Wij herinneren er aan dat in Australië in april '42 het Interallied Services Department (lSD) werd opgericht dat door de Brit Egerton Matt werd geleid: een officier, niet van de Britse Military Intelligence maar van SOE. Naast dat lSD bleven andere geheime diensten actief: de Australiërs hadden belangrijke verbindingen met de coastu/atchers die zich op de eilanden benoorden en beoosten Nieuw-Guinea bevonden, en de Intel
Hoe waren de Nederlandse diensten in dit geheel ingevoegd? Section A, Egerton Motts Section dus, had een Nederlandse afdeling, geleid door Quéré. Met Section D, later opnieuw het Felo, werkte Quispels Nigis samen. Dan was er tenslotte Salms Nefis die in '42 en de eerste maanden van '
43 slechts twee afdelingen had: Nefis I gaf wat men aan gegevens over Nederlands-Indië bezat ('oude'
gegevens, geen 'nieuwe'
), aan alle Geallieerde militaire instanties door die daar belangstelling voor hadden, en Nefis II was werkzaam op het gebied van de security. Vooral op Nefis I komen wij in dit hoofdstuk nog terug - hier onderstrepen wij opnieuw dat de Nefis aanvankelijk niets te maken had met het uitzenden vanmoreel der Japanners, versterking van het moreel van de bevolking in de bezette
Voordat wij nu verder gaan, willen wij kort stilstaan bij drie punten die voor het onderhouden van geheime verbindingen van grote betekenis waren: de zenders waarmee de uit Australië vertrekkende geheime agenten konden worden uitgerust, hun codes en hun z.g. security-checks.
Wat de zenders betreft, vermeldden wij in hoofdstuk I dat ir. Jansen er in Melbourne in geslaagd was, een apparaat te construeren waarmee men ontvangen en zenden kon in streken waar geen electriciteit was. Dat apparaat, de z.g. NEl-set, had een groot nadeel: het woog, verdeeld over drie metalen kisten, ca. 70 kg en kon dus slechts met moeite verplaatst worden. Bruikbaar was het eigenlijk alleen dan wanneer de geheime agent er met zijn helpers in was geslaagd, ergens een vaste zendpost in te richten. Hoeveel van die NEl-sets door naar Nederlands-Indië vertrekkende geheime agenten meegenomen zijn, weten wij niet - wèl dat er in totaal ca. 120 zijn gebouwd, dat de Amerikanen over de sets tevreden waren en dat vele ervan met succes op de Philippijnen zijn gebruikt.
De NEl-set had een accu die met een fietsdynamo werd bijgeladen, maar behalve die set was er ook een Australisch zendapparaat dat gebruik maakte van droge batterijen. Dat Australische apparaat was veel lichter dan de NEl-set: het woog ca. 30 kg, welk gewicht over twee draagtassen verdeeld was. Het apparaat had evenwel twee nadelen: het kon maar een maand gebruikt worden (dan waren de batterijen uitgeput) en, gegeven het geringe zendvermogen (IS watt tegen z j watt bij de NEl-set), moest de antenne met grote nauwkeurigheid worden gericht en moest precies op de afgesproken frequentie worden uitgezonden.
Nu de codesystemen die de geheime agenten gebruikten. Wij hebben er slechts over te melden dat zij deugdelijk waren en nimmer tot rampen hebben geleid - een nadere beschrijving achten wij niet nodig.
Tenslotte de security-checks. Dit waren veiligheidsafspraken die met elke geheime agent gemaakt waren die met een zender werd ingezet. Er moest dan rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat hij na arrestatie zijn codegeheimen aan de Japanners zou moeten prijsgeven, hetgeen dezen in de gelegenheid zou stellen het zendverkeer voort te zetten, bijvoorbeeld voor het doorgeven van misleidende informatie. Hoe kon'hoe heette de kat van je buurvrouw in Soerabaja?'
) het juiste, in Australië bekende antwoord gaf - of dat antwoord juist wàs, konden de Japanners niet controleren. Uit dit hoofdstuk zal nog blijken dat inderdaad zulk een security-check in het zendverkeer met Java bij één gelegenheid (de enige) effectief is gebleken.
De eerste opleiding van de geheime agenten vond plaats in Melbourne: voorzover zij moesten zenden, werden zij er geschoold in het gebruik van de NEl-set en voorts volgden zij allerlei algemene lessen hoe zij zich als geheim agent te gedragen hadden. Een deel van hun voorlichting werd van begin '43 af gegeven door van der Plas die er vooral naar streefde, de geheime agenten de nodige kennis bij te brengen over de levensgewoonten in het inheemse deel van de Indische samenleving en over de Islam. Aspirant-geheime agenten woonden aanvankelijk in Melbourne niet geïsoleerd - zij waren er in een gewone kazerne ondergebracht: uit security-oogpunt een minder juiste beslissing.
Bij gebleken geschiktheid van een candidaat werd de opleiding voortgezet in Cairns (daar kwamenlater alle aspirant-geheime agenten van de aanvang af terecht), waar Egerton Mott in een landhuis onder de naam Zi-Experimental Station een soort school had opgericht die door een Britse majoor werd geleid. Hier werden de aspirant-agenten o.m. allerlei geveehtstechnieken bijgebracht - voorzover nodig leerden zij er ook omgaan met de wapens en de sabotagemiddelen die hun zouden worden meegegeven. Ook kregen zij instructies voor het toedienen van bepaalde pillen, waarmee zij personen, uit wier omgeving zij zich onontdekt wilden verwijderen, een tijdlang konden verdoven of zelfs konden doden - hulpmiddelen waren dat, welke Egerton Mott uit de SOE magazijnen in Engeland had laten komen. Van specifieke training voor de omstandigheden die men in Nederlands-Indië zou aantreffen, was evenwel in Cairns in '42 nog geen sprake. Ook het oefenen in het landen liet toen nog veel te wensen over.
Hoeveel voor Nederlands-Indië bestemde geheime agenten waren er in '42 in Cairns?
Egerton Mott en Quéré begonnen er met diegenen uit de eerste dertig candidaten die Quéré bij het begin van zijn nieuwe taak had uitgezocht.
Twee missies waren toen al mislukt: van de in juni naar Celebes uitgevaren party-Hees was na een eerste onduidelijk signaal niets meer vernomen en op Java's zuidkust was in september de party-van Arcken er niet in geslaagd, langer dan vier-en-twintig uur aan wal te blijven: zij had haar zender verspeeld en was aan boord van de 'K I2'
naar Australië teruggevaren.
Na de terugkeer van de party-van Arcken hadden Egerton Mott en Quéré besloten, de nieuwe parties die zij successievelijk naar Java zouden zenden, met één codewoord aan te duiden: Tiger; op dat woord zou een Romeins cijfer volgen.
Begonnen werd met een combinatie: Tiger I en Tiger II zouden tegelijk worden ingezet. Conform Egerton Motts algemene richtlijn werden beide parties door Europeanen geleid: Tiger I door luitenant-ter-zee tweede klasse W. Bergsma, een blonde Fries, Tiger II door luitenant-terzee derde klasse B. Brocx, een Indische Nederlander die evenwellichtgetint was. Van Tiger I maakten voorts twee Indonesiërs deel uit (een van hen was een Ambonnees), van Tiger Il drie, onder wie Iswahjoedi die al tot de party-van Arcken had behoord. Een van die twee, respectievelijk drie Indonesiërs zou als marconist fungeren.
