchieven verloren zijn gegaan, zijn de gegevens over de aantallen geïnterneerden onvolledig. Wat beschikbaar was, heeft dr. D. van Velden in haar breed-opgezette, in '63 verschenen studie De fapanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede Wereldoorlog bijeengebracht' - welnu, volgens haar cijfers zijn in Indië in totaal ca. zes-en-negentigduizenddriehonderd Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers geïnterneerd en zijn van hen in een internering die voor de meesten omstreeks drie volle jaren heeft geduurd, ca. dertienduizendhonderdtwintig bezweken, oftewel 13,6 %.

XCHet is mogelijk dat die cijfers te laag zijn. De Nederlandse regering heeft na de oorlog gesteld dat er in Indië ruim honderdduizend geïnterneerden zijn geweest? - vast staat dat de Japanners aan het Internationale Rode Kruis in de loop van de oorlog hebben doorgegeven 3 dat er ca.

XC1 Aan haar studie ontlenen wij de meeste in dit hoofdstuk verwerkte algemene gegevens. 2 Report of the International Committee of the Red Cross on its activities during the Second World War, dl. II (1948), p. 205. 3 In 1955 is de Nederlandse regering er bij de onderhandelingen met Japan die er toe geleid hebben dat een bedrag van f 38 mln aan smartegeld ter beschikking kwam, er van uitgegaan dat er ca. honderdtienduizend geïnterneerden waren geweest, van wie één op de vijf zou zijn gestorven - wij gaan liever van de iets lagere cijfers uit die dr. van Velden acht jaar later publiceerde. Het toegekende smartegeld kwam er op neer dat een oud-geïnterneerde ruim drie dubbeltjes kreeg (huidige waarde misschien een rijksdaalder) per dag dat de internering had geduurd.

753 [PDF]
GEÏNTERNEERDEN

acht-en-negentigduizend geïnterneerden waren en dat van hen ca. zestienduizendachthonderd waren gestorven: 17 %.1

XCMisschien is het verstandig er van uit te gaan dat er ca.honderdduizend geïnterneerden zijn geweest en dat de internering aan één op de zes het leven heeft gekost.

XCVoor alle geïnterneerden betekende die internering een breuk in hun bestaan: van personen die zich in vrijheid hadden kunnen bewegen en zinvolle arbeid hadden gehad, werden zij opgeslotenen, van wie vooral de mannen, plotseling uit hun gezin gerukt, bijna al hun bezittingen kwijt waren geraakt en die allen, onderworpen aan het Japanse gezag, een hoogst onzekere toekomst voor ogen hadden. Overigens waren de omstandigheden waarin zij de internering moesten doorstaan, niet overal dezelfde. De meeste kampen zijn slecht, enkele minder slecht geweest.

XCTot werkelijke wantoestanden is het slechts in Nederlands-Indië gekomen. Waren zij onvermijdelijk? Geenszins. Om deze belangrijke constatering te onderstrepen willen wij beginnen met de beschrijving van het minst slechte kamp: dat waarin in '43 de Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen op Zuidoost-Celebes opgesloten werden.

XCZoals wij in ons vorige deel vermeldden, was van die vrouwen en kinderen in december '41 en injanuari '42 een deel naar Java geëvacueerd en waren, op een groep vrouwen na die in Makassar een oorlogstaak hadden, diegenen die niet hadden kunnen of willen vertrekken, eind januari naar twee plaatsen in de bergen ten oosten van Makassar overgebracht, Malino en Pakato (zie kaart XVII op pag. 685), waar de Knilcommandant voor hen en voor de vrouwen en kinderen van inheemse Knil-militairen evacuatie-oorden had laten inrichten; zij werden er in

1 De Japanner S. Adatsji heeft in zijn in '82 gepubliceerde studie, welke wij in het vorige hoofdstuk al noemden, cijfers gepubliceerd met betrekking tot de geïnterneer den op Java, Sumatra en Borneo, gebaseerd op rapporten uit de legerarchieven (over de geïnterneerden in het marinegebied schrijft hij niet). Hij kwam tot een totaal van maximaal acht-en-zeventigduizend geïnterneerden. Vergelijkt men zijn cijfers met die welke dr. van Velden aan de rapporten van de kampleiders en-leidsters en aan betrouwbare mededelingen van geïnterneerden heeft kunnen ontlenen, dan zijn zij voor de genoemde eilanden te laag kennelijk zijn de Japanse legerrapporten onvolledig geweest.

