Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 11c – Nederlands-Indië
Alle delen:
XCKoopvaardij Slot 327 33 2 Hoofdstuk 6 - Van Mooks gouvernement Van Mook en zijn Raad van departementshoofden Bestuursschool Opzet van de Nica De Nica in actie Slot 334 343 351 355 361 374 Hoofdstuk 7 - De terugkeer voorbereid Nederlands zwakke positie De verdeling der beschikbare krachten Goederenvoorziening MacArthur gaat niet naar Java Nederland De transportcrisis Australië weigert de gezagsbataljons Heel Indië komt onder Mountbatten Kijk op Indië 376 381 404 428 43 1 437 459 469 475 494 Hoofdstuk 8 - Na Japans capitulatie Krijgsgevangenen I Geïnterneerden Houding der Indonesiërs Mr. Spit eist het gezag op Camp Columbia I Eerste reacties in Den Haag Camp Columbia II Van Mook en van der Plas op Ceylon Het eerste Rapu-i-team in Batavia Buitengewesten, september '45 Java, september '45 De 'Cumberland' voor Batavia I Den Haag I Camp Columbia III De 'Cumberland' voor Batavia II Steun voor de Republiek in Australië Concessies? 'Neen' tegen Soekarno 5 10 5 21 544 55 0 556 559 5 66 569 577 581 595 608 621 626 630 637 653
Hoofdstuk 9 - Slot 678 Bijlage I - Datumlijst maart I942 - oktober I945 703 Bijlage 2 - De Nederlandse ministeries september I940-oktober I945 709 Bijlage 3 - Afkortingen van de namen van organisaties en instellingen 7 [3 Lijst van illustraties 715 Lij st van kaarten 718 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten 719 Register 721
ISBN 906890079
XCOns vorige deel heeft een beeld gegeven van wat in Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting is geschied en daarin hebben wij geen melding gemaakt van de moeite die Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten zich buiten Indië hebben gegeven om de deelneming van Nederlandse krachten aan de oorlog tegen Japan te bevorderen en om het herstel van het Nederlands gezag in de archipel voor te bereiden, Die autoriteiten hebben namelijk geen greep gekregen op de ontwikkelingen in Indië, ja zij hebben daar nauwelijks iets van af geweten, Indië had in de periode der Japanse bezetting een eigen, in hoge mate door de Japanners bepaalde geschiedenis die los stond van de bemoeienissen dier autoriteiten, Dat is een wezenlijk verschil met bezet Nederland, Daar luisterde een groot deel van de bevolking van de zomer van '40 af naar de Londense radio-uitzendingen, daar werden eerst enkele, later tientallen geheime agenten actief en daar kwam in de zomer van '44 een vaste verbinding tot stand van de georganiseerde illegaliteit met de regering in ballingschap, De zich gestaag uitbreidende illegale pers kreeg impulsen uit Londen en beïnvloedde van haar kant het regeringsbeleid op belangrijke sectoren, De aanzet tot de vorming van de Binnenlandse Strijdkrachten werd begin september '44 van Londen uit gegeven, de Spoorwegstaking waartoe het in het midden van die maand kwam, was gevolg van een consigne van de regering, Konden wij voor de eerste vier bezettingsjaren de gebeurtenissen en ontwikkelingen in bezet Nederland enerzijds en die in Londen anderzijds nog in aparte delen behandelen 1 omdat toen de invloed welke de regering op de gang van zaken in bezet gebied uitoefende, nog beperkt was, voor het laatste bezettingsjaar" was die splitsing niet meer mogelijk, zozeer was toen wat in Londen geschiedde, verweven met wat zich afspeelde in bezet gebied,
XCVan zulk een verwevenheid is met betrekking tot Indië geen sprake geweest. Naast andere factoren die nog ter sprake zullen komen, hebben daarbij twee een rol gespeeld die thans reeds vermelding verdienen: het
XCI Respectievelijk de delen 4 t.e.m. 7 en deel 9. 2 Beschreven in de delen IQ a en IQ
geringe aantal van de krachten die uit Indië ontkomen waren, en de grote afstanden. Zeker, ook in Engeland was het regeringsapparaat beperkt en konden slechts bescheiden eigen strijdkrachten worden gevormd maar de regering bevond er zich in een centrum van de Geallieerde oorlogvoering en zij was slechts door de Noordzee van bezet gebied gescheiden. De autoriteiten die Indië tijdig hadden kunnen verlaten, vestigden zich ten dele op Ceylon " ten dele in Melbourne (later Brisbane) in Australië - van Ceylon was de afstand naar Java, het volkrijkste en in politiek opzicht belangrijkste eiland van de Indische archipel, ca. 4000 km, van Melbourne en Brisbane meer dan 5000 km. Daar kwam dan nog bij dat Ceylon tot een Brits, Australië tot een Amerikaans z.g. War Theatre (operatiegebied) behoorde en dat Indië over die twee War Theatres verdeeld was: Sumatra behoorde tot een Brits dat in september '43 South-East Asia Command ging heten, de gehele rest van Nederlands-Indië (Java, Borneo en de Grote Oost) tot een Amerikaans: de in april '42 gevormde South- West Pacific Area. In beide War Theatres bevonden zich Nederlandse dan wel Nederlands-Indische autoriteiten en strijdkrachten.
XCDie autoriteiten waren gering in aantal, die strijdkrachten miniem.
XCIn de zee-oorlog die in de Indische archipel was gevoerd, had de Koninklijke Marine bijna al haar bovenwaterschepen verloren, van de Marineluchtvaartdienst, de MLD, waren slechts weinige vliegboten veilig bij Ceylon of Australië neergestreken, van het Koninklijk NederlandsIndisch Leger, het Knil, kwamen slechts twee compagnieën in Australië terecht en daar bevond zich, toen het Knil op Java capituleerde, maar een klein aantal toestellen van de Transportafdeling van de Militaire Luchtvaart. Een wezenlijke uitbreiding van al die militaire krachten zou pas mogelijk zijn als het moederland was bevrijd en die uitbreiding zou dan ook nog tijd vergen. Zolang er ter plaatse geen belangrijke versterkingen waren gearriveerd, beschikte het koninkrijk in de gebieden vanwaaruit de oorlog tegen Japan werd gevoerd, dus niet over machtsmiddelen van betekenis. Samenhangend met het feit dat er twee War Theatres bestonden, waren de militaire krachten die wèl beschikbaar waren, bovendien verdeeld: een deelopereerde van Ceylon, een deel van Australië uit. Zij ressorteerden alle onder de vroegere commandant-Zeemacht in Indische wateren, vice-admiraal C. E. L. Helfrich, die na de verloren Slag in de Javazee door gouverneur-generaal jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer naar Ceylon was gezonden en daar door de Londense regering was benoemd tot Bevelhebber Strijdkrachten Oosten oftewel
BSO. Hij bevond er zich evenwel zo ver van Australië dat hij voor de dáár aanwezige strijdkrachten een onderbevelhebber moest benoemen: de Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten oftewel de OBSO. Die vier letters gingen in Australië spoedig de aanduiding vormen van een ander begrip: de Onderbevelhebber Schamele Overschotten.
XCInderdaad, van wat zich in Indië in de maanden van de Japanse invasie bevonden had aan Nederlandse en Nederlands-Indische krachten op bestuurs-, militair en economisch gebied, waren slechts schamele overschotten op Ceylon en in Australië beland en wat in eerste instantie van Londen uit aan hen werd toegevoegd, had ook maar zeer weinig om het lijf.
XCWij willen nu eerst naar Ceylon, vervolgens naar Australië zien.
XCGelijk vermeld, was het gouverneur-generaal van Starkenborgh geweest die admiraal Helfrich opdracht had gegeven, naar Ceylon te gaan. Hij moest er zich in de hoofdstad, Colombo, bij de bevelhebber van de Britse Eastern Fleet, Vice-Admiral Sir Geoffrey Layton, melden en er een nieuw hoofdkwartier inrichten. Dat van Starkenborgh Helfrich niet naar Australië maar naar Ceylon zond, was niet onbegrijpelijk: ook General Sir Archibald Wavell was na de opheffing van Abda-Command naar Ceylon vertrokken, zulks in de nacht van 25 op 26 februari '42, en in Australië bevond zich in die tijd geen enkel Geallieerd hoofdkwartier.
XCDoor twintig marine-officieren (onder wie het hoofd van de Marinevoorlichtingsdienst, luitenant-ter-zee eerste klasse H. V. Quispel) en vier minderen vergezeld, verliet Helfrich Java in de vroege uren van 2 maart. Hij en zijn gezelschap werden door vier vliegboten, Catalina's, van de MLD naar Ceylon overgebracht.
XCWat kwam daar nog meer aan krachten aan? Uit Indië geen bestuursfunctionarissen en geen Knil-militairen, wèl enkele marine-eenheden: vier onderzeeboten (de 'K II', 'K 14','K 14',14','K IS' en '019'), de kanonneerboot 'Soemba', de mijnenlegger 'Willem van der Zaan' en het voorraadschip 'Zuiderkruis'. Voorts arriveerden met diverse schepen een groep adelborsten, ca. twintig functionarissen van scheepvaartmaatschappijen, ca. vijftig personeelsleden van de Soerabaja Droogdok Maatschappij en, als grootste groep, ca. driehonderdzestig krachten van het Marine-etablissement te Soerabaja.
XCBehalve uit Indië arriveerden op Ceylon ook uit de Britse wateren en uit de Middellandse Zee Nederlandse zeestrijdkrachten die van de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten (tegelijk minister van marine), luitenantadmiraal J. Th. Furstner, opdracht hadden gekregen de Geallieerde vloot in Indische wateren te versterken maar daar te laat arriveerden en naar Colombo werden gedirigeerd: de lichte kruiser 'Jacob van Heemskerck', de torpedobootjager 'Isaac Sweers' en drie onderzeeboten: de '021', '0 23' en '0 24'. Tenslotte kwam op Ceylon met het tot onderzeebootmoederschip omgebouwde vracht- en passagiersschip 'Colombia' uit Engeland een eerste detachement aan van de Irene-brigade: negentien officieren (onder wie vijf van de zes officieren van het Knil die in '41 naar Engeland gezonden waren om er het kader van de Irene-brigade te versterken'), vijf-en-zestig onderofficieren en korporaals, zeventig soldaten.
XCWat te doen met al deze krachten? Wij komen op hun activiteiten in latere hoofdstukken terug - hier willen wij ons er toe beperken, te vermelden dat de adelborsten naar Engeland werden gezonden om er hun opleiding te voltooien, dat de scheepvaartfunctionarissen in de havens van Ceylon en Brits-Indië de zorg op- zich namen voor de Nederlandse koopvaardij, dat de krachten van de droogdokmaatschappij en van het Marine-etablissement voor een groot deel in Zuid-Afrika belandden waar zij bij scheepsreparaties werden ingeschakeld (en voor een klein deel in de Verenigde Staten waar zij tot in de zomer van '43 geen zinvol werk kregen), dat de 'Jacob van Heemskerck', de 'Sweers' en de 'Colombia' in verband met het verschijnen van de Japanse slagvloot in de Indische Oceaan mèt het grootste deel van de Eastern Fleet spoedig naar Mombasa in Afrika voeren en dat het detachement uit de Irenebrigade, waarvan de leden eerst als havenarbeiders waren ingezet (in Colombo en in de oorlogshaven op Ceylon, Trincomalee, waren de inheemse arbeiders er vandoor gegaan na de eerste Japanse luchtbombardementen), in drieën werd gesplitst: een deel werd naar Engeland teruggestuurd, een deel aan het Knil in Australië toegevoegd en uit de ca. tachtig resterende militairen werd een speciale eenheid gevormd, het Korps Insulinde, dat bedoeld was voor het uitvoeren van geheime operaties op Sumatra.
XCDe vorming van dat Korps Insulinde vloeide voort uit de eerste
XC, De hoogste in rang, luitenant-kolonel J. K. Meijer, was in november '41 met een ander detachement uit de Irene-brigade ter sterkte van ca. tweehonderdvijftig militairen naar Suriname gezonden.
opdracht die Helfrich uit Londen kreeg. Op 4 maart '42, daags na zijn aankomst op Ceylon, werd hem bericht dat hij enkele tientallen personen: Europeanen (d.w.z. Nederlanders ofIndische Nederlanders) dan wel inheemsen, naar Noord-Sumatra diende te zenden waar zij in eventueel door de Japanners bezette gebieden actief moesten worden - wij tekenen hierbij aan dat die opdracht gegeven werd op een moment waarop het nog niet tot de algemene capitulatie van het Knil was gekomen en waarop, los daarvan, in Londen werd vertrouwd dat de Knil-eenheden zich op Noord-Sumatra lang zouden kunnen handhaven.
XCEen algemene instructie kreeg Helfrich aanvankelijk niet - die ontving hij pas in december '42, toen hij Londen bezocht. Het door de ministeriële Commissie Oorlogvoering vastgestelde stuk! hield in dat hij in het Indian War Theatre en in de South-West Pacific Area het bevel voerde over alle Nederlandse en Nederlands-Indische strijdkrachten (ook dus over de uit Indië afkomstige die daar onder het opperbevel van van Starkenborgh hadden gestaan). 'Operational control' had Helfrich evenwel niet: alle bedoelde strijdkrachten vielen daartoe onder de opperbevelhebbers van de twee War Theatres. Op nog een tweede punt werden Helfrichs bevoegdheden beknot: werden delen van Indië bevrijd en ging daar dan een militair gezagsapparaat functioneren, dan zou dat apparaat niet onder hém staan als Bevelhebber Strijdkrachten Oosten - onder wie wèl, werd in de instructie niet gezegd. Te dien aanzien zouden 'bij beschikking van de minister van koloniën' (dat was toen dr. H. J. van Mook, die Indië als luitenant-gouvemeur-generaal had verlaten) 'nadere regelingen getroffen (worden), doch', aldus de instructie, 'te uwer informatie diene, dat het in de bedoeling ligt, het militair gezag ... zo spoedig mogelijk door civiele gezagsdragers te doen uitoefenen.'
XCDit alles betekende dat Helfrich weinig te doen kreeg. 'In feite', zo constateert de marinehistoricus K. W. L. Bezemer, 'was de BSO in Colombo niet veel meer dan een papieren admiraal ... Zelfs bleef hij als regelonkundig van voorgenomen operaties, hetgeen hem bijzonder dwars zat."Waarom werd Helfrich meestal buiten de operationele plannen gehouden? Was dat louter en alleen een zaak van normale geheimhouding? Neen. Een belangrijke bijkomende reden was dat in hoge Britse en, in versterkte mate, in hoge Amerikaanse marinekringen de opvatting be
! Exemplaar in ARA, Alg. Seer. Eerste zending, XXIII, 50-51. 2 K. W. L. Bezemer: (I967), p. 30 (verder aan te halen als: Bezemer).
stond dat hij de zeestrijdkrachten van Abda-Command nodeloos zware verliezen had doen lijden. Aan die verliezen bleef trouwens ook hij zwaar tillen. De 'ruwe zeebonk', waarvoor hij door velen werd gehouden, was in werkelijkheid een gevoelige man, die bij tijd en wijle gekweld werd door de vraag of zijn beslissingen wel verantwoord waren geweest, alsook door de scheiding van zijn vrouwen kinderen die hij op Java had moeten achterlaten. Zelfs de overtuiging dat hij in's lands belang had gehandeld, kon hem dan niet helpen. Was hem een nuttige taak toebedeeld, dan had hij zijn gedeprimeerdheid wellicht kunnen overwinnen, maar het werk dat hij te doen kreeg, kon hij niet als zinvol zien. 'Ik mag alleen maar 'administreren", klaagde hij in '43 in een brief aan de Nederlandse marine-attaché in Washington.'
XCDat administreren deed hij van een verre van imposant hoofdkwartier uit; het werd kort na zijn aankomst te Colombo gevestigd op de zolderverdieping van een bankgebouw, waar voordien Admiral Layton's staf ondergebracht was - die stafhad een betere behuizing gekregen. Helfrich en de zijnen bleven jaar in, jaar uit op die zolder zitten, die met dunne schotten in kamertjes was verdeeld. Air-conditioning was er niet: het kon er ondragelijk heet zijn. 'Men heeft mij', aldus Helfrich in zijn Memoires,'ook van Britse zijde wel eens gezegd dat het te eenvoudig was en dat ik naar een 'waardiger' omgeving moest verhuizen. Maar wij zijn gebleven? - hij spande zich kennelijk zelf niet in om conform het Britse advies te handelen. Het was alsof een veer in hem was geknapt. Toen hij in de eerste helft van '43 na zijn bezoek aan Londen in Australië vertoefde, was hij, aldus Ch. O. van der Plas, de voorzitter van de daar gevestigde Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland, 'sterk, rustig, ... zeer verdiept en gezuiverd", maar van Mook vond hem, zo vertelde deze ons in '61, 'een zielige figuur" en mr. J. E. van Hoogstraten, een van de leden van de genoemde commissie, zag hem als 'een in elkaar gezakte pudding van ellende." Een feit is dat hij, Helfrich, over zich heen liet lopen. De vlootvoogd, die zich met alle vezelen van zijn ziel met Indië verbonden voelde, had geen enkele invloed op de strategieJ.Q.
, Brief, 23 april 1943, van Helfrich aan E. Meijer Ranneft (RvO, Collectie A. H. Dijxhoorn, 'Particulier archief generaal-majoor Dijxboorn', 2 Helfricb: (I9S0), dl. lI, p. 36. ' Van der Plas meende blijkbaar dat Helfrich zijn visie deelde dat na de oorlog een nieuw Indië moest worden opgebouwd. De beoordeling van Helfrich komt voor in de brief d.d. 24 sept. 1943'van van der Plas aan van Mook (ARA, Coll.-van der Plas, B 8). 4 Van Maak, 8 nov. 1961. 5 Van Hoogstraten, 22 april 19S8.
die tot de bevrijding van Indië moest leiden en zat op Ceylon ver verwijderd niet alleen van Londen en Washington, waar besluiten werden genomen waar hij geen weet van had en die hij, als ze uit de offensieven bleken, ook niet kon waarderen " maar ook ver verwijderd van Australië, waar de bevrijding van het grootste deel van Indië moest worden voorbereid. Diende hij daar niet bij te zij n? Zelf vond hij van wel. In Londen drong hij er dan ook eind '42 met klem op aan dat hij verlof zou krijgen, zijn hoofdkwartier naar Australië te verplaatsen - dat werd eerst goedgevonden maar enkele maanden later, toen hij in Australië op bezoek was, werd dat verlof, hoewel MacArthur gewenst had dat Helfrich daar zou blijven, door Furstner geannuleerd (naar wij vermoeden: op aandrang van de Britse Admiralty) en bij die annulering legde Helfrich zich neer. Hij bleef dus op Ceylon zitten.
XCDe gehele atmosfeer daar werd door van Mook ongunstiger geacht dan die in Australië. 'Er is hier', schreef deze laatste, na een verblijf van enkele weken op Ceylon, in mei '44 aan van der Plas,
XC'iets ongezonds in het geheel, niet alleen in de algemene vuilheid en de haast even algemene afkeer die de bevolking in een sombere onwilligheid tegenover de blanke toont, maar ook in de corruptie en de traagheid waarmee de dingen tot stand komen ... Ik had hier geen kantoor en soms maar bij de gratie gods een hotelkamer.'
XCVan Colombo uit had van Mook in Kandy, in de bergen van Ceylon, Mountbattens hoofdkwartier bezocht waar de toegevoegde NederlandsIndische autoriteiten (toegevoegd om de uitoefening van het militair gezag op Sumatra voor te bereiden) in barakken waren ondergebracht die zeven kilometer van het hoofdk-Nartier verwijderd waren.
XC'Vervoer is primitief: enige malen per dag een truck ... In het hoofdkwartier is geen drinkbaar water. Kantooruitrusting allereenvoudigst: van die kasten, tafels en stoelen die je op Kebajoran" voor een paar gulden kon kopen; een oude veldtelefoon; bij de gratie gods een schrijfmachine; een soort slecht boterhammenpapier om op te schrijven; doorns (1) in plaats van paperclips. Als afgang een alleronzindelijkst emmertjessysteern."
1 Helfrich meende namelijk dat eerst Nederlands-Indië moest worden bevrijd en zag het Amerikaanse offensief in de richting van de Philippijnen als riskant - hij besefte niet hoe zwak de Britten en hoe sterk de Amerikanen waren. 2 De rommelmarkt in Batavia. 3 Brief, 21 mei 1944, van van Maak aan van der Plas (ARA, Coll.-van der Plas, B 6).
XCLuxe was er in Colombo evenmin, trouwens: in Trincomalee, de basis van de Britse en Nederlandse marine-eenheden en van de vliegboten (die van de MLD inbegrepen), was die ook ver te zoeken. De duizenden marinemannen van diverse nationaliteiten moesten er aan de wal tevreden zijn met twee restaurants en twee bioscopen. De verschillen tussen Ceylon en Australië waren frappant en troffen dan ook de opvarenden van de lichte kruiser 'Tromp' die in februari '44 een tijdlang voor reparatie in de haven van Colombo lag. 'Men ziet hier niet veel van oorlogsinspanning', tekende een van de officieren aan (zes maanden na de oprichting van South-East Asia Command i).
XC'Grote havens als deze en Bombay hebben nog steeds geen kaden; alles moet geladen of gelost worden met prauwen. De haven ligt dan ook barstens vol met schepen; als er een paar bommenwerpers over komen, blijft er niets van heel. De Amerikanen daarentegen maken in zes maanden zelfs in Engeland kaden van I500 meter lengte, met olieleidingen, kranen, spoorrails en alles compleet. Dat is de enige manier om de oorlog te winnen. Maar hier gaat men om vijf uur naar huis. Zaterdags en zondags wordt er niet gewerkt en men slaapt rustig verder. Vanmiddag was ik op een nieuw Engels schip, een korvet van de 'Black Swan' klasse, en daar vertelde een der Engelse officieren hoe de Amerikanen en hoe de Engelsen een basis inrichten:
XC'De Amerikanen sturen eerst twee officieren die kijken wat ze plaatselijk kunnen krijgen aan terreinen, gebouwen enz.; ze kopen dat en seinen dan nauwkeurig naar Amerika wat ze nog nodig hebben. Drie weken later komen de schepen met voorraden en de mensen die voor alles moeten zorgen. Na een maand komen de eerste troepen en na twee maanden loopt de zaak. Dagelijks komen voorraden en troepen binnen.
XCDie beginnen met een paar duizend man te sturen. Daarna begint de commandant lange brieven naar Engeland te schrijven dat het zo niet gaat, want er zijn geen voorraden. Na een jaar dringt het door tot de autoriteiten, die dan kwaad worden en zeggen: 'Wat zitten die lui daar nu al een jaar niets te doen, roep ze terug!' Tegen dat ze weg zijn, komen de voorraden aan. De troepen worden vanuit Engeland weer teruggestuurd en als ze aankomen, zijn de voorraden gestolen of verrot."
XC'Dat is niet overdreven', voegde de officier van de 'Tromp' hieraan toe, denkend aan 'de ellende die ik heb om een doodgewoon schroefje te vinden en dan de moeilijkheden om een passend moertje te vinden voor dat schroefje' - een ontboezeming welke, evenals trouwens het relaas van de officier van het Britse korvet, door Bezemer 'gechargeerd'
werd geacht, maar ontboezeming en relaas 'bevatten', vond hij, 'stellig een kern van waarheid." Ceylon was een backwater - ver van Delhi, Brits-Indiës hoofdstad (brieven uit Colombo naar Delhi en omgekeerd waren in de regel tien dagen onderweg), nog veel verder van Australië, Washington en Londen, en het bewustzijn om op dat weinig inspirerende eiland op een hete zolderverdieping en vrijwel zonder bemoeienis met de eigenlijke oorlogvoering louter administratieve taken te verrichten ten behoeve van kleine groepjes Nederlandse en Nederlands-Indische militairen, droeg er toe bij dat Helfrich, de Bevelhebber Strijdkrachten Oosten, zich fanatiek ging verzetten tegen alles wat hij als een aantasting van zijn positie zag; dat leidde tot een reeks van conflicten tussen hem en van Maak die nog uitvoerig aan de orde zullen komen.
XCWij vermeldden al dat zich, toen vrijwel heel Indië door de Japanners was veroverd, in Australië twee compagnieën van het Knil bevonden; de ene had bewakingsdiensten verricht op de twee schepen waarmee in december '41 bijna tweeduizend Japanse burgers (ruim veertienhonderd mannen, ruim driehonderd vrouwen, ruim tweehonderd kinderen) uit Indië naar Australië waren overgebracht, de andere was midden februari ,42 uit het uiterste westen van Nieuw-Guinea naar Australië geëvacueerd. Het waren geen volwaardige compagnieën - ook toen de in Australië woonachtige Nederlandse dienstplichtigen, niet velen (er woonden toentertijd in Australië slechts omstreeks zeshonderd volwassen Nederlauders"), gemobiliseerd waren en aan hen de uit Timor teruggetrokken guerrillastrijders waren toegevoegd, beschikte het Knil er slechts over omstreeks vierhonderd militairen voor de strijd te land.
XCWat kwam verder aan strijdkrachten in Australië aan?
XCVan de Transportafdeling van de Militaire Luchtvaart van het Knil streken elf Lockheeds neer (er kwam ook een op 8 maart van Java ontsnapte Glenn Martin-bommenwerper aan) en daaraan voegen wij toe dat zich begin maart '42 in Australië achttien volledige bemanningen bevonden
I Bezemer, p. 302-03. 2 BU een registratie van vreemdelingen die in '40 plaatsvond, bleek dat er in Australië zeshonderdeen-en-zestig Nederlanders waren van zestien jaar of ouder.
voor Amerikaanse middelzware bommenwerpers, Mitchells, die toen met Indië als bestemming uit de Verenigde Staten onderweg waren.'
XCVan de Koninklijke Marine lag de bij Bali beschadigde lichte kruiser 'Tromp' begin maart '42 in Australië in reparatie en er arriveerden nog de oude onderzeeboten 'K 8', 'K 9' en 'K 12' (die laatste met de marinecommandant van Soerabaja, kapitein-ter-zee P. Koenraad, aan boord), de mijnenveger 'Abraham Crijnssen' en drie kleine hulpmijnenvegers. Van de vliegboten van de Marineluchtvaartdienst, de MLD, werden er, zoals in ons vorige deel beschreven, zeven in de ochtend van 3 maart bij Broome in noordwest-Australië door de Japanners in brand geschoten - er waren toen in Australië nog maar zeven over (waaronder de vijf oudste Domiers die gebruikt waren om de instructeurs van de vliegschool van de MLD naar Australië te evacueren) en daar kwamen in de laatste dagen van de strijd op Java nog drie bij; evenwel: vier nieuwe, Amerikaanse Catalina's, waren uit de Verenigde Staten onderweg.
XCBehalve de instructeurs waren ook de ca. honderdvijftig leerlingen van de vliegschool van de MLD tijdig naar Australië geëvacueerd en hetzelfde gold voor de veel grotere groep van de vliegschool van de Militaire Luchtvaart van het Knil: enkele tientallen instructeurs en omstreeks driehonderd leerlingen. Alleen de leerlingen van de MLD beschikten over enkele lestoestellen.
XCEen en ander betekende dat voor ca. vierhonderdvijftig jongeren die hetzij bij de MLD, hetzij bij de Militaire Luchtvaart in opleiding waren, mogelijkheden gevonden moesten worden om die opleiding te voltooien.
XCOok van de KLM en van de Knilm (de Koninklijke NederlandsIndische Luchtvaart Maatschappij) waren verscheidene toestellen naar Australië ontkomen: vijf DC-3'S en drie Lockheed-Electra's, die tezamen omstreeks tweehonderd personen, onder wie de directeur van de Knilm, w. c. J. Versteegh sr., in veiligheid hadden gebracht. Van talrijke personeelsleden, maar niet van alle, waren de gezinnen mee-geëvacueerd: drie-en-vijftig van de in totaal vijf-en-tachtig KLM'ers en Knilmers hadden in Australië hun vrouw bij zich, twee-en-dertig niet, en die laatsten waren hoogst verontwaardigd dat men hun gezinnen niet uit Java had mee-geëvacueerd.
XCDan waren er de koopvaardijschepen. In totaal waren 57 er in geslaagd uit de Indische wateren aan de Japanners te ontkomen, de meeste in de tweede helft van februari '42, en van die 57 kwamen er ruim 20 in
XCI In Brits-Indië bevonden zich toen vijf van dergelijke bemanningen.
Australische havens terecht. Verscheidene hadden groepen passagiers aan boord die in opdracht van de autoriteiten Indië hadden verlaten (marineofficieren, lager marinepersoneel en directieleden van scheepvaartmaatschappijen bijvoorbeeld), maar anderen waren vertrokken zonder daartoe verlof te hebben.
XCSchamele overschotten dus: kleine tot miniem-kleine groepen personen wier wereld in elkaar was gestort en die zich, veelal na een angstige overtocht, in een hun onbekende wereld bevonden: in Australië, dat, zo werd gemeend, het volgende doelwit zou zijn van de Japanse expansiedrift. Er was veel demoralisatie. Taak van de ontkomen autoriteiten was het, al die verspreide, neerslachtige groepen (geschat wordt dat zij in totaal, de kinderen inbegrepen, omstreeks vijftienhonderd zielen telden) op te vangen en er zorg voor te dragen dat zij zich weer voor de oorlogvoering zouden inzetten.
XCBehalve kapitein-ter-zee Koenraad die wij al noemden, waren ook verscheidene andere marine-officieren naar Australië ontkomen. Hetzelfde gold voor de commandant van de Militaire Luchtvaart, generaalmajoor L. H. van Oyen, en voor een aantal stafofficieren van het Knil: majoor jhr. J. M. R. Sandberg, die te Bandoeng directeur van de Hogere Krijgsschool was geweest, de beroepskapiteins D. C. Buurman van Vreeden, A. L. A. Coppens, G. L. Reinderhoff, S. H. Spoor en H. J. de Vries. Maar ook hooggeplaatste burgers hadden Australië bereikt: luitenant-gouverneur-generaal van Mook, twee leden van de Raad van Nederlands-Indië: van der Plas en Soejono, twee departementsdirecteuren: mr. N. S. Blom (Justitie) en Loekrnan Djajadiningrat (Onderwijs en Eredienst), en zeven personen die op economisch gebied vooraanstaande overheidsposities hadden bekleed: A. Bos, hoofd van de afdeling Invoerzaken van het Kantoor voor de Handel, mr. D. Crena de Iongh, directeur van het Nederlands-Indisch Deviezeninstituut, B. S. van Deinse, hoofdagent van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, de KPM, te Singapore, prof. mr. J. Eggens, eerste gedelegeerde van de Indische Commissie voor Rechtsverkeer in Oorlogstijd, dr. ir. P. Honig, directeur van het Instituut voor Rubberonderzoek, ir. P. H. W. Sitsen, hoofd van de afdeling Nijverheid van Economische Zaken, en dr. R. E. Smits, directeur-secretaris van de Indische circulatiebank, de Javase Bank. Die groep van zeven was samengesteld door van Mook, die eerder al, namelijk kort na de rode februari (de dag waarop hij van besprekingen in Washington op Java was teruggekeerd), zijn opvolger als directeur van Economische Zaken, mr. J. E. van Hoogstraten, naar Australië had gezonden. Aan die groep van
zeven had van Starkenborgh nog enkelen toegevoegd: A. H. J. Lovink, hoofd van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken (de functionaris die leiding had gegeven aan de bestrijding der Japanse spionage) en ir. C. J. Warners, hoofd Technische Dienst en Telefoonexploitatie der PIT, die een van zijn ondergeschikten, ir. J. Jansen, opdracht gegeven had bruikbare zenders voor eventueel geheim radiocontact te construeren - Jansen, die óók tijdig was geëvacueerd, had een van die toestellen dat bijna af was, naar Australië meegenomen. Dat zulks voor de oorlogvoering van belang was, zou spoedig blijken.
XCVeel namen? Wij erkennen het, maar de lezer zal ze alle in dit deel opnieuw tegenkomen. Trouwens, twee moeten wij er nog aan toevoegen: in februari '42 waren schout-bij-nacht Doormans voorganger als eskadercommandant, schout-bij-nacht G. W. Stöve, en een lid van het inheems bestuurskorps, Raden Abdoelkadir Widjojoatmodjo, naar de Verenigde Staten gezonden: Stöve naar Washington om er samen met de oudminister van oorlog, generaal-majoor A. Q. H. Dijxhoorn, Nederland te vertegenwoordigen bij het college dat leiding gaf aan de gehele Geallieerde oorlogsinspanning, de Combined Chiefs of Staff, Abdoelkadir om toegevoegd te worden aan de staf van het Netherlands Information Bureau te New York.
XCEr behoorden dus tot de min of meer vooraanstaanden die zich in maart '42 buiten Indië bevonden, slechts drie Indonesiërs: Soejono, Loekman Djajadiningrat en Abdoelkadir.
XCVoordat wij nu gaan weergeven wat er met de uit Indië ontkomen, in Australië gearriveerde groepen is geschied, lijkt het ons _wenselijk, iets dieper op de Australische verhoudingen in te gaan. Niet ook op de Ceylonese? Neen. Ceylon was een deel van de grote Britse kolonie Brits-Indië en het Ceylonees milieu heeft, afgezien van de al gememoreerde lethargische stemming die er heerste, geen effect uitgeoefend op de ontwikkelingen welke wij in dit deel hebben weer te geven. Australië daarentegen was een volwaardige democratic, lid van het Brits Gemenebest,maar een onafhankelijke staat, zelf eenvan deelstaten, die evenwel een gemeenschappelijke regering en een gemeenschappelijk parlement alsook een gemeenschappelijke hoogste rechterlijke macht en gemeenschappelijke strijd
krachten bezaten - een demoeratie waarin zich tegengestelde politieke krachten vrij konden ontplooien. Daar waren krachten onder die Nederland welgezind waren - andere evenwel voor wie dat slechts in mindere mate of in het geheel niet gold. Afgezien daarvan: op Ceylon hadden de daar belande Nederlandse burgers of onderdanen slechts te maken met Britten, maar in Australië verkeerden zij met Australiërs, die wel veel met de Britten gemeen hadden maar toch ook van dezen verschilden.
XCHet Australisch milieu droeg een eigen karakter.
XCOm te beginnen: in geografische zin is Australië een werelddeel. Zijn oppervlak (zie kaart I op pag. IS) is ongeveer drie-vierde van dat van Europa. In het noorden is het klimaat tropisch, in het zuiden en op het eiland Tasmanië is het meer gematigd - daar kan het in de winter (die, gelijk bekend, samenvalt met de zomer op het Noordelijk Halfrond) aan de koele kant zijn. In de zeventiende en achttiende eeuw werd de kust van het continent, toen slechts bewoond door misschien driehonderdduizend primitieve inboorlingen, de Aborigines zoals zij gingen heten, door Nederlandse en Britse zeevarenden aangedaan - ook de Britten noemden Australië toen New Holland (en de twee grote, beoosten Australië's zuidoostpunt liggende eilanden Neu/ Zealand). In het jaar van de Franse Revolutie, 1789, werd dat New Holland in plaats van twee vroegere Britse koloniën in de Verenigde Staten, die zich van Groot-Brittannië afgescheiden hadden, als strafkolonie in gebruik genomen; het bleef als zodanig bijna zeventig jaar dienst doen - geschat wordt dat in totaal ca. honderdzestigduizend in Groot-Brittannië gestraften (onder hen ca. vijfduizend Ieren die zich tegen het Britse gezag in Ierland hadden verzet) naar Australië zijn gedeporteerd. Zij werden daar in strafkolonies geplaatst maar wie zich goed gedroeg, kon na enige tijd in vrijheid gesteld worden en kreeg dan van het gouvernement een stuk land toegewezen. Van een vroeg stadium af trokken evenwelook 'vrije' kolonisten naar Australië en van hen werd het toestromen aangewakkerd, toen er in 1849 goud was ontdekt.
XCSinds 1820 heette het werelddeel 'Australië' - negen jaar later maakte de Britse regering bekend dat het nu in zijn geheel een Britse kolonie was. Een Britse Covernor bleef met het algemeen bestuur belast. De blanke bevolking nam evenwel in de tweede helft van de negentiende eeuw 13
snel toe en toen op 1 januari 1901 de (Tasmanië insluitende) Common wealth of Australia werd opgericht, kreeg deze volledig zelfbestuur. De zes staten die tezamen dat federatief gemenebest vormden, hadden elk een eigen regering en een eigen parlement (de volkrijkste staat, New South Wales, had al in 1824 een eerste Wetgevende Raad gekregen) - daarboven kwamen nu een federale regering en een uit een Huis van Afgevaardigden en een Senaat bestaand parlement te staan. Politieke partijen hadden zich in het laatste kwart van de negentiende eeuw gevormd - de in 1891 opgerichte Labour Party, waarin Ieren veel invloed hadden I , werd spoedig de best georganiseerde; zij werkte nauw met de inmiddels ook ontstane, nogal militante vakbonden samen. Naast de arbeiders kregen de bourgeoisie en de boeren eigen partijen die zich tenslotte consolideerden als de United Australian Party en de Country Party. Fel was de onderlinge strijd, maar op één punt waren alle partijen het eens: Australië moest blank blijven, anders gezegd: Chinese, Japanse en Polynesische irnrnigranten dienden te worden geweerd. Kort voor de eeuwwisseling werd de immigratie van alle Aziaten en Polynesiërs alsook van alle Mrikanen zelfs wettelijk verboden; dat verbod werd door de Britse overheid opgeheven, waarna men in Australië de regel ging toepassen dat imrnigratieverlof alleen aan hen werd verleend die een Europese taal goed meester waren - konden diegenen die men wilde weren, zich redelijk in het Engels uitdrukken, dan werd van hen wel gevergd dat zij zich in het Keltische Gaelic of in het Tsjechisch lieten examineren.
XCIn die, naar buiten ten dele afgesloten, blanke Australische samenleving kregen niet alleen de Aziaten, Polynesiërs en Afrikanen maar ook de Aborigines geen of zeer weinig kansen (het lot van die laatsten was niet veel beter dan dat van de Indianen in de Verenigde Staten 2) - naar binnen was die samenleving democratisch, openhartig op het ruwe af, cultureel aan de zeer arme kant (Melbourne, een stad met ca. een milj oen inwoners, had slechts één schouwburg), Brits in veel van zijn gebruiken, zeer gehecht aan de band met Groot-Brittannië (dat nu in Australië vertegenwoordigd werd door een Governor General met niet méér bevoegdheden dan een constitutionele koning). De kracht van die band bleek vooral in de Eerste Wereldoorlog, toen ca. driehonderddertigduizend Australische vrijwilligers overzee dienden, van wie ca. zestigduizend sneuvelden. De
I Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was ongeveer een vijfde van de Australische bevolking van Ierse afkomst. 2 Tegenover ca. driehonderdduizend in de achttiende eeuw telde Australië ten tijde van de Tweede Wereldoorlog er nog maar ca. honderdduizend. Op Tasmariië waren zij geheel uitgeroeid.
1. Australië, geprojecteerd op Europa
XC'Aussies' ontpopten zich als goede, zij het ietwat eigenzinnige militairen.
XCAustralië's binnenlandse ontwikkeling in de periode tussen de twee wereldoorlogen was in hoofdtrekken gelijk aan die van Groot-Brittannië. In 1920 werd de Australian. Communist Partyopgericht die evenwel aan de Labour Party maar weinig afbreuk deed. Kracht en invloed van de vakbonden namen toe, soms kwam het tot langdurige stakingen. In de diepe economische crisis in het begin van de jaren '30 raakte een derde van alle arbeiders werkloos - het herstel kwam na '35 op gang. De Labour Party, sterk pacifistisch van inslag, gaf mèt de Britse Labour Party tenslotte de pacifistische illusies op - zij kon er zich mee verenigen dat de federale regering van Robert Gordon Menzies, een coalitie van de United Austra lian Party en de Country Party, begin september '39 op het Britse voorbeeld Duitsland de oorlog verklaarde. Op dat punt had Menzies' beleid de instemming van alle Australiërs behalve de communisten die, conform de Moskouse parolen, tegen de 'imperialistische oorlog' fulmineerden. 15
Hun partij (zij telde toen misschien omstreeks vijfduizend leden) werd in juni '40 verboden.
XCIn de zomer van dat jaar leek Groot-Brittannië in dodelijk gevaar te verkeren - in Australië was het effect dat grote aantallen vrijwilligers zich kwamen aanmelden voor de militaire dienst. Drie infanterie-divisies werden naar het Midden-Oosten, een vierde werd naar Singapore gezonden. Overigens was in dejaren '40 en '41 in Australië nog niet sprake van een de gehele samenleving bepalende oorlogsinspanning (gerantsoeneerd was er alleen de benzine) - het daardoor ontstane onbehagen en de weerstanden die de voor hooghartig doorgaande Menzies had gewekt, leidden ertoe dat het bewind van de United Australian Party en de Country Party in het parlement de steun verloor van twee onafhankelijken die op de wip zaten; begin oktober '4I werd Menzies' bewind vervangen door een van de Labour Party. Premier werd nu John Curtin ('Honest John'), een weinig flamboyante maar zeer vasthoudende figuur wiens persoonlijkheid ook zijn tegenstanders respect inboezemde.
XCZijn regering was het die in december '4I verrast werd door Pearl Harbor en, sterker misschien nog, door de ondergang van de 'Prince of Wales' en de 'Repulse', waardoor, zo leek het, Groot-Brittannië niet meer bij machte was, Australië effectief te verdedigen. "Australia looks to Ame rica', verklaarde Curtin eind december '411 Niet dat Amerika in eerste instantie veel te bieden had! De Japanners rukten onweerstaanbaar op; drie weken na de val van Singapore, IS februari '42 (een gebeurtenis die Australië diep schokte), hadden zij vrijwel heel Nederlands-Indië in handen - zou nu Australië aan de beurt zijn?
XCHet land, beter: het werelddeel, leek, dunbevolkt als het was", onverdedigbaar. Speciaal gold dat voor het gehele noorden dat niet eens een spoorwegverbinding had. Wel liep van Darwin uit (zie kaart II op pag. I7) een smalspoorweg 500 km zuidwaarts en uit het zuidoosten, waar ca. vijfvan de zeven miljoen Australiërs woonden en waar grote steden als Sydney, Melbourne en Adelaide en de federale hoofdstad Canberra lagen, een tweede smalspoorweg 1500 km noordwaarts, maar de eindpunten van die twee lijnen die in het enorme woestijngebied van Centraal-Australië lagen, waren slechts verbonden door een grintweg van 1000 km lengte. Aan de oostkust had Brisbane goede verbindingen
I Aangehaald door G. C. Bolton in (1974), p. 466. 2 Bij eenzelfde bevolkingsdichtheid als Australië zou Nederland in '40 tachtigduizend inwoners hebben gehad in plaats van negen miljoen.
.0 NIEUW"GUINEA KORAALZEE
XC1000 km.km.o Q ÖTASMANIË II. Australië Donkergrijs: door japan bezet
XCzuidwaarts, aan de westkust was er benoorden Perth slechts een primitieve weg. Het leek alsof de Japanners konden landen waar zij wilden. In Australië zelf was geen enkele getrainde divisie aanwezig, de ruim honderdduizend man die er op dat moment onder de wapenen waren, waren slechts matig geoefend en zwak uitgerust (zij beschikten over welgeteldbruikbare tanks). Tegen die achtergrond nam Curtins regering een reeks ingrijpende besluiten. Twee van de drie infanterie-divisies die in het Midden-Oosten stonden en die devoor Java hadden bestemd, werden, toen Java onverdedigbaar leek, Churchills protesten ten spijt (hij had ze in Birma willen inzetten), naar Australië teruggehaald. Alle krachten werden er ingespannen om het land in een betere staat van verdediging te brengen. Spoedig arriveerden de eerste Amerikaanse strijdkrachten en het vertrouwen dat het land behouden zou blijven, werd belangrijk versterkt toen MacArthur, beroemd geworden door de hardnekkige wijze waarop hij zich op Luzon had
10
verdedigd, op 21 maart in Melbourne arriveerde - hem werd in april het opperbevel in de gehele South- West Pacific Area toevertrouwd.
XCDe door sommigen verwachte Japanse invasie bleef uit - vooral na de voor de Japanse vloot zo katastrofaal verlopen Slag bij Midway (4-6 juni '42) restte de Japanners slechts een strategisch defensief. Na hun zware luchtaanval op Darwin (19 februari '42) hadden z~ nog maar één actie op doelen in Australië kunnen uitvoeren: in de avond van 3 I mei voeren drie Japanse dwergonderzeeboten de haven van Sydney binnen - één kwam vast te zitten en blies zich op; torpedo's van de beide andere (die beide nadien vernietigd werden, één door een Nederlandse Mitchell) brachten een Australisch logementschip tot zinken en beschadigden de Nederlandse onderzeeboot 'K 9'. Daar bleef het bij, Met dat al was die Japanse actie voor de regering-Curtin een aansporing te meer om het land geheel op oorlogsvoet te brengen. Met Amerikaanse hulp werd de omvang van de strijdkrachten tot een maximum opgevoerd; het gehele economische leven werd op de oorlogvoering ingesteld, een algemene rantsoenering werd ingevoerd (de rantsoenen bleven over het algemeen ruim). Voor al die inspanningen werd de Labour Party beloond: de partij verwierf in augustus '43 bij de algemene verkiezingen ongeveer de helft van de stemmen en had nadien een sterke meerderheid in het parlement. Aan dit alles willen wij hier slechts toevoegen dat Curtin eind '42 het verbod van de communistische partij had opgeheven en dat hij, door de oorlog gesloopt, in juli '45 overleed. J. B. Chifley, minister voor de oorlogsproductie, die in de wereld van de vakbonden was opgeklommen, volgde hem op.
XCEr woonden, zoals al vermeld, in Australië maar heel weinig Nederlauders (in een stad als Brisbane die ca. driehonderdduizend inwoners telde, en die naar veler oordeel hoogst ongezellig was, waren er niet meer dan vier of vijf Nederlandse gezinnen) - zij die uit Indië geëvacueerd of gevlucht waren, zagen zich in de eerste plaats aangewezen op contact met Australiërs. Die ontvingen hen over het algemeen met de hartelijkheid welke voor Australië, een land van pioniers, kenmerkend is. Opvallend was het dat, deten spijt, de Indonesiërs onder de aangekomenen in die hartelijkheid deelden en geenszins met de nek werden aangezien. De Australiërs, aldus later van der Plas,
'hebben zich zeer veel moeite gegeven voor de Indonesiërs, behalve de cornmunisten aanvankelijk zonder enige politieke bijbedoeling. Zij hebben die Indonesiërs in huis gehaald, zij hebben echt medelijden gehad met die arme kerels, die daar zo ver van huis waren in een vreemd land.'
XCIn Melbourne had hij een groep Javanen, wier schip uit Sumatra in plaats van naar Java naar Australië gevaren was, tijdelijk
XC'ondergebracht in een school, behorende aan een kerk ... De dominee en zijn gezin (twaalf kinderen) hebben zich werkelijk uitgesloofd om deze mensen ... zo goed mogelijk te verzorgen. Hij was niet de enige, deze dominee, want dit gebeurde in alle kringen van Australië"
XCmisschien moet men een uitzondering maken voor de hogere Australische militairen die niet vrij waren van rasvooroordelen en van wie velen (voor Amerikanen kon hetzelfde gelden) het al moeilijk vonden, ietwat donkere Indische Nederlanders als gelijken te aanvaarden.
XCAan die over het algemeen welwillende houding jegens de Indonesiërs lag het vertrouwen ten grondslag dat zij zich niet in Australië zouden vestigen maar spoedig na het einde van de oorlog naar hun land zouden terugkeren. Dan weer naar een Nederlands Indië?
XCEr waren Australische autoriteiten die daar niet geheel zeker van waren. Vooral gold dat voor Curtins en Chifley's minister van buitenlandse zaken, de jurist dr, H. V. Evatt, die van mening was dat de voortzetting van Nederlands leidende positie in de Indische archipel op de lange duur een verzwakking zou betekenen van Australië's verdedigingjegens eventuele uit Azië komende impulsen. Naast hem waren sommige Australische hoge militairen van opinie dat het voor Australië in elk geval wenselijk was, bepaalde steunpunten in de archipel in handen te krijgen.
XCHoe kwam dit alles tot uiting?
XCDe diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Australië waren van jonge datum - het Australische Department of External Affairs was pas in '34 opgericht en met welgeteld twee functionarissen begonnen (voor
, Getuige van der Plas, dl. VIII c, p. I373.
dien hadden de Australische regeringen de behartiging van hun buitenlandse belangen volledig aan Londen overgelaten) en tot een uitwisseling van officiële vertegenwoordigers was eerst injanuari '42 besloten - baron F. C. van Aerssen Beyeren van Voshol was toen tot Nederlands gezant te Canberra benoemd.' Weinige maanden later legde Evatt zijn kaarten op tafel: eind juni' 42 betoogde hij in een vergadering van het inmiddels in Australië opgerichte Allied Political Warfare Committee dat Nederland Nederlands-Indië nauwelijks had verdedigd, dat hij het voor onwaarschijnlijk hield dat Nederland na de oorlog weer het opperbestuur over Indië zou krijgen en dat het beter was indien Of Australië alléén àf Australië en Nederland samen de archipel zouden besturen. Die standpunten werden door de aanwezige Nederlanders fel bestreden. Beseffend dat hij misschien te openhartig had gesproken, wijzigde Evatt zijn koers: van begin' 43 ging hij er op aandringen dat koloniaal bestuurde gebieden in de Pacific zoals Nederlands-Indië, Portugees-Timor en Frans-IndoChina onder voogdij (trusteeship) zouden worden geplaatst van verder ontwikkelde mogendheden, waarvan Australië er een zou zijn. Midden april '43 zei hij in een persconferentie te New York:
XC'As against japan, this is not merely a war to retain or regain territory ... Australia, as a leading nation of the South- West Pacific ZOI1e, will have a very special concern in economic as well as strategic arrangements in that zone ... Any post-war order in the Pacific cannot befor the sale benefit of one power or group of powers. Its dominant purpose must be that of benefitting the peoples everywhere. If 'freedom from u/ant' means anything, it means that the age of unfair exploitation is over ... In shari, we must found future Pacific policy 011. the doctrine of trusteeship for the benefit of all the Pacific peoples."
XCLater in april gaf Evatt een persverklaring uit die dezelfde strekking had.
XCEvatts twee politieke uitspraken bleven van Nederlandse zijde niet onbeantwoord. Volstrekt vertrouwend dat Groot-Brittannië het volledig herstel van het Nederlands gezag in Nederlands-Indië zou bevorderen (' You'll get back every inch of it', had Churchill binnenskamers verscheidene malen gezegd, tweemaal alleen al tegen admiraal Helfrich, toen deze hem
, Niet zonder diverse moeilijkheden! Eén daarvan was dat Evatt geweigerd had, de Nederlandse consul-generaal als gezant te aanvaarden, aangezien deze zich als een geprononceerd syrnpathisant met Menzies had ontpopt. 2 Een van de vier, in '40 door president Roosevelt genoemde vrijheden welke zijns inziens na de oorlog verwezenlijkt dienden te worden. 'Aangehaald in M. L. George: (I980), p. I7 (verder aan te halen als: M. L. George).
in december '42 had bezocht'), liet de Nederlandse minister van buitenlandse zaken, mr. E. N. van Kleffens, gezant van Aerssen in mei '43 aan Curtin en Evatt een memorandum overhandigen waarin verklaard werd dat Nederland, hoewel bereid op militair gebied met Australië samen te werken, geen behoefte had aan enig Australisch partnerschap op bestuursgebied. Curtin had hier begrip voor - hij zei in een van zijn toespraken die aan de verkiezingen van augustus '43 voorafgingen (wat Evatt had betoogd, had inmiddels steun gevonden in een deel van de Australische pers"), dat hij het als de plicht (' the duty') van de Australische regering beschouwde,
XC'to respect the sovereignty of the territory of Queen Wilhelmina ... Australia's fate is bound up with that of the Netherlands East Indies and of the French and Portuguese Governments. Australia is almost surrounded by island possessions of these Governments
XC.. Australia certainly will playa major part in carrying out the restoration to their proper owners of the colonies lying off our coast which have been temporarily lost to them.'?
XCW éér moest Evatt zich aanpassen. Hij deed dat door in november' 43 de Australische High Commissioner in Londen te instrueren, aan de Nederlandse regering het denkbeeld voor te leggen dat, met eerbiediging van Nederlands soevereiniteit, Australië na de oorlog N ederlands- Timor en Nederlands-Nieuw-Guinea voor lange tijd zou mogen pachten. Voorts droeg hij die High Commissioner op, te bevorderen dat van Mook, op dat moment minister van koloniën, zich niet als luitenant-gouverneur-generaal mèt een Nederlands-Indisch gouvernement in Australië zou vestigen. Het pacht-denkbeeld werd door van Kleffens prompt van de hand gewezen en wat van Mook en zijn gouvernement betrof, moest Evatt bakzeil halen: begin april '44 deed hij gezant van Aerssen weten
1 Helfrich: dl. IJ, p. 88. 2 Omstreeks deze tijd zei, aldus later van der Plas, 'een Australiër van hoge positie' (wij weten niet wie hij bedoelde) op een bijeenkomst nota bene van de tegen de vertegenwoordiger van de 'Dat was', voegde van der Plas toe, 'zeker niet kwaad bedoeld, want anders was het niet gezegd in mijn bijzijn. Maar ... er kwam even naar buiten, dat men dagelijks opbotste tegen het feit dat wij bijna zonder slag of stoot de grote oliebronnen waarvan Australië afhankelijk was, hadden overgegeven. De Australiërs hebben zich aan de zwakke verdediging wel zeer gestoten' (getuige van der Plas, dl. VIII c, p. 1373) - van der Plas verzuimde hier melding te maken van de vernielingsoperaties die, behalve bij de raffinaderijen van Palembang, overal geslaagd waren. 3 Aangehaald in M.L.George, p. 32.
dat de Australische regering bereid was, een luitenant-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië en een Raad van departementshoofden gastvrijheid te verlenen. Later, d.w.z. in september en november '44 en in januari '45, kwam het, nadat Evatt de Nederlandse soevereiniteit over Indië en Indië's territoriale integriteit uitdrukkelijk had erkend, tot informele besprekingen tussen enerzijds twee hoge functionarissen van zijn departement en anderzijds een medewerker van van Aerssens legatie en twee leden van de inmiddels gevormde Raad van departementshoofden - zij leverden niets van belang op.
XCOnbetekenende schermutselingen dus? Geenszins. Er waren kennelijk in het tot groter zelfbewustzijn rijpende Australië politieke krachten werkzaam die van Indië's rijkdommen wensten mee te profiteren en van welke het de vraag was of zij actieve steun zouden willen geven aan een herstel van het Nederlands gezag in de archipel. Op Evatt kon niet gerekend worden, wèl op Curtin - welnu, deze overleed, gelijk reeds vermeld, in juli '45, kort voor Japans capitulatie en de uitroeping van de Republiek Indonesië. Prompt wijzigde de Australische regering haar beleid - wij zullen dat in hoofdstuk 7 behandelen.
XCOver Australië schrijvend zijn wij verder gegaan dan de maand maartwaarin de groepen geëvacueerden en vluchtelingen in Australië aankwamen. Opzettelijk. Het kwam ons er op aan, met duidelijkheid een factor te onderstrepen die bijna drie-en-een-half jaar lang de verantwoordelijke autoriteiten aan Nederlandse kant (van Kleffens in Londen, van der Plas in Australië, van Maak zowel in Londen als in Australië) bij tijd en wijle met bezorgdheid vervulde. Natuurlijk, de Verenigde Staten en GrootBrittannië wierpen veel meer gewicht in de schaal dan Australië, maar Australië volgde een eigen politiek, lag dicht bij Nederlands-Indië en voorzover er lijn zat in de Australische buitenlandse politiek, was dat er een welke, de hartelijkheid ten spijt die door individuele Australiërs aan de Nederlanders werd betoond, niet onder alle omstandigheden behoefde samen te vallen met die welke de autoriteiten aan Nederlandse kant wensten te volgen.
'42
XCVan hen zijn, wat de Indische aangelegenheden betreft, in de in dit deel te beschrijven periode van Maak (luitenant-gouverneur-generaal,
vervolgens mrmster van koloniën, daarna minister van koloniën èn tijdelijk luitenant-gouverneur-generaal, vervolgens tot maart' 45 tijdelijk luitenant-gouverneur-generaal en nadien luitenant-gouverneur-generaal zonder meer) en van der Plas (de langste tijd voorzitter van de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland, later als hoofd van het departement van binnenlands bestuur lid van de Raad van departementshoofden en bij ontstentenis van van Mook waarnemend voorzitter van die Raad) de belangrijkste geweest. Over hun beider activiteiten hebben wij veel te schrijven - wenselijk lijkt het ons, nu eerst hun persoon en hun opvattingen te schetsen.'
XCHubertus Johannes van Mook was in 1894 in Indië, nl. in Semarang op Java, geboren als enig kind van een onderwijzer en een onderwijzeres die een jaar tevoren uit Nederland naar Indië vertrokken waren. Zijn vader had, veertien jaar oud, een rijksbeurs gekregen om onderwijzer te worden en wist zich in Indië verder te ontwikkelen; hij bracht het tot inspecteur van het onderwijs en tenslotte tot wethouder van Soerabaja. 'Hij was mijn beste vriend en is dat tot zijn dood in '37 gebleven', vertelde van Mook ons, 'en het is voor mijn hele kijk op Indië van veel belang geweest dat hij uitgesproken progressief dacht. Hij stond op het standpunt dat Nederland Indië helpen moest, zich zo spoedig mogelijk geheel te emanciperen."
XCDe jonge van Mook bracht, als zoveel in Indië geboren Nederlandse kinderen, een deel van zijn jeugd in Nederland door maar doorliep de hbs weer in Indië, nl. in Soerabaja; hij legde vervolgens het 'bêtastaatsexamen af, mislukte als student in de scheikunde te Delft, maar ging, na een jaar als vrijwilliger gediend te hebben in het leger ('14-'15), met meer succes Indische bestuurskunde studeren in Leiden. De vooruitstrevend denkende hoogleraren van de Leidse faculteit kregen in die tijd veel invloed op hem. Samen met mr. J. A. Jonkman, de latere
I Daarbij zullen wij, wat van Mook betreft, ook gegevens die wij al opnamen in deel 9 van ons werk, vermelden, zulks vanuit de verwachting dat dit deel, I I c, evenals de twee voorafgaande, lezers zal trekken aan wie deel 9 onbekend is. Dit uitgangspunt zullen wij ook in volgende hoofdstukken, speciaal in de hoofdstukken 2 ('Londen '42') en 7 ('De terugkeer voorbereid'), in bet oog houden. 2 Van Mook, 8 nov. [96 1.
voorzitter van de Volksraad, richtte hij in '17 het Indonesisch Verbond van Studerenden op: de eerste organisatie waarin Nederlandse en Indonesische studenten op voet van gelijkheid met elkaar omgingen. In ' 18 slaagde hij als no. I bij hetjaarlijks examen voor de administratieve dienst in Nederlands-Indië, overigens met een zwak cijfer voor het vak staatsrecht. In Indië kreeg hij zijn eerste functie bij de distributiedienst voor rijst te Semarang, vervolgens was hij enkele jaren hoofd van het bureau voor agrarische zaken te Djokjakarta. Hij leerde hier het hof-Javaans van Pangeran (prins) Soeriadiningrat. 'Zo goed', aldus J. C. Bijkerk, 'kreeg van Maak de taalonder de knie dat hij bij wijze van uitzondering het Javaans mocht spreken tegen de sultan en de Pangerans."
XCVan '25 tot '27 was hij weer in Nederland waar hij zijn studie in de Indologie voltooide.
XCIn Indië teruggekeerd kreeg hij een aanstelling bij het Kantoor voor Bestuurshervorming; hij had er, vertelde hij ons, 'een plezierige chef die me veel mijn eigen gang liet gaan'2 - wij nemen aan dat hij die chef zo op prijs stelde omdat hij zijn eigen gang kon gaan. Te zijnen huize werd in '30 als orgaan van een nieuw genootschap: de Vereniging tot bevordering van de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië, het door ons in deel I I a behandelde blad De Stuw opgericht; hij werd er een van de redacteuren van (samen met o.m. Jonkman en prof. J. H. A. Logemann, sinds '24 hoogleraar aan de in dat jaar opgerichte Rechtshogeschool te Batavia, die in het eerste naoorlogse kabinet minister van overzeese gebiedsdelen zou worden) en voor de genoemde vereniging (meestal als 'de Stuw-groep' aangeduid), die zich sterk afzette tegen de overheersende conservatieve groeperingen onder de Nederlanders en Indische Nederlanders, was hij, door gouverneurgeneraal jhr. mr. A. C. D. de Graeff benoemd, van '3 I tot '34 lid van de Volksraad, waar hij niet tot een georganiseerde groep behoorde. Opmerkelijk was dat hij kort voordat jhr. mr. B. C. de Jonge de Graeff als gouverneur-generaalopvolgde, in een anoniem artikel in De Stuw de gang van zaken bij het proces tegen Soekarno en drie medestanders afkeurde en dat hij, nadat de Jonge zijn ambt had aanvaard, er in de Volksraad tegen protesteerde dat politieke gevangenen als Soekarno aan hetzelfde regime werden onderworpen als commune misdadigers. Dit alles wekte bij de Jonge een aanzienlijke wrevel op. Hij verhinderde dat van Mook, die over tal van Indische vraagstukken waardevolle
XC1 J. C. Bijkerk. De laatste landvoogd. Van Mook en het einde van de Nederlandse invloed in Indië (1982), p. 17. 2 Van Maak,
wetenschappelijke artikelen had gepubliceerd, o.m. in het Koloniaal Tijd schrift en in Koloniale Studiën, Logemann, die voor Leiden gevraagd was, opvolgde aan de Rechtshogeschool. Intussen had de jonge weloog voor van Mooks bijzondere capaciteiten. Deze werd in '34 hoofdambtenaar bij Economische Zaken en in '37 door van Starkenborgh, die een jaar eerder de jonge had opgevolgd, tot directeur van dat departement benoemd.
XCOok in zijn nieuwe functie ontpopte van Mook zich als een man waar grote stuwkracht van uitging. HU wist na de jaren van de diepe crisis Indië's economisch herstel met bekwame maatregelen te bevorderen en verstond het, in overleg met van Starkenborgh, de japanners bij de met hen in '40-'41 gevoerde economische onderhandelingen (zij leverden hem een eredoctoraat van de Rechtshogeschool op) op afstand te houden.
XCTen volle het gezag van van Starkenborgh erkennend, was hij binnen zijn departement de baas; hij raadpleegde wie hij nodig had en nam dan zelf alle beslissingen. Hij had de sterke neiging om te domineren. Dat bleek opnieuw toen in Indië in de periode waarin het praktisch op eigen wieken dreef, na mei' 40 dus, grote militaire bestellingen in de Verenigde Staten geplaatst moesten worden. Er werd, onder zijn voorzitterschap, een aanschaffingscommissie voor opgericht waarin uiteraard ook de Koninklijke Marine en het Knil door delegaties vertegenwoordigd waren. Van Mook voerde daar zozeer de boventoon dat hij voortdurend de irritatie der militairen opwekte. 'Hij sprak', aldus later een van de marineofficieren, kapitein-ter-zee A. G. Vromans,
XC'over bommenwerpers en jagers en torpedobootjagers, die hij maar van zien kende, alsof hij er meer van wist dan de militairen zelf, en met een verbijsterend poids, soms helemaal niet zo gek, doch op den duur natuurlijk ontoelaatbaar. Dat was weliswaar vergefelijk omdat nu eenmaal een man met een groot verstand steeds weer optornt tegen wat hij als de evidente domheid van minder begaafden ziet, maar het moet niet zoals van Mook dat deed. Vergelijk de werkwijze van de heer van Starkenborgh hiermee en men ziet de fouten van van Mook duidelijk. De GG, die heel goed de tekortkomingen van zijn militaire ondergeschikten zag, heeft geen conflicten gehad, heeft medewerking, geen ruzie, gekregen, maakte gebruik van wat er aan positiefs aanwezig was, en leidde"
XCvan Mook leidde óók, maar niet zonder frictie te veroorzaken. HU was zeer van zijn eigen capaciteiten overtuigd, hij was vasthoudend en hij was ongeduldig.
XC• (RvO) A. G. Vromans: 'Notities bij Enq., dl. VIII', P.40--41.
XCZijn werkkracht was formidabel: hij leefde voor zijn taken en schakelde daar iedereen bij in wiens medewerking hij nuttig achtte. Anders dan van Starkenborgh was hij een ongepolijste figuur ('sterk gebouwd, met vierkante schouders, leek hij', aldus D. M. G. Koch, de hoofdredacteur van het tijdschrift Kritiek en Opbouw,'op een aanvoerder van een rugby-elfta!") en hij kon in zijn uitlatingen soms aan de ruwe kant zijn. In een Amerikaans milieu was dat alles eerder een voordeel dan een nadeeldaar bewoog hij zich dan ook vlot en gemakkelijk; Engels sprak en schreef hij voortreffelijk.
XCHoe zag hij Indië's toekomst?
XCTer gelegenheid van de jaarwisseling '40-'41 had het Semarangse dagblad De Locomotief een speciale uitgave doen verschijnen, Een land bouwt aan zijn toekomst, waarin (wij wezen er al op in deel I I a) van Mook o.m. had geschreven, 'dat voor een werkelijke ontwikkeling van Nederlands-Indië als land het Nederlandse element van leiding en binding onmisbaar is.' Die uitlating had niet verhinderd dat bij van Starkenborgh twijfel was blijven bestaan of van Mook wel achter het beleid van de regering stond die in '41 Indië slechts had toegezegd dat na de oorlog een rijksconferentie zou worden gehouden. Toen Gerbrandy in de herfst van '41 overwoog, van Mook als opvolger van eh. J. I. M. Welter als minister van koloniën voor te dragen, vroeg van Starkenborgh van Mook in opdracht van de minister-president of hij het regeringsbeleid onderschreef. Van Mook antwoordde bevestigend. Midden november '41 werd hij tot minister benoemd, maar zijn vertrek naar Londen werd doorkruist door de snel oplopende spanningen in de Pacific. Hij bleef in Batavia, Gerbrandy ging het ministerschap van koloniën ad interim vervullen en van Mook werd met ingang van I januari '42 tot luitenant-gouverneurgeneraal benoemd. In die functie vertrok hij spoedig naar Washington waar hij zich, goeddeels vergeefs, moeite gaf de Amerikaanse wapenleveranties aan Indië te versnellen. Op 19 februari was hij op Java terug - nog maar ruim twee weken later, in de nacht van 6 op 7 maart, vloog hij in opdracht van van Starkenborgh naar Australië. Daarbij verdient het de aandacht dat van Starkenborgh aan de eveneens vertrekkende Lovink een mondelinge persoonlijke boodschap voor Gerbrandy had meegegeven, waaromtrent door de minister van justitie, mr. J. R. M. van Angeren (deze was in april '42 bij Lovinks gesprek terzake met Gerbrandy aanwezig), het volgende werd vastgelegd: 'Van Mook had bepaalde opvattingen die de gouverneur-generaal niet deelde, en de vrees bestond dat hij à tort
XCI D. M. G. Koch: Batig slot. Figuren uit heloude Indië (1960), p. 41.
et à travers zijn plannen zou doorzetten. Daarom was de heer Lovink in het bijzonder door de GG uitgezonden om de heer Gerbrandy te verwittigen en zelf als een tegenwicht tegen de opvattingen van van Mook te kunnen optreden."
XCWat waren die 'bepaalde opvattingen', waar van Starkenborgh bezwaar tegen had?
XCNiet de ook door van Starkenborgh verworpen opvatting dat Nederlanders geen taak meer zouden hebben in Indië! Dat hield van Mook in alle opzichten voor onwenselijk." Indië was zijn vaderland zoals het óók het vaderland was van de vrouw met wie hij in '18 in het huwelijk was getreden; zijn twee kinderen, een Z0011 en een dochter, waren er geboren - voorlopig begeerde hij nergens anders te wonen en te werken en evenals van Starkenborgh koesterde hij de hoop dat door de Nederlandse aanwezigheid in Indië een gemenebest zou ontstaan waarin, op basis van rassengelijkheid, sprake zou zijn van een harmonisch samengaan van Indonesiërs, Chinezen, Arabieren en Nederlanders. Anders evenwel dan van Starkenborgh meende hij dat te dien aanzien juist in de oorlog concrete toezeggingen moesten worden gedaan en voorbereidende maatregelen getroffen, dat de vorming van een autonoom Indië duidelijk in het vooruitzicht moest worden gesteld en dat meer rekening moest worden gehouden met de kracht van het Indonesische nationalisme. Dan zou, zo hoopte hij, een Indië ontstaan dat, ook als het te eniger tijd onafhankelijk zou worden, de nauwe band met Nederland zou bestendigen.
XCVoor die reis vertrok hij op 22 december '43 uit Londen om, na dagen van wachten op een vliegveld in Schotland, op 29 december in New York te arriveren. Zes weken lang voerde hij daar en in Washington besprekingen, in Washington o.m. met president Roosevelt. Midden februari '44 bracht hij twee dagen in San Francisco door - dat was van belang omdat veel KPM- en andere Nederlandse schepen die haven aandeden en omdat er radioprogramma's naar Indië werden uitgezonden. Van 18 tot 23 februari was hij op Hawaii vanwaar uit Admiral Nimitz zijn grote offensief tegen Japan leidde. Na twee dagen vliegen bereikte hij vervolgens Brisbane, waar zich sinds juli '42 MacArthurs hoofdkwartier bevond. Daarop volgden elf dagen van besprekingen in Melbourne, o.m. met gezant van Aerssen en met voorzitter van der Plas en de leden van de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland, alsook in Canberra, o.m. met minister Evatt. Van 7 tot II maàrt was hij opnieuw in Brisbane. Van daaruit bracht hij een bezoek van twee dagen aan Merauke in het zuidoosten van Nederlands-Nieuw-Guinea, dat niet door de Japanners was bezet. Het vliegtuig bracht hem vervolgens naar Townsville (zie kaart II op pag. 17), de Australische havenstad die de thuishaven was voor de KPM-schepen die bij de bevoorrading van MacArthurs strijdkrachten waren ingeschakeld. Er volgden één dag van besprekingen in Brisbane, zes in Melbourne, drie in Sydney, waar het Nederlands consulaat-generaal gevestigd was en de KPM haar tijdelijk hoofdkwartier had. Nadien was hij tot r6 april aan één stuk door in Melbourne, zij het dat hij ook nog een bezoek van een dag bracht aan Canberra. Op die rode april vloog hij naar Perth in West-Australië - het
Koninklijke Marine. Uit Perth vloog hij in twee dagen naar Ceylon, gebruik makend van een Catalina-vliegboot van de British Overseas Air ways Corporation, die eenmaal per week die route aflegde en dan drie passagiers kon meenemen. Op Ceylon en in Brits-Indië verbleefhij meer dan een maand. Op Ceylon bezocht hij de hoofdkwartieren van Admiral MOLmtbatten en admiraal Helfrich, de marinebasis te Trincomalee en het kamp bij Colombo waar de voor Sumatra bestemde geheime agenten werden opgeleid, in Brits-Indië voerde hij in New Delhi besprekingen met de Nederlandse consul-generaal en in Bombay (ook een door de KPM gefrequenteerde haven) met de Nederlands-Indische Handelscommissaris voor Brits-Indië. Op 24 mei vertrok hij per vliegtuig uit Colombo - pas zes dagen later arriveerde hij in Londen.
XCMet de vermelding van het reisschema alléén is niet alles en misschien niet eens het wezenlijke gezegd: hier verplaatste zich een minister die in Londen en vooralook in Colombo, Helfrichs standplaats, veel tegenkanting ondervond, aan wie duidelijk voor ogen stond wat hij wilde bereiken, die evenwel, los nog van zijn persoonlijke zorgen (zijn vrouw en zijn twee kinderen waren op Java geïnterneerd), gekweld werd door het besef dat hij nauwelijks wist wat er in Indië gebeurde, dat de Amerikaanse en de Australische politiek volonzekerheden staken, dat een bevrijd Nederland een verzwakt Nederland zou zijn, dat hij een schromelijk tekort had aan capabele krachten en dat de na-oorlogse taak: het herstel van het Nederlands gezag in Indië en de heropbouw van een zwaar geschonden maatschappelijk bestel, van gigantische omvang en gecompliceerdheid was. Aan Nederlandse kant waren er in Australië in die tijd, zo verklaarde hij later, 'toch niet meer dan honderdtwintig tot honderdvijftig mensen van enige betekenis, behalve dan de jongeren die daar in opleiding waren.' 1 Bovendien vergde het onderhouden van contacten in Australië veel extra tijd: Canberra was dan wel de federale hoofdstad maar de belangrijkste federale departementen bevonden zich in Melbourne en Sydney en het hoofdkwartier van MacArthur (de man wiens strijdkrachten het grootste deel van Indië moesten bevrijden) zat in Brisbane, welnu: uit Melbourne was het zes, zeven uur vliegen naar Brisbane.
XCHoe kon van Mook greep houden op een arbeid die onder zy'n verantwoordelijkheid (daar vielen ook nog de Antillen en Suriname onder) in Londen, in Amerika, in Australië en ten dele ook op Ceylon werd verricht? Hij was in hoge mate van de plaatselijk hoogsten in rang
XCI Getuige van Maak, Enq., dl. III c, p. 772.
afhankelijk. Zeker, er was met hen .telegrafisch contact mogelijk, maar telegrammen moesten kort gehouden worden. Belangrijke brieven van Londen naar Melbourne en omgekeerd waren steeds weken, soms zelfs enkele maanden onderweg - zij werden aan koeriers meegegeven, die als luchtvaartpassagiers dan wel een hoge prioriteit hadden, maar soms waren er passagiers met een nog hogere. Tekenend is het dat van der Plas op 16 november '43 aan van Mook in Londen seinde: 'Uw brief van 16 augustus j.l. ... met waardevolle gegevens eerst heden ontvangen" - die brief was dus drie volle maanden onderweg geweest.
XCNa moeilijke besprekingen en andere werkzaamheden in Washington en N ew York die ruim twee maanden in beslag genomen hadden (en die tot een fel conflict met zijn Londense collega's hadden geleid), telegrafeerde van Mook op 28 januari '43 aan Gerbrandy: 'Hebt gij bezwaar indien ik na 5 februari, wanneer mijn werk hier ongeveer voltooid, een week verlof neem en half februari terugreis? Na vier jaar' (en wat voor jaren!) 'gevoel ik enige behoefte aan vakantie." Gerbrandy had hier alle begrip voor.
XCHet is, voorzover ons bekend, bij die ene vakantie van een week gebleven.
XCCharles Olke van der Plas is een figuur van mindere betekenis geweest dan van Mook maar ook hij verdient speciale aandacht. In de jaren van ballingschap heeft hij niet alleen de hoge functies vervuld die wij al vermeldden, maar hij was vooralook degeen die op grond van zijn bijzondere kennis van personen in de Indonesische wereld de schaarse berichten welke uit Indië kwamen, ten behoeve van van Mook en anderen samenvatte en analyseerde. De richtlijnen voor de propaganda en de berichtgeving naar Indië werden steeds door hèm opgesteld. Het was geen toeval dat van Mook, toen hij voor de vraag stond wie hij na Japans capitulatie als adviseur moest toevoegen aan de BritseMountbatten, tot wiens gezagsgebied vanaugustusaf ook heel Indië behoorde, van der Plas uitkoos.
15 '45
XCVan vaderszijde was van der Plas gedeeltelijk van Indische afkomst; hij zag er overigens uit als een Arabier - Abdoelkadir kreeg vaak vanJ.3
I ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXIV, 20-1. 2 A.v., Collectie-C. Warners, 3.
Arabieren te horen: 'Hij is een van ons.'1 Hij was in 1891 in Buitenzorg geboren, waar zijn vader rentmeester was van een groot particulier landgoed. Vader zowel als moeder hielden hem voor dat de Nederlanders in Indië geen andere taak hadden dan bij te dragen tot de sociale en politieke verheffing der inheemsen. Hij doorliep het Koning Willem III-gymnasium in Batavia en studeerde vervolgens met een onderbreking tijdens de Eerste Wereldoorlog Indologie in Leiden waar hij, evenals van Mook, sterk onder de invloed kwam van zijn twee grote leermeesters op de gebieden van de Islam en de adat, de hoogleraren Snouck Hurgronje en van Vollenhoven. In '21 werd hij als Indisch bestuursambtenaar consul in Djeddah waar hij veel contact had met uit Indië afkomstige bedevaartgangers en zijn kennis van de Islam verdiepte. Hij bleef er vijf jaar en werd vervolgens, na in Parijs aan een conferentie over het gezondheidswezen te hebben deelgenomen en in Abessynië een verdrag met keizer Hailé Selassi te hebben voorbereid, in Batavia toegevoegd aan het bureau van de adviseur voor Inlandse Zaken. Nadien kreeg hij functies bij het Binnenlands Bestuur: assistent-resident in Blitar (Oost-Java), resident van Cheribon (West-Java), gouverneur van Oost-Java. In '40 werd hij lid van het hoogste adviescollege van de gouverneur-generaal, de Raad van Nederlands-Indië.