Het was de oude 'K 12'
die Tiger I en Tiger II naar hun landingsplaatsen moest brengen, beide opnieuwaan de zuidkust van Oost-Java (zie kaart III op de pag's 58-59): Tiger [naar de Prigibaai bezuiden Madioen, Tiger II ca. 60 km ten oosten daarvan in de Serangbaai. 'De taak van Tiger I en Tiger II omvatte', aldus Nortier, 'het verzamelen van algemene en militaire inlichtingen over Java'
(zij moesten speciaalnagaan of de Japanners nieuwe vliegvelden hadden aangelegd). 'Beide ploegen dienden onderling contact te houden, berichten uit te wisselen en elkaar op alle mogelijke manieren te steunen."
De twee parties hadden een groot bedrag aan geld bij zich: elk ca. f 50000, gedeeltelijk in gouden en zilveren
I Nortier, p. 78.'K I2'
begin februari '43 opnieuw zou verschijnen, t.W. op de 6de in de Serangbaai, en zouden die ontmoetingen niet lukken, dan zou de boot eind april en eind juli wederom aanwezig zijn, nu bij het eilandje Sempoe (zie kaart III), waar dan, naar gehoopt werd, Bergsma en Brocx (of een van hen beiden) met hun party-leden in een prauw zouden komen aanzeilen. Voor al die ontmoetingen waren gedetailleerde veiligheidstekens afgesproken. Meer nog: er was rekening gehouden met de mogelijkheid dat Bergsma en Brocx niet op die ontmoetingsplaatsen zouden kunnen verschijnen. Waren zij dan aan hun lot overgelaten? Neen: hun was opgedragen om van september '43 af om de twee maanden op de j de, t j de of z j ste van de desbetreffende maand Of zelf naar het grote plein in Blitar te gaan Of daar een van hun party-leden heen te zenden, en zij zouden daar dan, naar vertrouwd werd, een andere geheime agent ontmoeten die zich (wij weten niet hoe) aan hen zou kenbaar maken. Het is duidelijk: Bergsma en Brocx zouden veel op Java moeten reizen - van der Veen had, in Australië aangekomen, medegedeeld dat de treinen regelmatig gecontroleerd werden. Noch Bergsma noch Brocx bezat een pendaftaran - de vervalsingsafdeling van Egerton Motts dienst was er niet in geslaagd, het Japanse document na te maken.
Op 27 november '42 bereikte de '
K 12' de Serangbaai: de party van Brocx werd als eerste afgezet. Er stond geen branding. Brocx, Iswahjoedi en een tweede Indonesiër gingen aan land - de bedoeling was dat de derde, marconist Oentoeng, met de zender een etmaallater zou volgen, als Brocx na aankomst op de wal een afgesproken lichtsignaal had gegeven. Er kwam evenwel geen enkel signaal - mogelijk was het seinpistool defect. Twee etmalen lang hield de commandant van de 'K I2'
vervolgens de kust van de Serangbaai onder observatie - geen signaal. Dus besloot hij, Oentoeng en diens zender meenemend, naar de Prigibaai te varen. Ook daar stond geen branding, de party van Bergsma kwam zonder moeilijkheden aan land. Naar Australië terugvarend bleef de 'K 12'
drie etmalen in de buurt van de Serangbaai maar van Brocx werd niets gemerkt.
De twee parties beschikten dus over slechts één zender. Met die zender zijn een of twee telegrammen verzonden. Begin januari '43 namelijk berichtte Quéré telefonisch aan de staf van het Allied Intelligence Bureau':
1 Notitie, II jan. 1943, van de Allied Intelligence Service (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXIV, 20-r).
Wat is met deze twee parties geschied?
Het schijnt vast testaan dat Bergsma en Brocx elkaar vrij kort na hun landing hebben kunnen ontmoeten. Brocx, de lagere in rang, vond dat Bergsma, die als blonde Fries veel te veelopviel, de leiding van hun gemeenschappelijk werk aan hèm moest overlaten, maar dat werd door Bergsma geweigerd. Kort na die ontmoeting die, schijnt het, met een twist eindigde, nam Bergsma in een kampong contact op met een inheemse politiefunctionaris, die hem aanried, zo snel mogelijk te verdwijnen. Bergsma stopte de man f 50 toe - deze vond dit een veel te gering bedrag en waarschuwde de Japanners. Het gevolg was dat Bergsma en de twee hem begeleidende Indonesiërs spoedig werden opgepakt. Zij zijn op een onbekende datum naar Batavia overgebracht en daar geëxecuteerd.
Ook Brocx werd verraden. Hij wist, verkleed als Javaan, Blitar te bereiken. Daar werd hij door een Nederlandse pastoor het ziekenhuis binnengesmokkeld. Een Chinese arts lichtte de Kenpeitai in, waarna niet alleen Brocx maar ook Iswahjoedi en de andere Indonesiër die van zijn party deel uitmaakte, werden gearresteerd. De drie arrestanten werden naar een gevangenis in Soerabaja overgebracht. Daar kon Brocx aan een medegevangene meedelen dat, aldus Nortier,
'de Japanners hem wilden laten kiezen tussen de doodstraf en spionagewerk in Australië. Hij zou dan met een Japanse onderzeeboot ergens op de kust van Australië worden afgezet en na een bepaalde tijd weer worden opgehaald. Om zeker te zijn van zijn terugkeer zouden gedurende die tijd zijn vader en zijn verloofde in gijzeling worden gehouden. Brocx weigerde maar stemde er wel in toe om met een andere gearresteerde agent de berichtenwisseling met Australië te onderhouden, op voorwaarde dat hun levens gespaard bleven"
nu konden de Japanners dus een Spiel beginnen; wij komen er op terug wanneer wij de lotgevallen van die 'andere gearresteerde agent'
(Tiger V) beschrijven maar vermelden hier reeds dat het Spiel vrij spoedig in Australië werd doorzien, waarna van daaruit het zendverkeer werd afgebroken. Enige tijd later (volgens één getuige in juni '44, volgens eentoestellen zeer zwaar waren.' (getuige van der Plas, Enq., dl. VIII c, p. 1357). 2 Nortier,
Van de afgesproken ontmoetingen aan Java's zuidkust kwam niets terecht.
Op 6 februari '43 lag de '
K 12' opnieuw voor de Serangbaai met Oentoeng, de marconist van Brocx, en diens zender aan boord. Er werd op het strand een groen licht waargenomen - alles veilig dus? Neen, nadat de 'K 12'
met één lichtflits had gereageerd, werd met een seinlamp in het Nederlands geseind: 'Gevaar - gevaar, ga terug - ga terug, heb contact' (het volgende woord kon niet vastgesteld worden, vermoedelijk is het 'met'
geweest) 'Bergsma, gevaar - gevaar'.
'Gevaar - gevaar'
werd na vijftien minuten herhaald. Wie die seinen gegeven hebben, is nooit vastgesteld' - in elk geval besloot de commandant van de '
K 12' om Oentoeng niet aan land te zetten.
Twee-en-een-halve maand later, eind april, werd bij het eiland Sernpoe ook al niets bereikt: de 'K 12'
bleef er drie etmalen lang op de uitkijk maar er werd geen enkele prauw gezien - eind juli kwam er evenmin een opdagen.
Tiger I en Tiger II waren mislukt.