754 [PDF]
KAMPILI

enkele tientallen vakantiehuisjes ondergebracht. Ca. twee weken later landden de Japanners bij Makassar. Zij brachten alle Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen samen in Malino en aan hen werden midden maart '42 de vrouwen uit Makassar toegevoegd die daar in de kazerne van de inheemse politie een moeilijke periode hadden doorstaan, en enkele maanden later de Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen van alle Kleine Soenda-eilanden behalve Lombok' (Bali, Soembawa, Soemba, Flores en Timor). In mei '43 werd Malino verlaten - het Japans militair bestuur (in dit geval dus het marinebestuur, de Minsetboei had besloten, een te Kampili, ca. 25 km bezuiden Makassar liggend, leegstaand sanatoriumcomplex als nieuw interneringskamp in gebruik te nemen, en daarheen waren in februari '43 als eersten ca. vierhonderd vrouwen en kinderen uit Ambon overgebracht, bij wie zich ook een groep bevond die uit Nederlands-NieuwGuinea afkomstig was." Het kamp in Kampili ging in totaal bijna zeventienhonderd vrouwen en kinderen herbergen, onder wie enkele tientallen van buitenlandse nationaliteit. Kampleidster werd er na enige tijd Annie H. Joustra, een vijf-en-veertigjarige lerares van de hbs te Makassar die in '20 in Indië was aangekomen en daar met enige onderbrekingen, o.m. voor verlof in Europa, steeds in het onderwijs werkzaam was geweest: een kordate en evenwichtige vrouw die door de Japanse kampcommandant, sergeant Tadasji Jamadji, was aangewezen; zij werkte samen met kampfunctionarissen die het in geen enkelopzicht beter hadden dan de overige geïnterneerden, en zij paste de verstandige regel toe dat al het werk rouleerde: daardoor werd voorkomen dat zich bevoorrechte groepen konden vormen.

XCHet complex telde twaalf, uit bamboe opgetrokken slaaploodsen waarin elk een eigen slaapbank had en zeven stenen behuizingen waarin nogeens bijna tweehonderd slaapbanken stonden. Er waren zeven stookplaatsen waar het drinkwater gekookt en het warme eten toebereid werd, en vier eetruimten met voldoende, hoewel primitieve, tafels en banken. Van drie stenen kantoorgebouwtjes fungeerde het grootste als kampkantoor, in de twee kleinere waren ziekenzaaltjes ingericht met tezamen ca.

XCI De op Lombok geïnterneerden.zijn naar Java overgebracht. 2 Op Ambon hadden de Japanners bij de plek waar de interneringskampen voor mannen en vrouwen en het krijgsgevangenenkamp lagen, een munitie-opslagplaats aangelegd. Op IS februari '43 vloog die opslagplaats bij een Geallieerd bombardement de lucht in; hierdoor kwamen drie-en-twintig geïnterneerden om het leven alsmede negen van de Australische krijgsgevangenen die onmiddellijk de geïnterneerden te hulp gesneld waren (de krijgsgevangenen van het Knil waren toen al naar Hainan afgevoerd).

755 [PDF]
GEïNTERNEERDEN

vijftig bedden. Alleen die drie stenen gebouwtjes waren op de waterleiding aangesloten, elders moest water uit putten of uit een nabij irrigatiekanaal worden gehaald. Bij die putten, vijftien in getal, bevonden zich met bamboe afgeschutte was- en 'douche' -gelegenheden. Er waren enkele schoollokalen - daar werd met veel moeite (leermiddelen waren er nauwelijks) 's morgens aan jongere, 's middags aan oudere leerlingen les gegeven. Dan waren er tien z.g. clubhuizen (kleine ruimten), een kerkloods met een podium (in die loods stonden banken voor achthonderd personen) en twee naaikamers - één ruimte fungeerde als timmermanswerkplaats.

XCAl deze bouwsels moet men zich, de stenen gebouwen uitgezonderd, als simpel voorstellen: de kerkloods bijvoorbeeld werd tweemaal door een hevige windstoot vernield - pas in de derde loods werd het podium aangebracht.

XCDe geïnterneerde vrouwen hadden al die loodsen niet zelf behoeven op te trekken. Dat was door koelies gedaan en deze groeven later ook de schuilloopgraven die er binnen de omheining kwamen. Die koelies werden door de Japanners betaald.

XCHet kamp had een koeienstal, een groot aantal varkenshokken (de varkens werden gevoerd met afval uit de Japanse kazerne te Makassar), een kippenren en een plek waar geslacht werd. Er was ook een grasveld waar gevoetbald of gekorfbald kon worden (er was één bal); ook met een paar tennisballen kon er gespeeld worden en in het irrigatiekanaal mocht men af en toe onder Japans toezicht zwemmen. De landbouwterreinen die bij het kamp behoorden, besloegen een oppervlak van 34 ha.