XCHij was diep doordrongen van de wenselijkheid om Indonesiërs als gelijkwaardigen te behandelen. Hun talen vormden voor hem geen probleem. Naast de taal van de Islam, het Arabisch, beheerste hij het Javaans, het Soendanees, het Madoerees en het Maleis - vermoedelijk was er in de jaren '30 in Indië geen bestuursambtenaar die zozeer persoonlijke contacten met Indonesiërs had gezocht als hij. Uiteraard onderhield hij die contacten in de eerste plaats met de hogere inheemse bestuursambtenaren op Java, de prijaji, maar daarnaast had hij ook de groei van de nationalistische beweging met aandacht gevolgd. Hij beschouwde zich als een persoonlijke vriend van Dewantoro (' a man of great gifts and noble vision' schreef hij in '44 2) wiens jaarlijkse conferenties met de voormannen van het Taman SisUlo-onderwijs hij vele malen als enige niet-Indonesiër had bijgewoond. Dat alles deed hem in juli '39 in een (al in ons deel I I a aangehaalde) brief de directeur van het departement van binnenlands bestuur waarschuwen, 'dat de intellectuele Inlanders, bij alle zelfbedwang en nuchter inzicht in mogelijkheden, zonder uitzonde ring' (opnieuw cursiveren wij) 'verlangen naar en dromen van zelfstan
XCI Brief, 3 jan. J986, van Abdoelkadir. 2 Van der Plas: 'Memorandum', 3 april 1944, over de uitzending van Radio Djakarta van 2 dec. 1943 (ARA, Col I.-van der Plas, B 6).
digheid, eigen baas in eigen land zijn en soms nog meer!", d.w.z. niet naar autonomie verlangden maar naar onafhankelijkheid. Konden daar conflicten uit voortvloeien? Van der Plas koesterde het vertrouwen dat die door samenwerking van gelijkgezinde hooggeplaatsten bezworen' konden worden. Daartoe had hij, 'geheel in overeenstemming', schreven wij in deel I I a, 'met de boven de sociale realiteit zwevende denkbeelden van de beweging van Morele Herbewapening, welke in die tijd in Europa opgeld deden', op Oost-Java het Z.g.Legioen van de Geest opgericht, waartoe, naast Europeanen, ook Indonesiërs, Chinezen en Arabieren konden toetreden, en dat er krachtens zijn beginselverklaring van uitging, dat 'Nederlands-Indië door de eigenschappen van de bevolkingsgroepen welke de historie daar heeft samengebracht, geroepen is, de eenheid in vrije verscheidenheid tot stand te brengen."
XCEr van overtuigd dat voormannen als Soekarno en Hatta nimmer door de prijaji zouden worden aanvaard (in een brief aan een van zijn Australische relaties duidde hij Hatta in '43 aan als'more or less communist nationalist'è], was zijn verwachting dat die pry'aji na Japans nederlaag onmiddellijk weer de bescherming door het Nederlands bestuur zouden aanvaarden en dat dat bestuur via hen opnieuw de massa der inheemsen er toe zou brengen, zich neer te leggen bij de voortzetting van het Nederlands oppergezag. In maart '43 (de maand waarin op Java Soekarno en Hatta mèt Dewantoro en Mansoer als leiders van de Poetera naar voren werden geschoven) schreefhij in een in het Engels gesteld memorandum waarvan van Mook een exemplaar ontving (het stuk gaf richtlijnen voor de radioberichtgeving en -propaganda naar Indië)':
XC'The mass of the Indonesian population, especially onjava but also elsewhere, can only be reached by its traditional chiefs, in Java prijaji The majority of this class, even when having nationalist desires and tendencies, is by its own prominent share in nation building and promoting progress and prosperity for the people, deeply convinced that the greatness of Indonesia and the Indonesians has to be achieved by peaceful evolution and it has confidence in the sincerity of the Government's aims.'Seer. Eerste zending, XXIJI, 47-1). 4 Exemplaar van het memorandum, z.d., in a.v. Colt-van Maak,
1 Van der Plas citeert zijn brief d.d. 10 juli 1939 in zijn brief d.d. J7 april '41 aan de directeur Binnenlands Bestuur (a.v., MK, M 72, XI, 7A). 2 Aangehaald door H. C. Harteveld in de uitgave van (1941). l Brief, 25 maart 1943, van van der Plas aan G. MacMahon Ball (ARA, Alg.
XCRadioberichtgeving en propaganda dienden, aldus van der Plas, de overtuiging te wekken, 'that the Netherlands Indies in a new u/orld ojJriendly interdependence will have an important place because they are the natural mediators, betu/een the Orient and the Western u/orld' Daarbij moesten in de uitzendingen en in de pamfletten o.m. 'same points oJ the Atlantic Charter, especially the economic clauses (about standard oj living e.g.)' uitgewerkt worden (niet dus zozeer de politieke, waarin het zelfbeschikkingsrecht van elk volk was erkend) en diende uitdrukking gegeven te worden aan
XC'complete confidence in the special ability oj all parts of the population (the Dutch, /;OYl1 as a nation [rom a styuggle JOY tolerance; the wise and tolerant Chinese; the Indonesians with their gift Jar creating harmony and their understanding and respecting oj others and their mode oj life and thought) to establish a model Commonwealth, invaluable to the neu/ world. '
XCDat 'model-Gemenebest' diende deel te zijn van het koninkrijk der Nederlanden. Bijna een jaar na het vertrek uit Indië, eind januari '43, beëindigde van der Plas een brief aan van Mook' met
XC'de vaste overtuiging uit te spreken, dat wij bij de nodige paraatheid en doorzetting Indië als deel van ons Rijk herwinnen zullen en je fenomenale werkkracht en doorzicht nog eens ten volle voor de heropbouw van ons lieve land gebruikt zullen worden.'
XCIn de jaren '30 en het begin van de jaren '40 was van der Plas in Indië een ietwat omstreden figuur geweest. Niet alle politiek bewuste Indonesiërs waren van de oprechtheid van zijn bedoelingen overtuigd en van diegenen die dat wèl waren, meenden sommigen dat hij zichzelfbedroog indien hij verwachtte dat de reële tegenstellingen in de koloniale samenleving overbrugd konden worden met hooggestemde frasen. Ook in kringen van Nederlanders en Indische Nederlanders stuitte hij op verzet; daar werd gemeend dat hij door in zijn bestuursfuncties ostentatief met Indonesiërs als gelijken om te gaan de hoogheid van het gezag te grabbel
1 Brief 3 I jan. I943, van van der Plas aan van Mook (a.v., CoIL-van der Plas, B 8). I C. D. Ricardo: (28 okt. 1942), p. 3 (IC, 30 933). 2 Die zoon, student aan de Technische Hogeschool te Delft, was gearresteerd als lid van de sabotagegroep Pahud de Mortanges; het bericht van de executie deed van Maak aan van der Plas schrijven: 'Alleen het feit dat wij kunnen doorvechten kan vergoeden wat wij verliezen en verloren hebben' (brief, 18 juni 1943, ARA, Coll.-van der Plas, B 8), waarop van der Plas O.m. antwoordde: 'De slag trof zwaarder dan anderen vermoeden kunnen en de wond knaagt steeds meer.' (brief, 24 sept. 1943, a.v.) 'Van Starkenborgh, 23 okt. 1961. 4 Van Maak, 8 nov. 1961. 5 Van Hoogstraten, 22 april I958.
gooide. De echo van die kritiek treft men aan in een aantekening die een vooraanstaand Nederlands handelsman eind oktober '42 in Batavia maakte - na vermeld te hebben dat enkele Europese meisjes die bij een' spoorwegovergang stonden te wachten om krijgsgevangenen die per trein naar Tandjong Priok werden gevoerd, toe te zwaaien, door inheemsen (kennelijk mede onder invloed van de Japanse propaganda) waren uitgescholden ('Mampoes, andjing Blanda!','Val dood, Hollandse hond!'), vervolgde hij: 'Wel een liefvolk, deze onze Rijksgenoten ... Wat denkt de gebaarde 'vader van de Indonesiërs" (van der Plas had een baard) 'in Amerika of ergens anders, waar hij zich schielijk in veiligheid stelde toen er iets aan de stuiter kwam, van zijn kinderen?' I Ook in de groep vooraanstaanden waarmee hij vertrokken was, wekte van der Plas weerstanden. Men kon zijn werk- en geestkracht waarderen (hij had zijn tweede vrouwen een dochter uit zijn eerste huwelijk in Batavia moeten achterlaten en vernam in '43 dat zijn enige zoon als illegaal werker in Nederland was gefusilleerd"), men kon bewondering hebben voor zijn vele talenten en speciaalook voor zijn kennis van de inheemse samenleving (van vrijwel alle Indonesische figuren die in de uitzendingen van Radio Djakarta genoemd werden als personen die nieuwe bestuursfuncties hadden aanvaard, kende hij achtergrond en levensloop) en zich toch afvragen ofhij niet te grillig was in zijn reacties. 'Van der Plas was te geniaal om op te bouwen', zei van Starkenborgh ons in '61 3 van Mook noemde hem toen 'een briljante figuur, vol fantasie, een groot magiër met grote geestelijke gaven, ... zeer eerzuchtig en een slecht administrateur." Over van der Plas' slordigheid werd algemeen geklaagd en er waren nog méér bezwaren tegen hem: 'hij overdreef alles', zei van Hoogstraten ons. 'Ik vond hem wild, onbeheerst en stokerig. Bij voorkeur hoorde hij mensen over elkaar uit." Dr. Honig, de uitgeweken directeur van het Instituut voor Rubberonderzoek, noemde hem jegens de Enquêtecommissie 'het type van de fantasierijke figuur, zó fantasierijk dat hetgeen hij 's morgens met vuur verdedigt, 's middags met evenveel
vuur door hem wordt bestreden, en dat alles volkomen eerlijk." Van een aantal van deze eigenaardigheden was van der Plas zich heel wel bewust - nadat hij de secretaresse die de directeur van het Netherlands Information Bureau te N ew York, dr, N. A. C. Slotemaker de Bruine, te zijner beschikking had gesteld, in de herfst van '42 enkele malen in tranen had doen uitbarsten, erkende hij in een gesprek met Slotemaker, aldus deze, 'zijn onrustige veeleisendheid en slordigheid." Het schijnt dat ook MacArthur, met wie van der Plas enkele malen belangrijke gesprekken voerde, niet zonder reserves tegenover hem stond - van Hoogstraten althans séhreef in april '43 waarschuwend aan van Mook dat MacArthur in een persoonlijk gesprek van der Plas gequalificeerd had als 'a wily Mestizo politician' een listige halfbloed-politicus.'
XCMen treft in de adviezen die van der Plas aan van Mook en aan de leden van de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland en later aan de leden van de Raad van departementshoofden uitbracht, twee vaste thema's aan: dat het dualistisch karakter van het bestuur over Nederlands-Indië na de oorlog moest worden opgeheven en dat die Indonesiërs die onder het Japanse gezag hun vroegere bestuursfuncties voortzetten of nieuwe aanvaardden, na de bevrijding met clementie moesten worden behandeld.
XCWat het eerste betreft: anders dan in Brits-Indië was er in N ederlandsIndië een dubbel bestuursstelsel: boven het inheemse bestuur stond het slechts voor Europeanen (Nederlanders en Indische Nederlanders) toegankelijke Nederlandse bestuur dat de richtlijnen aangaf en hun uitvoering controleerde. Al in november '42, d.w.z. nog voordat de Japanners op Java enkele tevoren door Europeanen uitgevoerde functies aan Indonesiërs toevertrouwden (de benoeming van de eerste drie Indonesische residenten vond in september '43 plaats), gaf van der Plas aan van Mook in overweging om, zodra een deel van de Molukken zou zijn bevrijd, een Indonesiër tot resident te benoemen; hij dacht daarbij aan Abdoelkadir, die op dat moment werkzaam was op Ceylon. Waarom die sug
1 Getuige P. Honig, dl. 'III c, p. 779. 2 Notitie, 28 nov. 1942, van N. A. C. Slotemaker, p. 2 (ARA, Coll.-van der Plas, B 18). 3 Brief, 18 april 1943, van van Hoogstraten aan van Maak, p. 3 (a.v., Coll.-Warners, 3).
gestie? Van der Plas wilde 'terstond buiten twijfel stellen voor Java dat aan de ondergeschikte positie van het Inheems Bestuur, herstel waarvan voor vele Indonesische bestuursambtenaren een schrikbeeld is, althans in beginsel een einde wordt gemaakt."
XCDe wrevel van die inheemse bestuurders kennend, was van der Plas bij tijd en wijle (hij kon ook anders reageren) niet verbaasd dat zovelen hunner zich door de Japanners in hun functies lieten bevestigen of zich in nieuwe functies lieten benoemen. Zeker, daar waren eerzuchtigen onder die de hun geboden kansen aangrepen, maar de indrukken welke hij van de meesten had opgedaan, waren gunstig. Toen Radio Djakarta in november '42 had bericht dat zeven inheemse bestuursambtenaren tot burgemeester van een stadsgemeente waren benoemd, noteerde hij:
XC'Van de zes pali/u en één u/edono, tot burgemeester benoemd, ken ik er zes. Al deze zijn door-en-door eerlijke, betrouwbare en bekwame lieden en juist in het geheel niet machtsaanbidders. Hun motieven dienen bekend te zijn voor geoordeeld wordt."
XCBij die beoordeling was behoedzaamheid wenselijk. Zeker, een Seekarno was, zo zag van der Plas het, Japan verheerlijkend en tot steun aan de Japanse oorlogvoering oproepend, een collaborateur geworden die een strenge straf verdiende, maar bij vele anderen had kennelijk ook beduchtheid voor Japanse strafmaatregelen als men samenwerking weigerde, een rol gespeeld. Van die angst voor de Japanners kreeg hij een duidelijk beeld toen van april '44 af delen van Nederlands-NieuwGuinea en enkele eilanden voor de noordkust daarvan door MacArthurs strijdkrachten werden bevrijd - nadien kon van der Plas persoonlijk met velen spreken: inheemse ambtenaren die hun werk hadden voortgezet, romcesja's ook die van Java waren overgebracht. 'Ik weet', zo schreef hij begin november '44 aan Warners die op Ceylon belast was met de voorbereiding van het Nederlands militair gezag op Sumatra (en die geneigd was tot krachtdadig ingrijpen),
XC'uit mijn gesprekken met honderden bevrijden dat allen bang zijn en niet zonder reden en ik weet dat men dit van elkaar begrijpen kan. Men zegt het mij ronduit. Wanneer men een volk 300 jaar op het hoofd geslagen heeft, zodra het enige moed toonde, en er in geslaagd is, gedurende 100 jaar in de voornaamste gebieden 'rust en orde' te handhaven in plaats van' law and order', dan behoeft men zich
XCI Memorandum,8 nov. 1942, van van der Plas aan van Mook, p. I (a.v., B 9). 2 A.v., p.2.
niet alleen over deze reactie niet te verbazen maar moet men zich realiseren dat zij onvermijdelijk is"
XCeen uitlating over het karakter van het Nederlands regime, die van speciale betekenis is omdat de brief van van der Plas, alvorens verzonden te worden, door van Mook was goedgekeurd. Zij getuigde van een zelfkritiek waartoe in elk gevallang niet allen die in maart' 42 in Australië waren beland, zich geroepen achtten.
XCHet heeft in Australië enkele weken geduurd voordat voor van Mook kwam vast te staan hoe hij in de gegeven omstandigheden de NederlandsIndische belangen het beste kon bevorderen; hij richtte daartoe de N ederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland op. Zij kreeg slechts bevoegdheden in het civiele ressort, want over de zwakke overgebleven strijdkrachten had van Mook geen zeggenschap; deze berustte bij Helfrich als Bevelhebber Strijdkrachten Oosten en Helfrich droeg in april' 42, toen vaststond dat generaal van Oyen naar de Verenigde Staten zou vertrekken, die zeggenschap over aan een oud-marineofficier die per I januari '42 in de actieve dienst was hersteld: F. W. Coster.
XCCoster had in '35 de marine verlaten", was nadien enkele jaren directeur geweest van de op Nieuw-Guinea naar olie borende Nederlandse Pacific Petroleum Maatschappij, had die functie neergelegd en was na Pearl Harbor, tot schout-bij-nacht bevorderd, naar Australië gezonden om de Australische leveranties aan de Koninklijke Marine en het Knil te bevorderen; hij was per I maart '42 tot Marinecommandant Australië benoemd.
XCBehalve van de marine waren er ook van het Knil strijdkrachten in Australië beland. Helfrich, duizenden kilometers van Australië verwijderd, had er behoefte aan dat daar een Onderbevelhebber kwam. Heeft hij overwogen, als zodanig generaal-majoor van Oyen te benoemen? Wij weten het niet. In rang stond deze gelijk aan Coster. Bij diens benoeming kan Helfrich overwogen hebben dat de Koninklijke Marine
XC1 Brief, 7 nov. I944, van van der Plas aan Warners (a.v., B 5). 2 Zulks wegens een vrouwenkwestie: er was uitgekomen dat hij een verhouding had met de vrouw van een jonge luitenant-ter-zee - zij werd enige tijd later zijn echtgenote.
op dat moment meer krachten in Australië telde (Coster had ze opgevangen) dan het Knil. Met dat al was, schijnt het, Helfrichs beslissing niet gelukkig. 'Ons oordeelover Coster, d.w.z. zowel van de Commissieleden als van de gezant, zou', zo berichtte van Hoogstraten nog geen half jaar later aan van Mook,
XC'het best als volgt kunnen worden samengevat: dat hij wel van goeden wille is, doch te oud 1, te afgeleefd of afgewerkt om de juiste leiding te geven aan de Nederlandse oorlogsinspanning hier. Hij maakt op ons de indruk dat de meeste dingen slechts vrij oppervlakkig tot hem doordringen en dat hij langzamerhand van binnen een zo verward conglomeraat van geheel of half vergeten of onjuist herinnerde indrukken bezit dat het onmogelijk is, daarmede tot doelbewuste beslissingen te komen."
XCMogelijk is het dat van Mook kort na zijn aankomst in Australië al weinig met Coster op had maar ook als dat zo was, miste hij de bevoegdheid om de door Helfrich gedane benoeming te corrigeren. Hij had trouwens binnen zijn eigen ressort al zorgen te over: er waren vele honderden vluchtelingen aangekomen, uit Indië waren schepen met hun bemanningen ontsnapt, voor Indië bestemde ladingen lagen in Australische havens, andere ladingen waren uit de Verenigde Staten onderweg, er moest beslist worden wat men met de leerlingen van de vliegscholen van de MLD en de Militaire Luchtmacht van het Knil diende te doen en wat met de bemanningen en de vliegtuigen van KLM en Knilm diende te geschieden, ook moest aandacht worden besteed aan de verbindingen met Indië en de financiële eonsequenties die uit dat alles voortvloeiden, moesten onderzocht worden. Belangrijker evenwel dan wat in Australië geschiedde, achtte van Mook datgene wat in Londen en in de Verenigde Staten te verrichten viel - in Londen, omdat daar de regering zetelde die hij tot een duidelijke uitspraak over Indië's naoorlogse plaats in het koninkrijk hoopte te kunnen bewegen, in de Verenigde Staten omdat daar de beslissingen genomen werden die het verloop van de oorlog tegen Japan zouden bepalen.
XCHet zou van Mook mogelijk zijn geweest om, zoals Helfrich had gedaan, één functionaris in Australië tot zijn feitelijke plaatsvervanger te benoemen, maar dat leek hem niet raadzaam. Op 3I maart '42 stelde hij Gerbrandy als minister-president en minister van koloniën voor, een
XC1 Coster was in 1886 geboren en in I942 dus nog geen zestig jaar oud. 2 Brief, 2 okt. 1942, van van Hoogstraten aan van Maak (ARA, Collectie-van Maak,
commissie op te richten, de al genoemde Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland, die de Indische belangen in die twee territoria zou behartigen; zij zou Melbourne als zetel krijgen - dat was de stad waar zich de meeste Australische departementen en de hoofdkwartieren van de Australische strijdkrachten bevonden en waar ook MacArthur in eerste instantie was neergestreken.' Nadat Gerbrandy dat voorstel op 3 april telegrafisch had goedgekeurd, stelde van Mook bij besluit van 7 apri F de commissie in. Zelf zou hij via de Verenigde Staten (waar van der Plas werkzaam zou zijn) samen met zes van de door hemzelf in Indië uitgekozen personen: Blom, Crena de Iongh, Eggens, Honig, Sitsen en Soejono, en twee die door van Starkenborgh waren aangewezen: Lovink en Warners, naar Londen reizen - hij had dus voor de commissie anderen uitgekozen en ook die keuze was door Gerbrandy goedgekeurd. Voorzitter van de commissie werd van Hoogstraten, leden werden Loekman Djajadiningrat en Smits - het was van Mooks bedoeling dat Djajadiningrat de leiding zou krijgen van 'de informatiedienst', waarmee de dienst bedoeld werd die berichten over Indië zou verspreiden. Wat op dat moment in Australië aan andere Nederlands-Indische instellingen aanwezig was (een Netherlands Purchasing Commission' en de Netherlands Indies Maritime Commission for Australia and New Zealand) werd opgeheven - hun personeel werd aan de commissie ter beschikking gesteld en ook Bos en ir. Jansen werden daaraan, naast anderen, verbonden. 'Onder voorbehoud van een nadere omschrijving van haar taak', droeg van Mook in het vermelde besluit de commissie op:
XC'1. de behandeling in Australië en Nieuw-Zeeland van alle zaken betreffende goederen, kredieten, fondsen, goud, de scheepvaart en uitgewekenen, een en ander voorzover uit Nederlands-Indië afkomstig, voor Nederlands-Indië bestemd of waarbij Nederlands-Indische belangen zijn betrokken;
XC2. de organisatie en de leiding van een Nederlands-Indische informatiedienst, zulks in samenwerking met de in Australië verblijvende onderdelen van de Koninklijke Nederlandse Marine en het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.'
XCEen instructie kreeg de commissie voorshands niet:J.J.
I Van Maak en de zijnen verbleven eerst in Sydney, dat groter was dan Melbourne - zij waren na enkele weken naar Melbourne verhuisd. 2 Tekst in ARA, Coll. P. A. Idenburg, 3. 3 Er was ook een in de Verenigde Staten. 4 Die instructie (exemplaar in ARA, Coll.-P. A. Idenburg, 3) stelde van Maak pas eind september '42 in Londen op. Er werd o.m. in bepaald dat de commissie bij de uitoefening van haar taak onder het algemeen toezicht stond van
XCBezien wij haar samenstelling dan is duidelijk dat het accent lag op de economisch-financiële sector: van Hoogstraten was directeur Economische Zaken, Smits directeur-secretaris van de Javase Bank geweest. Zij beiden domineerden - van Loekman Djajadiningrat, die zich in Australië geheelontheemd voelde, ging weinig uit; de Netherlands Indies Govern ment Information Service oftewel de Nigis, die onder leiding kwam te staan van Quispel (die daartoe uit Ceylon naar Australië werd gezonden), onttrok zich spoedig aan zijn toezicht:
XCDrie tegengestelde naturen waren het waaruit de commissie in eerste instantie bestond. Wij komen hierop in hoofdstuk 3 terug - hier willen wij volstaan met op te merken dat van regelmatige, formele besprekingen van de commissie geen sprake was: de drie leden woonden in hetzelfde hotel, hadden elk hun eigen besognes en pleegden in onderlinge gesprekken het overleg dat wenselijk was, maar genotuleerde vergaderingen vonden niet plaats en er werd zelfs geen lijst van besluiten aangelegd en bijgehouden. Vermelding verdient dat de verhouding tussen de commissie en de gezant van meet af aan goed was. 'Het feit', schreef van Hoogstraten na een klein half jaar aan van Mook,
XC'dat wij in van Aerssen een verstandige raadsman en een hartelijk vriend hebben gevonden die, als het over de belangen van Nederlands-Indië gaat, bereid is ieder ogenblik met ons op de bres te staan en die bovendien ten volle bereid is, de arbeid van de commissie geheel tot haar recht te doen komen, was een zeer verblij dend versehij nsel.' 1
XCAndere verschijnselen waren minder verblijdend.
XCHet was voor de Nederlands-Indische autoriteiten op Ceylon en in Australië in die eerste periode van ballingschap het belangrijkste probleem hoe zij geheime verbindingen met Indië konden opbouwen - aan
XCde Nederlandse gezant in Australië, dat zij elke zes maanden een verslag over haar werkzaamheden moest opstellen (wij hebben geen van die verslagen kunnen vinden) en dat zij elk jaar in april en oktober een ontwerp-begroting moest opstellen voor de uitgaven en inkomsten in het tweede halfjaar van het betrokken, resp. bet eerste van het volgend jaar. 1 Brief 2 okt. 1942, van van Hoogstraten aan van Maak.
hun eerste pogingen daartoe zullen wij straks een aparte paragraaf wijden.
XCAndere problemen, minder belangrijk, waren even urgent. Wat aan strijdkrachten was ontsnapt, moest weer in de oorlogvoering geïntegreerd worden en er moest beslist worden waar de opleiding van de leerlingvliegers zou worden voortgezet.
XCBeginnen wij met het eerste, dan dient er op gewezen te worden dat vooral van de marine vee! meer opvarenden ontkomen waren naar Australië dan naar Ceylon. Schout-bij-nacht Coster had er handen vol werk aan - de marinemannen, voorzover zonder oorlogsbodem gearriveerd ('een samengeraapt zootje gedesillusioneerde mensen', aldus later een der officieren '), kwamen goeddeels in Fremantle bij Perth, in WestAustralië dus, terecht. 'Er was niets', vertelde Coster aan de Enquêtecommissie.
XC'Er was geen plaats om de mensen onder te brengen. Er was geen organisatie die voor voedsel, en geen organisatie die voor kleren zorgde. Alles moest worden geïmproviseerd. Ik heb daarbij veel hulp gehad van de Australische marine. Met die hulp heb ik mensen opgevangen, die praktisch naakt aankwamen. Ik bedoel dan in shirt en short, waarmee de mensen in Indië aan boord waren gezet. Voor Australië, waar het koeler is dan in Indië, was dat niet voldoende. Er moest deze mensen ook weer militaire geest bijgebracht worden. Door alles wat ze hadden meegemaakt, was het moreel van de mensen aanvankelijk niet hoog te noemen."
XCVan Fremantle werden de bedoelde marinemannen naar Melbourne getransporteerd (een treinreis van vijf etmalen) - vandaar v rtrokken de meesten per schip naar Engeland. Wat de in Australië achtergebleven marine-eenheden verricht hebben, komt in hoofdstuk 5 aan de orde - hier willen wij slechts vermelden dat van de drie onderzeeboten die Australië hadden bereikt, spoedig twee als operationele eenheden wegvielen: de 'K 8' werd voor de sloop verkocht en de bij de aanval van de Japanse dwerg-onderzeeboten op de haven van Sydney beschadigde 'K 9' werd eerst door de Australische marine als oefenschip gebruikt voor het leren hanteren van asdic-opsporingsapparaten en vervolgens door de Nederlandse marine als opslagplaats voor stookolie.'
XCWat het aan de bezetting ontkomen vliegpersonee! van MLD en Militaire Luchtvaart betrof: het behoefde, leek het, geen tekort te hebben aan toestellen. De Netherlands Purchasing Commission in de Verenigde
XCI Getuige J. S. Bax, Enq., dl. VIII c, p. I2OS. 2 Getuige Coster, a.v., p. 644. 3 Toen de onderzeeboot als zodanig in '44 naar Nieuw-Guinea werd gesleept, sloeg hij in
Staten had in '40 zowel daar als in Canada grote orders geplaatst en al betaald - er waren maar weinig toestellen op tijd in Indië aangekomen maar in maart '42 waren voor die tijd nog vrij grote aantallen óf daarheen onderweg of bijna klaar om te vertrekken: afgezien van een aantal lestoestellen 36 Amerikaanse Kittyhau/k en 72 in Canada vervaardigde Hurricane-jagers, 60 Mitchell-bommenwerpers, 48 torpedolanceervliegtuigen (Bostons) en 24 Sikorsky-vliegboten; van de KittyhaUJk-jagers waren er, samen met de 48 Bostons, 18 naar Australië onderweg, van de Mitchell bommenwerpers 12 daar zelfs al gearriveerd; ook stonden in de Verenigde Staten 14 Lockheed-transporttoestellen voor verscheping gereed. Daarenboven dienden nog 102 Mitchells, 162 duikbommenwerpers, 12 Catalina-vliegboten en 29 transporttoestellen afgeleverd te worden, de meeste van april' 42 af. Indië had zich op de komst van veel van deze toestellen voorbereid - gelijk al vermeld, bevonden zich ten tijde van de algemene capitulatie van het Knil achttien bemanningen voor de Mitchells in Australië en vijf in Brits-Indië.
XCVoor veel van al deze toestellen konden de MLD en de Militaire Luchtvaart geen vliegpersoneel meer leveren en dat leidde ertoe dat de Netherlands Purchasing Commission in de Verenigde Staten, zulks in overleg met Londen, tot grote doorverkopen overging. De enige toestellen waarop nog prijs werd gesteld, waren lestoestellen, Mitchell-bommen werpers (voor de Militaire Luchtvaart) en Catalina-vliegboten (voor de MLD).
XCDie Catalina's zouden pas van september '42 af geleverd worden - in eerste instantie beschikte de MLD dus slechts over de 4 vliegboten die op Ceylon waren gearriveerd en de 5 die (na de ramp van Broome) in Australië ter beschikking stonden. De daar binnenkomende Bostons werden door de Nederlands-Indische Commissie aan de Royal Australian Air Forceverkocht (hetgeen een van de vliegers van de MLD deed opmerken: 'B~ alle tikken op de MLD-hoofden kon dat er ook nog wel bij") en over de 5 aanwezige Catalina's kwam het tot een hevig touwtrekken tussen Helfrich en de commissie. De commissie wilde ze gebruiken voor het contact met onbezette punten in de Grote Oost en met de Verenigde Staten, Helfrich wilde ze aan de 4 op Ceylon toevoegen. Gerbrandyen van Mook (die toen al in Londen was) werden in het dispuut gemengd. De Bevelhebber Strijdkrachten Oosten kreeg zijn zin: de 5 Catalina's vlogen naar Ceylon. Daar arriveerden ook 5 bestelde en betaalde Mitchells
XCI Aangehaald in J. J. Nortier: Acties in de Archipel. De Intelligence-operaties van Nefis III in de Pacific-oor/ag (1985), p. 121 (verder
- daarvan maakte de Royal Air Foree zich meester; de gereedstaande bemanningen vertrokken naar Australië. Niet dat het daar voor Coster eenvoudiger was, Mitchells ter beschikking te krijgen! De 12 die er begin maart aangekomen waren, werden door van Mook en generaal van Oyen op dringend verzoek van de (uit Indië uitgeweken) Amerikaanse luchtmacht-generaal George H. Brett aan de Amerikaanse luchtmacht overgedragen. Wel werd begin april '42 besloten, met aanvulling van Australische krachten een Nederlands Mitchell-squadron te vormen (het i Stl: squadron dat officieel op 4 april' 42 werd opgericht), maar het kostte de grootste moeite om te bereiken dat van de binnenkomende, door N ederlands-Indië bestelde en betaalde Mitchells althans enkele aan dat squadron werden toebedeeld; twee-en-een-halve maand na de oprichting beschikte het nog maar over S toestellen - alle overige hadden de Amerikanen geweigerd over te dragen.
XCHet was er een treffend symptoom van hoe weinig Nederland nog maar in de melk te brokkelen had:
XCWat geschiedde met de leerling-vliegers?
XCDe verst gevorderden konden aan de MLD en het t Sth. squadron ter beschikking worden gesteld maar veruit de meesten dienden hun opleiding te voltooien. Waar? Een proef in Australië mislukte: er waren tekorten aan reserve-onderdelen en vliegbenzine. Helfrich deed weten dat de verdere opleiding in Brits-Indië kon geschieden, maar van Mook en van Oyen beslisten anders. Wachten tot er in Australië voldoende materiaal was, leek in maart '42 te riskant - op de r yde seinde van Mook naar Londen dat hij overleg had gepleegd met de Australische autoriteiten en met generaal Brett en dat allen accoord waren gegaan met het denkbeeld dat de leerling-vliegers in de Verenigde Staten verder zouden worden opgeleid. Van Oyen vloog daar begin april naar toe - vijfhouderdtwee-en-dertig instructeurs en leerling-vliegers (zeventig instructeurs, vierhonderdtwee-en-zestig leerlingen) volgden per schip - van hen waren negentig door hun vrouw vergezeld en zij hadden ook nog zeven-en-vijftig kinderen bij zich.
XCDe Amerikaanse behoefte om zo spoedig mogelijk de beschikking te hebben over eigen toestellen deed ook de in Australië aangekomen transportvliegtuigen van de Militaire Luchtvaart en verkeersvliegtuigen
van KLM en Knilm uit Nederlands bezit verdwijnen. Die vliegtuigen begonnen in maart met opdrachten voor de Amerikanen uit te voeren maar in de loop van april werd er door dezen op aangedrongen dat zij aan het Amerikaanse Transport Command zouden worden overgedragen. Toen dat werd geweigerd, pasten de Amerikanen een effectief drukmiddel toe: als de Nederlands-Indische Commissie en Knilm-directeur Versteegh in hun weigering volhardden, zou voor de KLM- en Knilrntoestellen geen benzine meer ter beschikking worden gesteld. 'Wij werden dus tegen de muur gezet', aldus later een der piloten.' De commissie en Versteegh gaven toe: midden mei werden alle toestellen aan de Amerikanen verkocht. Het vliegend personeel dat al vele moeilijkheden met Versteegh had gehad, nam hem die verkoop in hoge mate kwalijk - bij wijze van protest vlogen de piloten vóór de overdracht met hun toestellen onder de grote verkeersbrug in de haven van Sydney door, hetgeen in de Australische pers het nodige stof deed opwaaien.
XCDe meeste marconisten en sommige boordwerktuigkundigen werden bij het iBth. squadron in Australië en het MLD-squadron op Ceylon ingedeeld, van de piloten gingen enkelen de opleiding voor oorlogsvlieger in de Verenigde Staten volgen, anderen werden met de resterende marconisten en boordwerktuigkundigen bij het inmiddels door Versteegh opgerichte Westindisch Bedrijf van de KLM tewerkgesteld, nog anderen die geweigerd hadden naar Curaçao te vertrekken, werden gemilitariseerd en aan het personeel van het Amerikaanse Transport Com mand in Australië toegevoegd.'
XCMoeilijkheden kwamen er ook bij de koopvaardij, zowel in Australië als in Brits-Indië.J.
1 Getuige G. A. de Stoppelaar, dl. III c, p. 8I4. 2 Helfrich keurde het af dat niet allen die daarvoor in aanmerking kwamen, gemilitariseerd en bij het ingedeeld waren. In april '43 schreef hij van Australië uit aan van Mook: 'Voor één ding moet ik ernstig waarschuwen en dat is tegen het streven van Versteegh om zijn vliegers en overige bemanningen 'veilig te stellen' Een uitbreiding van de luchtverbindingen in West-Indië, 'waar men zo heerlijk veilig vliegt', is te veroordelen Het was veel beter geweest, indien allen bij de weermacht waren ingelijfd ... Versteegh heeft dit tegengewerkt, daarbij gesteund door minister Albarda' (brief, 7 april I943, ARA, Coll.-van der Plas, B 8) - ir. W. Albarda was tot februari '45 in de Londense kabinetten minister van verkeer en waterstaat.
XCDe ruim 20 schepen die Australië wisten te bereiken, waren schepen van de KPM. Ze meerden in de havens van Sydney en Adelaide. Hun lager boordpersoneel bestond voor een groot deel uit Indonesiërs, in totaalomstreeks tweeduizend, die voordien louter in Indische wateren hadden gevaren. Nu had een oorlog, waarbij zij zich persoonlijk niet betrokken voelden, hen van hun relaties en van hun vertrouwd milieu gescheiden en hen doen belanden in een verre haven waar het kil was. De taal verstonden zij er niet en alles wat zij wilden aanschaffen, was duur. 'Hun Indisch loon', aldus van der Plas, 'was nauwelijks genoeg voor een pakje sigaretten." Die lage lonen ('de KPM was niet zulk een erg humane baas', schreef later de oud-marine-officier Vromans op grond van zijn jarenlange ervaring in Indië» hadden zij in Indië steeds geaccepteerd, maar in Australië constateerden zij dat zeelieden van andere nationaliteit die hetzelfde werk deden, een hogere gage hadden ofkregen. Dat laatste gold voor de Chinese opvarenden van andere schepen die tot staking waren overgegaan en die met steun van hun gezant bereikt hadden dat hun gage aan die van de Australische zeelieden was gelijkgesteld.
XCIn de tweede helft van maart nam de ontevredenheid der Indonesiërs van dag tot dag toe. Zij wendden zich tot het kantoor van de IZPM-agent te Sydney en vonden er geen gehoor voor hun verlangens, vermoedelijk omdat de man, die met werk overstelpt was, vreesde dat een belangrijke, in de oorlog toegestane loonsverhoging na de oorlog niet meer ongedaan kon worden gemaakt. Mede onder invloed van vertegenwoordigers van de Seamen's Union of Australia en vooralook van de militante Australische Wateru/orkers Union (een vakbond van havenarbeiders waarin communisten een belangrijke rol speelden) kwam het tot weigeringen om uit te varen." Van der Plas, die de Indonesiërs in hun eigen taal kon toespreken, werd te hulp geroepen. 'Ik ben er', aldus zijn relaas, 'met heel veel moeite in geslaagd om die mensen, op een enkele uitzondering na, weer aan het varen te krijgen. Ik heb hun gezegd dat er verbeteringen zouden worden ingevoerd, die dan ook volkomen gemotiveerd waren." Van der Plas had evenwel geen enkele bevoegdheid om die toezegging te doen - de verbeteringen bleven dan ook uit. Het gevolg was dat op I april '42 een kleine zevenhonderd van de ca. tweeduizend Indonesische schepe
I Getuige van der Plas, dl. VIII c, p. 1393. 2 A. G. Vromans: 'Notities bij het VIIIste verslag van de Enquêtecommissie' (z.j.), p. 222. 3 Er bevonden zich onder de Indonesische zeelieden enkelen die enig Engels konden spreken. 4 Getuige van der Plas, dl. VIII c, p. 1393.
lingen het werk neerlegden. De KPM-agent koos de gemakkelijkste oplossing: hij waarschuwde de Australische autoriteiten en liet de stakers aan de wal zetten, waarmee zij automatisch illegale immigranten werden. Zij werden gearresteerd en in een in het Engels gevoerde (en dus door de meesten niet te volgen) procedure tot gevangenisstraf veroordeeld.
XCIn eerste instantie kwamen zij in diverse gevangenissen terecht, later in '42 werden zij in Cowra, ca. 200 km ten westen van Sydney (zie kaart II op pag. 17), in een interneringskamp opgesloten - wij komen op deze groep in hoofdstuk 3 terug en willen hier slechts vermelden dat van der Plas, toen weer in Australië teruggekeerd, in januari '43 aan van Mook schreef dat zijn 'aanvankelijke indruk bevestigd (was) van een door incompetentie en kortzichtigheid van de KPM ten onrechte interneren van een zeer groot gedeelte van deze mensen.' 1 Aan boord van de schepen waren de stakers vervangen door Australiërs, Brits-Indiërs en Chinezen, van wie aan de Australiërs en de Chinezen de gages moesten worden betaald die aan de opgesloten Indonesiërs geweigerd waren.
XCIets later dan in Australië kwam het in Brits-Indië, nl. in Bombay, tot werkweigeringen van Indonesische schepelingen. Men wist er dat begin april op één dag in de Golf van Bengalen drie KPM-schepen door de Japanners tot zinken waren gebracht, welnu: toen midden mei een KPM-schip uit Bombay naar Oost-Afrika moest uitvaren, weigerde de gehele Javaanse bemanning aan boord te blijven. Dat voorbeeld werd op drie andere schepen gevolgd. Er waren bijna honderd werkweigeraars. Enkelen hunner werden op verzoek van de Nederlandse consul gearresteerd, maar dit had een averechts effect: binnen zes weken waren er in Bombay bijna zevenhonderd Indonesische schepelingen die van boord waren gegaan. Wat te doen met deze groep? De in maartin Londen afgekondigde vaarplicht gold niet voor hen en in Brits-Indië waren zij geen illegale immigranten maar arbeiders die door hun werkgever waren ontslagen. Zij wendden zich voor steun tot de Nederlandse consul. Die kon niet zo spoedig onderdak voor hen vinden en verleende ook geen financiële hulp. Enige tijd lang kregen de betrokkenen toen een gering
'42
XCI Brief, 30 jan. 1943, van van der Plas aan van Maak (ARA, Col I.-van Maak,
bedrag van de All India Moslem League maar zij bleven op bijstand van Nederlandse zijde aandringen. Er vonden betogingen voor het consulaatsgebouw plaats, enkelen werden wegens ordeverstoring gearresteerd. Later in '42 verklaarden ca. vierhonderd van de bijna zevenhonderd Indonesische schepelingen zich alsnog bereid, op een KPM-schip uit te varen, de bijna driehonderd die dat bleven weigeren, werden, nadat terzake telegrafisch overleg was gepleegd met van Maak, eind '42 door de Britse autoriteiten opgepakt en zonder enige rechterlijke uitspraak geïnterneerd in een kampcomplex te D ali, midden in Brits-Indië gelegen, waar zich ook ruim tweeduizend in Brits-Indië opgepakte Japanners bevonden.
XCIn het complex waren goede behuizingen, de rantsoenen waren ruim en er behoefde niet gewerkt te worden, evenwel: velen van de Indonesiërs waren ten zeerste verbitterd wegens het feit dat zij van hun vrijheid waren beroofd. 'De mensen', zo rapporteerde in september '43 Abdoelkadir aan van Maak, 'begrepen niet waarom zij geïnterneerd waren en beschouwden dit als een plagerij van de KPM.'l Ruim een maand later ging een Nederlandse marine-officier in Deoli op inspectie. Hij kreeg van wat hij 'de opruiers' noemde, te horen, 'dat ons gouvernement hen wel wist te vinden om ze te laten werken maar hen niet voor de internering had weten te behoeden en dat ze liever tot aan hun dood in het kamp bleven dan ooit met het Nederlands gouvernement samen te werken." Evenals Abdoelkadir had gedaan, trachtte de marine-officier vrijwilligers te vinden die als gemilitariseerd arbeider op Ceylon zouden gaan werken. Hij herhaalde daarbij wat Abdoelkadir al had gezegd: 'dat als zij niet wilden werken, het gouvernement niet voor hun terugkeer naar Java zou zorgen maar hen na de oorlog aan hun lot zou overlaten." Abdoelkadir had met veel moeite een kleine vijftig bereid gevonden om in Australië aan het werk te gaan (deze groep is eind '43 daarheen vertrokken) - de marine-officier kreeg er veertig bijeen die naar Ceylon wilden gaan. Hij stelde voor dat ook de resterende ca. tweehonderd niet-werkwilligen daarheen zouden worden overgebracht maar dat voorstel is niet uitgevoerd: zij zaten, voorzover bekend, aan het einde van de oorlog nog steeds in Deoli geïnterneerd.
I Abdoelkadir: 'Memorandum' 19 sept. 1943 (a.v., MK, M M.I.W.). 2 'Uittrek sel van een verslag d.d. 31 okt. 1943 van de luitenant-ter-zee eerste klasse K. G. Tiel', p.2 (a.v.) 'A.v., p. 5.
XCEerder in dit hoofdstuk schreven wij dat het voor de Nederlands-Indische autoriteiten op Ceylon en in Australië in die eerste periode van ballingschap het belangrijkste probleem was hoe zij geheime verbindingen met Indië konden opbouwen. Een formidabel probleem! Er was terzake in Indië niets voorbereid. Precies zoals de Nederlandse regering in mei '40 in Nederland was overvallen door de snelheid van de Duitse opmars, was het gouvernement in Indië overvallen door de snelheid van de Japanse. Het Knil had voorbereidingen getroffen voor het voeren van een guerrilla maar daarbij was onvoldoende beseft dat guerrillastrijders mede afbankelijk zouden zijn van goede verbindingen met de Geallieerde wereld. Er waren begin maart '42 op Java slechts enkele bruikbare zendapparaten in voorbereiding - een daarvan nam ir. Jansen, die wij al noemden, mee naar Australië.
XCPas in een later hoofdstuk willen wij de algemene moeilijkheden schetsen waarmee in Indië in te zetten geheime agenten te maken kregen - hier willen wij ons beperken tot het weergeven, uit die begintijd, van de feiten en hun achtergrond.
XCZoals al vermeld, ontving admiraal Helfrich, nauwelijks in Colombo gearriveerd, van minister-president Gerbrandy de opdracht om enkele tientallen personen, Europeanen dan wel inheemsen, naar Noord-Sumatra te zenden, waar zij in eventueel door de Japanners bezette gebieden actief moesten worden - de Japanners waren toen nog niet op NoordSumatra geland. Dat deden zij pas in de nacht vanopmaarten de er zich bevindende hoofdmacht van het Knil gaf zich ruim twee weken later, 28 maart, over. Kort tevoren had haar bevelhebber, generaal R.Overakker, via zijn zender, waarmee hij af en toe Colombo kon bereiken, doen weten dat hij nog met de Japanners slaags was - in een van zijn laatste telegrammen heette het dat hij opmaart zware verliezen had toegebracht aan een Japanse colonne. Nadien werd op 28 maart nog in Sydneyopgevangen dat de verbinding verbroken was. Werd er, ondanks het Japanse bericht dat Overakker had gecapituleerd, toch nog doorgevochten? Algemeen: wat gebeurde op Sumatra? Hoe werden
II 12 '42 T. 21
krijgsgevangenen behandeld? Wat was het lot der Europeanen? Het waren allemaal vragen waarop geen antwoord kon worden gegeven. Vandaar dat Helfrich in samenwerking met de Britse geheime dienst besloot, een eerste geheime agent naar Sumatra te zenden. Hij koos er een van de vijf officieren van het Knil voor uit die in '41 naar Engeland waren gezonden en die begin maart '42 met de 'Colombia' op Ceylon waren gearriveerd: luitenant H. E. Wijnmalen. Deze had als nadeel dat hij geen Indonesiër was maar een Indische Nederlander, evenwel: hij had een nogal donkere huidskleur. Hij had op Sumatra gediend, nl. in het gebied van Padang, en hij kende de taal der Minangkabauers.
XCDe opzet was dat hij, na niet ver van Padang geland te zijn, zich als inheemse zou vermommen en dat hij, afgezien van de algemene inlichtingen die hij zou kunnen verzamelen, contact zou trachten op te nemen met de troepen van Overakker. 'Men wist', aldus later luitenant-ter-zee eerste klasse C. W. Th. baron van Boetzelaer, commandant van de onderzeeboot 'K IS' die hem zou afzetten, 'dat er boven Padang nog troepen waren en daarmee moest hij in contact komen."'Boven Padang' - ja, maar Overakkers laatste bericht was uit het Alasdal gekomen, dat hemelsbreed meer dan 500 km van Padang verwijderd is. Met Wijnmalen was de afspraak gemaakt dat hij elf dagen na te zijn afgezet, weer op dezelfde plaats door de 'K IS' zou worden opgehaald en dat, kwam hij in de betrokken nacht niet opdagen, de 'K IS' ook in de twee daarop volgende nachten een rubberboot naar de kust zou zenden, waar de geheime agent zijn aanwezigheid met een seinlamp zou melden.
XCWijnmalen werd door de 'K IS' in de nacht van 12 op 13 mei 30 km bezuiden Padang naar een klein eiland gebracht. De 'K. IS' keerde in de nacht van 23 op 24 mei en in de twee daarop volgende nachten naar die plek terug. Er was geen spoor van Wijnmalen te bekennen.
XCDe eerste missie van Ceylon uit was volledig mislukt.
XCWijnmalen was kort na zijn landing door een inheemse instantie gearresteerd en aan de Kenpeitai overgedragen. Alle martelingen ten spijt (ze waren zo sadistisch dat hij op een gegeven moment om een revolver vroeg teneinde zelf een einde te maken aan zijn lijden), weigerde hij iets los te laten. Als spion werd hij door de Japanners geëxecuteerd.
XC'Het is moeilijk', schrijft Bezemer, 'zich aan de indruk te onttrekken dat het uitzenden van Wijnmalen op te dilettantische wijze is geschied. Zo zou hij blikjes met voedsel hebben meegekregen die in Sumatra
I Getuige C. W. Th. van Boetzelaer, dl. VIII c , p. I146.
onbekend waren, waardoor duidelijk moest zijn, toen hij opgepakt werd, dat hij van buiten afwas geïnfiltreerd.'
XCGaan wij nu naar Australië, dan zij er allereerst op gewezen dat van Mook en anderen Java hadden verlaten met de stellige indruk dat het daar, conform de aanwijzingen van generaal ter Poorten, in yerscheidene streken tot voortgezette strijd zou komen. Gerbrandy stuurde van Mook midden maart het verzoek, hem zo uitgebreid mogelijk in te lichten omtrent de gebeurtenissen in Indië voor en na de algemene capitulatie van het Knil. Van Mook voldeed aan dat verzoek begin april met een lang telegram waarin hij berichtte dat de 'capitulatie eerst 8 maart uitgevo rd' was; hij vervolgde: 'Hiervan schijnen troependelen bezuiden Bandeeng te hebben gebruik gemaakt om zuidwaarts en oostwaarts uit te wijken' (die troependelen waren vrijwelonmiddellijk naar de Knilkampementen teruggekeerd). 'Of en hoe lang strijd in bergterrein ... zal kunnen worden voortgezet, is vooral door gebrek aan berichten en kennis omtrent sterkte overblijvende troependelen niet te voorspellen .... Aangenomen moet worden dat troependelen onder generaals Schilling, Pesman en Cox' (die generaals hadden zich alle drie op 8, resp. 9 maart overgegeven) 'strijd bezuiden Bandoeng en tussen Bandoeng en Tjilatjap hebben voortgezet, hetgeen ook kan worden verondersteld van troepen benoorden Malang onder generaal Ilgen' (deze generaal had op 9 maart gecapituleerd). In werkelijkheid was op Java niet meer geschied dan dat hier en daar groepen Knil-militairen alsook Australische en Britse militairen zich in bergachtige gebieden hadden teruggetrokken - zij waren evenwel niet in staat met de Japanners gevechten van enige betekenis aan te gaan.
XCHoe dit alles zij, het was evident wenselijk om zo spoedig mogelijk een of meer geheime agenten naar Java te laten vertrekken. Gerbrandy gaf daar telegrafisch opdracht toe: ook uit Australië moesten agenten uitgezonden worden.
XCIn welk Geallieerd verband en onder wiens leiding?
XCIn maart en in de eerste helft van april '42, toen MacArthur zijn hoofdkwartier nog niet had opgericht, waren de verhoudingen in Australië bij uitstek verward. Pas op 18 april trad MacArthur als opperbevelhebber in de South- West Pacific Area in functie met de Australische
opperbevelhebber, General Sir Thomas A. Blarney onder zich als Com mander Allied Land Forces. Blarney was het die later in april, in overleg met de Britse militaire autoriteiten in Londen, opdracht gaf, een speciale organisatie op te richten voor het verzamelen van intelligence en het uitvoeren van geheime operaties in MacArthurs gezagsgebied: het Inter allied Services Department oftewel het lSD. Hoofd daarvan werd een Brits reserve-officier, Lieutenant-Colonel G. Egerton Mott. W~ komen in latere hoofdstukken terug op dat lSD en op de diverse rcorganisaries die in '42 en in '43 op het gebied van de geheime diensten werden uitgevoerd - voorshands heeft de lezer slechts met Egerton Mott te maken.
XCDeze Britse officier nu was al in Australië aan het werk getogen voordat het lSD werd opgericht. Hij was in Soerabaja firmarit geweest van een grote Britse firma en tegelijk vertegenwoordiger van de (in ZuidoostAzië in hoofdzaak met op economisch gebied vooraanstaande Britten werkende) Britse Special Operations Executive, oftewelSOE, niet van de Britse Military Intelligence. Wij herinneren er aan dat men die twee Britse geheime diensten scherp van elkaar dient te onderscheiden: een van de belangrijkste taken van de Military Intelligence, d.w.z. van MI-6, was het verzamelen van militaire inlichtingen, SOE daarentegen, in de zomer van '40 opgericht, diende de sabotage in de bezette gebieden te bevorderen en moest toewerken op de vorming van ondergrondse legers. Egerton Mott was dus geen ervaren Intelligence-man maar hij representeerde wèl een Britse geheime dienst en dat feit liet niet na op de in Australië aangekomen Nederlandse autoriteiten indruk te maken. Van de Britse Military Intelligence wisten zij weinig, van SOE niets, en de verwoede onderlinge strijd welke die twee geheime diensten in Londen leverden, was hun onbekend. Egerton Mott representeerde voor hen 'de' Britse Intelligence die al vóór de oorlog (en toen goeddeels ten onrechte) de naam had gehad, een bij uitstek deskundige en efficiënte dienst te zijn.
XCOnder die uit Indië ontkomen Nederlanders waren er twee die in Indië op Intelligence-gebied actief waren geweest of met bepaalde aspecten daarvan te maken hadden gehad: Lovink, die de Japanse spionage bestreden had en in dat kader nauw met de Britse alsook met de Amerikaanse en de Franse Intelligence had samengewerkt, en Warners die ir. Jansen opdracht had gegeven, bruikbare zenders te construeren. Ook bevond zich in Australië kapitein-luitenant-ter-zee G. B. Salrn, die in februari '4 I door Helfrich als verbindingsofficier naar Melbourne was gezonden en die daar veel contact had gehad met de Intelligence-afdelingen van de Australische hoofdkwartieren. Warners nu was er vrijwel onmiddellijk
na zijn aankomst voor gaan zorgen dat de daar gevestigde NederlandsIndische autoriteiten de beschikking zouden krijgen over een eigen sterke zender; deze was in de eerste plaats nodig om codetelegrammen te wisselen met de zender die Helfrich op Ceylon had kunnen installeren (een van de daar aankomende schepen had een zendinstallatie van de Koninklijke Marine uit Indië meegenomen) - voor verkeer met Helfrich moest aanvankelijk gebruik worden gemaakt van zenders van de Australische strijdkrachten en dat was evident ongewenst. Toen nu vaststond dat Warners naar Londen zou vertrekken, werd de opdracht om voor een zender bij Melbourne te zorgen aan een verbindingsspecialist van de Koninklijke Marine gegeven, luitenant-ter-zee eerste klasse J. J. Quéré - onder diens verantwoordelijkheid kwam die zender door de bemoeienissen van ir. Jansen tot stand; hij werd in juli '42 in gebruik genomen.
XCOok Salm kreeg een belangrijke taak. MacArthur en Blamey achtten het van vitaal belang dat er een Nederlands militair bureau kwam dat alle over en eventueel uit Indië verkregen berichten zou verzamelen en analyseren - wenselijk was óók (er was in die tijd in Australië een aanzienlijke angst voor een Japanse Vijfde Colonne) dat aan Nederlandse kant een instantie zou worden opgericht die werkzaam zou zijn op veiligheidsgebied. Salm kreeg onmiddellijk de nodige hulp van de Australiërs en Amerikanen (hij had bureauruimte, kantoorpersoneel en schrijfmachines nodig) en spoedig functioneerde onder hem een dienst waarbij niet alleen officieren van de Koninklijke Marine en van het Knil maar ook enkele Britse en Australische officieren en een aantal burgers werkzaam waren. Die dienst had twee afdelingen: een voor de militaire berichtgeving met als hoofd kapitein Spoor en een veiligheidsafdeling met als hoofd luitenant-ter-zee eerste klasse J. A. F. H. Douw van der Krap. De dienst had, toen hij opgericht werd, geen naam gekregen, maar toen Salm beslissen moest, welk briefhoofd hij zou gebruiken, koos hij er een: de Netherlands Farces Intelligence Service oftewel de Nefis.
XCWij onderstrepen dat Salm en zijn Nefis in die vroege fase niets te maken kregen met het uitzenden van geheime agenten naar Indië: dat was het werk van Egerton Matt.
XCUiteraard had deze behoefte aan Nederlandse assistentie. Wie hem het beste zou kunnen helpen, was Lovink - deze had trouwens met gouverneut-generaal van Starkenborgh de afspraak gemaakt dat hij, buiten Indië gekomen, vooral op het gebied van het geheime werk actief zou zijn. Lovinks eerste taak was evenwel, van Starkenborghs waarschuwing in
werd het hem in Australië ook niet mogelijk gemaakt, ten aanzien van eventuele geheime operaties actief te worden, want van Mook zei hem dat hij nu de baas was en dat hij de leiding bij die operaties aan van der Plas wilde toevertrouwen. Een burger! Die opzet werd door schout-bijnacht Coster afgewezen: deze gaf Quéré de opdracht, Egerton Motts medewerker te worden - het was Lovink die Quéré bij Egerton Mott introduceerde. Niet dat Quéré iets voor de hem gegeven opdracht voelde! Hij was in '34, dertigjaar oud, als marine-officier in Indië gekomen, was er o.m. commandant van een jager geweest en later hoofd geworden van het verbindingsbureau van de marine te Soerabaja. Toen er na de Slag in de Javazee vrijwel geen verbindingen meer te onderhouden waren, had hij de opdracht gekregen om naar Londen te gaan waar de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten, Furstner, graag over die deskundige kracht beschikte - hij had Australië bereikt in een van de twee Catalina's die op de avond van 6 maart Java hadden verlaten. Van Indië kende hij slechts de grotere plaatsen - hij was nooit in een kampong of in het oerwoud geweest. Nu moest hij in Australië blijven en verantwoordelijkheid aanvaarden op een gebied waarvoor hij de kennis miste en waarop hij geen enkele ervaring bezat! Hij drong er bij Coster op aan, een legerofficier te benoemen die de omstandigheden in Indië beter kende dan hijzelf. 'Maar mijn argumenten', schreef hij later', 'waren van geen nut en zo werd ik tegen mijn wil bij het Intelligence-werk betrokken. Ik heb me dikwijls afgevraagd of dit van marinezijde geen chauvinisme is geweest om de marine op de voorgrond te plaatsen." Een ongelukkige beslissing! Toen zijn dienst zes maanden later nog geen enkel gegeven uit Indië had opgeleverd, schreef van Hoogstraten aan van Mook dat
XC'Coster in de eerste plaats de fout heeft gemaakt, dit werk toe te vertrouwen aan een marine-officier (Quéré), die op het gebied van de radioverbindingen ongetwijfeld kwaliteiten heeft doch van Indië zo goed als niets afweet, en zulks terwijl een ander ten volle voor de leiding van dit werk gekwalificeerd officier aanwezig was in de persoon van Spoor."J. J.
1 Brief van Quéré aan K. .W. L. Bezemer, aangehaald in Nortier, p. 65. 2 Wij citeren in dit verband een passage uit het dagboek van kolonel Sandberg, de Neder landse vertegenwoordiger bij MacArthurs hoofdkwartier, die middenjuni '42 schreef: 'De beruchte tegenstelling Leger - Marine heeft nog niets van haar kracht verloren; de Marine doet nog steeds moeite, natuurlijk verdekt en daarom des te gevaarlUker, het leger in een hoek te drukken; het is eigenlijk bedroevend en bescha mend.' 3 Brief, 2 okt. I942, van van Hoogstraten aan van Mook (ARA, Coll.-van Mook. a).
XCHoe dit zij, Quéré kreeg een kamer in het bureau dat Egerton Mott in Melbourne had kunnen inrichten, constateerde tot zijn genoegen dat deze in een oud landhuis buiten Cairns, dat benoorden Brisbane ligt, een opleidingsschool voor geheime agenten kreeg alsmede, te Batchelor, ca. 100 km bezuiden Darwin, een vooruitgeschoven zendpost die voor het contact met uit te sturen agenten kon worden gebruikt. Kortom: Egerton Mott kreeg kennelijk de zaak goed van de grond.
XCEr is later over Quéré verschillend geoordeeld. In een begin februari '43 opgesteld lang overzicht, 'Geheime diensten', schreef van der Plas over hem:
XC'Een wel zeer aantrekkelijke figuur als mens. Eerlijk en correct. Zeer toegewijd. Mist wèl intuïtie en fantasie, bij dit werk onmisbaar. Is geneigd, formalistisch disciplinair te zijn. Mist ... voldoende organisatievermogen Het schuilt overigens voor een groot gedeelte hierin dat Quéré wel zelf nauwgezet en veel werk verzetten kan, maar niet goed anderen efficiënt kan laten werken ... Als radiotechnicus zeer goed.' 1
XCNiet gering die bezwaren: gebrek aan intuïtie en fantasie, te formalistisch, geen groot organisatievermogen, kortom: volgens van der Plas was Quéré geen capabel en inspirerend leider op het bij uitstek moeilijke en hachelijke terrein van het wegsturen en dirigeren van geheime agenten - anderen hebben zich nog negatiever over Quéré uitgelaten. Wij achten die verschillen in beoordeling van ondergeschikte betekenis en zien Quéré veeleer als een fIguur die wegens zijn eigen gebrek aan kennis en ervaring (waar hij waarschuwend op had gewezen!) volledig op het kompas van Egerton Mott voer en wiens formalisme ('hij was', zei een van zijn toenmalige aspirant-geheime agenten, 'een vent die voortdurend op zijn strepen storid'") door ons gezien wordt als een symptoom van innerlijke onzekerheid. Als gehoorzaam marine-officier deed hij werk waarvan hij wist dat hij er de geschiktheid en de scholing voor miste. Dat zou ook blijken.
XCBegin aprilging Gerbrandy er na overleg met Furstner accoord mee
'42 1 Van der Plas: 'Geheime diensten' (8 febr. 1943), p. l4 (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXIV, 20-1). 2 K. G. P. Michielsen, 27 sept. 1985.
dat Quéré in Australië zou blijven. De bedoeling was dat de 'K u' zou worden gebruikt voor het overbrengen van de eerste geheime agent naar Java en van der Plas vond daar in die tijd een candidaat voor die hem in alle opzichten geschikt leek: een van de leerling-vliegers, sergeantvlieger Raden Iswahjoedi Witjomihardjo. Diens uitzending zou het grote voordeel bieden dat een Javaan als geheim agent actief zou worden. Ook kon van der Plas de naam en het adres geven van een inheems bestuursambtenaar: een u/edono in het uiterste zuiden van de residentie Besoeki, aan Java's zuidkust dus (zie kaart III op pag. 58-59), van wie hij vertrouwde dat hij bereid zou zijn, hulp te verlenen. Niet dat Iswahjoedi's inzet niet kennelijk grote risico's met zich zou brengen! In maart, april, mei en juni '42 wist niemand van Java te ontsnappen - wat daar gebeurde, wat daar aan maatregelen werd genom.en (maatregelen waarmee elke geheime agent rekening zou moeten houden), kon slechts worden afgeleid uit de door Batavia en Tokio omgeroepen berichten. De Australiërs hadden er een ontvangststation voor, waaraan personen verbonden waren die het Japans meester waren - aan hen werden in maart of april enkelen toegevoegd die Nederlandse of Maleise teksten konden uitwerken. Er werd aanvankelijk niet veelopgevangen. Het 'Overzicht van de luisterrapporten 10-14 april 1942'1 (lang niet al die overzichten zijn bewaard gebleven) vermeldt:
XC'De berichten die ons in deze periode over Nederlands-Indië bereikt hebben, zijn schaars. De Japanners gaan voort met de bezetting van de eilanden, O.a. Bi lliton (ra april). De tegenstand op Sumatra schijnt geëindigd te zijn; op Java duurt hij echter nog voort'
XCwaarop men die laatste conclusie heeft gebaseerd, is ons niet duidelijk.
XCDe uitzendingen van Radio Batavia in het Nederlands werden op 1 mei voor het eerst opgevangen. Enkele weken eerder waren op Java drie Nederlanders terechtgesteld omdat zij naar Geallieerde uitzendingen hadden geluisterd en het opgevangen nieuws hadden verspreid - hieromtrent werd geen bericht in Australië opgevangen maar dat geschiedde wèl, nl. in de vorm van een bericht van Radio Tokio en andere Japanse zenders, toen begin mei om diezelfde reden nog eens twee Nederlanders geëxecuteerd waren. 'Zeer voorzichtig', aldus het 'Overzicht luisterrapporten korte golf-stations 5-11 mei 1942'2,
1 Exemplaar in IC, L 70. A.V ..
'kan hieruit het volgende geconcludeerd worden:
XCa. de Japanners hebben geen of niet alle radio-ontvangsttoestellen in beslag genomen;
XCb. zij hebben geen of niet alle Europeanen geïnterneerd;
XCc. er is contact tussen de Europeanen;
XCd. er worden buitenlandse radio-uitzendingen opgevangen;
XCe. de geest van verzet leeft'
XCdie vijfde conclusie lag in de lijn van die welke eerder was getrokken: dat de militaire tegenstand op Java voortduurde.
XCDat laatste werd door de drie Nederlanders die in juli '42 van Java wisten te ontsnappen: C. C. van der Star, W. Stokhuyzen en de Knilkapitein F. van der Veen (zij kwamen op 6 augustus op het eiland Rodriguez aan en eind september op Ceylon), bevestigd, waarbij kapitein van der Veen zei, vernomen te hebben dat zich nog troepen bevonden ten zuiden van Garoet en bij Buitenzorg (zie kaart III op p. 58-59) en dat die laatste goed bewapend zouden zijn' - het staat voor ons overigens vast dat wat zij over de toestanden op Java wisten te berichten, Egerton Mott en Quéré niet heeft bereikt voordat zij hun eerste party uitzonden.
XCDie twee waren er in de maanden april, mei, juni en juli '42 niet in geslaagd, Raden Iswahjoedi op Java aan land te zetten, trouwens: door het plan om uitsluitend een Javaan uit te zenden had Egerton Mott een streep gehaald. Hij had, uitgaande van zijn 'typisch Engelse ideeën', aldus later van der Plas, op schrift gesteld dat er steeds uit meer dan één persoon bestaande parties moesten worden uitgezonden en dat al die parties door 'a white man' moesten worden geleid" - een opzet die in heel ZuidoostAzië riskant was maar dubbel riskant op het dichtbevolkte Java, waar onbekende blanken onmiddellijk de aandacht zouden trekken.
XCHoe kreeg men die blanken en trouwens ook hun helpers bijeen? Quéré droeg er zorg voor dat alle militairen van de Koninklijke Marine en het Knil in Australië een rondschrijven ontvingen waarin vrijwilligers werden opgeroepen voor acties die als gevaarlijk werden aangeduid. Er meldden zich omstreeks dertig aan: meer dan er nodig waren - de selectie nam enige t~ d in beslag.
XCDe bedoeling was dat de eerste party naar Java, aldus kolonel J. J.J.uit een brede illegale activiteit had ontplooid. 2 Getuige van der Plas, Enq., dl. VllI
I Voor zijn vertrek van Java had van der Veen een gesprek kunnen voeren met kapitein R. de Lange die tot zijn arrestatie in midden augustus '42 van Bandoeng
Nortier in Acties in de Archipel>,'algemene inlichtingen over geheel Java' zou verzamelen en er 'een subversieve beweging' zou oprichten" - beweging o.m. voor het uitvoeren van sabotage, conform de algemene opzet van SOE.3 Uiteraard diende de party zendverkeer met Australië te onderhouden. Ir. Jansen had daar zijn zendapparaat voor voltooid: een zender die zijn energie moest ontlenen aan een door een fiets aangedreven dynamo. Dat apparaat was verpakt in drie grote metalen kisten die samen ca. 70 kilo wogen maar niet van draagriemen waren voorzien. Daarnaast zou de eerste party nog veel méér bagage krijgen: wapens, munitie, sabotagemiddelen en verpakt voedsel - alle bagage bijeen zou, de zender inbegrepen, meer dan een ton wegen. Die bagage moest aan land gebracht en goeddeels begraven worden - de leden van de partyof, in hun opdracht, anderen zouden dus vele malen naar of naar de buurt van de landingsplaats 'moeten gaan.
XCIn april '42 bleek dat de 'K 12', die volgens de oorspronkelijke opzet slechts Raden Iswahjoedi aan land zou zetten, gerepareerd moest worden. Was soms een Amerikaanse onderzeeboot beschikbaar? Egerton Matt kon er niet één loskrijgen. In augustus was de 'K 12' vaargereed (voor haar herstel had, schrijft Bezemer, haar machinekamerpersoneel en dat van de uitgeschakelde 'K 9''dag en nacht gezwoegd'<) en was de party gevormd. De leider was een Australiër van Nederlandse afkomst en in Indië geboren, luitenant G. C. M. van Arcken, en er waren drie leden: een onbekende tweede Australiër, Raden Iswahjoedi en een telegrafist van de marine, W. F. Schenau. Onder commando van luitenant-ter-zee eerste klasse T. Brunsting kwam de 'K 12', die voor de eigenlijke landingtwee Australische canvasjollen bovendeks en een opvouwbare ronde rubberboot benedendeks meevoerde, op 28 augustus bij Cairns aan. De partywerd ingescheept. Nog voor Darwin was bereikt, werd met een van de twee jollen geoefend - die jol sloeg vol water door een achterin komende golf en zonk. In Darwin werd een vervangende j ol verkregen maar deze was zo oud dat ze na enkele dagen lek raakte en dus onbruikbaarwas.
XCDe bedoeling was dat de partyaan Java's zuidkust zou landen, dicht bij de plaats waar de door van der Plas genoemde wedono woonde. Dat had een groot nadeel: aan die zuidkust staat een sterke branding - dat
1 Dit in 1985 verschenen boek is, hier en daar aangevuld met gegevens die K W. L. Bezemer in 1967 heeft gepubliceerd in zijn boek onze belangrijkste bron voor hetgeen wij in dit deelover de van Australië uit ondernomen geheime operaties te berichten hebben. 2 Nortier, p. 75. l Het operatiebevel was door schout-bij-nacht Coster ondertekend. 4 Bezemer, p. 190.
JAVAZEE INDISCHE OCEAAN 200 km III. Java In rood: namen van baaien, plaatsen en eilanden die een rol hebben gespeeld in de van Australië uit ondernomen geheime operaties
XCnadeel werd evenwel door schout-bij-nacht Coster als een voordeel gezien: deze ging er namelijk van uit dat de Japanners zouden aannemen dat landingen op de zuidkust zouden worden nagelaten.
XCNa een moeizame tocht (de motoren van de 'Kvertoonden telkens hinderlijke gebreken) kwam de 'Kin de nanacht vanseptember in de Radjegwesi-baai aan (zie kaart III), waar op de in Australië bepaalde landingsplaats, midden in de baai, zo veel branding bleek te staan dat een landing onmogelijk was; een punt in het oosten van de baai leek geschikter. Er was evenwel een inheemse prauw in de buurt - de 'Kging op de bodem liggen en wachtte. In de vooravond van de r yde kwam zij boven water. Descheepte zich in de rubberboot in; in de enige jol die over was, voeren een kwartiermeester en een matroos van de 'Kmee en in die jol was ook het grootste deel van de voorraden
12' 12' 14 12' 12'
KANGEAN~ ~q«:J "0... C> ~
XCgeplaatst. Daarna liep alles mis. Beide boten sloegen om, bijna alle voorraden zonken mèt de zender naar de bodem van de Indische Oceaan. De leden van deen de twee opvarenden van de 'Kkonden nadien slechts één ding doen: pogen weer aan boord van de onderzeeboot te komen. Met behulp van enkele inheemse prauwen lukte dat op de avond van de r6de. De 'Kvoer naar Fremantle terug (en werd onderweg nog bijna tot zinken gebracht door een Amerikaansedie de Nederlandse onderzeeboot voor een Japanse had aangezien) - de operatie was mislukt, behoudens dan dat de leden van dein het etmaal dat zij aan land waren geweest, enige kennis van de betrokken streek hadden opgedaan en vernomen hadden dat voor niet-Indonesiërs op Java speciale vergunningen nodig waren om te reizen; hoe zulk een vergunning er uitzag, wisten zij niet.
12' 12'
XCNog voor de mislukking van de eerste geheime operatie naar Java was het met zulk een operatie naar Celebes misgegaan.
XCDie operatie was gevolg van het feit dat in de eerste helft van juni uit Midden-Celebes van de Knil-luitenants W. H. J. E.van Daalen en J. A. de Jong die met enkele tientallen onderofficieren en ruim honderd manschappen geweigerd hadden te capituleren, enkele telegrammen waren ontvangen, verzonden met gebruikmaking van een zender van het Binnenlands Bestuur te Kolonodale (zie kaart IV op pag. 6r); in die telegrammen was dringend om hulp gevraagd. In Australië werd besloten die hulp te sturen, waarna Radio San Francisco op 20 juni in haar normaal programma een 'boodschap aan luitenant de Jong' uitzond waarin de hulp werd toegezegd, zij het dat daarmee, aldus de boodschap, 'verscheidene weken gemoeid' zouden zijn. Midden juli werden boven het betrokken gebied door een grote Amerikaanse bommenwerper pakketten afgeworpen - zij vielen alle in Japanse handen en de twee genoemde luitenants werden enkele weken later gevangen genomen en vervolgens geëxecuteerd.
XCHun berichten hadden Egerton Mott en Quéré tot het besluit gebracht, een party naar Midden-Celebes te zenden om er een inlichtingengroep te vormen en contact op te nemen met van Daalen en de jong.' Leider van de party werd een naar Australië ontkomen ingenieur van Verkeer en Waterstaat die Midden-Celebes goed kende, reserve-luitenant R. T. Hees ('een blonde Hollander met blauwe ogen', schrijft Nortier") en aan hem werden nog twee Europeanen toegevoegd: de telegrafist B. Belloni en de zeemilicien J. A. Brandon.' Er werd te hunnen behoeve een prauw met zijn inheemse bemanning gehuurd (een bemanning, 'waarvan', aldus Nortier, 'de betrouwbaarheid niet zeker was") - die prauw verliet Darwin op 24 juni. Twee-en-een-halve week later werden in Australië zwakke radiosignalen van de partyopgevangen, de inhoud van het bericht kon niet worden ontcijferd.
XCDe party ging op Celebes aan land, enkele tientallen kilometers bezuiden Kolonodale. Vrijwel onmiddellijk werden de Japanners ingelicht
I De Amerikanen hadden gewild dat de bovendien opdracht zou krijgen, na te gaan of van Celebes uit clandestiene rubbertransporten konden worden georganiseerd deze verzwaring van de taak was geweigerd. 2 Nortier, p. 7I. 3 Om Hees enigermate te camoufleren was in Australië zijn haar donker geverfd en was hem haarverf meegegeven. 4 Nortier, p. 70.
o , 0 IV. Celebes In rood: namen van baaien, plaatsen en eilanden die een rol hebben gespeeld in de van Australië uit ondernomen geheime operaties
door een inheems bestuursambtenaar. De party die daarvan weet kreeg, voer vervolgens tot bij Kolonodale. Daar kregen verscheidene inheemse bemanningsleden verlof om van boord te gaan; zij wilden, zeiden zij, fourageren. Zij keerden niet terug. Of zij dan wel een inheemse relatie met wie Hees contact had opgenomen, de Japanners gewaarschuwd hebben, is niet bekend, maar de waarschuwing was een feit. Nadat een eerste Japanse aanval op 12 of 13 juli was afgeslagen, volgde spoedig een tweede. Hees en de beide andere Europeanen werden gevangen genomen en midden september samen met drie krijgsgevangenen wier ontsnappingspoging mislukt was, in Makassar terechtgesteld.
XCIn september '42, zes maanden na de algemene capitulatie van het Knil, was de situatie dus deze dat Egerton Mott en Quéré, afgezien van de paar inlichtingen waarmee de eerste party van Java was teruggekeerd, niets hadden bereikt.
XCBehalve naar Java en Celebes waren midden '42 van Australië uit ook pogingen ondernomen om naast het bestaande contact met de Australische en Knil-militairen die op Timor de strijd voortzetten (meer hierover in hoofdstuk 5), ook contact te leggen met de oostelijkste eilandengroepen in de Grote Oost. Op lang niet al die eilanden waren de Japanners komen opdagen, trouwens: het zuiden van Nederlands-Nieuw-Cuinea, waar posten gevestigd waren in Merauke en in Boven-Digeel (daar bevonden zich ruim driehonderd geïnterneerde Indonesiërs met ruim tweehonderd leden van hun gezinnen), werd door de Japanners ook met rust gelaten. Er bevonden zich in dit gehele gebied verscheidene telegrafiezenders van de Indische PTT, die na de val van Celebes en Java in verbinding trachtten te komen met Australië. Dat lukte: hun telegrammen, die in open schrift werden uitgezonden, werden door de Australische PTT opgevangen die de Nederlandse autoriteiten waarschuwde. Het betrof hier (zie kaart V op pag. 65) een zendpost op het kleine eiland Kisar dat dicht bij Timor ligt, een op Jamdena (een van de Tanimbar-eilanden), een op Toeal (een van de Kei-eilanden) en vier op Nederlands-NieuwGuinea: een in Merauke, een in Boven-Digoel en de zenders die, elders in het binnenland, de bestuursambtenaar dI. J. V. de Bruyn en een commandant van de Veldpolitie, J. P. K. van Eechoud, bij zich hadden. Men kreeg van die zenders slechts plaatselijke berichten die, doordat niet van een code gebruik werd gemaakt, door de Japanners, naar gevreesd
werd, konden worden meegelezen. ir. Warners liet derhalve aan diegenen die de berichten lieten uitgaan, via de Australische PTT seinen dat zij voorlopig moesten zwijgen maar dat zou worden getracht, hun codes te doen toekomen; was dat gelukt, dan moesten zij, zo werd hun later meegedeeld, in verbinding treden met de zender die Egerton Mott in Batchelor had geïnstalleerd - er werd daar, de primitieve woonomstandigheden ten spijt, met inschakeling van telegrafisten van de Koninklijke Marine geleidelUk aan een heel bedrijf opgebouwd.