De 'K 12'
die op 6 februari '43 moest pogen, Oentoeng aan land te zetten, had ook de geheime agent van Tiger III aan boord: een Menadonees, de aspirant-reserve-officier van de Koninklijke Marine Daniël Lapod. Hij was niet in Cairns opgeleid maar alleen in Melbourne - van der Plas, die in december '42 in Australië was aangekomen, was bij het formuleren van de hem verstrekte opdrachten betrokken geweest. Dat waren er niet minder dan vier: Lapod moest ten eerste een spionagegroep oprichten in het gebied van Malang, ten tweede een overeenkomstige groep oprichtentengang was het voor de Japanners aantrekkelijk de 'K 12'
ongemoeid te laten in de hoop op een verdere succesvolle infiltratie van de agentennetten.'
Lapod, een protestant, acht-en-twintig jaar, was vaak in Batavia en Magelang geweest en kende enkele inheemse bestuurs- en politiefunctionarissen, onder wie de regent van Blitar op Oost-Java. Er was met hem afgesproken dat men hem vijfmaal zou trachten op te halen: op 28 april '43 bij het eiland Sempoe, of op 2 mei in de Pangpangbaai bij het interneringskamp Kesilir (zie kaart III op de pag's 58-59), of op 6 mei bij een klein eiland beoosten Madoera, of in juli (de datum is niet bekend) bij Soerabaja of op I augustus opnieuw in de Pangpangbaai.
Er werd bij dat alles van uitgegaan dat Lapod wellicht nog langer werkzaam zou kunnen zijn - in dat geval zouden andere geheime agenten contact met hem trachten op te nemen. Daartoe was hem gezegd dat hij op de rzde van elke maand om half een 's middags voor de rechtervleugel van het hoofdpostkantoor te Soerabaja moest gaan staan, waar hij zich kenbaar zou maken door zich voortdurend onder de linkeroksel te krabben - benaderde hem dan een andere geheime agent, dan zou deze hem vragen: 'Is de kust bij Poeger'
vrij?', waarop Lapod zou dienen te antwoorden: 'Melbourne'
.
'De taak van Lapod'
, aldus Nortier,
'besloeg geheel Java en in dit uitgestrekte gebied moest hij opereren zonder contactadressen, zonder enige bekende steun, zonder kenni.s van de inmiddels van kracht geworden Japanse bepalingen en zonder enig idee van de onmogelijke situaties waarin hij zeker verzeild zou raken. In het bijzonder het oprichten van een vrouwenorganisatie (was) volkomen onbegrijpelijk?
wij vermoeden dat die laatste opdracht gevolg was van het feit dat zowel van der Star en de zijnen als de Haas hadden gerapporteerd dat de geestkracht van de meeste Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen ongebroken was, evenwel had men uit de berichten van de Haas kunnen opmaken dat vermoedelijk althans alle Nederlandse vrouwen zich eind '42 in afgesloten wijken zouden bevinden.
Hoe dit alles zij, op 9 februari '43 arriveerde de '
K 12' in de Tapenbaai,
'K 12'
voer weg.
Van Lapods verrichtingen weten wij slechts dat hij er in slaagde, aan de geïnterneerde vrouw van een van de opvarenden van de 'K 12'
de honderd gulden te doen toekomen welke die opvarende hem ter hand had gesteld. Hij werd evenwel spoedig gearresteerd en in mei '43 geëxecuteerd. Daarvan drong niets tot Australië door en het gevolg daarvan was dat op alle afgesproken afhaalplaatsen vergeefs naar Lapod werd uitgezien en dat een parly die in februari '45, twee jaar na Lapods aankomst, naar Java werd gezonden, de speciale opdracht kreeg, zich op de rzde van elke maand om half één 's middags voor de rechtervleugel van het hoofdpostkantoor van Soerabaja te bevinden en daar uit te zien naar iemand die zich voortdurend onder de linkeroksel krabde.
Ook operatie Tiger III was mislukt.
Niet alleen naar Celebes en Java hadden Egerton Mott en Quéré parties gestuurd maar ook naar Cerarn in de Molukken, naar het noorden van Nederlands-Nieuw-Guinea en naar de Aroe-eilanden (zie kaart V op pag. 65).
De party naar Ceram werd geleid door luitenant-ter-zee tweede klasse H. P. Nijgh (een blanke) en telde verder zeven minderen van wie de meesten uit de Molukken afkomstig waren. Geen van die zeven sprak Nederlands maar Nijgh kende zo weinig Indonesisch dat de zeven in Cairns tijdens hun opleiding de hulp moesten ontvangen van een Nederlandse onderofficier die wèl goed Indonesisch sprak en die als tolk kon optreden. De opleiding stelde in die tijd nog niet veel voor, er waren bijvoorbeeld nog geen landingsboten aanwezig waarmee men kon oefenen. 'Nijgh, aldus Nortier, 'gaf zelf wat lessen over Japanse uniformen, bewapening en uitrusting aan de hand van Engelse stencils. Door
Nijghs party had als opdracht, op Ceram een spionagecentrum op te richten om inlichtingen te verzamelen over het gehele gebied van de Zuid-Molukken, vooralover Ambon dat als Japanse vloot- en luchtbasis fungeerde. De party moest daartoe op de zuidkust van Ceram aan land gaan aan een kustgedeelte dat, naar gemeend werd, on bewoond was. MacArthur beschouwde haar inzet als van groot belang voor zijn offensieve plannen - hij had het oog gericht op de Philippijnen maar miste alle gegevens over Ambon alsmede over het belangrijke Japanse vliegveld te Kendari op zuidoost-Celebes en had er derhalve bij Egerton Mott en Quéré op aangedrongen, ten spoedigste naar beide gebieden parties te zenden. Voor Kendari wás er nog geen party - die van Nijgh zou met een Amerikaanse onderzeeboot, de 'Searavetï, naar Ceram worden gebracht en met de party, welke geen zender meekreeg, zou op I mei '43 contact worden gezocht door een andere Amerikaanse onderzeeboot; dat werd de 'Thresher'.
De 'Searaven' kwam eind december '42 bij Ceram aan, waar het in Melbourne vastgestelde kustgedeelte wel degelijk bewoond bleek te zijn. De party landde elders op Ceram. Enkelen van de Zuidmolukse leden van de party trachtten er de prauw te kopen die voor een tocht naar Ambon en ook voor de ontmoeting op I mei nodig was. Een van die Zuidmolukkers had een Amerikaans pistool bij zich en de beurs van een tweede was met een Nederlands vlaggetje versierd - inheemsen kregen die beurs te zien. De Kenpeitai werd gewaarschuwd, Nijgh en de zijnen werden gearresteerd, allen werd in Ambon onthoofd en de 'Thresher' verscheen op I mei vergeefs voor de kust van Ceram.
Naar de Aroe-eilanden werd midden februari '43 door Egerton Mott een party gezonden die uit drie Australische militairen bestond. Haar leider, Major C. R. Sheldon, had op een van de eilanden een cocespalm-onderneming gehad. De party vertrok met een schoener en had een zender bij zich. Haar opdracht was, niet alleen een spionagecentrum te vormen maar ook, conform de taakstelling van SOE, de Aroe-eilanders tot sabotage en te zijner tijd tot een algemene opstand te bewegen. Het eerste bericht evenwel dat van Sheldon binnenkwam, hield in dat de eilandbewoners
1 A.v., p. 12
Sheldon en zijn twee metgezellen zijn in augustus '43 door de Japanners gevangen genomen en vervolgens geëxecuteerd.