XCHet voedsel dat men er kreeg, had een tekort aan vitaminen en vetten maar ernstige honger werd in Kampili niet geleden. Tuinen en sau/ahs leverden groente, zoete aardappelen, knolgewassen, bananen, papaja's en rijst op. Soms werden met een vrachtauto aanvullende levensmiddelen uit Makassar aangevoerd en de nabijgelegen kampong droeg af en toe zorg voor vruchten, eieren, groente en karbouwenmelk. Eind '43 waren er in het kamp twaalf koeien, magere (samen gaven zij per week slechts vier of vijf liter melk); uit de kippenren kregen de kampbewoners en -bewoonsters per persoon één ei per maand - soms waren er ook eendeeieren (op de sawahs liepen eenden rond). Van de varkens, ca.vijfhonderd, kon niet geprofiteerd worden (het vlees ging naar de Japanners in Makassar), soms wel van de geiten die óók in het kamp aanwezig waren. Af en toe werd bovendien een karbouw het kamp binnengevoerd om er geslacht te worden.

XCWat de kleding betreft: veel vrouwen brachten wat zij aan kleren

756 [PDF]
KAMPILI

hadden, mee het kamp in maar een deel daarvan bleef in Malino achter. Kampcommandant Jamadji vond goed dat die kledingstukken alsnog werden opgehaald. Toen het kamp gebombardeerd was (wij komen er op terug), zonden de Japanners uit Makassar een hoeveelheid handdoeken, kimono's en overhemden naar het kamp. Uiteindelijk kreeg iedere kampbewoner of -bewoonster voldoende werkkleding - men beschikte in het kamp over achttien naaimachines: tien voor de naaikamers, acht werden gebruikt voor het verstellen en aanvullen van de eigen kleding. Voor het werk op het land waren er voldoende zonnehoeden en klompen. Jongens en meisjes van twaalf jaar af en vrouwen die tot dat zware werk in staat waren, moesten op de sawahs werken - andere vrouwen moesten voor de Japanners sokken breien en versierselen borduren en in de laatste fase van het kamp diende mica gespleten te worden. De voor al die arbeid geldende lonen werden door de Japanners gestort in het fonds waaruit het Japanse marinebestuur te Makassar het kamp financierde.

XCWat voor het levensonderhoud der geïnterneerden aan geld nodig was, werd, zoals in Malino was geschied, eerst door de geïnterneerden zelf ter beschikking gesteld maar toen hun reserves (vooral de van Ambon en Timor afkomstige groepen bleken over vrij veel geld te beschikken) eind '43 waren uitgeput, betaalde de Minseiboe de verschillende leveranciers, vermoedelijk tot een totaal van meer dan f200000 (er werd per geïnterneerde per dag voor vijftien cent aan levensmiddelen ingekocht). Daarenboven was de bouw van de extra-loodsen en werd het onderhoud van het gehele kamp door de Minseiboe betaald - dat vergde in totaal meer dan f r ro ooo,

XCKampcommandant Jamadji werd door telkens een van drie Japanse soldaten bijgestaan: 'Daantje', 'Appelwang' en 'Negen-en-een-half' (deze Japanner miste de helft van een vinger), van wie 'Negen-en-een-half een driftkop was. Het kamp werd bewaakt door inheemse politieagenten. Jamadji zelf was nogal grillig en een enkele maal tot onbeheerst optreden geneigd - tekenend voor hem was dat hij de hem opgedragen taak perfect wilde uitvoeren; 'bij hem', aldus de kampleidster, 'ging het belang van het kamp en zijn bewoners boven alles ... In het gewone dagelijkse kampleven werkte hij van vroeg tot laat, offerde zijn maaltijden en slaap als het nodig was." Midden juli '45 werd het kamp (een Japans vliegveld lag op ca. 10 km afstand) tweemaal door Geallieerde toestellen gebombardeerd en beschoten, waardoor zeven geïnterneerden gedood en acht gewond werden en zware schade werd aangericht? - 'bij beide

XC1 'Rapporten over Kampili' (aug. 1945), p. 5-6 (IC, 81 5Il). 2 Na het tweede bom