XCIn de tweede helft van maart en in april '42 hadden enkele van de genoemde zendposten doen weten dat de Nederlandse bestuursambtenaren en de andere Nederlandse functionarissen die zich op die geïsoleerde punten bevonden, er prijs op stelden, verlof te krijgen om in afwijking van de algemene regel die het gouvernement had gesteld, naar Australië te mogen uitwijken. Dat verlof was geweigerd. Overleg, gepleegd tussen de Nederlands-indische Commissie, gezant van Aerssen en schout-bij-nacht Coster, had, zo seinde deze laatste op 15 mei aan de Nederlandse vertegenwoordigers bij de Combined Chiefs of Staff te Washington, tot de conclusie geleid, 'that private persons, women and children are allowed to evacuate, but government-officers and police-personnel are to stay at their post."
XCOmstreeks de tijd dat dit directief uitging, kwam zich in Melbourne dr. Th. van Nieuwenhuyzen melden, gezaghebber op een klein, niet door de Japanners bezet eiland bij Ambon, die, toen hij daar van de Japanners de aanzegging had gekregen om zich op Ambon te laten interneren, het er op had gewaagd om naar Australië uit te wijken, Dat werd hem door van Hoogstraten, de voorzitter van de Nederlands-Indische Commissie hogelijk kwalijk genomen: hij zou zijn post in de steek hebben gelaten. In die tijd nu rees bij van Hoogstraten en anderen het denkbeeld om een militaire bezetting te sturen naar Jamdena en Toeal alsook naar Wamar, het belangrijkste van de Aroe-eilanden (zie kaart V op pag. 65). De gezagvoerder op Jamdena had om hulp verzocht - hij had ook doen weten dat de inheemse bevolking van Wamar enige tijd tevoren de er zich bevindende Nederlanders had gevangen genomen en aan de Japanners op Ambon uitgeleverd. MacArthurs hoofdkwartier achtte de voorgestelde operatie riskant, eigenlijk nauwelijks te verantwoorden (waar kon men krachten vinden om de te verwachten Japanse tegenaanval af
XC1 Het telegram wordt weergegeven in het Memorandum (z.d.) van de Nederlandse vertegenwoordigers bij de CCS (National Archives, Washington, RG 165, Box
te slaan?), maar toen de Nederlands-Indische Commissie bleef aandringen, gaf het hoofdkwartier schoorvoetend toestemming om de expeditie uit te zenden. Met veel moeite kreeg vervolgens schout-bij-nacht Coster er twee-en-tachtig Knil-militairen voor bijeen, aan wie later een peloton van negen-en-twintig Australiërs zou worden toegevoegd.
XCDe expeditie werd een volledige mislukking, omdat de zwakke detachementen niet in staat waren, de Japanse tegenaanvallen af te slaan. Het door een kapitein van het Knil gecommandeerde detachement van eenen-veertig man dat op Wamar geland was" voer zonder een schot gelost te hebben met hulp van inheemse prauwen naar Darwin terug.' Op Toeal werd enige weerstand geboden maar ook hier moest het Knil-detachement de wijk nemen - de detachementscommandant èn dr. van Nieuwenhuyzen, als bestuursambtenaar meegezonden, werden door de inheemse bevolking verraden en op Ambon terechtgesteld. Tot een gevecht van enige betekenis kwam het slechts op Jamdena waar de Knil-sergeant J. Tahija op 30 juli de Japanners verliezen kon toebrengen, maar toen daags daarna twee motorvaartuigen verschenen met de negen-en-twintig Australiërs, werden deze door de Japanners beschoten - de commandant sneuvelde, de overigen keerden in hun motorboten naar Australië terug. Tahija en enkele anderen maakten voor hun terugvaart gebruik van een inheemse prauw.
XCVan de twee-en-tachtig Knil-militairen die op deze onberaden expedities waren uitgezonden (Helfrich, die in het plan niet gekend was, schrijft over 'nutteloze speldeprikken' en 'onnodig offeren van menserr'"), konden slechts vijftig weer Australië bereiken.
XCWij voegen aan dit alles nog toe dat men in Australië aan de inheemseJ.Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten, schout-bij-nacht Coster. 3 Helfrich: Me moires, dl. II, p.
1 Op dat eiland bevond zich toen een door Egerton Mott uitgezonden die uit twee man bestond: een Australische kapitein en een Deense parelvisser die de wateren van dit deel van Indië goed kende. Zij waren met een schoener via Merauke op Wamar aangekomen - met dit schip voeren zij op 3I juli ~42 naar Àustralië terug. 2 Tegen het uitzenden van de kapitein die als onbekwaam bekend stond ('in het vooroorlogse promotie-systeem is hij', aldus van Eechoud, 'zoals de uitdrukking luidde, door ademhalen kapitein geworden, maar hij had normaal niet eens korporaal kunnen worden'), was door kapitein Spoor gewaarschuwd en de militaire arts die met de expeditie meeging, had uit Darwin geseind, dat de detachementscommandant 'on toerekeningsvatbaar' was. Tegen de kapitein is later voor de krijgsraad vijf jaar gevangenisstraf geëist - de raad heeft hem één jaar en acht maanden opgelegd 'met de overweging', aldus weer van Eechoud, 'dat hier de legerleiding het meest heeft gefaald' (getuige P. K. van Eechoud, dl. VIII c, p. 703) - juister dunkt ons: de
500 km. ARAFOERA-ZEE GOLF VAN CARPENTARIA V. Het oostelijk deel van de Grote Oost De namen van de eilanden die het Knil in juli '42 trachtte te bezetten
XC(Jamdena, Wamar en Torel), zijn in rood gedrukt alsmede de namen van eilanden waarop zich de van Australië
opvarenden van de prauwen uit Wamar en jamdena hun vaartuigen heeft ontnomen om ze voor het uitzenden van parties te gebruiken en dat van der Plas negen maanden later constateerde dat men aan die opvarenden, zo schreef hij, 'zelfs niet de ... beloofde beloning had gegeven"; voorts, dat de bestuursfunctionaris van Kisar, R. O. van den Hout, ongeveer een jaar lang via zijn VIT-zender weerberichten naar Batchelor heeft uitgezonden, dat hij midden '43 gesmeekt heeft hem op te halen, dat men daartoe van Australië uit geen kans heeft gezien en dat van den Hout door de japanners is gegrepen en terechtgesteld; tenslotte, dat, afgezien van de strijd op Timor, het enig positieve dat in '42 van Australië uit in de Grote Oost werd bereikt, was dat medio '42 in Merauke, mede ter bescherming van een vliegveld dat daar zou worden aangelegd, een Amerikaans-Australisch garnizoen werd gelegerd; bij dat garnizoen bevond zich ook een Knil-compagnie van ruim honderdvijftig man, welke compagnie, aldus Nortier, na de ontruiming van Timor 'voor lange tijd de enige eperationele eenheid van het Knil in het Verre Oosten (zou) blijven."
XCSchameloverschot van een strijdmacht die luttele maanden tevoren omstreeks tachtigduizend militairen had geteld.
XCVoor de oorlogvoering tegen japan was Nederland een mogendheid geworden van een vrijwel te verwaarlozen betekenis.
I Brief, J 8 april 1943, van van der Plas aan van Mook (ARA, Coll.-van der Plas, B 8). 2 Nortier, p. 179.
XCVoordat van Mock in november '41 tot munster van koloniën was benoemd, had hij, gelijk vermeld, aan van Starkenborgh verklaard dat hij het regeringsbeleid ten aanzien van Nederlands-Indië onderschreef. Er stak in die verklaring een onzuiver element. Koningin Wilhelmina was op 10 mei '41 in een radiotoespraak niet verder gegaan dan te zeggen dat het haar voornemen was, na afloop van de oorlog 'ruime gelegenheid te scheppen om wensen en opvattingen te mijner kennis te brengen inzake de aanpassing van de structuur der overzeese gebiedsdelen en de bepaling van hun plaats in het koninkrijk overeenkomstig de gewijzigde omstandigheden", en van Starkenborgh had hier op 16 juni '41 in de toespraak waarmee hij de nieuwe zitting van de Volksraad opende, slechts aan mogen toevoegen dat de regering zich voorstelde, na afloop van de oorlog een conferentie van vooraanstaande personen uit de verschillende delen van het koninkrijk te beleggen. De koningin vond die toezegging, aldus Gerbrandy in de ministerraad, 'onvoorzichtig? - de Indonesische nationalisten daarentegen waren van oordeel dat zij, omdat zij van puur formele aard was, lang niet ver genoeg ging.
XCVan Mook had begrip voor hun ontevredenheid.
XCZolang hij directeur van Economische Zaken was, was het algemene regeringsbeleid niet zijn ressort geweest en toen hij per 1 januari '42 tot luitenant-gouverneur-generaal was benoemd, had hij zich volledig op het urgente probleem van de Amerikaanse wapenleveranties geconcentreerd. Was tot hem doorgedrongen dat de verhouding tussen het gouvernement en de Indonesische nationalisten in de maanden van de Japanse invasie was verslechterd? Had hij vernomen dat van Starkenborgh eind december '41 vertegenwoordigers van hun samenwerkingsverbanden had uitgenodigd tot gemeenschappelijk overleg over de wijze waarop de in Indië beschikbare krachten het best bij de oorlogsinspanning konden worden ingeschakeld? Was hem bekend dat dit overleg, dat op 15 januari in Djokjakarta had plaatsgevonden, zakelijk slechts had opgeleverd dat afgesproken was, een tweede samenkomst te houden (die niet
XCJ Radio Oranje, IO mei 1941. 2 Ministerraad: Notulen,
is doorgegaan)? Wij weten het niet. Vast staat dat van Mook, op Java teruggekeerd, van militaire zijde had gehoord dat het Knil aan de inheemse militairen weinig had gehad, en persoonlijk in de dagen van strijd die op de Japanse landingen op Java waren gevolgd, had geconstateerd dat de meeste inheemsen de oorlog beschouwden als iets dat buiten hen om ging. In zijn eerder genoemd, begin april '42 uit Melbourne verzonden telegram aan Gerbrandy berichtte hij terzake:
XC'In het algemeen is houding troepen goed geweest waar leiding krachtig en voortvarend was, al vertoonden ook daar inheemse onderdelen weinig weerstand, terwijl in een aantal gevallen in de Buitengewesten inheemse troepen wapens [en] uniformen aflegden en vluchtten Niet te ontkennen valt dat inheemse bevolking merendeels apathisch tegenover oorlog stond en in aantal gevallen tegen het gezag uit de band sprong zodra het verslapte. Onze politiek is altijd huiverig geweest, inheems nationalisme als positieve kracht te ontwikkelen waarvan dit verschijnsel en deze tegenstelling tot Philippijnen onvermijdelijk gevolg. Wel is indruk, bevolking als geheelniet vijandig tegenover ons gezag en in sommige gewesten, zoals Oost-Java, houding duidelijk beter dan elders.' Meer uitvoerige rapporten worden door van Oyen en Coster samengesteld." , Waarop van Maak deze mededeling, die onjuist was, heeft gebaseerd, is niet duidelijk. 2 Generaal van Oyen en schout-bij-nacht Coster hebben die 'meer uitvoerige rapporten' niet samengesteld, maar dat is in hun opdracht door anderen gedaan, n1. door luitenant-ter-zee eerste-klasse A. Kroese, de commandant van de torpedobootjager 'Kortenaer', die een verslag schreef van de Slag in de javazee, waarin zijn schip ten onder was gegaan, en door vier eveneens naar Australië ontkomen officieren van het Knil: majoor jhr. Sandberg en de kapiteins Buurman van Vreeden, Coppens en Spoor. Zij stelden een overzicht van de krijgsverrichtingen op, waaraan Sandberg, Spoor en Coppens in aparte bijlagen politieke conclusies verbonden (IC, 72373).
XCSandberg zag geen enkele reden voor ongerustheid: Nederlands-Indië was 'geen nationale eenheid en bovendien zonder Nederlands leiding niet in staat, een eigen staatsorganisatie, waaronder een eigen weermacht, op te bouwen'; er waren in Indië 'ontstellend weinig geschoolde en integere inheemse krachten'; Nederland had in Indië 'op allerlei gebied zeer veel tot stand gebracht' en was daarvoor, m-eendè Sandberg, ook beloond: 'De loyale houding van het overgrote deel van de inheemse bevolking tijdens de strijd in Nederlands-Indië is een illustratie van de goede verhouding tussen het Ned. gezag en de bevolking.'
XCSpoor was kritischer: wel was 'het nationaliteitsgevoel van de Indonesiër beperkt', maar het was 'nimmer in het belang van de gevoerde Nederlandse koloniale politiek geweest, dit nationaliteitsgevoel te stimuleren en te gaan aankweken op universeel Indonesische basis. Doch de thans gevoerde strijd heeft duidelijk aangetoond dat deze grondslag niet kan worden gemist ... Gemeend wordt, dat het koloniaal beleid er niet in is geslaagd, een universele basis voor bezieling van de heterogene bevolking van Nederlands-Indië te scheppen De politieke oorlogsvoorbereiding heeft gefaald.'
XCDat was ook de conclusie van Coppens: 'Wat het inheemse element betreft, is de
XC'Onze politiek is altijd huiverig geweest, inheems nationalisme als positieve kracht te ontwikkelen' - een belangrijke zin! Van Mook meende kennelijk dat de regering wezenlijk verder moest gaan dan zij tot dusver had gedaan (vandaar ook zijn verwijzing naar de Philippijnen), Hoe ver? En zou hij de regering er toe kunnen bewegen, voor de Indonesiërs een politiek perspectief te openen waarin dat nationalisme zich wèl als 'positieve kracht' zou kunnen ontplooien?
XCBegin april '42 kwam, gelijk al vermeld, voor van Mook vast te staan hoe de beschikbare leidinggevende krachten het best verdeeld konden worden: van Hoogstraten, Smits en Loekman Djajadiningrat zouden als Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland in Melbourne blijven, van der Plas zou naar de Verenigde Staten gaan om daar vooral werkzaam te zijn op de publiciteitssector en hijzelf, Soejono, Blom, Crena de Iongh, prof. Eggens, Honig en Sitsen zouden zich in eerste instantie naar Londen begeven - daarheen zouden ook Lovink en Warners vertrekken.
XCEerder dan van Mook arriveerde Lovink in Londen - een van de eerste dingen die hij er deed, was van Starkenborghs waarschuwing inzake van Maak aan de minister-president overbrengen.' Nu, bij deze, die in deMook, ARA, Colt-van Mook, 2)
grondoorzaak van alle teleurstelling te zoeken in het falen, de inheemse militairen te doen gevoelen te vechten voor eigen huis en haard'; derhalve moest na de oorlog aan die inheernsen 'liefde voor land en volk, voor vorstenhuis, worden ingepompt. Aanvangend op onderwijsinrichtingen De leermiddelen moeten van staatswege worden samengesteld.' Wij willen bij dit alles slechts aantekenen dat, behalve talrijke Ambonnezen, de inheernsen die tot het Knil waren toegetreden, zulks eenvoudig om den brode hadden gedaan. 1 Er was in Australië een zeer koele verhouding ontstaan tussen Lovink en van Mook. In Londen bleef dat zo. 'Ik heb', schreef Lovink in juli '43, toen hij ambassadeur in Tsjoengking was, aan van Mook, 'de oorzaak daarvan nimmer goed begrepen en schrijf haar toe aan ongelukkige misverstanden. Meerdere malen heb ik op het punt gestaan hierover met je te spreken, doch ik vond weinig aanmoediging. Het ware beter geweest, indien ik van mijn kant mijn terughoudendheid opzij had gezet. Dit was mijn fout De gelegenheid is er niet meer voor mij om de eerste stap van toenadering mondeling te doen. Volgaarne neem ik deze echter schriftelijk en betuig oprecht mijn spijt voor mijn tekortkomingen.' (brief, JO juli 1943, van Lovink aan van
herfst van '41 al had geaarzeld of de portefeuille van koloniën kon worden toevertrouwd aan iemand die op zo geprononceerde wijze lid van de Stuw-groep was geweest, vormde die waarschuwing slechts een bevestiging van het wantrouwen dat hij toch reeds koesterde. Van Mook zou, meende Gerbrandy, de toekomst van het moederland in gevaar kunnen brengen. Door hem (en niet minder door koningin Wilhelmina 1) werd van Mook gezien als iemand die, Indië's naoorlogse zelfstandigheid bepleitend, de band tussen het moederland en Indië aanzienlijk losser wilde maken; daaruit zouden, zo zag Gerbrandy het, slechts rampen voortvloeien.
XCHij begon met een poging, van Mook op een zijspoor te rangeren: na een eerste gesprek, eind april, bood hij hem de portefeuille van financiën aan.
XCMet die portefeuille was veel geschoven": toen jhr. mr. D. J. de Geer, minister-president en minister van financiën, begin september' 40 uit het kabinet was verdwenen, had Welter, minister van koloniën, haar ad interim. aanvaard, bij de vorming van Gerbrandy's tweede kabinet, eind juli' 41 (een vorming die was voortgevloeid uit het feit dat Dijxhoorn, de minister van defensie, in wiens beleid de koningin geen enkel vertrouwen meer had, zijn ontslag had genomen), was Financiën, opnieuw tijdelijk, aan mr. M. P. L. Steenberghe, minister van handel, nijverheid en scheepvaart en van landbouwen visserij, toevertrouwd, maar ook dat had niet lang geduurd - een persoonlijk conflict tussen Steenberghe en Gerbrandy was in oktober '41 zo hoog opgelopen dat Steenberghe en, op zijn voorbeeld, Welter uit het kabinet waren getreden. Steenberghe was opgevolgd door P. A. Kerstens, tevoren voorzitter van de Indische Katholieke Partij en lid van de Volksraad, die begin januari '42 in Londen was aangekomen. Met de bedoeling om het ministerschap7
1 Bijna twee-en-een-half jaar later, om precies te zijn: op 18 september '44 (daags dus na de grote Geallieerde luchtlandingen bij Eindhoven, Grave, Nijmegen en Arnhem), schreef van Maak de koningin eigenhandig een briefje waarin hij uitdrukking gaf aan zijn hoop dat Nederland spoedig bevrijd zou zijn. 'Ik zou daaraan', zo vervolgde hij, 'mijn diepe en oprechte dank willen toevoegen voor de steun en het vertrouwen die ik steeds van Uwe Majesteit mocht ondervinden en Haar de verzekering willen geven, dat ik ... met alle kracht zal blijven strijden voor het volledige herstel van het koninkrijk.' De koningin tekende hierop aan: 'Deze brief zorgvuldig bewaren in het archief, hierin legt v. Mook zijn Rijks-trouw vast, mocht hij daarvan afwijken voor een Indisch plan, dan kan hem deze brief worden voorgehouden W'. (archief kab. der koningin) 2 Wij maken de lezer attent op Bijlage J, achter in dit dee!: de Neder landse kabinetten, september 1940 - september 1945.
van koloniën aan van Mook over te dragen (maar deze bleef, gelijk reeds vermeld, in Indië) was Gerbrandy toen mede dàt ministerschap gaan vervullen en met de waarneming van het ministerschap van financiën had zich Albarda belast, de minister van verkeer en waterstaat. Er was in april '42 dus geen 'echte' minister van financiën.
XCVan Mook weigerde de hem aangeboden portefeuille; hij wenste, zei hij, Hoge Commissaris voor Nederlands-Indië te worden, een functie welke hij desnoods kon combineren met die van minister van koloniën of minister zonder portefeuille. 'Hoge Cornmissaris' zou betekenen dat hij, zij het formeelonder het gezag van de regering, in een ver van Londen gelegen oord met een grote mate van zelfstandigheid alle Indische belangen zou gaan behartigen. 'De voorzitter', aldus de kabinetsnotuien van 29 april '42, 'acht de opvattingen van dr. van Mook niet zonder gevaar. In diens gedachten staat Indië alleen; voor Indië ging hij naar Australië en naar Amerika.' Kerstens die ook al met van Maak gesproken had, viel Gerbrandy bij: 'Dr. van Maak', betoogde hij, 'construeert alles zó dat naast Nederland Indië staat: dit Indië heeft hem uitgezonden en wordt nu door hem vertegenwoordigd; als Hoge Commissaris zijn alle bevoegdheden der Indische regering in hem verenigd."
XCGeen Hoge Commissaris dus. Gerbrandy stelde van Mook eerst voor een fait accompli door op 6 mei '42 een wetsbesluit te doen verschijnen (koninklijk besluit C 39)2, waarin bepaald werd dat het algemeen bestuur van Nederlands-Indië voorshands door de minister van koloniën (op dat moment nog: Gerbrandy) zou worden uitgeoefend, dat 'het opperbevel over de in Nederlands-Indië aanwezige zee- en landmacht' zou berusten 'bij de gezaghebbende, door Ons daartoe aangewezen', en dat de minister van handel, nijverheid en scheepvaart (Kerstens) de Nederlands-Indische zeeschepen onder zijn hoede zou nemen - vervolgens bood hij van Maak het rninisterschap van koloniën aan. Van Maak aarzelde of hij dat ministerschap met de ietwat uitgeholde bestuursbevoegdheid zou aanvaarden, maar na overleg in eigen kring en in het vertrouwen dat hij die bevoegdheid op den duur zou kunnen uitbreiden, zei hij tenslotte in een gesprek met Gerbrandy 'ja', 'Enige punten waaromtrent wij het eens
I Ministerraad: Notulen, 29 april 1942. 2 Koninklijke besluiten, uitgevaardigd in de periode waarin de Staten-Generaal ontbraken, hebben wij ook in voorafgaande delen van ons werk 'wetsbesluiten' genoemd wanneer zij regelingen behelsden die in normale tijden bij de wet, d.w.z. met medewerking van de Staten-Generaal, zouden zij n vastgesteld.
waren in ons aangenaam onderhoud, zou ik gaarne vastleggen', schreef Gerbrandy hem op 19 mei:
XC'Ten eerste: er zal gevoerd worden een politiek waarbij Indië om het kort uit te drukken in direct Rijksverband blijft, een politiek, welke Indië nimmer op zichzelf stelt, maar altijd als deel van het gehele koninkrijk der Nederlanden, hetgeen aan Indië ook de meest sterke positie verleent. Wat de toekomstige status van Indië (intern en extern) betreft, is u gebonden aan hetgeen door H.M. de Koningin daarover is kenbaar gemaakt. Ook verder zullen de mededelingen van H.M. de Koningin maatgevend zijn.
XCTen tweede: evenals ik dat op mij had genomen, zullen de koninklijke besluiten, regelende de bijzondere regeringsbevoegdheden over Indië, van welke het ene met name de minister van koloniën grote macht geeft, worden uitgevoerd in het grootst mogelijke overleg met onze ambtgenoten."
XCPer ommegaande antwoordde van Mook dat hij zich met de weergave van het gesprek dat hij met Gerbrandy gevoerd had, geheel verenigen kon; één kenmerkende aanvulling bracht hij evenwel aan. 'Inderdaad', schreef hij, 'is de sterkste politiek die welke ... het verband met het geheel vooropstelt; dit geldt zowel waar het' (zoals Gerbrandy het had geformuleerd) 'een der overzeese gebiedsdelen betreft, als waar het' (van Mooks toevoeging) 'Nederland zelf betreft."
XCOp 21 mei werd van Mook door de koningin als minister beëdigd. Hij zei haar bij die gelegenheid dat hij er voor voelde, de naam 'departement van koloniën' te wijzigen tot: 'departement van NederlandsIndië, Suriname en Curaçao'. Dat denkbeeld legde hij twee dagen later ook aan zijn ambtgenoten voor. Gerbrandy deelde toen mee, 'dat de koningin', aldus de kabinetsnotulen, 'tegenover hem bezwaren tegen deze naamsverandering heeft geuit, omdat Hare Majesteit meende dat dit alleen in gemeen overleg met de volksvertegenwoordiging kan tot stand komen."
XCWij keren even terug naar het slot van Gerbrandy's brief vanmeiDe minister-president had daar geschreven over 'de koninklijke besluiJ.7
19 '42. 1 Brief, 19 mei 1942, van Gerbrandy aan van Mook (Coll.-H. van Mook, bundel 1941-'42) (RvO). 2 Brief, 20 mei 1942, van van Mook aan Gerbrandy (a.v.), 'Mi nisterraad: Notulen, 27 mei 1942·
ten, regelende de bijzondere regeringsbevoegdheden over Indië, van welke het ene met name de minister van koloniën grote macht geeft' - daarmee werd het besluit C 39 bedoeld dat immers bepaald had dat de minister van koloniën voorshands belast was met het algemeen bestuur van Nederlands-Indië; inderdaad, als zodanig had deze 'grote macht', Maar waar sloeg het meervoud op? Was er nog een tweede koninklijk besluit, 'regelende de bijzondere regeringsbevoegdheden over Indië'? Er is geen zodanig besluit in het Londense Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden verschenen.
XCBelast met 'het algemeen bestuur van Nederlands-Indië' had van Mook een verantwoordelijkheid gekregen welke zich met die van een gouverneur-generaalliet vergelijken. Gouverneurs-generaal waren evenwel tegelijkertijd opperbevelhebber geweest van de in Indië en in de Indische wateren aanwezige strijdkrachten en zulk een opperbevel had Gerbrandy niet aan van Maak willen toevertrouwen. C 39 had bepaald dat 'het opperbevelover de in Nederlands-Indië aanwezige zeeen landmacht' berusten zou bij 'de gezaghebbende, door Ons daartoe aangewezen' - wat betekende dit en wie werd die 'gezaghebbende'?
XCDe bewoordingen 'in Nederlands-Indië aanwezige' waren van oudsher in de regeringsreglementen gebruikt en daarmee werd bedoeld: aanwezig beoosten Kaap de Goede Hoop. Als dus delen van NederlandsIndië zouden worden bevrijd of als heel Nederlands-Indië zou worden of zijn bevrijd, dan zou de met het bestuur belaste minister van koloniën geen zeggenschap hebben over de er aanwezige Nederlandse en Nederlands-Indische strijdkrachten die zeggenschap zou berusten bij 'de gezaghebbende, door Ons daartoe aangewezen'. Een Nederlandse opperbevelhebber? Neen, die titel wenste de koningin te reserveren voor de eerste naoorlogse gouverneur-generaalhet moest 'algemeen bevelhebber' worden en als zodanig werd op of kort na 6 mei '42 (de dag waarop C 39 werd gepubliceerd) admiraal Furstner benoemd, Bevelhebber der Zeestrijdkrachten en minister van marine, die Gerbrandy's wantrouwen jegens van Maak volop en van harte deelde. Over die benoeming van Furstner verscheen geen enkel koninklijk besluit, ja er werd zelfs geen zodanig besluit op schrift gesteld en ondertekend - zij vond, zo deelde Gerbrandy enige tijd later aan van Maak mee, plaats bij 'mondeling KB'.!
I Brief, j r juli 1945, van van Maak aan Logemann (ARA, Coll.-van Maak, 20).
XCNa C 39 en na dat wel heel informeel koninklijk besluit waren de gezagsverhoudingen dus zo geregeld dat van Mook verantwoordelijkheid droeg voor de gehele civiele sector, met uitzondering nog van de Nederlands-Indische zeeschepen, en dat Helfrich als Bevelhebber Strijdkrachten Oosten onder Furstner stond - het civiele en het militaire ressort waren gescheiden. Er was één coördinerende instantie: de ministeriële Commissie Oorlogvoering waarin Furstner en, zo vaak hij in Londen was, van Mook zitting hadden, maar in die commissie zou het bij uitstek moeilijk zijn, overeenstemming te bereiken, doordat, afgezien nog van de persoonlijke tegenstellingen, Furstners visie op Nederlands taak bij de oorlogvoering tegen Japan diametraal stond tegenover van Mooks visie op Nederlands taak bij het herstel van het Nederlands gezag in Indië.
XCWij komen hierop terug in hoofdstuk 7.
XCNiet allen die met van Mook naar Londen waren gekomen, verwierven een functie die specifiek met Indië te maken had. Op 21 mei '42, toen van Mook als minister van koloniën werd beëdigd, kreeg Gerbrandy een nieuw departement: het departement voor algemene oorlogvoering van het koninkrijk en daarvan werd Lovink secretaris-generaal, terwijl Warners, uit Amerika overgekomen, er spoedig als raadadviseur aan werd verbonden.
XCIn hun nieuwe functies gingen beiden zich in opdracht van Gerbrandy onder meer bezighouden met de geheime verbindingen tussen Londen en het bezette moederland. Zij raakten daarbij in conflict met de koningin doordat zij het van augustus' 42 af een bij uitstek belangrijke boodschapper uit bezet Nederland enkele maanden lang onmogelijk maakten, tot haar door te dringen.' Groot was de gebetenheid van de vorstin, toen dat haar duidelijk werd - zij wenste nadien met Lovink en Warners niets meer te maken te hebben. Het kwam goed uit dat mr. E. N. van Kleffens, de minister van buitenlandse zaken, het in die tijd als hoogst wenselijk ging zien dat Nederland een bekwaam vertegenwoordiger kreeg in Tsjoengking, de hoofdstad van Nationalistisch China. Lovink die, zoalsJ. J.
I Dit was ir. B. Springer, afgezant van ('Koos') Vorink, voorzitter van de SDAP en een vooraanstaande figuur in het onderlinge clandestiene contact van de voorman nen der democratische politieke partijen.
al vermeld, in Indië hoofd van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken was geweest, kwam daar bij uitstek voor in aanmerking: hij werd begin '43 tot Nederlands ambassadeur in Tsjoengking benoemd.
XCWarners vertrok enige maanden later uit Londen - hij kreeg een opdracht op bet gebied van de geheime diensten in de oorlog tegen Japan, waarop wij in hoofdstuk 4 uitgebreid terugkomen.
XCOp voorstel van van Mook werd op 10 juni '42, enkele weken dus na zijn benoeming tot minister, bij wetsbesluit een Raad van Bijstand voor Nederlands-Indische Zaken in bet leven geroepen. Van Mook besefte dat van diegenen die voor het lidmaatschap van die raad in aanmerking kwamen, niet allen op dat moment in Londen aanwezig waren - er waren er van wie hij aannam dat zij vroeg of laat voor korte of lange tijd in Londen zouden verschijnen en dezulken liet hij veiligheidshalve eveneens tot leden van de raad benoemen. Blom werd er lid (en tegelijk secretaris) van, leden werden voorts Soejono (die ook vice-voorzitter werd), Loekman Djajadiningrat, prof. Eggens, van Hoogstraten en Crena de Iongh.
XCDe notulen die van deze raad bewaard zijn gebleven I, vermelden slechts de conclusies waartoe men kwam, en niets van de discussies. De meeste conclusies hebben betrekking gehad op salaris- en andere adrninistratieve kwesties. Zijn dan maar weinig beleidskwesties (bij enkele zullen wij nog stilstaan) aan de orde geweest? Dat nemen wij niet aan. Binnen het gehele apparaat van de Nederlandse overheid in ballingschap voelden van Mook en de zijnen zich als een aparte groep die voor de specifieke belangen van Nederlands-Indië moest opkomen. Er was tegenkanting, er waren grote moeilijkheden, en het kan bezwaarlijk anders of diegenen die de vergaderingen van de Raad van Bijstand bijwoonden (vijftien vergaderingen in de periode juni-november '42, tien in het gehele jaar '43, twee in '44), moeten er denkbeelden, ervaringen en indrukken hebben uitgewisseld. Men moet overigens in het oog houden dat zich onder de deelnemers aan het beraad veel wisselingen voordeden: sommigen verlieten Londen om naar de Verenigde Staten of Australië te gaan, anderen kwamen Of uit de Verenigde Staten Of uit Australië voor
enige tijd naar Londen. Trouwens: toen eind augustus' 42 in de Verenigde Staten een Commissie voor Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao werd opgericht (voorzitter hiervan werd dr. G. H. C. Hart die uit Londen naar Amerika werd gezonden, leden Loekman Djajadiningrat, Honig, van der Plas, Sitsen, Bos, die uit Australië was overgekomen, en E. C. Zimmerman die als voorzitter van de Netherlands Purchasing Commission al in Amerika werkzaam was), werd door van Mook bepaald dat de leden van deze commissie, als zij in Londen waren, tevens lid zouden zijn van de Raad van Bijstand voor Nederlands-Indische Zaken en dat het omgekeerde eveneens zou gelden.
XCHet was van Mook die er kort na zijn benoeming tot minister op ging aandringen dat ook Soejono in het kabinet zou worden opgenomen. Dat zou een belangrijk novum zijn! Indonesiërs waren in Indië opgeklommen tot de hoge ambten van lid van de Raad van Nederlands-Indië en departementsdirecteur maar in Nederland was men niet verder gegaan dan te overwegen (zulks kort voor de Duitse bezetting) dat de Raad van State zou worden uitgebreid met enkele leden die Nederlands-Indië zouden vertegenwoordigen, en onder hen had zich dan één of hadden zich meerdere Indonesiërs kunnen bevinden. Van Mook achtte opneming van Soejono in het kabinet vooral daarom van belang omdat diens benoeming tot minister aan de Indonesiërs en vooralook aan de publieke opinie in de Verenigde Staten zou aantonen dat het koninkrijk der Nederlanden, het gehandhaafde begrip 'koloniën' ten spijt, in beginsel geen onderscheid meer maakte tussen Nederlanders en Indonesiërs en dat die laatsten opgenomen konden worden in het college dat het gehele regeringsbeleid bepaalde.
XCEerst iets over de persoon van Soejono.
XCHij was als telg uit een adellijk geslacht van Javaanse regenten in 1886 op Oost-Java geboren en had op twee-en-twintigjarige leeftijd zijn eerste functie gekregen in het inheems bestuur. Bekwaam als hij was, maakte hij snel carrière: nog geen dertig was hij, toen hij tot regent van Pasceroean (Oost-Java) werd benoemd. Vijftien jaar lang was hij tevens gekozen lid van de Volksraad. Hij had een grote kennis op economisch gebied, was in '34 in Londen adviseur van de Nederlandse delegatie bij internationale rubberonderhandelingen
tement van koloniën in Den Haag geplaatst, waar hij werkzaam was bij de afdeling die het contact met van Mooks departement in Batavia onderhield. Begin '40 keerde hij naar Indië terug waar hij mèt van der Plas tot lid van de Raad van Nederlands-Indië werd benoemd.
XCIn oktober '41 was gebleken dat Soejono op een belangrijk punt de Indonesische nationalisten verder had willen tegemoetkomen dan van Starkenborgh; hij was een van de twee leden van de Raad van Nederlands-Indië geweest (van der Plas was de andere) die geadviseerd hadden, de tien van de vijftien Indische afgevaardigden ter naoorlogse rijksconferentie die door de Volksraad voorgedragen zouden worden (daarover waren de regering te Londen en het gouvernement in Indië het eens geworden), in feite ook door die Volksraad te laten benoemen: de voordracht moest, hadden Soejono en van der Plas gemeend, een bindend karakter krijgen. Van Starkenborgh had dat afgewezen ('wijl geen risico mag worden gelopen dat aldus bijvoorbeeld geïnterneerden als Soekarno zouden moeten worden benoemd") - de gouverneur-generaal kende Soejono dus als iemand die verder wilde gaan dan hijzelf. Aan de andere kant was het evident wenselijk geweest, in de groep die met van Mook naar Australië zou vertrekken, enkele hooggeplaatste Indonesiërs op te nemen en mede op grond van zijn kennis van het Engels was Soejono de eerste geweest die in aanmerking kwam.
XCVoor zijn opneming in het kabinet (hij zou, naast jhr. mr. E. F. M. J. Michiels van Verduynen, de Nederlandse gezant in Londen, de tweede minister zonder portefeuille worden) voelde de koningin niets; zij had, zei Gerbrandy op 2 juni '42 in de ministerraad, 'bezwaar tegen de benoeming van de heer Soejono tot minister zonder portefeuille. HM. wenst deze verandering van status van het kabinet' (men zou het voortaan als een rijkskabinet kunnen zien) 'niet buiten de volksvertegenwoordiging om aan te brengen." Maar de koningin hield haar verzet niet lang vol (naar wij aannemen: als gevolg van een klemmend vertoog van van Mook die als persoonlijkheid grote indruk op haar gemaakt had): precies een week later ondertekende zij het koninklijk besluit waardoor Soejono in het kabinet opgenomen werd.
XCDeze woonde daags daarna, 10 juni, zijn eerste kabinetsvergadering bij. Gerbrandy's hartelijke woorden van welkom ('de voorzitter noemde het een historisch ogenblik, nu voor het eerst een zoon van het Indonesische volk optreedt als lid van de Nederlandse regering') werden met
XCI Telegram, 30 okt. 1941, van van Starkenborgh aan Gerbrandy (archief kab. der koningin). 2 Ministerraad: Notulen, 2 juni 1942.
applaus begroet. Soejono bedankte voor die ontvangst. 'Spr. is zich bewust', aldus de notulen, 'dat hij een grote verantwoordelijkheid op zich heeft genomen, ook tegenover het Indonesische volk. Hij twijfelt niet aan een vruchtdragende samenwerking in het kabinet en hij verzekert, dat op zijn hartelijke medewerking kan worden gerekend.' Weer klonk applaus.'
XCAl die hartelijkheid over en weer was ietwat misleidend. Los van het feit dat Gerbrandy een Mohammedaan als Soejono niet als in alle opzichten gelijkwaardig zag", trad spoedig een tegenstelling aan de dag die het aan Soejono duidelijk maakte dat hij na de oorlog met in politiek opzicht vrijwellege handen naar Indië zou terugkeren.
XCToen van Mook op weg naar Londen de Verenigde Staten passeerde, was hem opnieuw gebleken dat de Amerikaanse publieke opinie in meerderheid van mening was dat koloniale regimes als het Nederlandse in Nederlands-Indië, het Britse in Brits-Indië en het Franse in Frans-IndoChina uit de tijd waren. Zo werd ook (wij komen daar in dit hoofdstuk nog op terug) in Amerikaanse regeringskringen gedacht. De inlichtingen welke hij over dit alles kreeg van Slotemaker, de directeur van het Netherlands Information Bureau, en van de Nederlandse gezant (na mei '42 ambassadeur) in Washington, dr. A. Loudon, waren gelijkluidend. Anderzijds leek vast te staan dat het hoofdzakelijk Amerikaanse strijdkrachten zouden zijn die de Japanners uit het grootste deel van Indië zouden moeten verdrijven, immers: Java, Borneo en de gehele Grote Oost behoorden tot de door MacArthur gecommandeerde South-West Pacific Area (zie kaart VI op de pag's 80-8r). Bestond dan niet het gevaar dat de Verenigde Staten zich van die taak zouden distantiëren, als de Nederlandse regering niet duidelijk maakte dat zij na de oorlog wijzigingen van reële betekenis wilde aanbrengen in de verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië? Vooral viel hierbij te bedenken (van Mook had er in zijn telegram aan Gerbrandy al op gezinspeeld) dat de Amerikaanse regering aan de Philippijnen de onafhankelijkheid had beloofd.
XC1 A.v., IQ juni T942. 2 Zowel tegen Kerstens als tegen van Mook heeft Gerbrandy, die zich graag drastisch uitdrukte, zich laten ontvallen dat 'alle Muzelmannen brandhout voor de hel' waren. (Kerstens, 18 okt. T955, van Mook,
XCAmbassadeur Loudon, gealarmeerd door een toespraak van de Amerikaanse Undersecretary oj State Sumner Welles (die nog ter sprake komt), deed in juni '42 van Kleffens een telegram terzake toekomen, op grond waarvan van Kleffens en van Mook Gerbrandy ervan wisten te overtuigen dat het niet bij de in '41 gedane magere toezegging inzake een naoorlogse rijksconferentie kon blijven. Het gevolg was dat de minister-president en de ministers van buitenlandse zaken en van kolon iën in een gemeenschappelijk schrijven d.d. 18 juni '42' de koningin berichtten dat 'de Amerikanen in Oost-Aziatische verhoudingen slecht geschoold' waren en haar aandacht vestigden op Loudons telegram waarin deze bepleit had,
XC'dat zo spoedig mogelijk een vastomlijnd ontwerp voor de reconstructie van het koninkrijk wordt gepubliceerd waarin uitgebreide medezeggenschap van de bevolking der overzeese gebiedsdelen duidelijk tot uiting komt ... Wat volgens Uwer Majesteits ambassadeur thans nodig is, willen de belangen van het koninkrijk geen onherstelbare schade lijden, is een positieve formulering van de wijze waarop de verhoudingen van het moederland tot de overzeese gebiedsdelen en de inwendige staatsregeling dier gebiedsdelen na de oorlog zullen worden opgebouwd.'
XCGewezen werd ook op de Japanse propaganda:
XC'De Japanners zijn, blijkens hun radio-uitzendingen, op velerlei wijze bezig te trachten de Indonesiërs door aan hun zelfstandigheidsdrang in schijn tegemoetkomende reorganisaties en beloften afkerig te stemmen van de terugkeer tot het koninkrijk.'
XCDe drie ministers bepleitten derhalve dat 'in enkele scherp omschreven hoofdlijnen''een voorontwerp' voor al die nieuwe regelingen zou worden opgesteld, 'hetwelk voor eventuele publikatie geschikt is'; van Mook zou daarvoor 'tezamen met de onlangs ingestelde Raad van Bijstand voor Nederlands-Indische zaken' een concept vervaardigen, hetgeen uiteraard eerst de ministerraad zou moeten passeren.
XCWel, tegen het maken van een concept kon de koningin zich moeilijk verzetten, maar zij wenste Gerbrandy, van Kleffens en van Mook duidelijk te maken dat zij zich in geen enkelopzicht gebonden achtte. Op 26 j uni (voorafgaande aan het eerste bezoek dat zij aan de Verenigde Staten zou brengen, bevond zij zich in Canada) stelde zij haar opinie als volgt
1 Exemplaar in AOK: map 'Toespraak koningin 7 december 1942. Voorbereiding.'
SOWJET-UNIE .'l
XCINDIAN WAR THEATREI SOUTH-EAST ASIA COMMAND INDISCHE OCEAAN COCOS-EILANDEN~'
XCVI. Het Indian War Theatre (later South-East Asia Command) en de South- West PacificArea Donkergrijs: doorjapan bezet
b
XCQ CJ Q : 0"" MARSHALL.~o EILANDEN0 (J a 00~l~'\~ \)STILLE OCEAAN c p p •• "0 HAWAII Pearl Harbor 0 () o DO /}o
~l1d~ Q~ Moresby ",'U 0 SALOMONS ~ EILANDEN o II II GILBERT "\" EILANDEN <>0 c> SAMOA "0 c? flO ]I-EILANDEN
op schrift: 'Wat betreft het voorontwerp en zijn eventuele publikatie behoud ik mij mijn volledig oordeel voor, en beschouw mij dus geheel vrij ten opzichte van de door mij te nemen beslissing' (zei het kabinet 'ja', dan zou zij alsnog 'neen' kunnen zeggen) - de directeur van haar kabinet, j hr. G. C. W. van Tets van Goudriaan, die in Londen was gebleven, kreeg schriftelijk instructie, haar opinie woordelijk aan Gerbrandy over te brengen.'
XCOp I7 juni '42 was de bijna twee-en-zestigjarige vorstin voor het eerst van haar leven in een vliegtuig gestapt: het door koning George VI van Groot-Brittannië te harer beschikking gestelde toestel van de King's Flight dat haar naar Noord-Ierland bracht. Vandaar stak zij met een door Roosevelt speciaal gezonden vliegboot de Atlantische Oceaan over. Zij vertoefde omstreeks twee weken in Canada en nam vervolgens haar intrek in een dicht bij Hyde Park, president Roosevelts buitenverblijf, gelegen villa. Zij logeerde in Hyde Park toen van Kleffens haar daar op I2 juli bezocht; bij het 'officiële' gesprek met Roosevelt zou hij aanwezig zijn. Hij kreeg eerst van de koningin te horen, zo noteerde hij die avond,
XC'wat dusver zakelijk tussen haar en de president was besproken; dat was vrij wel niets, en de koningin was er wel wat over teleurgesteld ... H.M. zei: 'Het is een man die aldoor verhaaltjes vertelt', en dat is zo wanneer hij zich niet wil vastleggen. 'Hij praat almaar door en laat een ander nauwelijks aan het woord komen', was de klacht van onze landsvrouwe.'
XCZo ook, legde van Kleffens vast, in het
XC'gesprek à trois, waarbij de president voornamelijk aan het woord was. Het bestond voor twee-derde uit presidentiële anecdoten; zakelijk kwam er uit te voorschijn [I] dat de president betwiste zones of streken die door de vijand misbruikt zijn (zoals de Japanse mandaat-eilanden) of die als bufferzone moeten worden ingericht (zoals de Karelische isthmus"), na de oorlog onder een internationaal trusteeship wil plaatsen; [2] dat hij Duitsland, Italië' en Japan wil ontwapenen: [3]
XC1 Aantekeningen van de koningin en van van Tets bij de brief a.v. (archief kab. der koningin). 2 Het zuidelijk grensgebied tussen de Sowjet-Unie en Finland. ) Van Kleffens schrijft 'Frankrijk', maar dat moet een vergissing zijn.
dat hij kleinere landen wil belasten met inspecties, gedekt door een perrnanenre dekkingsmacht om te zien of die landen misschien elandestien bezig zijn zich te bewapenen; [4] dat hij ook Frankrijk wilontwapenen; [s1 dat hij de grote Geallieerde landen als politie-agenten wil laten optreden. Alles in vage termen voorgedragen. De koningi n en ik kregen nauwelij ks gelegen heid, iets te zeggen.' I
XCMen ziet: er werd geen woord gewisseld over Indië. Zes dagen later evenwel, op 18 juli, nam Roosevelt na een van de periodieke vergaderingen van de (Washingtonse) Pacific War Council (op de Londense en op de Washingtonse Pacific War Council komen wij in hoofdstuk 7 terug) van Kleffens en Loudon apart en drong er bij hen op aan dat de koningin, die op 6 augustus beide Kamers van het Amerikaans Congres in verenigde vergadering zou toespreken, in haar redevoering een duidelijke passage zou opnemen over de politieke toekomst van Indië. Er werd uit Londen een concept overgeseind waarin slechts verwezen werd naar de aangekondigde rijksconferentie. 'The preparation of the conference', heette het in de tekst van de toespraak die in haar uiteindelijke vorm door van Kleffens opgesteld werd, 'is being actively continued) but in accordance with sound democratic principle no final decision will be taken without the cooperation of the people once they arefree again.' Een nogal terughoudende passage dus, maar wat de koningin voor het overige zei, getuigde van nationale zelfbewustheid en van strijdvaardigheid. De Senaarszaal binnenkomend en haar verlatend, kreeg zij, schreef van Kleffens, 'een enorme ovatie Bij het weggaan hoorde ik Senator Tom Connally (Texas; voorzitter van het Foreign Relations Committee uit de Senaat) zeggen: 'If it is not disrespectful I say that she is a grand s-!"
XCLater in augustus keerde de koningin naar Engeland terug.
XCUit van Kleffens' reisverslag blijkt niet dat zij met Roosevelt over de toekomst van Indië gesproken heeft. In feite heeft zij dat wel degelijk gedaan, tweemaal zelfs, de eerste keer begin juli, de tweede keer op 7 augustus, en beide keren in van Kleffens' afwezigheid. Zij had zich ook op die' eigen' gesprekken met Roosevelt voorbereid: zij had voor zichzelf enkele notities gemaakt waaruit men moet coneluderen dat zij het een snode onrechtvaardigheid zou vinden indien Nederlands positie in Indië zou worden aangetast. 'Indië,' aldus de duidelijkste van die notities, - 'wij hebben het industrieel op poten gezet; vanuit Nederland. Wij hebben dit voordeelniet voor ons gehouden, doch hebben dit geheel aan de bevol
XCI Van Kleffens. 'Reisverslag Ver. Staten (juni-augustus (942)', p. 38-40. 2 A.v.,
king doen toekomen, hoe zouden wij ons dan laten welgevallen, dat anderen haar daarvan beroven.' I
XCVan geen van beide gesprekken bestaat een verslag. Van de inhoud weten wij niet meer dan wat Roosevelt dienaangaande eenjaar later tegen MacArthur zei - uitlatingen van de president welke door MacArthur, die hun betekenis heel wel besefte, onmiddellijk aan van der Plas doorgegeven en door deze vastgelegd werden."
XC'Toen hij [Roosevelt] bij de koningin der Nederlanden in een vertrouwelijk gesprek het probleem aansneed en er op wees dat een duidelijke Nederlandse politiek ten aanzien van Nederlands-Indië en een uitspraak daarover nodig was, zowel voor de publieke opinie in Amerika als voor de oorlogvoering naar Neeierlands-Indië en voor vrede in de toekomst, had Hare Majesteit hem gezegd: , This is such a momentous question that I would like to consult first with my chancellor? and my minister fOY the colonies.' '
XC'Later had Hare Majesteit met hem deze aangelegenheid besproken. De president getuigde van zijn diepste bewondering voor Harer Majesteits grondige kennis en volkomen beheersing der problemen. De koningin had hem uiteengezet dat Nederlands-Indië bestaat uit onderling in ontwikkeling zeer uiteenlopende gedeelten en had daarbij een aantal categorieën onderscheiden. Java was het verst voortgeschreden en zou binnen een redelijk aantal jaren (de president meende dat de koningin een aantal van vijftien of vijftig genoemd had) volledige autonomie kunnen krijgen. Sumatra, de tweede categorie, kwam dan wat later en, naar MacArthur zich herinnerde, werd vóór Celebes nog genoemd een volgende groep, terwijl voor de achterlijke gebieden de koningin gezegd had dat ieder cijfer een blote veronderstelling was.'
XCDaargelaten wat nu precies in de twee gesprekken tussen Roosevelt en de koningin te berde is gebracht, Roosevelt, voor wie de koningin veel ontzag had, bereikte wat de Nederlandse ministers vermoedelijk niet hadden kunnen bereiken: zij ging beseffen dat aan de toezegging inzake de rijksconferentie iets toegevoegd moest worden. Maar wat?'Aantekeningen over besprekingen met Brigadier-Genera! Fellers en generaal MacArthur', 19 aug. 1943, p. 4 (a.v.). 3 Bedoeld zal wel zijn:
1 Notitie, z.d., van de koningin (archief kab. der koningin). 2 Ch. O. van der Plas:
XCDaarover sprak van Mook met de koningin, kort na haar terugkeer in
XCEngeland. Hij bepleitte een duidelijke 'verklaring over de bouw van het
XCkoninkrijk' (een verklaring dus waarin een nieuwe staatsrechtelijke struc
XCtuur aangegeven zou worden). 'De koningin', zo rapporteerde hij aan zijn ~.ambtgenoten,
XC'bleek er de voorkeur aan te geven om een slag om de arm te houden, maar
XCspreker geeft de voorkeur aan één omlijnd plan, op te maken vóór de bevrijding.
XCZonder dat zou men groot kwaad doen aan de bevolking der bezette gebieden.
XCHet moment dier bevrijding moet niet een scherm zijn, waarbij men zich weinig
XCinteresseert voor wat er achter ligt.'
XCAlbarda vroeg toen wat dat 'omlijnd plan' betekenen zou voor de
XCrijksconferentie ; van Mook antwoordde, 'dat de regering nu reeds kan vaststellen wat aan die rijksconferentie zal worden voorgelegd ... Heeft
XCmen geen denkbeelden, dan ontstaat een vacuüm." Er werd goedgevonden dat van Mook zijn denkbeelden op schrift zou
XCstellen. Er waren op dat moment al allerlei stukken in voorbereiding waartoe van Mook een werkgroep gevormd had waarvan, behalve hijzelf,
XCeen aantal van diegenen met wie hij Indië verlaten had, deel uitmaakten - niet mr. W. G. Peekema, een van de vier hoofdambtenaren van het
XCHaags departement van koloniën die in de Meidagen van '40 in opdracht van minister Welter naar Londen waren uitgeweken, en die aldaar Welters naaste adviseur was geworden. Vóór de oorlog had hij, zij het dat hij vond dat voor Indië enig perspectief moest worden geopend, van Starkenborgh gestijfd in diens afwijzing van de petitie-Soetardjo" en in
XC'40-'41 was hij, ter bevordering van het behoud van Nederlands overheersende positie in Indië, voorstander geweest van een zekere vorm van aanvaarding van Duitslands leiderschap in Europa en van een politiek van
XCappeasement jegens Japan. Nu bleek hij (hij liet zich niet terzijde schuiven!) wat de positie van Indië betrof, er radicale denkbeelden op na te houden: Nederland moest, meende hij, Indië's recht op onafhankelijkheid erken
XCI Ministerraad: Notulen, 2 sept. 1942. 2 In Indië was Peekema laatstelijk, d.w.z. van '33 tot '37, regeringsgemachtigde voor algemene zaken bij de Volksraad geweest: woordvoerder dus eerst van gouverneur-generaal de Jonge, nadien van gouverneurgeneraal van Starkenborgh.
nen. Hij legde van Maak een nota voor' waarin hij die onafhankelijkheid 'in een niet te ver verwijderde toekomst' het 'logisch eindpunt' noemde van de Nederlandse koloniale politiek. 'Er (is)', schreefhij voorts, daarbij denkend aan het beleid dat de Japanners voerden en wel zouden blijven voeren,
XC'bij de situatie van Indië na de verdrijving van de Japanners een vermoeden ten gunste van de veronderstelling dat men dan te doen zal hebben met een bevolking welke in principe in het bezit moet worden geacht van haar onafhankelijkheid. Reëel is, dat bijkans alle intellectueelontwikkelde Indonesiërs bewust, en een nog veel groter aantal minder ontwikkelden instinctmatig, slechts de onafhankelijkheid beschouwen als de te aanvaarden positie ... Na enige jaren van afscheiding van Nederland zal het Indonesische denken en gevoelen onmogelijk meer tot de oude toestand, die wij legitiem noemen, kunnen terugkeren.'
XCBetekende erkenning van Indië's recht op onafhankelijkheid dat Indië en Nederland geheel uit elkaar zouden gaan? Peekema dacht van niet:
XC'Alle factoren zijn aanwezig om als waarschijnlijk te mogen aannemen, dat ... een in volkomen vrijheid gevormd algemeen Indisch gevoelen in meerderheid de strekking zou hebben, een aanzienlijke mate van cultureel, economisch en staatkundig verband met Nederland weder in te stellen.'
XCHoe dat zij, als 'principe van Indisch beleid' moest, aldus Peekerna, de regering aanvaarden,
XC'dat de basis der legitimiteit in vele opzichten van dubieuze houdbaarheid kan blijken te zijn, en dat het deswege aanbeveling verdient, dit beleid zekerheidshalve te baseren op het enige alternatief: nl. dat er na de oorlog zal zijn een Indisch land en volk in het bezit van soevereiniteit en onafhankelijkheid.'
XCDit 'principe van Indisch beleid' werd door van Mook verworpen. Wel hield deze de onafhankelijkheid van Indonesië op den duur voor onvermijdelijk maar die ontvoogding wenste hij juist te beheersen; hij meende dat Peekema het effect van de Japanse propaganda overschatte, en vreesde dat de regering, als zij begon met Indië's recht op onafhankelijkheid te erkennen, haar greep op de ontwikkeling geheel zou verliezen. In september deed hij zijn ambtgenoten twee lange, grotendeels door hemzelf geschreven nota's toekomen, de erie ('Historisch overzicht van de staat
I Exemplaar in Collectie-van Maak (RvO), bundel I94I-'42.
kundige verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië en de ontwikkeling van laatstgenoemd gebiedsdeel')' naar het verleden kijkend, de andere ('Staatkundige hervorming van het koninkrijk en NederlandsIndië')" naar de toekomst.
XCDe eerste nota, het 'Historisch overzicht', was van speelale betekenis in die passages waarin een beeld gegeven werd van de gedachtenwereld der Indonesiërs in de periode welke aan de Japanse bezetting voorafging. 'In het algemeen', zo heette het,
XC'kan worden geconstateerd dat de voorliefde der Indonesiërs uitgaat naar een politiek, die erkenning van de persoonlijke waarde paart aan beschaafde en ordelijke vormen en dat een politiek van geweld en demagogische volksopruiing vooral voor de meer ontwikkelden weinig aantrekkelijks had'
XCdat sloeg, wat de 'demagogische volksopruiing' betrof, op de actie van Soekarno in de tweede helft van de jaren '20 en het begin van de jaren '30. Inderdaad hadden nadien, maar vooralook door de internerings- en andere dwangmaatregelen van het gouvernement, de Indonesische partijen die op het standpunt van de non-coöperatie stonden, aan kracht ingeboet, maar de door hen als eersten aangeheven leuzen waren blijven leven en dat werd in het 'Historisch overzicht' ook erkend:
XC'Tenslotte kan door alle veranderingen en avonturen heen, slechts worden geconstateerd, dat het verlangen naar een nationaal bestaan, naar een eigen burgerrecht, naar emancipatie algemeen was en is. Noch het Indonesisch volkskarakter, noch de feitelijke verhoudingen leidden ertoe, dat dit zich (zoals in andere landen) uitte in een 'vreemdelingenhaat'. Individueel waren er (en zijn er steeds geweest) uitstekende betrekkingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, maar de groepen bleven gescheiden en het gevoel van ongelijkwaardige behandeling, van buitensluiting uit de leiding van zaken bij de Indonesiërs bleef een diepere samenhang in de weg staan. Het verlangen naar een eigen naam voor land en volk ('Indonesië' en 'Indonesiërs'), naar een eigen volkslied (Indonesia Raya) en vlag, naar een algemene taal (het Maleis) was meer dan politieke leuze of politiek bindmiddel. En al mocht men erkennen dat een plotseling aan zichzelf overgelaten Indonesië misschien zou uiteenvallen of de prooi worden van machtige naburen, de onafhankelijkheid werd oprecht en krachtig gewenst, omdat men alleen daardoor de gelijkwaardigheid en een zelfstandig volksbestaan meende te kunnen verkrijgen.
XCAlle voormannen van de Indonesische politieke beweging waren en zijn
XC, Tekst: archief AOK, map 'Staatkundige hervormingen Nederlands-Indië 1942~ T945 '. 2
Indonesisch nationalist. De meesten verwierpen daarbij de samenwerking met Nederland en de Nederlanders geenszins, maar wel twijfelden velen of de medewerking van Nederlandse zijde, onder koloniale verhoudingen, welooit ten volle kon worden gegeven.
XCHoe dit alles onder de Japanse bezetting zich verder zalontwikkelen, valt niet te voorzien. Voor de gewone man betekent de Japanse invasie zonder twijfel dat het Nederlands gezag zijn aureool van onaantastbare oppermacht heeft ingeboet. Maar het betekent zeker niet dat het Japanse gezag de plaats van Nederland in het Indonesische gevoel zal innemen. Veeleer is te verwachten dat het tezamen geleden leed een toenadering zal brengen, die door de herinnering aan tezamen verloren goed kan worden versterkt."
XC'Was die laatste veronderstelling reëel? Dat was de vraag. Hoe dat zij, de conclusie van het overzicht was dat de band tussen Nederland en Indië bestendigd kon worden:
XC'In de voortzetting van de samenwerking tussen Nederland en NederlandsIndië, tussen Nederlanders en Indonesiërs, zullen de grondslagen moeten worden gelegd voor een eenheid, die zich tegen' uitwendig gevaar verdedigen kan. Betekent dit verlaging van salarisniveau's, prijsgeving van een zeker perfectionisrne en overbrugging van maatschappelijke verschillen, die aan een aantal Nederlanders-in-de-tropen moeilijk zal vallen, het is een conditio sine qua non voor de voltooiing van het werk dat Nederland in root definitief aanving en voor het tot gelding brengen van de verantwoordelijkheid die op het Nederlandse gezag rustte, sinds het in r8r6 over Indië werd hersteld.'?
XCIn de tweede nota, 'Staatkundige hervorming van het koninkrijk en Nederlands-Indië', werd bepleit dat 'iedere op rasverschil gebaseerde ongelijkwaardigheid' zou verdwijnen, dat er 'in stede van onderschikking' van Indië aan Nederland zou komen 'volledige nevenschikking', dat het Indische deel van het nieuwe koninkrijk als 'Indonesië' zou worden aangeduid, dat Indonesië een eigen ministerie zou krijgen, dat het opperbevelhebberschap bij de gouverneur-generaal zou blijven berusten, dat de Volksraad zou worden omgezet in een parlement met 'stevige Indonesische meerderheid' (welk parlement evenwel niet het recht zou hebben, het ministerie naar huis te zenden), en dat er voor het koninkrijk als geheel 'een voorlopig rijksministerie' zou komen met daarnaast een 'rijksparlement' dat inzake de nieuwe staatsregelingen het
XC, 'Historisch overzicht van de staatkundige verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië en de ontwikkeling van laatstgenoemd gebiedsdeel', P: 23 en 27-28. 2 A.v., p. 40.
laatste woord zou hebben. 'Dit alles kan', aldus de nota, 'niet anders geschieden dan op grond van een staatsnoodrecht, daar de bestaande grondwet en staatsregelingen niet zonder meer kunnen worden toegepast om de wUziging in het constitutionele recht te verwezenlijken.'
XCWat in de tweede nota aanbevolen was, vatte van Mook in een concept-regeringsverklaring samen I: het koninkrijk der Nederlanden zou uit vier gelUkwaardige delen gaan bestaan, er zouden een rijksrninisterie en een rijksparlement komen maar elk van die vier delen zou overigens de eigen 'inwendige aangelegenheden' besturen. 'Wat Nederlands-Indië betreft', zo heette het in de concept-regeringsverklaring,
XC'is daarbij gedacht aan een door de gouverneur-generaal ... uit Indische burgers te benoemen ministerie, hetwelk met hem het algemeen bestuur zal voeren in overeenstemming met en onder verantwoordelijkheid aan een parlement. Dat parlement zal grotendeels kunnen worden verkozen ... al zal een aanvullende benoemingsregeling nog niet kunnen worden gemist, teneinde een passende vertegenwoordiging van minderheden en van georganiseerde maatschappelijke groepen te verkrijgen. Aan de gouverneur-generaal ... zal, voorgelicht door een Raad van Indië, naast het benoemen en ontslaan van ministers, voorbehouden blijven het oplossen van conflictcn tussen het ministerie en het parlement en het benoemen van bovenbedoelde vertegenwoordigers van minderheden en groepen
XCOp 2 oktober '42 zond van Mook zijn concept-regeringsverklaring aan zijn ambtgenoten, op 6 oktober deed hij zijn concept mèt de twee uit september daterende nota's aan de koningin toekomen. 'Gezien 8 oktober I942 W', schreef deze e~op, en: 'Dit alles voor mij bewaren als ik er ooit om vraag' - ze vond de stukken kennelijk niet belangrijk.
XCLovink, secretaris-generaal van Gerbrandy's departement, meende dat van Mooks voorstellen na de oorlog zowel voor Nederland als voor Indië onaanvaardbaar zouden blijken, voor Nederland omdat zij 'te drastisch ingrijpend', voor Indië omdat zij 'teveel gebonden (waren) aan een Westers staatsbestel'." Minister Soejono was van opinie (hij legde die opinie in een nota vast welke hij, evenals van Mook gedaan had, aan al zijn ambtgenoten deed toekomen") dat er in Indië ook bij 'de politiek ongeschoolde massa' maar één wens bestond: 'volkomen baas in eigenJ.beschouwingen nopens enkele der voornaamste aspecten van het vraagstuk der staatkundige positie van Nederlands-Indië na de oorlog' (5 okt. '42)
I Tekst: archief AOK, map 'Staatkundige hervormingen Nederlands-Indië 1942 1945'. 2 A. H. Lovink: 'Aantekeningen' (10 okt. '42) (a.v.). 3 Soejono: 'Nota van
huis wezen'; 'de 'los van Holland'-gedachte' leefde, meende hij, niet slechts 'bij enkele uiterst radicale politici', maar was ook 'latent aanwezig ... bij een groter deel der Indonesische samenleving.' 'Men zal', concludeerde hij,
XC'van Nederlandse kant heel ver moeten gaan in het doen van concessies met betrekking tot de status van Nederlands-Indië, wil men verwachten dat hetgeen door Nederland zal worden voorgesteld, ook door de belangrijkste groepen der Indonesiërs vrijwillig zal worden aanvaard; immers, alleen een vrijwillige aanvaarding is waarborg voor een harmonisch samengaan binnen één staatkundig verband.'
XCTen aanzien van van Mooks voorstellen vertrouwde Soejono dat zij 'in hoofdzaak' door de Indonesiërs zouden worden aanvaard 'als basis voor verder overleg' - hij zag de voorstellen dus niet als een eindpunt.
XCHet kabinet begon met aan die voorstellen twee lange vergaderingen te wijden (13 en IS oktober '42). Voor de door van Maak bepleite erkenning van de 'gelijkwaardigheid' van Nederland en Indië (en de Antillen en Suriname) werd wel gevoeld, maar voor zijn 'rijksministerie' en 'rijksparlement' had niemand een goed woord over; Albarda sprak van 'een torenhoge constructie', de tweede sociaal-democraat in het kabinet, dr. J. van den Tempel, minister van sociale zaken, van een 'krachteloze superregering'. Soejono gaf al op de r j de een belangrijke aanvulling op wat hij in zijn nota had gesteld: hij zei dat Nederland het zelfbeschikkingsrecht van Indonesië diende te erkennen. In die eerste vergadering spraken zich daar prompt acht ministers tegen uit: successievelijk van Angeren (mini.ster van justitie), Ya"U Kleffens, van Lidth, Kerstens, dr. G. Bolkestein (minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen), H. van Boeyen (minister van binnenlandse zaken) ('het Indonesische volk is staatkundig nog een kind', zei deze), Michiels en Gerbrandy; van de door van Maak voorgestelde regeringsverklaring verwachtte Gerbrandy
XC'niets dan ongelukken. Het is bovendien een anticiperen op de rijksconferentie. Toch zal er misschien iets moeten gedaan worden. Maar dan slechts een principiële verklaring die onder de loupe zal worden bekeken. Ook dan nog is spreker er bezorgd voor. Wat de vorm betreft, is de meest geschikte, dat ze gegeven wordt in een radiorede van de koningin. Spreker erkent dat het nalaten van iedere verklaring ook zijn bezwaren heeft."
1 Ministerraad: Notulen, 13 okt. [942.
XCIn de tweede vergadering (15 oktober) gaf van Mook toe dat in de regeringsverklaring beter alleen van beginselen gesproken kon worden; het zelfbeschikkingsrecht van Indië wees nu ook hij af. Soejono betoogde vervolgens opnieuw, en uitgebreider nog dan twee dagen eerder, dat Nederland na de oorlog vermoedelijk niets in Indië zou bereiken als het nietjuist dat zelfbeschikkingsrecht erkende; er was nu nog een basis voor samengaan, 'de Indonesiërs zijn als geheel', zei hij,
XC'niet anti-Nederlands; alleen zijn zij pro-Indonesisch Het argument, door minister van Boeyen gebezigd, als zou het Indonesische volk staatkundig nog als een kind zijn te beschouwen, zou naar sprekers stellige mening als een rode lap op een stier werken. Spreker wijst op hetgeen de SDAP in haar koloniale paragraaf heeft verklaard, te weten, dat de partij onvoorwaardelijk het recht van het Indonesische volk erkent om onafhankelijk te zijn. Dit is een uitspraak van een belangrijke partij, waarvan de leden toch zeker rechtgeaarde N ederlanders zij n'
XC- de SDAP had die uitspraak gedaan in I930. Twee leden van de SDAP namen nu, twaalf jaar later, aan het beraad deel: Albarda, Troelstra's opvolger als voorzitter van de Tweede Kamer-fractie van die partij, en van den Tempel die, evenals Albarda, voordat hij in augustus '39 tot het kabinet-de Geer was toegetreden, vele jaren lid van de Tweede Kamer was geweest. Inderdaad, in de koloniale paragraaf uit het beginselprogram van de SDAP was het recht op onafhankelijkheid van het Indonesische volk erkend, maar, zei Albarda, 'dit recht te erkennen, behoeft nog niet te betekenen die onafhankelijkheid te effectueren. Wij moeten bewijs geven dat wij de verlangens verstaan, maar in blijvend rijksverband. Want voor Indië blijft Nederland nodig.'
XC'Blijvend rijksverband ?' Dat nam Gerbrandy niet aan. 'Hij erkent', aldus de weergave van zijn betoog in de kabinetsnotuIen, 'dat na de oorlog Indië het recht moet hebben zelf over eigen lot te beslissen, maar niet zonder Nederland' (anders gezegd: eerst moest Indië weer met Nederland verbonden worden). 'Men mag zich niet losmaken van tijd en historie, al moet erkend worden, dat eenmaal de tijd van uiteengaan zal komen.'!
XCMet dat alles was het punt van de regeringsverklaring waarop vooral van Mook gehamerd had, ietwat uit de aandacht verdwenen. Van Kleffens wees daar op. Men ging er accoord mee dat van Mook een nieuw concept zou opstellen.9
1 A.V., 15 okt. 1942.
XCOver dat concept (van Mook had het de vorm gegeven van een radiotoespraak die de koningin op 7 december '42, de eerste verjaardag van 'Pearl Harbor", zou kunnen uitspreken") werd op 22 oktober door het kabinet beraadslaagd. Er werd in gezegd dat beslissingen pas na de bevrijding zowel van Nederland als van Nederlands-Indië genomen konden worden, maar de koningin zou spreken van
XC'de overtuiging dat het koninkrijk na de oorlog zal worden gebouwd op een grondslag van volledige deelgenootschap, die de voltooiing zal betekenen van hetgeen zich in het verleden reeds heeft ontwikkeld. Ik laat mij hierbij leiden door het besef, dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote meerderheid der burgerij'
XC(die laatste zin die, zij het 'op den duur', de deur opende voor een andere status van Nederlands-Indië, was op voorstel van van Kleffens ingevoegd).
XC'Ik weet dat Nederland dieper dan ooit zijn verantwoordelijkheid zal gevoelen voor de verdere emancipatie van het Indonesische volk, en ik ben overtuigd dat de Indonesiërs het langzaam gegroeide deelgenootschap tussen de verschillende volkeren van het koninkrijk aanvaarden als de beste waarborg voor het behoud en de vervulling van hun vrijheid. Ik heb ervaren dat in beide volken de wil en het vermogen tot harmonisch en vrijwillig samengaan aanwezig zijn. Ik heb daarbij een vorm voor ogen waardoor Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao deel zullen hebben, naar de betekenis dier gebieden, in het bestuur van het geheel, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen, inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan, zullen behartigen. In zulk een rijk zal voor verschil van behandeling op grond van ras en landaard geen plaats zijn, doch zullen slechts de bekwaamheid der individuele burgers en de behoeften van de verschillende bevolkingsgroepen bepalend zijn voor het beleid der regering.'
XCIn wezen betekende deze tekst de aanvaarding van de grondgedachten van van Mooks conceptie - dat had Soejono er juist op tegen. Voor de derde maal betoogde hij dat Indonesië het recht moest hebben, tegen een samengaan met Nederland 'neen' te zeggen, 'er dreigt gevaar', zei hij, 'indien de gelegenheid niet wordt gegeven.' Niemand schaarde zich naast
XCI Toen de Japanners hun offensief ontketenden, was het in Londen 7 december '41, in Indië 8 december. De koningin heeft haar toespraak gehouden op zondagavond 6 december '42 toen het in Indië 7 december was. Aangezien de toespraak in de eerste plaats op Indië gericht was, sprak men steeds van 'de 7 december-toespraak'. 2 Tekst: AOK, map 'Toespraak koningin, 7 dec. 1942. Voorbereiding.' 9
hem - Albarda opnieuw niet, en nu ook niet de tweede socialist, van den Tempel, die opmerkte, 'en dit naar aanleiding van het feit dat minister Soejono het program der SDAP van 1930 in het geding heeft gebracht, dat hij ook als sociaal-democratisch minister nooit een stap zou willen doen die de status van het koninkrijk zou benadelen.'
XCAls grondslag voor een door de koningin uit te spreken radiorede werd van Mooks tekst aanvaard (Soejono zat er doodsbleek bij): van Maak zei nog, 'dat hij de tekst der radiorede, eenmaal uitgesproken, ook in de Verenigde Staten (zou) bespreken.' 1
XCDat laatste zinde Gerbrandy niet: zou van Maak niet, als hij de tekst ging 'bespreken', juist zijn denkbeelden aangaande de structuur van het koninkrijk en de structuur van Indië naar voren brengen die in hun gedetailleerdheid afgewezen waren? Nog diezelfde dag (22 oktober) schreef hij van Maak dat, zo al het 'voorlopig standpunt', neergelegd in de radiotoespraak, 'tot op zekere hoogte geconcretiseerd' moest worden, de personen die dat zouden doen, met zorg uitgekozen moesten worden; 'tevens ware te voorkomen', schreef de minister-president, 'dat dergelijke toelichtingen een te officieel karakter dragen of worden teruggevoerd tot raadslieden van de Kroon."
XCVan Mooks concept werd aan de koningin voorgelegd. Haar eerste reactie was zeer terughoudend. Zij deed van Maak een eigenhandig geschreven notitie toekomen, vriendelijk van toon, scherp van inhoud:
XC'Na lezing van uw ontwerp eventuele?? radiorede voor mij, blijf ik bij mijn oordeel dat het belangrijkste punt voor Loudon is de formulering van de motivering waarom er thans geen concrete plannen kunnen worden gemaakt, omdat deze motivering een stap verder gaat dan mijn op dat punt vage vroegere radiorede.' Hierdoor moeten de Amerikanen overtuigd worden dat zij niet mogen aandringen op bepaald omschreven plannen. Dit punt levert geen moeilijkheden voor Nederland op. Ik sprak reeds van vernieuwing ook op staatkundig gebied" hieraan ware wat de gedachte betreft, echter niet wat betreft de redactie
XC1 Ministerraad: Notulen, 22 okt. 1942. 2 Brief, 22 okt. 1942, van Gerbrandy aan van Mook (AOK, map 'Toespraak koningin 7 december 1942. Voorbereiding'). 3 Bedoeld werd: de radiotoespraak van de koningin op 10 mei 1941, waarin zij had gezegd dat de structuur der overzeese gebiedsdelen en hun plaats in het koninkrijk na de oorlog aangepast moesten worden aan de gewijzigde omstandigheden en dat zij dan de 'verlangens en opvattingen der betrokkenen' 'aandachtig (zou) overwegen.' 4 In een radiotoespraak tot bezet Nederland had de koningin in maart '41 gezegd: 'Dat ons staatsbestel met de veranderde omstandigheden en met de ervaringen van de laatste tijd rekening zal moeten houden, is boven elke twijfel verheven', en in oktober '42: 'Wie bevrijding zegt, zegt ook vernieuwing.'
toe te voegen dat het vanzelfspreekt dat tezijnertijd de andere gebiedsdelen deze ontwikkeling niet alleen met belangstelling zullen volgen, doch dat deze, ook wat hun zelf betreft, zich daaraan zullen willen spiegelen en dat dus aanpassing bij het min of meer overnemen daarvan aan volksaard en ontwikkeling noodzakelijk zal zijn, En dat mededelingen op dit gebied dus voorbarig zouden zijn. Ik voel zeer goed hoe moeilijk het zal zijn een goede redactie voor Indi'ë te vinden en acht daarom een conferentie met u vóór uw vertrek gewenst. Gaarne zou ik de heer Beelaerts' die zo vriendelijk is mij zijn hulp te verlenen bij de voorbereiding van mijn radioredes, uitnodigen die conferentie bij te wonen opdat hij van u persoonlijk uw denkbeelden kan vernemen, waardoor later onze samenwerking bij het redigeren zal worden vergemakkelijkt."
XCDe notitie kwam er op neer, dat de koningin wenste dat voor haar een goeddeels nieuwe radiotoespraak zou worden opgesteld die niet méér zou inhouden dan dat Indië evenals Nederland na de oorlog zou worden 'vernieuwd'. Zij kreeg geen voet aan de grond. Noch van Maak, noch Gerbrandy, noch van Kleffens waren bereid, een tekst prijs te geven waarin, na zo lange discussies, alle leden van het kabinet behalve Soejono zich hadden kunnen vinden. Er werden in die tekst slechts enkele stylistische wijzigingen aangebracht, het begrip 'vernieuwing' kwam er in te staan, de beperking 'naar de betekenis der gebieden' verdween, er werd uitdrukkelijk verwezen naar de rijksconferentie en er werd (dat was een denkbeeld van van Kleffens) in opgemerkt dat wat als beleidsvoornemens aangekondigd zou worden, 'slechts kan worden uitgewerkt in vrij overleg, waarbij de gebiedsdelen van elkanders denkbeelden zullen willen kennisnemen' - een toevoeging welke geboren was uit bet achterdochtig vermoeden dat van Mook, zonder met de in Nederland levende denkbeelden rekening te houden, in Indië zijn eigen gang zou trachten te gaan.
XCOp 6 december '42, aan de vooravond van de verjaardag van Pearl Harbor, hield de koningin voor Radio Oranje de toespraak die inderdaad, zoals Gerbrandy gesteld had, 'onder de loupe bekeken' was.