Ook de party die naar het noorden van Nederlands-Nieuw-Guinea vertrok, werd ingezet om MacArthur aan de inlichtingen te helpen die deze voor zijn offensief in de richting van de Philippijnen nodig had - hij wilde vooral weten hoe sterk de Japanners waren in het gebied van Hollandia en van Wewak (zie kaart VII op pag. 189). Er waren daartoe twee parties gevormd, een Australische en een Nederlandse, en de bedoeling was dat zij van Port Moresby uit (zie kaart VI op de pag.'s 80-81) per vliegtuig zouden worden gebracht naar een punt op de noordkust van Nieuw-Guinea, ca. 80 km ten oosten van Hollandia. Van Eechoud, de commandant van de Veldpolitie te Manokwari, die in augustus '42 door een Amerikaanse Catalina van de Idenburg-rivier was opgehaald, werd gevraagd om als leider van de Nederlandse party op te treden - hij weigerde, o.m. er op grond van zijn eigen ervaring op wijzend dat men de Papoea's niet kon vertrouwen en dat de lagere Indonesische bestuursambtenaren in het gebied van Hollandia nauw met de Japanners samenwerkten; de missie naar dat gebied beschouwde hij als zelfmoord. Van Eechoud was een ervaren oerwoudloper - zijn weigering werd hem niet in dank afgenomen: er werd hem gezegd dat hij zich niet meer met het geheime werk mocht bemoeien en hij kreeg een andere functie, nl., zoals reeds vermeld, die van toezichthouder in het grootste werkkamp van de KPM-stakers.
Na van Eechoud weigerde nog een tweede (ons onbekende) candidaat. De missie werd aanvaard door de derde: de negentienjarige sergeant H. M. Staverman, een Indische Nederlander, op Java geboren, die evenwel maar kort in Indië had geleefd en het oerwoud niet kende - hem was meegedeeld waarom de twee eerdere candidaten hadden geweigerd. Dat schrikte hem niet af. Er werden aan Staverman een Australische
sergeant-telegrafist, een Nederlandse korporaal en twee Ambonnese soldaten toegevoegd.
De twee parties werden midden decembernaar Port Moresby overgevlogen. Daar werd hun meegedeeld dat de vlucht naar een puntkm ten oosten van Hollandia onmogelijk was: de Japanse luchtmacht was langs de noordkust van Nieuw-Guinea te sterk en men kon de parties niet verder westelijk brengen dan een punt dat hemelsbreed meer dankm van Hollandia was verwijderd. Dat betekende dat men in het oerwoud, kronkelige paden volgend, moerassen en rivieren doorwadend.
Zij begonnen op 21 januari '43 aan hun tocht, vergezeld door ca. vierhonderd dragers. Na omstreeks twee weken weigerde de korporaal die tot Stavermans party behoorde, diens leiding verder te aanvaarden (hij keerde naar Australië terug).' De twee parties trokken verder en vonden in het oerwoud twee eerder uitgezonden Australische parties die in grote moeilijkheden verkeerden. Zij scheidden na bijna een balf jaar, toen zij een tocht van ca. 360 km langs verschillende rivieren en een voetrnars van ca. 900 km (de afstand van Amsterdam naar Lyon) achter de rug hadden. Stavermans party (wij weten niet wat de Australische party na de scheiding heeft gedaan) trok op IS september de AustralischNederlandse grens over. Vandaar voerden hij en een van de twee Ambonnezen een verkenning uit in de richting van Hollaudia. De Japanners hadden evenwel van Papoea's gehoord dat zij naderden - ca. 50 km ten zuiden van Hollandia vielen Staverman en zijn metgezel in een hinderlaag. Staverman sneuvelde, de Ambonnees kon zich weer bij de Australische sergeant en de tweede Ambonnees voegen. De sergeant vernielde zijn zender die te zwaar was om mee te nemen - gedrieën trachtten zij, de heenweg volgend, zich in veiligheid te brengen. Enkele weken later werden zij door Papoea's gevangen genomen en aan de Japanners uitgeleverd; de Australiër werd doodgeschoten, de twee Ambonnezen werden onthoofd.
Van Eechouds waarschuwingen waren in de wind geslagen - er was met Stavermans party geschied wat hij had voorspeld. De party had enkele locale gegevens kunnen doorseinen met betrekking tot de streken die zij op haar moeizame tocht had gepasseerd, geen gegevens even wel over Hollandia.
Wat had het werk van Egerton Matt en Quéré na ongeveer een jaar opgeleverd? Vrijwel niets.
In september '42 was op Java de poging om van Arckens partyaan
Het kwam er alles tezamen op neer dat de Section Special Operations van het Allied Intelligence Bureau noch aan MacArthur, noch aan de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland enige informatie van betekenis had kunnen verschaffen.
Hier moest ingegrepen worden, trouwens: Quéré die zich bewust was dat hij faalde, had er al bij schout-bij-nacht Coster op aangedrongen dat hij zou worden vervangen.
Voordat wij die ingreep behandelen, dienen wij aandacht te besteden aan een actie met betrekking tot Java die ondernomen is door het hoofd van Section B (Secret Intelligence) van het AlB, Captain Kendall, de man van MI-6.
Middenof wellicht iets eerder, opperde in Australië Sir Vyner Brook, de uitgeweken rajah van Serawak (een deel van Brits-Borneo), het denkbeeld om voor het geheime werk in de Indische archipel en op Malakka inheemsen te gebruiken die een goede kennis hadd en van de Islam. ZUn voorstel was een recruteringsmissie naar Saoedi-Arabië te zenden, waar zich immers in Mekka talloze bedevaartgangers bevonden die uit Malakka maar vooralook uit Nederlands-Indië afkomstig waren. Kendall was hier onmiddellijk in geïnteresseerd: met goedkeuring van het Londense hoofdkwartier van MI-6 wilde hij enkele tientallen uit Mekka opgehaalde bedevaartgangers naar Indië overbrengen waar zij intelligence moesten verzamelen en tegelijk propagandistisch werkzaam
Van Deinse en Hardacre werden niet tot Mekka toegelaten. Daar verbleven toen nog bijna duizend uit Nederlands-Indië afkomstige bedevaartgangers die in '41 geen gebruik hadden gemaakt van de hun door het Indische gouvernement geboden gelegenheid om per schip naar Indië terug te keren - velen hunner kregen een bescheiden maandelijkse uitkering van de Nederlandse vice-consul in Mekka. Via die vice-consul nu deden van Deinse en Hardacre weten dat vrijwilligers werden gezocht voor riskant werk in de strijd tegen Japan. Ieder die zich opgaf, kreeg in Saoedi-Arabische munt een bedrag van enkele honderden guldens uitbetaald, voldoende om zijn schulden te voldoen en zich kleding aan te schaffen, en ontving voorts de toezegging dat per maand £ IS tractement zou worden uitbetaald en dat, zo men gehuwd was, in geval van sneuvelen de weduwe £ 200 zou ontvangen. Men kreeg enige tientallen vrijwilligers bijeen: twintig Indonesiërs en elf Maleiers die door SOB in Brits-Indië en op Ceylon zouden worden opgeleid, en twintig Indonesiërs die Kendall van Australië uit op Java wilde inzetten - van die laatste twintig waren drie afkomstig van Java, tien van Sumatra, één van Banka, twee van Borneo, één van Celebes, één van Ambon en twee van Timor.
De twintig Indonesiërs die, vergezeld door een Indonesische arts, Raden Ma'rnoen ar-Rasjid Koesoemadilaga, naar Brits-Indië werden overgebracht om daar door SOB te worden opgeleid (de oorspronkelijke bedoeling was dat zij zich op Sumatra zouden vestigen om te bevorderen dat vandaaruit grote hoeveelheden rubber elandestien naar Ceylon zouden worden getransporteerd), vielen tegen. Geen hunner sprak Engels en er waren analfabeten onder die men slechts met moeite iets kon bijbrengen. Van vijf van de twintig kwam na enkele maanden vast te staan dat zij volledig onbruikbaar waren - samen met drie Maleiers werden zij, mèt alle kennis van de SOB-opleiding en mèt slechte herinneringen 19'Het hele gezelschap, hetwelk uit Mekka is gekomen, heeft tot een grote teleurstelling geleid en wij waren tenslotte blij dat wij ze kwijt waren."