757 [PDF]
GEÏNTERNEERDEN

bombardementen', aldus de kampleidster, 'was Jamadji daar waar geholpen moest worden, zonder gevaar voor eigen leven te achten.' I Opmerkelijk was het dat deze Japanse kampcommandant de geïnterneerden in veelopzichten terwille was. Zeker, zij moesten zich conform de Japanse voorschriften dagelijks opstellen om geteld te worden waarop dan nog een buiging diende te volgen, maar Jamadji gedoogde dat die buiging niet gemaakt werd in de richting van het keizerlijk paleis te Tokio maar in die van Nederland en van Londen, waar koningin Wilhelmina werkzaam was. Nadat eerst slechts clandestiene lessen mogelijk waren geweest, aanvaardde hij dat er, zo goed en kwaad als het ging, fröbel-, lager en hbs-onderwijs gegeven werd. In de kerkloods mocht boven het podium het Nederlandse wapen hangen, geflankeerd door getekende portretten van de koningin en Willem de Zwijger, het ene gedrapeerd met het rood-wit-blauw, het andere met een oranje vlag. Op Koninginnedag mochten coupletten van het Wilhelmus voorgedragen worden en godsdienstoefeningen konden elke zondag gehouden worden. Op hoogtijdagen trad dan soms een koor op - het kamp had er twee: een algemeen koor en een koor dat uit nonnen bestond. Na enige tijd woonden er drie mannen in het kamp: een arts, een van Ambon afkomstige predikant (die in Kampili mocht blijven omdat zijn vrouwernstig ziek was) en een jeugdleider die met een groep jongens uit het mannen-interneringskamp op Zuidwest-Celebes was gearriveerd - Jamadji willigde het verzoek van de nonnen in dat er een priester kwam (de jeugdleider moest toen verdwijnen). De commandant 'deed', aldus de kampleidster, 'werkelijk moeite om onze godsdienstige opvattingen niet te krenken en niet te raken aan gewoonten of gebruiken in verband met onze geloofsovertuiging'." Bovendien droeg hij er persoonlijk begin '45 toe bij dat in het kamp geïnterneerde meisjes niet naar Makassar moesten gaan om aan Japanse officieren prostitutiediensten te bewijzen - aan zijn superieuren gafhij bij die gelegenheid een argument door dat een der geïnterneerden hem aan de hand had gedaan: de Japanse keizer zou zoiets nooit goedvinden, en dat argument werd door de commandant van de Japanse vloot in de Grote Oost aanvaard.

XCZo bevorderde een correct optredende Japanner dat een kamp in stand bardement dat twee dagen na het eerste plaatsvond, werd op een veld binnen het complex een Nederlandse vlag neergelegd en met kalk in grote letters 'Dutch women' geschreven. De bombardementen leidden er toe dat een tijdlang een tevoren ingericht 'noodkarnp' werd betrokken, hetgeen uiteraard met grote moeilijkheden gepaard ging. I 'Rapporten over Karnpili', p. 6. 2

758 [PDF]
KAMPILI

bleef waar het, hoeveelonzekerheden en angsten er ook waren (wanneer zou de bevrijding komen en zouden de mannen van wie men vrijwel niets hoorde, dan nog in leven zijn P) althans totjuli '45 niet tot noodtoestanden kwam. De verslechtering die zich toen aftekende, was niet gevolg van enig Japans ingrijpen maar van de Geallieerde bombardementen.

XCVan de bijna zeventienhonderd in het kamp opgenomen vrouwen en kinderen stierven er, de slachtoffers van de twee luchtaanvallen niet meegeteld, in de ruim twee jaar dat het kamp bestond, acht-en-twintig, ruim 1 1 12%dus.

XCKampili is een uitzondering geweest, niet alleen in Indië maar ook op Celebes. Op datzelfde eiland, namelijk te Menado in de Minahassa, kregen ca.honderdzestig geïnterneerde mannen en oudere jongens 'vanaf de eerste dag', aldus dr. van Velden,

XC'vervuilde rijst en de groente-afval van de passar; ze moesten werken in de stad en aan de haven, waarvoor ze niets extra's ontvingen. Zo nu en dan kregen ze een paar dagen helemaal geen eten. Ze hadden geen eigen kamparts en mochten [slechts] één ziekenverpleger aanwijzen ... De Japanse arts deed niets en gaf geen medicijnen; er werd vooral veel geranseld, vaak werd het kamp collectief gestraft. 44 % van de mannen en jongens in dit kamp is omgekomen, een percentage dat zelfs veel hoger ligt dan het gemiddelde sterftecijfer onder de krijgsgevangenen.'!

Buiten Indië

XC

XCOok buiten Indië, d.w.z. elders in het Japanse machtsgebied, zijn in de jaren dat de oorlog in de Pacific woedde, Nederlandse en IndischNederlandse burgers geïnterneerd geweest, niet velen: ca. zeventig in Japan, ca. vierhonderd in Nanking-China, ruim vijftig in Hongkong, ca. honderdvijftig op de Philippijnen. vijf in Frans-Indo-China, zeven in Thailand, ca. tachtig in Singapore.

XCBegin '42 had de Japanse regering aan de regeringen van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland toegezegd dat zij niet alleen de krijgsgevangenen maar ook de geïnterneerden conform de bepalingen van de Conventie van Genève zou behandelen. Wat de in Japan geïn

XCI Van Velden, p. 296.

759 [PDF]
GEÏNTERNEERDEN

terneerden betreft, heeft de Japanse regering zich aan die toezegging gehouden, sterker nog: ze is verder gegaan dan de Conventie voorschreef door de geïnterneerde burgers (in totaal een kleine zevenhonderd) in beginsel naar Westerse maatstaven te huisvesten, te voeden en te kleden. 'Alle gebouwen', aldus dr. van Velden, 'die ze voor internering gebruikten, waren in Westerse stijlopgetrokken en gezond en vaak zeer mooi gelegen.' Vaak waren de interneringscomplexen niet eens omrasterd.