XCToen van Mook midden november in Washington arriveerde, had hij
1 Jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, vice-voorzitter van de Raad van State, die de koningin op haar verzoek naar Londen had vergezeld. 2 Notitie, z.d., van koningin Wilhelmina aan van Mook (ARA, Coll.-van Mook, 4).
de tekst van wat de koningin op 6 december zou zeggen, bij zich. De eerste die hem te lezen kreeg, was Loudon. Deze vond de inhoud veel te mager. Zeker, de aan te kondigen beginselen klonken fraai, maar wat zou er in de praktijk uit voortvloeien? Hij nam aan dat de Amerikaanse pers daar allerlei vragen over zou gaan stellen en het leek. hem aanbevelenswaardig, die vragen te voorkomen, door nog voordat de koningin gesproken had, uiteen te zetten hoe die beginselen toegepast konden worden. Dat was geheel van Mooks opinie. Zij besloten samen dat op zaterdagavond 5 december in de ambassade een persdiner zou plaatsvinden waarvoor omstreeks dertig gezaghebbende Amerikaanse journalisten, een verslaggever van het persbureau Aneta en een vertegenwoordiger van het State Department zouden worden uitgenodigd. Van Mook zou daar het woord voeren. De aanwezigen zouden de tekst van zijn betoog op schrift meekrijgen, evenwel op blanco papier, niet op papier van de ambassade, en er zou "not for publication' boven staan.
XCHet diner vond plaats en van Maak sprak.' Hij zei dat het toekomstig bestuursstelsel van Indië 'probably' zou bestaan uit een parlement, een ministerie en een gouverneur-generaal; dat 'probably' alle controlerechten van regering en parlement in Den Haag zouden verdwijnen; dat het parlement in Batavia' certainly' een grote Indonesische meerderheid zou hebben; dat het Indische kabinet 'probably' benoemd zou worden door de gouverneur-generaal: dat deze 'possibly' veel minder bevoegdheden zou hebben dan tevoren - wel zou hij wellicht optreden (' may act') als arbiter bij conflicten tussen kabinet en parlement; dat Buitenlandse Zaken, Defensie en internationale economische betrekkingen na de oorlog 'probably' behartigd zouden worden door 'the Gooernmeut of the Kingdom', en dat in die regering' representatives of the Netherlands-Indies, Surinam and Curaçao' deel zouden krijgen; dat verwacht mocht worden ('it may be expected') 'that that share for the Netherlands and the Netherlands Indies wil! be of a more or less equivalent nature.'
XCHoewel van Mook zijn uiteenzetting uitdrukkelijk als vertrouwelijk had aangegeven (de Amerikaanse journalisten zwegen er over), beging de verslaggever van Aneta de blunder, die uiteenzetting in een perstelegram op te nemen dat ook naar Londen werd doorgeseind - Gerbrandy had op maandag 7 december de tekst voor zich. Hij was er woedend om. Notabene: hij had er van Mook schriftelijk op gewezen dat eventuele toelichtingen op de toespraak van de koningin niet 'een te officieel karakter' mochten dragen en dat voorkomen moest worden dat die
XC1 Tekst: archief AOK, map 'Toespraak koningin 7 december I942. Voorbereiding'.
toelichtingen 'teruggevoerd (werden) tot raadslieden van de Kroon'! Hij achtte zich door van Maak bedrogen. Zijn eerste impuls was, deze onmiddellijk de laan uit te sturen, maar, zo vertelde hij ons in '56: 'Van Kleffens, Michiels en Pelt' (A. Pelt, chef van de Regeringsvoorlichtingsdienst te Londen) 'bezwoeren mij, dat niet te doen. 'Je hebt wel gelijk', zeiden zij, 'maar als je hem ontslaat, ontneem je in Amerika aan de toespraak van de koningin alle effect. Laat het bij een uitbrander.' Ik ben gezwicht voor die argumenten. Dat spijt mij achteraf. Wat van Maak gedaan had, was zo deloyaal (alle gedachten die hij in Washington ontvouwd had, waren tevoren door het kabinet besproken en verworpen) dat ik hem had moeten heensturen."
XCHet bleef bij een 'uitbrander': een telegram waarin, in gematigde termen overigens, uitdrukking werd gegeven aan de verontwaardiging van het gehele kabinet (Albarda had gezegd dat het 'not fay publication' slechts geïnterpreteerd kon worden als: 'zwijgt het voort"): de laatste zinsnede van het telegram luidde: 'Op vasthouden aan eenmaal door ministerraad met koningin uitgestippelde lijn wordt voor toekomst gerekend." Van Maak wees in zijn verdediging op de noodzaak Amerika gerust te stellen en liet de laatste zinsnede on beantwoord; hij was geenszins van plan, een toezegging te doen in de door Gerbrandy gewenste geest, integendeel: hij beschouwde zich als vrij om zijn eigen denkbeelden te blijven verkondigen.
XCDe nieuwe beginselen die in de toespraak van de koningin tot uitdrukking waren gebracht, werden op twee punten geconcretiseerd: in decemberbesloot het kabinet op voorstel van van Kleffens, Indonesiërs toe te laten tot de buitenlandse dienst, en in januari '43 kwam het kabinet na een lange discussie (waarover de notulen zwijgen) tot de conclusie dat aan van Maak voorgesteld zou worden dat men op de nieuwe muntbiljetten die in Indië ten tijde van de bevrijding in circulatie gebracht zouden worden, niet zou lezen 'de minister van koloniën', maar 'de waarnemend gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, daartoe gemachtigd bij ko1942, van van Kleffens aan van Mook (archief AOK, map 'Toespraak koningin 7 december
'42 , Gerbrandy.v nov. 1956. 2 Van Lidth: 'Dagboek', 8 dec. 1942. 'Telegram 8 de-c.
ninklijk besluit van ... '1 De naam 'departement van koloniën' werd overigens gehandhaafd en het kabinet voegde in Londen aan de 7 december-toespraak niets meer toe.
XCIn Indië bleef die toespraak vrijwel onbekend, in nationalistisch China werd er met geen woord aan gerefereerd - zi] drong wèl (de koningin had haar voor Radio Oranje uitgesproken) tot bezet Nederland door en hoe daar op de inhoud werd gereageerd, zullen wij in hoofdstuk 7 beschrij ven.
XCHoe was de reactie in het land waarvoor de toespraak in de eerste plaats bedoeld was geweest: de Verenigde Staten?
XC'Onherstelbare schade', zo had Loudon uit Washington geseind, zouden de belangen van het koninkrijk lijden, als de Nederlandse regering niet tot 'een vastomlijnd ontwerp voor de reconstructie van het koninkrijk' zou besluiten. Inderdaad, terwijl het er naar uitzag dat vooral de Amerikaanse strijdkrachten de Japanners uit Indië zouden moeten verdrijven, stond de Amerikaanse publieke opinie in meerderheid nogal negatief tegenover de voortzetting van het N ederlands bewind in Indië. 'Vrijheid' was de algemene leus, waarbij het eigen verleden van de Verenigde Staten die aan het einde van de achttiende eeuw hun vrijheid op de Britten bevochten hadden, een vooraanstaande rol had gespeeld. B~ het feit dat de Amerikanen in de eerste decennia van de twintigste eeuw in verscheidene Centraal-Amerikaanse republieken marionetten-regimes in het zadel hadden geholpen en gehouden en dat zij, wat de positie van de negers en de Indianen in Amerika betrof, alle reden hadden de hand in eigen boezem te steken, werd niet stilgestaan: het N ederlands bewind in Indië, het Franse in Indo-China en het Britse in Brits-Indië werden door velen gezien als vormen van onderdrukking en exploitatie die uit de tijd waren, en die visie werd in maart en april '42 versterkt toen de Britse onderhandelingen met de Brits-Indische nationalisten op niets uitliepen. De journalist van Bovene, die na zijn aankomst in de Verenigde Staten in New york werkzaam was geweest en daar veel contact had gehad met collega
I Als minister van koloniën werd van Mook bij wetsbesluit D 8 d.d. 2 maart 1943 gemachtigd, voor f lOO mln aan nieuwe bankbiljetten uit te geven; 'hij bezigt daarbij', aldus art. 7 van di.t besluit, 'de titel van waarnemend gouverneur-generaal van Nederlands-Indië.'
journalisten, schreef in mei '42, toen hij naar Australië onderweg was, uit San Francisco aan de directeur van Aneta-N ew York en aan Sloternaker, dat hem gebleken was, 'dat vrijwel elke Amerikaan overtuigd is, dat Nederlands-Indië aan zijn bevolking nauwelijks enige perspectieven bood.'l Ook bij een gezaghebbend blad als de New York Times leefden dergelijke denkbeelden. Van Kleffens kreeg dat in februari '42 te horen, toen hij lunchte met de hoofdredactie. 'Op te merken viel', noteerde hij,
XC'een zekere neiging om wel wat te gevoelen voor de onmiddellijke en algehele onafhankelijkheid der Aziatische volkeren na de oorlog; ik ben daar uitvoerig tegen ingegaan, wijzend op derzelver gebrek aan bestuursgaven in de zin van 'good govermnent', en de noodzaak hen te beschermen tegen ingekankerde eigen tekortkomingen als dobbelzucht en nepotisme, weshalve althans in NederlandsIndië een leidende hand voorlopig onontbeerlijk'2
XCEen betoog als dit maakte weinig indruk - daarvoor ging het tezeer in tegen wat in Amerika in brede kringen gedacht werd. Toen van Kleffens vier maanden later opnieuw in New York was, voerde hij een lang gesprek met Slotemaker, die hem er op wees, dat de Amerikaanse 'publieke opinie', aldus van Kleffens in zijn reisverslag, 'ten aanzien van Ned. Indië voor allerlei oplossingen voelt (de een nog gekker dan de ander, en reikend van onafhankelijkheid tot een ederlands mandaat), maar bepaald niet voor terugkeer van Ned. Indië als deel van ons korrinkrij k. '3 Waarschuwingen in die geest werden ook door van der Plas aan van Mook in Londen doorgegeven en in augustus '42 achtte Sitsen, die in Indië hoofd van de afdeling Nijverheid bij Economische Zaken was geweest en in juli samen met Hart en Honig Londen had verlaten, zich verplicht, van Mook 'enkele illustraties' te berichten:
XC'Een Italiaans-Amerikaanse chauffeur, waarmee ik een praatje maak als hij me naar [het vliegveld] La Guardia rijdt: 'Ja, ik ben Amerikaan. Toen ik twee jaar was, hierheen gekomen. Broers zijn in Italië, waren geen 'citizen' en vechten nu." Waar komt u vandaan? Netherlands-East-Indies! I know, dat is immers een rijk'Reisverslag Ver. Staten (juni-augustus 1942)', p. 13 (22 juni 1942). 4 In Mussolini's
1 Brief, 17 mei 1942, van G. A. van Bovene aan de directeuren van Aneta-New York en van het (ARA, MK, M 44, 0 12, o.A). 2 Van Kleffens 'Reisverslag Ver. Staten (jan=maart 1942)', p. 33 (13 febr. 1942). 3 A.v.:
land. Je boort een gat in een boom en dan loopt er zomaar rubber uit. I wonder if after the war you'll come back there!'
XCEen Hollands-Amerikaan, violist in de [New York 1 Phi/harmony, leeft een-endertig jaren in Amerika. 'U moet eens weten hoe in ons orkest gesproken wordt over de roof die Holland rijk heeft gemaakt. [n Netherlands-East-Indies hebben ze de mensen daar uitgemoord om hun hun grond en jewelry te ontnemen. Toen cle Hollanders daar kwamen, zijn de Indians (!) hun in witte kleren' (groepen in BaliP) 'vriendschappelijk tegemoet getreden, maar de Hollanders hebben ze allen neergeschoten. Geen wonder dat ze nu met de Hollanders niet hebben willen meevechten !'
XCIk heb deze man verteld hoe wij in Nederlands-Indië zijn gekomen als handelaren, contraeten sloten met vorsten etc., doch dat sinds 1900 hard gewerkt werd aan een ware democratie! 'Waarom wordt dat niet gepubliceerd? ... Ik heb in Holland alleen de lagere school gevolgd', zei hij, 'en weet dus niets van Indië."
XC'Mijn eigen zienswijze', voegde Sitsen hieraan toe,
XC'is dat van een uitgesproken mening weinig te bespeuren is. Men zoekt. Alleen over één zaak is men het m.i. eens. Democracy moet overal gebracht worden! 'Lmperialism' is even erg als' Nazism', Het merkwaardige echter is ... dat in allerlei dagbladartikelen een Amerikaans imperialisrne om de hoek komt kijken."
XCUiteraard werd wat men 'de positieve aspecten' van het Neeierlands bewind in Indië kan noemen, in de van het Netherlands Information Bureau uitgaande publicaries onderstreept en hetzelfde deed van der Plas en deden ook anderen die op tal van plaatsen in de Verenigde Staten toespraken hielelen, maar dat alles zette niet veel zoden aan de dijk.
XCDat laatste bleek, toen begin september '42 in Washington een internationaal studentencongres werd gehouden waaraan delegaties van 42 landen deelnamen. President Roosevelt sprak het congres toe, zijn echtgenote Eleanor trad als voorzitster op. Dit congres, waaraan ook één Nedcrlandse student (een luitenant van de vliegeropleiding) deelnam, eindigde met een gemeenschappelijke verklaring waarin in beginsel op onafhankelijkheid van alle koloniale gebieden werd aangedrongen - een verklaring welke door de student in overleg met van der Plas en Abdoelkadir werd mede-ondertekend, want, aldus van der Plas aan van Maak", 'een onthouding zou zeer veel meer schade gedaan hebben dan de
XC, Brief' ct aug. 194.2, van P. H. \V Sitsen aan van Mook (ARA, Coll.-van Maak, .2). 2 Van der Plas: 'Verslag van het Internationale Stuclentencongres, .2-5 september 194.2, te Washington' (z.d.), p. 3 (a.v., Coll.-van cler Plas, 5 b).
handtekening van een Nederlandse student onder een soortgelijke 'verklaring'doet."
XCBelangrijker dan de studentenconferentie was een door het internationale Institute if Pacific Relations belegde ronde tafel-conferentie welke op 4 december '42 (twee dagen dus voor de toespraak van koningin Wilhelmina) geopend werd in een hotel in het Canadese vakantie-oord Mont Tremblant en die tien dagen duurde.
XCHet genoemde Institute was in '25 opgericht, had een gezaghebbend tijdschrift, Pacific Affairs, en diverse studies gepubliceerd en in de jaren '25-' 39 zeven internationale conferenties georganiseerd. Aan de Mont Tremblant-conferentie werd deelgenomen door delegaties welke de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Australië, Nieuw-Zeeland, Canada, Nationalistisch China, de Philippijnen en Nederland vrrtegenwoordigden - ook waren ballingen uit Thailand, Frans-Indo-China en Korea aanwezig. De algemene teneur van de meeste voordrachten richtte zich tegen een voortzetting van de koloniale verhoudingen - vooral de Australische delegatie, waarin de toon werd aangegeven door enkele vakbondsleiders (aan wie de staking van de Indonesische zeelieden waartoe het in Australië was gekomen, niet onbekend was), sprak zich daar fel tegen uit. Dat het opheffen van die verhoudingen niet altijd even eenvoudig zou zijn, bleek overigens toen de Moslems die deel uitmaakten van de Brits-Indische delegatie, overhoop kwamen te liggen met de Hindoes. Dat droeg er toe bij dat de slotresolutie van de conferentie betrekkelijk gematigd was-: er werd niet op een onmiddellijk verlenen van onafhankelijkheid aangedrongen, wel op 'equal partnership', welnu:
1 'Luitenant Woltjer', zo schreef van der Plas voorts, 'is in wat hij over Indië heeft gezegd, niet altijd gelukkig geweest. Hij heeft het sprookje dat de Indonesiër voor twee-en-een-halve cent per dag volledig gevoed kan worden (met alle vitaminen!) herhaald en ook verteld, dat men bij de Chinees voor zeven-en-een-halve cent biefstuk, gebakken aardappelen en sla kon krijgen. De gepubliceerde rapporten van het Instituut voor Volksvoeding hebben aangetoond hoe onhoudbaar dit verhaal is.' (a.v., p. 2 Tot die gematigdheid had bijgedragen dat, toen in een van de secties, waarin werd vergaderd, een jeugdige Amerikaan de zijns inziens uit het kolonialisme voortvloeiende discriminatie had bestreden, een van de afgevaardigden van Brits-Indië, Zafrullah het volgende had verteld: hij had vóór zijn vertrek naar Mant Tremblant in zijn paleis te Karatsji een afscheidsreceptie gegeven voor Amerikaanse officieren en daarvoor ook de neger-officieren uitgenodigd - die waren evenwel door de andere Amerikanen in hun kraag gegrepen en buiten de deur gezet. 'Na deze woorden', aldus later het Nederlandse lid van de betrokken sectie, 'leek het erop alsof een bom was ingeslagen.' (c. Giebel: 1946) (1976), p. 19)
was dat niet in de 7 december-toespraak gezegd? De Nederlandse delegatie keerde met een tevreden gevoel uit Mont Tremblant terug.
XCWat de Amerikaanse regering betrof, had de Nederlandse in de eerste plaats te maken met president Roosevelt en met het State Department, waar Cordell Hull, de Secretary of State, een groot voorstander was van de trusteeship-gedachte en Sumner Welles, de Undersecretary of State, eigenlijk nog verder wilde gaan.
XCDe president had in '41 en in de eerste maanden van '42 enkele publieke uitspraken gedaan waarover men zich van Nederlandse zijde zorgen kon maken. 'We believe', had hij in maart '4I op een persconferentie gezegd, 'that any nationality, no matter how small, has the inherent right to its own nationhood', I en eind februari '42 in een radiotoespraak dat het Atlantisch Handvest (daarin hadden Roosevelt en Churchill o.m. verklaard: 'They respect the right of all peoples to choose the form of government under which they will live') 'not only applies to the parts of the world that border on the Atlantic, but to the whole world'?
XCWat Nederlands-Indië aanging, drong Roosevelt er in '41 herhaaldelijk bij de Nederlandse gezant op aan dat Nederland snel en systematisch op de onafhankelijkheid van Indië zou toewerken en dat als eerste stap in die richting Java, aldus later Loudon, een 'soort Dominion' zou worden.' Wel deed de president, die veel waardering koesterde voor de kordaatheid van koningin Wilhelmina, zijn best de koningin gerust te stellen (begin april '42, een maand na de algemene capitulatie van het Knil, schreef hij haar: 'the Netherlands East Indies must be restored - and something within me tells me they Wil!,4), maar in zijn hart was hij er van overtuigd dat van een ongewijzigd herstel van het Nederlands gezag geen sprake zou zijn.
XCDiezelfde overtuiging werd binnen het State Department versterkt toen daar in april de rapporten arriveerden van de uit Indië geëvacueerde Amerikaanse consulaire ambtenaren - rapporten welke zij in AustraliëJ.
1 Aangehaald in Robert McMahon: 1945-1949 (I98I), p. 54. 2 A.v., p. 55. 'Ge tuige A. Loudon, dl. VIII c, p. 9I3. 4 dl. II (1949), p. 13 0 5.
hadden geschreven o.m. in antwoord op de hun door het State Department voorgelegde vraag of de Indonesiërs vrijwillig met de Japanners zouden samenwerken. Dat werd door de meeste consulaire ambtenaren inderdaad verwacht, 'perhaps chiefly jar the reason', aldus een hunner, 'that Netherlands colonial policy has never sought effectively to incorporate the native into the Netherlands body politic' de Amerikaanse consul-generaal te Batavia, Walter A. Foote, rapporteerde dat 'the white race lost face whick wil! be most difficult fa regain', en voegde daaraan toe dat 'many native leaders' hem hadden gezegd dat het hun verlangen was, 'fa become a part oj the possessions oj the United States."
XCKoren op de molen van diegenen die een ongewijzigde voortzetting van het Nederlands bewind voor onwaarschijnlijk, ja voor ongewenst hielden! Sumner Welles ging het verst, toen hij eind mei in een toespraak (dat was de tekst die Loudon zo alarmeerde) zei:
XC'Our Fietory must bring in its train liberty for all peoples. The age of imperialism is ended. The right of all peoples to their freedom must be recognized, as the civilized tuorid Imlg since recognized the rights of an individual to his personal freedom. The principles of the Atlantic Charter 1I111s1 be guaranteed to the world - in all oceans and continents,'?
XCDat Roosevelt er begin juli en begin augustus in zijn persoonlijke gesprekken met koningin Wilhelmina op aandrong, spoed te betrachten met de ontvoogding van Indië, vermeldden wij reeds. Alle reden is er om aan te nemen dat haar verdediging van het Nederlands beleid hem niet overtuigde. Omstreeks de tijd van zijn tweede gesprek zei hij aan een hoge Britse vertegenwoordiger te Washington dat hij niet dacht dat de Nederlanders, 'paar dears' (typerende woorden!), Indië zouden terugkrijgen, het moest veeleer onder beheer geplaatst worden van een internationaal lichaam waarin dan ook Nederland zou zijn vertegenwoordigd.? Dat laatste denkbeeld werd in diezelfde maand door het Postwar Foreign Policy Advisory Committee van het State Department, waarin Sumner Welles een belangrijke rol speelde, officieel aanvaard.
XCI Aangehaald in Akira lrije: POIVerand Culture. The japanese-American War, 1941-1945 (1981), p. 78. 'Aangehaald in MacMahon: Colonialism and Cold War, p, 55. 3 Brief, 6 aug. 1942, van Sir Ronald Campbell aan het Foreign Office, aangehaald in Chr. Thorne: Allies of a kind. The United States, Britain and the war against japan 1941-1945 (1978), p.218.
Onjuist zou het zijn het zo voor te stellen alsof de Amerikaanse autoriteiten en de Amerikaanse publieke opinie zich in de tweede helft van '42 intensief met het vraagstuk van Indië's toekomst bezig hebben gehouden. Het was de oorlog zelf die in de eerste plaats aandacht vroeg: in en bij Europa de Duitse veldtocht in de Sowjet-Unie, Montgornery's overwinningen in Noord-Afrika en de Geallieerde landingen in Frans-Marokko en Frans-Algerië, in de Pacific de hevige strijd op Guadalcanal en op Australisch-Nieuw-Guinea. Voorzover er in de Verenigde Staten kritiek was op het koloniaal beleid van Europese regeringen, richtte deze zich in die tijd trouwens vooral op de Britse regering die in augustus '42 in Brits-Indië Gandhi en alle overige leidende figuren van de COl1grcss-partij liet interneren en die het hoofd moest laren bieden aan massale stakingen. Voor het feit dat bij de onderhandelingen met de Brits-Indische nationalisten verklaard was dat na de oorlog het zelfbeschikkingsrecht van Brits-Indië erkend zou worden, oogstte de Britse regering geen blijvende waardering - dat zulk een verklaring in de 7 december-toespraak van koningin Wilhelmina ontbrak, werd slechts door een minderheid van de omstreeks 400 in de Verenigde Staten verschijnende dagbladen afgekeurd; mèt Secretary of State Cordell Huil die op een persconferentie zei dat de in de toespraak vervatte voorstellen' showed good statesmansh ip, good practical sense and humanitarianism in el/ery respect", oordeelden de meeste bladen, ca. 300, gunstig over hetgeen de koningin had verklaard: zij zagen die verklaring als een stap in de goede richting.
XCZouden op die eerste stap nieuwe volgen? Dat viel na de discussies welke zich in oktober '42 in de ministerraad hadden afgespeeld en vooral ook na de kritiek die op van Mooks toelichting bij de 7 decembertoespraak was geuit, nauwelijks te verwachten. Trouwens, de noodzaak van nieuwe stappen werd niet beseft - de in meerderheid positieve weerklank welke de toespraak in de Amerikaanse pers had gevonden, versterkte de zelfgenoegzaamheid in regeringskring. Bovendien: zou de Amerikaanse regering op een nog verder gaande wijziging in de verhouding tussen Nederland en Indië gaan aandringen, dan was er de Britse die steun aan het volledig herstel van het Nederlands gezag had toegezegd.
XCTegen die achtergrond werd nagelaten, aan de Amerikaanse publieke opinie nieuwe impulsen te geven. Trouwens, van diegenen die zich in '42 beijverd hadden om die publieke opinie te beïnvloeden, verdwenen
XCI Brief, I7 dec. 1942, van A. Loudon aan van Kleffens (AOK, map '7 december 1942-toespraak koningin. Reacties'). 10
de belangrijksten uit de Verenigde Staten. Van Maak keerde naar Londen terug om er de wetsbesluiten voor te bereiden die hij in het kader van het herstel van het Nederlands gezag nodig achtte (wetsbesluiten waarvan hij besefte dat het moeite zou kosten ze door het kabinet aanvaard te krijgen) - van der Plas had toen de Verenigde Staten al verlaten. Hij was in september '42 door van Maak benoemd tot lid van de NederlandsIndische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland en tevens, als opvolger van van Hoogstraten, tot haar voorzitter. Begin december kwam hij in Brisbane aan, vanwaar hij spoedig naar Melbourne, de zetel van de Commissie, doorreisde - totdat van Maak tijdens diens grote reis, waarvan wij de etappen in het vorig hoofdstuk memoreerden, eind februari '44 in Australië aankwam, zou hij ter plaatse bijna vijftien maanden lang de eerst-verantwoordelijke zijn voor al het werk dat door
XCToen van der Plas begin december '42 uit Amerika in Australië arriveerde, was hij in dat land het enig aanwezige lid van de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland (wij zullen in dit hoofdstuk verder van 'de Commissie' spreken). Van Hoogstraten, Smits en Loekman Djajadiningrat waren door van Mook naar de Verenigde Staten gezonden, de eerste twee om er te helpen bij het oplossen van tal van financiële en economische kwesties (van Hoogstraten bracht ook een bezoek aan Londen), de laatste om er als Indonesisch lid te fungeren van de Commissie voor Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao. Smits keerde in april '43 naar Australië terug en hem volgden drie maanden later van Hoogstraten en Djajadiningrat. De gezondheid van die laatste liet veel te wensen over en onze indruk is dan ook dat hij slechts in geringe mate aan de werkzaamheden van de Commissie deelnam. Bijna alle arbeid werd van december '42 af eerst door van der Plas alléén verricht, later door van der Plas en Smits, vervolgens door van der Plas, Smits en van Hoogstraten.
XCDrie totaal verschillende naturen! Over van der Plas, begaafd maar niet zonder grilligheid, schreven wij reeds - nu, Smits was allerminst grillig. Hij was onkreukbaar en een zorgvuldig financier, 'Hollands degelijk en zwaar op de hand', aldus dr, Honig, die begin '44 uit Amerika in Australië was aangekomen'; leidinggevend werk op bestuursgebied had Smits in Indië nooit te verrichten gekregen - hij liet zich door van Hoogstraten, die als directeur Economische Zaken grote verantwoordelijkheden had gedragen, ietwat domineren.
XCVan Hoogstraten, die in '22 op vier-en-twintigjarige leeftijd in Indië was aangekomen en daar, alvorens bij Economische Zaken te worden geplaatst, elf jaar werkzaam was geweest op het centrale punt van het gehele Nederlandse bestuursapparaat: de Algemene Secretarie, was bekwaam, energiek, charmant, eerzuchtig en niet vrij van de neiging om, oorlog of geen oorlog, zijn eigen bestaan zo geriefelijk mogelijk in te richten. Toen hij na zijn terugkeer in Australië op vrij grote voet bleef
XC1 Getuige P. Honig, Enq., dl. III c, p. 779.
leven, gingen daar althans onder Indische evacué's allerlei geruchten de ronde doen dat hij malversaties zou hebben gepleegd. Naoorlogs onderzoek toonde aan dat die geruchten van alle grond ontbloot waren ' - dat zij van Hoogstratens naam en daardoor ook die van de Commissie geschaad hebben, spreekt vanzelf.
XCDrie totaal verschillende naturen dus. Dr. Honig heeft er in '49 jegens de Enquêtecommissie het duidelijkst over gesproken":
XC'Men kreeg de meest merkwaardige combinatie, wanneer men de heren Smits, van der Plas en van Hoogstraten naast elkaar plaatste, en men moest zich dan afvragen, hoe het mogelijk is dat een dergelijk trio bij elkaar gekomen is ... De heer Smits, denkend in traditionele lijnen, niet houdend van vreemdigheid en waardering hebbend voor een solide levenswandel ... Hierbij kwam de fantasierijke van der Plas; deze had weinig begrip voor de financiële eonsequenties van zijn grillige beslissingen ... De heer van Hoogstraten ... is hoogst begaafd en enigszins neigend tot wat shou/ voor zichzelf. Hij genoot eigenlijk van dit vreemde, chaotische oorlogsspel en hij kon de prima d017l'Ia van der Plas niet verdragen. Ook de heer Smits, die hem af en toe kritiseerde om zijn joligheid, mocht hij niet."
XCVan der Plas op zijn beurt had geen affiniteit met Smits en koesterde jegens van Hoogstraten een nauwelijks bedwongen wrok.
XCGeen ideale verhoudingen dus. Maar het was oorlog en er waren taken te verrichten. Die werden verdeeld en ze met een vrij kleine staf uitvoerend (in het eerste kwartaal '44 stonden in totaal vijf-en-zeventig personen op de salarislijst van de Commissie) liep men elkaar zo weinig mogelijk voor de voeten - formele Commissievergaderingen vonden, zoals al in hoofdstuk I vermeld, niet plaats.
XCWij willen beginnen met de financiën van de Commissie of, ruimer geformuleerd, de financiën van alle instanties buiten Indië die specifiek
XC1 Het onderzoek is op van Hoogstratens verzoek in '47 ingesteld door een regeringsaccountant, J. E. Spinosa Cattela. Jegens de Enquêtecommissie noemde deze de 'verhalen' die over van Hoogstraten de ronde hadden gedaan, 'eenvoudig onzinnig.' (a.v., p. 538) 2 Getuige P. Honig, a.v., p. 779-80. 3 Mr. van Hoogstraten beeft ons in januari '86 doen weten dat bij voor van der Plas, bij alle kritiek die hij op hem had (daar schreven wij alover in hoofdstuk I), in sommige opzichten waardering koesterde en wel degelijk syrnpathie voor Smits had.
Indische belangen behartigden. De Commissie is op 31 juli '44, toen in Australië een Raad van departementshoofden was gaan fungeren, opgeheven - in verscheidene paragrafen van dit hoofdstuk zullen wij ook gegevens opnemen die op de periode na 31 juli '44 betrekking hebben. Wel was toen de structuur aan de top gewij zigd maar veel van het door de Commissie begonnen werk ging normaal door.
XCActiva waren er, toen Indië gevallen was, genoeg: de goudreserve van de Javase Bank die een waarde had van ca. f 380 mln, was in veiligheid gebracht en in de Verenigde Staten en Canada leverden de verkopen van het daar gereedliggende en door Indië al betaalde oorlogsmaterieel en de annulering van eveneens al geheel of gedeeltelijk betaalde bestellingen die nog in bewerking waren, grote bedragen op. Bovendien beschikten de Javase Bank en het Nederlands-Indisch Deviezenfonds in maart '42 in Londen over een saldo van ca. f 100 mln. De Indische gouvernementsactiva optellend (het goud van de Javase Bank behoorde daar niet toe) kwam van Mook in de herfst van '43 tot een totaal van f 470 mln. Dat zag er uit als een aanzienlijke reserve, maar die indruk achtte hij bedriegelijk: in Nederland was vóór de Duitse invasie bijna f 300 mln aan Indisch schatkistpapier geplaatst (kortlopende leningen dus die afgelost moesten worden) en er werden in bezet Nederland Indische pensioenen alsmede salarissen aan Indische verlofgangers uit de Nederlandse schatkist voorgeschoten welke de Indische na de oorlog zo spoedig mogelijk zou moeten terugbetalen. Ook viel te voorzien dat alleen al de economische wederopbouw van Indië zeer grote bedragen zou vergen. Van Mook drong derhalve herhaaldelijk zowel bij de Commissie in Australië als bij de Nederlands-Indische instanties in de Verenigde Staten op zuinigheid aan. Hij voerde in die tijd van Londen uit een sterk progressieve korting in op de Indische salarissen en pensioenen.' Die korting gold ook voor Australië maar in wat daar op financieel gebied gebeurde, had hij in Londen (of in Amerika) maar weinig inzicht.
XCKrachtens haar in september' 42 opgestelde instructie diende de Commissie in een bepaald jaar in april en oktober een begroting op te stellen, respectievelijk voor de tweede helft van dat jaar en voor de eerste van het volgende, maar aan die bepaling werd niet de hand gehouden. De begroting voor het eerste halfjaar '43 had in oktober '42, die voor het tweede halfjaar '43 in april '43 opgesteld moeten zijn - uit Melbourne10
I 'Het enige (maar dan ook zeer felle) protest kwam', schreef hij na de oorlog, 'van oud-minister Welter die in Engeland naast zij» ministerswachtgeld een Indisch pensioen genoot.' (van Maak: (1949), p. 65)
ontving van Mook de eerste, bovendien nog onvolledige, cijfers pas in september '43. Het ontbrak daar Smits niet aan goede wil maar deze kreeg onvoldoende gegevens om tot verantwoorde schattingen te komen. Nog gebrekkiger waren de gegevens inzake de bedragen die, al of niet met overschrijding van de begrotingscijfers, uitgegeven waren. Pas drie jaar na de -oorlog heeft de Generale Thesaurie te Batavia van die uitgaven in Australië, alsmede van de inkomsten, een overzicht kunnen opstellen.'
XCBlijkens dat overzicht dan is door de Commissie (en later door van Mook en zijn Raad van departementshoofden) in totaal tot I september '45 ruim ca. f 77,5 mln uitgegeven, daarvan evenwel bijna f 41 mln in laatstgenoemd jaar. Het leeuwendeel van die bedragen was uitgegeven ten behoeve van de Koninklijke Marine en het Knil: in totaal ruim f 64 mln. De begrotingsinkomsten (hoofdzakelijk, naar wi] vermoeden, afdrachten van inkomstenbelasting) van de Commissie en van van Mook en zijn Raad van departementshoofden beliepen in totaal tot I september '45 ca. f 0,5 mln. Daar kwam bij dat de Commissie, haar werkzaamheden aanvangend, kon beschikken over ruim 1,3 mln Australische ponden oftewel in Nederlandse valuta (het Australische pond had een koers van f 6,06) ruim f 7,8 mln. Rest een tekort van bijria f 70 mln. Dat heeft geen probleem gevormd: het Londense departement van koloniën heeft van maart '42 af in totaal een bedrag van (omgerekend) ruim f 50 mln naar Australië gezonden en van de Amerikaanse regering werd een bedrag van (omgerekend) ruim f 35 mln ontvangen: de nominale waarde van het nieuwe Nederlands-Indische geld (muntbiljetten, uitgegeven door 'de waarnemend gouverneur-generaal van Nederlands-Indië') dat aan de Amerikaanse strijdkrachten zou worden uitgereikt,"
XCEr was aan Nederlands-Indische kant in Australië (men houde in het oog dat Indië in financieelopzicht een zelfstandige rechtspersoon was) dus geld genoeg.
XCZo ook in de militaire sector.
XCOpvarenden van de marine ontvingen in Australië de tropenbezoldiging plus een duurtetoeslag, een waltoelage (als zij aan de wal waren) en een gevarentoelage en die wedde werd ook uitgekeerd aan, aldus van der Plas, 'de mensen die' (op het marinehoofdkwartier) 'volmaakt veilig in Melbourne in een heerlijk klimaat zaten." De toelagen welke de marine betaalde, waren overigens lager dan die van het Knil dat als basis de naar verhouding hoge tropenbezoldiging kende - een luitenant-ter-zee-vlieger tweede klas van de Marineluchtvaartdienst die bij het i Bth. squadron (de Mitchells) was ingedeeld, kreeg een maandelijkse gevarentoelage van f IS0, een legerofficier bij het squadron die precies dezelfde gevaren doorstond, kreeg er een van f 405. Wie bij het Knil diende, was dus in financieelopzicht beter af. Een Knil-soldaat, Europeaan of inheemse (het in Indië geldend verschil in soldij werd midden '43 opgeheven), ontving per week (omgerekend) f 5,25 geen groot bedrag, maar een Australische soldaat moest het in Australië stellen met (omgerekend) f 2,10. Bovendien vonden binnen het Knil zoveel rangsverhogingen plaats dat er maar weinig soldaten overbleven - de meeste Knil-militairen hadden de rang van sergeant of een nog hogere rarig" 'en dan konden de wedden snel stijgen. Van Eechoud, uit de jungle op Nederlands-Nieuw-Guinea opgehaald, werd in Australië eerste luitenant en kreeg prompt een maandwedde van f I 070, 'precies zoveel als een Australische generaal-majoor",J.
1 Getuige van der Plas, dl. VIII c, p. 1359. 2 Dit kan als normaal beschouwd worden voor diegenen die bij de Militaire. Luchtvaart een vliegende functie had den. 3 Getuige P. K. van Eechoud, dl. VIII c, p. 703.
zei hij (en die Australiër moest veel meer belasting betalen dan de Nederlander). Zo kreeg ook een sergeant van het Knil hetzelfde salaris als een kapitein van het Australische leger.
XCHet gevolg was dat veel Nederlanders uitgesproken ruim in hun geldmiddelen zaten. Wie zuinig leefde, kon aanzienlijke bedragen opzijleggen (een kolonel van het Knil becijferde in '44 dat hij, als de oorlog nog een jaar zou duren, ca. f 30 000 zou hebben bijeengespaard-) - velen hadden evenwel generlei behoefte aan zuinigheid. Levensmiddelen waren in Australië niet duur; men kon er in een goed restaurant een lunch krijgen voor (omgerekend) f 1,50 en een diner voor f 1,80 en hield dus, als men dat wilde, veel geld over waarmee men een vriendin kon onderhouden of dat besteed kon worden voor zaken die schaars en dus duur waren: goede woonruimte en sterke drank bijvoorbeeld. 'Wanneer men', aldus later een employé van de KLM die in Australië kapitein in het Knil was geweest, 'in een hotel kwam en men zag een tafel met wijn en likeuren, dan kon men er zeker van zijn dat er Hollanders bij waren." 'De Dutch Club', aldus van Eechoud, 'was de rijkst voorziene club van Melbourne" (en mocht, evenals alle hotels die diners serveerden, voortgaan alcoholische dranken te serveren op het uur waarop alle Australische pubs dichtgingen); ook was het een Nederlander die, aldus van der Plas, in een Australisch dagblad een advertentie plaatste om in het overbevolkte Brisbane een appartement te huren, 'price no consideration'," Trouwens in Melbourne en elders waren, zo berichtte in ' 5 I (wellicht ietwat gechargeerd) een Australiër die werkzaam was geweest bij de Netherlands Indies Government Information Service, de Nigis, aan de Enquêtecommissie, 'all the most expensive and most commodious fiats in the best neighbourhoods occupied by Dutch people,"
XCDaar kwam bij dat, toen in Australië de benzinetoewijzingen verlaagd werden en een autovrije zondag werd ingevoerd, talrijke Nederlandse dienstauto's druk bleven rondrijden, ook op autovrije dagen. Daaronder waren de auto's van de leden van de Commissie: Amerikaanse Packards, die naar Indië onderweg waren geweest en waarvan nu het nummerbord 'Nederlands-Indië I', 'Nederlands-Indië z' en 'Nederlands-Indië 3' luidde."J.J
1 Huidige waarde (1986) misschien het tienvoud. 2 Getuige G. A. de Stoppelaar, dl, III c, p. 815. 3 Getuige P. K. van Eechoud, a.v., dl, VIIl c, p. 704. 'Ge tuige van der Plas, a.v., p. 1359. 5 Brief, 17 jan. 1950, van W. Preger aan de Enquêtecommissie, punt k, nagekomen stukken. 6 Getuige P. K. van Eechoud, a.v., dl. VIII c , p. 705.
XC'Wanneer wij zagen', aldus dr. Honig, 'dat de heer Evatt' (de Australische minister van External Affairs),
XC'met een autootje met een gascarburator rondreed en een van onze mensen in een prachtige auto met chauffeur, dan was dat voor de Australische hoogarnbrelijke fIguren, van wie het leven vrij sober is, wat bevreemdend. Van MacArthur hadden ze dit nog kunnen tolereren"
XCeen belangrijke toevoeging! Want het moge waar zijn dat veel Nederlanders zich ruim konden bewegen, voor de Amerikaanse militairen (een Amerikaanse soldaat kreeg omgerekend per week f 12S) gold dit in nog hogere mate. Dat wekte bij de Australiërs jaloezie op. Ten aanzien van de Amerikanen stond daar evenwel tegenover dat zij, zo werd gemeend, door hun interventie Australië hadden beschermd tegen een Japanse landing en dat in elk geval het verdere behoud van Australië afhankelijk was van de Amerikaanse oorlogsinspanning - ten aanzien van de Nederlanders stond er maar heel weinig tegenover; hen beschouwde men, aldus weer van Eechoud, 'als bannelingen, als uit hun land verdrevenen. Ik heb er veelopmerkingen over gehoord."
XCOok in de Tweede Wereldoorlog waren er in elk oorlogvoerend land groepen die ruim in hun middelen zaten. Royaliteit, zelfs excessieve, en aan losbandigheid grenzende uitbundigheid konden aanvaard worden van militairen die met verlof waren en wisten dat zij, van dat verlof teruggekeerd, weer hun leven op het spel moesten zetten, maar werd zulk een gedrag door anderen tentoongespreid, dan wekte dat aanstoot. Ten aanzien van de Nederlanders was die aanstoot zo sterk dat van der Plas, in januari '43 bij de Prime Minister van Nieuw-Zeeland op bezoek, er door deze onmiddellijk over werd onderhouden. Effect had dit verwijt niet: de geldende regelingen werden niet gewijzigd.
XCHet kwam alles tezamen Nederlands naam in Australië niet ten goede.
XCWij komen nu tot een belangrijke vorm van werkzaamheid van deJ.
1 Getuige P. Honig, a.v., dl. III c, p. 782. 2 Getuige P. K. van Eechoud, a.v., dl. VIl! c, p. 704.
Commissie: de annulering van gesloten contraeten en de afhandeling van voor Nederlands-Indië bestemde, in Australië gestrande ladingen.
XCWat het eerste betreft: het Knil had in Australië machinerieën besteld voor een nieuwe munitiefabriek - dat contract werd geannuleerd. Zo waren er meer.
XCWat het tweede aangaat: er lagen in Australië ten tijde van de algemene capitulatie van het Knil dertig schepen met voor Indië bestemde goederen. Van Mook wist daar een regeling voor te treffen: met het dreigement dat de ladingen, voorzover uit Amerika afkomstig, daarheen teruggezonden zouden worden, bereikte hij dat de Commissie verlof kreeg, alle ladingen te verkopen. Er was genoeg vraag naar: de Australische regering en vooral MacArthurs hoofdkwartier konden veel gebruiken. Het betrof hier ca. 12000 totaal verschillende partijen goederen; er waren wapens bij zoals stenguns en mijnen, andere goederen die militair van belang waren zoals zoeklichten en motorfietsen, maar ook hoeveelheden levensmiddelen - één schip was er dat in hoofdzaak een lading cement aan boord had. Voor elk van de dertig schepen werd een verantwoording gemaakt die post voor post aangaf wat met de betrokken partij was geschied. Al dat werk vond plaats onder leiding van Smits die er een kleine staf van in het bedrijfsleven ervaren krachten voor aantrok. Hij had ook veel contact met de Netherlands Purchasing Commission in Amerika, met de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie in Londen en met haar vertegenwoordiging in Brits-Indië, want ook in die drie landen lagen in maart '42 schepen die voor Indië goederen aan boord hadden; voor de meeste daarvan vonden de genoemde instanties kopers. Eind '44 (latere cijfers hebben wij niet) was de opbrengst in Amerika (omgerekend) f 141 mln en in Engeland en Brits-Indië telkens ca. f 3,5 mln - het provenu (de opbrengst minus de kosten) was in Australië tot I september '45 f 5,7 mln, Het spreekt vanzelf dat goederen die bij de naoorlogse wederopbouw van Indië goed gebruikt konden worden, niet aan buitenlandse afnemers verkocht werden - de Commissie (resp. de Raad van departementshoofden) kocht ze zelf, eind '44 tot een totale waarde van (omgerekend) ca. f 13,5 mln. Het betrof hier in hoofdzaak textielgoederen.
XCVoor die wederopbouw van Indië werd nog veel meer gekocht - daar zullen wij in hoofdstuk 7 ('De terugkeer voorbereid') over schrijven. Hier willen wij slechts opmerken dat bij de Commissie en de andere Nederlands-Indische en Nederlandse autoriteiten in Australië uiteraard de belangen van Nederlands-Indië centraal stonden. Overigens was het, wat de te verwachten naoorlogse noden in Indië betrof, buitengewoon hin
derlijk dat in '42, '43 en de eerste maanden van '44 nauwelijks berichten ontvangen werden die een duidelijk beeld gaven van wat zich op economisch gebied in Indië afspeelde en van wat daar na de bevrijding nodig zou Zijn.
XCTerwijl de regering in Londen van meet af aan regelmatig berichten kreeg over gebeurtenissen en toestanden in bezet Nederland (een stroom, in ,40 nog vrij smal, die evenwel nadien van jaar tot jaar breder werd), ontvingen de Nederlandse autoriteiten in Australië en op Ceylon maar heel weinig berichten uit of over Indië.
XCIn Londen werd van mei '40 af elk woord dat Radio Hilversum uitzond, opgevangen en in dagelijkse luisterrapporten verwerkt; legale Nederlandse dagbladen en periodieken bereikten de regering via Lissabon en Stockholm van de herfst van '40 af, illegale bladen en brochures van april '42 af; een groeiend aantal geheime agenten kon van augustus '40 af militaire inlichtingen doorseinen - militaire zowel als civiele inlichtingen werden voorts aanvankelijk via Stockholm, later via Genève doorgegeven door inlichtingengroepen welker werkzaamheden van de lente van '43 af belangrijke steun kregen van het eind '42 in Londen opgerichte Bureau Inlichtingen. Voorts kwamen in totaal ca. zestienhonderd Engelandvaarders in Groot-Brittannië aan, naar schatting tweehonderd door de Noordzee over te steken, ca. veertienhonderd door eerst naar Zweden of naar Spanje en Portugal te trekken. Waren er in '40, '41 en '42 nog tal van lacunes in het beeld van bezet Nederland dat men zich in Londen kon vormen, van de lente van '43 af ontstond een situatie waarbij de regering en haar organen omtrent alle belangrijke ontwikkelingen in bezet gebied betrouwbare, veelalook prompte inlichtingen ontvingen. Het werk van de uitgezonden geheime agenten en van de inlichtingengroepen is daarbij van kardinale betekenis geweest.
XCZoals uit hoofdstuk 4 zal blijken, heeft het van Ceylon uit op Sumatra ondernomen geheime werk slechts van midden '45 af enig succes gehad en van Australië uit is men er de gehele bezetting door niet in geslaagd, uit Java, Borneo of Celebes van geheime agenten inlichtingen van betekenis te krijgen - alleen in het oostelijkste deel van de Grote Oost heeft het intelligence-werk enige bescheiden successen opgeleverd. Dagbladen en periodieken zijn slechts bij één gelegenheid uit Indië entvan
gen' - wèl werden van april' 44 af in de gebieden die door MacArthurs strijdkrachten waren bevrijd, enkele Japanse stukken aangetroffen. Van belang was ook dat in die gebieden meer dan duizend romcesja's (geronselde arbeiders) en heiho's (hulpsoldaten) werden aangetroffen, die grotendeels van Java afkomstig waren. Ook gingen in de oorlog Geallieerde strijdkrachten er soms toe over, de bemanning van inheemse prauwen te dwingen mee te varen hetzij naar Ceylon, hetzij naar Australië, en in de oostelijke gebieden van de Grote Oost waren er in '44 of '45 soms prauwbemanningen die eigener beweging naar Geallieerd gebied zeilden. Veel meer dan wat lokale inlichtingen konden al die opvarenden van Indonesische scheepjes niet verstrekken.
XCZo was er, de gehele oorlog door, slechts één inlichtingenbron die, als zij met succes was aangeboord, dagelijks enige steun had kunnen geven: de Japanse radio-uitzendingen. In hoofdstuk I wezen wij er evenwel al op dat die uitzendingen in april en mei '42 in Australië nauwelijks konden worden gevolgd. Het opvangen vond toen plaats in Melbourne. Het was werk van de Australian Broadcasting Corporation en geschiedde, voorzover het Nederlands-Indië betrof, in samenwerking met de Monitoring Service, de Luisterdienst, van Quispels Netherlands-Indies Government Information Service, de Nigis. Op Java gaf, zoals in het vorige deel vermeld, het Japans militair bestuur zich speciale moeite om (met inschakeling o.m. van enkele Nederlandse journalisten en Geallieerde krijgsgevangenen) dagelijks teksten uit te zenden die speciaal voor Australië bestemd waren - dat had in '42 en in de eerste maand en van' 43 geen enkel effect. 'Het blijft', zo rapporteerde de Nigis middenjuli '42, 'met de ontvangst van de voor ons zo belangrijke zender Batavia ... treurig gesteld. Ten gevolge van atmosferische storingen ontgingen ons enige door de Japanners in Indië uitgevaardigde verordeningen geheeJ.2 Van andere werden slechts brokstukken ontvangen." De ontvangst blééf slecht (midden oktober '42 bijvoorbeeld was van de uitzendingen van de zender Batavia '86 % in het geheel niet verstaanbaar'") van april '43 af verbeterde de situatie doordat
I NI. begin '45, toen de eigenaar van een inheemse prauw, die naar Australië moest meevaren, een aantal nummers van op Borneo, Celebes en Java verschenen Indone sische dagbladen alsmede zeven exemplaren van het op Java uitkomend maandblad ('Nieuw Java') bij zich bleek te hebben. 2 Die verordeningen golden slechts op Java. Wellicht moet men dus uit de gebruikte formulering ('in Indië uitgevaardigde verordeningen') afleiden dat de er in juli '42 nog geen denkbeeld van had dat Indië bestuurlijk in drieën was gedeeld. Korte tijd later was dat in elk geval wèl bekend. 'Overzicht luisterrapporten 6-13 juli 1942'. , A.v., '11-18 oktober 1942'.
de Australian Broadcasting Corporation toen op aandrang van de Commissie een luisterpost geplaatst had in Broome, dichter bij Java dus (zie kaart II op pag. 17), die de door Bandoeng gerelayeerde uitzendingen van Radio Djakarta redelijk goed opving. Inderdaad zijn de monitoring reports van mei '43 af rijker van inhoud geworden - volledig werden ze nimmer.' Daartoe droeg bij dat, vreemd genoeg, in Australië ook in '45 niet naar de avonduitzendingen van de Japanse zenders op Java geluisterd werd, terwijl de Japanse autoriteiten juist daarin de meeste berichten lieten opnemen.
XCWelke inlichtingen kreeg men van personen die korte of lange tijd in Japans gebied hadden vertoefd?
XCWij kunnen daar het volgende overzicht van geven.
XCDe eersten die van Java ontsnapten, waren van der Star, Stokhuyzen en kapitein van der Veen. Wij weten dat van der Veen een uitgebreid rapport schreefwaarin hij, zoals al weergegeven, o.m. vermeldde, vernomen te hebben dat zich bezuiden Garoet en bij Buitenzorg guerrillastrijders bevonden, en wij vermoeden dat ook Stokhuyzen een rapport heeft opgesteld, maar alleen omtrent de mededelingen van van der Star is een stuk bewaard gebleven"; daarin staat o.m. over de Nederlanders en Indische Nederlanders : 'Moreel was zeer goed en vertoonde na vier maanden bezetting geen inzinking'; over de Chinezen: 'Over het algemeen waren de Chinezen fel anti-Japans. Daar de Chinezen een nauw contact hadden met de Indonesiërs, werd deze stemming hierop overgedragen'; over de Indonesiërs: 'Terwijl de Indonesiër in het begin in een afwachtende, zenuwachtige stemming verkeerde, zwaaide dat direct om in een anti-Japans gevoel toen zij zagen hoe de Japanner zich gedroeg. De grote werkloosheid ... en de lijfstraffen in het openbaar werkten de Japanse propaganda sterk tegen.' Mededelingen van van der Star (en
XC1 Behalve de Japanse zenders op Java werden ook Japanse zenders elders afgeluisterd. Het Australische Department of Information stelde elke week een overzicht samen van de opgevangen berichten. Die overzichten zijn voor de periode mei-december '44 bewaard gebleven: rapporten van tien tot vijftien pagina's, waarvan evenwel niet meer dan één of anderhalve pagina aan Nederlands-Indië is gewijd, hoofdzakelijk met propagandistische berichten in het economische vlak. 2 ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXIII, 57-I.
wellicht ook van Stokhuyzen en van der Veen) deden een correspondent van het Aneta-kantoor in Brisbane een stap verder gaan toen hij begin oktober '42 aan de pers in de Geallieerde wereld een bericht doorgaf waarin stond: 'My informants expressed the conviction that the natives would welcome Allied forces u/hen these arrive to drive the invaders from the Indies.' I Eind november '42 werd in de Indische Oceaan een Duitse blokkadebreker, de 'Ramses', die, van Japan naar West-Europa onderweg, in november Tandjong Priok had aangedaan, onderschept door de Nederlandse kruiser 'Jacob van Heemskerck' en een Australische kruiser. De gezagvoerder van de 'Ramses' bracht zijn schip tot zinken - de opvarenden gingen in de boten. Zij werden opgepikt en naar Australië overgebracht waar zij door Nefis I (de door kapitein Spoor geleide inlichtingenafdeling) verhoord werden - de meeste Duitsers weigerden inlichtingen te geven, maar de Duitse gezagvoerder en enkele Deense, Noorse en Finse opvarenden (de Noren waren de bemanning geweest van een door de 'Ramses' aangehouden Noors schip) deden dat wel en het gevolg was dat midden december uit Melbourne als 'eerste resultaten' van de verhoren (over de latere beschikken wij niet) aan van Mook geseind werd,
XC'dat Europese vrouwen en kinderen in Batavia grote mate van vrijheid genieten en er goed gekleed en gevoed uitzien. Het door hen bewoonde deel van de stad is omgeven met prikkeldraad en inheemse wachtposten te hunner bescherming. Europese families waarvan de man thuis is, wonen buiten deze concentraties'
XCkennelijk was aan de opvarenden van de 'Ramses' niet bekend (althans: zij berichtten dit niet) dat op Java, afgezien nog van de krijgsgevangenen, vrijwel alle Nederlandse mannen waren geïnterneerd.
XC'Het leven heeft een normaal aanzien. In de stad werden Europese vrouwen dikwijls winkelend op de fiets gezien, Zij beschikken blijkbaar over geldmiddelen
XCin werkelijkheid verkeerden vele Europese vrouwen in financiële moeilijkheden en waren de prijzen aanzienlijk gestegen. Niet geheel juiste inlichtingen dus.
XCDe volgende van wie inlichtingen werden verkregen, was de Menadonese Knil-militair H. D. Pitoi, die op Java enkele maanden in een krijgsgevangenkamp bij Bandoeng opgesloten was geweest en als heiho
XCI Aneta-bericht, 3 okt. 1942 (a.v., Call-van der Plas, B 3). 2 Telegram, 16 dec. 1942, van van Haagstraten en van Aerssen aan van Maak (a.v.,MK, M 180, A 8 I).
op Guadalcanal de Amerikaanse linies had bereikt. Zijn mededelingen leidden begin januari '43 tot een telegram aan van Mook waaruit wij citeren:
XC'Burgers geïnterneerd ... Verhouding Hollanders onderling en ook met Menadonezen uitstekend, met Ambonnezen ongunstig.' javarien" allen losgelaten. Houding [inheemse] bevolking onderdanig en passief. Voedselsituatie [krijgsgevangenen]kampen zeer slecht ... Maaltijden ... juist voldoende om in leven te blijven ... Medische verzorging praktisch onmogelijk wegens gebrek aan medicijnen. Behandeling slecht, veelvuldige mishandelingen. In maart drie Europeanen die tijdens fourageren pakjes van echtgenoten ontvingen, in het openbaar doodgestoken door bajonetsteken in de buik.' Schoppen en slaan zijn normale tuchtmiddelen ... Kleding na maart niet aangevoerd, zodat in lompen en op blote voeten. Op last Japanners alle rangverschil en distinctieven opgeheven." Voertaal Japans, bij niet begrijpen schoppen en slaan."
XCBehalve 'burgers geïnterneerd' (dat gold op Java slechts voor de Nederlanders, behoudens de Nippon-werkers, niet voor de meeste Indische Nederlanders) stond in dit telegram niets over het lot der burgers of over de reacties der Indonesiërs - als heiho had Pitoi in Tandjong Priok slechts enkele dagen een, aldus het verslag van zijn ondervraging, 'vluchtige aanraking' gehad met Indonesiërs; datzelfde verslag vermeldde evenwel dat er volgens hem 'nog zeer vele pro-Hollandse Javanen zijn, maar toen eenmaal de Japanners de baas waren, lieten ze de Hollanders in de steek en waarschijnlijk uit vrees zochten zij in de gunst van de Japanners te komen."
XCDe eerste die na van der Star, Stokhuyzen en van der Veen in Australië een meer uitvoerig beeld kon geven van de toestanden en gebeurtenissen op Java, was de Knil-sergeant-majoor H. J. de Haas, die er, zoals in ons vorige deel beschreven, eind september '42 in was geslaagd om samen met de douane-ambtenaar C. D. Schlette, de jazzdrummer J. C. Buxton en de Menadonese ex-marechaussees Danus en Mongan Oost-Java te verlaten - zij gingen na een gevaarlijke en moeilijke tocht op 13 december
1 In werkelijkheid hadden op Java de meeste Ambonnezen zich pro-Nederlands getoond, terwijl dat voor een deel van de Menadonezen niet gold. 2 D.w.z. Javaanse Knil-militairen (behalve de officieren). 'Dit sloeg op een van de twee executiege vallen die zich, met een andere achtergrond overigens, op 22 april '42 in karnpen bij Bandoeng hadden voorgedaan. 4 Deze maatregel was na enige maanden door de Japanners ingetrokken. 5 Telegram, 4jan. I943, van van Hoogstraten en van Aerssen aan van Maak (ARA, MK, M 180, A 8 I). 6 'Verslag ondervraging H. D. Pitoi' (29 dec. I942), p. 9 (a.v.).
bij een missiepost in noordwest-Australië aan land. Buxton bleef daar in Darwin, de Haas en de drie anderen werden op 7 januari '43 naar Melbourne overgevlogen, waar zij in eerste instantie door Nefis I voor mogelijke Japanse agenten werden gehouden - pas na weken was men overtuigd dat er voor dat vermoeden geen aanleiding was.
XCWat de twee Menadonezen en Schlette in hun ondervragingen hebben verklaard, is ons niet bekend - wij beschikken slechts over gegevens met betrekking tot Buxton en de Haas.
XCBuxton kon mededelen dat er in Semarang een Chinese verzetsgroep bestond en dat er voorts een gepensioneerde onderluitenant van het Knil, Korff, en de vroegere commissaris van politie W. Haccou een illegale groep hadden gevormd waarvan Indische Nederlanders deel uitmaakten; die mededeling was juist, behoudens dan dat de groep van Korff een van de V-groepen was, die hoofdzakelijk uit inheemse ex-Knil-militairen bestonden (al die groepen werden begin '43 door de Kenpeitai opgerold); onj uist waren Buxtons mededelingen over Soekarno: deze' well-known Communist agitator' (aldus de weinig deskundige Nifis-ondervrager) zou in juni of juli '42 tot gouverneur van West-Java zijn benoemd, in augustus zijn gearresteerd en kort nadien zijn ontsnapt.'
XCUitvoeriger waren de mededelingen van de Haas die van maart tot eind september '42 over Java had getrokken, wist dat de krijgsgevangenen het er moeilijk hadden, vage berichten had opgepikt over guerrillatroepen, mishandelende Japanners had zien optreden, een duidelijk beeld had gekregen van het moeilijke bestaan van Nederlanders en Indische Nederlanders, en pijnlijk getroffen was door het feit dat zoveel Indonesiërs onder de bekoring waren gekomen van de Japanse propaganda en dat de inheemse politie tegen Nederlanders en Indische Nederlanders honds optrad; ook had hij eind juni '42 in Bandoeng in een dagblad gelezen dat alle Nederlandse mannen geïnterneerd zouden worden en dat de Japanners overwogen, aan de Nederlandse vrouwen en kinderen 'de nodige bescherming te bieden' (dat bericht had hij bij zich gestoken), en hij had tenslotte op Oost-Java gehoord dat in Kesilir, bij Java's uiterste zuidoost-punt, een interneringskamp voor mannen in opbouw was.
XCEr zijn met betrekking tot de Haas vier stukken bewaard gebleven: een kopie van enkele 'eigenhandige aantekeningen uit (zijn) verslag' d.d. I9 januari '43 2, het in het Engels opgestelde verslag van zijn ondervragingen d.d. 22 januari', 'enkele aantekeningen' (vermoedelijk van Nefis I)
XC1 'Interrogation J. c. Buxton', 22-23 jan. 1943 (a.v.). 2 A.v., Alg. Seer., Eerste Zending, XXIII, 56-I. 3 A.v., MK, M 180, A 8 I.
d.d. 25 januari 'naar aanleiding van het verslag van zijn ondervragingen", en (van Nefis I) een 'verslag van de vergel\jking van gegevens en indrukken van de sergeant-majoor Knil de Haas met de kapitein van der Veen', eveneens d.d. 25 januari." Al deze stukken zijn in Melbourne opgesteld.
XCIn het eerste stuk gaf de Haas vage berichten weer over 'vrije troepen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger op Java', die zich bij Semarang en op West-Java zouden bevinden; bij Sernarang waren z\j ongewapend maar op West-Java was sprake van 'gewapende troepen (Nederlanders en Australiërs), w.o .. vele officieren De bevolking voorziet deze troepen van voedsel.' In het tweede stuk, het in het Engels gestelde verslag van zijn ondervragingen, stond daar niets over, maar hierin klaagde hij over het gedrag van de inheemse politiefunctionarissen ('pro-japanese, disgracefully rude and insolent, particularly toward Europeans'), gaf hij o.m. weer wat hij van de krijgsgevangenenkampen en van de Europese mannen in Kesilir wist (' there are said to be many thousands') en schetste hij een beeld van de houding van Europeanen, Chinezen en inheemsen. Over de Europeanen berichtte hij o.m. dat eind september '42 alleen in Batavia en Magelang 'beschermde wijken' zouden worden ingericht, over de Chinezen dat zi] allen 'rather anti-native' en dat de meesten hunner 'pro-Dutch' waren, over de inheemsen dat in steden en dessa's de meesten een grote onverschilligheid aan de dag legden, dat de inheemse bestuurders 'on the iohole loyal to the Dutch' waren en dat' a number of native intellectuals' met de Japanners gemene zaak had gemaakt - vooral Soekarno had dat gedaan. Het derde stuk, de 'enkele aantekeningen', was curieus omdat de samensteller zijn best deed, alle mededelingen van de Haas die op animositeit van inheemsen jegens Europeanen wezen, te devalueren. 'Hij', zo heette het, 'die een-en-twintigjaar in het kleine kringetje der beroepssoldaten leefde, kent de maatschappij niet. Hij wordt sterk gedreven door het Indo-complex en haat de Inlander omdat de Europeaan van zijn voetstuk viel en de Inlander het nu beter heeft'. Vandaar ook de confrontatie van de Haas met kapitein van der Veen. Blijkens het vierde stuk: het verslag van die confrontatie, werd de Haas door van der Veen op een belangrijk punt in het gel\jk gesteld: de Haas had óók bericht dat het feit dat de Europeanen, gouverneur-generaal van Starkenborgh incluis, in Indië gebleven waren, op de Indonesiërs geen indruk had gemaakt en van der Veen gaf toe, 'geen enkele aan wijzing te hebben dat er van enige waardering door de inheemse gemeenschap wordt blijk gegeven.'
XC1 A.V., Alg. Seer., Eerste Zending, XXIII, 56-I. 2 A.v.
XCDat de berichten van de Haas, hoe vaag ook, over de aanwezigheid van guerrillatroepen op West-Java bij Egerton Matt en Quéré de behoefte versterkten, geheime agenten op Java te infiltreren, spreekt vanzelf; zij gingen daarbij aan het gegeven inzake Kesilir bijzondere betekenis toekennen: daar zouden zich immers 'vele duizenden' Europese mannen bevinden; verondersteld werd dat men een aantal hunner zou kunnen bewegen, naar Australië te ontsnappen.
XCNa de mededelingen van de Haas en de zijnen verliepen meer dan zes maanden voordat weer een rapport over Java werd ontvangen: magere mededelingen van een Duitse matroos, wiens blokkadebreker begin maart '43 tot zinken was gebracht maar die in augustus '42 van Tandjong Priok uit één dag Batavia had kunnen bezoeken; hij had er kunnen spreken met uit hun internering bevrijde Duitsers en 'volgens hen', aldus Furstners staf (die door de Britse Admiralty was ingelicht) aan van Maak, 'werden de zich in gevangenschap bevindende Nederlanders en andere gevangenen zeer slecht behandeld ... De inlandse bevolking scheen over de van de Japanners ondervonden behandeling zeer ontevreden."
XCDan werden begin november '43 aan van Mooks departement door het Britse War Office mededelingen gezonden van vier Japanse krijgsgevangenen die op Java krijgsgevangenen van het Knil aan het werk hadden gezien - zij hadden niets van belang kunnen berichten.
XCWèl van belang leek wat in januari '44 bericht werd door vier uit de Oostelijke Molukken afkomstige Indonesiërs", door zeven krijgsgevangenen (van onbekende nationaliteit) en door één Javaan en één Madoerees die door een Geallieerd oorlogsschip van een Japans vissersvaartuig waren gehaald. Van der Plas seinde begin februari uit Australië aan van Maak dat de Japanners 'in oosthelft Archipel''barbaars' optraden en dat de gevolgen daarvan niet waren uitgebleven: 'bevolking ... ziet reikhalzend uit naar bevrijding' (die laatste bijzonderheid werd door van Maak
I Bericht, juli 1943, van Putstriers staf aan van Mook (a.v., MK, M r80, A 8 I). 2 Dit waren bewoners van een klein eiland, ca. 300 km ten zuidoosten van Ambon, die, toen daar de bemanning van een Amerikaanse bommenwerper die een noodlanding had gemaakI, door een werd opgehaald, naar Australië waren meegegaan.
onmiddellijk aan de koningin doorgegeven). Over Java berichtte van der Plas dat de Japanners daar een 'uiterst straf bewind' voerden, dat de 'economische toestand veel ernstiger is dan vermoed' ('kleding is vrijwel niet te krijgen ... de armoede is ontstellend'), dat 'beïnvloeding jeugd' door de Japanners 'op den duur waarschijnlijk' was en dat er sprake was van 'waardering voor het feit dat de Japanners systematisch Indonesiërs opleiden tot verantwoordelijke ambten ... en voor het ontbreken van rassenwaan."
XCEen maand later, in februari '44, kwamen de eerste berichten over Ambon binnen, verstrekt door twee van de Aroe-eilanden afkomstige inheemsen die een jaar in dienst van de Japanners hadden gevaren en naar een Australische post op N ederlands-Nieuw-Guinea waren ontkomen. Zij waren niet zelf op Ambon geweest maar hadden contact gehad met opvarenden van schepen die van dat eiland afkomstig waren - informatie uit de tweede hand dus. Er deugde dan ook niet veel van. De geïnterneerden (zij waren in '43 naar Zuid-Celebes gebracht) zouden op Ambon uitermate slecht behandeld worden ('de sterfte onder hen is zeer groet'), ook de Knil-krijgsgevangenen (allen in '42 naar Hainan bij China verplaatst) werden slecht behandeld, de Australische krijgsgevangenen daarentegen (onder geen groep krijgsgevangenen is de sterfte groter geweest) 'genieten een vrij behoorlijke behandeling."
XCMeer gegevens kwamen ter beschikking toen van april '44 af op de noordkust van Nederlands-Nieuw-Guinea en op het eiland Biak van Java afkomstige romcesja's en heiho's werden bevrijd (daar werd ook een exemplaar gevonden van het in februari '44 door de Kenpeitai opgestelde rapport over het verzet op Java, dat wij in hoofdstuk 6 van ons vorige deel behandelden). Al die bevrijde Indonesiërs werden persoon voor persoon of in kleine groepen door Nederlandse bestuursambtenaren of door officieren van Ne.fis I ondervraagd - hetzelfde geschiedde, zoals al vermeld, met opvarenden van inheemse prauwen. Er zijn aldus in totaal gegevens verworven van enkele honderden Indonesiërs. Dat de romcesja's en de heiho's door de Japanners slecht waren behandeld, was evident, maar wat konden zij berichten over de toestanden in de archipel en de opvattingen der Indonesiërs? Niet zo heel veel en onze indruk is bovendien dat menigeen hunner de neiging had, zijn ondervragers naar de mond te praten. Zo vernam de verbindingsofficier van het Knil bij
1 Telegram, 2 febr. 1944, van van der Plas aan van Mook (ARA, MK, M 105, A 9-B). 2 Rapport, 8 febr. 1944, van de assistent-resident te Merauke (a.v., Coll.-van der Plas, BIl).
MacArthurs hoofdkwartier in Brisbane in april' 44 dat de eerste drie-entachtig Javaanse romcesja's die op Nieuw-Cuinca waren bevrijd, allen 'pro-Hollands' waren. I In juni wist van der Plas met betrekking tot Java te berichten: 'Most informants thought that everyone, especially the Indonesian administrators, would turn against the japanese when they got an opportunity'; men verlangde naar de terugkeer van de Nederlanders : 'In the environs of Malang, Bangil? and Kediri prayers are said in the mosques for the restoration of the Dutch administration." In juli rapporteerde Nefis I, dat een Menadonese ex-Knil-militair die een tijdlang bediende was geweest in de club van de Kenpeitai te Soerabaja, van Javaanse hei/w's vernomen had dat Soekarno en Hatta 'universally hated' waren (' the javanese simply do not want these people'),' in september trok Nefis I uit de mededelingen van negen op Biak bevrijde Javanen de conclusie, dat 'everybody wanted a return to pre-Lllar conditions'S, en in december werd bericht ontvangen dat een opvarende van een U-Boot die op 6 oktober '44 in de Javazee door de Nederlandse onderzeeboot 'Zwaardvis' tot zinken was gebracht, in krijgsgevangenschap verklaard had, te geloven dat' der iibergrosse Teil' van de inheemse bevolking op Java wenste dat het Nederlands bewind zou terugkeren."
XCWij erkennen: onze gegevens zijn onvolledig. Zo is van de ondervragingsrapporten maar een klein deel bewaardgebleven. Anderzijds zien wij niet in waarom de stukken die wèl bewaardgebleven zijn en die wij in het voorafgaande weergaven, niet representatief zouden zijn voor de verkregen gegevens. Voor het feit dat deze een scheefgetrokken beeld opleverden, is er een belangrijke getuige in de persoon van van Mook die in 1949 in zijn terugblik Indonesië, Nederland en de wereld met betrekking tot Java en Sumatra schreef:J.
1 M. R. Sandberg: 'Dagboek', p. 46 (Iq. 2 Een plaats halverwege Soerabaja en Malang. 3 Van der Plas: (16 juni 1944) (ARA, Coll.-van der Plas, B II). 4 IS juli 1944 (IC, 61 889). 5 A.v.: 283-293', IS sept. 1944 (a.v., 60 949). 6 Aangehaald in van der Plas: (23 dec. 1944), p. I (ARA, Coll.-van der Plas, BII).
XC'(Wij) waren voor deze hoofdeilanden en een groot stuk van het centrale gebied van de archipel uitsluitend aangewezen op het uitluisteren van Japanse radioberichten en enkele toevallige getuigenissen van mensen die hier of daar met een prauw of van een eiland waren opgepikt en die als regel geen gegevens van enig algemeen belang konden verschaffen.
XCAldus verkregen wij een beeld dat niet volledig en in zijn verhoudingen niet juist kon zijn. Het werd nog meer scheefgetrokken door de tegenstelling tussen het oosten van de archipel en Java, omdat wij uit dat oosten weI over een toenemend aantal directe waarnemingen konden beschikken en uit menselijke zwakheid geneigd waren, die gegevens sterker te generaliseren dan de uiteenlopende toestanden in de archipel toelieten.' 1
XCZo was het. De Japanse radio-uitzendingen (op die van '45 komen wij nog terug) werden onvolledig opgevangen; wat in Indië werd gepubliceerd, bleef vrijwelonbekend; geen enkele Europeaan wist na september '42 van een van de hoofdeilanden te ontsnappen; over Java kreeg men pas van april '44 af weer enige berichten van Indonesiërs, simpele lieden, die overigens lang tevoren van Java waren weggevoerd; geen enkele geheime agent kon zich (behalve op Sumatra van midden '45 af) op de hoofdeilanden handhaven; en geen enkele inlichtingengroep was daar werkzaam welker rapporten gegevens hadden kunnen bevatten omtrent de opvattingen in leidende Indonesische kringen. Pover, pijnlijk pover was wat men in Australië en op Ceylon van Indië wist en de 'menselijke zwakheid', waar van Mook over schrijft en die er toe leidde dat de schaarse beschikbare gegevens gegeneraliseerd werden, kan, dunkt ons, duidelijker aangegeven worden: hier speelde het vasthouden aan wensvoorstellingen een rol. Bij sommigen was dat de wensvoorstelling dat in een bevrijd Indië in wezen alles bij het oude zou blijven, bij van Mook en van der Plas de wensvoorstelling dat Nederland geroepen was, in Indië een in eerste instantie door Nederlanders geleid model-gemenebest te doen ontstaan dat op volledige rassengelijkheid zou zijn gebaseerd.
XCDie laatste wensvoorstelling werd oprecht gekoesterd - zij bepaalde de geest waarin vooral van Mook en van der Plas de bestuursfunctionarissen die als eersten weer in bevrijd Indië zouden optreden (de officieren van de Netherlands-Indies Civil Administration oftewel de Nica) gevormd wilden zien. Maar hoe stond het in Australië met de Indonesiërs die daar waren beland? Hoe werden de Indonesische opvarenden van Nederlandse schepen (d.w.z. diegenen die in april '42 niet in staking waren gegaan) behandeld? Werden zij en andere Indonesiërs allen door hun N eder
XC1 Van Maak: Indonesië, Nederland en de u/ereld, p. 74. 12
landse en Indisch-Nederlandse rijksgenoten conform de strekking van de 7 december-toespraak van de koningin inderdaad als gelijken behandeld?
XCWij hebben in hoofdstuk I vermeld dat kort voor en na de val van Indië omstreeks tweeduizend Indonesische zeelieden op diverse schepen, hoofdzakelijk schepen van de KPM, in Australische havens aankwamen, dat die zeelieden zich ontheemd voelden, dat zij, mede onder invloed van Australische vakbondsleiders, gelijke behandeling met de andere opvarenden eisten en dat het, toen hun eisen waren afgewezen, begin april '42 tot grote stakingen kwam, waarna bijna zevenhonderd stakers via diverse gevangenissen in het interneringskamp Cowra werden opgesloten. Ruim dertienhonderd Indonesische zeelieden bleven dus varen en hier kwamen nog enkele honderden bij die zich aan boord bevonden van schepen die niet in februari of maart' 42 Australië hadden bereikt. Tussen de reizen van hun schepen door waren zij, soms geruime tijd, in Australische havenplaatsener was daar behoefte aan centra die hun enige gezelligheid konden bieden. Die centra, de Roernah's Indonesia (Indonesische Tehuizen) werden door de zorgen van de Commissie in Melbourne, Sydney en Brisbane opgericht.
XCDie zeelieden waren in Australië niet de enige Indonesiërs. Twee kleine groepen bleken zich in en bij Mackay te bevinden, benoorden Brisbane (zie kaart II op pag. I7) - Javaanse arbeiders die kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog mèt hun gezinnen voor een tijdelijk verblijf in Australië waren toegelaten waar zij een spoorweg moesten aanleggen. Dan waren er Indonesische schepelingen aan boord van de eenheden van de Koninklijke Marine die in Australië aankwamen, en Indonesische militairen in de twee eerder vermelde compagnieën van het Knil. Later kwamen daar nog groepen bij: een groep Javanen van het Franse eiland Nieuw-Caledonië (daar werkten voor de oorlog in tinmijnen ca. zevenduizend Javaanse arbeiders die hun gezinnen bij zich hadden), Indonesische ex-Knil-militairen die als heiho's (hulpsoldaten) in '44 op en bij het noorden van Nederlands-Nieuw-Guinea waren aangetroffen en die in eerste instantie in Australië aan het Knil werden toegevoegd, een groep Indonesiërs die begin '45 op Luzon werd bevrijd, en voorts als vermoedelijk grootste groep de geïnterneerden van Boven
Digoel: bij na driehonderd mannelij ke gedeporteerden die in juni' 43 mèt de ruim tweehonderd gezinsleden die zich bij hen bevonden, naar Australië werden overgebracht, waar de meesten een half jaar later in vrijheid werden gesteld.