Wat met de betrokkenen is geschied, weten wij niet.
Wat gebeurde er met de twintig die voor Australië bestemd waren?
Eind '42 had het departement van koloniën in Londen vernomen wat het recruteringsbezoek van Hardacre en van Deinse had opgeleverd - het departement waarschuwde schout-bij-nacht Coster in Australië en deze kwam er toen pas achter dat Kendall twintig Indonesiërs, allen Nederlandse onderdanen (aan wie hij evenwel Britse paspoorten had doen uitreiken), naar Australië had laten transporteren. 'Deze personen'
, zo berichtte Coster op I januari '43 aan van der Plas, 'hebben buiten ons medeweten enige tijd in Melbourne in een kamp geleefd waar niemand hun taal sprak, en zijn thans wederom buiten ons medeweten naar Brisbane overgebracht en aldaar ter beschikking van hogergenoemde officier gehouden'} - die officier was Kendall.
Van der Plas zocht onmiddellijk contact met deze en betoogde daarbij dat slechts hijzelf de kennis had, ook van de Islam, die nodig was om de twintig Indonesiërs als geheime agenten in te zetten en Kendall was verstandig genoeg om goed te keuren dat van der Plas de leiding zou krijgen bij de vorming van de twintig, bij de keuze van diegenen die als eersten zouden worden uitgezonden en bij het bepalen van de gebieden waar zij zouden worden ingezet. De afspraak werd gemaakt dat deze
'waarbij op de merken te letten'
), garen, naalden, overhemden ('inheemse maten'
), katoenen hemden, blokken wit goed waarmee zeilen vervaardigd konden worden, dik garen voor het naaien van zeilen en tenslotte 10 kilo spijkers ('van de kleinste tot de grootste'
).' Kennelijk was het de bedoeling dat Quéré'
s dienst al die artikelen zou inslaan.
Ongeveer ten tijde van Salms brief vernam Kendall uit Londen dat de Nederlandse regering wenste dat hij alles wat hij met de twintig uit Mekka gehaalde Indonesiërs wilde ondernemen, aan de NederlandsIndische autoriteiten in Australië zou overdragen. Hij toonde het desbetreffende telegram aan van der Plas die vervolgens aan van Mook en van Kleffens voorstelde dat hijzelf de werkzaamheden zou bepalen die de twintig zouden gaan verrichten en hen na hun terugkeer (het was de bedoeling, hen weer op te halen) zou verhoren en dat Kendall alleen het transport zou blijven regelen - de 'K 12'
was immers vol bezet. Waar zouden die twintig dan op moeten letten? Er is een in het Engels gesteld stuk bewaard gebleven 2, vermoedelijk van van der Plas afkomstig, dat daarop antwoord geeft. Daarin worden onder de hoofden 'Administration', 'jurisdiction', 'Religious Affairs', 'The population and the japanese', 'Indone sian Politics', 'Transport', 'Plantations', 'Salaries', 'Radio Affairs' en 'Miscel laneous' reeksen slordig gegroepeerde punten opgesomd waarover de informatie moest worden verzameld die in Australië nog niet aanwezig was: gedeeltelijk militaire maar goeddeels civiele informatie. 'If possible', zo stond er ook in, 'bring back newspapers, pamphlets, passes, banknotes, ration- and Joodcoupons etc.'
Wat kwam er van het plan terecht? Begin april '43 vloog Kendall naar Londen voor een, zo schreef van der Plas aan van Mook, 'wanhopige poging ... , communicatiemiddelen voor ons los te krijgen, zonder welke wij (zouden) moeten meedelen dat wij niet in staat zijn, inlichtingsdiensten en subversieve propaganda naar Nederlands-Indië te voeren." Kendall, die in Londen o.m. met admiraal Furstner sprak, trachtte Britse onderzeeboten los te krijgen, hetgeen van der Plas gevaarlijk vond,J. J.'persoonlijk afgericht op subversieve religieuze propaganda'
- ook de Nefis was toen bij het plan betrokken, besloten was de eerste groep die zou vertrekken en die na zes maanden weer zou worden opgehaald, geen radio mee te geven, en haar rol op het gebied van de militaire spionage was in overleg met Spoor (inmiddels tot majoor bevorderd) beperkt: 'Uitdrukkelijk (is) opdracht gegeven, naar militaire objecten en gegevens in geen geval te vragen en slechts oog en oor open te houden voor eventueelloskomende gegevens."
Van de twintig werden er, voorzover bekend, slechts twee naar Java overgebracht die, wat ook hun verder lot geweest mag zijn, in elk geval niet naar Australië zijn teruggekeerd, zodat ook deze operatie niets heeft opgeleverd. Met de achttien overigen bleef van der Plas zich bezig houden: sommigen werden aan de Nigis verbonden en schreven artikelen voor het tijdschrift Penjoeloeh. anderen werden huisbewaarder in de Roemali's Indonesia, de Indonesische tehuizen. Verscheidenen van die achttien maakten onder de in Australië aanwezige Indonesiërs ijverig propaganda voor de Islam en boekten daarbij, zo deden zij per brief aan de in Mekka achtergebleven bedevaartgangers weten, aanzienlijke successen.
N u dan de ingreep waartoe het in Australië kwam na dat jaar van mislukkingen op het gebied van de Special Operations.
Aangezien alle resultaten waren uitgebleven, uitte het hoofd van de Intelligence Service van de Australische marine in september '42, aldus van
'gebrek aan deskundigheid'
.' Ontevreden was ook MacArthur, die er vooralook aanstoot aan nam dat Egerton Mott zich als hoofd van Section A (Special Operations) van het Allied Intelligence Bureau niets aantrok van verzoeken en adviezen van de Intelligence afdeling van MacArthurs hoofdkwartier. Er gingen klachten naar Londen, het hoofdkwartier van SOB zond een adviseur, Lieutenant-Colonel P. F. J. Chapman Walker, een oud-Lagerhuislid, die al voor de Britse geheime dienst werkzaam was geweest in Zuid-Amerika, naar Australië - het eind van het lied was dat Egerton Matt werd afgezet en door Chapman Walker vervangen die Egerton Motts dienst spoedig een nieuwe naam gaf: het Special Reconnaissance Department.
De volgende die verdween, was Quéré.