XC'De geïnterneerden konden iedere maand vrij spreken met de vertegenwoordigers der beschermende mogendheden en hadden contact met de gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis. In veel kampen waren particuliere bezoeken toegestaan; ook mochten de geïnterneerden de kampen verlaten voor bezoek aan het ziekenhuis en aan de tandarts en soms ook om te wandelen, inkopen te doen of hun gezinnen te bezoeken.' Iedere maand konden ze een brief van honderd woorden schrijven naar landen buiten japan en meestal eenmaal per week een brief, bestemd voor een plaats in japan zelf ... De japanse commandanten en bewakers traden over het algemeen correct op. Het onderhoud der kampen en het verstrekken van voedsel, zeep, medicijnen en kleding waren voldoende, behalve in het laatste jaar.?

XCGoed verzorgd werden in Japan ook de ingenieurs van het radiolaboratorium te Bandoeng en hun gezinnen: een groep van twee-en-twintig personen die, zoals in hoofdstuk 5 vermeld, door het Soemitomoconcern naar Japan was overgebracht; hetzelfde gold voor de medische staf en de niet-inheemse bemanningsleden van het door de Japanners (in strijd met de internationale regels) in beslag genomen marine-hospitaalschip 'Op ten Noort'. Merkwaardig was dat in Japan niet eens alle burgers van staten waarmee het land in oorlog was, geïnterneerd werden: ca. driehonderdvijftig bleven vrij.

XCIn China, waar in totaal meer dan negenduizend Geallieerde burgers geïnterneerd werden, de meesten in het grote handelscentrum Sjanghai, waren de omstandigheden minder gunstig: de interneringscampiexen boden niet voldoende ruimte en de rantsoenen waren in '44 en vooral in '45 te gering. Men moest er evenwel niet voor de Japanners werken en mishandelingen kwamen over het algemeen niet voor. Voorts was er, evenals in Japan trouwens, ruim gelegenheid tot studie, godsdienstoefening en recreatie. 'Geen wonder', aldus dr. van Velden, 'dat men na de Japanse capitulatie kon zeggen dat de geïnterneerden er gezond uitzagen

XC, Dat laatste in gevallen waarin uit het betrokken gezin alleen de man geïnterneerd was. 2 Van Velden, p. 226. 76

760 [PDF]
DE INTERNERINGEN ELDERS

en met name de Nederlandse groep er uitstekend was afgekomen.'!

XCOok in Hongkong en op de Philippijnen kwam het niet tot noodtoestanden en in Frans-Indo-China en in Thailand gaven de Franse en Thaise autoriteiten zich alle moeite om het leven der geïnterneerden zo dragelijk mogelijk te maken. In Singapore werd aanvankelijk een deel van de Changi-gevangenis als interneringskamp gebruikt - vrouwen en kinderen waren er in een aparte vleugelondergebracht; allen kregen voldoende te eten. Toen de gehele Changi-gevangenis in '44 voor het onderbrengen van krijgsgevangenen in gebruik werd genomen, werden de geïnterneerden in een ander kamp ondergebracht; daar werd honger geleden.

XCOpmerkelijk is tenslotte dat er van alle gebieden die wij tot dusver noemden, slechts één was waar de mannen en de oudere jongens gescheiden waren van de vrouwen en overige kinderen: Singapore. Singapore behoorde namelijk tot het gezagsgebied van veldmaarschalk Teraoetsji en in zijn gehele gebied werden mannen en vrouwen gescheiden ondergebracht. Zowel in Singapore evenwel als in Birma (daar zijn geen Nederlandse staarsburgers geïnterneerd geweest) en in het door het Japanse leger bestuurde Brits-Borneo (waarheen de Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers uit het westen van Nederlands-Borneo werden overgebracht: een kleine driehonderd personen) bevonden de rnannen en vrouwen zich in een-en-hetzelfde kampcornplex; 'ze wisten', aldus dr. van Velden, 'iets van elkaar af, konden elkaar in de verte een enkele maal zien en somtijds stonden de Japanners een officiële ontmoeting toe van enkele uren. Men kon elkander diensten bewijzen: de vrouwen naaien voor de mannen, de mannen het zwaarste werk doen voor de vrouwen, zoals graven en houthakken, en hun een deel van de opbrengst der tuinen zenden. In de kampen in Birma en bij Singapore hebben de rnannen de gehele interneringstijd voor de vrouwen gekookt."