XCOp de zeelieden en de Digoelisten komen wij in deze paragraaf terug - hier willen wij allereerst vermelden dat de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders die in Australië met Indonesiërs te maken kregen, zich moeilijk konden ontworstelen aan de mentaliteit die zich in de koloniale samenleving in Indië bij hen had gevormd. Veruit de meesten van die Nederlanders en Indische Nederlanders waren vluchtelingen, op hun beurt dus ontheemden, velen bezorgd over het lot van familieleden en vrienden die niet hadden kunnen vluchten - het is een situatie waarin groepsgevoelens eerder versterkt dan verzwakt worden. Zeker, in de 7 december-toespraak had koningin Wilhelmina gezegd dat na de oorlog in het dan nieuw te bouwen koninkrijk 'voor verschil in behandeling op grond van ras en landaard geen plaats' zou zijn, en daar vloeide uit voort dat autoriteiten en burgers van het koninkrijk al tijdens die oorlog Indonesiërs als gelijken moesten gaan behandelen, maar dat betekende voor de meesten een prijsgeven van opvattingen en houdingen die zij, hetzij van jongsaf, hetzij na hun komst in Indië, als natuurlijk hadden leren zien. Trouwens, er waren er die het koninklijk woord een frase vonden die spoedig in botsing zou komen met de naoorlogse werkelijkheid - dergelijke reacties deden zich ook in bezet Nederland voor.
XCEnkele weken na de 7 december-toespraak kwam, zoals bleek, van der Plas, uit de Verenigde Staten teruggekeerd, in Melbourne aan. Hij schrok er van de symptomen dat in de geestesgesteldheid van talrijke Nederlanders en Indische Nederlanders niets was veranderd. Eind januari '43 berichtte hij in dezelfde brief aan van Mook waarin hij schreef over het 'door incompetentie en kortzichtigheid van de KPM ten onrechte interneren van een zeer groot gedeelte' der opgesloten Indonesische zeelieden, dat ook bij die Indonesiërs die waren blijven varen, 'grieven' bestonden, 'gebaseerd op een inderdaad grievende behandeling van Nederlandse zijde.' Hij gaf er een voorbeeld van. De Dutch Club in Sydney was geopend en bij die gelegenheid hadden enkele Indonesische walklerken van de KPM kosteloos muziek gemaakt; zij waren nadien in de zaal van de club een glas bier blijven drinken maar hadden vervolgens van de in Australië fungerende inspecteur van de Scheepvaart, een oudKPM-gezagvoerder, te horen gekregen dat zij, zo gaf van der Plas de woorden weer, 'voortaan, wanneer z~ een biertje wilden drinken, dat maar in de keuken moesten doen en niet in het bijzijn van Europeanen'; 12
de volgende dag was hun 'een fooi van I pond' (f 6 dus) gezonden - die hadden zij teruggestuurd.
XCMeer nog. Tot de Dutch Club te Melbourne was kort tevoren een Indonesiër niet toegelaten - in dezelfde club had de Knil-sergeantmajoor de Haas (een nogal donkere Indische Nederlander) die met zoveel moed en doorzettingsvermogen van Java was ontsnapt, gehoord dat een marineman die hem begeleidde, van een andere marineman toegevoegd kreeg: 'Zo, heb jij een blauwe meegebracht?'!
XCTwee-en-een-halve maand later, midden april '43, had van der Plas nieuwe klachten. In Brisbane was 'eindelijk' een Rocmah Indonesia geopend, maar in Sydney was het doorgangshuis van de KPM, 'Belvédère', nog steeds 'een onbeschrijfelijke, vieze, verwaarloosde bende'; er ontbrak 'ten enenmale de persoonlijke, menselijke toon die de Indonesiër in den vreemde zo behoeft.' 'De Nederlandse emigrantengemeenschap', zo berichtte hij nu in algemene zin,
XC'sukkelt aan alle bezwaren aan zo'n gemeenschap verbonden, helaas gecombineerd met de oude koloniale hoogheidswaan, die bij de plaats welke wij hier innemen, pijnlijk belachelijk aandoet ... Wat Australische gezinnen voor onze Indonesiërs doen, is enorm. Vooral, zij houden deze bescheiden lieden niet voor minderwaardigen. '2
XCZes maanden later, midden oktober '43:
XC'In Australië is de stemming onder de kleine Indonesiërs' nog steeds ronduit slecht, uitzonderingen daargelaten. In het bijzonder is dit het geval bij de KPM, waar maar zeer enkelen hebben geleerd dat in de omgang met Indonesiërs het een-en-ander veranderd is en dat de geheel andere houding van de Australiërs en de Amerikanen het handhaven van de grovere vormen der koloniale maatschappij in het persoonlijk contact niet langer toelaat ... In de Nederlandse gemeenschap sta ik, met weinige uitzonderingen, terzake nog alleen. De collega's' geven mij theoretisch alles toe, praktisch bestaat er tussen hen en de Indonesiërs hier geen enkele band."
XCOpnieuw zes maanden later, in april' 44, klaagde hij in een brief aan de directeur van de Nefis over 'de koloniale houding van de meeste
I Brief, 30 jan. 1943, van der Plas aan van Mook. 2 A.v., 18 april I943 (ARA, Coll.-van der Plas, B 8). 3 Bedoeld worden: de 'kleine luyden' onder de Indone siers, 4 Van Hoogstraten en Smits 5 Brief, I4 okt. I943, van van der Plas aan van Mook (ARA, Coll.-van der Plas, B 8).
Nederlanders in Australië' ('de Nederlandse gemeenschap trekt zich van het persoonlijke lot der Indonesiërs in Sydney in het geheel niets aan').'
XCIn diezelfde maand berichtte de Nederlandse consul-generaal te Sydney dat hij zich zorgen maakte over de invloed die Australische cornmunisten op de Indonesiërs gekregen hadden, 'maar', schreef hij,
XC'wij hebben zelf ook schuld. Er wordt wel geld gegeven voor onze Inlanders, misschien te veel, maar in geestelijke of sociale zin wordt voor hen door ons niets gedaan. Er is geen contact tussen ons en hen. De Nedertanders zijn onverschillig voor hun eigen nationale zaak, dat merken wU hier elke dag, maar de Indonesische zaak bestaat voor hen helemaal niet. Zij schijnen de radicale verandering die op touw is, niet te kunnen inzien. Is het dus wonder dat deze mensen zich naar de Australiërs keren ?'2
XCNa de oorlog herinnerde van der Plas zich nog duidelijk hoe hij bij zijn pogen om Indonesiërs door hun rijksgenoten als gelijkwaardigen te doen behandelen, in Australië met weinigen alleen was blijven staan. 'Wij vonden', vertelde hij in maart' 53 aan de Enquêtecommissie,
XC'bitter weinig steun bij de Nederlandse emigrantengemeenschap om een persoonlijke en menselijke verhouding met de Indonesiërs te scheppen. Integendeel, er gebeurden vaak ongelukken. Een zeer vermaard godgeleerde uit de westkust van Sumatra' was ondergebracht in een tehuis in Australië. Hij heeft loyaal met ons samengewerkt Hij was een oude man, een man uit één stuk, voor wie ik veel eerbied beb gehad. Bij onze omroep had hij een belangrijke functie en hij deed het werk voortreffelijk, Hem was toegezegd dat hij en zijn vrouween behoorlijke kamer zouden kunnen krijgen in het tehuis voor ambtenaren, een karner die hij nodig had voor zijn werk. Toen bij daarover sprak met de eenvoudige Indisch-Nederlandse zogenaamde dame die bet tehuis beheerde, schold zij hem uit voor' baupsat'", wel het ergste dat men tegen een Indonesiër kan zeggen. Ik heb deze oude man op mijn kantoor gebad en hij heeft daar gehuild van verbittering, dat deze belediging hem was aangedaan."
XCUiteraard bleef de superioriteitswaar; waarvan menige Nederlander in Australië en in de Verenigde Staten bleef getuigen, niet on bekend aan die Indonesiërs die daar of elders op posten van grote verantwoordelijkvan J.I2
1 A.v., 6 april 1944, aan de directeur van de (a.v., B 4). 2 Brief, z.d. (april 1944), B. Permink aan van der Plas (a.v.). 3 Mochtar Loetfi, in de jaren '20 leider van een radicaal-Islamietische, nationalistische partij, de het Verbond van Indonesische Moslims. '. 'schoft' 5 Getuige van der Plas, dl. VIII c, p. 1395·
heid stonden. Wij noemden er twee: Soejono, die in Londen minister werd, en Loekman Djajadiningrat, een van de leden van de Commissie in Australië, later in de Raad van departementshoofden directeur van Onderwijs en Eredienst. Beiden vroegen zij zich bij tijd en wijle af of zij er verstandig aan deden, ostentatief aan Nederlandse kant te blijven staan. Wat Soejono betreft, die beginjanuari '43 in Londen aan een hartaanval bezweek, willen wij er aan herinneren dat hij ten diepste ontsteld was door het feit dat hij drie maanden tevoren in de discussies in het kabinet die aan de 7 december-toespraak voorafgingen, op het voor hem wezenlijke punt (de principiële erkenning van Indonesië's recht op onafhankelijkheid) niets had bereikt. In die 7 december-toespraak was gezegd dat in het koninkrijk der Nederlanden geen plaats zou zijn voor rassendiscriminatie - was dat een doelstelling die op korte termijn, eigenlijk onmiddellijk, of een die pas op lange termijn zou worden verwezenlijkt? Van Hoogstraten, begin april' 43 uit Londen in Amerika aangekomen, zei dat dat niet duidelijk was. Aan Hart, de voorzitter van de Commissie in de Verenigde Staten voor Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao, ontging het niet welk effect die mededeling had op Loekman Djajadiningrat. 'I think I ought to tell you Djajadiningrat's reaction', schreef hij aan van Mook.
XC'He appeared completely taken aback and the thing has been occupying his mind ever since. Every time we have been together d/lring the last few days, he has started talking and worrying' about it again, not only in its immediate effects but also in its broader implications for the whole future of the Constitutional Reforms. Van Hoogstraten and I have tried to get him out of this trend of thought but, knowil1g what we know, we could 110tsay to him that the Cabinet has as yet accepted your plans for the future', however, we did tell him that things move slowly in a typically Dutch Cabinet and that an a/tempt to speed them up unduly might just be a means of wrecking the plans altogether.
XCIt seems wise to realize that it is more difficult for progressive Indonesians to justify for themselves their absence from their country and their people than it is for /lS.'2
XCLoekman Djajadiningrat, een zeer huiselijk man, tilde zwaar aan die afwezigheid. Toen hij in Australië aankwam, leed hij al aan een nierziekte en aan een hartkwaal; hij overleed in juli '44, drie-en-vijftig jaar oud.
, Bedoeld worden de plannen die van Mook op 5 december '42 in Washington vertrouwelijk aan o.m. een aantal jourrialisten had meegedeeld. hetgeen hem op een uitbrander van Gerbrandy te staan was gekomen. 2 Brief. 15 april 1943. van G. H. C. Hart aan van Maak (ARA. CoiL-van Maak. 3).
XCMaar ook andere Indonesiërs twijfelden aan de oprechtheid van de Nederlandse bedoelingen. Niet alleen in Australië (daarover straks meer) maar ook in de Verenigde Staten werd dit duidelijk - trouwens, daar had zich onder de ca. vijfhonderd Indonesiërs die er voor de Tweede Wereldoorlog woonden, toen al een groepering gevormd die op de onafhankelijkheid van Indië aandrong. In San Francisco gaf een Indonesische Vereniging een maandblad uit, Soeara Indonesia ('De stem van Indonesië'), dat in de eerste maanden van '45 (kort dus na het militaire ingrijpen van de Britten in Griekenland) in zijn hoofdartikelen betwijfelde of het op het opheffen van rassenongelijkheid gebaseerde koninkrijk der Nederlanden wel van de grond zou komen. De hoofdredacteur had zich, zo berichtte van der Plas aan een Indonesische relatie', in een van zijn artikelen afgevraagd,
XC'of de Nederlanders gebruik zullen maken van de wapenen om een vrije meningsuiting van de Indonesiërs te beletten zodra Indonesië bevrijd wordt, zulks naar aanleiding van wat de Engelsen hebben gedaan in Griekenland. Deze vraag is op zichzelf niet gek misschien, maar het getuigt zeker niet van een goed vertrouwen."
XCIn diezelfde tijd kreeg dat vertrouwen een deuk bij een Javaan, die eerst werkzaam was geweest bij de Nigis en nadien luitenant van het Knil was geworden, Roeslan. Van der Plas had veel vertrouwen in hem gehad en hem in maart '45 naar Manila gezonden om er de zorg op zich te nemen voor de op Luzon bevrijde Indonesiërs en Knil-krijgsgevangenen. Twee maanden later stortte Roeslan in een lange brief aan van der Plas zijn hart uit. 'Bij de Indonesiërs hier', schreef hij,
XC'heerst een onrust of de beloften van gelijkheid nou werkelijk zullen worden ten uitvoer gebracht dan wel neen. Ik heb ze proberen te overtuigen en gelukkig zagen ze in mij een steun, doch waren toch op lange na tevreden. Dit werd sterk aangewakkerd door het feit dat, direct na de bevrijding van deze mensen en de Hollanders, de laatsten f 100 en onze Indonesiërs (gelijken op dit moment van bevrijding; misschien later door het ontwikkelingspeil niet meer gelijk in positie) slechts f 50 kregen. Waarom is dit zo? Het zijn allemaal jongens met een goede ontwikkeling en enkelen hebben zelfs een universitaire graad gehaald.
XCZiet u, deze dingen maken mij bezorgd voor de toekomst. Ik ben ook een
XC1 Brief, 5 maart 1945, van van der Plas aan 'beste Kamas' (a.v., Coll.-van der Plas, B 2). 2 In diezelfde brief schreef van der Plas dat de Indonesiërs in New York 'politiek niet zo levendig' waren, maar: 'de oude groep die vijandig staat tegenover alles wat Nederlands is, bestaat nog.'
zoon van Indonesië en een nationalist, maar ik weet dat de vlugste manier om vooruit te komen is door met de Hollanders samen te werken, omdat die ons beter kennen dan welk ander volk ook en omdat de toekomst naar de ideeën en beloften van de hoogste in het land, H.M. de Koningin, er zo rooskleurig uitziet. Maar er is nog zo weinig van deze beloften te zien. En, mijnheer van der Plas, ik zal eerlijk zijn. Overal waar ik geweest ben, in Melbourne, Brisbane, Nw.Guinea Zuid en Noord en hier nu, hoor ik niets anders dan klachten met feiten en ik heb deze feiten zelf meermalen aanschouwd, over het gebrek aan samenwerking en het niet houden der beloften, m.a.w. het maken van te grote verschillen. De oude politiek: ik de meerdere en jij bent niets, komt overal te voorschijn, wanneer men met een minder ontwikkelde of met iemand die men niet kent, in aanraking komt. Ik zelf ondervind persoonlijk deze lage behandeling niet, maar zie ze wel, omdat men mij kent en denkt: 'Hij is wel een geschikte kerel; hij kan daarom wel als onze gelijke beschouwd worden.' Zo is de gedachtengang van de meeste Hollanders en Indo-Europeanen nog, mijnheer van der Plas. Dit is de volle waarheid en een feit."
XCNaast de bijna zevenhonderd Indonesische zeelieden die in aprilin Cowra waren opgesloten, waren er ruim dertienhonderd die van Australië uit bleven doorvaren. Sommigen hadden geen politieke interessen, anderen beschouwden zich als nationalisten. Dat laatste betekende niet dat al die anderen verwachtten of wensten dat er onmiddellijk na de oorlog een einde zou komen aan het Nederlands opperbestuur over de archipel. Toen in april '43 in Melbourne door de inheemse bemanning van het stoomschip 'Tasman' een gezellige avond werd aangeboden aan de er wonende Nederlanders, onder wie een aantal militairen, hield de Indonesische organisator van die avond een toespraak waarin hij zei dat ook de inheemse schepelingen zich inspanden voor het herstel van vrede en recht en dat na de oorlog de Nederlandse driekleur weer in Indonesië gehesen zou worden. Er volgde een verrassing: hij verzocht alle aanwezigen, onder wie van der Plas en gezant van Aerssen, op te staan en te luisteren naar het Wilhelmus en het Indonesia Raya - maar dat laatste lied was in Indië voor militairen verboden! Van der Plas nam onmiddellijk het woord en zei in het Nederlands en vervolgens in het Engels (er waren ook Australiërs aanwezig) dat het Indonesia Raya geen volkslied was maar
'42
XC, Brief, 20 mei 1945, van Roeslan aan van der Plas (ARA, Coll.-van der Plas, B
een nationaal symbool voor de liefde die de Indonesiërs voor hun land koesterden - hij had er geen bezwaar tegen dat het werd gezongen. Aldus geschiedde. Daags daarna zond hij mede namens van Aerssen aan van Maak een telegram waarin hij meldde wat was geschied en in overweging gaf, het Indonesia Raya te schrappen van de lijst van voor militairen verboden liederen - het zou dus ook door hen vrij gezongen kunnen worden, evenwel, aldus van der Plas en van Aerssen, 'behoudens ingrijpen bij politiek misbruik'; zij stelden verder voor dat, als van Maak en de minister van marine, Furstner, er accoord mee gingen, de commandanten van de eenheden van het Knil en van de Koninklijke Marine ingelicht zouden worden over de opheffing van het verbod, 'zonder echter bepaalde ruchtbaarheid hieraan te geven."
XCVan Maak maakte geen haast: pas bijna twee maanden later, midden juni, stelde hij het uit Melbourne ontvangen voorstel in een vergadering van de Raad van Bijstand voor Nederlands-Indische Zaken aan de orde. Abdoelkadir was hierbij aanwezig. Deze zei, 'dat de oorspronkelijke tekst van het lied in geen enkelopzicht een revolutionair karakter (droeg)? - inderdaad, die tekst op zichzelf deed dat niet (er was in Indië ook wel eens een scherpere tekst gezongen), maar het Indonesia Raya was, doordat het door de Indonesische nationalisten van alle schakeringen was geadopteerd, wèl een in wezen revolutionair lied geworden. Desniettemin meende de Raad dat het zingen van de oorspronkelijke tekst algemeen moest worden toegestaan, mits het dan telkens op het Wilhelmus zou volgen. De bewoordingen van die oorspronkelijke tekst waren in Londen niet bekend - Abdoelkadir nam op zich, er in Djeddah (daarheen zou hij gaan om o.a. aspirant-geheime agenten te recruteren) naar te zoeken. Hij kon wat hij ervan onthouden had, bij andere Indonesiërs verifiëren en aanvullen, en terwijl hij dat deed, ging van Maak er accoord mee dat het Indonesia Raya met de oorspronkelijke tekst voortaan ook door militairen na het Wilhelmus zou worden gezongen, mits het niet een politieke demonstratie zou zijn (hetgeen het, menen wij, steeds wel degelijk was). Minister Furstner verleende eind september '43 zijn goedkeuring aan die regeling.
XCZij werd niet gepubliceerd. Dat leidde bijna twee jaar lang tot onduidelijkheid - pas in juli '45 werd in Brisbane op voorstel van Spoor, die toen directeur was van de Nefis, besloten haar wereldkundig te maken en
I Telegram, 19 april 1943, van van der Plas aan van Mook (a.v.; Alg. Seer., Eerste Zending, XVII, 2 Raad van Bijstand voor Nederlands-Indische Zaken: Notulen, IS juni 1943 (a.v., MK, M 76, XI 37 B).
dat laatste geschiedde op 8 augustus, precies een week voor het bericht van Japans capitulatie. Van de tekst waren toen duizend exemplaren gedrukt, zij het met een wijziging: van der Plas had van de woorden "merdeka! merdeka!' ('vrij! vrij! ') die in de tekst voorkwamen, 'moe/ia! moelia!' ('luisterrijk! luisterrijk!') gemaakt.'
XCHad al het initiatief dat in april '43 in Melbourne was genomen op een door een Indonesische bemanning belegde gezellige avond, een gevolg dat de Indonesische zeelieden, voorzover zij nationalistisch dachten, als een stap in de goede richting konden zien, in andere opzichten bleven zij zich achtergesteld voelen. Onaanvaardbaar was voor hen dat hun gages lager waren dan die van Europeanen en Chinezen die precies hetzelfde werk deden. Van der Plas had daar alle begrip voor. 'Volmaakt ontoelaatbaar', noemde hij het in zijn brief van 30 januari '43 aan van Maak,
XC'dat terwijl Hare Majesteit de Koningin zelve heeft gezegd, dat er in het toekomstige koninkrijk voor verschil in behandeling op grond van ras geen plaats meer zal zijn, op schepen, gevorderd door de Nederlandse regering, waardoor, ondanks het handhaven van KPM-directie, de verantwoordelijkheid voor behandeling en betaling op de Nederlandse regering komt te rusten, zo een grove miskenning van het Koninklijk woord dagelijks plaats heeft ... Ik kan nauwelijks geloven dat door gelijkstelling van Indonesiërs met Chinezen inderdaad de rentabiliteit van onze vloot wordt aangetast, maar al was dit zo, dan zullen deze kosten als deel van onze oorlogsuitgaven tot herstel van ons Rijk aanvaard moeten worden."
XCEen moeilijkheid was dat van Mook als minister van koloniën niets te zeggen had over de Indische zeeschepen die ressorteerden onder de minister van handel, nijverheid en scheepvaart (en van landbouwen visserij), Kerstens, en deze had in de eerste plaats te maken met het Britse Ministry of War Transport, dat een groot deel van de Nederlandse koop
I Toen de Japanners in september '44 in Indië het zingen van het hadden toegestaan, drong Warners er van Ceylon uit bij van der Plas op aan dat het lied van Nederlandse kant geheel zou worden verboden. 'De gevolgen van de Japanse bezetting moeten', schreef hij, 'de Indonesiërs duidelijk voor ogen staan.' (Brief, 25 okt. 1944, van Warners aan van der Plas, a.v., Coll.-van der Plas, B 5). 2 Brief 30 jan. 1943, van van der Plas aan van Mook.
vaardijvloot had gecharterd en een verhoging van de gages van de Indonesische zeelieden afwees omdat daar een verhoging van de gages van de vele duizenden Brits-Indiërs (hoofdzakelijk Laskaren) die op Britse schepen voeren, uit zou kunnen voortvloeien.
XCVan Mook wist Kerstens er van te overtuigen dat met die Britse bezwaren geen rekening moest worden gehouden. Inderdaad, de gages der Indonesische zeelieden werden in juni '43 verhoogd (notabene van f 12 tot f 130 per maand) en hun werd nu ook de gebruikelijke oorlogstoeslag toegekend. Daarvan kregen zij evenwel in Australië slechts de helft uitbetaald - pas na een staking op tal van schepen, waaronder het grote hospitaalschip 'Oranje', werd die discriminatie ongedaan gemaakt.
XCNiet dat nadien moeilijkheden ontbraken! Van der Plas werd er haast radeloos van. 'De directie van de KPM' (onder die directie, te Sydney gevestigd, ressorteerden alle van Australië uit varende Nederlands-Indische schepen, van welke de meeste bij de bevoorrading van MacArthurs strijdkrachten waren ingeschakeld) 'beheerst de personeelspolitiek niet', stelde hij begin '44 op schrift.
XC'Telkens wordt iets toegegeven wanneer het te laat is (bijv. brieven om te vragen wanneer lang verschenen verlof genoten kan worden, blijven onbeantwoord; dreigt staking, dan wordt ineens wèl verlof verleend; dit gebeurt ook op andere punten). Kapiteins willen geen verantwoordelijkheid nemen, straffen niet zelf, roepen Amerikanen te hulp. Zeelieden bieden dan aan bij andere schepen te dienen; de kapiteins weigeren. Volgt arrestatie: opzending [naar Sydney] door de Amerikanen. De directie plaatst ze prompt op een schip. Figuur van ons tegen de Amerikanen. De KPM kan haar kapiteins niet aan. Deze oorzaak is niet weg te nemen. Onvoldoend talrijk en onvoldoend administratief-organisatorisch competent personeellaten dit niet toe.'
XCDit was, meende hij, de 'grondoorzaak' van de gerezen moeilijkheden. Maar er was ook een 'tweede hoofdoorzaak':
XC'De overspanning van Europees (zo goed als inheems) personeel. Talloze voorbeelden: men is aan alle kanten gevoelig. Relatief kleine oorzaken leiden tot botsingen. Het Europees personeel gaat nog door met 'g.v.d.' en 'sodemieter'. Een dronken stuurman zei mij, geregeld te ranselen. Het inlands personeel, als volwaardig mens behandeld, opgestookt door de Unions, is 'brutaal' en niet bereid meer, in de oude verhoudingen te berusten.' I
I Van der Plas: 'Moeilijkheden met opvarenden der KPM' (jan. 1944) (ARA, Coll.-van der Plas, BIl).
XCBij de eerder vermelde gageverhoging was bepaald dat f 25 van de nu toegestane f 130 zou worden gereserveerd voor uitbetaling na de oorlog. In hun strijd voor een betere betaling hadden de Indonesiërs belangrijke steun ontvangen van de Seamen's Union of Australia zij leerden de betekenis van vakbondsactie kennen en in '44 richtten twee opvarenden van de KPM, Soeprapte en Panda Iroot, in Sydneyeen vakbond van Indonesische zeelieden op die spoedig een stevige aanhang kreeg. Meer en meer van die zeelieden gingen zich anti-Nederlands opstellen. Was dit nu alleen een zaak van communistische beïnvloeding? Spoor, directeur van de Nefis, meende van niet. Als 'hoofdoorzaak' voor de 'afwijzende houding' jegens Nederland zag hij 'het psychische en het belangenconflict' en die twee confiicten waren, meende hij, 'veel dieper gelegen dan het contact met communistische cellen hier te lande of de hier en daar opgepikte Japanse propaganda-broadcasts.' I In mei '45 kreeg de anti-Nederlandse animositeit der Indonesische zeelieden een nieuwe impuls. De KPM-directie in Sydney zond aan al haar gezagvoerders een vertrouwelijke notitie, inhoudend dat de sinds juni '43 ingehouden spaarbedragen van f 25 per maand na afloop van de oorlog slechts aan diegenen mochten worden uitbetaald die nimmer tot moeilijkheden aanleiding hadden gegeven. Die notitie, onmiddellijk aan de zeelieden doorgegeven door Indonesiërs die in het directiekantoor werkzaam waren, leidde tot grote deining en toen de KPM-directie vervolgens bekendmaakte dat alle Indonesische lagere scheepsofficieren die aan de wal werkten omdat hun schip oorlogsschade had opgelopen, hun oorlogstoeslag zouden verliezen, kwam het tot stakingen. Soeprapto en Panda Iroot werden opgepakt en in Hollandia geïnterneerd. Het gevolg was dat de anti-N ederlandse animositeit der Indonesische zeelieden opnieuw toenam.
XCDat laatste was in Camp Columbia, waar van Mook en zijn Raad van departementshoofden gevestigd waren, duidelijk te merken. De er werkzame Indonesische mess-bedienden, de meesten ex-zeevarenden, sommigen bovendien ex-geïnterneerden, traden er, aldus Abdoelkadir, zo 'brutaal, onvriendelijk en onbeleefd' op, dat het verblijf er voor hem 'een straf' was. Niet dat dat optreden hem verbaasde, want, schreef hij eind juli' 45 aan van der Plas, 'de 'inlander' -politiek in Australië en India, ook in San Francisco, New York en Liverpool' (de Britse havenstad) 'is steeds een KPM-politiek geweest."
XCI Brief, 26 maart 1944, van S. H. Spoor aan de Marinecommandant Australië (a.v., B 4). 2 Brief, 28 juli 1945, van Abdoelkadir aan van der Plas (a.v., B 2).
XCZo waren dus de spanningen tussen de Indonesische zeelieden en de Nederlanders hoog opgelopen - het bericht van de uitroeping van de Republiek Indonesië zou tot een uitbarsting leiden.
XCWat was intussen met de bijna zevenhonderd geïnterneerde zeelieden geschied?
XCZij waren, zoals vermeld, in '42 via diverse gevangenissen in Cowra terechtgekomen: een groot Australisch karnpcornplex, waar zich ook de uit Indië gedeporteerde en de in Australië aangetroffen Japanners bevonden naast geïnterneerde Duitsers, Italianen en Koreanen. De Indonesiërs kwamen er in een apart kamp te zitten dat naast dat der Japanners lag. Onder de Indonesische zeelieden waren er die in april' 42 bij de stakingen een leidende rol hadden gespeeld, maar ook velen die hoogstens als meelopers te beschouwen waren (van hen deden verscheidenen de KPMdirectie weten, dat zij bereid waren weer te gaan varen - taal noch teken werd door hen gehoord). Ook waren bij de interneringen fouten ge_: maakt: er was een zeeman opgesloten die een-en-dertig jaar bij de KPM had gevaren en wiens enig misdrijf was geweest dat hij bezwaar had gemaakt tegen een zijns inziens onjuiste behandeling (hij had niet gestaakt); jongens van zeventien jaar waren opgesloten, ook een van twintig die 'behoorlijk opgeleid' was, constateerde van der Plas een jaar later, maar
XC'geïnterneerd omdat hij een Pi/ot-pen had (met daarin gegraveerd zijn naam, en een garantiebewijs van een Japanse firma) die slechts f 2,50 had gekost, zodat hij dus een Japanse spion moest zijn! Ik had er ook een! Deze jongen ... , die. ongeneeslijk tegen Nederland verbitterd is, heeft nooit gestaakt."
XCIn '42 ging slechts één lid van de Nederlands-Indische Commissie naar Cowra toe: Loekman Djajadiningrat - hij werd er weggehoond. In het kamp hadden de Indonesiërs voldoende vrijheid om met de geïnterneerde Japanners, voorzover niet uitgewisseld", contacten aan te knopen. Verscheidenen kregen les in het Japans, een twintigtal leerde het zelfs
1 Brief, [8 april 1943, van van der Plas aan van Mook. 2 Twee groepen waren in juni en augustus '42naar Lourenço Marques gevoerd waar zij tegen Geallieerde burgers uit Japans gebied waren uitgewisseld.
redelijk lezen en schrijven en in die contacten werd er door de Japanners op gewezen dat alleen hûn land voor de bevrijding van Azië streed. Zulk een betoog maakte indruk.
XCIn november '42 ging de Nefis aan de groep aandacht besteden: Salm en Spoor bezochten Cowra en kwamen er tot de conclusie dat het zinvoller was, de Indonesische zeelieden in Australische militaire werkkampen onder te brengen dan hen in Cowra te laten zitten. Van Eechoud, uit de binnenlanden van Nederlands-Nieuw-Guinea opgehaald, werd met het toezicht op die groepen Indonesiërs belast. De werkkampen, tentcomplexen, bevonden zich in dat deel van Centraal-Australië waar wegens het ontbreken van een spoorlijn goederen op vrachtauto's moesten worden overgeladen - het kon er 's nachts bitter koud zijn. De bij de arbeid ingeschakelde Australiërs verdienden per dag 6 shilling (ruim f2,40) en eenzelfde loon was van Nederlandse kant aan de Indonesiërs beloofd maar toen dezen, die toch al in een onwillige stemming verkeerden, in de kampen aankwamen, constateerden zij bij de eerste uitbetaling dat zij maar 1 % shilling per dag kregen. Zij weigerden aan het werk te gaan (in een van die karnpen was bij aankomst alle werk geweigerd). Van der Plas greep in en verzocht de Australiërs 3 shilling per dag te betalen, waaraan de Commissie dan 3 shilling zou toevoegen. Het duurde twee weken voordat die nieuwe regeling in de werkkampen bekend werd gemaakt. Nadien bleven sommigen elke betaling weigeren, zeggend (aldus van der Plas) dat men hen wel tot 'slaaf' kon maken, 'maar zij (zouden) dit nooit door het aannemen van geld erkennen.' 1 Het was in de eerste helft van april '43 dat van der Plas de drie werkkampen bezocht - een rit van meer dan duizend kilometer. 'Die mensen bijeenziende. heb ik', rapporteerde hij aan van Mook,
XC'enerzijds mij diep geschaamd over onze onmacht toen zij in geestelijke nood zaten, anderzijds ben ik ontsteld over de vijandschap tegen het Nederlandse gezag die hier is geschapen. Ik hoop enkelen wel bekeerd te hebben en ben van plan (na de KPM een kans gegeven te hebben, naar de vloot terug te halen wie daarvoor na al mijn besprekingen te vinden zijn) te zien of ik deze lieden niet in groter vrijheid in onze dienst tewerk kan stellen.'
XCZou dat lukken? Het verdere perspectiefleek hem in elk geval onzeker:
XC'Uit deze karnpen hoort men van verschillende kanten (èn van enige lieden, ons
1 Brief, 18 april 1943, van van der Plas aan van Mook.
zeer toegedaan, o.m. de enige Indonesische stuurman, hoor ik hetzelfde omtrent opvarenden van KPM-schepen) dat men zegt: 'Als wij na deze oorlog onder vreemden moeten staan, dan maar Australiërs, Amerikanen en (dat in de karnperi alleen) zelfs japanners, maar nooit meer onder de Nederlanders!'"
XCMidden juni '43 ging van der Plas opnieuw naar de werkkampen toe. Hij trof in het grootste, Wallangarra, zo schreef hij, 'een zeer bedenkelijke stemming' aan. Kort nadien werden er door enkele Indonesiërs handgranaten en detonatoren gestolen - één handgranaat werd op de tent van diegenen onder de Australische onderofficieren geworpen die zich bij de Indonesiërs het meest gehaat hadden gemaakt. 'Misschien nog bedenkelijker symptoom is', schreefvan der Plas (die de verhoren van de daders was gaan bijwonen),
XC'een uitgesproken pro-japanse codebrief uit het (Nederlandse) militaire Keilorkamp, waarheen geselecteerde mensen uit het beste werkkamp gezonden zijn, aan een makker in het werkkamp: 'Wij luisteren hier naar de uitzendingen' (Japanse!) 'uit ons eigen land. Indien gij u maar strikt houdt aan de instructies, die u krijgt vandaar, broeders. Onze landslieden worden in Indonesië getraind en uitgezonden 0111. te leren vechten voor de goede zaak, enz." Ronduit zei men bij het verhoor te Wallangarra en ook een man die bij de Australische rechter protest heeft aangetekend' en een ander in een brief aan de Australische autoriteiten: 'Alleen de japanners hebben zich iets van ons aangetrokken en ons behoorlijk behandeld. Nederlanders en Australiërs hebben ons alleen gestraft en als slaven en honden behandeld, vele malen erger dan men hier vijandelijke onderdanen behandelt. En dan noemt men ons hier 'Geallieerde onderdanen'!"
XCPas begin '44 (van Eechoud was toen door een andere toezichthouder vervangen) slaagde van der Plas er in, voor een deel van de geïnterneerde Indonesiërs werk te vinden: sommigen die weer wilden varen, werden in de Roemali's Indonesia opgenomen (en kregen geen werk van de KPM), anderen kwamen als bedienden in Camp Columbia terecht, nog anderen bij het z.g. Oliebataljon, dat bedoeld was om de aardolie-installaties op Sumatra zo spoedig mogelijk weer in bedrijf te stellen. Een rest, de fanatieksten, bleef in Wallangarra achter - hen durfden van Maak en zijn departementshoofden niet naar Merauke of een der inmiddels be
'A.v. 2 Dit wist men uit de uitzendingen van Radio Djakarta waarin propaganda werd gemaakt voor het heiho-worden. 3 tegen zijn internering 4 Brief, 24 sept. I943, van van der Plas aan van Mook (ARA, Cell-van der Plas, B 8).
vrijde Indische gebieden over te brengen; er zou daar niet voldoende controle op hen kunnen worden uitgeoefend.'
XCDat de ex-geïnterneerden, voorzover uit de werkkampen ontslagen, over het algemeen de anti-Nederlandse stemming onder de overige Indonesiërs in Australië aanwakkerden, spreekt vanzelf. Trouwens, voor velen van de ex-Digoelisten gold hetzelfde.
XCHet interneringskamp Boven-Digoel, diep in het binnenland van Nederlands-Nieuw-Guinea aan de bovenloop van de Digoel gelegen (zie kaart VII op pag. 189), was in 1927 in gebruik genomen. Er waren toen zonder vorm van proces, zoals wij in deel I I a vermeldden, ruim achthonderd Indonesiërs en tien Chinezen naar toe gebracht, over het algemeen ontwikkelden. Een deel had in het kamp dat Tanak Merah (Rode Grond) zou gaan heten, een recalcitrante houding aangenomen: dat deel, ruim honderd personen, was toen naar een ca. 40 km stroomopwaarts gelegen tweede kamp overgebracht, Tanan Tinggi (Hoge Grond). Aan die eerste ruim achthonderd gedeporteerden waren in latere jaren nog enkele honderden toegevoegd van wie velen door hun gezin vergezeld waren - anderzijds hadden ook vrijlatingen plaatsgevonden. Eind '39 hadden zich in Boven-Digoel nog driehonderdvijf-en-vijftig gedeporteerden bevonden, ten tijde van de Japanse aanval waren het er omstreeks zestig minder geweest.
XCVoor de gedeporteerden (van wie velen, onder wie de laatste voorzitter van de Partai Komtmis Indonesia, Sardjono, zich al sinds '27 in BovenDigoel bevonden) was het bestaan, zo schreven wij in deel I I a, 'een kwelling. Dat was het door de onbegrensde duur van de opgelegde verbanning, maar vooral door het heimwee waar nagenoeg alle gedeporteerden aan leden, en door, aldus Salim' (1. F. M. Salim, in '28 naar Boven-Digoel gedeporteerd), "de verschrikkelijke eenzaamheid." Een2 I. F. M. Salim: Vijftien jaar Boven-Digoel. Concentratiekamp in Nieuu/-Cuinea. Bakermat van de Indonesische onafhankelijkheid (1973), p.
1 In november '44 werd aan de Raad van departementshoofden meegedeeld dat de stemming in Wallangarra 'uitermate slecht' was (Raad van departementshoofden: Notulen, 21 nov. 1944, a.v., B I). Er werden in die tijd door de Australische militaire politie vijf-en-vijftig Indonesiërs uit het kamp naar Brisbane overgebracht, waarna van Australische zijde overwogen werd, dezen 'voorlopig te interneren'. (a.v., 28 nov. 1944, a.v.) Of die interneringen inderdaad hebben plaatsgevonden, weten wij niet.
zaamheid niet doordat men alléén was (er waren mede-gedeporteerden, vrouwen, kinderen, Nederlandse bestuursfunctionarissen en militairen, later in plaats van militairen mannen van de Veldpolitie), neen, eenzaamheid doordat men gedwongen samen was met steeds dezelfde mensen en zich midden in het vrijwel ondoordringbare tropische oerwoud bevond Vele gedeporteerden vervielen tenslotte tot volstrekte apathie.' Daarbij valt nog te bedenken dat het Nederlandse gouvernement talrijke gedeporteerden had vastgehouden die het ook volgens zijn eigen regels heel wèl de gelegenheid had kunnen geven, naar hun oorspronkelijke woonplaats terug te keren. Geen wonder dat de gedeporteerden, voorzover niet apathisch, diep verbitterde mensen waren. Toen omstreeks april '42 Japanse vliegtuigen boven Tanah Merali enkele bommen lieten vallen, werden die vliegtuigen, aldus Salim, 'luid door ons, bannelingen, begroet en toegejuicht in de naïeve veronderstelling dat zij onze bevrijders zouden zijn" - zij werden gezien als voorboden van Japanse parachutisten. Die kwamen evenwel niet opdagen.
XCIn december '42 werd Merauke, waar de Amerikanen een groot vliegveld hadden aangelegd en waar zich een Amerikaans-Australische troepenmacht bevond (en één compagnie van het Knil), zwaar door de Japanners gebombardeerd. Zouden zij er tot een landing overgaan? Als die slaagde, zou het gebied van Boven-Digoel afgesneden zijn. Medio '42 had men een deel van de gedeporteerden al naar Merauke gebracht met de bedoeling hen naar Australië af te voeren - die afvoer was toen niet doorgegaan omdat de Australische marine er geen schepen voor wilde riskeren, en de meeste gedeporteerden waren toen naar BovenDigoel teruggevoerd. Na de Japanse bombardementen van december evenwel ging begin februari '43 van MacArthur, die, aldus later van Hoogstraten, niet wilde 'dat een stel uitgerekende extremisten in Japanse handen zou vallen en door de Japanners zou worden gebruikt voor propaganda", het bevel uit om alle gedeporteerden naar Australië over te brengen. Dat bevel was door van Mook en door de Australische regering goedgekeurd. In maart vloog van der Plas met een vliegboot eerst naar Merauke en vervolgens naar Boven-Digoel. "Tanan Meran is mij', rapporteerde hij aan van Mook,
XC'als plaats enorm meegevallen. Een ruime bestuursvestiging en een mooie dessa ... , een dragelijk klimaat en ondanks de malaria niet te veel muskieten Schaduwzijden zijn in de eerste plaats de uitermate onvruchtbare grond. Dan is
XC1 A.v., p. 49 2 Get. van I-Ioogstraten, Enq., punt n, ongepublic. verhoren, vraagno. 6 0 43 0.
de geïnterneerde atmosfeer verschrikkelijk. De godsdienstigen en een enkele fanatieke communist hebben zich dan nog het beste gehouden. Verder ziet men mannen van 27 jaar na tien jaar internering grijs en gebroken. Stokoude mannetjes, op stokken steunend, blijken de vij ftig nog niet bereikt te hebben. Er is veelonderlinge haat en nijd en de mensen van Tanah Tinggi zijn krankzinnigen, allen wonende in gebarrikadeerde huizen en bewapend met houten speren, die elkander naar het leven staan. Ik heb aan de geïnterneerden veel tijd gegeven, was dag en nacht voor hen te spreken en heb de gehele evacuatie met hen doorgepraat"
XCeen onvolledig rapport: van der Plas vermeldde niet dat hij, zoals hij begin '45 wèl op schrift stelde, gestuit was op 'vijandschap, onhebbelijkheid en overspanning'." Die hadden zich het duidelijkst geuit toen hij in een eerste uiteenzetting te Tanah. Merah de gedeporteerden in het Indonesisch had toegesproken als 'rijksgenoten' - hij was, als vóór hem Loekman Djajadiningrat in Cowra, weggehoond.
XCTijdens maar ook na het bezoek van van der Plas vonden onder de gedeporteerden heftige debatten plaats - in Tanah Merah vond de groep die geweigerd had, betaalde arbeid ter instandhouding van Boven-Digoel te verrichten, dus geen loon had ontvangen en de officiële rantsoenen door eigen aanplant had aangevuld (de 'naturisten'), dat men zich tegen elke evacuatie moest verzetten. Die groep was een minderheid. En hoe was verzet mogelijk? De Veldpolitie was gewapend - de evacuatie ging door. Daarbij werden de gedeporteerden (op enkelen na die in BovenDigoel bleven) in twee groepen gesplitst: de 'onverzoenlijkeri', d.w.z. de Digoelisten van Tanah Tinggi en een aantal 'naturisten', en de overigen. De eerste groep was kleiner dan de tweede, maar ook die tweede groep telde verscheidenen die niet van zins waren om als zij eenmaal in Australië waren gekomen, daar passief te blijven.
XCDe eerste groep werd per schip naar Merauke gevoerd en vandaar met een tweede schip overgebracht naar het eiland Thursday dat (zie kaart II op pag. I7) tussen Australië en Nieuw-Guinea ligt - zij werd vandaar naar Mackay getransporteerd, waar zich, zoals eerder vermeld, al twee groepen Javanen bevonden. De 'onverzoenlijken' werden er in een gevangenenkamp opgesloten.
XCDe tweede groep, ten dele met schepen, ten dele met Catalina's afgevoerd, kwam eveneens in eerste instantie op het eiland Thursday terecht. Vandaar werd zij in juni met een KPM-schip, de 'Both', naar
XC, Brief, 18 april 1943, van van der Plas aan van Mook. 2 Van der Plas: 'Memorandum' (jan. 1945) (ARA, Coll.-van der Plas, B 4). 14
Australië gebracht. Dat schip meerde in de haven van Bowen, niet ver van Mackay, om er te bunkeren en andere voorraden in te nemen. Terwijl dat geschiedde', dwarrelde een papiertje voor de voeten van een Australische havenarbeider waarin een der Digoelisten in het Engels, dat hij tijdens zijn internering had geleerd, schreef dat zich aan boord van de 'Both' enkele honderden Indonesiërs bevonden die uit een Nederlands gevangenenkamp op Nieuw-Guinea, Tanah Merah, afkomstig waren. De betrokken havenarbeider, een actief vakbondsman, besloot onmiddellijk het briefje door te geven - een koerier bracht het naar de leider van de (inmiddels door de regering-Curtin weer toegelaten) Australian Commu nist Party in Queensland en deze nam het onmiddellijk uit Brisbane, de hoofdstad van Queensland, mee naar Sydney, waar het hoofdbestuur van zijn partij zijn zetel had. Eén briefje - kon men er op afgaan?
XCEr kwam een tweede. De grootste groep Digoelisten zou gedeeltelijk in een kamp te Cowra, gedeeltelijk in een apart gedeelte van de militaire kampen te Liverpool, een voorstad van Sydney, opgesloten worden - welnu, uit de trein die de voor het kamp in Liverpool bestemden uit de haven van Sydney daarheen bracht, dwarrelde op het station Liverpool een tweede briefje, geschreven door een Javaanse spoorwegarbeider die tot de eersten had behoord die (in '27) naar Boven-Digoel waren gedeporteerd. In dat briefje stond dat daar vele gedeporteerden waren overleden en dat zich in de trein ook lijders aan malaria en tbc bevonden - de ex-spoorwegarbeider drong er op aan dat Australiërs zich moeite zouden geven dat de Digoelisten in elk geval goede medische zorg zouden krijgen, beter nog: dat zij in vrijheid zouden worden gesteld.
XCDit tweede briefje kwam niet bij de Communist Party of Australia terecht - het werd door de Australische spoorwegarbeider die het vond en die óók een militant vakbondsman was, onmiddellijk ter hand gesteld aan een Australische, Laura Gapp, die een actief lid was van een Australische organisatie welke op eerbiediging van de burgerrechten placht aan te dringen: de Civil Rights League. Zij was ook een medewerkster van Evatt, de Minister of External Affairs, en zij ging onmiddellijk op deze pressie uitoefenen om iets ten bate van de Digoelisten te ondernemen. Bovendien kwam de Civil Rights League in actie: de League bracht vooral met hulp van Australische kunstenaars een campagne op gang, waarbij geëist werd dat de Digoelisten, politieke gevangenen van bondgenootde ex-Digoelisten en hun welgezinde Australiërs is gebaseerd op het in '75 in Australië verschenen werk van Rupert Lockwood:
1 Wat wij in het hiervolgende en in hoofdstuk 8 weergeven over de contacten tussen
N ederland, in vrijheid zouden worden gesteld. Die eis werd door de Australische vakbonden ondersteund. Evatt kwam onder druk te staan - èn in moeilijkheden te verkeren, want de regering-Curtin had zich jegens de Commissie en gezant van Aerssen bereid verklaard, gevangenen van Nederland in Australische detentie-oorden op te nemen.
XCDe eerste maatregelen die Evatt nam, waren dat hij de zieke Digoelisten uit het kamp te Liverpoolnaar het Nederlandse hospitaal in Sydney liet overbrengen, dat de Knil-bewakers te Cowra en Liverpool vervangen werden door Australiërs en dat de Digoelisten bezoek mochten ontvangen - trouwens, van der Plas (en vermoedelijk deden dat ook officieren van de security-afdeling van de Nefis, Nefis IJ) ging spoedig met die Digoelisten spreken. Hem bleek dat verscheidenen bereid waren, deel te nemen aan de Geallieerde oorlogsinspanning. Vooral gold dat voor de communisten onder hen die (naar wij veronderstellen: in hun contacten met Australische communisten) hadden vernomen dat de Tweede Wereldoorlog sinds Duitslands aanval op de Sowjet-Unie geen 'irnperialistische oorlog' meer was en dat Moskou aan alle communistische partijen buiten de Sowjet-Unie het consigne had gegeven, zich in te zetten voor de nederlaag van Duitsland en Italië. Sardjono, de oudvoorzitter van de PKI, trok daar de nodige consequenties uit: hij verklaarde zich bereid, voor de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland aan het werk te gaan, en datzelfde deden andere oud-PKI'ers, maar ook leden van andere vroegere politieke organisaties in Indië zoals de Minangkabauer Boerhanoeddin die secretaris was geweest van de door Hatta en Sjahrir geleide PNI-Baroe.
XCGing het de betrokkenen alleen om het bevorderen van de Geallieerde overwinning? Dat nemen wij niet aan. Waar het hun, menen wij, in de eerste plaats op aankwam, was om na de oorlog naar Java terug te keren en zij zullen er in de tweede helft van '43 wel van zijn uitgegaan dat dit slechts met medewerking van de Nederlandse autoriteiten zou kunnen geschieden. Bovendien veronderstellen wij dat diegenen die in Indië bij uitstek politiek actief waren geweest, aangetrokken werden door het vooruitzicht dat zij, als zich eenmaal de poorten van Cowra en Liverpool achter hen gesloten hadden, in Australië onder de daar aanwezige Indonesiërs een nieuwe politieke activiteit zouden kunnen ontwikkelen.
XCHoe dit zij, van der Plas werd in zijn eerste contacten met de Digoelisten (dezelfden die hem in maart in Tanan Merah hadden weggehoond!) bepaald verrast door de andere houding welke sommigen nu aan de dag legden, en die hij, ietwat naïef, beschouwde als bewijs voor u/erenlijle
midden juli' 43 aan Loekrnan Djajadiningrat die toen op het punt stond Washington te verlaten, 'dat onder de Digoelisten ... een groot aantal voortreffelijke lieden zijn, die gedeeltelijk in's lands dienst te gebruiken zijn." Vier maanden later, midden oktober '43, berichtte hij aan van Mook, 'dat een aantal ex-Digoelisten op dit ogenblik mij n trouwste medewerkers zijn in de anti-Japanse propaganda' (dezen had hij aangesteld bij de afdeling van de Nigis die voor radioprogramma's naar Indië zorgdroeg)
XC'en werken met een fijnheid van aanvoeling van verhoudingen en ridderlijkheid tegenover ons Nederlanders die voor een westerling verbijsterend zijn. Dit zijn vooral Islam-leiders van de Westkust van Sumatra en een aantal PNB'ers van Java'2
XCwij nemen aan dat van der Plas op vroegere leden van de PNI-Baroe heeft gedoeld, zoals Boerhanoeddin.
XCInderdaad kregen verscheidene Digoelisten posities die niet zonder betekenis waren. Sommigen kunnen daarbij oprecht geloofd hebben dat de 7 december-toespraak van de koningin de waarborg inhield dat de verhoudingen in Indië na de oorlog radicaal gewijzigd zouden worden - dat gold stellig voor Boerhanoeddin die hoofd werd van de Indonesische afdeling van de Nigis en hoofdredacteur van het door die afdeling in Australië uitgegeven tijdschrift Penjoeloeh ('De Toorts') en die zich in april '45 liet benoemen tot adviseur van de delegatie welke Nederland zou vertegenwoordigen op de internationale conferentie te San Francisco, waar de Organisatie der Verenigde Naties zou worden opgericht.'
XCWij weten niet precies wat hij, na zijn vrijlating, in '44 in opdracht van de Nederlandse autoriteiten heeft gedaan, wèl dat hij begin '45 werkzaam was als verbindingsman voor public relations op het door MacArthurs troepen bevrijde eiland Morotai in de Noordelijke Molukken. 'Hij heeft
1 Brief, 13 juli 1943, van van der Plas aan Loekman Djajadiningrat (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXIV, 21). 2 Brief, 14 okt. 1943, van van der Plas aan van Maak (a.v. Coll.-van der Plas, B 8). 3 Op de dag van Boerhanoeddins benoeming ver spreidde Aneta een persbericht waarin zijn levensloop werd weergegeven. Dat hij acht-en-een-half jaar in Boven-Digoel geïnterneerd was geweest, werd verzwegen - terzake werd slechts vermeld dat hij als secretaris van' (een overdreven voorstelling van zaken met betrekking tot de (IC, 3 I).
kwaliteiten', schreef toen van der Plas aan de hoogstgeplaatste Nica officier op Morotai,
XC'maar is een fanaticus en een dromer. In dagelijks contact met de C[ ommunist) P[arty) in Australië vind ik hem bepaald gevaarlijk, juist omdat het een eerlijke dromer is. In een omgeving, waar hij in de leidende groep wordt opgenomen (hetgeen hij als persoon ten volle verdient), is hij een aanwinst.'
XCSardjono's taak was, teksten voor luchtpamfletten te schrijven die door op Morotai gebaseerde vliegtuigen zouden worden uitgeworpen. 'Hij kan', aldus van der Plas, 'in zijn vrije tijd echter zeer wel voor Nica werken.'! Nu, Sardjono had na zijn vrijlating uit Cowra in Australië heel wel zèlf geweten hoe hij zijn vrije tijd moest besteden.
XCHij had vrijwelonmiddellijk contact opgenomen met het bestuur van de Communist Party oj Australia. Opnieuw werd hem ingescherpt dat hij, conform de nieuwe richtlijnen die van de Komintern, de Communistische Internationale, waren uitgegaan, met de Nederlandse autoriteiten diende samen te werken, gezegd werd: ook in de oorlog tegen Japan, want na Japans nederlaag zou in heel Azië het koloniale juk worden afgeschud, ook dus in Nederlands-Indië, Dat zou het communisme een nieuwe kans geven - de Australische communisten juichten het derhalve toe dat er een nieuwe Partai Komunis Indonesia werd opgericht. Aangezien evenwel hun partij in heel Australië de communistische wereldbeweging representeerde, eisten zij (en die eis werd door Sardjono aanvaard) dat diens nieuwe PKI zichzelf zou aanduiden als: 'Sectie Buitenland van de PKI, werkzaam onder Indonesiërs in Australië'. Welnu, die nieuwe PKIop bouwend (wij zullen de met de Australische communisten afgesproken naam, die geen reële betekenis heeft gehad, maar vergeten), kreeg Sardjono spoedig steun van andere Indonesiërs: onder druk van de Australische regering (die op haar beurt onder druk stond van een deel van de Australische publieke opinie) werden namelijk bijna alle Digoelisten begin december '43 vrijgelaten? (in Cowra en Liverpool werden drie-entwintig, die elke vorm van steun aan de Geallieerde oorlogvoering
1 Brief, 13 febr. 1945, van van der Plas aan het op Morotai (ARA, Coll.-van der Plas, B 2). 2 Ook de 'onverzoenlijken' in Mackay werden uit gevangenschap ontslagen: zij konden ter plaatse een eigen kolonie vormen - geïnterneerd bleven hier dertien Digoelisten uit personen die, aldus van der Plas eind '44 aan MacArthur, waren. (brief, 16 dec. 1944, van van der Plas aan MacArthur, a.v., Alg. Secr., Eerste Zending, XXIV, 22)
afwezen, vastgehouden) en onder die vrijgelatenen waren talrijke oud PKI'ers.
XCVan wat die vrijgelatenen nadien van de Commissie en van de Australische overheid aan taken kregen, hebben wij geen volledig overzicht. De minder ontwikkelden gingen in de buurt van Brisbane werken in suikerfabrieken of traden toe tot het grondpersoneel op de vliegvelden die door de Militaire Luchtvaart van het Knil werden gebruikt, of gingen arbeid verrichten in munitiefabrieken en militaire depots, of werden zeeman - van de meer ontwikkelden vonden velen emplooi bij de organen van de Commissie, bijvoorbeeld bij de Nigis, en op de hoofdkwartieren van de Nederlandse strijdkrachten waar een groot tekort was aan secretariaatspersoneel. Voorzover zij bij dat alles met Nederlanders en Indische Nederlanders in contact kwamen, constateerden zij dat in de houding van de meesten dezer nog maar weinig te merken was van het in de 7 december-toespraak toegezegd verdwijnen van alle discriminatie. 'Zij werderi', aldus later dr. Honig,
XC'getroffen door de onwaarachtigheid in de verklaringen van de Nederlanders over de gelijkheid van allen in het uitgegeven propagandamateriaal ... en de werkelijkheid: discriminatie die bij de schepen en bij de andere werkzaamheden bestond. Het is niet te ontkennen dat hierin een tegenstrijdigheid lag."
XCDie tegenstrijdigheid kwam de actie van Sardjono ten goede: hij breidde zijn aanhang uit. Daarbij liet hij veiligheidshalve zijn nieuwe PKI niet als zodanig naar buiten optreden (zij bestond uit cellen van vier leden die niet wisten"wie er verder nog lid waren en die uitsluitend via een vaste contactman hun voorlichting en instructies ontvingen), maar hij richtte een soort Indonesisch Volksfront op: de Sarikat Indonesia Baroe, het Verbond van het Nieuwe Indonesië, oftewel de Sibar, en deze Sibar waartoe vele honderden Indonesiërs toetraden, vormde in alle daarvoor in aanmerking komende Australische steden clandestiene Comité's voor Indonesië's onafhankelijkheid. PKI'ers, overtuigd-Islamieten en aanhangers van andere richtingen werkten hierin samen - dat deden evenwel niet de 'onverzoenlijken' in Mackay, aan wie, naar wij aannemen, de drie-en-twintig weigeraars uit Cowra en Liverpool waren toegevoegd. Het schijnt dat in Mackay (daar was inmiddels een batik-bedrijfje opgericht) de gedachtengangen overheersten van Tan Malaka, die na de communistische opstand op Java en West-Sumatra (respectievelijk eind
XC, Getuige P Honig, Enq., dl. III c, p. 783.
'26 en begin '27) in fel conflict was geraakt met de Komintern. Het was namelijk in Mackay dat naast en tegenover de Sibar een andere organisatie werd opgericht: de Partai Kebangsadn Indonesia (Partij van het Indonesische volk), afgekort eveneens: de PKL
XCTerwijl de groep in Mackay bepleitte dat na de oorlog in Indonesië onmiddellijk een socialistische revolutie moest plaatsvinden, betoogde de Sibar dat men dan niet verder moest gaan dan er de burgerlijke demoeratie invoeren - dat leek geheel in overeenstemming met de strekking van de 7 december-toespraak.
XCVan veel belang was dat juist van de leden van de nieuwe PKI en van de Sibar velen werkzaam waren op de bureaus van de Commissie (later van van Mook en zijn Raad van departementshoofden) en op de Nederlandse militaire hoofdkwartieren. Werkzaam, veruit de meesten, in lage adrninistratieve functies maar zij kregen er stukken te zien die betrekking hadden op de voorbereiding van het naoorlogs herstel van het N ederlands gezag in de archipel- trouwens, er waren ook enkele administratief werk verrichtende Nederlanders en enkele lagere Nederlandse militairen die hulp verleenden aan de nieuwe PKI en aan de Sibar door informatie door te geven inzake de plannen voor dat naoorlogs herstel. Aldus werd een geheime organisatie opgebouwd die bij het doorgeven van stukken belangrijke hulp ontving van de Communist Party oj Australia: haar afdelingen, aldus Rupert Lockwood (hij schreef uit eigen wetenschap), 'acted aspost officesjor the Indonesians, delivering their communications by hand, usually through communists in the railways, maritime transport and the armed [orces.' I Van der Plas, heel wel wetend dat Sardjono in contact stond met Australische communisten, maakte er zich in de tweede helft van '44 zorgen over dat de Sibar een camouflage-organisatie was die zich te gelegener tijd als PKI zou ontpoppen. Sardjono stelde hem in november gerust met .een brief waarin hij er eerst op wees dat de Komintern in september '43 was opgeheven, en voorts o.m. schreef:
XC'Nu ik buiten enig partijverband sta, en dat wel sinds de dag dat ik in de gevangenis werd gestopt om verder krachtens de (allesbehalve democratische) exorbitante rechten geïnterneerd te worden, is het sedert mijn overtuiging die mij iets te bevelen heeft.
XCZij is het geweest die mij onverbiddelijk gebood om de door UHoogEdelGestrenge zo welmenend toegestoken hand schielijk wholeheartedly aan te nemen. Het is deze bereidwilligheid met de Regering samen te werken of samen te gaan
XCI R. Lockwood: Black Armada,
naar Democratisch Indonesia die aan mijn deelname aan de oprichting van de Sibar ten grondslag heeft gelegen. Vorenbedoelde overtuiging heeft me ondubbelzinnig aan het verstand gebracht dat alleen Democratisch Indonesia haar de mogelijkheid biedt, zich in een partij te verwezenlijken
XC. . .Wat betreft het omzetten van de Sibar in onze eigen partij, het volgende.
XCAls ik in staat ben de Sibar om te bouwen in een communistische partij, dan ben ik zeker ook in staar om de laatstgenoemde direct op te richten. Mijn overtuiging zal me nooit order geven om het eerste te doen' I die taak werd van Sardjono's overtuiging ook niet gevergd: hij, die door van der Plas als een 'eerlijke dromer' was gezien, had de PKI al heropgericht.
XCKort voor zijn vertrek naar Morotai was Sardjono er toe overgegaan om de verbindingen binnen de nieuwe PKI te versterken door de uitgave van een geheim contactorgaan; het kreeg een Engelse titel: Red Front, maar was overigens in het Indonesisch gesteld. Het werd in Sydney gestencild door Australische communisten (van hen kregen Sardjono en de zijnen soms ook geld) en de exemplaren werden met grote voorzichtigheid via de contactmannen van de eerder genoemde cellen waaruit de PKI bestond, verdeeld - die exemplaren moesten na lezing verbrand worden. Het derde nummer van dit geheime blad, begin december '44 samengesteld, werd eind maart of begin april '45 aan van der Plas in handen gespeeld." Hij las:
XC'Er is maar één PKI: die welke gebaseerd is op de geschriften van Marx en Lenin en die bij haar worsteling de richtlijnen van Lenin en Stalin volgt. Wij zweren dat er geen reactionaire macht is, die ons opnieuw tot verdeeldheid kan brengen. Onder de vaandels van Marx, Engels, Lenin en Stalin zullen wij stellig de overwinning behalen.
XCElk lid moet er diep van doordrongen zijn dat de Partij een geheime organisatie is. Buitenstaanders mogen op dit moment niets van haar bestaan weten. Alles wat met de Partij zelf te maken heeft, dient zo diep mogelijk verborgen te blijven. Behalve met de vaste contactman mag met niemand over de activiteiten van de Partij gesproken worden.'
I Brief, z.d. (nov. J944) van Sardjono aan van der Plas (ARA, Coll.-van der Plas, B 4). 2 Vertaalde tekst: a.v.
XCDat het die nieuwe PKlwas die de kern van de Sibar uitmaakte, drong niet tot van der Plas en de andere leden van de Raad van departementshoofden door' - zij wisten nu maar één ding: dat zich onder de Indonesiërs in Australië een nieuwe communistische partij had gevormd die in het geheim ageerde. Het vertrouwen dat van der Plas in Sardjona had gesteld, kreeg een deuk. Trouwens: wat te doen met de leden van die nieuwe PKI, als men hen op het spoor was gekomen? Van een aantal ex-Digoelisten was bekend dat zij in Indië communisten waren geweest, maar waren zij het die de nieuwe PKI gevormd hadden, of waren het anderen? In beginsel zag de Raad van departementshoofden voor die lieden maar één oplossing: internering - maar waar? 'Een herinternering van de nu in Australië vertoevende communisten ' (de communisten onder de ex-Digoelisten) 'is', schreefvan der Plas begin april '45 aan van Mook, 'uitgesloten', maar 'terugzending van hen allen naar Tanah Merah is eveneens onmogelijk': er was 'niet precies bekend ... wie wèl en wie niet tot de nieuwe actie zijn toegetreden', in Tanah. Merah was voedseltekort, er bevond zich daar maar een zwakke politiemacht en de terugzending zou in Australië een storm van verontwaardiging wekken en stellig op bezwaren stuiten bij de Australische regering. Hij zag andere oplossingen: alle communisten onder de ex-Digoelisten moesten scherp in het oog worden gehouden, er moest zorg voor worden gedragen 'dat geen van deze lieden westelijker komt dan Nieuw-Guinea, een enkele Morotai' (hun spoedige terugkeer naar eilanden als Java en Sumatra moest dus verhinderd worden) en 'de gevaarlijkste lieden' moest men, als men eenmaal wist wie dat waren, na hun vertrek uit Australië 'op grond van deze nieuwe illegale actie herinterneren.' 'Tenzij snel voedselvoorraden worden beschikbaar gesteld, zal dit helaas niet kunnen in Tanah Merah en dus moeten zijn in Merauke? - op die bestuurspast waren toen al enkele ex-Digoelisten werkzaam.
XCToen van der Plas op 19 april '45 van de Australische geheime dienstJ.J.van N. S. Blom aan J. I. J. M. Schmutzer, a.v.) 2 Brief, 6 april 1945, van van der Plas aan van Mook
I Toen het kleine groepje van de in april '45 een telegram aan de internationale conferentie te San Francisco had gestuurd, waarin gesteld was dat Boerhanoeddin, een van de adviseurs van de Nederlandse delegatie, geenszins het Indonesische volk vertegenwoordigde, schreef mr. Blom, de directeur van justitie, in mei aan de minister van koloniën (dat was toen prof. dr. ir. 1. M. Schmutzer), dat de 'een onbetwistbaar communistisch karakter' droeg, maar dat de 'die vele honderden leden telt', 'het volle vertrouwen in genoemde afgevaardigde (had) uitgesproken' - die gold dus als loyaal. (brief, 14 mei 1945,
had vernomen, 'dat', zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'samenwerking met ons was aanbevolen door de Australische communisten om straks te zekerder ons lam te slaan', instrueerde hij de Nederlandse autoriteiten op Ceylon en de Nica-post te Merauke, 'herinternering tot de meest noodzakelijke gevallen te beperken en de andere communisren aan te zeggen dat iedere vijandelijke actie tot herinternering zou leiden' I - van Mook was, toen van der Plas die instructie deed uitgaan, niet in Australië aanwezig, maar wij veronderstellen dat hij na zijn terugkeer, begin juni, door van der Plas terzake is ingelicht; trouwens, hij werd spoedig opnieuw met het probleem van de interneringen geconfronteerd.
XCIn mei, juni en juli merkte van der Plas (wij nemen aan dat de Australische geheime dienst en Nefis II hem bleven inlichten) dat de anti-Nederlandse actie onder de Indonesiërs in Australië toenam. Hij werd, schreef hij eind juli aan Abdoelkadir, die op dat moment in Hollandia was, 'in toenemende mate ongerust' - hij wist dat in Brisbane 'de communistische organisatie steeds sneller veld wint onder de Indonesiërs." Niet alleen zijn bezorgdheid nam toe, maar ook die van anderen: Japans nederlaag leek snel te naderen, anders gezegd: binnen afzienbare tijd zou het Nederlands gezag op eilanden als Java en Sumatra moeten worden hersteld. Nu werd in Australië ingegrepen: Lockwood vermeldt (en wij zien geen reden om aan de juistheid van die informatie te twijfelen) dat' the Dutch military officers' (officieren van het Knil) 'and provost corps' (de militaire politie van het Knil) 'in the weeks before the japanese surrender oj 15 August 1945 ... began arresting and air-lifting Indonesian rebels to Hollandia and Merauke jar internment') het betrof hier óók, en misschien wel in hoofdzaak, inheemse Knil-militairen wier internering al sinds november '44 overwogen was."
XCHoevelen naar Hollandia en Merauke werden afgevoerd, weten wij niet.
I Getuige van der Plas, dl. VIII c, p. 1395. 2 Brief, 24 juli 1945, van van der Plas aan Abdoelkadir (ARA, Coll.-van der Plas, B 2). 3 Lockwood: p. 77. 4 Dat er inheemse militairen waren die zich steeds meer anti-Nederlands gingen opstellen, was aan de militaire leiding bekend. Aangezien het niet mogelijk was, hen in Australië vast te zetten, werd overwogen hen naar Ceylon over te brengen. Midden november '44 evenwel zei de Legercommandant (dat was toen generaal van Oyen) in de Raad van departementshoofden, 'voornemens te zijn', aldus de notulen, 'te seinen' (naar Colombo) 'dat er wellicht wel een mogelijkheid bestaat tot isolatie van een zeer beperkt aantal Indonesiërs in (Boven-Digoel). 'De Raad kan zich hiermee verenigen.' (Raad van departementshoofden: Notulen, 14 nov. 1944)
XCNatuurlijk raakten die arrestaties en deportaties aan anderen bekend: aan Indonesiërs die deel uitmaakten van het Knil, aan andere Indonesiërs met wie zij in contact stonden, en aan die Australiërs die zich voor de vrijlating der Digoelisten hadden ingezet en nadien met hen in verbinding waren gebleven: functionarissen en leden van de Communist Party of Australia en van de Civil Rights League.
XCWat wIJ 111 deze paragraaf ('De Indonesiërs in Australië') beschreven hebben: de hooghartige houding van de meeste Nederlandse en Indische Nederlandse burgers in Australië jegens hun Indonesische rijksgenoten, de op de Indonesische zeelieden toegepaste discriminatie, de internering en nadien het in primitieve werkkampen opnemen van bijna zevenhonderd van die zeelieden die in staking waren gegaan, de overbrenging van de Digoelisten naar Australië die als groep op Australisch, niet op Nederlands initiatief waren vrijgelaten, de agitatie ten behoeve van de Indonesische zeelieden, uitgaande van de Australian Seamen's Union en de Wateru/orkers Union, de overeenkomstige agitatie ten behoeve van de Digoelisten zowel door die vakbonden als door de Civil Rights League welke een aantal cultureel vooraanstaande Australiërs in beweging wist te brengen - het kwam er alles tezamen op neer dat de naam van Nederland bij een actief en invloedrijkdeel van de Australische publieke opinie (toch al geïrriteerd door de royale levenswijze van vooraanstaande Nederlanders) en vooralook in kringen van de Labour Party (die aan de macht was!) grote schade had opgelopen. Natuurlijk bleef men Nederland als militair bondgenoot in de oorlog tegen Japan op' prijs stellen - heel iets anders was of men óók bereid zou zijn, steun te verlenen aan het herstel van het Nederlands gezag in Indië. Zou dit herstel onmiddellijk tot een conflict leiden waarbij Nederland zich tegen het onafhankelijkheidsstreven van de Indonesiërs zou verzetten, dan moest, achteraf gezien, verwacht worden dat het in Australië tot een aanmerkelijke antiNederlandse agitatie zou komen.
XCWat zou in zulk een situatie de houding der in Australië aanwezige Indonesiërs zijn? Er waren er niet zovelen die met overtuiging aan Nederlandse kant stonden - zou het tot het eerder bedoelde conflict komen of zou zulk een conflict dreigen, dan was het, achteraf gezien, waarschijnlijk dat velen zich tegen Nederland zouden keren. Dat gold
voor het zich in Mackay bevindende kleine groepje van de Partai Ke bangsadn Indonesia, voor de grotere groep van de heropgerichte, clandestien opererende PKI, voor de nàg grotere groep van de (door die PKI gedirigeerde) Sibar, voor groepen inheemse mil itairen van het Knil en inheemse arbeiders in het depot van de Koninklijke Marine en voor een groot deel van de Indonesische zeelieden, wier politiek zelfbewustzijn in Gtejaren van ballingschap aanzienlijk was gegroeid.
XCTweemaal schreven wij: 'achteraf gezien'. Inderdaad, voor wie deze paragraaf heeft gelezen, liggen de conclusies welke wij form uleerden, voor de hand, maar men dient te bedenken dat wij, een generatie later, een algemeen beeld hebben kunnen schetsen dat in die jaren zelf aan de Nederlands-Indische autoriteiten in Australië niet voor ogen stond. De persoonlijke contacten van de leidinggevende figuren lagen in kringen van op Groot-Brittannië georiënteerde conservatieven, kringen, anders gezegd, van de United Australian en van de Country Party die beide in oppositie waren - contacten met voormannen van de Labour Party en van de vakbonden die een nogal rauwe toon plachten aan te slaan, waren er, aldus onze indruk, nauwelijks, Wat de Indonesiërs betrof: van de leden van de Commissie was van der Plas de enige die vlot met hen kon spreken. Heel enkelen (Abdoelkadir, Roeslan, vermoedelijk ook Boerhanoeddin) waren openhartig jegens hem maar de meeste Indonesiërs hadden zich onder het Nederlands koloniaal regime aangewend, een slot op de mond te dragen.
XCUit dit alles vloeide voort dat de Nederlands-Indische autoriteiten, menend een stevig, zij het uiterst simpel bouwsel op te trekken voor de bestuursstructuur van Nederlands-Indië na Japans nederlaag', zich in werkelijkheid in Australië op politiek drijfzand bevonden. De berichtgeving en de propaganda die van hen waren uitgegaan, hadden op leidende figuren uit de Labour Party en uit de vakbonden alsmede op die andere Australiërs die met de Indonesiërs sympathiseerden, geen of maar weinig indruk gemaakt en op de meeste Indonesiërs zelf een tegengesteld effect gehad, 'getroffen' als dezen waren (om opnieuw dr. Honig te citeren) 'door de onwaarachtigheid in de verklaringen over de gelijkheid van allen en de werkelijkheid: de discriminatie die bij de schepen en bi] de andere werkzaamheden bestond.'
1 Voor de opleiding van nieuwe bestuursambtenaren hadden zij in augustus '43 een Bestuursschoolopgericht waarover wij in hoofdstuk 6 ('Van Mooks gouvernement') zullen schrijven - daar komt ook het gemilitariseerde bestuursapparaat: de oftewel de aan de orde.
XCWij vermeldden al dat van Mook in het besluit waarmee hij begin april '42 de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland in het leven riep, haar de taak gaf om zorg te dragen voor een 'informatiedienst' en dat deze onder leiding werd geplaatst van Loekman Djajadiningrat. Toen die dienst in de vorm van de Netherlands Indies Government Information Service, de Nigis, was opgericht, liet evenwel Loekman Djajadiningrat de zaken spoedig over aan degeen die tot hoofd was benoemd: het vroegere hoofd van de Marinevoorlichtingsdienst in Indië, luitenant-ter-zee eerste klasse H. V. Quispel. De situatie veranderde pas, toen van der Plas in december '42 in Melbourne terugkeerde: hij had zowel voor de berichtgeving als voor de propaganda grote belangstelling en besteedde dus veel tijd en aandacht aan de Nigis.
XCDe Nigis was een dienst waarin de Commissie, de Koninklijke Marine en het Knil samenwerkten - de marine en het Knil hadden geen eigen voorlichtingsdienst maar gaven alles wat hunnerzijds te berichten viel, aan de Nigis door. Quispel was een harde werker, zijn inspirerende inzet werd door zijn staf zeer gewaardeerd. Die staf bestond in augustus '42 uit dertig personen: twaalf Nederlanders en Indische Nederlanders en voorts een Brit, een Griek, een Tsjech, een Hongaar - de veertien overigen waren Australiërs of Indonesiërs. Later werd dat personeel aanzienlijk uitgebreid, vermoedelijk (precieze cijfers ontbreken) tot ver over de honderd, van wie alleen al bijna dertig behoorden tot een filmen foto-afdeling die in juli '44 werd opgericht.
XCUiteraard had de Nigis een persafdeling - z~ onderhield het contact met de Australische pers en de Australische nieuwsagentschappen alsmede met internationale nieuwsagentschappen als Reuter, Associated Press en United Press en met de voortzetting van het vroegere N ederlands-Indische persbureau Aneta, dat een vestiging had in de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië samenwerkte met het daar in '40 opgerichte persbureau Anep maar in Australië aanvankelijk geen vertegenwoordiging had. Daarnaast gaf de Nigis een Nederlands tijdschrift uit, Oranje (het verscheen oorspronkelijk veertiendaags, maar van september' 44 af, toen de Nigis een eigen drukkerij had gekregen I, tweemaal per week), alsmede het eerder genoemde Indonesische blad Penjoeloeh, dat driemaal per week uitkwam. Z~ had ook afdelingen voor het uitwerken van uit Indië
XCI MacArthur had er zorg voor gedragen dat enkele in Australië ontbrekende hulpmiddelen per vliegtuig uit Amerika waren
opgevangen radio-uitzendingen (wij maakten daar al melding van) en voor het samenstellen van programma's die naar Indië moesten worden uitgezonden. Zij kende voorts public relations officers die aan de Nica-teams werden toegevoegd (zoals bleek, kreeg Sardjona die functie op Marotai) en dan was er, sinds juli '44, de film- en foto-afdeling.
XCDie afdeling werd geleid door een Australische cineast; er werden foto's en films gemaakt over de Nederlandse oorlogsinspanning in en bij Australië. Begin '45 nu werd besloten, daar twee andere soorten films aan toe te voegen: films over de heropbouw van Nederlands-Indië en films, in Australië opgenomen, die gebruikt zouden kunnen worden bij de voorlichting en de scholing van de Indonesiërs in de straks bevrijde delen van Indië. Het was voor die twee laatste soorten films dat contact werd opgenomen met Joris Ivens die vóór de oorlog naam had gemaakt met zijn documentaires en in de oorlogsjaren als assistant-producer werkzaam was geweest bij de filmproductie-maatschappij United Artists in Hollywood. Hij had enkele films gemaakt voor het Amerikaanse leger, voor de National Film Board van Canada en voor de Shell maar eind '44 verklaarde hij zich bereid, in Australië films te gaan maken voor de Nigis. Hij gaf er een royaal contract voor op - van der Plas deed een persoonlijk beroep op een Amerikaanse generaalom een snel vertrek van Ivens naar Australië mogelijk te maken en deze kwam eind maart '45 aan, evenwel zonder re-entry permit voor de Verenigde Staten. Dat zou hem trouwens vermoedelijk niet zijn verstrekt - hij stond er bekend als een actief sympathisant met het communisme en de Sowjet-Unie.
XCIn mei of juni '45 leidde dat tot een probleem omdat aan Ivens, die toen deed weten dat hij voor de technische afwerking van de films die hij in Australië zou maken, een tijdlang in Hollywood zou moeten werken, bleek dat het State Department de afgifte van een re-entry permit had geweigerd. Van Maak wendde zich daarop injuli tot de Nederlandse ambassade in Washington - dit probleem was nog niet opgelost, toen Japan capituleerde.
