In Indiƫ teruggekeerd kreeg hij een aanstelling bij het Kantoor voor Bestuurshervorming; hij had er, vertelde hij ons, 'een plezierige chef die me veel mijn eigen gang liet gaan'
2 - wij nemen aan dat hij die chef zo op prijs stelde omdat hij zijn eigen gang kon gaan. Te zijnen huize werd in '30 als orgaan van een nieuw genootschap: de Vereniging tot bevordering van de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indiƫ, het door ons in deel I I a behandelde blad De Stuw opgericht; hij werd er een van de redacteuren van (samen met o.m. Jonkman en prof. J. H. A. Logemann, sinds '24 hoogleraar aan de in dat jaar opgerichte Rechtshogeschool te Batavia, die in het eerste naoorlogse kabinet minister van overzeese gebiedsdelen zou worden) en voor de genoemde vereniging (meestal als 'de Stuw-groep' aangeduid), die zich sterk afzette tegen de overheersende conservatieve groeperingen onder de Nederlanders en Indische Nederlanders, was hij, door gouverneurgeneraal jhr. mr. A. C. D. de Graeff benoemd, van '3 I tot '
34 lid van de Volksraad, waar hij niet tot een georganiseerde groep behoorde. Opmerkelijk was dat hij kort voordat jhr. mr. B. C. de Jonge de Graeff als gouverneur-generaalopvolgde, in een anoniem artikel in De Stuw de gang van zaken bij het proces tegen Soekarno en drie medestanders afkeurde en dat hij, nadat de Jonge zijn ambt had aanvaard, er in de Volksraad tegen protesteerde dat politieke gevangenen als Soekarno aan hetzelfde regime werden onderworpen als commune misdadigers. Dit alles wekte bij de Jonge een aanzienlijke wrevel op. Hij verhinderde dat van Mook, die over tal van Indische vraagstukken waardevolle