XCOp de Philippijnen, in Hongkong, in Nationalistisch-China en in Japan zelf is van gezinsscheiding geen sprake geweest. Er was slechts één gebied waar die scheiding volledig werd doorgevoerd: Nederlands-Indië, en alleen al daardoor hebben de geïnterneerden het er moeilijker gehad dan de geïnterneerden in de overige gebieden die tot Japans machtssfeer behoorden. Die in Nederlands-Indië geïnterneerde groep was bovendien veruit de grootste. Er zijn in het Japanse machtsgebied in totaal ruim honderdvijf-en-twintigduizend burgers geïnterneerd: ca. honderdduizend in Nederlands-Indië, ruim vijf-en-twintigduizend elders. Daar

XCI A.v., p. 24 I. 2

761 [PDF]
GEÏNTERNEERDEN

bij merken wij nu reeds op dat, zoals al in ons hoofdstuk over de krijgsgevangenen bleek, de vertegenwoordigers van de beschermende mogendheden en de gedelegeerden van het Internationale Rode Kruis, wat het Nanjo-gebied betrof, louter in Prans-Indo-China en in Thailand enige bewegingsvrijheid hadden en berichten konden sturen aan hun regeringen, resp. aan Genève - de Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten buiten Indië hadden geen duidelijk beeld van wat in Indië met de Nederlanders en Indische Nederlanders geschiedde. Van der Star, Stokhuyzen en van der Veen verlieten Priok beginjuli '42, toen op Java niet de vrouwen en kinderen maar slechts vele mannen waren geïnterneerd, vaak in gevangenissen, en de Haas die met de zijnen eind september van Oost-Java wegvoer, had in Bandoeng in een krant gelezen dat alle Nederlandse mannen geïnterneerd zouden worden en dat door de Japanse autoriteiten overwogen werd, de Nederlandse vrouwen en kinderen 'de nodige bescherming te bieden' - hij had voorts vernomen dat op Oost-Java grote groepen Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen naar een kamp in Kesilir waren overgebracht. Van het interneren van vrouwen en kinderen wist hij niets naders af en in Japanse radiomededelingen, in Australië opgevangen, werd later te dien aanzien slechts gezegd dat die vrouwen en kinderen in 'beschermde wijken' waren ondergebracht. Waren die wijken afgesloten en bewaakt en dus in feite interneringsoorden? De Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten vermoedden dat wel maar konden het niet bewijzen, mede doordat zij er in '43 en '44 in het geheel niet in slaagden, geheime verbindingen met Indië op te bouwen. Het gevolg was dat, terwijl van alle geïnterneerden de in Indië geïnterneerden er veruit het slechtst aan toe waren, de regeringen van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië bewerkstelligden dat van de schaarse hulpzendingen welke door Japan werden toegelaten, slechts een onevenredig klein deel voor de in Indië geïnterneerden bestemd werd. Zo ging trien er bij de opstelling van het verdelingsschema van de grote zending die eind '44 naar Wladiwostok (en vandaar naar Nakhodka) werd getransporteerd, van uit dat er in Indië drie-en-dertigduizend geïnterneerden waren - er waren er in' werkelijkheid driemaal zoveel.

Tweefasen

XC

XCTussen de interneringen in de Buitengewesten en die op Java zijn twee verschillen geweest: het eerste verschil is dat in de Buitengewesten niet

762 [PDF]
DE 'CIVIELE' FASE

alleen de Nederlanders maar in de regel aanvankelijk ook vele Indische Nederlanders geïnterneerd zijn, terwijl op Java de meeste Indische Nederlanders buiten de interneringsmaatregelen vielen; het tweede, dat de interneringen in de Buitengewesten spoedig hun beslag kregen, terwijl op Java de internering van de Nederlandse mannen pas medio '42 goed op gang kwam en de vrouwen en kinderen eerst in de periode eind '42-midden '43 naar de 'beschermde wijken' moesten verhuizen. Over het begin van al die interneringen schreven wij al in hoofdstuk 5 - hier willen wij ons er toe beperken er aan te herinneren dat op Java op last van generaal Imamoera in april' 42, na eerdere arrestaties die in maart in Batavia hadden plaatsgevonden, alle vooraanstaande Nederlanders en Indische Nederlanders werden opgepakt en dat van hen vele Indische Nederlanders en allen die minder dan f 300 per maand verdienden, werden vrijgelaten; dat er van mei '42 af, te beginnen in Batavia, razzia's op mannen (en jongens van zeventien jaar en ouder) werden gehouden; dat de verdere internering in de tweede helft van '42 en later plaatsvond op basis van de speciale registratie waarbij alle 'vreemdelingen' zich een persoonsbewijs hadden moeten aanschaffen I; dat de gedwongen verhuizingen van vrouwen en jongere kinderen in Batavia in oktober '42 plaatsvonden, elders op Java later, en dat de 'beschermde wijken' en andere interneringsoorden op Java in den beginne niet overvol waren.