XCEen nieuw probleem met Ivens zou volgen.
XCWij schreven eerder dat Aneta aanvankelijk in Australië geen eigen agentschap had. Dat agentschap is er pas mediogekomen in de persoon van de Indische journalistA. van Bovene, die als radio-spreker vóór
'42 G.
de oorlog in Nederland bekendheid had gekregen met zijn door de Avro uitgezonden 'Gesproken mailbrief' - een programma dat door Radio Oranje in Londen was voortgezet.' Hij was in Indië meer dan twintig jaar journalist geweest bij Aneta, en hij was, zoals in ons deel I I a vermeld, in november' 41 door de directie van Aneta in overleg met Pelt, het hoofd van de Londense Regeringsvoorlichtingsdienst, samen met zijn vrouw, een Indisch-Nederlandse, naar Amerika gezonden, waar hij in New York hoofdredacteur werd van Aneta. In april '42 nu besloten Pelt en van Mook, van Bovene in Australië een Aneta-kantoor te laten ()penen - dat zinde de Nederlands-Indische Commissie niet: er was in Australië al een Nigis, waarom dan ook nog een Aneta-kantoor? Er ging een protest naar Pelt en van Mook, maar dezen handhaafden hun beslissing. Van Bovene en zijn vrouw kwamen eind juni in Australië aan, waar Brisbane de standplaats van het Aneta-kantoor werd: daar zou namelijk in juli MacArthur zijn hoofdkwartier vestigen; talrijke correspondenten waren er bij geaccrediteerd.
XCNoch van de Commissie, op wier loonlijst hij stond, noch van de Nigis kreeg van Bovene enige medewerking. Dat droeg er toe bij dat hij steeds kritischer ging denken over wat hij onder verantwoordelijkheid van de Commissie in Australië zag gebeuren: hij ergerde zich aan de hoge salarissen die uitbetaald werden - en elke mogelijkheid om daar in het publiek protest tegen aan te tekenen ontbrak! De Nigis bood hem een functie aan - hij wilde vrij blijven en weigerde (wèl sprak hij herhaaldelijk in de programma's welke de Nigis naar Nederlands-Indië deed uitzenden). Hij constateerde dat Anep-Aneta in Engeland en in de Verenigde Staten onafhankelijk kon werken en dat ook de twee in Nederlandse kring veelgelezen weekbladen die in Londen en New York verschenen: Vrij Nederland en The Knickerbocker Weekly, vrij waren in het uiten van kritiek - waarom werd dan in Australië geen vrije journalistieke arbeid geduld, waartoe, meende hij, alle reden was?
XCVan maand tot maand werden de verhoudingen slechter. Contact met van der Plas, die in december '42 in Australië aankwam, bracht geen verbetering teweeg. Kort nadien kreeg van Bovene een lichte beroerte. Toen hij vrij spoedig zijn werk kon hervatten, werd zijn salaris zonder enig overleg met hem per I mei '43 gehalveerd. Erger nog: de Commissie
I De inhoud van deze paragraaf is hoofdzakelijk gebaseerd op de stukken die van Bovene's weduwe, L. E. C. van Bovene-Beynon, overgedragen heeft aan de Indische afdeling van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. (IC, 3 I 704 en 40 842)
droeg het Aneta-werk in Brisbane aan een kracht op, van wie zij geen moeilijkheden te duchten had.
XCInmiddels was in overleg met Pelt besloten, van Bovene uit Australië te verwijderen: hij zou als persattaché verbonden worden aan de pasgeopende ambassade te Tsjoengking. Nog voor hij via Ceylon daarheen was vertrokken, drong tot de Nefis door dat hij met een onderofficier van een Nederlandse onderzeeboot over de geheime landingsoperaties had gesproken en zich door de Haas had laten vertellen van diens ervaringen op Java voor zijn ontsnapping. Het gevolg was dat toen van Bovene en zijn vrouw in november '43 in Perth arriveerden met de trein uit Melbourne (een passagierstrein die eenmaal per week reed), zij op hun hotelkamer gefouilleerd werden door een officier van de Nefis die vergezeld werd door twee functionarissen van de Australische Security Ser vice, dat ook hun kamer werd doorzocht en dat tenslotte hun bagage die in Fremantle al aan boord was van het schip dat hen naar Ceylon zou brengen, grondig werd bekeken. De Nefis-officier beweerde dat hij wilde controleren of van Bovene militaire geheimen het land uit wilde smokkelen - waarschijnlijker is dat hij opdracht had, te onderzoeken of van Bovene aantekeningen meenam waarin hij zijn kritische observaties over handel en wandel van de Commissie had neergelegd. Er werd niets bezwarends gevonden, maar van Bovene en zijn vrouw waren door het onderzoek zo diep geschokt dat zij de boot naar Ceylon zonder hen lieten vertrekken en zelf per trein naar Melbourne terugkeerden. Van Bovene wilde maar één ding: nagaan waarom hij als potentiële verrader behandeld was en protest aantekenen tegen de ondervonden behandeling. Hij had geen succes: nu verweet van der Plas hem dat zijn contact met de marine-onderofficier en met de Haas een ongeoorloofd karakter had gedragen.
XCHet helejaar '44 door had van Bovene, die zijn gehalveerd salaris bleef ontvangen, niets van belang om handen. Bij wie hij ook per brief of telegram zijn protest herhaalde, hij vond geen gehoor - de ontvangers van zijn brieven en telegrammen legden ze terzijde, afgaande op de niet te controleren inlichtingen van de Commissie. Een Commissie die, meende van Bovene, in menig opzichten blééf falen: hij hoorde details over de ondeskundige wijze waarop geheime agenten naar Indië waren gezonden en hij achtte het in het bijzonder onjuist dat de Digoelisten in vrijheid waren gesteld - hij wist dat menigeen hunner in contact kwam met Australische communisten. Hij poogde een eigen blad uit te geven, maar ook dat had geen succes: de Commissie bewerkstelligde dat de Australische autoriteiten een papiertoewijzing weigerden.
XCEind '44 stelde Slotemaker van New York uit voor, van Bovene opdracht te geven, zonder zijn vrouw naar bevrijd Zuid-Nederland te gaan teneinde daar nieuwe krachten voor Aneta aan te werven. De Raad van departementshoofden in Brisbane had geen bezwaar tegen die reis, maar als van Bovene niet zonder zijn vrouw wilde vertrekken, 'zal', aldus de notulen van de vergadering van 2 januari '45, 'zijn dienstverband met Aneta definitief moeten worden beëindigd en zal hem een onderstand als evacué moeten worden toegekend.' Inderdaad weigerde van Bovene zonder zijn vrouw te vertrekken; zij kregen de onderstand die aan alle vluchtelingen werd uitbetaald. In een van de laatste maanden van '45 konden zij passage naar Nederland vinden; van Bovene overleed daar in december.
XCHet kan zijn dat persoonlijke elementen een rol hebben gespeeld in de verdere ontwikkeling en toespitsing van deze kwalijke zaak, maar bepalend achten wij het feit dat de Commissie van meet af aan de activiteit, in Australië, van een onafhankelijke journalist heeft trachten te voorkomen. Zij wilde slechts werken met een orgaan dat zij volledig controleerde: de Nigis.
XCTerug dan naar de in opdracht van de Commissie bedreven voorlichting en propaganda.
XCMet twee middelen werd getracht, de publieke opinie in NederlandsIndië te beïnvloeden: met radio-uitzendingen en met luchtpamfletten. Luchtpamfletten werden daarbij effectiever geacht dan radio-uitzendingen: zij konden van hand tot hand doorgegeven worden en vormden een tastbaar bewijs dat Geallieerde vliegtuigen in het Indonesisch luchtruim hadden kunnen doordringen - daar stond tegenover dat luchtpamfletten slechts van tijd tot tijd konden worden afgeworpen en dat de radio dagelijks in de lucht kon zijn. De autoriteiten buiten Indië wisten dat het luisteren naar Geallieerde uitzendingen door de Japanners was verboden - zij wisten daarentegen vermoedelijk niet dat dezen getracht hadden, de ontvangst van die uitzendingen onmogelijk te maken door de radio's te 'castreren', zoals dat heette, en evenmin dat de Nederlanders en Indische Nederlanders al hun toestellen eindhadden moeten inleveren. Na die Japanse maatregelen waren er slechts twee groepen potentiële
'42
luisteraars overgebleven: de Indonesiërs en de Vreemde Oosterlingen (de Chinezen en de Arabieren). Volgens de officiële gegevens hadden er in '40 ruim 30000 toestellen bij Indonesiërs gestaan en ca. 20000 bij de Chinezen en Arabieren - de groepen potentiële luisteraars waren dus betrekkelijk klein.
XCWat werd naar Indië uitgezonden? Daar weten wij maar heel weinig van: de teksten van vrijwel alle uitzendingen zijn verloren gegaan. Wat wij weten, is het volgende.
XCVan Australië uit vonden zowel in het Nederlands als in het Indonesisch uitzendingen plaats. De Nigis droeg daar zorg voor. Het leeuwendeel van de programma's bestond uit nieuwsberichten - daarnaast werden toespraken gehouden waarvan enkele nog aan de orde zullen komen. De bij dat alles te volgen richtlijnen werden van begin '43 af opgesteld door van der Plas die lid was van een in Australië gevormd Geallieerd orgaan: het door ons in ander verband al genoemde Allied Political Warfare Committee. In dat Committee heerste er eenstemmigheid over dat in de radio-uitzendingen moest worden onderstreept dat Japan, nederlaag op nederlaag lijdend, steeds zwakker kwam te staan en tenslotte verslagen zou worden, dat de Japanse berichtgeving een travesti was van de werkelijkheid, dat 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' en 'Azië voor de Aziaten' slechts leuzen waren ter bemanteling van het Japanse imperialisme en dat tal van maatregelen die de Japanners in Indië namen, de voorgeschreven keizerverheerlijking bijvoorbeeld, dwars tegen de inheemse cultuur, speciaalook tegen de Islam ingingen. Ten aanzien van de strekking van datgene wat met betrekking tot de naoorlogse periode naar Indië moest worden uitgezonden, rezen in Australië geen moeilijkheden - de in de 7 december-toespraak vervatte beloften waren voor het Allied Political Warfare Committee voldoende.
XCMoeilijkheden rezen er wèl in de Verenigde Staten. Uitzendingen naar vijandelijk gebied kwamen daar onder de controle te staan van het Office of War Information, dat geleid werd door een journalist, Elmer Davis, die als radiocommentator naam had gemaakt. Rechtstreekse uitzendingen naar Japan en de door Japan bezette gebieden vonden plaats van San Francisco uit - die zender bracht van april '42 af een voor NederlandsIndië bestemd programma in de lucht dat een half uur duurde: een kwartier nieuws, vijf minuten muziek, een vijf-minuten toespraak in het Indonesisch door Abdoelkadir (zijn toespraken werden in New York op een grammofoonplaat vastgelegd) en een vijf-minuten toelichting daarop in het Nederlands. Een probleem was daarbij dat Abdoelkadirs teksten in Washington door het Office of War Information moesten worden goed
gekeurd en dat het ongeveer een week duurde voordat daaromtrent bericht was ontvangen - Abdoelkadir kon in wat hij zei, dus nooit actueel zijn. In augustus '42 nu ging het Office oj War Information aanzienlijk verder. Davis behoorde, als Sumner Welles, tot de Amerikanen die vonden dat de Verenigde Staten duidelijk afstand moesten nemen van de Britse, Franse en Nederlandse koloniale regimes - hij droeg de controle over de uitzendingen van Radio San Francisco over aan een gelijkgezinde: de leidende figuur uit de kringen van het in het vorig hoofdstuk genoemde Institute oj Pacific Relations, dr. Owen Lattimore. Toen nu Abdoelkadir in die tijd zijn medewerking aan de radio-uitzendingen moest beëindigen omdat voor hem andere taken aan de Amerikaanse oostkust belangrijker werden geacht, was de Commissie voor Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao niet in staat, Lattimore een of meer andere voor het radiowerk geschikte krachten ter beschikking te stellen - Lattimore koos ze zelf uit: drie Indonesiërs en een Nederlander. Nadien werd in de uitzendingen van Radio San Francisco voortdurend onderstreept dat na de oorlog het zelfbeschikkingsrecht van Indonesië diende te worden erkend. Dat werd hoog opgenomen: van der Plas en Slotemaker schreven een memorandum dat er toe leidde dat ambassadeur Loudon, zonder dat nog met de leiding van het Office of War Information een woord gewisseld was, naar president Roosevelt stapte om zijn beklag te doen. Davis, kwaad dat achter zijn rug om bij de president over zijn beleid was geklaagd, kon zich verdedigen met er op te wijzen dat Lattimore had moeten roeien met de riemen die hij had; er veranderde niets in de situatie.
XCNatuurlijk trachtte van Mook, toen hij eind '42 en begin '43 in Washington en New York was, haar te verbeteren. Wijzend op de eigen radioprogramma's die de Nederlandse regering in Londen van eind juli '40 af via de BBC had kunnen uitzenden, kreeg hij van Roosevelt de vage toezegging dat het 'Nederlandse' programma van Radio San Francisco zou worden hersteld, mits er van Nederlandse kant een commissie kwam die teksten zou kunnen opstellen. Die commissie werd prompt door van Mook opgericht: Loekman Djajadiningrat werd er voorzitter van en tot de leden behoorden o.m. Slotemaker, Abdoelkadir, Sitsen en een ingenieur van de Indische PTT, H. van der Veen, die in '40 naar Amerika was gezonden om de Netherlands Purchasing Commission bij te staan. In mei '43 kon deze laatste zich naar San Francisco begeven, maar begin juli was er nog steeds geen 'Nederlands' programma - wèl bleek toen aan Warners, die op weg was naar Australië en Ceylon, dat Lattimore bereid was, van der Veen te betrekken bij het opstellen van directieven
voor de teksten die Lattimore's eigen Netherlands East-Indies Section zou blijven uitzenden; 'zelfs zouden ze' (Lattimore en de zijnen) 'er graag voor voelen', berichtte Warners aan van Mook, 'van der Veen hoofd van de NEl-sectie te maken.'1
XCOf deze inderdaad hoofd is geworden, weten wij niet, wèl dat de door van Mook ingestelde commissie danig werd verzwakt doordat de enige twee Indonesische leden: Loekman Djajadiningrat en Abdoelkadir, spoedig de Verenigde Staten verlieten. Wij nemen aan dat de Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten in de Verenigde Staten wèl weer greep gekregen hebben op wat Radio San Francisco naar NederlandsIndië uitzond - ware dat niet zo geweest, dan zou van Mook, die (zoals in hoofdstuk I vermeld) in februari '44 San Francisco passeerde, hier in zijn reisverslag wel enkele opmerkingen over hebben gemaakt; nu beperkte hij zich er toe, in een van de bijlagen te schrijven over 'de Maleise uitzending van San Francisco ... die bij alle goede bedoelingen' (de harmonie was dus, schijnt het, hersteld) 'onder een tekort aan werkelijk geschoold personcel Iijdt."
XCIn hoofdstukvermeldden wij dat generaal Blarney, opperbevelhebber van de Australische strijdkrachten en van de landstrijdkrachten onder MacArthur, eind aprilhetoprichtte, hetdat onder leiding kwam van Egerton Mott (in hoofdstukal genoemd), een topfunctionaris van de BritseDie opzet beviel MacArthur niet - begin juli deed zijn hoofdkwartier weten dat alle inlichtingen-activiteiten in devoortaan rechtstreeks door het hoofdkwartier operationeel geleid en gecoördineerd zouden worden. Er was daartoe onder een AustralischeC. G. Roberts, hetoftewel hetopgericht dat vier vrijwel zelfstandig werkendekreeg:geleid door Egerton Mott, was verantwoordelijk voor de(sabotage-acties en contact met eventuele guerrillagroepen),moest onder leiding van een Brits marine-officier,.
I '42 I R. I Brief, 8 juli 1943, van Warners aan van Maak (ARA, Coll.-van Maak, 2). 2 Van Maak: 'Reisverslag 22 december 1943-30 mei 1944', bijlage V j, p. 3.
Kendall, spionnen uitzenden, Section C onder leiding van een Australisch marine-officier, Commander (kapitein-luitenant-ter-zee) E. A. Feldt, alle informatie bijeenbrengen en doorgeven die de Geallieerde strijdkrachten voor hun acties nodig hadden (en dus ook bijvoorbeeld Japanse krijgsgevangenen verhoren) en Section D tenslotte moest zorg dragen voor wat 'subversieve propaganda' heette: propaganda die het moreel van de Japanners zou aantasten en de inheemse bevolking in de door hen bezette gebieden in anti-Japanse geest zou beïnvloeden; die Section D stond eveneens onder een Australisch marine-officier, Commander J. c. R. Proud.
XCToen nu het AlB met die vier (elkaar nogaloverlappende) Sections werd opgericht, wás die subversieve propaganda al ter hand genomen: Blarney had er in juni '42 een orgaan voor opgericht waarin ook Nederland een vertegenwoordiger had gekregen; het droeg de onschuldige naam van het Far Eastern Liaison Office oftewel het Felo. Van dat Felo was Section D van het AlB de voortzetting. Dat zinde MacArthur niet. Zijns inziens lag de subversieve propaganda in de civiele sfeer - het gevolg was dat Section D uit de AIB-organisatie werd gelicht om onder de oude naam, Felo, geplaatst te worden onder een civiel toporgaan: het al genoemde Allied Political Warfare Committee de Australische minister van buitenlandse zaken Evatt was er voorzitter van. Nederland was van meet af aan in dat Committee vertegenwoordigd, eerst alleen door gezant van Aerssen en Quispel, het hoofd van de Nigis, maar eind '42 voegde zich van der Plas bij hen.
XCMet deze nu maakte Proud de afspraak dat alle luchtpamfietten die boven Nederlands-Indië zouden worden uitgeworpen, door medewerkers van de Commissie zouden worden geredigeerd: er kwam dus bij de Felo, die in Brisbane gevestigd was, een Nederlands-Indisch groepje. In april '43 evenwel was dit groepje, zo berichtte van der Plas (die zijn werk in Melbourne had: zes tot zeven uur vliegen van Brisbane) aan van Mook,
XC'er nog niet in geslaagd, zelf behoorlijke pamfletten te maken en komt dit in hoofdzaak op mij neer, terwijl, vreemd als het moge klinken, zelfs de Maleise drukproeven nog veel te wensen overlaten en nog onlangs van een volledig getypt manuscript zelfs Allah's naam verkeerd gedrukt werd. Men behoeft toch waarlijk geen Muzelman te zijn om te begrijpen dat zo 'n pamflet meer kwaad dan goed kan doen."·
XCJ Brief, 18 april 1943, van van der Plas aan van Mook (ARA, Coll.-van der Plas, B 8).
XCEnige tijd later vond Proud goed dat het Nederlands-Indische groepje een formele Section werd van zijn Fela-organisatie - een reserve-majoor van het Knil, P. H. Kremer, werd hoofd van die Section welke, afgezien van incidentele pamfletten, elke veertien dagen een pamflet samenstelde dat louter oorlogsnieuws bevatte. Evenwel: het opstellen van de tekst, het drukken in Brisbane waar alle drukkerijen met werk overstelpt waren, de opzending per vliegtuig naar Darwin en de distributie van de pakketten naar de vliegvelden waar de eskaders geposteerd waren welke de pamfletten meenamen, vergden veel tijd. Van der Plas bleef ontevreden: 'Onze Maleise afdeling', schreefhij eind september '43 aan van Mook,
XC'voldoet nog niet, ondanks versterking met drie Indonesiërs. Hele reeksen pamfletten bleken in een zo jammerlijk en zelfs gevaarlijk Maleis te zijn gedrukt, dat ik die heb doen stoppen. Fout is ook dat men zijn veertiendaags nieuwsbericht vier tot zes weken later uitwerpt.' Naar verbetering wordt gestreefd. Ook hier echter is het: tekort aan mensen en tekort in specialistische kwaliteiten."
XCZes maanden later, in maart '44, kwam nog steeds in de in het Indonesisch gedrukte luchtpamfletten, aldus een rapport van majoor Kremer, 'een aanzienlijk aantal taal- en spelfouten' voor - van der Plas had hem daarop gewezen.' In die tijd werden de pamfletten, voorzover er geen illustraties in waren opgenomen, door een drukkerij van het Australische leger in Darwin gedrukt - derhalve werd een Nederlandse officier die het Indonesisch meester was, op het Fela-kantoor in Darwin geplaatst. Deze en dergelijke maatregelen hadden een gunstig effect. Enkele maanden later was van der Plas tevreden: 'in juli '44', zo stelde hij op schrift, 'begon de staf van Nederlanders en Indonesiërs bij Felo behoorlijk werk te leveren."
XCWerden er veel pamfletten uitgeworpen en geschiedde dat vaak?
XCDe eerste cijfers die wij hebben, slaan op de maand maart '43: toen werden in totaal ca. 74000 luchtpamfletten afgeworpen, daarvan evenwel 52000 bij één gelegenheid, nl. tijdens een aanval op het Japanse vliegveld
! In december '43 zijn zelfs nieuwe pamfletten verspreid die drie maanden oud waren. In diezelfde maand wees van der Plas Proud er op dat in een van de nieuwspamfletten een Indonesische zin voorkwam die vertaald luidde: 'Het Duitse leger in Italië is teruggetrokken totdat het Rusland heeft bereikt.' 2 Brief, 21 sept. 1943, van van der Plas aan van Mook (ARA, Coll.-van der Plas, B 8). 3 P. H. Kremer: 'Rapport over maart 1944' (a.v., B 14). 4 Van der Plas: Aantekening (z.d.) (a.v., Blo).
Kendari op zuidoost-Celebes. In de loop van '43 namen de aantallen uitgeworpen pamfletten belangrijk toe: in november '43 waren het bijna 560000 en dat cijfer steeg nadien nog, waarbij in juli '44 het miljoen ver werd overschreden - daarvan waren in die maand ca. 530000 pamfletten bestemd voor de gebieden op Australisch- en Nederlands-Nieuw-Guinea waar de Japanners doorvochten en bijna 800000 voor NederlandsIndië behalve Nieuw-Guinea, Boven dat Nederlands-Indië behalve Nieuw-Guinea werden in augustus '44 I,2 miljoen pamfletten uitgeworpen, in september I,9 miljoen, in oktober ruim I miljoen. Latere cijfers hebben wij niet.
XCDe meeste bombardementen (bombardementen door Amerikaanse lange afstand-bommenwerpers) vonden plaats in de Grote Oost en daar kwamen dus ook veruit de meeste luchtpamfletten neer - in oktober' 44, toen in totaal ruim I miljoen pamfletten werd uitgeworpen, alleen al boven Makassar bij zeven gelegenheden een totaal van meer dan 660000. Over het algemeen kwamen de pamfletten dus op eilanden terecht die uit politiek oogpunt minder belangrijk waren - Java, het belangrijkste eiland, kreeg er maar weinig: een beperkt aantal in de eerste drie kwartalen van '43 en pas een aanmerkelijke hoeveelheid in november van dat jaar, toen bij drie gelegenheden in totaal ca. 230000 pamfletten boven Soerabaja werden afgeworpen (daarvan ruim ISO 000 tijdens de luchtaanval waarbij, zoals in ons vorige deel vermeld, schout-bij-nacht Koenraad, opvolger van Coster als Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten, in een van de Amerikaanse toestellen meevloog). In mei '44 werden nog eens bijna 90000 pamfletten boven Soerabaja uitgeworpen, eind september '44 boven de Preanger en Batavia ca. 300000 pamfletten door twee speciaal voor die vlucht uitgeruste Nederlandse Mitchells, eind januari '45 door één Mitchell ruim 200000 pamfletten boven Soerabaja, Semarang en een aantal andere steden van Oost- en Midden-Java (en boven de interneringskampen te Ambarawa) en tenslotte eind juni '45, ook al door Mitchells, een onbekend aantal boven zuidwest-Celebes (enkele van die pamfletten kwamen in het vrouwen- en kinderkamp Kampili terecht).
XCEr waren pamfletten in het Japans, in het Nederlands, in het Indonesisch, in het Chinees en (voor de Portugezen op Portugees-Timor) in het Portugees. Van der Plas schatte na de oorlog dat er alleen al in het Nederlands en Indonesisch 600 tot 700 verschillende uitgeworpen zijn. Afgezien van de nieuwspamfletten was, zei hij aan de Enquêtecommissie,
XC'het karakter van de pamfletten ... nu eens operationeel (vlak voor er een operatie ZOLl plaatsvinden, zeiden wij: 'Blijf weg van die-en-die punten om uw leven te
sparen', hetgeen lamlegging van alle arbeid voor de Japanners placht te betekenen) en verder tactisch: onmiddellijke reactie op wat er in Indonesië gebeurde"
XCnu, dergelijke reacties waren er niet zo veel: daarvoor was de kennis welke men in Australië had van datgene wat in Indonesië, speciaal wat op Java en Sumatra gebeurde, veel te beperkt.
XCZes door van der Plas in het Indonesisch opgestelde luchtpamfletten zijn bewaard gebleven. In het eerste, uit november '43 daterend en in die maand boven Soerabaja en elders boven Oost-Java uitgeworpen", is de enige zin die op locale informatie gebaseerd was (nl. op de Japanse propaganda met betrekking tot de heiho's):'Laat uw kind niet een soldaat worden om te sterven voor die Jappen!' In het tweede, vermoedelijk daterend uit begin '44 3, staat geen woord locale informatie. Hetzelfde geldt voor het derde" in maart '44 opgesteld." In het vierde, uit begin april '44, werd op grond van een uit eind maart daterend bericht van Radio Djakarta breed uitgemeten wat de sluiting op Java van de Taman Siswo-kweekschool en van de Taman Siswo-instellingen voor voortgezet onderwijs te betekenen had." Het vijfde, uit midden '44 daterend, voegde aan foto's van uitgehongerde romcesja's die op een eiland voor de kust van Nederlands-Nieuw-Guinea waren bevrijd, een commentaar toe waarin Soekarno werd aangevallen: 'Ir. Soekarno! Hoe voelt ge u wanneer ge de resultaten van uw werk ziet?" Het zesde en laatste, opgesteld in de laatste helft van '44, bevatte uitsluitend zeven vierregelige rijmpjes waarin de Nica werd aangeprezen 'Nica', zo heette het onder meer in de vertaling in het Nederlands, 'is het Binnenlands Bestuur ofwel het BB dat gij allen kent."
XCHet heeft zin, op het vierde pamflet iets dieper in te gaan.
XCWij herinneren er aan dat Ki Hadjar Dewantoro, de inspirator van het in de jaren '20 door het Nederlands bewind tegengewerkt maar nadien gesteund Taman Siswo-onderwijs, eind '42 met Soekarno, Hatta en Mansoer het 'Klavertje-vier' vormde dat de Poetera ging leiden, en dat hij in september '43 benoemd werd tot lid van de Centrale Adviesraad op Java.
I Getuige van der Plas, dl. VIII c, p. 1380. 2 Exemplaar in ARA, CoiL-van der Plas, BlO. 3 punt p, gestenc. bijl. I002. 4 Exemplaar in ARA, Coll.vvan der Plas, B 14. 5 In deze tekst stond o.m.: 'Wie op Java geloofhecht aan de Djojobojo legende, weet dat de Jappen verdreven zullen worden' - ja, maar die legende hield óók in dat, als het gele ras was verdwenen, na een tijd van troebelen een periode van onafhankelijkheid en voorspoed zou beginnen! 6 punt p, gestenc. bijl. 1008. 7 A.v. 8 A.V.
Inderdaad, de Taman Siswo-kweekschool en haar instellingen voor voortgezet onderwijs werden eind maart '44 gesloten (tiaar wij in ons vorige deel vermoedden: omdat de Japanners, die pas in september '44 de 'onafhankelijkheid' van 'Oost-Indië' erkenden, begin '44 de geest van het er gegeven onderwijs te nationalistisch hadden geacht), maar dat betekende niet dat aan alle Taman SisLVo-onderwijs een einde werd gemaakt: de talrijke Taman SisLVo-volksscholen, meer dan honderd, bleven bestaan. Van der Plas nu schreef naar aanleiding van het bericht van Radio Djakarta een memorandum " waarvan hij o.m. exemplaren zond aan van Mook, generaal MacArthur, het hoofd van de Intefligence-afdeling van diens hoofdkwartier, Commander Proud (het hoofd van het Fe/o), Captain Kendall (het hoofd van Section B van het Allied Intelligence Bureau), de secretaris van het Allied Political Warfare Committee en, aan Nederlandse kant, ook nog aan de directeur van de Nefis en aan Quispel (het hoofd van de Nigis). Kennelijk meende van der Plas in staat te zijn, aan het radiobericht conclusies te verbinden die van vèrstrekkende betekenis waren. In zijn memorandum duidde hij Ki Hadjar (met wie hij zoveel contact had gehad) als de figuur aan' with the greatest spiritual influence in the Indonesian national movement'. Die man was nu door de Japanners aangevallen! 'First signs of his freedom being impaired was a ... broadcast that the Military Government had transferred him and kijaji Mansoer to Djakarta' (het toetredentot 'Klavertje vier' had niets met enige vrijheidsbeperking te maken). 'It appeared that he was kept i11 a sort of honorable captivity as member of the Central Advisory Council and was not allot/Jed to leave' (die Centrale Adviesraad kwam slechts vier keer per jaar voor korte zittingen bijeen en van 'gevangenschap' van Dewantoro was geen sprake) - nu waren dan zijn kweekschool en instellingen voor voortgezet onderwijs gesloten! Van der Plas zag die ingreep als een van de 'signs of 'growing tension hetu/een the japanese Military Government and the Indonesian nationalists' inderdaad, die spanning wàs er, maar niet sinds begin '44, maar al sinds maart '42, toen generaal Imamoera alle politieke activiteit op Java had verboden. In het pamflet dat van der Plas vervolgens opstelde, stond o.m.:
XC, We all deeply sympathize in the sorrow of Ki Hadjar, seeing thai his life work that was so important for the Indonesians has been destroyed by the aggressors.
XCBe patient, Ki Hadjar! We all, Indonesians and your [aithful friends among the Dutch swear, that your work will be revived greater and healthier than before!'
I Van der Plas: 'Memorandum', 3 april 1944 (ARA, Coll.-van der Plas, BIl).
XCKort na het radiobericht inzake het Taman Sislvo-onderwijs werd een nieuw radiobericht ontvangen: Dewantoro was in Djokjakarta benoemd tot hoofd van de door het Japans militair bestuur opgerichte Djau/a Hokokai. Aan dat nieuwe bericht verbond van der Plas de conclusie (en ook deze werd door hem ter kennis gebracht van alle eerder genoemde Geallieerde en Nederlands-Indische autoriteiten) dat Dewantoro in Djokjakarta zou blijven, 'which of course means that he has left the Central Advisory Council" en daarbij tekenen wij aan dat Dewantoro lid blééf van de Centrale Adviesraad, in '45 een van de leden was van de Commissie tot Onderzoek, resp. ter Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' en, na de uitroeping van de Republiek, Indonesië's eerste minister van onderwijs werd.
XCEr had van de door van der Plas opgestelde analyse niet veel gedeugd - aan gebrekkige informatie had hij conclusies verbonden die eerder zijn wensen weerspiegelden dan de realiteit op Java.
XCDe Felo-pamfletten hebben het moreel van de Nederlanders en Indische Nederlanders, voorzover zij dezen bereikten, geschraagd en wij nemen voorts aan dat de meeste Indonesiërs en Chinezen die ze in handen kregen (op Java ging het Japans militair bestuur het doorgeven van de pamfletten met alle middelen tegen), met graagte lazen dat Japan nederlaag op nederlaag leed. Er is een Japans stuk bewaard gebleven (instructies van de staf van de op Halmaheira geplaatste Japanse infanterie-divisie) waarin naar aanleiding van op 8 mei '44 boven dat eiland geworpen Felo-pamfletten opgemerkt werd: 'Onderzoek van deze pamfletten heeft aangetoond hoe accuraat, zorgvuldig en vasthoudend de vijand zijn propaganda op touw heeft gezet."
XCHet is de enige schriftelijke Japanse reactie die wij kennen.
XCHet lijkt ons de moeite waard, alle gegevens die terzake beschikbaar zijn, in hun chronologische volgorde op te nemen. Bijna alle zijn van van der Plas afkomstig. Hij immers speelde in dit complex een centrale rol: juist hij, die zoveel jaren met Dewantoro was opgetrokken, had een kennis van de vooraanstaande figuren aan Indonesische zijde die groter was dan van wie ook en was voorts de enige hoge Nederlandse autoriteit die de opgevangen teksten van in het Indonesisch omgeroepen berichten, commentaren en toespraken zelf las, ja spelde - personen als van Hoogstraten en Smits hadden daar geen tijd voor en beschikten ook niet over de kennis van de op java gesproken talen welke van der Plas zich eigen had gemaakt, terwijl van Mook, die die talen ook goed beheerste, teveel andere werkzaamheden had om zich dagelijks in de luisterrapporten van de Nigis te verdiepen. Trouwens: die teksten werden niet naar Londen of Washington opgezonden, waar van Maak telkens vele maanden werkzaam was. Daar kwam dan nog bij dat de schaarse personen die uit Indië ontsnapten, van begin '43 af door van der Plas werden verhoord - zeker, die werden óók verhoord door de Nejis maar de belangstelling van militairen als Salm en Spoor was anders gericht dan die van van der ~as. Laat ons dan beginnen in september '42, toen van der Plas in Amerika was. Hij schreef er in die maand een in het Engels gesteld overzicht: 'The development of nationalism in the Netherlands East Indies' I : de tekst van een voordracht die hij in december op de conferentie van het Institute of Pacific Relations zou houden. Wij citeren:
XC'The strength of the underground action organised by the Indonesians in collaboration with the Dutch will become apparent during our counter-offensive. The repeatedjapanese broadcasts announcing the shooting of Indonesians and Dutchmen for underground activities illustrate its importance and also that a united front is still maintained'?
XC, The people', zo schreef hij verder, 'have almost everywhere been positively
I Exemplaar in a.v., B I3. 2 Van der Plas: 'TIle p. 33.
loyal and have contributed to the utmost of their possibilities to the resistance' - ja, er was 'tribal warfare' geweest in Atjeh, maar 'otherwise there was nothing but loyal and feruent support against the enemy."
XCDit beeld had niets met de werkelijkheid gemeen.
XCIn Australië teruggekeerd, kon van der Plas spoedig met de Haas en de zijnen spreken die eind september '42 Java hadden verlaten. 'In het kort blijkt', schreef hij eind januari '43 in een lange brief aan van Mook, 'dat de plattelandsbevolking het erg slecht heeft en de Japanners niet goed gezind is, dat de prijaji's hun plicht doen maar in hun hart loyaal zijn' (hij had slechts gegevens over één prijaji: de patih van het regentschap Semarang waar de Haas hem iets over had kunnen vertellen). 'Uit niets blijkt van deloyale nationalisten' (hij wist niet dat dezen al in maart '42 in Batavia hadden getracht, onder Japanse supervisie een Indonesische regering te vormen), 'behalve Soekarno, waarbij ook aan het licht kwam dat Soekarno, die een clandestiene vergadering had belegd in Semarang, met zijn vrienden tijdelijk in het gevang geworpen is' - dat had de Haas bij geruchte vernomen (het gerucht was onjuist). 'De houding tegenover Europeanen is niet onvriendelijk, al treedt de politie zonder aanzien des persoons ook tegen Europeanen op' (de Haas had meegedeeld dat Europeanen extra-honds werden behandeld).
XC'Zeer hard is het optreden tegen verspreiders van geruchten, welke inderdaad allerwildst zijn ... en tegen luisteren naar de radio. Te Bandoeng zijn bij twee-en-twintig Nederlandse vrouwen de trommelvliezen doorgestoken wegens luisteren naar de radio ... Merkwaardig is dat te Oost-Java het Europees bestuur tot april volledig in functie is gelaten, toen ter gelegenheid van een bestuursconferentie alle bestuurs- en politie-ambtenaren en ook andere Europese ambtenaren zijn gearresteerd; die beneden f 325 salaris zijn na twaalf dagen losgelaten, behalve BB en politie, later, 14 juli, zijn alle totoks opgepakt, terwijl de Indo's vrijwillig ... naar Kesilir zijn opgezonden .... De algemene toestand van onze landgenoten is zeker diep treurig en snel verslechterend."
XCMaart '43 bracht de radioberichten over de oprichting van de Poetera, die Soekarno, Hatta (die al bijna een jaar als Algemeen Adviseur van het Japans militair bestuur in functie was), Dewantoro en Mansoer als leiders had. Eind april wijdde van der Plas er een toespraak aan in het Indonesisch.' 'Zal het', zei hij o.m.,
XCI A.V., p. 34. der Plas, B 8). 2 Brief, j t jan. 1943, van van der Plas aan van Maak (ARA, Coll.-van 3 Tekst: a.v., B
'deze kampioenen van het nationalisme die jarenlang het Indonesia Raya gezongen hebben, niet droef stemmen dat zij louter tot de opbouw van een nieuw java kunnen bijdragen? ... Hoe kunnen zij gelukkig zijn, terwijl zij het gezag der japanners helpen versterken? Waarschijnlijk worden zij hiertoe gedwongen. De hand van de Kenpeitai is niet licht. Wat zei de Kenpeitai aan de heer Soekarno, toen hij vorig jaar samen met zijn vrienden in Semarang dineerde? ... Het is mogelijk dat deze kampioen geenszins uit vrije wil het Indonesische volk heeft verraden - mogelijk werd hij er toe gedwongen ... Mogelijk bedriegt hij japan ... Heeft deze intelligente man niet alleen maar naar middelen gezocht om een eigen organisatie op te bouwen zodat zij, wanneer het moment komt (en dat moment komt spoedig), in staat is, japan in de rug aan te vallen?'
XChet is duidelijk: van der Plas had er geen denkbeeld van dat Soekarno er in die tijd vast van overtuigd was dat Japan niet verslagen kon worden. Binnenskamers ging hij zich overigens tegen deze en tegen Hatta keren. 'Vermoedelijk hebben wij', zo schreef hij eveneens eind april aan van Mook, 'door Harta's en Soekarno's deelneming aan de Japanse erganisatie' (de Poetera)'hèt middel gekregen om hen als Quislings terzijde te schuiven.' Maar toch is onze positie zeer wankel, indien de prijaji-stand ook niet met ons in zee wil gaan."
XCDe eerste (en betere) luisterrapporten uit Broome, die van mei '43 af ter beschikking kwamen, brachten het vertrouwen van van der Plas dat op Java eigenlijk alleen Soekarno en Hatta met de Japanners samenwerkten, aan het wankelen: nu werden o.a. prof. Hoesein Djajadiningrat (zijn collega in de Raad van Nederlands-Indië!), dr. Ratoelangie en Soetardjo genoemd - hij vond dat 'niet bemoedigend'." Injuli kreeg hij een nieuwe schok: prof. Soepomo (al meer dan een jaar adviseur van de Japanner die hoofd was van het departement van justitie) sprak voor Radio Djakarta - van der Plas achtte diens toespraak, zo schreef hij Loekrnan Djajadiningrat", 'een allerongunstigst symptoom'; algemener (en zulks naar aanleiding van de radioberichten over de opbouw van de Poetera):
XC'Dat de japanners er in geslaagd zijn, zij het wellicht onder druk, alle Indonesiërs van naam ... te verenigen in een met hen samenwerkende organisatie,
1 De leider der Noorse nationaal-socialisten, Vidkun Quisling, had zich tijdens de Duitse aanval op Noorwegen, die op 9 april '40 werd ingezet, aan Duitslands zijde geschaard - nadien werden in veel landen verraders als 'Quislings' aangeduid. 2 Brief, 20 april 1943, van van der Plas aan van Maak (ARA, Coll.-van der Plas, B 8). l Notitie, z.d., (mei 1943) van van der Plas (a.v.). 4 Brief, 13 juli 1943, van van der Plas aan Loekman Djajadiningrat (a.v., Alg. Seer., Eerste Zending, XXIV, 21).
en dat de hoogste Japanners met deze lieden klaarblijkelijk contact hebben, is van betekenis."
XCIn september '43 maakte Radio Djakarta bekend wie op Java tot lid van de Centrale Adviesraad waren benoemd. Van der Plas kón niet aannemen dat al die vooraanstaanden werkelijk aan Japanse kant stonden. 'Men mag', schreef hij aan van Mook,
XC'van lieden die in de Poetera of in centrale raden zitten evenmin als van Hoesein zonder meer aannemen dat zij verraders zijn. Het doel van Japan is tweeledig. Enerzijds ons op te zetten hen als Quislings te beschouwen en te behandelen, anderzijds om deze lieden te overtuigen dat zij hopeloos gecompromitteerd zijn en dat dus hun enige kans ligt in een Japanse overwinning. Hier tegenover past fijn spel. Ruw gezegd: het vermoeden uitspreken dat deze lieden wèl, al dan niet gedwongen, in raden of organisaties zitten, maar alleen omdat dit hun een kans tot organiseren biedt en dat straks bij de herovering wel blijken zal dat zij geen Quislings maar goede vaderlanders en democraten zijn ... Dit fijn spel kunnen onze Nederlandse Nigis-mannen niet spelen. Zij hebben de neiging scherp uit te vallen en de zaak scherp te stellen."
XCVijf maanden later, in februari '44, bleek van der Plas tussen hoop en vrees te zweven: hoop dat, zo schreef hij in een memorandum, op Java 'in the case of an A !lied invasion everybody, except a very few too compromised Quislings, would help the Allied farces' en dat dat zeker ook in alle Buitengewesten zo zou gaan (' in the outer islands anti-japanese feelings have taken aform of passionate devotion to the old Dutch colours') vrees dat de Japanners Indië zouden moeten ontruimen, waarbij zij Nederland een onaangename verrassing zouden bereiden: 'I expect that, when an evacuation approaches, they will suddenly grant complete independence to some sort of Government of Quislings, hoping thereby to prepare a come-back in the [uture"
XCIn augustus '44 kwam plotseling het radiobericht dat de Japanners Hoesein Djajadiningrat als hoofd van het departement van godsdienstzaken hadden vervangen (een vervanging waarbij Hoesein als het ware boeten moest voor het feit dat bij de hongeropstanden die zich in januari,
XC, Loekman Djajadiningrat kon de bezorgdheid van van der Plas niet delen. 'Zij die met de Japanners samenwerken uitsluitend in het belang van de bevolking', vormden, zo antwoordde hij, 'verreweg de meerderheid. Op hen kunnen we straks bouwen als op een rots.' (brief, z.d. (okt. 1943) van Loekman Djajadiningrat aan van der Plas (a.v.) 2 Brief, 24 sept. 1943, van van der Plas aan van Mook (a.v., Coll.-van der Plas, B 8). 3 Van der Plas: 'Situation in the Netherlands Indies' (19 febr. 1944), p. 7, 9 (a.v., B II).
mei en juni '44 op java hadden voorgedaan, Islamietisch fanatisme een grote rol had gespeeld). Onmiddellijk knoopte van der Plas hier hooggespannen verwachtingen en een tactische waarschuwing aan vast. Alle door ons al eerder genoemde Geallieerde en Nederlands-Indische autoriteiten ontvingen een 'Memorandum' van hem waarin het heette:
XC'Since from an Allied point of view prof Hoesein is one of the most likely men to take the lead of an anti-japanese movement in the last stages of the war, it is important that nothing is said in leaflets or broadcasts which might lead to japanese action against him. Better not mention him at all.' 1
XCEind oktober of begin november '44 ontving van der Plas uit Ceylon een brief van Warners die er op had aangedrongen, lieden als Soekarno en Hatta via de radio te waarschuwen dat zij, als zij in hun pro-japanse houding volhardden, zouden worden gestraft. Van der Plas noemde in zijn antwoord die zaak 'bijzonder moeilijk': er zou, dacht hij, daarmee 'niets ten onzen voordele en veel voor de japanners' bereikt worden. Hij noemde het 'zaak om voortdurend maar weer naar voren te brengen dat het haast niet te geloven is dat werkelijk Indonesiërs met de japanners vrijwillig zouden medewerken om hun landgenoten ... in ellende te storten' - en daarop volgde de al eerder door ons aangehaalde passage over de gevolgen van de angst voor de japanner (een passage die door van Mook was goedgekeurd):
XC'Wanneer men een volk 300 jaar op het hoofd geslagen heeft, zodra het enige moed toonde, en er in geslaagd is gedurende 100 jaar in de voornaamste gebieden 'rust en orde' te handhaven in plaats van' law and order', dan behoeft men zich niet alleen over deze reactie niet te verbazen, maar moet men zich realiseren dat zij onvermijdelijk is."
XCToen van der Plas een maand later, op 8 december I944, weer een radiotoespraak hield, zei hij wèl dat 'eerloze verraders' na de bevrijding gestraft zouden worden, maar hij noemde niemand met name.' Een 'Report on conditions in the Netherlands-Indies', dat hij in diezelfde maand schreef (en dat weer aan de gebruikelijke autoriteiten werd toegezonden)" was uitgesproken optimistisch: 'No Indonesian believes in any sincere wish of japan to grant independence . . . The extremely valuable and loyal co-operation in our war-effort, in psychological u/arfare and at the front, of
XCI A.v.: 'Memorandum' (3 aug. 1944) (a.v.). Warners (a.v., B 5). 3 Tekst: a.v., B 13. 2 Brief, 7 nov. 1944, van van der Plas aan 4 A.v., B
nationalists and Muslim leaders who had been interned in New Guinea, is also a powerful factor. The appointment by the japanese of Vice Governors' (op Java waren vice-residenten benoemd als uitvloeisel van de belofte van Japans premier Koiso, 7 september '44, dat 'Oost-Indië' in de toekomst 'onafhankelij k' zou worden) 'will not impress anybody ... Though it is, of eaurse, impossible here to mention details, important contacts ha/Je been established from the side of guerrillas stil/fighting' (die vochten nergens) 'and of underground movements' (die waren er niet). Maar de wellicht belangrijkste zin uit dit memorandum luidde: 'The great masses of the population desire the return of the oLd Government' En daaraan kon van der Plas nog toevoegen dat, zoals eerder vermeld, een Duitse opvarende van de U-Boot welke begin oktober door de 'Zwaardvis' tot zinken was gebracht, verklaard had dat' der übergrosse TeiL' der inheemse bevolking met verlangen naar die terugkeer uitkeek.
XCVerder dan eind '44 willen wij nu niet gaan - hoe de visie van van der Plas zich in '45 ontwikkelde, en wat van Mook toen van de hier bedoelde problematiek dacht, zal in hoofdstuk 7 worden weergegeven.
XCPropaganda naar een bezet gebied kan alleen dán effectief zijn, wanneer zij gebaseerd is op een nauwkeurige kennis van de maatregelen van de bezetter en van de wijze waarop daarop wordt gereageerd. Welnu, wat, menen wij, uit het overzicht .dat wij gaven van de standpunten van van der Plas in de jarenenin de eerste plaats blijkt, is het gebrek aan informatie. Met betrekking tot Java, het in politiek opzicht belangrijkste eiland, drongen slechts radioberichten tot hem door - soms kon hij intuïtief tot een juiste conclusie komen (nimmer treffender dan in februari '44 toen hij het voor mogelijk hield dat de Japanners aan het einde van de oorlog de onafhankelijkheid van Indonesië zouden uitroepen,maar vaker plaatste hij die losse berichten in een samenhang die door zijn eigen wensvoorstellingen werd bepaald. Eén ding, en het was geenszins onbelangrijk, zag hij scherp in: dat de Indonesische nationalisten en alle anderen die met de Japanners samenwerkten, eigen doeleinden nastreefden - zijn veronderstelling dat die samenwerking afgedwongen werd, was daarmee eigenlij k in strij d.
'42, '43 '44
XCDat Soekarno zo vaak door hem werd genoemd, was logisch: veel
meer dan anderen trad deze bij belangrijke gelegenheden als spreker op wiens redevoeringen werden uitgezonden - dat Soekarno er tot in '44 van overtuigd was dat Japan niet verslagen kon worden, was van der Plas echter niet bekend; evenmin, dat die grote volksmenner juist door die redevoeringeri op Java veel meer bekendheid had gekregen dan hij ooit had bezeten. De verantwoordelijke observator in Australië die zich, het zij erkend, alle mogelijke moeite gaf om te weten wat in dat pijnlijk geïsoleerde Indië gebeurde, bezat geen betrouwbaar algemeen beeld waarin de eerder bedoelde losse berichten geïntegreerd konden worden. Het radionieuws waarop hij en anderen (te denken valt in de eerste plaats aan de Ne.fis) bijna uitsluitend aangewezen waren (nieuws overigens, dat pas van mei '43 af redelijk gevolgd kon worden maar waarin tot aan Japans capitulatie ernstige gapingen voorkwamen), was slechts de magere resultante van wat zich op Java en elders in Indië aan tegenstellingen binnen de Japanse groep en tussen die Japanners en de Indonesiërs voordeed - van de werkelijke ontwikkeling der politieke krachten had geen van de buiten Indië werkzame Nederlands-Indische autoriteiten enig denkbeeld en met de groepen die tot politiek handelen in staat waren, stond geen hunner in verbinding.
XCNa de eerste mislukkingen indie wij in hoofdstukbeschreven, heeft het later inalsmede inen volgende jaren niet aan pogingen ontbroken om de voor het Nederlands beleid allervitaaiste geheime verbindingen zowel met Java als met Sumatra op te bouwen.
'42 I '42, '43
XCEind augustus I940, nog geen drie-en-een-halve maand na het begin van de Duitse bezetting, daalde de eerste geheime agent van de Nederlandse regering, luitenant-ter-zee tweede klasse L. A. R. J. van Hamel, per pa"raehute in bezet Nederland neer. Voordat hij midden oktober bij zijn poging Om-naar Engeland terug te keren werd gearresteerd, had hij vier spionagegroepen kunnen oprichten, van welke twee ongeveer anderhalf jaar in actie wisten te blijven. Van Hamels missie vond plaats met medewerking van de Dutch Section van MI-6 met medewerking van diezelfde Section werd in oktober '40 een tweede geheime agent uitgezonden die geen spionagegroepen kon oprichten maar wel enkele tientallen ttj-egrammen naar Engeland zond. Ongeveer tegelijk met die tweede agent van MI-6 zond de Dutch Section van SOE háár eerste uit; hij bereikte niets van belang. Drie geheime agenten uit Engeland dus in '40 in '4I werden het er elf: zes die met medewerking van MI-6, vijf die met medewerking van SOE op hun missie vertrokken. Van die in '40 en '4I ingezette eerste veertien geheime agenten, sprongen tien per parachute boven bezet gebied af, werden er drie met een boot naar de kust gebracht en reisde één, een vrouw, met een list uit Lissabon naar bezet Nederland waar zij evenwel na twee weken werd gearresteerd. Nadien werden in maart '42 nog drie geheime agenten per boot naar de kust gebracht, maar tot in de herfst van '44 werden alle anderen per parachute boven bezet Nederland, een enkeling boven bezet België afgeworpen - in de laatste periode van de bezetting evenwel, in de hongerwinter dus, konden agenten ook via de geheime verbindingsroute die door de Biesbos liep, bezet gebied bereiken. Al dit werk is met grote tegenslagen gepaard gegaan. Wat SOE trachtte te bereike~, werd lange tijd verijdeld doordat, als gevolg van kapitale blunders van de Dutch Section van SOE, de Abwehr en de Sicherheitspolizei und SD, van maart '42 af het z.g. Englandspiel bedrijvend, meer dan een jaar lang alle door" of met medewerking van SOE uitgezonden geheime agenten bij aankomst in Nederland konden arresteren. Pas nadat die Dutch Section van SOE begin '44 een nieuwe leiding had gekregen, wist deze in samenwerking met een nieuwe Nederlandse geheime dienst: het
Bureau Bijzondere Opdrachten oftewel het BBO, het werk in bezet gebied (sabotage en de voorbereiding van een ondergronds leger) met succes ter hand te nemen. Dat BBO zond in totaal van maart '44 tot aan de bevrijding minstens zeven-en-tachtig geheime agenten uit. Hun belangrijkste prestatie was het bemiddelen bij de bewapening, van de herfst van '44 af, van de Binnenlandse Strijdkrachten - verscheidene geheime agenten traden ook als wapen-instructeur op.
XCEerder nog dan SOE had MI-6 haar werk in bezet Nederland met succes kunnen reorganiseren. Dat werk was midden in de oorlog in het slop geraakt: als uitvloeisel van het EngZandspiel waren ook vijf geheime agenten van MI-6 en één van een andere tak van dienst van de Britse Military Intelligence: MI-9 (de afdeling die zorg droeg voor het opbouwen van ontsnappingslijnen door bezet Europa), in Duitse handen gevallen - dat alles had er toe geleid dat zich in de periode van oktober '42 tot maart '43 geen enkele met een zender uitgeruste geheime agent in bezet Nederland bevond. In maart '43 evenwel werden de eerste geheime agenten van het, met MI-6 samenwerkende, eind '42 in Londen opgerichte Bureau Inlichtingen oftewel BI, uitgezonden. BI zond er in totaal tot het einde van de oorlog drie-en-veertig uit (van wie, om een voorbeeld te geven, in oktober' 44 achttien tegelijk actief waren) en bij hen moet men nog veertien optellen die BI in samenwerking met MI-9 naar bezet gebied deed vertrekken.
XCNaast de geheime agenten waren er de verbindingswegen.
XCOp initiatief van de Nederlandse consul-generaal in Stockholm werd in juni '42 in bezet gebied een illegale groep gevormd die met grote regelmaat belangrijke gegevens en stukken naar Zweden wist te smokkelen: de Zweedse Weg - in diezelfde maand kon een illegaal werkster uit bezet gebied Genève bereiken, hetgeen het begin betekende van een nog belangrijker tweede verbinding: de Zwitserse Weg. Die eerste verbinding heeft ongeveer een jaar, de tweede meer dan twee jaar gefunctioneerd - toen als gevolg van de bevrijding van Frankrijk de Zwitserse Weg in augustus '44 kwam te vervallen, was het spoedig mogelijk, door de Biesbos een nieuwe vaste verbinding met bezet gebied op te bouwen.
XCIn dat bezette gebied speelden bij dit alles illegale organisaties een rol van kardinale betekenis. Zij vingen de geheime agenten op, droegen zorg voor hun huisvesting, hielpen hen aan de valse papieren die zij nodig hadden (in de eerste plaats aan goede persoonsbewijzen) en aan distributiebonnen, en, vooral, stelden aan de spionage-agenten de militaire en andere gegevens ter beschikking die naar Londen moesten worden doorgegeven. Talrijke spionagegroepen waren daartoe in actie, van welke de
grootste vele honderden illegale werkers telden - in ons deel 7 schatten wij dat die organisaties in totaalomstreeks vierduizend illegale werkers hebben omvat. Het is die in bezet gebied geboden hulp geweest die het werk van de door Londen uitgezonden geheime agenten mogelijk heeft gemaakt. Zeker, de georganiseerde illegaliteit was slechts een kleine voorhoede, maar zij kon schuilgaan in de plooien van een samenleving waar zij met ups en dOUJ/1s de helpers vond die zij nodig had. Alleen zo kon aan de geheime agenten de steun en de bescherming worden geboden die dezen nodig hadden om te ontsnappen aan de waakzaamheid van de Sicherheitspolizei und SD en van de Abu/ehr, die beide in bezet gebied talrijke verraders hadden kunnen inschakelen.
XCZiet men op deze ontwikkeling terug, dan mag opnieuw geconstateerd worden dat de Nederlandse autoriteiten in Londen, die in de jaren '40, '41 en '42 nog maar weinig militaire en civiele gegevens uit bezet N ederland ontvingen, zich van begin '43 af een gedetailleerd en genuanceerd beeld konden vormen van vrijwel alles dat daar geschiedde, en dat zij in '44 en '45 belangrijke resultaten wisten te bereiken bij de voorbereiding van een ondergronds leger. Bovendien stonden die autoriteiten van midden '44 af in vast contact met alle belangrijke illegale organisaties - deze waren toen op initiatief van Londen tot coördinatie van hun levensgevaarlijk werk overgegaan.
XCHoeveel moeilijker was het uitzenden van geheime agenten naar Indië!
XCOm in bezet Nederland te komen moest tot in de herfst van '44 slechts een afstand van enkele honderden kilometers worden overbrugd - bezet Indië lag duizenden kilometers van Ceylon en Australië. Van Ceylon uit werden pas midden '45 de eerste geheime agenten per parachute boven Sumatra afgeworpen, van Australië uit pas in februari '44 de eerste per parachute boven Nederlands-Nieuw-Guinea - bij het inzetten van bijna alle geheime agenten moest gebruik worden gemaakt van onderzeeboten, die daartoe uit-en-thuis telkens enkele weken onderweg waren. Die boten waren evenwelook voor tal van andere taken nodig - er zijn er voor het geheime werk steeds te weinig geweest en vaak was er niet één beschikbaar.
XCUit de grote afstanden vloeide nog een tweede nadeel voort: het onderhouden van radioverbindingen was, gezien de stand van de toenmalige techniek, uitzonderlijk moeilijk.
XCDan: evenals in bezet Nederland konden geheime agenten zich in bezet Indië slechts handhaven wanneer zij steun vonden in de Indische samenleving - dat betekende: in het inheemse deel van die samenleving. Op alle eilanden waren de Nederlanders en, behalve op Java, ook de meeste Indische Nederlanders in bewaakte kampen opgesloten - misschien hadden geheime agenten steun kunnen vinden bij de (over het algemeen anti-Japanse) Chinezen maar terzake was niets voorbereid. De in Indië per onderzeeboot afgezette geheime agent kwam daar in elk geval in de eerste plaats in aanraking met Indonesiërs. Nergens waren tijdig afspraken gemaakt die voor hem van betekenis konden zijn: noch op Ceylon, noch in Australië beschikten de Nederlandse geheime diensten over veilige contactadressen in de archipel. Zij konden slechts vertrouwen dat de geheime agenten bij het inheemse deel van de samenleving steun zouden vinden. Dat vertrouwen hadden zij ook. 'Wij hebben gedacht', aldus jegens de Enquêtecommissie Salm, oprichter van de Nefis in Australië, 'dat wij volledige medewerking zouden krijgen'] - anders gezegd: die Nederlandse geheime diensten gingen er van uit dat men in het inheemse deel van de samenleving bereid zou zijn, risico's te nemen ter bevordering van de Geallieerde overwinning. Welnu: die bereidheid ontbrak.
XCEr was méér dat die diensten niet wisten: enkele van de maatregelen die de Japanners hadden genomen om spionage tegen te gaan, waren hun onbekend. Eén kenden zij: op Java had het militair bestuur midden '42 voor alle Nederlanders, Indische Nederlanders, Chinezen en Arabieren het bezit van een soort persoonsbewijs, een pendaftaran, verplicht gesteld en wie zulk een paperas, waar de foto en de vingerafdruk van de houder op stonden, niet kon tonen, liep bij elke controle gevaar - welnu, kapitein van der Veen die beginjuli van Java was weggevaren, had zijn pendaftaran meegenomen. Niet bekend was, dat op Java (en vermoedelijk ook elders) van februari' 43 af vergunningen nodig waren voor elke reis van de ene residentie naar de andere (een verplichting welke eind '43 op Java voor de Indonesiërs en Chinezen werd opgeheven) - personen die in het bezit moesten zijn van een pendajtaran, kregen zulk een reisvergunning slechts als zij die pendaftaran konden tonen. Daarenboven waren op Java (en vermoedelijk ook elders) van juni '43 af speciale vergunningen nodig, wanneer men zich naar een haven of naar andere in militair opzicht belangrijke punten wilde begeven. Ook gold op Java (en vermoedelijk ook elders) het algemene voorschrift dat elke huisbewoner en elke
XC1 Getuige G. B. Salrn, Enq., dl. VIII c, p.
eigenaar van een hotel van bij hen intrekkende vreemdelingen aangifte moesten doen bij de plaatselijke autoriteiten die op hun beurt de hogere inheemse bestuurders moesten inlichten - via dezen kwamen die inlichtingen dan bij de Japanners terecht.
XCNatuurlijk konden de Japanners de naleving van deze en dergelijke regelingen riiet zelf controleren: zij waren afhankelijk van de inheemse bestuurders, van de inheemse politie en van alle overigen die als stadsof dessa-bewakers fungeerden. Die medewerking kregen zij: bij allen zat de angst voor de Kenpeitai er diep in en zo al de sympathie voor Japan vrij spoedig begon te verdwijnen, dat betekende niet dat men sympathie ging koesteren voor Japans tegenstanders of bereid was, te hunnen behoeve persoonlijke risico's te nemen.
XCHet kwam er alles tezamen op neer dat een vreemdeling, op een van de eilanden van de archipel verschijnend, zich in bewoonde streken slechts met grote moeite kon verplaatsen. Dat gold voor alle geheime agenten, ook voor de Indonesiërs onder hen - in versterkte mate gold het voor diegenen die al door hun uiterlijk opvielen: Nederlanders, Indische Nederlanders en anderen die min of meer blank waren. Voor Nederlanders waren de risico's het grootst, op Java mede daarom omdat het Japans militair bestuur er in maart' 43 had doen weten dat ieder die een Nederlander opspoorde die in strijd met de geldende bepalingen niet in een krijgsgevangenenof interneringskamp was opgesloten, een beloning van f 500 zou ontvangen.
XCGelijk gezegd: van de meeste van deze controlemaatregelen hadden de diensten die geheime agenten uitzonden, geen weet. Doordat op het gebied van de geheime verbindingen niets was voorbereid, betekende de uitzending van de eerste geheime agenten een sprong in het duister en in die situatie kwam, wat de hoofdeilanden van de archipel betrof (Java, Sumatra, Borneo en Celebes), tijdens de gehele duur van de oorlog geen verbetering.
XCWij herinneren er aan dat in Australië in april '42 het Interallied Services Department (lSD) werd opgericht dat door de Brit Egerton Matt werd geleid: een officier, niet van de Britse Military Intelligence maar van SOE. Naast dat lSD bleven andere geheime diensten actief: de Australiërs hadden belangrijke verbindingen met de coastu/atchers die zich op de eilanden benoorden en beoosten Nieuw-Guinea bevonden, en de Intel
ligence-afdeling van MacArthurs hoofdkwartier trachtte onmiddellijk in contact te komen met de meer dan twintig intel/igence-groepen die tijdig op de Philippijnen waren gevormd. Iedere Geallieerde instantie werkte aanvankelijk min of meer op zichzelf. Vandaar dat MacArthur ingreep: hij besloot de activiteiten van alle geheime diensten te coördineren en ze onder de operationele leiding van zijn eigen hoofdkwartier te brengen en richtte daartoe, zoals al in het vorig hoofdstuk vermeld, begin juli '42 het Allied Intelligence Bureau (het AlB) op dat onder een Australische Controller werd geplaatst: Colonel Roberts. Dat AlB kreeg vier Sections, welker aanduidingen wij hier willen herhalen: Section A (Special Opera tions) onder Egerton Mott, Section. B (Secret Intelligence) onder Captain Kendall, Section C (Combined Field Intelligence) onder Commander Feldt, Section D (Subversive Propaganda) onder Commander Proud. Feldt en Proud waren officieren van de Australische marine, Egerton Mott en Kendall Britse officieren, die respectievelijk SOE en MI-6 vertegenwoordigden. I Het was voor MacArthur niet bevredigend dat, met uitzondering van de positie van Deputy Controller die door een Amerikaans officier werd bekleed, alle topfuncties in het AlB in handen van Australiërs en Britten waren. De gevolgen bleven niet uit: de Amerikanen maakten zich los van het AlB alles wat zij aan geheim werk op de Philippijnen gingen ondernemen, deden z~ buiten de Sections A en B om. Slechts met Section C, de Combined Field Intelligence, werd door hen nauw samengewerkt, zulks al daarom omdat het deze Section was bij welke de radioberichten van de coastu/atchers binnenkwamen die geruime tijd zowel voor MacArthur als voor admiraal Nimitz van kardinale betekenis waren.
XCHoe waren de Nederlandse diensten in dit geheel ingevoegd? Section A, Egerton Motts Section dus, had een Nederlandse afdeling, geleid door Quéré. Met Section D, later opnieuw het Felo, werkte Quispels Nigis samen. Dan was er tenslotte Salms Nefis die in '42 en de eerste maanden van '43 slechts twee afdelingen had: Nefis I gaf wat men aan gegevens over Nederlands-Indië bezat ('oude' gegevens, geen 'nieuwe'), aan alle Geallieerde militaire instanties door die daar belangstelling voor hadden, en Nefis II was werkzaam op het gebied van de security. Vooral op Nefis I komen wij in dit hoofdstuk nog terug - hier onderstrepen wij opnieuw dat de Nefis aanvankelijk niets te maken had met het uitzenden vanmoreel der Japanners, versterking van het moreel van de bevolking in de bezette
1 Zoals al vermeld, werd D spoedig uit het losgemaakt om onder de oude naam: (het het werk voort te zetten: aantasting van het
geheime agenten naar Indië. Dat was, van Australië uit, het werk van Egerton Mott en Quéré.
XCVoordat wij nu verder gaan, willen wij kort stilstaan bij drie punten die voor het onderhouden van geheime verbindingen van grote betekenis waren: de zenders waarmee de uit Australië vertrekkende geheime agenten konden worden uitgerust, hun codes en hun z.g. security-checks.
XCWat de zenders betreft, vermeldden wij in hoofdstuk I dat ir. Jansen er in Melbourne in geslaagd was, een apparaat te construeren waarmee men ontvangen en zenden kon in streken waar geen electriciteit was. Dat apparaat, de z.g. NEl-set, had een groot nadeel: het woog, verdeeld over drie metalen kisten, ca. 70 kg en kon dus slechts met moeite verplaatst worden. Bruikbaar was het eigenlijk alleen dan wanneer de geheime agent er met zijn helpers in was geslaagd, ergens een vaste zendpost in te richten. Hoeveel van die NEl-sets door naar Nederlands-Indië vertrekkende geheime agenten meegenomen zijn, weten wij niet - wèl dat er in totaal ca. 120 zijn gebouwd, dat de Amerikanen over de sets tevreden waren en dat vele ervan met succes op de Philippijnen zijn gebruikt.
XCDe NEl-set had een accu die met een fietsdynamo werd bijgeladen, maar behalve die set was er ook een Australisch zendapparaat dat gebruik maakte van droge batterijen. Dat Australische apparaat was veel lichter dan de NEl-set: het woog ca. 30 kg, welk gewicht over twee draagtassen verdeeld was. Het apparaat had evenwel twee nadelen: het kon maar een maand gebruikt worden (dan waren de batterijen uitgeput) en, gegeven het geringe zendvermogen (IS watt tegen z j watt bij de NEl-set), moest de antenne met grote nauwkeurigheid worden gericht en moest precies op de afgesproken frequentie worden uitgezonden.
XCNu de codesystemen die de geheime agenten gebruikten. Wij hebben er slechts over te melden dat zij deugdelijk waren en nimmer tot rampen hebben geleid - een nadere beschrijving achten wij niet nodig.
XCTenslotte de security-checks. Dit waren veiligheidsafspraken die met elke geheime agent gemaakt waren die met een zender werd ingezet. Er moest dan rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat hij na arrestatie zijn codegeheimen aan de Japanners zou moeten prijsgeven, hetgeen dezen in de gelegenheid zou stellen het zendverkeer voort te zetten, bijvoorbeeld voor het doorgeven van misleidende informatie. Hoe kon
zulk een Spiel voorkomen worden? Dat kon, doordat men met de geheime agent de afspraak maakte dat hij op bepaalde willekeurige vragen (bijvoorbeeld: 'hoe heette de kat van je buurvrouw in Soerabaja?') het juiste, in Australië bekende antwoord gaf - of dat antwoord juist wàs, konden de Japanners niet controleren. Uit dit hoofdstuk zal nog blijken dat inderdaad zulk een security-check in het zendverkeer met Java bij één gelegenheid (de enige) effectief is gebleken.
XCDe eerste opleiding van de geheime agenten vond plaats in Melbourne: voorzover zij moesten zenden, werden zij er geschoold in het gebruik van de NEl-set en voorts volgden zij allerlei algemene lessen hoe zij zich als geheim agent te gedragen hadden. Een deel van hun voorlichting werd van begin '43 af gegeven door van der Plas die er vooral naar streefde, de geheime agenten de nodige kennis bij te brengen over de levensgewoonten in het inheemse deel van de Indische samenleving en over de Islam. Aspirant-geheime agenten woonden aanvankelijk in Melbourne niet geïsoleerd - zij waren er in een gewone kazerne ondergebracht: uit security-oogpunt een minder juiste beslissing.
XCBij gebleken geschiktheid van een candidaat werd de opleiding voortgezet in Cairns (daar kwamenlater alle aspirant-geheime agenten van de aanvang af terecht), waar Egerton Mott in een landhuis onder de naam Zi-Experimental Station een soort school had opgericht die door een Britse majoor werd geleid. Hier werden de aspirant-agenten o.m. allerlei geveehtstechnieken bijgebracht - voorzover nodig leerden zij er ook omgaan met de wapens en de sabotagemiddelen die hun zouden worden meegegeven. Ook kregen zij instructies voor het toedienen van bepaalde pillen, waarmee zij personen, uit wier omgeving zij zich onontdekt wilden verwijderen, een tijdlang konden verdoven of zelfs konden doden - hulpmiddelen waren dat, welke Egerton Mott uit de SOE magazijnen in Engeland had laten komen. Van specifieke training voor de omstandigheden die men in Nederlands-Indië zou aantreffen, was evenwel in Cairns in '42 nog geen sprake. Ook het oefenen in het landen liet toen nog veel te wensen over.
XCHoeveel voor Nederlands-Indië bestemde geheime agenten waren er in '42 in Cairns?
XCEgerton Mott en Quéré begonnen er met diegenen uit de eerste dertig candidaten die Quéré bij het begin van zijn nieuwe taak had uitgezocht.
Aan hen werden anderen toegevoegd, o.m. enkelen van de adelborsten die uit Ceylon naar Engeland waren gezonden, enkele militairen uit de Irene-brigade en zes Engelandvaarders - er bevonden zich in Cairns twee Nederlandse officieren en ca. veertig onderofficieren en manschappen, toen kapitein van der Veen er in november '42 op inspectie kwam.
XCTwee missies waren toen al mislukt: van de in juni naar Celebes uitgevaren party-Hees was na een eerste onduidelijk signaal niets meer vernomen en op Java's zuidkust was in september de party-van Arcken er niet in geslaagd, langer dan vier-en-twintig uur aan wal te blijven: zij had haar zender verspeeld en was aan boord van de 'K I2' naar Australië teruggevaren.
XCNa de terugkeer van de party-van Arcken hadden Egerton Mott en Quéré besloten, de nieuwe parties die zij successievelijk naar Java zouden zenden, met één codewoord aan te duiden: Tiger; op dat woord zou een Romeins cijfer volgen.
XCBegonnen werd met een combinatie: Tiger I en Tiger II zouden tegelijk worden ingezet. Conform Egerton Motts algemene richtlijn werden beide parties door Europeanen geleid: Tiger I door luitenant-ter-zee tweede klasse W. Bergsma, een blonde Fries, Tiger II door luitenant-terzee derde klasse B. Brocx, een Indische Nederlander die evenwellichtgetint was. Van Tiger I maakten voorts twee Indonesiërs deel uit (een van hen was een Ambonnees), van Tiger Il drie, onder wie Iswahjoedi die al tot de party-van Arcken had behoord. Een van die twee, respectievelijk drie Indonesiërs zou als marconist fungeren.
XCHet was de oude 'K 12' die Tiger I en Tiger II naar hun landingsplaatsen moest brengen, beide opnieuwaan de zuidkust van Oost-Java (zie kaart III op de pag's 58-59): Tiger [naar de Prigibaai bezuiden Madioen, Tiger II ca. 60 km ten oosten daarvan in de Serangbaai. 'De taak van Tiger I en Tiger II omvatte', aldus Nortier, 'het verzamelen van algemene en militaire inlichtingen over Java' (zij moesten speciaalnagaan of de Japanners nieuwe vliegvelden hadden aangelegd). 'Beide ploegen dienden onderling contact te houden, berichten uit te wisselen en elkaar op alle mogelijke manieren te steunen." De twee parties hadden een groot bedrag aan geld bij zich: elk ca. f 50000, gedeeltelijk in gouden en zilveren
munten - er was gedacht aan een inzet van enkele maanden. Daarbij was zowel met Brocx als met Bergsma de afspraak gemaakt, dat de 'K I2' begin februari '43 opnieuw zou verschijnen, t.W. op de 6de in de Serangbaai, en zouden die ontmoetingen niet lukken, dan zou de boot eind april en eind juli wederom aanwezig zijn, nu bij het eilandje Sempoe (zie kaart III), waar dan, naar gehoopt werd, Bergsma en Brocx (of een van hen beiden) met hun party-leden in een prauw zouden komen aanzeilen. Voor al die ontmoetingen waren gedetailleerde veiligheidstekens afgesproken. Meer nog: er was rekening gehouden met de mogelijkheid dat Bergsma en Brocx niet op die ontmoetingsplaatsen zouden kunnen verschijnen. Waren zij dan aan hun lot overgelaten? Neen: hun was opgedragen om van september '43 af om de twee maanden op de j de, t j de of z j ste van de desbetreffende maand Of zelf naar het grote plein in Blitar te gaan Of daar een van hun party-leden heen te zenden, en zij zouden daar dan, naar vertrouwd werd, een andere geheime agent ontmoeten die zich (wij weten niet hoe) aan hen zou kenbaar maken. Het is duidelijk: Bergsma en Brocx zouden veel op Java moeten reizen - van der Veen had, in Australië aangekomen, medegedeeld dat de treinen regelmatig gecontroleerd werden. Noch Bergsma noch Brocx bezat een pendaftaran - de vervalsingsafdeling van Egerton Motts dienst was er niet in geslaagd, het Japanse document na te maken.
XCOp 27 november '42 bereikte de 'K 12' de Serangbaai: de party van Brocx werd als eerste afgezet. Er stond geen branding. Brocx, Iswahjoedi en een tweede Indonesiër gingen aan land - de bedoeling was dat de derde, marconist Oentoeng, met de zender een etmaallater zou volgen, als Brocx na aankomst op de wal een afgesproken lichtsignaal had gegeven. Er kwam evenwel geen enkel signaal - mogelijk was het seinpistool defect. Twee etmalen lang hield de commandant van de 'K I2' vervolgens de kust van de Serangbaai onder observatie - geen signaal. Dus besloot hij, Oentoeng en diens zender meenemend, naar de Prigibaai te varen. Ook daar stond geen branding, de party van Bergsma kwam zonder moeilijkheden aan land. Naar Australië terugvarend bleef de 'K 12' drie etmalen in de buurt van de Serangbaai maar van Brocx werd niets gemerkt.
XCDe twee parties beschikten dus over slechts één zender. Met die zender zijn een of twee telegrammen verzonden. Begin januari '43 namelijk berichtte Quéré telefonisch aan de staf van het Allied Intelligence Bureau':
XC1 Notitie, II jan. 1943, van de Allied Intelligence Service (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXIV, 20-r).
'Only one of the two parties landed in ja/Ja in november has a wireless set. The one with the wireless set reported that conditions were very much u/orse than expected and that the wireless was being burned"
XCWat is met deze twee parties geschied?
XCHet schijnt vast testaan dat Bergsma en Brocx elkaar vrij kort na hun landing hebben kunnen ontmoeten. Brocx, de lagere in rang, vond dat Bergsma, die als blonde Fries veel te veelopviel, de leiding van hun gemeenschappelijk werk aan hèm moest overlaten, maar dat werd door Bergsma geweigerd. Kort na die ontmoeting die, schijnt het, met een twist eindigde, nam Bergsma in een kampong contact op met een inheemse politiefunctionaris, die hem aanried, zo snel mogelijk te verdwijnen. Bergsma stopte de man f 50 toe - deze vond dit een veel te gering bedrag en waarschuwde de Japanners. Het gevolg was dat Bergsma en de twee hem begeleidende Indonesiërs spoedig werden opgepakt. Zij zijn op een onbekende datum naar Batavia overgebracht en daar geëxecuteerd.
XCOok Brocx werd verraden. Hij wist, verkleed als Javaan, Blitar te bereiken. Daar werd hij door een Nederlandse pastoor het ziekenhuis binnengesmokkeld. Een Chinese arts lichtte de Kenpeitai in, waarna niet alleen Brocx maar ook Iswahjoedi en de andere Indonesiër die van zijn party deel uitmaakte, werden gearresteerd. De drie arrestanten werden naar een gevangenis in Soerabaja overgebracht. Daar kon Brocx aan een medegevangene meedelen dat, aldus Nortier,
XC'de Japanners hem wilden laten kiezen tussen de doodstraf en spionagewerk in Australië. Hij zou dan met een Japanse onderzeeboot ergens op de kust van Australië worden afgezet en na een bepaalde tijd weer worden opgehaald. Om zeker te zijn van zijn terugkeer zouden gedurende die tijd zijn vader en zijn verloofde in gijzeling worden gehouden. Brocx weigerde maar stemde er wel in toe om met een andere gearresteerde agent de berichtenwisseling met Australië te onderhouden, op voorwaarde dat hun levens gespaard bleven"
XCnu konden de Japanners dus een Spiel beginnen; wij komen er op terug wanneer wij de lotgevallen van die 'andere gearresteerde agent'(Tiger V) beschrijven maar vermelden hier reeds dat het Spiel vrij spoedig in Australië werd doorzien, waarna van daaruit het zendverkeer werd afgebroken. Enige tijd later (volgens één getuige in juni '44, volgens eentoestellen zeer zwaar waren.' (getuige van der Plas, Enq., dl. VIII c, p. 1357). 2 Nortier,
I 'Dezejongens', aldus ruim tienjaar later van der Plas, 'hebben ... één echt telegram kunnen zenden ... waarin zij seinden dat er overal Japanse posten waren en dat de
andere in het najaar van '44) werd Brocx geëxecuteerd en het schijnt dat Iswahjoedi en de andere Indonesiër toen al geëxecuteerd wáren, zij het dat Iswahjoedi volgens één (nogalonzeker) ander relaas er in geslaagd zou zijn, zich enige tijd lang voor Kenpeitai-medewerker uit te geven om vervolgens spoorloos te verdwijnen.
