Wat het tweede aangaat: er lagen in Australië ten tijde van de algemene capitulatie van het Knil dertig schepen met voor Indië bestemde goederen. Van Mook wist daar een regeling voor te treffen: met het dreigement dat de ladingen, voorzover uit Amerika afkomstig, daarheen teruggezonden zouden worden, bereikte hij dat de Commissie verlof kreeg, alle ladingen te verkopen. Er was genoeg vraag naar: de Australische regering en vooral MacArthurs hoofdkwartier konden veel gebruiken. Het betrof hier ca. 12000 totaal verschillende partijen goederen; er waren wapens bij zoals stenguns en mijnen, andere goederen die militair van belang waren zoals zoeklichten en motorfietsen, maar ook hoeveelheden levensmiddelen - één schip was er dat in hoofdzaak een lading cement aan boord had. Voor elk van de dertig schepen werd een verantwoording gemaakt die post voor post aangaf wat met de betrokken partij was geschied. Al dat werk vond plaats onder leiding van Smits die er een kleine staf van in het bedrijfsleven ervaren krachten voor aantrok. Hij had ook veel contact met de Netherlands Purchasing Commission in Amerika, met de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie in Londen en met haar vertegenwoordiging in Brits-Indië, want ook in die drie landen lagen in maart '42 schepen die voor Indië goederen aan boord hadden; voor de meeste daarvan vonden de genoemde instanties kopers. Eind '44 (latere cijfers hebben wij niet) was de opbrengst in Amerika (omgerekend) f 141 mln en in Engeland en Brits-Indië telkens ca. f 3,5 mln - het provenu (de opbrengst minus de kosten) was in Australië tot I september '45 f 5,7 mln, Het spreekt vanzelf dat goederen die bij de naoorlogse wederopbouw van Indië goed gebruikt konden worden, niet aan buitenlandse afnemers verkocht werden - de Commissie (resp. de Raad van departementshoofden) kocht ze zelf, eind '44 tot een totale waarde van (omgerekend) ca. f 13,5 mln. Het betrof hier in hoofdzaak textielgoederen.