XCOp Celebes en op Nederlands-Borneo" ressorteerden de interneringsoorden aanvankelijk onder de Japanse strijdkrachten, d.w.z. de marine, maar van begin '43 af onder het marinebestuur, de Minseiboe op Java en Sumatra daarentegen ressorteerden de mannenkampen aanvankelijk onder het bestuursapparaat van het leger en de vrouwenkampen onder het inheemse bestuur, maar van begin april '44 kwamen alle kampen rechtstreeks onder de Japanse legers te vallen, op Java het Zestiende, op Sumatra het Vijf-en-twintigste. In die eerste, 'civiele' fase, werden de interneringsoorden, voorzover niet gevangenissen daartoe werden gebruikt, door de inheemse politie bewaakt, in die tweede, 'militaire' fase door Japanse militairen of leden van de fel anti-Westerse, door de Japanners opgerichte inheemse militaire hulpkorpsen, op Sumatra ook wel door militairen van het Indian National Army. Ook ging in die tweede

XC1 De meeste Nederlanders kregen toen de aanduiding 'Belanda-totok', de meeste Indische Nederlanders de aanduiding' Belanda-Indo', maar er deden zich ook gevallen voor waarbij in Indië geboren Nederlanders als 'Belanda-Indo' en in Nederland geboren Indische Nederlanders als 'Belanda-totok' werden geregistreerd. 2 Dat wil dus zeggen: Zuiden Oost-Borneo, want uit West-Borneo zijn de geïnterneerden, gelijk al vermeld, naar Brits-Borneo

763 [PDF]
GEÏNTERNEERDEN

fase de kampstaf (de commandant en zijn helpers) uit militairen van het Japanse leger bestaan: Japanners, Koreanen en Formosanen.

XCDe wijziging in het beheer van de kampen op Java en Sumatra is gevolg geweest van Japans nederlagen. Het opdringen van de strijdkrachten van Nimitz en van MacArthur bracht de Japanse machthebbers tot het besluit', het isolement van de geïnterneerden te versterken: dezen mochten geen enkel contact meer hebben met de inheemse bevolking en de kampen moesten op militaire leest geschoeid worden. 'We komen', schreef in een van de vrouwenkampen op Midden-Java een geïnterneerde, H. Helfferich-Koch, in haar dagboek,

XC'van de regen in de drup. De leiding is nu overgedragen aan de militaire autoriteiten. Het gevolg daarvan is dat we geheel als militairen behandeld zullen worden. 's Morgens om zes uur wordt er appèl gehouden, gevolgd door gymnastiek, en's avonds om kwart over negen weer appèl ... (We) horen dat we zelf niets meer mogen koken, zelfs geen water om wat van onze koffie (die natuurlijk geen echte koffie is) ... of thee te zetten, maar dat we van nu af alles uit de centrale keuken krijgen. Soldaten koken ook niet zelf ... Alle gordijnen en afscheidingen om onze slaaphokjes ... moeten verdwijnen, evenals alle grotere kasten. Alle bedden en kastjes moeten in één rij geplaatst worden: de bedden midden in de zalen, de kasten langs de muren. Van enige mogelijkheid tot afzondering is nu dus geen sprake meer."

XCDaar kwam nog bij dat de Japanse machthebbers wensten te voorkomen dat de geïnterneerden, als het tot Geallieerde landingen kwam, de landingstroepen op welke wijze ook hulp zouden kunnen verlenen.' Op Java werden, zoals in het vorig hoofdstuk vermeld, bijna alle krijgsgevangenen op de hoogvlakte van Bandoeng samengebracht - aan soortgelijke eoncentraties werden de geïnterneerden onderworpen.

XCVan Zuid-Sumatra was een deel van de geïnterneerde mannen al in september '43 overgebracht naar de gevangenis van de hoofdplaats op Banka, Muntok - in november '44 werden de vrouwen en kinderen uit Zuid-Sumatra naar diezelfde plaats getransporteerd waar zij in barakken werden ondergebracht. Al die geïnterneerden bleven niet op Banka: in maart en april '45 werden zij opnieuw verplaatst, nu naar een verlatendat omstreeks september '43 aan de tewerkstelling van bijna alle Nippon-werkers een

1 Het is neergelegd in een door keizer Hirohito ondertekend decreet d.d. 7 november '43. 2 H. Helfferich-Koch: p. I20-2I (verder aan te halen als: Helfferich-Koch). 3 Kennelijk is ook uit die angst voor hulpverlening voortgevloeid

764 [PDF]
WIJZIGINGEN IN DE 'MILITAIRE' FASE

rubberonderneming bij Loeboeklinggau (zie voor alle plaatsen op Sumatra die wij noemen, kaart XIII op pag. 629), diep in het Sumatraanse binnenland. Ook de geïnterneerden van Sumatra's westkust werden het binnenland ingevoerd: naar Bangkinang, een verlaten rubberonderneming op de weg naar Pakanbaroe. Verplaatst werden voorts de geïnterneerden van Noord- en Oost-Sumatra, van wie de meesten in de loop van' 42 en '43 in kampen in het Alasdal en bij Medan, Belawan en Brastagi waren samengebracht: niet ver van Rantauparapat kwamen de mannen in het kamp Siringoringo terecht dat in een troosteloze, vrijwel onbewoonde streek gelegen was in een moerassig dal, de vrouwen en kinderen in het kamp Aik Pamienke, midden in sombere rubberbossen.