XCVan de afgesproken ontmoetingen aan Java's zuidkust kwam niets terecht.
XCOp 6 februari '43 lag de 'K 12' opnieuw voor de Serangbaai met Oentoeng, de marconist van Brocx, en diens zender aan boord. Er werd op het strand een groen licht waargenomen - alles veilig dus? Neen, nadat de 'K 12' met één lichtflits had gereageerd, werd met een seinlamp in het Nederlands geseind: 'Gevaar - gevaar, ga terug - ga terug, heb contact' (het volgende woord kon niet vastgesteld worden, vermoedelijk is het 'met' geweest) 'Bergsma, gevaar - gevaar'.'Gevaar - gevaar' werd na vijftien minuten herhaald. Wie die seinen gegeven hebben, is nooit vastgesteld' - in elk geval besloot de commandant van de 'K 12' om Oentoeng niet aan land te zetten.
XCTwee-en-een-halve maand later, eind april, werd bij het eiland Sernpoe ook al niets bereikt: de 'K 12' bleef er drie etmalen lang op de uitkijk maar er werd geen enkele prauw gezien - eind juli kwam er evenmin een opdagen.
XCTiger I en Tiger II waren mislukt.
XCDe 'K 12' die op 6 februari '43 moest pogen, Oentoeng aan land te zetten, had ook de geheime agent van Tiger III aan boord: een Menadonees, de aspirant-reserve-officier van de Koninklijke Marine Daniël Lapod. Hij was niet in Cairns opgeleid maar alleen in Melbourne - van der Plas, die in december '42 in Australië was aangekomen, was bij het formuleren van de hem verstrekte opdrachten betrokken geweest. Dat waren er niet minder dan vier: Lapod moest ten eerste een spionagegroep oprichten in het gebied van Malang, ten tweede een overeenkomstige groep oprichtentengang was het voor de Japanners aantrekkelijk de 'K 12' ongemoeid te laten in de hoop op een verdere succesvolle infiltratie van de agentennetten.'
I 'Uit de na de oorlog binnengekomen informatie lijkt het', aldus Nortier, 'niet uitgesloten dat de ... waarschuwing door de vijand werd gegeven. In deze gedach
in het gebied van Soerabaja, ten derde een geheime organisatie vormen, bestaande uit Nederlandse vrouwen, zulks onder een eigen leidster, en, alsof dat nog niet voldoende was, ten vierde in contact zien te komen met de guerrillastrijders van het Knil die zich nog bij Bandoeng zouden bevinden. Die laatste twee opdrachten waren door van der Plas aan de eerste twee toegevoegd - Quéré had er vergeefs bezwaar tegen gemaakt.
XCLapod, een protestant, acht-en-twintig jaar, was vaak in Batavia en Magelang geweest en kende enkele inheemse bestuurs- en politiefunctionarissen, onder wie de regent van Blitar op Oost-Java. Er was met hem afgesproken dat men hem vijfmaal zou trachten op te halen: op 28 april '43 bij het eiland Sempoe, of op 2 mei in de Pangpangbaai bij het interneringskamp Kesilir (zie kaart III op de pag's 58-59), of op 6 mei bij een klein eiland beoosten Madoera, of in juli (de datum is niet bekend) bij Soerabaja of op I augustus opnieuw in de Pangpangbaai.
XCEr werd bij dat alles van uitgegaan dat Lapod wellicht nog langer werkzaam zou kunnen zijn - in dat geval zouden andere geheime agenten contact met hem trachten op te nemen. Daartoe was hem gezegd dat hij op de rzde van elke maand om half een 's middags voor de rechtervleugel van het hoofdpostkantoor te Soerabaja moest gaan staan, waar hij zich kenbaar zou maken door zich voortdurend onder de linkeroksel te krabben - benaderde hem dan een andere geheime agent, dan zou deze hem vragen: 'Is de kust bij Poeger' vrij?', waarop Lapod zou dienen te antwoorden: 'Melbourne'.
XC'De taak van Lapod', aldus Nortier,
XC'besloeg geheel Java en in dit uitgestrekte gebied moest hij opereren zonder contactadressen, zonder enige bekende steun, zonder kenni.s van de inmiddels van kracht geworden Japanse bepalingen en zonder enig idee van de onmogelijke situaties waarin hij zeker verzeild zou raken. In het bijzonder het oprichten van een vrouwenorganisatie (was) volkomen onbegrijpelijk?
XCwij vermoeden dat die laatste opdracht gevolg was van het feit dat zowel van der Star en de zijnen als de Haas hadden gerapporteerd dat de geestkracht van de meeste Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen ongebroken was, evenwel had men uit de berichten van de Haas kunnen opmaken dat vermoedelijk althans alle Nederlandse vrouwen zich eind '42 in afgesloten wijken zouden bevinden.
XCHoe dit alles zij, op 9 februari '43 arriveerde de 'K 12' in de Tapenbaai,
I Een plaats aan Java's zuidkust, niet ver van Straat Bali. 2 Nortier, p. 89.
niet ver van de eerder genoemde Serangbaai. Lapod werd met een jol naar de kust gebracht maar moest de laatste tientallen meters dwars door de branding naar het strand zwemmen, waarbij hij zijn in zwemvesten verpakte bagage (daaronder een zware pistoolmitrailleur met vijftig patronen en noodrantsoenen voor twee dagen) voorttrok door middel van een lijn die hij om zijn middel had gedaan. Er was afgesproken dat hij, eenmaal aan land, met zijn seinpistool een teken zou geven. Dat teken bleef uit. De 'K 12' voer weg.
XCVan Lapods verrichtingen weten wij slechts dat hij er in slaagde, aan de geïnterneerde vrouw van een van de opvarenden van de 'K 12' de honderd gulden te doen toekomen welke die opvarende hem ter hand had gesteld. Hij werd evenwel spoedig gearresteerd en in mei '43 geëxecuteerd. Daarvan drong niets tot Australië door en het gevolg daarvan was dat op alle afgesproken afhaalplaatsen vergeefs naar Lapod werd uitgezien en dat een parly die in februari '45, twee jaar na Lapods aankomst, naar Java werd gezonden, de speciale opdracht kreeg, zich op de rzde van elke maand om half één 's middags voor de rechtervleugel van het hoofdpostkantoor van Soerabaja te bevinden en daar uit te zien naar iemand die zich voortdurend onder de linkeroksel krabde.
XCOok operatie Tiger III was mislukt.
XCNiet alleen naar Celebes en Java hadden Egerton Mott en Quéré parties gestuurd maar ook naar Cerarn in de Molukken, naar het noorden van Nederlands-Nieuw-Guinea en naar de Aroe-eilanden (zie kaart V op pag. 65).
XCDe party naar Ceram werd geleid door luitenant-ter-zee tweede klasse H. P. Nijgh (een blanke) en telde verder zeven minderen van wie de meesten uit de Molukken afkomstig waren. Geen van die zeven sprak Nederlands maar Nijgh kende zo weinig Indonesisch dat de zeven in Cairns tijdens hun opleiding de hulp moesten ontvangen van een Nederlandse onderofficier die wèl goed Indonesisch sprak en die als tolk kon optreden. De opleiding stelde in die tijd nog niet veel voor, er waren bijvoorbeeld nog geen landingsboten aanwezig waarmee men kon oefenen. 'Nijgh, aldus Nortier, 'gaf zelf wat lessen over Japanse uniformen, bewapening en uitrusting aan de hand van Engelse stencils. Door
de hele gang van zaken was hij zeer gedeprimeerd.'[
XCNijghs party had als opdracht, op Ceram een spionagecentrum op te richten om inlichtingen te verzamelen over het gehele gebied van de Zuid-Molukken, vooralover Ambon dat als Japanse vloot- en luchtbasis fungeerde. De party moest daartoe op de zuidkust van Ceram aan land gaan aan een kustgedeelte dat, naar gemeend werd, on bewoond was. MacArthur beschouwde haar inzet als van groot belang voor zijn offensieve plannen - hij had het oog gericht op de Philippijnen maar miste alle gegevens over Ambon alsmede over het belangrijke Japanse vliegveld te Kendari op zuidoost-Celebes en had er derhalve bij Egerton Mott en Quéré op aangedrongen, ten spoedigste naar beide gebieden parties te zenden. Voor Kendari wás er nog geen party - die van Nijgh zou met een Amerikaanse onderzeeboot, de 'Searavetï, naar Ceram worden gebracht en met de party, welke geen zender meekreeg, zou op I mei '43 contact worden gezocht door een andere Amerikaanse onderzeeboot; dat werd de 'Thresher'.
XCDe 'Searaven' kwam eind december '42 bij Ceram aan, waar het in Melbourne vastgestelde kustgedeelte wel degelijk bewoond bleek te zijn. De party landde elders op Ceram. Enkelen van de Zuidmolukse leden van de party trachtten er de prauw te kopen die voor een tocht naar Ambon en ook voor de ontmoeting op I mei nodig was. Een van die Zuidmolukkers had een Amerikaans pistool bij zich en de beurs van een tweede was met een Nederlands vlaggetje versierd - inheemsen kregen die beurs te zien. De Kenpeitai werd gewaarschuwd, Nijgh en de zijnen werden gearresteerd, allen werd in Ambon onthoofd en de 'Thresher' verscheen op I mei vergeefs voor de kust van Ceram.
XCNaar de Aroe-eilanden werd midden februari '43 door Egerton Mott een party gezonden die uit drie Australische militairen bestond. Haar leider, Major C. R. Sheldon, had op een van de eilanden een cocespalm-onderneming gehad. De party vertrok met een schoener en had een zender bij zich. Haar opdracht was, niet alleen een spionagecentrum te vormen maar ook, conform de taakstelling van SOE, de Aroe-eilanders tot sabotage en te zijner tijd tot een algemene opstand te bewegen. Het eerste bericht evenwel dat van Sheldon binnenkwam, hield in dat de eilandbewoners
zich vijandig gedroegen (wij herinneren er aan dat het in Australië bekend was dat de bevolking op het grootste eiland, Jamdena, in maart '42 alle Nederlanders eigener beweging had opgepakt en aan de Japanners uitgeleverd) en uit latere berichten bleek dat de schuilplaatsen van Sheldons partyaan de Japanners waren doorgegeven. Na 8 maart werd er geen bericht meer ontvangen.
XCSheldon en zijn twee metgezellen zijn in augustus '43 door de Japanners gevangen genomen en vervolgens geëxecuteerd.
XCOok de party die naar het noorden van Nederlands-Nieuw-Guinea vertrok, werd ingezet om MacArthur aan de inlichtingen te helpen die deze voor zijn offensief in de richting van de Philippijnen nodig had - hij wilde vooral weten hoe sterk de Japanners waren in het gebied van Hollandia en van Wewak (zie kaart VII op pag. 189). Er waren daartoe twee parties gevormd, een Australische en een Nederlandse, en de bedoeling was dat zij van Port Moresby uit (zie kaart VI op de pag.'s 80-81) per vliegtuig zouden worden gebracht naar een punt op de noordkust van Nieuw-Guinea, ca. 80 km ten oosten van Hollandia. Van Eechoud, de commandant van de Veldpolitie te Manokwari, die in augustus '42 door een Amerikaanse Catalina van de Idenburg-rivier was opgehaald, werd gevraagd om als leider van de Nederlandse party op te treden - hij weigerde, o.m. er op grond van zijn eigen ervaring op wijzend dat men de Papoea's niet kon vertrouwen en dat de lagere Indonesische bestuursambtenaren in het gebied van Hollandia nauw met de Japanners samenwerkten; de missie naar dat gebied beschouwde hij als zelfmoord. Van Eechoud was een ervaren oerwoudloper - zijn weigering werd hem niet in dank afgenomen: er werd hem gezegd dat hij zich niet meer met het geheime werk mocht bemoeien en hij kreeg een andere functie, nl., zoals reeds vermeld, die van toezichthouder in het grootste werkkamp van de KPM-stakers.
XCNa van Eechoud weigerde nog een tweede (ons onbekende) candidaat. De missie werd aanvaard door de derde: de negentienjarige sergeant H. M. Staverman, een Indische Nederlander, op Java geboren, die evenwel maar kort in Indië had geleefd en het oerwoud niet kende - hem was meegedeeld waarom de twee eerdere candidaten hadden geweigerd. Dat schrikte hem niet af. Er werden aan Staverman een Australische
VII. Nieuu/-Guinea In rood: namen van rivieren, meren en plaatsen die een rol hebben gespeeld in de geheime operaties
XCsergeant-telegrafist, een Nederlandse korporaal en twee Ambonnese soldaten toegevoegd.
XCDe twee parties werden midden decembernaar Port Moresby overgevlogen. Daar werd hun meegedeeld dat de vlucht naar een puntkm ten oosten van Hollandia onmogelijk was: de Japanse luchtmacht was langs de noordkust van Nieuw-Guinea te sterk en men kon de parties niet verder westelijk brengen dan een punt dat hemelsbreed meer dankm van Hollandia was verwijderd. Dat betekende dat men in het oerwoud, kronkelige paden volgend, moerassen en rivieren doorwadend.
'42 80 800
zienlijk grotere afstand zou moeten afleggen. Het was Commander Feldt, hoofd van de Section Combined Field Intelligence van het AlB, die er te Port Moresby, zonder dat Egerton Matt en Quéré van iets wisten, bij Staverman en de leider van de Australische party, een luitenant van het Australische leger, op aandrong, de zeer aanzienlijk verzwaarde opdracht toch te aanvaarden - beiden deden zulks.
XCZij begonnen op 21 januari '43 aan hun tocht, vergezeld door ca. vierhonderd dragers. Na omstreeks twee weken weigerde de korporaal die tot Stavermans party behoorde, diens leiding verder te aanvaarden (hij keerde naar Australië terug).' De twee parties trokken verder en vonden in het oerwoud twee eerder uitgezonden Australische parties die in grote moeilijkheden verkeerden. Zij scheidden na bijna een balf jaar, toen zij een tocht van ca. 360 km langs verschillende rivieren en een voetrnars van ca. 900 km (de afstand van Amsterdam naar Lyon) achter de rug hadden. Stavermans party (wij weten niet wat de Australische party na de scheiding heeft gedaan) trok op IS september de AustralischNederlandse grens over. Vandaar voerden hij en een van de twee Ambonnezen een verkenning uit in de richting van Hollaudia. De Japanners hadden evenwel van Papoea's gehoord dat zij naderden - ca. 50 km ten zuiden van Hollandia vielen Staverman en zijn metgezel in een hinderlaag. Staverman sneuvelde, de Ambonnees kon zich weer bij de Australische sergeant en de tweede Ambonnees voegen. De sergeant vernielde zijn zender die te zwaar was om mee te nemen - gedrieën trachtten zij, de heenweg volgend, zich in veiligheid te brengen. Enkele weken later werden zij door Papoea's gevangen genomen en aan de Japanners uitgeleverd; de Australiër werd doodgeschoten, de twee Ambonnezen werden onthoofd.
XCVan Eechouds waarschuwingen waren in de wind geslagen - er was met Stavermans party geschied wat hij had voorspeld. De party had enkele locale gegevens kunnen doorseinen met betrekking tot de streken die zij op haar moeizame tocht had gepasseerd, geen gegevens even wel over Hollandia.
XCWat had het werk van Egerton Matt en Quéré na ongeveer een jaar opgeleverd? Vrijwel niets.
XCIn september '42 was op Java de poging om van Arckens partyaan
te zetten mislukt - nadien waren de porties van Bergsma en Brocx en was Lapod ingezet, maar als resultaat van dat alles waren van Brocx slechts een of twee telegrammen ontvangen met de mededeling dat de omstandigheden op Java veel moeilijker waren dan voorzien en dat hij zijn zender had vernield. Noch Bergsma, noch Brocx, noch Lapod waren op de afgesproken ontmoetingsplaatsen verschenen. Men was er voorts niet in geslaagd, Bergsma's marconist Oenroeng aan land te zetten. Van ir. Hees die in juni '42 naar Celebes was weggezeild. was niets vernomen, evenmin van de naar Ceram vertrokken part)'-Nijgh, en de naar de Aroe-eilanden gestuurde Australische part)' had na 8 maart '43 niets meer van zich laten horen. De enige pari)' van welke men eind maart wist dat zij nog te velde was, was die van Staverman. maar deze was toen nog vele honderden kilometers van zijn doelgebied verwijderd.
XCHet kwam er alles tezamen op neer dat de Section Special Operations van het Allied Intelligence Bureau noch aan MacArthur, noch aan de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland enige informatie van betekenis had kunnen verschaffen.
XCHier moest ingegrepen worden, trouwens: Quéré die zich bewust was dat hij faalde, had er al bij schout-bij-nacht Coster op aangedrongen dat hij zou worden vervangen.
XCVoordat wij die ingreep behandelen, dienen wij aandacht te besteden aan een actie met betrekking tot Java die ondernomen is door het hoofd van Section B (Secret Intelligence) van het AlB, Captain Kendall, de man van MI-6.
XCMiddenof wellicht iets eerder, opperde in Australië Sir Vyner Brook, de uitgeweken rajah van Serawak (een deel van Brits-Borneo), het denkbeeld om voor het geheime werk in de Indische archipel en op Malakka inheemsen te gebruiken die een goede kennis hadd en van de Islam. ZUn voorstel was een recruteringsmissie naar Saoedi-Arabië te zenden, waar zich immers in Mekka talloze bedevaartgangers bevonden die uit Malakka maar vooralook uit Nederlands-Indië afkomstig waren. Kendall was hier onmiddellijk in geïnteresseerd: met goedkeuring van het Londense hoofdkwartier van MI-6 wilde hij enkele tientallen uit Mekka opgehaalde bedevaartgangers naar Indië overbrengen waar zij intelligence moesten verzamelen en tegelijk propagandistisch werkzaam
'42,
moesten worden in anti-japanse geest. Wij nemen aan dat hij zijn collega Egerton Mott, op wiens terrein hij kwam (ondermijnende propaganda was het werk van SOB), heeft ingelicht - Quéré evenwel werd buiten de zaak gehouden en geen van de in Australië aanwezige NederlandsIndische autoriteiten hoorde er aanvankelijk iets van. Er werd door het Londense hoofdkwartier wèl contact opgenomen met van Mook en deze zond van Deinse, de vroegere KPM-agent te Singapore, in oktober '42 uit Australië naar Ceylon; van Deinse was het die samen met een functionaris van MI-6 naar Saoedi-Arabië reisde. Die functionaris was een Engelsman, Squadron-Leader Pitt Hardacre, die een tijdlang planter was geweest op Zuid-Sumatra, nadien werkzaam was geweest op Malakka en vandaar tijdig naar Ceylon was ontkomen.
XCVan Deinse en Hardacre werden niet tot Mekka toegelaten. Daar verbleven toen nog bijna duizend uit Nederlands-Indië afkomstige bedevaartgangers die in '41 geen gebruik hadden gemaakt van de hun door het Indische gouvernement geboden gelegenheid om per schip naar Indië terug te keren - velen hunner kregen een bescheiden maandelijkse uitkering van de Nederlandse vice-consul in Mekka. Via die vice-consul nu deden van Deinse en Hardacre weten dat vrijwilligers werden gezocht voor riskant werk in de strijd tegen Japan. Ieder die zich opgaf, kreeg in Saoedi-Arabische munt een bedrag van enkele honderden guldens uitbetaald, voldoende om zijn schulden te voldoen en zich kleding aan te schaffen, en ontving voorts de toezegging dat per maand £ IS tractement zou worden uitbetaald en dat, zo men gehuwd was, in geval van sneuvelen de weduwe £ 200 zou ontvangen. Men kreeg enige tientallen vrijwilligers bijeen: twintig Indonesiërs en elf Maleiers die door SOB in Brits-Indië en op Ceylon zouden worden opgeleid, en twintig Indonesiërs die Kendall van Australië uit op Java wilde inzetten - van die laatste twintig waren drie afkomstig van Java, tien van Sumatra, één van Banka, twee van Borneo, één van Celebes, één van Ambon en twee van Timor.
XCDe twintig Indonesiërs die, vergezeld door een Indonesische arts, Raden Ma'rnoen ar-Rasjid Koesoemadilaga, naar Brits-Indië werden overgebracht om daar door SOB te worden opgeleid (de oorspronkelijke bedoeling was dat zij zich op Sumatra zouden vestigen om te bevorderen dat vandaaruit grote hoeveelheden rubber elandestien naar Ceylon zouden worden getransporteerd), vielen tegen. Geen hunner sprak Engels en er waren analfabeten onder die men slechts met moeite iets kon bijbrengen. Van vijf van de twintig kwam na enkele maanden vast te staan dat zij volledig onbruikbaar waren - samen met drie Maleiers werden zij, mèt alle kennis van de SOB-opleiding en mèt slechte herinneringen 19
daaraan, naar Mekka teruggestuurd (welk effect dat had, komt later in dit hoofdstuk aan de orde). Er bleven toen in Brits-Indië vijftien voor Sumatra gerecruteerden achter: vier afkomstig van dat eiland, twee van Banka, vier van Java, twee van Borneo, twee van Timor, één van Bali. Of van die vijftien ook maar één voor het werk van de geheime diensten is gebruikt, weten wij niet - over de drie-en-twintig (Maleiers èn Indonesiërs) die na het vertrek van de acht overgebleven waren, schreef Hardacre in juli '43 aan van Mook dat veertien al een cursus volgden in propaganda en dat vijf als marconist werden opgeleid. Van Deinse was minder enthousiast: hij berichtte in oktober '43 aan van Maak, dat de resultaten die bij de opleiding van de vijftien resterende Indonesiërs waren bereikt, slechts' moderately satisfactory' waren ('a limited number of them have been doing quite wel! but even with those we found that their mental capacity is very limited'1) en aan de Enquêtecommissie zei hij: 'Het hele gezelschap, hetwelk uit Mekka is gekomen, heeft tot een grote teleurstelling geleid en wij waren tenslotte blij dat wij ze kwijt waren." Wat met de betrokkenen is geschied, weten wij niet.
XCWat gebeurde er met de twintig die voor Australië bestemd waren?
XCEind '42 had het departement van koloniën in Londen vernomen wat het recruteringsbezoek van Hardacre en van Deinse had opgeleverd - het departement waarschuwde schout-bij-nacht Coster in Australië en deze kwam er toen pas achter dat Kendall twintig Indonesiërs, allen Nederlandse onderdanen (aan wie hij evenwel Britse paspoorten had doen uitreiken), naar Australië had laten transporteren. 'Deze personen', zo berichtte Coster op I januari '43 aan van der Plas, 'hebben buiten ons medeweten enige tijd in Melbourne in een kamp geleefd waar niemand hun taal sprak, en zijn thans wederom buiten ons medeweten naar Brisbane overgebracht en aldaar ter beschikking van hogergenoemde officier gehouden'} - die officier was Kendall.
XCVan der Plas zocht onmiddellijk contact met deze en betoogde daarbij dat slechts hijzelf de kennis had, ook van de Islam, die nodig was om de twintig Indonesiërs als geheime agenten in te zetten en Kendall was verstandig genoeg om goed te keuren dat van der Plas de leiding zou krijgen bij de vorming van de twintig, bij de keuze van diegenen die als eersten zouden worden uitgezonden en bij het bepalen van de gebieden waar zij zouden worden ingezet. De afspraak werd gemaakt dat deze
I Brief, 28 okt. 1943, van B. A. van Deinse aan van Mook (ARA, MK, M 185). 2 Ge tuige B. A. van Deinse, dl. VIII c, p. 1081. 3 Brief, 1 jan. 1943, van F. W. Coster aan van der Plas (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXII, 35).
agenten zich zouden uitgeven voor handelaren. Nu werden ook Salrn, hoofd van de Nefis, en Quéré in het plan gekend - het was Salm die midden februari aan Quéré een lange lijst deed toekomen van de goederen die de Z.g. handelaren zouden moeten meenemen: sarongs, zijde, goedkope toiletzeep ('waarbij op de merken te letten'), garen, naalden, overhemden ('inheemse maten'), katoenen hemden, blokken wit goed waarmee zeilen vervaardigd konden worden, dik garen voor het naaien van zeilen en tenslotte 10 kilo spijkers ('van de kleinste tot de grootste').' Kennelijk was het de bedoeling dat Quéré's dienst al die artikelen zou inslaan.
XCOngeveer ten tijde van Salms brief vernam Kendall uit Londen dat de Nederlandse regering wenste dat hij alles wat hij met de twintig uit Mekka gehaalde Indonesiërs wilde ondernemen, aan de NederlandsIndische autoriteiten in Australië zou overdragen. Hij toonde het desbetreffende telegram aan van der Plas die vervolgens aan van Mook en van Kleffens voorstelde dat hijzelf de werkzaamheden zou bepalen die de twintig zouden gaan verrichten en hen na hun terugkeer (het was de bedoeling, hen weer op te halen) zou verhoren en dat Kendall alleen het transport zou blijven regelen - de 'K 12' was immers vol bezet. Waar zouden die twintig dan op moeten letten? Er is een in het Engels gesteld stuk bewaard gebleven 2, vermoedelijk van van der Plas afkomstig, dat daarop antwoord geeft. Daarin worden onder de hoofden 'Administration', 'jurisdiction', 'Religious Affairs', 'The population and the japanese', 'Indone sian Politics', 'Transport', 'Plantations', 'Salaries', 'Radio Affairs' en 'Miscel laneous' reeksen slordig gegroepeerde punten opgesomd waarover de informatie moest worden verzameld die in Australië nog niet aanwezig was: gedeeltelijk militaire maar goeddeels civiele informatie. 'If possible', zo stond er ook in, 'bring back newspapers, pamphlets, passes, banknotes, ration- and Joodcoupons etc.'
XCWat kwam er van het plan terecht? Begin april '43 vloog Kendall naar Londen voor een, zo schreef van der Plas aan van Mook, 'wanhopige poging ... , communicatiemiddelen voor ons los te krijgen, zonder welke wij (zouden) moeten meedelen dat wij niet in staat zijn, inlichtingsdiensten en subversieve propaganda naar Nederlands-Indië te voeren." Kendall, die in Londen o.m. met admiraal Furstner sprak, trachtte Britse onderzeeboten los te krijgen, hetgeen van der Plas gevaarlijk vond,J. J.
I Brief, 16 febr. 1943, van G. B. Salm aan Quéré (a.v., XXIV, 20-1). 2 A.v., MK, M 182, M. 20. 3 Brief, 24 maart I943, van van der Plas aan van Mook (a.v., M IS5, MIW).
aangezien dan wellicht Australiërs als de minister van buitenlandse zaken Evatt via Kendall invloed zouden krijgen op de in Indië te voeren propaganda. Inderdaad werd aan Kendall één Britse onderzeeboot voor één tocht ter beschikking gesteld. In juli berichtte hij aan Londen dat hij dacht, 'that all the hadji-party can be sent in at the tuestern end o!jafJa without risk for the people' (de andere geheime agenten) 'who are already there' (er was geen enkele in vrijheid).' 'All the hadji-party' vertrok evenwel niet. Van der Plas had de twintig, zo stelde hij in juli op schrift, 'persoonlijk afgericht op subversieve religieuze propaganda' - ook de Nefis was toen bij het plan betrokken, besloten was de eerste groep die zou vertrekken en die na zes maanden weer zou worden opgehaald, geen radio mee te geven, en haar rol op het gebied van de militaire spionage was in overleg met Spoor (inmiddels tot majoor bevorderd) beperkt: 'Uitdrukkelijk (is) opdracht gegeven, naar militaire objecten en gegevens in geen geval te vragen en slechts oog en oor open te houden voor eventueelloskomende gegevens."
XCVan de twintig werden er, voorzover bekend, slechts twee naar Java overgebracht die, wat ook hun verder lot geweest mag zijn, in elk geval niet naar Australië zijn teruggekeerd, zodat ook deze operatie niets heeft opgeleverd. Met de achttien overigen bleef van der Plas zich bezig houden: sommigen werden aan de Nigis verbonden en schreven artikelen voor het tijdschrift Penjoeloeh. anderen werden huisbewaarder in de Roemali's Indonesia, de Indonesische tehuizen. Verscheidenen van die achttien maakten onder de in Australië aanwezige Indonesiërs ijverig propaganda voor de Islam en boekten daarbij, zo deden zij per brief aan de in Mekka achtergebleven bedevaartgangers weten, aanzienlijke successen.
XCN u dan de ingreep waartoe het in Australië kwam na dat jaar van mislukkingen op het gebied van de Special Operations.
XCAangezien alle resultaten waren uitgebleven, uitte het hoofd van de Intelligence Service van de Australische marine in september '42, aldus van
I Brief, 20 juli 1943, van het aan het dep. van koloniën (a.v., M 180, A 7.0). 2 Van der Plas, 'Memorandum' (z.d.) (a.v., Alg. Secr., Eerste Zending, XXIV, 20--1).
Hoogstraten aan van Mook, 'in persoonlijke gesprekken met ons zeer ernstige kritiek ... op de organisatie en uitvoering van het verbindingswerk met Nederlands-Indië' - allen die daarbij betrokken waren, toonden, meende dat hoofd, 'gebrek aan deskundigheid'.' Ontevreden was ook MacArthur, die er vooralook aanstoot aan nam dat Egerton Mott zich als hoofd van Section A (Special Operations) van het Allied Intelligence Bureau niets aantrok van verzoeken en adviezen van de Intelligence afdeling van MacArthurs hoofdkwartier. Er gingen klachten naar Londen, het hoofdkwartier van SOB zond een adviseur, Lieutenant-Colonel P. F. J. Chapman Walker, een oud-Lagerhuislid, die al voor de Britse geheime dienst werkzaam was geweest in Zuid-Amerika, naar Australië - het eind van het lied was dat Egerton Matt werd afgezet en door Chapman Walker vervangen die Egerton Motts dienst spoedig een nieuwe naam gaf: het Special Reconnaissance Department.
XCDe volgende die verdween, was Quéré.
XCIn '42 werkte Quéré, gelijk vermeld, geheellos van de toen nog maar uit twee afdelingen bestaande Nejis - het hoofd van de Nefis evenwel, Salm, en het hoofd van zijn afdeling Intelligence, Spoor, konden slechts constateren dat Quéré's dienst geen enkele informatie doorgaf. Er kwam ook kritiek op Quéré van de zijde van de in Cairns bijeengebrachte aspirant-geheime agenten en van kapitein van der Veen die in november '42 naar Cairns was gezonden om er poolshoogte te nemen. Tot die aspirant-geheime agenten behoorde een Engelandvaarder, K. G. P. Michielsen. Hij was het die overleg pleegde met de luitenant-ter-zee derde klasse W. M. van der Veur (die inmiddels samen met van Arcken, de man die eind september één etmaal op Java aan land was geweest, en de luitenant-ter-zee derde klasse A. M. den Boer aan Quéré's staf in Melbourne was toegevoegd) - het gevolg was dat zij beiden, Miehielsen en van der Veur dus, besloten een brief te richten tot de koningin, waarin zou worden voorgesteld dat zij Of Michielsen, met wie zij na zijn ontsnapping uit Nederland al gesproken had, Of van der Veur naar Londen zou ontbieden. Die brief welke zij, zonder voorkennis van hun militaire superieuren, aan van Hoogstraten meegaven en die door deze in Londen aan van Maak werd overhandigd, heeft, voorzover bekend, de koningin niet bereikt", maar de inhoud verdient aandacht.bundel 1941-42). 2 Wij hebben het stuk aangetroffen in het archief van het departement van koloniën (ARA, MK, M 185) waar van Mook het op 22 december
I Brief. z okt. 1942, van van Hoogstraten aan van Mook (RvO, Collectie-van Mook,
XCMichielsen en van der Veur wezen er op dat er vrijwel geen samenwerking bestond tussen Quéré's Section en de Nefis; de parties welke waren ingezet, waren 'vrijwelonvoorbereid' weggezonden; Bergsma, de leider van Tiger I, was zo teleurgesteld geweest dat hij, in Melbourne afscheid nemend, had gezegd: 'Ik doe het niet meer voor mijn land maar voor mijzelf en het kan mij niet schelen wat er met mij gebeurt'; 'de stemming die ons hier beheerst', was, aldus Miehielsen en van der Veur, 'hopeloos'.
XCIn hetzelfde vlak nu lagen de indrukken die van der Veen in Cairns opdeed. De daar gegeven scholing achtte hij onvoldoende, Nijgh die naar Ceram moest vertrekken, maar ook twee andere luitenants die ingezet zouden worden, waren hoogst ontevreden, niemand had Nijgh verteld wat hij in Cairns moest doen, zijn partyoefende aan hef strand met roeibootjes, echte landingsoefeningen konden niet plaatsvinden. Deze en dergelijke constateringen leidden er toe dat van der Veen op 8 december' 42 een rapport schreef waarin hij o.m. opmerkte dat de samenwerking tussen Quéré's staf te Melbourne en de school te Cairns hoogst gebrekkig was - dat had, aldus het rapport (als weergegeven door Nortier) 'geleid tot het uitzenden van parties met personeel dat zelfs totaal geen opleiding gevolgd had.'!
XCVan dat rapport stelde van der Veen niet alleen Spoor in kennis maar ook luitenant-kolonel Sandberg, die te Brisbane in MacArthurs staf de vertegenwoordiger was van schout-bij-nacht Coster. Quéré werd ter verantwoording geroepen, zocht steun bij Egerton Mott en diens woede ontlaadde zich op van der Veen: deze zou militaire geheimen aan onbevoegden hebben meegedeeld. Er ontstond een grote rel: Coster legde van der Veen voorlopig arrest op, maar dat arrest duurde maar vier dagen en toen door anderen aan Coster duidelijk was gemaakt dat van der Veen terecht had gewaarschuwd, werd deze naar Cairns gezonden om er als hoofd van de Nederlandse opleiding te fungeren.
XCOok van anderen kreeg Coster te horen dat Quéré's sectie faalde. Salm wees daar op en hetzelfde deed kolonel N. L. W. van Straten die, nadat hij van Timor was gearriveerd (meer daarover in het volgende hoofdstuk), in Australië benoemd was tot waarnemend-legercommandant.
XCdag waarop hij voor zijn reis van vijf maanden naar Amerika vertrok) liet afleggen met een eigenhandig geschreven aantekening, bestemd voor de ambtenaar die namens hem het contact met de Britse geheime dienst onderhield, luitenant-kolonel P. A. de Blieck: 'Kol. de Blieck. Alleen voor de verpozing.'
Begin februari' 43 richtte deze laatste een lange brief tot Coster waarin hij o.m. op het volgende wees: Nijgh was naar Ceram gezonden zonder voldoende kennis van het Indonesisch; Quéré had een lagere militair van het Knil, een Christen, die uit Noord-Celebes afkomstig was, voor Zuid-Celebes bestemd (nl. voor de party naar Kendari) waar hij onder fanatieke Moslims werkzaam zou moeten zijn; erger nog: van Straten had, zo schreef hij aan Coster, met deze en Quéré gesproken
XC'omtrent de door mij voorgestane onafwendbare eis van een afdoende opleiding van parties, alvorens deze zouden worden uitgezonden, alsmede van deskundige leiding bij deze opleiding. De heer Quéré was daarbij de door u ten dele onderschreven mening toegedaan dat in spoedgevallen het uitzenden vóór een bepaalde datum moest prevaleren boven de opleiding."
XCDan ontbrak er veel aan de security: de uit te zenden parties reisden 'door half Australië' (van Melbourne naar Cairns) 'zonder voldoende toezicht, waardoor de geheimhouding wordt geschaad en een der leden zelfs in Sydney zoek kon raken.' Conclusie: Quéré moest weg; diens 'naaste medewerkers' (van Arcken, den Boer en van der Veur) waren 'van mening dat elke reorganisatie vruchteloos zal zijn, zolang deze leider gehandhaafd blijft."
XCNog voordat Coster, die als Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten Quéré steeds de hand boven het hoofd had gehouden, die scherpe aanval op zijn beleid te lezen kreeg, was hij al in conflict geraakt met van der Plas. MacArthur was een van de eersten geweest met wie deze, aankomend in Australië als de nieuwe voorzitter van de Nederlands-Indische Commissie, had gesproken - MacArthur had hem gezegd dat van het Intelligence-werk in Indië niets deugde, dat hij bereid was, aan een nieuwe opzet alle medewerking te verlenen (' because J tuant to protect 1'011 against very real dangers for the reintegration of your kingdom "), en dat hij van der Plas de enige achtte die het inlichtingenwerk in een zo gecompliceerde samenleving als de Indische zou kunnen leiden. Dat laatste denkbeeld werd door van der Plas afgewezen: admiraal Helfrich zou spoedig in Australië aankomen en met deze moest overleg worden gepleegd.
XCMacArthur hield zich aan zijn toezegging: midden januari stuurde zijn Chief of Staff, Major-General R. K. Sutherland, een brief aan van der Plas,
XC, Quéré heeft ons in februari '86 doen weten dat hij ontkent, zich ooit zo te hebben uitgelaten. Z Brief, 2 febr. 1943, van N. L. W. van Straten aan F. W. Coster (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXIV, 20-1). 3 Van der Plas: 'Geheime diensten' (8 febr.
waarin voorgesteld werd, het Intelligence-werk met betrekking tot Indië geheel los te maken van het Allied Intelligence Bureau (dat bureau werd door de Amerikanen bij hun acties op de Philippijnen ook niet ingeschakeld) en in Brisbane een nieuwe dienst op te richten, te welker behoeve MacArthur zou trachten meer onderzeeboten en twee of drie Catalina's los te krijgen. Coster ontving een afschrift van die brief, niet deze sprak van der Plas af dat zij over het antwoord overleg zouden plegen, welnu: voordat er overleg was geweest, berichtte Coster aan Sutherland dat Brisbane, waar MacArthur zijn hoofdkwartier bad, in elk gevalongeschikt was om er de nieuwe dienst te vestigen: 'The principal source oj iujonuation, aldus Coster, 'for the time being still consists oj ueu/s imported by evacuees who reside mainly in Melbourne' (aan die evacué's werden detailvragen gesteld, telkens wanneer een Geallieerde bevelhebber informatie moest hebben over een bepaalde streek in Indië); 'therefore ... it is impossible to organize this department at any other place but Melbourne.' 1 Van der Plas nam Coster, die, meende hij, 'volledig over zijn zenuwen heen geraakt' was ', kwalijk dat deze de afspraak had geschonden en was het bovendien niet met hem eens; terwijl hij zich verder verdiepte in de problematiek van het uitzenden van parties (hij stelde er eind januari '43 algemene richtlijnen voor op schrift"), kwam hij tot de conclusie dat de nieuwe dienst door Helfrich moest worden geleid en in Brisbane moest
, Brief, 26 jan. van F. W. Coster aan R. K. Sutherland (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXIV, 20-l). 2 Brief, 30 jan. 1943, van van der Plas aan van Mook. ' Die richtIijnen zijn neergelegd in een stuk d.d. 29 januari '43 (a.v.). 'Uitzending van volbloed Europeanen is', schreefhij, 'onder de huidige omstandigheden (januari 1943) praktisch uitgesloten, aangezien zij door de bevolking worden verraden' (wij menen dat van der PIas dat hoogstens kon terecht overigens), 'onder druk van de bestaande angst voor de gruwelijke Japanse strafmaatregelen' (daarover had hij van de Haas bijzonderheden gehoord). Nederlanders dienden dus niet langer te worden uitgezonden, wèl echter Indonesiërs of Indische Nederlanders. Die moesten zich vermommen 'als reizend handelaar' (hetzelfde wat van der Plas in tijd al met Kendall had afgesproken met betrekking tot de twintig uit Mekka gehaalde bede vaartgangers). dienden dan een handelsvoorraad mee te nemen, zich geheeJ als inheemsen te kleden (van der Plas gaf er negen voorschriften voor aan) en zich te gedragen 'als ingezetene van een Indonesische er volgden twaalf voor schriften waarvan wij drie wilIen aanhalen: 'ingelopen, vereelte voeten hebben', 'urenlang gehurkt kunnen zitten praten, eten, roken', 'handig met de vingers kunnen eten op inheemse wijze'. Veilig zouden, meende van der Plas, de in te zetten geheime agenten vooral zijn wanneer zij gingen samenleven 'met een plaatselijke schone', maar: 'bij de rituele liefdesverplichtingen zij men voorzichtig zich niet te verraden door het gebruik van voorbehoedsmiddelen.' Het komt ons voor dat de meeste Indische Nederlanders bitter weinig met voor
worden gevestigd, hoe onaangenaam dat ook was: Brisbane was veel minder gezellig dan Melbourne.
XCMedio maart, toen Helfrich in Australië was, vond breed beraad plaats. Er werd onder zijn voorzitterschap een vergadering gehouden waar van der Plas, Coster, van Straten, Salm, Spoor en Quéré (deze laatste had er kort tevoren bij Coster opnieuw vergeefs op aangedrongen dat hij zou worden vervangen) aanwezig waren. Wij weten van die vergadering slechts dat Helfrich (die niet in Australië mocht blijven en dus in geen geval daar een inlichtingendienst kon leiden) betoogde dat het uitzenden van parties zonder de nodige basiskennis foutief was en dat men nu eerst enkelingen moest inzetten juist om die basiskennis op te doen, en voorts dat besloten werd, Quéré's dienst onder Salm te plaatsen die de titel van directeur-Nifis kreeg. De Nefis die een militaire dienst bleef, ondergeschikt aan de Bevelhebber Strijdkrachten Oosten (Helfrich) en in diens afwezigheid aan de Onderbevelhebber (Coster, spoedig Koenraad), had nadien dus drie afdelingen, te weten: I: General Intelligence, II: Security, III: Special Intelligence and Special Operations. Spoor bleef hoofd van Nefis I, Douw van der Krap van Nefis II, maar wie moest Nefis III leiden? Besloten werd: luitenant-ter-zee eerste klasse L. Brouwer (de marine hield de zaak dus in handen), een Japanoloog en kryptograaf, op dat moment verbonden aan de staf van de Britse Eastern Fleet bij Mombasa. Het kostte moeite hem vrij te krijgen: pas in mei ging hij Quéré's werk overnemen. Deze bleef toen nog enige maanden zijn opvolger inwerken - nadien werd hij verbindingsofficier bij de Amerikaanse Seventh Fleet, in welke functie hij goed voldeed.
XCQuéré was niet de enige die vervangen werd. Helfrich kwam tot de conclusie dat hij ook Coster, over wiens werk niemand tevreden was, niet kon handhaven; deze werd pas I mei '43 opgevolgd door Koenraad, die bij die gelegenheid tot schout-bij-nacht werd bevorderd.
XCMaar er waren tijdens Helfrichs aanwezigheid in Australië nog méér besluiten genomen: ten eerste om op Londen een beroep te doen, aan de Nefis meer krachten ter beschikking te stellen (Helfrich drong in het desbetreffende telegram óók aan op 'snelst aanboren nieuwe personeelbronnen zoals Mekkagangers en Javanen op Nieuw-Caledonië'"), en ten
schriften als de aangehaalde konden beginnen en dat zij ook door niet-Javaanse Indonesiërs nauwelijks in het oog konden worden gehouden. Die laatsten zouden overigens op zichzelf op Java minder opvallen dan Indische Nederlanders. I Telegram, 18 maart 1943, van Helfrich aan Furstner (ARA, Alg. Secr., Eerste zending, XXIV,20-I).
tweede om het formuleren van de opdrachten aan de in te zetten geheime agenten niet aan het hoofd van Nejis III over te laten maar daartoe een commissie in het leven te roepen waarvan, behalve dat hoofd, ook van der Plas, Salm en Spoor deel zouden uitmaken. Wat was nu het effect van deze reorganisatie? Londen stuurde geen nieuwe krachten, de nieuwe uit Mekka te halen bedevaartgangers zouden nog geruime tijd op zich laten wachten, de Javanen op Nieuw-Caledoriië kreeg men voorlopig niet los en, erger nog, de oude 'K 12' kon nog maar één keer gebruikt worden en er zou pas in november een andere Nederlandse onderzeeboot ter beschikking komen. 'De Amerikanen', zo schreef Helfrich begin april '43 aan van Mook, 'zijn volstrekt onwillig om mij met hun boten te helpen' (wij herinneren er aan dat Coster op MacArthurs voorstellen niet was ingegaan). 'Het gevolg zal zijn dat ik niets zal kunnen ondernemen en zelfs geen lieden 'er uit' kan halen op de data welke hun zijn beloofd! Je begrijpt wat zulks voor het moreel zal betekenen, maar een bepaald 'deel van Londen" (bedoeld werd admiraal Furstner) 'schijnt het niet en nooit te begrijpen." Midden april kreeg van Mook even sombere inlichtingen van van der Plas; die schreef over 'de ergerlijke wijze waarop Mott en onder zijn leiding Quéré, ondeskundig en Indië slecht kennend, gemodderd hebben en onze beste mensen met een typisch Engelse nonchalance en zonder voorbereiding de dood ingezonden hebben'; Mott had 'alleen parties onder Europese leiding (!) ingestuurd, zodat wij niets weten', de party Staverman (nog steeds op weg naar Hollandia) moest 'reeds als verloren worden beschouwd' en aan de security ontbrak veel:
XC'De schandelijk slechte organisatie leidde bijvoorbeeld tot het zenden van stores met het gehele doel van de party in Ned.-Indië met koeien van letters er op en onlangs nog tot het zenden van radio-equipment met een open enveloppe erbij, gemerkt: Instructies voor de party naar (volgt de naam van het Ned.-Indisch gebied waar geland moet worden!) en alle instructies daarin. Dit kwam per goederentrein, talloze malen overgeladen en gelezen in een land vol spionage!' ... 'Te laat' blijft ons wachtwoord."
XCDat laatste vond ook Salm, die nu als directeur-Ne.fis ook voor Ne.fis de volle verantwoordelijkheid droeg. 'Wij hadden met dat alles',
XC1 Brief, 7 april 1943, van Helfrich aan van Maak (ARA, CoIL-van der Plas, B 8). 2 In . werkelijkheid was van die grootscheepse spionage in Australië geen sprake. 3 Brief, 18 april 1943, van van der Plas aan van Maak.
schreef hij eind mei '43 aan Sandberg in Brisbane, 'een jaar vóór de oorlog moeten beginnen, niet een jaar daarna. Nu zijn wij à la recherche du temps perdu en of wij dat ooit zullen inhalen, is voor mij de grote vraag."
XCOp Nefis I en II komen wij in dit hoofdstuk nog terug, maar het lijkt ons zinvol, bier weer te geven wat bekend is van de drie Tiger-operaties die op Tiger III (de inzet van Daniël Lapod) volgden: Tiger IV, Tiger V en Tiger VI, alsmede van de tweede operatie naar de Aroe-eilanden. Wij doen dat om twee redenen. De eerste is dat deze operaties plaatsvonden voordat bleek dat van Mook zich intensief met de organisatie van het geheime werk was gaan bezighouden, de tweede dat het vier operaties betreft die niet onder de exclusieve verantwoordelijkheid van Egerton Mott en Quéré vielen maar onder die van de zojuist genoemde commissie, waarvan ook van der Plas deel uitmaakte die er Egerton Mott en Quéré van had beticht, dat zij 'onze beste mensen met een typisch Engelse nonchalance de dood ingezonden' hadden - een formulering die er, dunkt ons, wat beider intenties betreft, volledig naast is geweest.
XCOok dit waren onberaden opdrachten (Quéré had er zich vergeefs tegen verzet): van Kesilir (een kamp waar geen enkel bezoek meer was toegestaan) wist men in Australië slechts wat de Haas had kunnen meedelen, en dat Soejitno, naar Malang ofSoerabaja reizend, een Japanse vergunning nodig bad, was eveneens onbekend. Een zender kreeg hij niet mee - men zou van hem pas kunnen vernemen wat hij tot stand had gebracht, als hij zou zijn opgehaald; daartoe was bem toegezegd dat op I augustus '43 en anders (op een ons niet bekende datum) in december een onderzeeboot zou verschijnen in dezelfde Pangpangbaai waar hij aan land gezet was; bovendien zou enkele dagen na I augustus, op de 6de, getracht worden, hem op te halen bij Sitoebondo, dicht bij Java's noordoostpunt; voorts was hij geïnstrueerd om zich op de löde van elke maand op een bepaald uur te posteren tegenover de Hollands-Inlandse school in Sidoardjo, ca. 20 km bezuiden Soerabaja - op welk uur Soejitno dat moest doen en welke herkenningstekens hij dan moest gebruiken, weten wi] niet.
XCGelijk al vermeld, kwam Lapod op 2 mei '43 in de Pangpangbaai niet opdagen (en evenmin enkele dagen later bij het kleine eiland beoosten Madoera), trouwens: Bergsma en Brocx van Tiger I en Tiger II waren enkele dagen eerder evenmin verschenen bij het eiland Sempoe. Van der Veur, die zich als verantwoordelijk Ntjîs-officier aan boord bevond van de 'K 12', had geen bevoegdheid, Tiger IVaf te gelasten, en het gevolg
XC1 Getuige G. B. Salrn, Enq., dl. VIII c, p. 1232.
was dat Soejitno op 3 mei in de Pangpangbaai aan land werd gezet om, zonder steun van wie ook, aan de uitvoering van zijn drie opdrachten te beginnen.
XCWat zijn lot is geweest, is onbekend. Heeft hij zijn opdrachten trachten uit te voeren en is hij daarbij door de Japanners gegrepen en geëxecuteerd of is hij, na geconstateerd te hebben dat hij niets kon bereiken, naar zijn vrouw in Soerabaja teruggekeerd? W~ weten het niet. In elk geval kwam hij op I augustus in de Pangpangbaai niet opdagen, evenmin bij Sitoebondo (de hem toegezegde ophaaloperatie in december is niet doorgegaan) - ook Tiger IV was dus mislukt.
XCDe man van Tiger V is de lezer al bekend: dat was de marconist van Brocx, Oentoeng, die voor de derde maal naar Java zou vertrekken; hij kreeg een zender mee en zijn taak was contact te maken met Brocx; deze was overigens drie maanden eerder aan land gezet en waar hij zich op het meer dan duizend kilometer lange Java bevond, wist geen mens - men zou ook kunnen zeggen dat Oentoeng een speld in een hooiberg moest zoeken.
XCLukte het hem niet, Brocx te localiseren, dan had hij, althans in theorie, na vier maanden kans om hem te ontmoeten: conform de eerder vermelde afspraken moest hij zich, te beginnen in september '43, om de twee maanden op de jde, r j de of z jde van de desbetreffende maand naar het grote plein in Blitar begeven waar hij in contact moest zien te komen met Bergsma, Brocx of een van hun metgezellen: een van de leden dus van de parties van Tiger I en Tiger II Evenwel: toen Oentoeng op 4 mei '43, één dag na Soejitno, in de Pangpangbaai aan land werd gezet, waren beide parties al uitgeschakeld.
XCOok Oentoeng moet vrij spoedig in Japanse handen zijn gevallen, althans: op 26 september' 43 werd in Australië een telegram ontvangen, waarin namens Bergsma, leider van Tiger I, in de aan Oentoeng meegegeven noodcode geseind werd: 'S en T gevangengenomen' (dit waren de initialen van de twee Indonesiërs die Bergsma vergezeld hadden). 'Alles verraden. Heb Oentoeng ontmoet.' Het telegram was door de Japanners uitgezonden die aldus een Spiel wilden beginnen, maar de zaak werd door Brouwer, het nieuwe hoofd van Ne.fis III, van meet af aan niet vertrouwd: er werd in dat eerste telegram niets vermeld over enig contact 20
met leden van Tiger lof Tiger II De volgende telegrammen, gemiddeld één per twee weken, waren in een onbeholpen mengsel van Nederlands en Engels gesteld. Het radioverkeer werd een maand of drie voortgezet - afgebroken werd het, toen, nadat al bij een eerste security-check een verkeerd antwoord was gegeven, de tweede security-check duidelijkheid schiep. Er werd aan de Z.g.Bergsma namelijk gevraagd hoe zijn dochtertje thuis wel eens werd genoemd; hetjuiste antwoord was: 'Huiskruis', maar er werd geantwoord: 'Meubel', 'zodat', aldus later van der Plas, 'geen twijfel meer bleef.' 1 Het radioverkeer werd afgebroken.
XCWat met Oentoeng, de man die zich drie keer voor een missie beschikbaar had gesteld, is geschied, staat niet vast - hij is vermoedelijk door de Japanners geëxecuteerd. Hoe dat zij: ook Tiger Vwas mislukt.
XCHet was de '0die, al was ook een van de olietanks lek (het oliespoor zou, totdat de betrokken tank na enkele dagen was leeggestookt, de onderzeeboot kunnen verraden), opjuliAustralië verliet: er was haast. De boot moest zich namelijk tijdig bij het eiland Sempoe
23 '43 I Getuige van der Plas, dl. VIII c, p. I358. 2 Nortier, p. 95.
en in de Pangpangbaai bevinden waar op contact werd gehoopt met, respectievelijk, Bergsma en Brocx, Lapod en Soejitno. Van Bergsma en Brocx werd evenwel niets gemerkt en in de Pangpangbaai kwamen op I augustus Lapod en Soejitno ook al niet opdagen. Van Dulm, de commandant van de '0 21', vertrouwde de zaak niet en zond met een rubberboot een verkenningsploeg naar de wal. Die keerde na twee uur terug zonder iets verdachts te hebben waargenomen. Vervolgens werd Srinojo aan land gebracht - hij zou pas in de nacht van 3 op 4 augustus weer aan boord moeten komen, maar de '021' bleef in de baai en van Dulm zond in de nacht van I op 2 en die van 2 op 3 augustus wederom verkenningsploegen uit. Op de avond van de j de voer de rubberboot opnieuw naar de wal, waar Srinojo, als hij er was, een lichtsignaal moest geven. De boot was evenwel nauwelijks weg of er plensde een tropische regenbui neer die zo dicht was dat noch de boot, noch enig lichtsignaal meer te zien was. Van Dulm zond een tweede ploeg naar de wal - de tweede rubberboot sloeg lek maar met veel moeite kon de jol worden gestreken. In de ochtendschemering werd de eerste ploeg ontdekt temidden van vissersprauwen die de baai verlieten, de tweede ploeg kon pas op de avond van 4 augustus weer aan boord worden genomen. Meer tijd dan de vroege ochtend van de yde had de '0 21' niet: de boot moest op 6 augustus bij het kleine eiland beoosten Madoera zijn, waar met Lapod een afspraak was gemaakt. Deze vertoonde zich niet en evenmin kwam op de rzde Soejitno bij Sitoebondo opdagen - wèl kreeg de '0 21', alvorens de boot naar Australië terugkeerde, tweemaal een Japanse aanval met dieptebommen te doorstaan. Van Dulm had ook nog opdracht gehad, een prauwaan te houden en de bemanning naar Australië mee te nemen, maar dat was niet gelukt.
XCOf Srinojo in de nacht van 3 op 4 augustus aan de Pangpangbaai is geweest (de ophaalploeg heeft er door de stromingen het afgesproken punt niet kunnen bereiken), is niet bekend - vast staat slechts dat hij op 6 augustus door de Kenpeitai gevangengenomen is te Banjoewangi, dat langs de weg ca. 40 km van de Pangpangbaai verwijderd is.
XCZo had dus ook Tiger VI, hoe goed ook opgezet, niets opgeleverd.
XCDe tweede operatie naar de Aroe-eilanden mislukte evenzeer. Hierbij werd eind juni '43 uit Darwin een logger naar het meest zuidelijke van
die eilanden gezonden - leider van de party was de Deense parelvisser die, zoals in hoofdstuk I vermeld, in juli '42 op jamdena, het grootste van de Aroe-eilanden, op verkenning was geweest. Adjunct-leider was de Nederlandse sergeant J. A. Blok - er waren voorts, behalve nog de bemanning die uit vijf Indonesiërs bestond, een Australische marconist, een Australische sergeant en een Brits-Indiër aan boord.
XCEind juli werd van de party het laatste radiobericht ontvangen. Men moet aannemen dat zij in japanse handen is gevallen en dat alle leden zijn geëxecuteerd.
XCWij constateren dat de operaties die ook in de eerste maanden na de reorganisatie van Quéré's dienst ondernomen zijn, mislukt zijn. Dat is een constatering achteraf. In die tijd zelf kon men de conclusie dat het met alle Tzger-operaties was misgegaan, eenvoudig niet aanvaarden. Zeker, men hoorde niets van of over de uitgezonden parties (behoudens dan de gewantrouwde berichten van Bergsma), maar dat hoefde, zo werd gemeend, niet te betekenen dat zij in japanse handen waren gevallen. 'Wij hebben thans zeven groepen op java', schreef Salm in zijn rapport over de maand september '43, 'gedeeltelijk met, gedeeltelijk zonder radio', en voorts: 'Met twee der groepen op java is het radio-contact hersteld. De mogelijkheid bestaat echter dat deze groepen niet vrij zijn'! - dat waren zij inderdaad niet. En in een in dat rapport voorkomend 'overzicht van wat gedaan en bereikt is', werd herhaald: 'Er zijn zeven groepen in java.'2
XCEr was er in werkelijkheid niet een.
XCVan der Plas meende dat zich, wat Nefis III betrof, in elk geval een keer ten goede had afgetekend. 'De Nefis-zaken', zo schreef hij in oktober aan van Mook, 'worden op het ogenblik bevredigend behandeld. Brouwer, al kent hij Indië weinig, is een eminent man en van der Veen en ik zorgen èn voor de persoonlijke verhouding met de a.s. agenten èn voor de met hen samengestelde plannen, waarbij voor de streken die ik ken, van persoonlijke kennis gebruik gemaakt kan worden. Het terugkomen naar de kust van een agent' (Srinojo) 'die, door mij geïnstrueerd, drie dagen in Oost-java heeft rondgezworven, bewijst dat dit nog mogelijk
XCI 'Maandrapport Nefis, september [943', Enq., dj. VlJI b, p. 1I9. 2 A.v., p. 120. 20
is' (het staat niet vast dat Srinojo naar de Pangpangbaai is teruggekeerd) 'en het is verschrikkelijke pech dat door een drie-uurlijke nachtelijke slagbui in de droogste maand van het jaar een sloepje van de onderzeeboot onze man, die al geseind had' (dat had hij niet) 'heeft gemist, terwijl het program van de onderzeeër helaas niet toeliet, de poging te herhalen.' Overigens was er, meende de voorzitter van de Nederlands-Indische Commissie, wèl reden tot ongerustheid: de 'K 12' kon niet meer gebruikt worden en de '0 21' moest in reparatie:
XC'Daarmede worden enige naar mijn mening voortreffelijke plannen onuitvoerbaar gemaakt, omdat de gunstige moesson voorbijgaat, terwijl bovendien onder de huidige omstandigheden met geen enkele agent of party een behoorlijke afspraak voor afhalen kan worden gemaakt. Ik kan je niet zeggen, hoe ernstig dit niet alleen het werk maar ook de Nederlandse naam schaadt."
XCEr was, behalve op Nieuw-Guinea (daarop komen wij nog terug) op het gebied van de geheime diensten in Indië, voorzover het tot het gezagsgebied van MacArthur behoorde, anderhalf jaar na de algemene capitulatie van het Knil niets bereikt.
XCTen aanzien van Sumatra, dat tot het Indian War Theatre behoorde, stond het er niet beter voor.
XCDat van Ceylon uit gepoogd werd of zou worden, geheime agenten naar Sumatra te sturen, is de lezer al gebleken: wat het eerste betreft, vermeldden wij in hoofdstuk I de mislukte missie van luitenant Wijnmalen die in mei '42 bij Padang aan land was gezet, en wat het tweede aangaat, schreven wij in dit hoofdstuk over de twintig bedevaartgangers die van Deinse en Hardacre in opdracht van SOE eind '42 in Mekka hadden
, Brief, 14 okt. 1943, van van der Plas aan van Mook (ARA, Coll.-van der Plas, B 8).
gerecruteerd met de bedoeling hen naar Sumatra te zenden waar zij in eerste instantie zouden moeten trachten, clandestiene rubbertransporten naar Ceylon te organiseren - de Geallieerde oorlogvoering had namelijk in die fase van de Tweede Wereldoorlog een groot tekort aan rubber.
XCHet lijkt ons zinvol, eerst een algemeen beeld te geven van de organisatie en de plannen van SOE in het Indian War Theatre dat, zoals in ons vorige deel in hoofdstuk I ('Hoe Japan de oorlog verloor') vermeld, in september '43 South-East Asia Command werd onder admiraal Lord Louis Mountbatten.
XCSOE, de Special Operations Executive, zond in de zomer van '41 de eerste missie naar Zuidoost-Azië: een naar Singapore. Ze vond daar geen steun. Geheim werk in Thailand werd door de Britse ambassadeur aldaar verboden en op Malakka kreeg de missie maandenlang geen verlof, Chinezen en Maleiers op te leiden voor sabotage in eventueel door Japan te bezetten gebieden. Na Pearl Harbor was het in de chaos die zich op Malakka ging aftekenen, voor deze en dergelijke voorbereidingen te laat - die eerste missie had niets kunnen bereiken. De tweede, de Indian Mission van SOE, nam het werk opnieuw ter hand. Hoofd van die missie was een Engelse zakenman, Colin Mackenzie, directeur van een grote Engelse spinnerij, die een persoonlijk vriend was van de Vice-Roy van Brits-Indië. Hij vestigde zijn hoofdkwartier te Meerut, niet ver van Delhi, en daar is dat hoofdkwartier tot december '44 gebleven, toen het naar Ceylon werd verplaatst. Zijn SOE-dienst heeft verschillende schuilnamen gehad, als laatste, van maart '44 af, 'Force 136' (wij vermeldden die naam al in ons vorige deel) - wij zullen nu van' SOE' blijven spreken.
XCOorspronkelijk was het de bedoeling dat Mackenzie van Delhi uit operaties zou gaan voorbereiden in gebieden van welke het van de herfst van '41 af mogelijk werd geacht dat zij wellicht door de Wehrmacht zouden worden bezet: Iran, Afghanistan en het zuiden van Aziatisch Rusland, maar toen eenmaal bleek dat de Wehrmacht niet verder kwam dan Stalingrad, kon Mackenzie zijn aandacht op Zuidoost-Azië concentreren. SOE kreeg daar zes z.g. Country Sections voor het geheime werk respectievelijk in Birma, Thailand, Frans-Indo-China, Malakka (en Singapore), de Andamanen en Nicobaren en Nederlands-Indië (in feite: Sumatra en de daarbij liggende kleinere eilanden) - de eerste drie Sections vormden Group A met een basis in Calcutta, de tweede drie Group B met een basis op Ceylon. Hoofd van Group B was een Britse officier, Lieute nant-Colonel Christopher Hudson. Daarnaast had SOE een sub-missie in Bombay, waar arriverende potentiële geheime agenten (zoals de bedevaartgangers uit Mekka) werden opgevangen, en een in Tsjoengking voor 20
samenwerking met de geheime dienst van Nationalistisch China. In Bombay, in Poona (ca. 125 km ten zuidoosten van Bombay) en in een plaats in Centraal-Brits-Indië bevonden zich de depots van SOE, opleidingsscholen waren er op Ceylon, in Poona en in Calcutta, les in het parachutespringen werd gegeven op een vliegveld bij de Mghaanse grens (later in Centraal-Brits-Indië), jungle-training daarentegen op Ceylon en seinen en coderen werden weer onderwezen in Meerut. 'This Jar-flung but loosely-knit empire was', aldus later een der SOE-oflicieren, 'connected, if that is the word, by a telephone network on which it was almost impossible to have any coherent conversation.' 1 Het begin van SOEwas moeilijk: men kon nauwelijks Aziaten vinden die bereid waren om als geheim agent te worden ingezet en die daar geschikt voor werden geacht. Behalve in Mekka werden vrijwilligers gezocht in Brits-Indië en in Engeland. In Calcutta kreeg men in '42 ca. driehonderd Birmanen bijeen - bij nader onderzoek durfde men met geen van hen in zee te gaan. In Engeland vonden gesprekken met talrijke Maleiers plaats - zij leverden geen enkele vrijwilliger op. Daarentegen kreeg men daar uit een groep van ca. honderd Thais, van wie ruim de helft aan diverse universiteiten studeerde, drie-en-twintig bijeen in wie men wèl vertrouwen had "as agroup', aldus Charles Cruickshank in zijn in '83 verschenen studie SOE in the Far East, 'they were the Indian '5 Mission most successful agents. They were without exception dedicated to the expulsion oj the japanese and they posed no 'colonial' problem'? Er kwamen nog méér Thaise SOE-agenten: vier-en vijftig, die SOE in '44-'45 uit Thailand had weten te smokkelen.
XCNaast die bijna tachtig Thais waren er bijna vierhonderd Birmanen en Brits-Indiërs die SOE in de loop van de oorlog wist aan te trekken - van die Birmanen werden bijna driehonderd ingezet, van die Brits-Indiërs evenwel slechts dertig. Dan leidde SOE in totaal ruim tweehonderd Chinezen op, van wie er ruim honderd Indonesisch spraken en die door generaal Lai-Ti, het hoofd van de geheime dienst van Nationalistisch China, gerecruteerd waren (van hen werden bijna vijftig ingezet) - men vond in Brits-Indië en op Ceylon weer andere groepen Chinezen die men naar diverse door Japan bezette gebieden wilde overbrengen, waaronder Sumatra, 'but', aldus Cruickshank, 'none pulled their weight, perhaps because they were under instructions from Lai- Ti to give priority to reporting intelligence about affairs in India, which was collected at Chinese Consulates Jar
XCI B. Sweet-Escort: Baker Streel irregular (1965), P: 231. 2 Ch. Cruickshank: SOE in the Far East, p. 13.
transmission to Chungking.' 1 Naast deze Aziaten werden van het begin af ook Europeanen als geheime agenten opgeleid, onder hen in het laatste oorlogsjaar ca. vierhonderdvijftig Britse en ca. vierhonderd Franse officieren en onderofficieren voor operaties respectievelijk in Birma en op Malakka en in Frans-Indo-China; van die Fransen konden nog ca. honderd naar Frans-Indo-China worden overgebracht, voordat de Japanners daar in maart '45 het gezag overnamen.
XCMen ziet: de aantallen van diegenen die op diverse missies werden voorbereid, waren niet gering. Intussen stuitten de SOB-operaties van Brits-Indië en Ceylon uit op dezelfde moeilijkheden die al bleken uit wat wij over de van Australië uit ondernomen operaties te berichten hadden: de afstanden waren groot, vervoermiddelen waren er steeds te weinig en aan de uitrusting der geheime agenten, speciaal aan hun zenders, ontbrak veel.
XCAls vervoermiddelen werden aanvankelijk hoofdzakelijk onderzeeboten gebruikt, die evenwel in de regel door de Britse Navy alleen ter beschikking werden gesteld als zij wat zij voor SOB te verrichten hadden, tijdens een normale patrouille konden doen. Bij het aan land zetten van geheime agenten werden opvouwbare kano's gebruikt, die later met een (veelal slecht werkende) buitenboordmotor waren uitgerust. Naast de onderzeeboten kwamen vooral in '44 en '45 vliegtuigen ter beschikking waaruit parties per parachute konden afspringen ~ bijna dertig van die vliegtuigen gingen als gevolg van slechte weersomstandigheden verloren.
XCWat de uitrusting der geheime agenten betreft: SOB kon hun een grote verscheidenheid aan explosieven meegeven, waaronder tal van artikelen die bij gebruik zouden ontploffen ~ de bedoeling was dat die door geheime agenten die zich als inheemse handelaren voordeden, aan Japanse militairen zouden worden verkocht. Voorts deed SOB aan guerrilla-strijders explosieven toekomen, in totaal bijna 30 ton, alsmede wapens: in totaal ca. 25000 handvuurwapens en ruim 1000 brenguns en kleine mortieren (niet zo veel dus: alleen al de Binnenlandse Strijdkrachten in Nederland benoorden de rivieren ontvingen in de hongerwinter ongeveer evenveel). Bij het overige materiaal dat door de lucht werd aangevoerd, werden menigmaal fouten gemaakt: de speciale jungle schoenen waren vaak van een te grote maat en in één geval werden zelfs louter rechterschoenen afgeworpen. Voorts waren de aan de geheime agenten meegegeven horloges (van veel belang omdat bij het droppen
1 A.v., p. 14.
steeds bepaalde uren waren afgesproken) of onbetrouwbaar of zo slecht dat men er in het geheel niets aan had.
XCVan twijfelachtige kwaliteit waren voorts de zenders. Het eerste type, dat alleen in steden kon worden gebruikt waar electriciteit was, woog bijna 200 kilo; het tweede, eind '42 ingevoerd, woog slechts 20 kilo, werkte met een accu en raakte gauw defect; hetzelfde gold voor het derde; het vierde was beter maar ook daarbij bleef het probleem bestaan om voor het ontvangen en zenden voldoende energie op te wekken. Handen fietsgeneratoren bleken onbetrouwbaar te zijn - motor-generatoren waren het beste maar maakten veel lawaai. Al dat materiaal leed onder de tropische luchtvochtigheid, trouwens: voor de codepapieren gold hetzelfde; de code-afspraken werden tenslotte op zijde gedrukt dat duurzamer was.
XCDan deed zich bij SOE hetzelfde euvel voor waaraan de voor Nederlands-Indie werkende geheime diensten in Australië laboreerden: er was veel te weinig informatie over toestanden en ontwi.kkelingen in de door japan bezette landen. Parties die bijvoorbeeld in Birma werden ingezet, werden geruime tijd voorgelicht aan de hand van een oude Baedeker. 'Briefing', aldus een after-action-report van een party-leider,
XC'I hardly know where to begin. Several hours oj verbose nothingness left us with the impression that those responsible had not the courage to admit that they had 11.0 knowledçe of our area of tasks and that they were too lazy to make the Ilecessary effort."
XCHeeft SOE ondanks deze en dergelijke tekortkomingen toch iets bereikt? Zeker: vooral in Birma en op Malakka heeft het de japanners moeilijkheden bezorgd; voorts bleek de SOE-organisatie nuttig toen onmiddellijk na japans capitulatie hulp gegeven moest worden aan de Geallieerde krijgsgevangenen en geïnterneerden. Successen evenwel die met de in Europa behaalde te vergelijken waren, ontbraken. Het plan om uit de door japan bezette gebieden rubber te smokkelen, waaraan in '42 en '43 veel tijd en geld werd besteed (de productie van synthetische rubber was toen in de Verenigde Staten nog niet goed op gang gekomen), werd een fiasco en tot het object dat in heel Zuidoost-Azië in de eerste plaats voor sabotage in aanmerking kwam: de raffinaderijen bij Palembang, kon SOE niet doordringen.
XC, Aangehaald in a.v., p. 23.
Hoe paste Nederland nu in dat geheel van SOE?
XCWij vermeldden al dat een van de tot Group B behorende Sections van SOE als taak had, op Sumatra en de daarbij liggende kleinere eilanden te opereren. Daarvoor was in december '42 een regeling getroffen, toen admiraal Helfrich zich in Londen bevond. Hij had samen met admiraal Furstner en overste de Blieck, de vertegenwoordiger van van Maak, met enkele topfiguren van SOE's Londense hoofdkwartier afgesproken dat op Ceylon de desbetreffende Section 'Anglo-Dutch Section' zou heten en dat een officier van het Korps Insulinde, de majoor van het Knil F. Mollinger, daar het hoofd van zou worden. Die Section zou in SOE zijn ingevoegd - admiraal Helfrich zou er geen operationele controle over krijgen. 'Het lag', aldus ruim anderhalf jaar later de Blieck, 'niet in de bedoeling een vechteenheid op te richten maar een geheime organisatie, waarvan een der plichten was het vermijden van elke vorm van actieve aanraking met de vijand": een moeilijkheid was evenwel dat het uit Nederlanders en Indische Nederlanders bestaand Korps Insulinde juist wèl een 'vechteenheid' was, men zou kunnen zeggen: een Commando eenheid - maar hoe konden Commando-operaties worden uitgevoerd indien men niet eerst de nodige intelligence bezat? En hoe konden N ederlanders en Indische N ederlanders voor die intelligence zorg dragen? Was dat niet eerder een taak voor Indonesiërs en Chinezen?
XCWij vermeldden in hoofdstukdat begin maartuit Engeland op Ceylon de voorhoede aankwam van het voor de strijd op Java bedoelde deel van de Irene-brigade: negentien officieren, onder wie vijf van het Knil, vijf-en-zestig onderofficieren en korporaals, zeventig soldaten. Van die honderdvier-en-vijftig militairen werden er veertien naar Cairns in Australië gezonden, ca. zestig gingen naar Engeland scheep en ca. tachtig bleven in hetDie tachtig werden naar een SOE-kamp gebracht, waar echter bleek dat slechts omstreeks veertig voelden voor een opleiding alsZij die zich daar niet geschikt voor achtten, werden bij de gronddienst van hetvan de Marineluchtvaartdienst op Ceylon ingedeeld - de anderen gingen het Z.g.Korps Insulinde21
I '42 I P. A. de BJieck: 'Enige aantekeningen n.a.v. de Instructie voor de Directeur-Nt:fis' (9 juli 1943), p. 8 (ARA, MK, M r82, M 20).
vormen dat onder commando kwam te staan van majoor Mollinger; deze had op de in het Indian War Theatre aanwezige hogere officieren van SOE een uitstekende indruk gemaakt. Onder de ca. veertig man die hij op Ceylon onder zijn bevelen kreeg (daar werd de elders begonnen opleiding voortgezet), waren evenwel maar weinigen die Indonesisch kenden of ooit op Sumatra waren geweest. Het Korps Insulinde als zodanig was dus wèl geschikt voor een Commando-aanval, maar die zou pas zin hebben als inleiding tot grotere operaties waartoe in het Indian War Theatre niet de krachten aanwezig waren. Van Mook achtte het dan ook zinloos, 'special operation groups' te vormen voor een inzet op Sumatra; 'het wil mij voorkomen', schreef hij eind juli '42 aan Furstner, de Algemeen Bevelhebber, 'dat de eventueel te behalen successen niet zullen opwegen tegen de inzet' - hem leek het beter, alle bruikbare krachten naar Australië te zenden.' Furstner verwierp dat advies en het Korps Insulinde werd, tot van Mooks ergernis, op I augustus '42 opgericht. Er waren toen bij dat korps slechts twee officieren die althans Atjeh goed kenden: kapitein H. C. G. Pel en luitenant W. J. Scheepens, die beiden in Atjeh hadden gediend.
XCWij tekenen hierbij nog aan dat van Mook en zijn adviseur de Blieck niet de enigen waren die de vorming van het Korps Insulinde tamelijk zinloos achtten - hetzelfde deed SOE. "Macleeneie', aldus Cruickshank, 'made it dear to London that the Korps was valueless [rom his point oj view, made up as it was oj Dutchmen Jew oj whom had been in Sumatra and who did not speak Malay. The sooner it was removed to Australia the better'? AIle Britse voorstellen in die richting werden afgewezen: Helfrich, die toch al zo weinig krachten onder zich had, wenste het Korps Insulinde te handhaven - kwam het ooit tot een grote Britse landing op Sumatra, dan zou Nederland een eigen onderdeel hebben dat daaraan deelnam, en zolang het nog niet zo ver was, zouden uit het Korps de krachten gerecruteerd kunnen worden die tijdens een kort verblijf op Sumatraanse bodem de gegevens zouden kunnen verzamelen waaraan alle autoriteiten: de Nederlandse en de Britse, die van SOE inbegrepen, dringend behoefte hadden. De eerste taak van het Korps Insulinde werd dus het uitzenden van verkenningspatrouilles.
XCI Brief, 24 juli 1942, van van Maak aan Furstner (a.v.). 2 Cruickshank: SOE in the Far East, p. 139. 21
Zeven maanden na het mislukken van Wijnmalens missie werden door SOE de eerste operaties op Sumatra ondernomen: op 13 december '42 ging een door de '0 24' overgebrachte verkenningspatrouille van het Korps Insulinde op een punt aan de westkust van Atjeh, n1. bij Troemon (zie kaart VIII op pag. 216) aan land 1 en op 19 december zette een Catalina van de Marineluchtvaartdienst een party van vijfEngelsen ca. 80 kilometer verder zuidelijk af.
XCCommandant van de verkenningspatrouille was Pel, tot majoor bevorderd, en van de patrouille maakten voorts nog acht andere militairen van het Korps Insulinde deel uit, onder wie de luitenants Scheepens en C. Sisselaar, en een telegrafist van de Koninklijke Marine. Scheepens kende uit zijn diensttijd in Atjeh de zelfbestuurder van Troemon die steeds goed met het Nederlands gezag had samengewerkt; met deze moest contact worden opgenomen en bij hem en anderen diende men zoveel mogelijk inlichtingen te verzamelen; voorts diende men speciaal na te gaan of clandestiene rubbertransporten konden worden georganiseerd. Dat het in Atjeh bij de komst der Japanners tot een grote volksopstand tegen het Nederlands gezag was gekomen, was in Londen, in Australië en op Ceylon onbekend (generaalOverakker had er in zijn telegrammen geen melding van gemaakt) - omstreeks april '42 had Pel, die toen al aan actie dacht, met betrekking tot Atjeh op schrift gesteld: 'Rekening dient te worden gehouden met de verschillende houdingen van hoofden, die beslist niet allen op onze hand zullen zijn, maar zoals steeds zal geld, veel geld, een belangrijke rol speleri'"; wij nemen aan dat zijn patrouille een groot bedrag had meegekregen, maar beschikken terzake niet over nadere gegevens.