In '42 werkte Quéré, gelijk vermeld, geheellos van de toen nog maar uit twee afdelingen bestaande Nejis - het hoofd van de Nefis evenwel, Salm, en het hoofd van zijn afdeling Intelligence, Spoor, konden slechts constateren dat Quéré's dienst geen enkele informatie doorgaf. Er kwam ook kritiek op Quéré van de zijde van de in Cairns bijeengebrachte aspirant-geheime agenten en van kapitein van der Veen die in november '42 naar Cairns was gezonden om er poolshoogte te nemen. Tot die aspirant-geheime agenten behoorde een Engelandvaarder, K. G. P. Michielsen. Hij was het die overleg pleegde met de luitenant-ter-zee derde klasse W. M. van der Veur (die inmiddels samen met van Arcken, de man die eind september één etmaal op Java aan land was geweest, en de luitenant-ter-zee derde klasse A. M. den Boer aan Quéré's staf in Melbourne was toegevoegd) - het gevolg was dat zij beiden, Miehielsen en van der Veur dus, besloten een brief te richten tot de koningin, waarin zou worden voorgesteld dat zij Of Michielsen, met wie zij na zijn ontsnapping uit Nederland al gesproken had, Of van der Veur naar Londen zou ontbieden. Die brief welke zij, zonder voorkennis van hun militaire superieuren, aan van Hoogstraten meegaven en die door deze in Londen aan van Maak werd overhandigd, heeft, voorzover bekend, de koningin niet bereikt", maar de inhoud verdient aandacht.bundel 1941-42). 2 Wij hebben het stuk aangetroffen in het archief van het departement van koloniën (ARA, MK, M 185) waar van Mook het op 22 december
Michielsen en van der Veur wezen er op dat er vrijwel geen samenwerking bestond tussen Quéré's Section en de Nefis; de parties welke waren ingezet, waren 'vrijwelonvoorbereid'
weggezonden; Bergsma, de leider van Tiger I, was zo teleurgesteld geweest dat hij, in Melbourne afscheid nemend, had gezegd: 'Ik doe het niet meer voor mijn land maar voor mijzelf en het kan mij niet schelen wat er met mij gebeurt'
; 'de stemming die ons hier beheerst'
, was, aldus Miehielsen en van der Veur, 'hopeloos'
.
In hetzelfde vlak nu lagen de indrukken die van der Veen in Cairns opdeed. De daar gegeven scholing achtte hij onvoldoende, Nijgh die naar Ceram moest vertrekken, maar ook twee andere luitenants die ingezet zouden worden, waren hoogst ontevreden, niemand had Nijgh verteld wat hij in Cairns moest doen, zijn partyoefende aan hef strand met roeibootjes, echte landingsoefeningen konden niet plaatsvinden. Deze en dergelijke constateringen leidden er toe dat van der Veen op 8 december' 42 een rapport schreef waarin hij o.m. opmerkte dat de samenwerking tussen Quéré's staf te Melbourne en de school te Cairns hoogst gebrekkig was - dat had, aldus het rapport (als weergegeven door Nortier) 'geleid tot het uitzenden van parties met personeel dat zelfs totaal geen opleiding gevolgd had.'!
Van dat rapport stelde van der Veen niet alleen Spoor in kennis maar ook luitenant-kolonel Sandberg, die te Brisbane in MacArthurs staf de vertegenwoordiger was van schout-bij-nacht Coster. Quéré werd ter verantwoording geroepen, zocht steun bij Egerton Mott en diens woede ontlaadde zich op van der Veen: deze zou militaire geheimen aan onbevoegden hebben meegedeeld. Er ontstond een grote rel: Coster legde van der Veen voorlopig arrest op, maar dat arrest duurde maar vier dagen en toen door anderen aan Coster duidelijk was gemaakt dat van der Veen terecht had gewaarschuwd, werd deze naar Cairns gezonden om er als hoofd van de Nederlandse opleiding te fungeren.
Ook van anderen kreeg Coster te horen dat Quéré's sectie faalde. Salm wees daar op en hetzelfde deed kolonel N. L. W. van Straten die, nadat hij van Timor was gearriveerd (meer daarover in het volgende hoofdstuk), in Australië benoemd was tot waarnemend-legercommandant.
dag waarop hij voor zijn reis van vijf maanden naar Amerika vertrok) liet afleggen met een eigenhandig geschreven aantekening, bestemd voor de ambtenaar die namens hem het contact met de Britse geheime dienst onderhield, luitenant-kolonel P. A. de Blieck: 'Kol. de Blieck. Alleen voor de verpozing.'
I Nortier. D. 12,.
'omtrent de door mij voorgestane onafwendbare eis van een afdoende opleiding van parties, alvorens deze zouden worden uitgezonden, alsmede van deskundige leiding bij deze opleiding. De heer Quéré was daarbij de door u ten dele onderschreven mening toegedaan dat in spoedgevallen het uitzenden vóór een bepaalde datum moest prevaleren boven de opleiding."
Dan ontbrak er veel aan de security: de uit te zenden parties reisden 'door half Australië'
(van Melbourne naar Cairns) 'zonder voldoende toezicht, waardoor de geheimhouding wordt geschaad en een der leden zelfs in Sydney zoek kon raken.'
Conclusie: Quéré moest weg; diens 'naaste medewerkers'
(van Arcken, den Boer en van der Veur) waren 'van mening dat elke reorganisatie vruchteloos zal zijn, zolang deze leider gehandhaafd blijft."
Nog voordat Coster, die als Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten Quéré steeds de hand boven het hoofd had gehouden, die scherpe aanval op zijn beleid te lezen kreeg, was hij al in conflict geraakt met van der Plas. MacArthur was een van de eersten geweest met wie deze, aankomend in Australië als de nieuwe voorzitter van de Nederlands-Indische Commissie, had gesproken - MacArthur had hem gezegd dat van het Intelligence-werk in Indië niets deugde, dat hij bereid was, aan een nieuwe opzet alle medewerking te verlenen (' because J tuant to protect 1'011 against very real dangers for the reintegration of your kingdom "), en dat hij van der Plas de enige achtte die het inlichtingenwerk in een zo gecompliceerde samenleving als de Indische zou kunnen leiden. Dat laatste denkbeeld werd door van der Plas afgewezen: admiraal Helfrich zou spoedig in Australië aankomen en met deze moest overleg worden gepleegd.
MacArthur hield zich aan zijn toezegging: midden januari stuurde zijn Chief of Staff, Major-General R. K. Sutherland, een brief aan van der Plas,
, Quéré heeft ons in februari '86 doen weten dat hij ontkent, zich ooit zo te hebben uitgelaten. Z Brief, 2 febr. 1943, van N. L. W. van Straten aan F. W. Coster (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXIV, 20-1). 3 Van der Plas: 'Geheime diensten'
(8 febr.'volledig over zijn zenuwen heen geraakt'
was ', kwalijk dat deze de afspraak had geschonden en was het bovendien niet met hem eens; terwijl hij zich verder verdiepte in de problematiek van het uitzenden van parties (hij stelde er eind januari '43 algemene richtlijnen voor op schrift"
), kwam hij tot de conclusie dat de nieuwe dienst door Helfrich moest worden geleid en in Brisbane moest
Medio maart, toen Helfrich in Australië was, vond breed beraad plaats. Er werd onder zijn voorzitterschap een vergadering gehouden waar van der Plas, Coster, van Straten, Salm, Spoor en Quéré (deze laatste had er kort tevoren bij Coster opnieuw vergeefs op aangedrongen dat hij zou worden vervangen) aanwezig waren. Wij weten van die vergadering slechts dat Helfrich (die niet in Australië mocht blijven en dus in geen geval daar een inlichtingendienst kon leiden) betoogde dat het uitzenden van parties zonder de nodige basiskennis foutief was en dat men nu eerst enkelingen moest inzetten juist om die basiskennis op te doen, en voorts dat besloten werd, Quéré's dienst onder Salm te plaatsen die de titel van directeur-Nifis kreeg. De Nefis die een militaire dienst bleef, ondergeschikt aan de Bevelhebber Strijdkrachten Oosten (Helfrich) en in diens afwezigheid aan de Onderbevelhebber (Coster, spoedig Koenraad), had nadien dus drie afdelingen, te weten: I: General Intelligence, II: Security, III: Special Intelligence and Special Operations. Spoor bleef hoofd van Nefis I, Douw van der Krap van Nefis II, maar wie moest Nefis III leiden? Besloten werd: luitenant-ter-zee eerste klasse L. Brouwer (de marine hield de zaak dus in handen), een Japanoloog en kryptograaf, op dat moment verbonden aan de staf van de Britse Eastern Fleet bij Mombasa. Het kostte moeite hem vrij te krijgen: pas in mei ging hij Quéré's werk overnemen. Deze bleef toen nog enige maanden zijn opvolger inwerken - nadien werd hij verbindingsofficier bij de Amerikaanse Seventh Fleet, in welke functie hij goed voldeed.