XCNog voordat het leger voor de interneringskampen verantwoordelijk werd, waren de kampen op Oost-Java al opgeheven en zaten de vrouwen en kinderen allen in kampen op Midden- en West-Java, de mannen allen op West-Java op de hoogvlakte van Bandoeng. Het leger ging in '44 en '45 tot nieuwe verplaatsingen over. Het aantal vrouwenkampen werd beperkt (de gehandhaafde kampen werden dus voller), alle mannen boven de zestig en alle jongens van elf jaar en ouder werden (West-Java) naar de mannenkampen of (Midden-Java) naar aparte kampen overgebracht in Semarang en Ambarawa (zie voor alle plaatsen op Java die wij noemen, kaart XVI op de pag.'s 640-641). Naar Semarang en Ambarawa werden evenwelook chronische patiënten en ernstig zieken uit de karnpen op de hoogvlakte van Bandoeng getransporteerd - andere patiënten en zieken in mei '45 naar ziekenkampen bij Bandoeng en Batavia. Zit er een lijn in al deze verplaatsingen? Vermoedelijk deze dat de Japanners alle mannen van wie ze geen gevaar duchtten, concentreerden bij Java's noordkust waar ook de vrouwenkampen gelegen waren, de grootste in Batavia en Semarang, en dat zij de mannen die door hen als potentiële helpers van de Geallieerden gezien werden, in het binnenland vasthielden. De prominenten onder die mannen (de bestuursambtenaren met de rang van assistent-resident of hoger) hadden zij van meet af aan als een aparte groep behandeld: zij waren in '42 mèt anderen opgesloten in de Struiswijk-gevangenis te Batavia en midden '43 in de Soekamiskingevangenis bij Bandoeng en zij werden in '44 in het door de krijgsgevangenen verlaten Knil-kampement Baros (Tjimahi) opgesloten. Wij komen op die groep der prominenten nog terug.

XCEr is, zo mag men concluderen, met veel geïnterneerden veel gezeuld en, schrijft dr. van Velden, 'elk transport' (op sommige komen wij

765 [PDF]
GEÏNTERNEERDEN

'was op zichzelf een ramp. Ieder raakte een deel van zijn bezittingen kwijt; het sjouwen ... brak soms de laatste krachten; zieken konden niet verzorgd worden. Vertrok men dan eindelijk, dan moest men de kinderen bij elkaar houden, uren in de zon of regen staan om geteld en nog eens geteld te worden. Bij aankomst in het nieuwe kamp werd men vaak gefouilleerd en afgeranseld. Was men eindelijk binnen, dan moest men, als het kamp nog onbewoond was, dit eerst schoon maken en maar zien hoe men aan eten kwam. Bevatte het kamp reeds andere geïnterneerden, dan ontvingen dezen de nieuwelingen zo goed mogelijk, maar dan kostte het inspanning zijn eigen hoekje weer in te richten, zich bij andere regels, nieuwe barak- of kamergenoten aan te passen. Iedere aanpassing kostte energie en die bezaten velen niet meer. Men raakte vaak zijn beste vriend of vriendin ... bij een transport kwijt. En van alle kostbaarheden in een interneringskamp was een goede vriend of vriendin de meest kostbare.' 1

XCNiet alleen evenwel door de striktere afsluiting, de invoering van een meer militair regime en de menigvuldige transporten betekende de tweede, 'militaire', fase een beproeving voor de op Java en Sumatra geïnterneerden, maar men dient er ook op te letten dat '44 en '45 dejaren waren van de grootste voedselnood. Op zichzelfhad dit geen katastrofale gevolgen voor de geïnterneerden behoeven te hebben, immers: de twee Japanse legers beschikten over grote voedselvoorraden, konden daaruit het nodige ter beschikking stellen en waren in staat om alle levensmiddelen en andere goederen die ontbraken, tegen de officiële, lage prijzen te kopen - voorwaarde daartoe was dat de officieren die voor het beheer over de Indische kampen verantwoordelijk waren-, de behoefte hadden om, zoals bij de autoriteiten in Japan en bij Jamadji, de commandant van Kampili, het geval was, zo goed mogelijk, althans conform de vol