Quéré was niet de enige die vervangen werd. Helfrich kwam tot de conclusie dat hij ook Coster, over wiens werk niemand tevreden was, niet kon handhaven; deze werd pas I mei '43 opgevolgd door Koenraad, die bij die gelegenheid tot schout-bij-nacht werd bevorderd.
Maar er waren tijdens Helfrichs aanwezigheid in Australië nog méér besluiten genomen: ten eerste om op Londen een beroep te doen, aan de Nefis meer krachten ter beschikking te stellen (Helfrich drong in het desbetreffende telegram óók aan op 'snelst aanboren nieuwe personeelbronnen zoals Mekkagangers en Javanen op Nieuw-Caledonië'
"), en ten
'K 12'
kon nog maar één keer gebruikt worden en er zou pas in november een andere Nederlandse onderzeeboot ter beschikking komen. 'De Amerikanen'
, zo schreef Helfrich begin april '43 aan van Mook, 'zijn volstrekt onwillig om mij met hun boten te helpen'
(wij herinneren er aan dat Coster op MacArthurs voorstellen niet was ingegaan). 'Het gevolg zal zijn dat ik niets zal kunnen ondernemen en zelfs geen lieden '
er uit' kan halen op de data welke hun zijn beloofd! Je begrijpt wat zulks voor het moreel zal betekenen, maar een bepaald 'deel van Londen"
(bedoeld werd admiraal Furstner) 'schijnt het niet en nooit te begrijpen."
Midden april kreeg van Mook even sombere inlichtingen van van der Plas; die schreef over 'de ergerlijke wijze waarop Mott en onder zijn leiding Quéré, ondeskundig en Indië slecht kennend, gemodderd hebben en onze beste mensen met een typisch Engelse nonchalance en zonder voorbereiding de dood ingezonden hebben'; Mott had 'alleen parties onder Europese leiding (!) ingestuurd, zodat wij niets weten', de party Staverman (nog steeds op weg naar Hollandia) moest 'reeds als verloren worden beschouwd'
en aan de security ontbrak veel:
'De schandelijk slechte organisatie leidde bijvoorbeeld tot het zenden van stores met het gehele doel van de party in Ned.-Indië met koeien van letters er op en onlangs nog tot het zenden van radio-equipment met een open enveloppe erbij, gemerkt: Instructies voor de party naar (volgt de naam van het Ned.-Indisch gebied waar geland moet worden!) en alle instructies daarin. Dit kwam per goederentrein, talloze malen overgeladen en gelezen in een land vol spionage!' ... 'Te laat'
blijft ons wachtwoord."
Dat laatste vond ook Salm, die nu als directeur-Ne.fis ook voor Ne.fis de volle verantwoordelijkheid droeg. 'Wij hadden met dat alles'
,
1 Brief, 7 april 1943, van Helfrich aan van Maak (ARA, CoIL-van der Plas, B 8). 2 In . werkelijkheid was van die grootscheepse spionage in Australië geen sprake. 3 Brief, 18 april 1943, van van der Plas aan van Maak.
Op Nefis I en II komen wij in dit hoofdstuk nog terug, maar het lijkt ons zinvol, bier weer te geven wat bekend is van de drie Tiger-operaties die op Tiger III (de inzet van Daniël Lapod) volgden: Tiger IV, Tiger V en Tiger VI, alsmede van de tweede operatie naar de Aroe-eilanden. Wij doen dat om twee redenen. De eerste is dat deze operaties plaatsvonden voordat bleek dat van Mook zich intensief met de organisatie van het geheime werk was gaan bezighouden, de tweede dat het vier operaties betreft die niet onder de exclusieve verantwoordelijkheid van Egerton Mott en Quéré vielen maar onder die van de zojuist genoemde commissie, waarvan ook van der Plas deel uitmaakte die er Egerton Mott en Quéré van had beticht, dat zij 'onze beste mensen met een typisch Engelse nonchalance de dood ingezonden'
hadden - een formulering die er, dunkt ons, wat beider intenties betreft, volledig naast is geweest.
Maar ging het nu dan beter?
Ook dit waren onberaden opdrachten (Quéré had er zich vergeefs tegen verzet): van Kesilir (een kamp waar geen enkel bezoek meer was toegestaan) wist men in Australië slechts wat de Haas had kunnen meedelen, en dat Soejitno, naar Malang ofSoerabaja reizend, een Japanse vergunning nodig bad, was eveneens onbekend. Een zender kreeg hij niet mee - men zou van hem pas kunnen vernemen wat hij tot stand had gebracht, als hij zou zijn opgehaald; daartoe was bem toegezegd dat op I augustus '43 en anders (op een ons niet bekende datum) in december een onderzeeboot zou verschijnen in dezelfde Pangpangbaai waar hij aan land gezet was; bovendien zou enkele dagen na I augustus, op de 6de, getracht worden, hem op te halen bij Sitoebondo, dicht bij Java's noordoostpunt; voorts was hij geïnstrueerd om zich op de löde van elke maand op een bepaald uur te posteren tegenover de Hollands-Inlandse school in Sidoardjo, ca. 20 km bezuiden Soerabaja - op welk uur Soejitno dat moest doen en welke herkenningstekens hij dan moest gebruiken, weten wi] niet.
Gelijk al vermeld, kwam Lapod op 2 mei '43 in de Pangpangbaai niet opdagen (en evenmin enkele dagen later bij het kleine eiland beoosten Madoera), trouwens: Bergsma en Brocx van Tiger I en Tiger II waren enkele dagen eerder evenmin verschenen bij het eiland Sempoe. Van der Veur, die zich als verantwoordelijk Ntjîs-officier aan boord bevond van de 'K 12'
, had geen bevoegdheid, Tiger IVaf te gelasten, en het gevolg
1 Getuige G. B. Salrn, Enq., dl. VIII c, p. 1232.
Wat zijn lot is geweest, is onbekend. Heeft hij zijn opdrachten trachten uit te voeren en is hij daarbij door de Japanners gegrepen en geëxecuteerd of is hij, na geconstateerd te hebben dat hij niets kon bereiken, naar zijn vrouw in Soerabaja teruggekeerd? W~ weten het niet. In elk geval kwam hij op I augustus in de Pangpangbaai niet opdagen, evenmin bij Sitoebondo (de hem toegezegde ophaaloperatie in december is niet doorgegaan) - ook Tiger IV was dus mislukt.
De man van Tiger V is de lezer al bekend: dat was de marconist van Brocx, Oentoeng, die voor de derde maal naar Java zou vertrekken; hij kreeg een zender mee en zijn taak was contact te maken met Brocx; deze was overigens drie maanden eerder aan land gezet en waar hij zich op het meer dan duizend kilometer lange Java bevond, wist geen mens - men zou ook kunnen zeggen dat Oentoeng een speld in een hooiberg moest zoeken.
Lukte het hem niet, Brocx te localiseren, dan had hij, althans in theorie, na vier maanden kans om hem te ontmoeten: conform de eerder vermelde afspraken moest hij zich, te beginnen in september '43, om de twee maanden op de jde, r j de of z jde van de desbetreffende maand naar het grote plein in Blitar begeven waar hij in contact moest zien te komen met Bergsma, Brocx of een van hun metgezellen: een van de leden dus van de parties van Tiger I en Tiger II Evenwel: toen Oentoeng op 4 mei '43, één dag na Soejitno, in de Pangpangbaai aan land werd gezet, waren beide parties al uitgeschakeld.
Ook Oentoeng moet vrij spoedig in Japanse handen zijn gevallen, althans: op 26 september' 43 werd in Australië een telegram ontvangen, waarin namens Bergsma, leider van Tiger I, in de aan Oentoeng meegegeven noodcode geseind werd: 'S en T gevangengenomen'
(dit waren de initialen van de twee Indonesiërs die Bergsma vergezeld hadden). 'Alles verraden. Heb Oentoeng ontmoet.'
Het telegram was door de Japanners uitgezonden die aldus een Spiel wilden beginnen, maar de zaak werd door Brouwer, het nieuwe hoofd van Ne.fis III, van meet af aan niet vertrouwd: er werd in dat eerste telegram niets vermeld over enig contact 20'Huiskruis'
, maar er werd geantwoord: 'Meubel'
, 'zodat'
, aldus later van der Plas, 'geen twijfel meer bleef.'
1 Het radioverkeer werd afgebroken.
Wat met Oentoeng, de man die zich drie keer voor een missie beschikbaar had gesteld, is geschied, staat niet vast - hij is vermoedelijk door de Japanners geëxecuteerd. Hoe dat zij: ook Tiger Vwas mislukt.
Het was de '0die, al was ook een van de olietanks lek (het oliespoor zou, totdat de betrokken tank na enkele dagen was leeggestookt, de onderzeeboot kunnen verraden), opjuliAustralië verliet: er was haast. De boot moest zich namelijk tijdig bij het eiland Sempoe'0 21'
, vertrouwde de zaak niet en zond met een rubberboot een verkenningsploeg naar de wal. Die keerde na twee uur terug zonder iets verdachts te hebben waargenomen. Vervolgens werd Srinojo aan land gebracht - hij zou pas in de nacht van 3 op 4 augustus weer aan boord moeten komen, maar de '021'
bleef in de baai en van Dulm zond in de nacht van I op 2 en die van 2 op 3 augustus wederom verkenningsploegen uit. Op de avond van de j de voer de rubberboot opnieuw naar de wal, waar Srinojo, als hij er was, een lichtsignaal moest geven. De boot was evenwel nauwelijks weg of er plensde een tropische regenbui neer die zo dicht was dat noch de boot, noch enig lichtsignaal meer te zien was. Van Dulm zond een tweede ploeg naar de wal - de tweede rubberboot sloeg lek maar met veel moeite kon de jol worden gestreken. In de ochtendschemering werd de eerste ploeg ontdekt temidden van vissersprauwen die de baai verlieten, de tweede ploeg kon pas op de avond van 4 augustus weer aan boord worden genomen. Meer tijd dan de vroege ochtend van de yde had de '0 21'
niet: de boot moest op 6 augustus bij het kleine eiland beoosten Madoera zijn, waar met Lapod een afspraak was gemaakt. Deze vertoonde zich niet en evenmin kwam op de rzde Soejitno bij Sitoebondo opdagen - wèl kreeg de '0 21'
, alvorens de boot naar Australië terugkeerde, tweemaal een Japanse aanval met dieptebommen te doorstaan. Van Dulm had ook nog opdracht gehad, een prauwaan te houden en de bemanning naar Australië mee te nemen, maar dat was niet gelukt.
Of Srinojo in de nacht van 3 op 4 augustus aan de Pangpangbaai is geweest (de ophaalploeg heeft er door de stromingen het afgesproken punt niet kunnen bereiken), is niet bekend - vast staat slechts dat hij op 6 augustus door de Kenpeitai gevangengenomen is te Banjoewangi, dat langs de weg ca. 40 km van de Pangpangbaai verwijderd is.
Zo had dus ook Tiger VI, hoe goed ook opgezet, niets opgeleverd.
De tweede operatie naar de Aroe-eilanden mislukte evenzeer. Hierbij werd eind juni '43 uit Darwin een logger naar het meest zuidelijke van
Eind juli werd van de party het laatste radiobericht ontvangen. Men moet aannemen dat zij in japanse handen is gevallen en dat alle leden zijn geëxecuteerd.
Wij constateren dat de operaties die ook in de eerste maanden na de reorganisatie van Quéré's dienst ondernomen zijn, mislukt zijn. Dat is een constatering achteraf. In die tijd zelf kon men de conclusie dat het met alle Tzger-operaties was misgegaan, eenvoudig niet aanvaarden. Zeker, men hoorde niets van of over de uitgezonden parties (behoudens dan de gewantrouwde berichten van Bergsma), maar dat hoefde, zo werd gemeend, niet te betekenen dat zij in japanse handen waren gevallen. 'Wij hebben thans zeven groepen op java'
, schreef Salm in zijn rapport over de maand september '43, 'gedeeltelijk met, gedeeltelijk zonder radio', en voorts: 'Met twee der groepen op java is het radio-contact hersteld. De mogelijkheid bestaat echter dat deze groepen niet vrij zijn'!
- dat waren zij inderdaad niet. En in een in dat rapport voorkomend 'overzicht van wat gedaan en bereikt is'
, werd herhaald: 'Er zijn zeven groepen in java.'
2
Er was er in werkelijkheid niet een.
Van der Plas meende dat zich, wat Nefis III betrof, in elk geval een keer ten goede had afgetekend. 'De Nefis-zaken', zo schreef hij in oktober aan van Mook, 'worden op het ogenblik bevredigend behandeld. Brouwer, al kent hij Indië weinig, is een eminent man en van der Veen en ik zorgen èn voor de persoonlijke verhouding met de a.s. agenten èn voor de met hen samengestelde plannen, waarbij voor de streken die ik ken, van persoonlijke kennis gebruik gemaakt kan worden. Het terugkomen naar de kust van een agent' (Srinojo) 'die, door mij geïnstrueerd, drie dagen in Oost-java heeft rondgezworven, bewijst dat dit nog mogelijk
I 'Maandrapport Nefis, september [943', Enq., dj. VlJI b, p. 1I9. 2 A.v., p. 120. 20'heeft gemist, terwijl het program van de onderzeeër helaas niet toeliet, de poging te herhalen.'
Overigens was er, meende de voorzitter van de Nederlands-Indische Commissie, wèl reden tot ongerustheid: de 'K 12'
kon niet meer gebruikt worden en de '0 21'
moest in reparatie:
'Daarmede worden enige naar mijn mening voortreffelijke plannen onuitvoerbaar gemaakt, omdat de gunstige moesson voorbijgaat, terwijl bovendien onder de huidige omstandigheden met geen enkele agent of party een behoorlijke afspraak voor afhalen kan worden gemaakt. Ik kan je niet zeggen, hoe ernstig dit niet alleen het werk maar ook de Nederlandse naam schaadt."
Er was, behalve op Nieuw-Guinea (daarop komen wij nog terug) op het gebied van de geheime diensten in Indië, voorzover het tot het gezagsgebied van MacArthur behoorde, anderhalf jaar na de algemene capitulatie van het Knil niets bereikt.
Ten aanzien van Sumatra, dat tot het Indian War Theatre behoorde, stond het er niet beter voor.