XCOnder commando van luitenant-ter-zee eerste klasse W. J. de Vries bracht de '0 24' Pels party naar de Atjehse kust bij Troemon - zij zou daar, gebruik makend van vijf tweepersoons-kano's, aan land gaan op een punt dat, zo meende Scheepens, volledig onbewoond was. Op 12 december, 's avonds omstreeks negen uur, bereikten de kano's dwars door de vrij sterke branding de kust waar zij werden verstopt in het hoge gras. Volgens het door Mallinger opgestelde plan bleef Pel met twee man bijJ.
1 Bij de beschrijving van deze en van de andere landingsoperaties waarbij van Nederlandse onderzeeboten gebruik is gemaakt, zullen wij ons vooral baseren op Bezemers Gegevens met betrekking tot de van Ceylon uit ondernomen operaties verkregen wij voorts van 111r. Th. A. de Man. 2 'Nota betrekking hebbend op de kapitein H. G. C. Pel bekende gegevens van Noord Sumatra', z.d., p. 3-4 (ARA, MK, M r82, M 20).
XCOCEAAN (7 \J Sabaug i:l VIII. De noordelijke helft van Sumatra In rood: namen van plaatsen en eilanden die een rol hebben gespeeld in de van Ceylon af ondernomen geheime operaties
het landings punt en zond hij Scheepens met alle overigen naar Troemon, waar Scheepens de zel£bestuurder moest ophalen. De volgende ochtend bleek dat er vlak bij de landingsplaats een huisje stond. De er wonende Atjeher ontdekte de kano's en werd door Pel gevangen genomen - in een eerste gesprek vernam Pel dat de zelfbestuurder van Troemon die aan Scheepens bekend was, door de japanners was afgezet en vervangen; de Atjeher zei verder dat er in Troemon geen japanners waren maar wel in Bakoengan en in de residentiehoofdplaats Meulaboh - plaatsen die langs de weg resp. 20 en ca. 250 km verder noordwestelijk aan de Atjehse kust liggen. Onmiddellijk zond Pel een sergeant achter Scheepens' patrouille aan met bevel naar het landingspunt terug te keren - hij had besloten, met de gehele party nog diezelfde avond in kano's naar de '0 24' terug te keren die niet ver van de kust was blijven liggen. Nog voordat Scheepens en zijn patrouille teruggekeerd waren, verschenen bij het landingspunt vele tientallen met speren en slagwapens uitgeruste Atjehers die een dreigende houding aannamen. Dat deed Pel besluiten, nog voor het donker was in de kano's te gaan. Scheepens' patrouille verscheen weer bij het landingspunt. Daar stond nu veel branding - toen men het strand verliet, sloegen alle kano's om. Terug! Slechts twee kano's waren onbeschadigd, veel goederen waren verloren gegaan. Pel sprak vervolgens de Atjehers in het Atjehs toe - sommigen dezer bleken hem en Scheepens te herkennen en de stemming verbeterde zozeer dat Pel besloot, met zijn gehele party naar Troemon te gaan om er met de nieuwe zelfbestuurder te spreken en vooralook om er een of twee prauwen te huren waarmee men, nu er nog maar twee kano's over waren, naar de '0 24' zou kunnen terugkeren. Alvorens het huis van de zelfbestuurder te betreden om er aan een rijsttafel aan te zitten, werd de telefoonleiding die, naar gemeend werd, Troemon met Bakoengan en Meulaboh verbond, doorgesneden.
XCPel en Scheepens vernamen van verschillende Atjehers (de zelfbestuurder liet zich niet zien) veel van wat op Sumatra, speciaal van wat in Atjeh was geschied, maar prauwen kregen zij niet. Erger: er bleek dat zij een verkeerde leiding hadden doorgesneden - Pel vermoedde dat er al japanners in aantocht waren. Terug naar de landingsplaats! Men arriveerde er midden in de nacht van 14 op 15 december. Pel zei dat hij als eerste met een van de minderen in een van de twee onbeschadigde kano's zou vertrekken hij had alle inlichtingen in zijn geheugen en zag het als zijn taak, ze persoonlijk op Ceylon over te brengen. Aan de achterblijvers gaf hij geld, zeggend dat zij daarmee in leven moesten zien te blijven en dat hij hen na een maand zou komen ophalen, waartoe overigens geen 21
preciese afspraak werd gemaakt. HU stak van wal. Hem volgden na enige tijd Scheepens en een andere militair in de tweede onbeschadigde kano, maar Scheepens keerde na enige tijd in de richting van het strand terug en vond toen de zes overigen die er met veel moeite in waren geslaagd, twee kano's op te kalefateren - zij hadden, doordat er uitstekende zwemmers onder die zes waren, met hulp van enkele Atjehers de branding gepasseerd, waarbij twee man zich aan de kano's vasthielden. Aan boord van de '0 24' lag majoor Pel, die tegen de commandant had gezegd dat deze onmiddellijk moest wegvaren, 'vrij overstuur op een kooi' - aldus later Sisselaar.'
XCToen de verkenningspatrouille weer Ceylon had bereikt, zond Helfrich, die uit Londen daarheen was teruggekeerd voordat hij naar Australië zou doorgaan, aan Furstner een telegram, waarin o.m. stond:
XC'Alle Europeanen geïnterneerd te Medan. Bevolking slecht er aan toe. Uitvoerige berichten volgen. Pel werd met vreugde herkend door bevolking en dank zij zijn beleid werd de aanvankelijk verontruste bevolking gerustgesteld en was hem behulpzaam ... De nu beëindigde tocht mag niet veel resultaat opgeleverd hebben, zij heeft wel waardevolle inlichtingen verschaft. In ieder geval is door Pels optreden volgende onderneming ter plaatse mogelijk gebleken, afgezien van waarschijnlijk onbetrouwbare aangestelde nieuwe hoofden."
XCDe 'uitvoerige berichten' werden door Helfrich neergelegd 111 een tweede telegram, waaruit wij citeren:
XC'Indruk Japanse bezetting Atjeh zwak. Weinig of geen bezetting buiten Koetaradja en Meulaboh. Sterkte te Koetaradja onbekend doch verwacht niet groter dan twee bataljons of één regiment. Meulaboh geschat honderd man. Bezetting Medan onbekend doch verwacht groter dan Meulaboh ... Overigens geen gegevens.
XCGeen afdelingen Knil meer op vrije voeten. Alle Europese militairen in gevangenenkamp Medan. Europese burgers Medan geconcentreerd. In Atjeh vele ontslagen inheemse Knil-militairen. Meesten te Koetaradja en Meulaboh. Hebben het zeer arm .
XC. . . Geen scheepvaart langs westkust, wel enige prauwenvaart. Wegen in slechte staat. Meerdere bruggen door bandjirs vernield Atjeh-trarn in bedrijf. Telefoonlijn langs oostkust intact. Alle radiotoestellen door Japs in beslag genomen. Geen verkeer met Java. Bestuur uitgeoefend door inheemse hoofden onder toezicht Japanners. Een Nederlandsgezind hoofd ...
XCI Getuige C. Sisselaar, Enq., dl. VIII c, p. 274. 2 Telegram, 25 dec. 1942, van Helfrich aan Furstner (ARA, MK, M r80, A 8 I).
door Japanners neergeschoten omdat hij niet wilde meewerken ... Nederlandse BB-ambtenaren zijn naar Medan gevoerd. Toestand rustig, mogelijk door zware straffen Japanners als afbakken handen en voeten.
XCGeen geneesmiddelen aanwezig. Economische toestand was slecht. Geen handel. Door bevolking sterk gevoeld gemis aan wit katoen, kleren, benzine, petroleum, lucifers, vuursteentjes, tabak. Olie-, palm- en rubberondernemingen stopgezet. Geen bevolkingsrubber getapt daar hierin geen handel. Alles duurder geworden ... Nederlands geld nog steeds het betaalmiddel, vooral zilvergeld zeer gewild. Door deze toestanden bevolking ons welgezind en tot steun bereid. Plotseling rubbertappen risico ontdekking. Verwacht wordt dat bevolking wel bereid rubber verzamelen. Ik acht deze eerste onderneming zeer goed geslaagd dank zij Pel en Scheepens en uitmuntende voorbereiding Mollinger."
XCDeze inlichtingen waren over het algemeen juist, behoudens dan dat de Knil-militairen en de Europeanen minder geconcentreerd waren dan Pel en Scheepens hadden vernomen en dat het de vraag was of de Atjehers inderdaad 'ons welgezind en tot steun bereid' waren. Dat laatste werd in elk geval door de Japanners bemoeilijkt: zij arresteerden kort na de landing bij Troemon velen die niet volledig werden vertrouwd (de geïnterneerde resident van de residentie waarin Troemon lag, werd in een gevangenis opgesloten) en zij deden in heel Atjeh weten dat nieuwe landingen onmiddellijk moesten worden gerapporteerd en dat degeen die er als eerste bericht over gaf, een geschenk zou ontvangen.
XCWat bij Troemon was gebeurd, had de naam van Pel geen goed gedaan - acht officieren van het Korps Insulinde vroegen overplaatsing aan. De verzoeken werden niet ingewilligd. Sterker nog: toen Mollinger die met Helfrichs chef-staf, kapitein-ter-zee L. G. L. van der Kun, overhoop was komen te liggen, begin maart '43 naar Australië werd overgeplaatst", werd Pel commandant van het Korps Insulinde en Nederlands vertegenwoordiger in de Anglo-Dutch Country Section van SOE.
XCOp 13 februari '43, twee maanden na de eerste actie op Atjeh, wilde een verkenningspatrouille van het Korps Insulinde een tweede actie beginnen, nu op de noordkust van Atjeh bij Lhokseumawe (zie kaart VIII op pag. 216). De party, bestaande uit zeven militairen, stond onder bevel van Scheepens, nu kapitein. Ook deze party werd door de '0 24' vervoerd. Haar opdracht was, zoveel mogelijk inlichtingen te verzamelen - of Scheepens nu de enige was die Atjehs en Indonesisch sprak, weten wij niet.
XCDe actie mislukte: er stond zoveel branding op de kust dat de kano's onverrichterzake naar de '0 24' terugkeerden.
XCSchcepens' party had een zender meegekregen, maar toen zij zich weer op Ceylon bevond, constateerde majoor Pel dat de accu's van de zender droog waren. Dit leidde er toe dat Pel SOB verweet, 'dat', zo vertelde hij aan de Enquêtecommissie, 'hun deel van de voorbereidingen dusdanig slecht was dat dit bepaald grensde aan misdadigheid. Ik geloof dat zij mij dat zeer kwalijk hebben genomen."
XCIn april '43 werden twee nieuwe pogingen ondernomen, beide wederom met de '024'. Daarbij zou eerst op 17 april worden geland bij Troemon, vervolgens twee dagen later bij Seumanjam, dat ook aan de Atjehse kust ligt, ca. 75 km ten zuidoosten van Meulaboh. Aan de Nederlandse party
I Getuige H. G. C. Pel, dl. VIII c, p. I498.
van Scheepens en vijf andere militairen waren twee Britse Intellioence officieren toegevoegd. Pel had gehoopt dat men van Seumanjam uit een hem bekend Atjehs volkshoofd zou kunnen bereiken aan wie, als deze tot medewerking bereid was, gevraagd zou worden een inheemse verzetsgroep te vormen die steun zou geven aan nieuwe geheime agenten; de taak van deze laatsten zou zijn, de aardolie-installaties aan Sumatra's oostkust te saboteren en de clandestiene rubberuitvoer te bevorderen.
XCBij Troemon liep het bijna mis: de party werd er eerst aan de praat gehouden en vervolgens van achter het strand met geweren en autornatische wapens bestookt - zij moest toen onmiddellijk naar de '0 24' terugkeren.
XCOp 19 april, twee dagen later, werd bij Seumanjam een eerste landing uitgevoerd. Het door Pel bedoelde volkshoofd liet zich niet zien en de party verliet het landingspunt na twintig minuten. Zij kwam op de avond van de zoste in het duister terug en pikte toen twee Atjehse landbouwers op, die op jacht waren. 'Tocht zeet nuttig geweest', seinde Helfrich aan Furstner, 'ondanks teleurstelling houding bevolking, door bekomen waardevolle inlichtingen, van deze belangrijkst aanleg vliegveld bij Meulaboh ... Twee Atjehers opgepikt, die te Ceylon verhoord, nog niet gereed.' I Nu, die eenvoudige lieden, ald us Cruickshank, 'turned out to be a nuisance. After they had been interrogated, no one kneio u/hat to to u/itn them'? dat is niet geheeljuist: Helfrichs chef-staf, schout-bij-nacht van der Kun, zond de twee naar een Islamietische enclave op het Hindoese Ceylon en, aldus later van der Kun, 'ze kwamen na een paar weken getrouwd terug, dus het liep nogal Ios.?
XCBehalve de '024' was in april '43 ook de '0 21' bij een geheime operatie met betrekking tot Sumatra betrokken: de boot zette op de r Sde bij Belawan twee groepen van elk vier Chinezen aan land, die door generaal Lai Ti gerecruteerd waren. Van wat zij bereikt hebben, weten wij slechts dat een Ambonnese militair van het Knil, die zich met vier Timorese militairen aan krijgsgevangenschap had weten te onttrekken, in juni '43
I Telegram, 3 mei 1943, van Helfrich aan Furstner (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXIV, 20-1). 2 Cruickshank: p. 14I. 3 Getuige L. G. L. van der Kun, dl. VIII c, p. 675
in het uiterste zuiden van Sumatra een Chinees ontmoette die in het gezelschap was van twee andere Ambonnezen en die beweerde, dat hij in Belawan door een Geallieerde onderzeeboot aan land was gezet. De drie hadden fletsen bij zich en zeiden, aldus de eerste Ambonnees, 'that they were trying to obtain information from the natives.' I Als het juist is (en dat nemen wij aan) dat die Chinees geen zender bij zich had, kon hij de verzamelde inlichtingen in elk geval niet naar Ceylon doorgeven.
XCZo had dus SOE van mei '42 tot mei '43 op Sumatra nagenoeg niets bereikt. Het Londense hoofdkwartier maakte er zich zorgen over - in juni werd het hoofd van de Far Eastern Branch naar Brits-Indië gezonden om er in Meerut overleg te plegen met Mackenzie en de hoofden van zijn Group A en Group B. De hoge gast uit Londen werd er op gewezen dat de branding het landen op de kust van Sumatra moeilijk maakte en dat Geallieerde onderzeeboten bovendien in de Straat van Malakka niet al te ver zuidelijk konden doordringen. De zenders hadden een te kleine reikwijdte, een relay-post ergens op de (door de Japanners bezette) Andamanen en Nicobaren was wenselijk. SOE had daar een party van vijf Engelsen afgezet van wie niets meer was gehoord - de verkenning onder leiding van majoor Pel 'gave us hopes', aldus het verslag van de bespreking, 'that we might create a sub-base for spreading our organisation over the island' (wij zien niet goed in waar men die hoop op gebaseerd heeft), maar de tweede landing bij Troemon 'has made it clear that such hopes had to be abandoned ... The experience gained has made it clear that our chances for successful operations and permanent parties should not be assessed too high, and to obtain sufficient success to build up the organisation mass attempts at penetration will be necessary.' Hoe daarvoor voldoende geheime agenten te vinden? , We have altogether toa few native agents' misschien zou men uit Nationalistisch China voldoende Chinezen krijgen. 'It should be remembered however that China is teeming with Japanese-paid people and there is a constant danger that our recruiting would bring in Japanese instruments, one of which. would be quite enough to create disaster'? Via het War Office deed SOE's
I 4: (2 april 1946), p. [ (IC, 17 )22). 2 (13 juni 1943), p. 2 (ARA, MK, M 180, C 4 B).
hoofdkwartier in Londen een kopie van dit weinig opwekkend verslag aan van Mook toekomen die het aan zijn adviseur de Blieck doorgaf.
XCDeze nam in juli, toen admiraal Helfrich zijn tweede bezoek aan Londen bracht, deel aan een lange bespreking bij admiraal Furstner, waar onder diens voorzitterschap door Helfrich, de Blieck en Furstners chefstaf, schout-bij-nacht J. W. Termijtelen, de balans werd opgemaakt van wat van Ceylon en Australië uit was bereikt. Er bleek dat zowel Furstner als van Mook voor het Korps Insulinde geen taak meer zagen weggelegd op Ceylon, maar Helfrich wenste het Korps hetwelk nog maar elf militairen telde die hij als 'combattanten' beschouwde,juist uit te breiden (inderdaad werd eind '43 NO.2 (Dutch) Troop van de Commando's uit Engeland naar Brits-Indië overgebracht vanwaar het, nadat het vrijwel niets te doen had gekregen', injuli '44 weer naar Engeland terugkeerde). 'De raids welke op Sumatra gehouden zijn, waren', zei Helfrich, 'intelli gence-raids. Toen heb ik', berichtte de Blieck aan van Mook in een lang verslag van de bespreking", 'toch even moeten interrumperen en zei: 'Wat is er te verwachten van een raid op duizend mijl afstand van uw basis en waarbij u drie à vier uur hoogstens aan de wal kunt blijven ... De resultaten van de raids zijn nihil geweest.'
XCHELFRICH: 'Ja, maar bij de laatste raid zijn twee Atjehers meegebracht, wat ik betreur, en die hebben inlichtingen gegeven.'
XCDE BLIECK: 'Inderdaad, maar deze inlichtingen zijn van geen waarde.'
XCTERMIJTELEN: 'Hoe weet u dit?'
XCDE BLIECK: 'Omdat de Engelsen dit weten en het mij meedeelden' (dit beviel niet erg).
XCHELFRICH: .. Wij en Mackenzie zijn het er over eens dat wij zelf agenten zullen inbrengen, hetzij voor rubber of intelligence, onder bewaking van een gewapend escorte dat dan zal zien of de agenten kunnen blijven of weer mee terug moeten gaan' ,
XCde Blieck sprak zich daar tegen uit; 'een gewapend geleide', merkte hij op, 'maakt elke security onmogelijk.' Er volgde een dispuut of Mackenzie wel de bevoegdheid had, dit soort opdrachten te geven. 'Inlichtingen moeten we hebben', zei de Blieck, 'en die hebben we ondanks vier en
I Vijf door het aangewezen leden hadden mogen deelnemen aan een actie achter de Japanse linies in Birma waarbij in het oerwoud enkele aanslagen op Japanners waren gepleegd. Plannen 0111 de Nederlandse op Sumatra en Malakka in te zetten werden geannuleerd omdat de landingen welke Mountbatten daar had willen ondernemen, niet doorgingen. 2 Verslag door P. A. de Blieck d.d. 21 juli 1943 (ARA, MK, M 182, M 20).
nu misschien vijf raids niet gekregen.' Hij ging nog verder: 'volkomen onjuist' noemde hij het dat 'de organisatie Special Intelligence en Special Operations' onder militair commando stond. 'Waarom heeft', vroeg toen Helfrich, 'minister van Mook dan vijf inlanders doen aannemen en opleiden in Amerika?' (daarop komen wij direct terug).
XC'DE BLIECK: 'Ik heb hierover wel eens gehoord.'
XCHELFRICH: 'Dat moet ik weten.'
XCDE BLIECK: 'Dit kunt u beter aan mijn minister zelf vragen.'
XCTERMIJTELEN: 'Zeg, meneer de Blieck, de heer van Maak is toch niet bezig, een eigen organisatie op touw te zetten?'
XCDE BLIECK: 'Zeer zeker niet."
XCHet gesprek kwam op Australië. Wij citeren:
XC'HELFRICH: 'Ik heb nu vijf-en-veertig mensen in oplei.ding. Negen-entwintig werden uitgezonden en zeven-en-veertig zijn gereed voor uitzending ... We gaan tussen 27 juli en 15 augustus vier parties terughalen, tenminste als ze er zijn.' Ik heb hiervoor speciaal een onderzeeër gekregen ... MacArthur wilde de gehele Special Intelligence en Special Operations in militaire handen laten en op die voorwaarde is ze aan ons gegeven.'
XC... DE BLIECK: 'Van der Plas heeft er dus niets mee te maken?'
XCHELFRICH: 'Van der Plas heeft alleen propaganda.?
XCDE BLIECK: 'En Kendall die hier bij admiraal Furstner is geweest", wat doet hij ?'
XCHELFRICH: 'Die ligt er overal uit. Die heeft niets met MacArthur te maken en niets met ons.'
XCDE BLIECK: 'Ik dacht dat hij twintig mensen heeft opgeleid."
XCHELFRICH: 'Hij bemoeit zich een beetje met propaganda.' (Excellentie Gibbs van het War Office deelde mij persoonlijk mee dat Kendall deze mensen heeft opgeleid en dat vier reeds waren uitgezonden." Admiraal Helfrich weet hier niets van).
XCHELFRICH: 'Ik moet mensen hebben.'
XCDE BLIECK: 'Wij hebben een dertigtal parachutisten gezonden, waar zijn die nu?' (Dit wist Helfrich niet, hij kende de namen ook niet, hij had parties uitgezonden ... Excellentie, het is wel moeilijk om te zeggen wat hiervan gedacht moet worden, maar het lijkt zo op het eerste gezicht een beetje dilettantisme).'
XC, Ze waren er niet. 2 In werkelijkheid was van der Plas lid van de commissie die de opdrachten voor de geheime agenten opstelde - hij heeft zich daar in '44 en '45 minder mee bemoeid, behalve wanneer het Java betrof. 3 In april '43, toen hij er bij de Admiral/yap had aangedrongen dat hij meer onderzeeboten zou krijgen. 4 De bedevaartgangers uit Mekka. 5 In feite: twee.
XCVoor de Blieck stond wel vast wat er gebeuren moest. 'Alles wijst er op', zo voegde hij aan het voor van Maak opgesteld verslag van de bespreking toe, 'dat de Marine de gehele geschiedenis niet kan en mag behandelen . . . Special Intelligence en Special Operations moeten in ûw handen zijn.'
XCDat laatste was ook het oordeel van van Maak. Hij zou in de bevrijde delen van Nederlands-Indië belast worden met het algemeen bestuur, maar hij had niets te zeggen over de daar in te zetten Nederlandse en Nederlands-Indische strijdkrachten - die ressorteerden, evenals alle geheime operaties, onder de Bevelhebber, resp. de Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten, Helfrich en Koenraad (en van eind oktober '43 af generaal van Oyen). Hoe kon hij er greep op krijgen? Hij beschouwde het als een onbegonnen zaak, te pogen met de leiding der geheime operaties te worden belast - wat was dan wèl te bereiken? Begin augustus '43 schreef hij Helfrich een brief waarin hij het 'noodzakelijk' noemde, 'dat in deze aangelegenheden over de algemene lijn overeenstemming' zou bestaan tussen hemzelf 'of mijn vertegenwoordiger' enerzijds en Helfrich anderzijds. Wat die 'algemene lijn' betrof: vooreerst diende men louter inlichtingen te verzamelen en aan de daartoe uit te zenden geheime agenten moest geen gewapend geleide worden toegevoegd. Bij wat op Ceylon voor te bereiden was, zou 'de leiding aan onze kant' kunnen worden toevertrouwd aan van Deinse en Abdoelkadir, 'die voor het werk geschikt zijn en waardevolle kennis en ervaring bezitten', en in Australië kon hij zich
XC'met de opzet van de Nefis verenigen, mits ik mag aannemen dat haar uitsluitend militaire karakter bepaald wordt door de wensen van MacArthur, doch dat intern van der Plas medezeggenschap heeft en behoudt en een nauwe samenwerking tussen hem en de Nefis gehandhaafd blijft."
XCIn deze brief (die in zoverre geen enkel effect had dat Helfrich er niets voor voelde 'de leiding' van het van Ceylon uit te ondernemen geheime werk aan van Deinse en Abdoelkadir af te staan) werd door van Maak een belangrijk feit niet gememoreerd: dat hij contact had aangeknoopt met de Amerikaanse geheime dienst, het Office of Strategie Services, en dat hij via deze dienst hoopte te bereiken dat geheime agenten zouden worden ingezet, met wie Helfrich niets te maken zou hebben en die althans in Australië zouden ressorteren onder van der Plas in een nieuw
, Brief, 9 aug. I943, van van Maak aan Helfrich (ARA, MK, M A 7.0).
op te richten dienst waarvoor van Mook al een naam had bedacht: de Civiele Inlichtingsdienst.
XCIn juli '41, ruim vier maanden vóór Pearl Harbor, had president Roosevelt aan een vertrouweling die al belangrijke missies voor hem had uitgevoerd, Colonel William Donovan, opdracht gegeven, het inwinnen van geheime inlichtingen te systematiseren en te coördineren, vooral voorzover zij betrekking hadden op de militaire strategie. Donovan had er in Washington een apart bureau voor gevormd dat in juni '42 Office of Strategic Services ging heten, oftewel de OSs. Het bureau werd onder de Amerikaanse joint Chiefs of Staff geplaatst, ontwikkelde zich tot een dienst die aparte afdelingen had voor Intelligence, Operations en Research en die met dat alles enigermate o.m. de functies combineerde die in Engeland door MI-6 en SOE vervuld werden.
XCKort na Pearl Harbor nu ging deze OSS aandacht besteden aan bezet Nederlands-Indië, althans: toen Roosevelt begin april '42 bij de joint Chiefs of Staff informeerde, wat er eigenlijk ondernomen was teneinde intelligence-gegevens uit Nederlands-Indië te krijgen, kwam in het concept-antwoord te staan dat de Japanse radiozenders op Java werden beluisterd, dat luchtverkenningen plaatsvonden, dat in Brits-Indië een intelligence organisation in opbouw was die al geheime agenten liet opleiden (militairen van het latere Korps Insulinde), maar tevens dit: 'Colonel Donovan has also completed plans for subversive activity and espionage work in the Far East including the Netherlands East Indies and has agents training fay the purpose, but his organisation can not be in effective operation for about three months."
XCMen moet wel aannemen dat deze vroege plannen van de OSS het gehele jaar '42 door papieren plannen zijn gebleven, want toen van Mook injanuari of begin februari '43 in Washington met Donovan kon spreken, bleek dat de OSS nog in het geheel geen geheime agenten had gerecruteerd die in Nederlands-Indië konden worden ingezet. Zonder Furstner, Helfrich of welke militaire autoriteit ook in te lichten maakte van Mook
1 Concept-memorandum voor president Roosevelt (z.d.) Washington, r65,
met Donovan de afspraak dat hij in de Verenigde Staten een commissie zou vormen die nauw met de OSS zou gaan samenwerken; die afspraak bevestigde hij in een brief aan Donovan, verzonden op de dag waarop hij naar Londen terugkeerde, r6 februari '43, en in die brief deelde hij Donovan mee dat de commissie zou bestaan uit dr. Honig en Abdoelkadir die beiden op dat moment in de Verenigde Staten werkzaam waren, en uit een derde: 'the chief-member' die eerst uit Londen moest overkomen, t.W. Warners, inmiddels tot reserve-kolonel benoemd.
XCNog voordat deze in Amerika arriveerde, pleegden Honig en Abdoelkadir overleg met Hart, de voorzitter van de Commissie in de Verenigde Staten voor Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao - het gevolg was dat zij gedrieën midden maart aan de OSS een 'Outlinefor project for secret intelligence work' deden toekomen 1, waarin zij er op wezen dat de moeilijkste vraag was, hoe men Indonesiërs of donkere Indische Nederlanders kon vinden die tot geheime agenten konden worden opgeleid. Z~ zagen zeven groepen waarin candidaten konden worden gezocht: de Indonesiërs en Indische Nederlanders die in militaire dienst waren, de Indonesiërs en Indische Nederlanders onder het koopvaardijpersoneel. de Indonesiërs, ca. vijfhonderd, die verspreid in de Verenigde Staten woonden, de Javaanse kolonisten in Suriname ('mostly illiterate and will probably not prove to be a very prolific source'), de Javaanse arbeiders in Frans-NieuwCaledonië, de Indonesische bedevaartgangers in Mekka en de Indonesische studenten aan de Islamietische universiteit te Cairo. Wat de eerste groep, de militairen, betrof berichtten z~ aan de OSS dat Hart eind februari al op zoek was gegaan onder de in Guelph (Canada) verzamelde recruten voor de Irene-Brigade (hij had er één Indonesiër aangetroffen die hem geschikt leek, een Menadonees), dat Hart en Abdoelkadir spoedig een recruteringsbezoek zouden brengen aan de centra waar de leerlingen van de Indische vliegscholen werden opgeleid, dat Honig in april voor hetzelfde doel naar de Antillen en Suriname zou gaan en dat in een iets later stadium Abdoelkadir, conform een plan dat hij als eerste had ontwikkeld, op zoek zou gaan in Mekka en Cairo.
XCOp die reis van Abdoelkadir komen wij nog terug - wat de andere pogingen om candidaat-geheime agenten te vinden betreft, vermelden wij hier dat Hart en Abdoelkadir onder de leerlingen van de vliegscholen vijf Indonesiërs aantroffen die vervolgens in een opleidingskamp van de OSS aan een harde training werden onderworpen (dat waren de vijf op
I Exemplaar in ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXIV, 20-1.
wie Helfrich in Londen had gedoeld) en dat Honig vooreerst op de Antillen en in Suriname geen succes boekte.'
XCEr was dus nog niet veel bereikt toen Warners naar Amerika en Abdoelkadir ter verdere voorbereiding van het Mekka- en Cairo-plan naar Londen vloog.
XCWat was Warners' nieuwe functie?
XCGerbrandy had hem een schriftelijke opdracht d.d. 8 mei '43 toegezonden waarin stond dat hij ten behoeve van de ministeriële Commissie Oorlogvoering 'de verbinding [zou zijn 1 ten aanzien van de organisatie en de werking van alles wat behoort tot en verband houdt met het terrein der psychologische oorlogvoering, ondergrondse activiteit, sabotage, inlichtingendienst en alles wat daartoe moet worden gerekend in de meest uitgebreide zin, als onderdeel van de oorlogvoering van het koninkrijk in het Verre Oosten? Niet de Commissie Oorlogvoering had die opdracht geformuleerd maar Gerbrandyen van Mook hadden dat samen gedaan - Furstner was er buiten gehouden en Helfrich, de Bevelhebber Strijdkrachten Oosten, werd niet ingelicht.
XCIn de Verenigde Staten deed Warners vooreerst niet meer dan zich drie maanden lang in de opzet en de werkwijze van de OSS verdiepen. Hij bracht een bezoek aan het trainingscentrum van de OSS waarheen de vijf eerder bedoelde vrijwilligers waren overgebracht - van hen waren nog vier aanwezig, 'prima kerels', schreef hij aan van Mook, maar de training was door de OSS geheel gericht op de omstandigheden in Europa, 'van het werken in de Far East hebben ze geen idee. 't Is min of meer ontstellend hoe men deze mensen wil wegzenden als Secret Intel ligence-agenten ... De radio-apparatuur is, voorzover ik thans gezien heb, onvoldoende voor het huidige doel." Verder kwam Warners tot de conclusie dat aan Nederlandse kant alle geheime werk in de oorlog met
\ Op Curaçao kreeg men enkele vrijwilligers bijeen maar die trokken zich allen spoedig terug, in Suriname vond men er na een jaar zoeken zeven-en-twintig die door de in Amerika werden opgeleid en in juli '44 naar Australië vertrokken, vanwaar veertien doorgingen naar Ceylon. 2 Aldus geciteerd in de brief, 7 okt. 1943, van Helfrich aan Furstner (ARA, Coll.- Warners, 3). 'Brief, 2 juni 1943, van Warners aan van Maak (a.v.).
Japan moest worden gebundeld. Die ene organisatie 'moet', aldus zijn voorstel aan van Maak,
XC'tenslotte het gehele gebied der activiteit bestrijken, dus zowel Voor-Indië als Australië als eventueel China. En er moet één gezaghebbende autoriteit zijn die daarvoor verantwoordelijk is; regionale leiders in Australië, Voor-Indië en eventueel China moeten aan die autoriteit ondergeschikt en verantwoordelijk zijn. Teveel kapiteins op het schip gaat niet ... En de centrale leiding dient tevens zo permanent mogelijk te zijn."
XCDit plan was al daarom van twijfelachtige waarde omdat Warners (wilde hijzelf die ene kapitein worden?) er niet voldoende bij had stilgestaan dat het Nederlandse geheime werk in de oorlog met Japan in twee War Theatres viel en dat Nederland in geen van die War Theatres vrijelijk kon beschikken over de hulpmiddelen die voor het geheime werk nodig waren. Meer nog: er wàs al 'één gezaghebbende autoriteit': Helfrich, in Australië vertegenwoordigd door Koenraad. Helfrich werkte op Ceylon via de Anglo-Dutch Country Section samen met SOE, Koenraads Ne.fis was in Australië ingevoegd in het geheel van het Allied Intelligence Bureau en van der Plas werkte er samen met Kendall, hoofd van de Section Secret Intelligence van het
XCConcludeert men uit dit alles dat Warners in Washington geen denkbeeld had van de organisatie van het geheime werk op Ceylon en in Australië, dan vindt die conclusie bevestiging in een breed opgezette studie,' Organisation oj Psychological Warfare in the South- West Pacific Area', die hij begin juli afsloot," Aansluitend op wat hij van de stimulering van het illegale werk in bezet Nederland van Londen uit wist, ontwierp hij een optimaal plan (een 'zeer goede studie', tekende Helfrich er bij aan): hij wilde naar Indië eerst drie of vijf verkenningsagenten uitzenden, vervolgens minstens twaalf organisatoren die zouden moeten beschikken over betrouwbare contactadressen, daarna minstens tien instrukteurs voor spionage- en sabotagegroepen en tenslotte nog enkele tientallen andere geheime agenten. Het geheel van die illegale groepen zou trouwens niet alleen spionage en sabotage moeten bedrijven maar ook illegale bladen dienen uit te geven en anti-Japanse geruchten in omloop moeten brengen. Hij meende te weten dat op Java geheime agenten met zenders, codes en zendschema's waren achtergelaten ('hoeveel? waar?' schreef Helfrich naast de betrokken passage), dat ook de Knil-troepen in de
, A.v., IS juni-j juli (a.v.). 2 Exemplaar in a.v.
Buitengewesten van zenders voorzien waren geweest ('welke? hoeveel? waar?') en hij ging r van uit dat zijn geheime agenten steun zouden vinden bij de niet krijgsgevangen gemaakte Nederlanders en Indische Nederlanders (dat vrijwel alle Nederlandse burgers en in de Buitengewesten ook vrijwel alle Indisch-Nederlandse geïnterneerd waren, wist hij niet) die, zo vertrouwde hij, allen bereid zouden zijn hun leven te geven voor de goede zaak. Daarenboven bepleitte hij dat ook uit Nationalistisch China geheime agenten naar Indië zouden worden gezonden, dat onderzeeboten zouden worden gebouwd die grote hoeveelheden wapens en sabotagemiddelen zouden kunnen vervoeren, en dat, mede met hulp van de Sowjet-Unie (er was een Russische korte golf-zender benoorden Wladiwostok), de radio-uitzendingennaar Nederlands-Indië uitgebreid zouden worden. Uiteraard was voor de uitvoering van deze opzet de medewerking van de Australische, Britse, Amerikaanse, Chinese en Russische autoriteiten nodig (waar de grenzen van de War Theatres liepen, was hem onbekend) - wat de Amerikanen betrof, rekende hij speciaal op samenwerking met de Oss.
XCWaar kon men haar in dat ambitieuze geheel plaatsen?
XCZij was, wat het Indian War Theatre, spoedig South-East Asia Command, aanging, geheel afhankelijk van de welwillendheid van de Britten die dat oorlogstoneel als hun domein beschouwden, en wat MacArthurs gezagsgebied betrof, geheel afhankelijk van diens bereidheid om de OSS in de South- West Pacific Area te laten opereren - welnu, die bereidheid ontbrak. Er wachtte Warners dan ook een bittere teleurstelling: op 2 juli' 43, enige dagen voordat hij zijn studie afsloot (zij heeft geen enkel effect gehad) en Washington op weg naar Australië verliet, vernam hij in de Amerikaanse hoofdstad van de chef van de Intelligen.ce-afdeling van MacArthurs hoofdkwartier dat MacArthur elke vorm van inschakeling van de OSS afwees - Warners kreeg, zo schreef hij aan van Mook, 'in zeer duidelijke bewoordingen' te horen, 'dat de OSS-plannen niet pasten in de gedachtengang van MacArthur."
XCIn het veruit grootste deel van Indië was de OSS dus uitgeschakeld.
XCVan Mook had goede hoop dat de recrutering in het Midden-Oosten een succes zou worden en tal van nieuwe krachten zou doen toevloeien zowel aan het Knil en de Nederlands-Indische burgerlijke diensten in Australië als aan de Anglo-Dutch Country Section op Ceylon en aan de nieuwe Civiele Inlichtingsdienst welke hij in Australië wilde oprichten. Die nieuwe krachten trachtte hij vooreerst buiten de militaire sfeer te houden. In richtlijnen voor de werving' bepaalde hi] dat zij zouden worden aangenomen 'in burgerlijke dienst', dat hun £ 15 per maand zou worden betaald en dat, als zij gehuwd waren, in geval van hun overlijden hun weduwe een uitkering zou krijgen van £ 250. 'Het transport naar Colombo en Australië kan', schreef hij ook nog, 'geschieden in ploegen van twaalf tot twintig man.'
XCWat te doen met deze mensen, voorzover z~ bij het gehein'le werk betrokken zouden worden?
XCRipley, de man van de OSS, wetend dat hij van Australië uit niets kon ondernemen, keek niet verder dan Ceylon - van daaruit wilde hij eerst op Sumatra een 'initial reconnaissance' laten uitvoeren door' trained agents' (Indonesiërs of Chinezen) - pas daarna zouden er geheime agenten 'for a long stay' heen gezonden worden en die laatsten zouden zenders meekrijgen."
XCDat stemde overeen met van Mooks eigen denkbeelden. 'Wij zijn allen overtuigd', schreef hij aan van Deinse op Ceylon,
XCI Exemplaar z.d. in a.v., MK, M r8.2, M .20. 2 S. Dillon Ripley: 'OSS Netherlands project' (10 juni 1943) (a.v., M 185).
'dat voorshands het secret intelligence-werk geheel voorop moet staan en dat voor ondergrondse actie, sabotage en Commando's de tijd nog niet gekomen is. Dat zal pas het geval worden, wanneer inderdaad een militaire actie boven de horizon komt; vóór die tijd begaat men slechts ongelukken en brengt men onze mensen in gevaar, wanneer dit soort werk voortijdig wordt ondernomen'
XCde acties van de verkenningspatrouilles van het Korps Insulinde noemde hij 'romantisch kinderspel'.' In diezelfde geest schreef hij aan van der Plas, 'de enigszins romantische instelling van Helfrich op dat gebied' aanstippend - 'eerst als wij werkelijk weten hoe de zaken in Indië staan en over de nodige contacten beschikken, komt de voorbereiding van Special Operations-werk aan de beurt ... Laat ons na alle misère en tegenslag hopen dat wij nu in de tweede helft van 1943 in ieder geval met het eigenlijke werk doeltreffend kunnen beginnen." Aan de nieuwe krachten (gehoopt werd dat men er minstens honderdvijf-en-twintig, ja misschien wel vijfhonderd bijeen zou krijgen) zou overigens niet gezegd worden dat sommigen hunner mogelijkerwijs voor geheime operaties bestemd waren, maar, aldus van Maak aan Warners, 'voor de Indische dienst (Ieger, olie-rehabilitatie, economische zaken, administratie enz.)' - ze zouden naar Brits-Indië en Australië worden overgebracht, waar men hen zou 'observeren' en 'de geschikte candidaten uitzoeken."
XCOpjuni '43 kwamen, weer begeleid door de arts Raden Ma'rnoen, in Mekka de vijf Indonesiërs en drie Maleiers terug die door SOE als volmaakt ongeschikt uit Brits-Indië waren weggestuurd. Ook aan die acht was bij hun recrutering niet gezegd dat zij voor geheime operaties zouden worden opgeleid - dat hadden zij pas in Brits-Indië in de opleidingscentra van de SOE gemerkt. Zij hadden na hun terugkeer veel te vertellen: 'de wildste geruchten doen hier de ronde', berichtte de Nederlandse viceconsul te Djeddah eind juni aan Buitenlandse Zaken}
10
XCVier weken na die rode juni, op 7 juli '43, kwamen Pitt Hardacre en
1 Brief, 23 juni 1943, van van Mook aan van Deinse (a.v., M 180, C 4 B). 2 Brief, 18 juni 1943, van van Mook aan van der Plas (a.v. Coll.-van der Plas, B 8). ' Brief, II juni 1943, van van Mook aan Warners (a.v., Coll.-van der Plas, B 8). 4 Brief,29 juni 1943, van de vice-consul te Djeddah aan het dept. van buitenl. zaken (a.v., MK, M 185, M I W).
Abdoelkadir die eerst in Cairo waren geweest (daar had Abdoelkadir één Indonesiër kunnen aanwerven die hem overigens slechts geschikt leek voor departementaal werk), in Djeddah aan. Zij hadden in de Soedan, aan de westelijke oever van de Rode Zee, een kampement laten inrichten waar de recruten konden worden opgevangen en gevaccineerd - een kampement dat, doordat het vaccin tegen de gele koorts ontbrak, naar Egypte moest worden verplaatst. Maar dat was niet de enige tegenslag. Op grond van de verhalen der acht teruggekeerden geloofde niemand die benaderd werd, dat hij voor 'de Indische dienst' aangezocht werd - het ging, zo werd gemeend, om een gevaarlijke oorlogstaak. Zeker, de uiteenzettingen die Abdoelkadir in Djeddah en Mekka kon geven, trokken een aanzienlijk publiek onder de bedevaartgangers die gespannen luisterden naar wat hij over de toestanden in bezet Indonesië te berichten had, maar dat betekende niet dat hij veel recruten bijeenkreeg. Bijna alle uit Indië afkomstige Indonesiërs en Arabieren met wie hij persoonlijk sprak, gaven hem de indruk dat zij beaamden wat hij al van de Egyptenaren had vernomen - hun uitlatingen vatte hij jegens van Mook in deze woorden samen: 'Het is onze strijd niet."
XCNiet honderdvijf-en-twintig, laat staan vijfhonderd recruten kregen Abdoelkadir en Pitt Hardacre in Mekka en Djeddah bijeen, doch slechts zeven-en-twintig (tot wie vier van de vijf Indonesiërs behoorden die wegens ongeschiktheid voor het geheime werk uit Brits-Indië waren teruggestuurd). Van die zeven-en-twintig waren vier bereid naar Ceylon te gaan om bij de operaties ter verkrijging van clandestiene rubber te worden ingeschakeld (die operaties werden spoedig gestaakt), de drieen-twintig overigen zeiden dat zij uitsluitend naar Australië wilden vertrekken - daarbij was van belang geweest dat zij uit de brieven van de eerste groep bedevaartgangers vernomen hadden dat dezen in Australië veel propaganda hadden kunnen maken voor de Islam. Of die drieen-twintig daar dan als geheime agenten konden worden opgeleid, was de vraag: Abdoelkadir had geen enkele candidaat kunnen vinden die geschikt was voor het intelligence-werk dat van Ceylon uit werd ondernomen - maar misschien behoorden tot deze groep (de vier die naar Ceylon hadden willen gaan, werden er bij nader inzien aan toegevoegd) personen die Captain Kendall als zogenaamde handelaren naar Java kon sturen, zoals hij al met twee uit de eerste groep bedevaartgangers had gedaan. Hoe dit zij, de zeven-en-twintig recruten (twee Javanen, zeventien Sumatranen, twee man uit Borneo, één uit Celebes, één Ambonnees
XCI Brief, 19 sept. 1943, van Abdoelkadir aan van Maak (a.v.).
en vier Timorezen) werden, niet zonder grote moeite, naar Australië getransporteerd, waar Kendall en van der Plas hen opvingen I geen hunner is, voorzover wij weten, als geheim agent ingezet.
XCNa zijn bezoek aan Saoedi-Arabië, dat bijna drie weken duurde, bracht Abdoelkadir een bezoek aan Irak in welks hoofdstad Bagdad een aantal uit Indonesië afkomstige Mohammedanen studeerde. Enkele tientallen schenen bereid te zijn op zijn aanbiedingen in te gaan - toen hij vertrokken was, lieten twaalf zich inenten tegen de pokken maar zij weigerden te vertrekken ('aangezien overtuigd', seinde de Nederlandse consul in Bagdad, 'trainingsplan als recrutering voor leger bedoeld.") en vervolgens vermeden zij alle contact met de Nederlandse autoriteiten.
XCGeen wonder dat Abdoelkadir in augustus '43 als een teleurgesteld man in Brits-Indië aankwam! In Bombay en Calcutta had hij contact met Indonesische zeelieden en ook bracht hij, zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, een bezoek aan de zeelieden die in Deoli waren geïnterneerd. Er was veel dat hem confronteerde met de tegenstelling tussen Nederlanders en Indonesiërs - hoe moest het nieuwe Indië worden opgebouwd waarin geen rassendiscriminatie zou voorkomen? Vertrouwen had hij in van Mook maar hij wist hoe moeilijk de verhoudingen in Londen lagen waar in de kring der ministers van Mook de enige was die de in de 7 december-toespraak neergelegde beginselen wilde concretiseren. Toen Warners op loktober in Colombo aankwam, schrok hij van de geestesgesteldheid waarin hij Abdoelkadir (deze stond op het punt, naar Australië te vertrekken) aantrof. Hij waarschuwde van der Plas. 'Abdoelkadir is', schreef hij deze, 'op zijn rondreizen en door zijn min of meer singuliere positie als loyaal, vooraanstaand Indonesiër in aanraking geweest met vele 'hoge' en verantwoordelijke regeringspersonen en autoriteiten, waaronder de hoogste. Uit gesprekken die ik met hem gevoerd heb, is me duidelijk gebleken dat de man getroffen en zelfs geschokt is door het vele dat zonder enige reserve met hem of in zijn bijzijn is besproken en dat uiting heeft gegeven aan de grote verdeeldheid die onder verantwoordelijke figuren bestaat en over de tegenstellingen in de beschouwing en behandeling van vitale problemen.
XCHij is hierover in zijn ziel diep mistroostig, om niet te zeggen dat zijn
XCI Het recruteringswerk onder de bedevaartgangers werd later in '43 en in '44 voortgezet door de Nederlandse vertegenwoordigers in Saoedi-Arabië en dit leidde er toe dat in oktober '44 nog eens zestien en in januari '45 nog eens negen gerecruteerden naar Australië scheep gingen. 2 Het telegram wordt geciteerd in het telegram van van Maak dat op 22 september '43 in Melbourne werd ontvangen (Archief Buitenl. Zaken, legatie Canberra, 912.I.13).
vertrouwen in de leiding door ons, er ernstig onder geleden heeft. ... Hij vraagt zich nu, na anderhalf jaar, af wat hij straks tegen zijn landgenoten bij terugkeer moet zeggen en wat hij de Indonesiërs die thans mentaal voor dit 'dodelijke bedrijf' moeten worden opgeleid, aan illusies en daaruit voortkomende geestelijke spankracht moet voorhouden. Ik beveel deze man in je bijzondere zorgen aan; je bent de enige die door grote gaven en kennis en daarnaast overtuigd geloof tot deze allerfijnste educatie in staat en bereid bent.']
XCGeschokt wàs niet alleen Abdoelkadir, geschokt wèrd ook Helfrich - geschokt, toen hij begin oktober Warners' instructie te lezen kreeg: deze was voor de ministeriële Commissie Oorlogvoering de verbindingsschakel geworden ten aanzien van alle aspecten van het geheime werk 'in de meest uitgebreide zirî, als onderdeel van de oorlogvoering van het koninkrijk in het Verre Oosten'!'Waar ik', zo protesteerde Helfrich bij Furstner, 'als BSO verantwoordelijk ben voor deze oorlogvoering, beweegt, voorzover ik het althans kan zien, de kolonel zich geheel op mijn terrein." Dat had, doordat hij en Warners het eens waren over wat men in Indië wel en niet kon ondernemen, ter plaatse niet tot een conflict geleid maar onduidelijk was de situatie wèl en toen Warners begin november '43 in Londen was teruggekeerd, zette Furstner (die pas uit Helfrichs brief vernomen had, welke taak Warners vervulde namens de Commissie Oorlogvoering waar hij, Furstner, zelf deel van uitmaakte) de zaak op scherp: in december eiste hij van Gerbrandy dat Warners' instructie zou worden geannuleerd. Van Mook, de inspirator van de instructie, vertrok in die maand voor zijn grote rondreis, welnu: nog voordat hij weer in Londen was teruggekeerd, had Warners een nieuwe functie gekregen: hoofd van de Nederlands-Indische Civil Affairs-sectie in Mountbattens hoofdkwartier op Ceylon.
XCZo had van Mook, met de OSS in zee gaand, in MacArthurs gezagsgebied niets bereikt en eigenlijk ook in het Indian War Theatre, dat in september
XC] Brief, 10 okt. 1943, van Warners aan van der Plas (ARA, Coll.-Warners, 3). 2 Brief, 7 okt. I943, van Helfrich aan Furstner (a.v.).
'43 South-East Asia Command ging heten, niets, want dat de nieuwe opperbevelhebber daar, de Brit Mountbatten, in tegenstelling tot de Amerikaan MacArthur, besloot de OSS wèl tot zijn gezagsgebied toe te laten, had niets met van Mooks bemoeienissen te maken maar vloeide voort uit Mountbattens besef dat hij zo weinig krachten had dat elke aanvulling hem welkom was. Wat van Mook wèl had bereikt, was dat zijn verhouding met Furstner en Helfrich ernstig was verstoord.
XCAls wij nu verder gaan beschrijven wat de Nederlandse geheime diensten, na al die mislukkingen in de eerste anderhalf jaar na de bezetting van Indië door de Japanners, verricht hebben in de twee jaar die daarop volgden, dan willen wij met Ceylon beginnen.
XCSchrijvend over Ceylon hebben wij tot dusver, wat de Britse geheime diensten betrof, slechts melding gemaakt van de Special Operations Exe cutive (SOB) die een Anglo-Dutch Country Section bezat welke voor haar operaties gebruik maakte van militairen van het Korps Insulinde, maar hoe stond het met de Britse Military Intelligence?
XCZij had in Singapore een bureau gehad, het Inter-Services Liaison De partment, oftewel het ISLD - dat was bij de val van die grote havenstad bijna geheel verdwenen maar het werd van de tweede helft van '42 af op Ceylon langzaam opnieuwopgebouwd en had, toen in september '43 South-East Asia Command werd opgericht, alweer een vrij grote omvang gekregen. Ook door dat ISLD werden geheime agenten uitgezonden, overigens, voorzover wij weten, niet naar Sumatra. Er kwamen bij het bureau voorts alle inlichtingen binnen die door Britse en andere strijdkrachten tijdens hun operaties werden verzameld, en het kreeg tevens de beschikking over veel van wat men van de Japanners te weten kwam als gevolg van het breken van de Japanse codes.
XCEind '43 nu ging tevens de OSS van Ceylon uit opereren, zulks onder leiding van de Amerikaanse natuuronderzoeker Ripley, die wij in het voorafgaande al noemden. Wat die OSS op Sumatra heeft ondernomen,
komt nog ter sprake - hier willen wij onderstrepen dat zich op Ceylon hetzelfde verschijnsel voordeed als in Londen: felle concurrentie tussen de geheime diensten. Op Ceylon was zij extra fel doordat de drie er gevestigde diensten (de Military Intelligence, SOE en de OSS) elk voor het inzetten, afhalen en bevoorraden van geheime agenten aangewezen waren op dezelfde schaarse transportmiddelen: onderzeeboten en vliegtuigen. 'De toestand is op het ogenblik zo', schreef Helfrich een jaar na de oprichting van South-East Asia Command aan Furstner,
XC'dat er voldoende onderlinge samenwerking en waardering bestaat, welke echter meer steunt op tact en soepelheid dan op een sterk centraal gezag. De concurrentie-ijver en het elkaar vliegen afvangen bestaan nog steeds; men probeert op eigen doft te roeien en persoonlijke ijdelheid speelt een grote rol. Men wenst gaarne 'iets belangrijks te rapporteren', en zolang de resultaten minimaal blijven, bestaat er, ieder voor zich, grote drang 'om iets te doen', ook al zijn de kansen op succes zeer gering.' I
XCWat de operaties van SOE betreft, vermeldden wij al in ons vorige deel, namelijk in hoofdstuk 2, dat deze Britse geheime dienst niet onaanzienlijke successen boekte in Birma, in Thailand en op Malakka. In Birma kreeg het Birmaans Anti-As-Verbond wapens en wist men Aung San, de minister van defensie en commandant van het Birmaans Nationaal Leger, er in mei '45 toe te bewegen naar de Britten over te lopen. In Thailand werd, met steun van de OSS, een anti-japanse opstand voorbereid die alleen daarom niet doorging omdat japan capituleerde, en op Malakka verleende de SOE van februari '45 af belangrijke steun aan de Anti-japanse Volksunie en het Anti-japanse Volksleger (twee organisaties die door communisten werden geleid) - hier waren medio '45 bijna honderd geheime agenten van SOE en zes door SOE gesteunde guerrilla-groepen in actie.'
XCWat op Sumatra bereikt werd, stak daar uiterst pover bij af.
I Brief, 30 aug. 1944, van Helfrich aan Furstner (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 35). 2 Wij voegen hieraan nog toe dat in september '43 een door in Brits-Indië op touw gezette maar van Australië uit ondernomen actie tegen Singapore succes had: een Japanse treiler, die in december '41 in Singapore was buitgemaakt, werd naar Darwin getransporteerd, kreeg een bemanning van twee Britse officieren en twaalf andere militairen, hoofdzakelijk Australiërs, voer onontdekt naar Singapore en liet daar enkele rubberboten te water van waaruit men met explosieven drie grote Japanse vrachtschepen tot zinken wist te brengen. Onontdekt kwam de treiler weer in Australië terug. De actie had ter plaatse rampzalige gevolgen voorvele onschuldigen. De Japanners
XCHet tekort aan personen die men als geheime agenten kon inzetten, was een van de grootste moeilijkheden. Het Korps Insulinde had eind '43 maar een klein aantal z.g. combattanten, allen blanken die men, gezien de schamele resultaten van de eerste verkenningspatrouilles, voorlopig niet meer wilde inzetten. SOE wenste dat het Korps naar Australië zou worden overgebracht, maar Helfrich weigerde daaraan zijn goedkeuring te verlenen. Waar kon men candidaat-geheime agenten vinden? Zij werden hoofdzakelijk in Nationalistisch China gerecruteerd: Chinezen die vóór de oorlog in Nederlands-Indië hadden gewerkt en die zich redelijk in het Indonesisch konden uitdrukken. In oktober '43 kwamen er twee-en-twintig op Ceylon aan - zij werden getraind in het opleidingskamp van het Korps Insulinde, waar evenwel bleek dat vijf zich wensten terug te trekken. 'They are bright, intelligent and showing great interest and keenness', rapporteerde van Deinse eind oktober aan van Mook.' De Britten wilden evenwel de hoop niet opgeven dat men ook Indonesiërs zou vinden die op Sumatra konden worden ingezet - zij zeiden tegen van Mook, toen deze in mei '44 Ceylon bezocht (in de twee dagen die hij in het opleidingskamp van het Korps Insulinde doorbracht, kreeg hij er, zo schreef hij aan van der Plas, 'van de mensen, hun enthousiasme en hun geestelijke en psychische bekwaamheid een goede indruk"), dat zij de beschikking wilden krijgen over omstreeks honderd Indonesiërs uit Australië. Helaas, die konden er niet bijeengebracht worden - de enigen die op Ceylon arriveerden, waren veertien door de OSS in Amerika getrainde Javanen uit Suriname, van wie evenwel de meesten voor een inzet op Sumatra niet geschikt bleken.
XCHet gevolg van dit alles was dat men, naar verhouding, in '44 en in de eerste helft van '45 op Ceylon maar heel weinig gegevens over Sumatra wist te verzamelen. Noodgedwongen ging men over tot het aanhouden in Sumatraanse wateren, door onderzeeboten, van prauwen welker op
XCdachten namelijk dat zij van bezet gebied uit was ondernomen - zij arresteerden honderden Chinezen en Maleiers en haalden een groot aantal Britten en halfbloeden uit het interneringskamp op Singapore. AI dezen werden door de Kenpeitai gemarteld om hen tot 'bekentenissen' te dwingen en vervolgens berecht, ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. I Brief, 30 okt. 1943, van van Deinse aan van Maak (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, J, 1-3). 2 Brief, 21 mei 1944, van van Mook aan van der Plas (a.v., Coll.-van der
varenden dan tegen hun wil naar Ceylon werden meegenomen.' 'Dit heeft', aldus later van Deinse, 'meer resultaten opgeleverd dan wij van Sumatra in totaal hebben gehad'2 - bij één gelegenheid kreeg men een Chinees in handen die belangrijke bijzonderheden kon geven over de Japanse strijdkrachten in Medan en omgeving, en bij een tweede gelukte het van Deinse, van een Indonesiër die bij de KPM had gevaren, bijzonderheden te vernemen over een geheime Japanse overscheephaven in het uiterste zuiden van Birma die vervolgens zwaa r werd gebom bardeerd (di t resultaat had, zei hij aan de Enquêtecommissie, 'voor mij vergoed dat ik twee jaar lang naar mijn smaak had zitten prutseri'"). In de regel evenwel waren de inlichtingen welke door het aanhouden van prauwen werden verkregen, van economische aard - nuttig, maar niet het eerste waaraan men behoefte had.
XCEén was er die bij uitstek zwaar tilde aan het feit dat men zo weinig over Sumatra wist: Churchill.
XCHij had, zoals wij in hoofdstuk I van ons vorige deel uiteenzetten, zijn zinnen gezet op een zo spoedig mogelijke herovering van Singapore - in augustus '43 drong hij aan op een grote landing in Atjeh, begin november van dat jaar wist hij zijn eigen Chiefs of Staff zo ver te krijgen dat zij aan de Amerikanen voorstelden, in Atjeh en elders in NoordSumatra te landen teneinde er vliegvelden aan te leggen vanwaar men Singapore en belangrijke punten in de Indische archipel, bijvoorbeeld de olieraffinaderijen van Palembang, zou kunnen bombarderen, en in maart
I Een van die aanhoudingsoperaties, uitgevoerd door een Britse onderzeeboot, leidde er toe dat de de opvarenden van de betrokken prauw voor zich reserveerde - zij kregen, zo vertelde Helfrich begin november '44 in Londen (dat hij toen voor de derde maal bezocht) aan de Commissie Oorlogvoering, 'allerlei Amerikaanse geschen ken en in Amerikaanse kleuren. Tevens verscheen er toen plotseling een Menadonees van de genaamd Jan' (naar wij aannemen: de Menadonees die Hart, de voorzitter van de Commissie in de Verenigde Staten voor Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao, in februari '43 in Guelph had aangetroffen), 'die de mensen in het Maleis toesprak en al evenzeer propaganda maakte voor Amerika' - Helfrich had daar met succes tegen geprotesteerd: vastgesteld was dat de Nederlandse afdeling van de als eerste 'alle Nederlandse onderdanen' zou verhoren. (Ministerraad, Commissie Oorlogvoering: Notulen, 3 nov. 1944) 2 Getuige van Deinse, dl. VIl! c, p. 1081. 3 A.v., p. 1082.
'44 opperde hij het denkbeeld van een landing op Simaloer voor Sumatra's westkust (zie kaart VIII op pag. 216). De verwezenlijking van al die plannen is door de Amerikanen verijdeld - wij mogen ze evenwel niet uit het oog verliezen, want die plannen zijn het geweest die niet alleen in de bedoelde periode (augustus '43-maart '44) maar ook later de actie van SOE's Indian Mission op Sumatra en omgeving hebben bepaald. Cruickshank schrijft:
XC'Some of Churchill's single-minded, not to say narrow-minded, enthusiasm rubbed riff on the Indian Mission's planners who envisaged extensive operations in northern Sumatra in 1944-45 in support of an Allied invasion. They would provide guides and military intelligence for the invading forces, cut telephone lines, sabotage rail- and road-transport, assassinate enemy officers, attack military posts and arms dumps, organize risings in the enemy rear, spread false rumours to create confusion a massive programme which presupposed a flourishing resistance movement ready /0 go into action when the signal was given"
XCdie verzetsbeweging bestond niet. Men gaat dan ook niet te ver wanneer men constateert dat wat SOE voor Sumatra in '44 op touw zette, wel van strijdvaardigheid getuigde maar niet van zin voor de werkelijkheid.
XCWat werd ondernomen, resp. slechts voorbereid?
XCEind april en begin mei '44 lietverkenningen uitvoeren op de westkust van Atjeh en op Simaloer, waarbij vooral moest worden nagegaan of bepaalde terreinen die aan de hand van de beschikbare geografische gegevens geschikt leken voor het aanleggen van een landingsbaan voor vliegtuigen, inderdaad die geschiktheid hadden. Daartoe waren bij de betrokkenofficieren van het(de Britse genie) ingedeeld; dezen, aldus Cruickshank, ofof
in in
XC, Cruickshank: SOE in the Far East, p. 14. ' A.v., p.
ambitieuze opdrachten!
XCVoor de landing op de westkust van Atjeh vervoerde een Britse onderzeeboot een uitgebreide party die onder bevel stond van een Britse officier. Van die party maakten nog twee andere Britse officieren (de twee deskundigen van de genie), zeven Brits-Indische militairen en negen militairen van het Korps Insulinde deel uit, onder wie kapitein Scheepens, luitenant Sisselaar en één Indonesiër. Vier kustgedeelten moesten onderzocht worden: een benoorden Tjalang (zie kaart VIII op pag. 216), een bij Tjalang, twee bij Meulaboh. In de nacht van 30 april op 1 mei' 44 kon men het eerste kustgedeelte in de tropische slagregens niet vinden, het tweede, dat bij Tjalang, werd in de daaropvolgende nacht wèl gevonden en een van de genie-officieren constateerde dat men er met weinig moeite een landingsbaan kon aanleggen. In de nacht van 3 op 4 mei werden de kustgedeelten bij Meulaboh onderzocht - bij een was men klaar toen enkele Atjehers verschenen die wegholden; de verkenning werd toen afgebroken. In de nacht van 4 op 5 mei landde men opnieuw bij Tjalang - Scheepens had opdracht, enkele Atjehers van hun bed te lichten en mee te nemen, maar dat mislukte; men slaagde er wèl in, het terrein voor de landingsbaan opnieuw te onderzoeken. Scheepens wilde de gehele actie toen afbreken, maar de Britse commandant van de party besliste dat men opnieuw bij Meulaboh zou gaan kijken. Daar waren de Japanners, zoals Scheepens had voorzien, gewaarschuwd: de twee Britse officieren (de commandant van de party en een genie-officier) en de ene Brits-Indische militair die aan land gingen, werden door de Japanners met machinegeweren beschoten en sneuvelden. Sisselaar en de overige leden van de roeiploeg kwamen slechts met moeite weer aan boord van de onderzeeboot.
XCDe landing op Simaloer werd op 7 mei uitgevoerd door twee Britse genie-officieren en vier Amerikaanse militairen van de oss. De party had een zender bij zich. De bedoeling was dat zij, na op de westkust van het eiland te zijn geland, daar de locatie voor een vliegveld zou onderzoeken waarna zij, een voetpad volgend dat op de kaart stond, op de 17de de oostkust moest bereiken waar de onderzeeboot die haar had afgezet, haar zou oppikken.
XCAldus het plan. De uitvoering ging met grote onvoorziene moeilijkheden gepaard. Bij de landing op de westkust ging als gevolg van de sterke branding veel mis - de leden van de party waren zo uitgeput dat zij verzuimden het lichtsignaal te geven waardoor de commandant van de onderzeeboot zou weten dat zij althans de kust hadden bereikt. De
naar de oostkust werd een marteling. Het voetpad werd niet gevonden - na een week waren de voeten van de militair die de zender droeg (die woog ca. 20 kg), 'just like lumps of raw meat', aldus de dagaantekeningen van een van de twee Britse genie-officieren.' Van de jungle-schoenen welke men had meegekregen, bleken verscheidene niet te deugen - één lid van de party bereikte de oostkust op blote voeten, een tweede moest het allerlaatste gedeelte van de tocht op handen en voeten afleggen. De party werd met succes afgehaald maar alle leden moesten op Ceylon in een ziekenhuis worden opgenomen, lijdend aan ernstige infecties die gevolg waren van het feit dat zij met onvoldoend beschermde voeten door poelen hadden moeten waden waar het water door ratten besmet was.
XCEen week na de landing op Simaloer, op 14 mei '44, werd een Britse geheime agent door de Britse onderzeeboot die op Simaloer de daar ingezette party moest afhalen, aan land gezet op het eiland Weh waarop Sabang ligt - nadien werd niets meer van hem gehoord. Vermoedelijk is ook hij door de Japanners terechtgesteld.
XCOpjunieen kleine maand na de terugkeer van de party die Simaloer had bezocht, werd een party van acht door een Britse onderzeeboot bij Medan aan land gezet: vijf militairen van het Korps Insulinde, o.w. de luitenants W.van Eek enP. Witkamp en de sergeant B. W. Lefrandt, en drie Chinezen. Deze operatie was de rest van een veel grotere, waarbij men drie parties aan land had willen zetten om, vooral in contact met Chinezen, de grondslag te leggen voor de wijdvertakte illegale organisatie waaraan SOB behoefte had.
22 '44, H. H.
XCVan Eeks party had opdracht, in elk geval twee Chinezen mee terug te brengen die zouden kunnen meedelen wat voor legitimatiebewijzen en distributiepapieren op Sumatra nodig waren. De party was de eerste die
gebruik maakte van een rubberboot die een motor had - die motor liet op de avond van 22 juni, toen de landing werd uitgevoerd, een fosforiserend spoor achter dat op grote afstand te zien was. Op het landingspunt kon men geen Chinees vinden - wel werd de douanier van een douanepost aan de mond van de rivier de Deli overvallen en meegenomen (een Javaan die bij het Knil had gediend en die, aldus later Lefrandt, 'veel te vertellen' had ') en vervolgens werd ook nog uit de bemanning van een jonk de enige Chinees die aan boord was, meegenomen. De over Sumatra gezochte informatie kreeg men niet bijeen (behalve dan de gegevens over de Japanse strijdkrachten in Medan en omgeving welke die ene Chinees kon verstrekken).
XCNadien werden enkele andere groepen Chinezen op onbekende tijdstippen naar Sumatra gebracht - van hen werd niets meer vernomen. 'Door de Jappen', zo vertelde later Sisselaar, 'werd de kust zeer behoorlijk bewaakt, o.a. door bevolkingspatrouilles, en onze groepen werden alle gesignaleerd tijdens het aan de wal brengen van voedsel en uitrusting, nodig voor een verblijf van twee à drie maanden'2 - men moet aannemen dat al deze groepen kort nadien zijn uitgeschakeld.
XCVoorzover wij weten, werden van eind juni '44 tot begin maart '45, in een periode van acht maanden dus, op Sumatra slechts verkenningen uitgevoerd door geheime agenten van de OSS - twee die midden september bij de uiterste zuidwestpunt van Sumatra werden opgehaald, twee die midden september aan de westkust van Sumatra werden afgezet (zij werden midden december opgehaald), één die eind september een onduidelijk zendcontact had uit het gebied van Straat Soenda, en enkelen die midden december ergens aan de westkust aan land gingen; gegevens over hun verrichtingen ontbreken en hetzelfde geldt voor een OSS operatie waarbij enkele Amerikanen die pas anderhalve week tevoren in de tropen waren gearriveerd, een verkenning uitvoerden op het eiland Nias.
XCHet Korps Insulinde begon eind' 44 met de voorbereiding van een grote actie waarbij de aardolie-installaties van Pangkalan Brandan (hemelsbreed ca. 75 km ten noordwesten van Medan) opgeblazen zouden worden. Enkele maanden lang vonden hiertoe oefeningen plaats. 'Het is', aldus later Sisselaar,
XC'een reusachtig werk geweest. In januari-februari I945 waren wij klaar om die actie te beginnen, toen de Engelse marine bezwaar maakte en zei door een mijnenveld te moeten varen ... Majoor Pel vond het toen ook te gevaarlijk en wilde niet twaalf mensen voor deze actie riskeren. De actie vond niet plaats.' I
XCWat wèl plaats vond, nl. op I maart '45, was een nieuwe tocht naar datzelfde Atjeh waar laatstelijk in mei '44 gebleken was dat de Japanners terdege op hun hoede waren. De bedoeling was dat vier Chinezen door een Britse onderzeeboot zouden worden overgebracht en contact zouden leggen met Atjehers, alweer om aldus de grondslag te leggen voor de grote illegale organisatie waar SOEvan droomde. De party had een Britse commandant en er maakten verder tien militairen van het Korps Insulinde (onder hen weer kapitein Scheepens) deel van uit. Bij een eerste verkenning raakten de commandant en Scheepens in een vuurgevecht met twee Japanners. Nadien werden de vier Chinezen, gedekt door acht militairen van het Korps Insulinde, aan land gebracht. De Japanners merkten hen vrijwelonmiddellijk op en dreven hen naar het strand terug, vanwaar zij met hulp van de militairen van het Korps Insulinde weer aan boord kwamen van de onderzeeboot. Besloten werd toen, te pogen enkele Atj ehers gevangen te nemen die nadere inlichtingen konden geven over het Japanse systeem van kustbewaking - men kreeg slechts de negen opvarenden van een kleine kustvaarder in handen, die van het bedoelde Japanse systeem niet veel wisten. Het schijnt dat deze actie zonder voorkennis van de hogere Nederlandse autoriteiten is uitgevoerd, althans: wij kunnen ons niet voorstellen dat Pel, die wist wat in mei '44 bij Meulaboh was geschied, de actie heeft goedgekeurd en de man die hem op I maart '45 als Nederlandse vertegenwoordiger in de Anglo-Dutch Country Section opvolgde, kapitein-luitenant-ter-zee C. J. Wingender, heeft het onbegrijpelijk geacht dat SOE deze actie op touw heeft gezet.
XCWij voegen hieraan nog toe dat ons de redenen van Pels vervanging niet duidelijk zijn - misschien moeten wij haar als een laat gevolg
1 A.V.
beschouwen van zijn persoonlijk falen bij de eerste verkenning te Troemon op 12 december '42. Van Mook kwam in mei '44 tijdens zijn bezoek aan Ceylon tot de conclusie dat Pel voor een ander plaats moest maken - deze werd toen door Helfrich gesauveerd. Er zijn evenwel daarnaast soms ernstige moeilijkheden geweest tussen Pel en het hoofd van de Anglo-Dutch Country Section, Hudson, en het is dus mogelijk dat Britse stappen tot Pels verdwijnen van Ceylon hebben geleid. Hij werd overgeplaatst naar Australië.
XCSOB gaf de moed niet op. Er werd na de mislukte landing in Atjeh (en nadat eind april of begin mei '45 een landing bij Belawan niet was doorgegaan 1) een geheel nieuw plan gemaakt: parties van vier man, elk voorzien van een zender, zouden èf met vliegtuigen èf met onderzeeboten naar Sumatra worden gebracht, waar zij zich dan, tot de Geallieerde invasie kwam, in het oerwoud zouden moeten handhaven - zij zouden gegevens kunnen doorseinen, bijvoorbeeld over het weer (van belang voor de Geallieerde luchtmacht, die steun moest verlenen aan de grote landing op Malakka welke op Mountbattens program stond), de komst van op hen volgende groepen kunnen voorbereiden en, voorzover dat verantwoord leek, contact kunnen opnemen met Chinezen of Indonesiërs.
XCDe eerste twee parties werden op 28 juni, resp. I juli '45 per parachute gedropped: de party van Sisselaar met een Chinese marconist en twee Javanen (een van hen de oud-Knil-militair die eind juni '44 door de party van van Eek bij Medan was opgepakt) in de buurt van Rantauparapat, ten oosten van het Tobameer (zie kaart VIII op pag. 216) en de party van sergeant Lefrandt met één Chinees en twee Arabieren op een beboste berg ten zuidoosten van Koetaradja. Een derde party, gecommandeerd door de Britse Captain Lodge (een voormalige planter op Sumatra) die een Chinese telegrafist en twee andere Chinezen bij zich had, werd op 4 juli door een Britse onderzeeboot aan land gezet bij Bagan Siapiapi, ten oosten van Rantauparapat. Captain Lodge had het geluk dat hij zich dicht bij een kampong bleek te bevinden waar de Kenpeitai een half jaar eerder
I Hier zouden een onderofficier van het Korps Insulinde en vier Chinezen door een Britse onderzeeboot worden afgezet maar toen men dicht bij Belawan was gekomen, zeiden enkelen van de Chinezen dat zij de operatie bij nader inzien niet aandurfden.
velen had mishandeld 1 men was er zo geladen tegen de Japanners dat hij een groep van ca. vijftig man kon vormen welke hij van enige wapens kon voorzien. Alle drie deze parties kwamen na enige tijd met hun zender in de lucht, niet zonder moeite overigens"; daarbij kon Lefrandt die uitzicht had op de wegen naar Koetaradja (hij moest zich persoonlijk zorgvuldig schuilhouden: hij was lang en blond), gegevens doorseinen over het Japanse wegverkeer, over de Japanse scheepvaart en over het Japanse vliegverkeer op het vliegveld van Koetaradja. Wingender vond de overgeseinde inlichtingen over het algemeen niet zo belangrijk ('ik zou erg overdrijven', zei hij aan de Enquêtecommissie, 'wanneer ik zou zeggen dat (zij) ... zodanig waren dat men er trots op kon zijn "), maar men hoorde nu tenminste iets. Bovendien had men nu drie parties te velde die versterkt konden worden. Er stonden er namelijk nog vier gereed.
XCTot die versterking is het onmiddellijk na het bericht van Japans capitulatie gekomen - meer hierover in hoofdstuk 8.
XCEerder schreven wij dat de resultaten welke de Anglo-Dutch Country Section van SOE in de laatste twee jaar van de oorlog op Sumatra bereikte, zeer pover afstaken bij wat andere Sections van deze Britse geheime dienst in Birma en Thailand en op Malakka wisten te bereiken. Over de oorzaken daarvan komen w~ nog te schrijven in de slotbeschouwing van dit hoofdstuk - hier willen wij slechts constateren dat Sumatra bijna drie-en-een-half jaar lang door de Japanners bezet is geweest, dat de tot juni '45 uitgevoerde verkenningen, voorzover wij daar gegevens over bezitten, weinig van belang hebben opgeleverd (wij nemen aan dat de OSS-verkenningen waaromtrent ons geen nadere gegevens bekend zijn, het beeld niet radicaal hebben gewijzigd) en dat zich op de dag waarop Japans capitulatie bekend werd, 15 augustus '45, op het bijna tweeduizendmaar accu's op.' (getuige C. Sisselaar, Enq., dl. VIII c, p. 276) 3 Getuige C. J. Wingender,
I Zulks omdat aan de bericht hadden dat zij vreemde sporen in het oerwoud hadden gezien en daaraan niets hadden kunnen toevoegen. 2 'Ik had', vertelde Sisselaar aan de Enquêtecommissie, 'één radiotelegrafist die continu moest seinen, want op 1500 mijlen was de verbinding zeer slecht. In plaats van een kwartier te zenden zat die man er de gehele dag aan. . Wij laadden steeds
kilometer lange eiland welgeteld slechts drie kleine parties bevonden: een in het uiterste noorden en twee ter hoogte van het Tobameer. Van die twee had alleen de party die zich bij Rantauparapat bevond, de party van Sisselaar, een wegverbinding met Medan - zulks overigens over een afstand van bijna 300 km, maar van de andere bevolkingscentra op Sumatra: Padang aan de westkust en in het zuiden Palem bang en Benkoelen (zie kaart XI op pag. 534), was ook de party van Sisselaar ver verwijderd, hemelsbreed resp. ruim 400, bijna 800 en bijna rooo km.
XCAfgezien van het miniem kleine groepje dat Captain Lodge bij Bagan Siapiapi had kunnen vormen (zulks in een streek waar geen gebaande wegen waren), was men er nergens in geslaagd, Indonesiërs bijeen te brengen die bereid waren tegen de Japanners op te treden. Van wat zich in politiek opzicht op Sumatra had afgespeeld, wist de Anglo-Dutch Country Section, en wisten ook Helfrich en Mountbatten, niet méér dan wat de Japanse radio daaromtrent had bericht. Dat ook op Sumatra de positie van de inheemse bestuurders was verzwakt en dat de Indonesische nationalisten belangrijk aan kracht hadden gewonnen, was hun onbekend - noch met die bestuurders, noch met die nationalisten had men enig contact kunnen aanknopen.
XCMet dat al was op die r yde augustus '45 de situatie op Sumatra nog gunstig, vergeleken met die op het in politiek opzicht belangrijkste eiland van de archipel, Java: van Ceylon uit was men er, zij het in een zeer laat stadium, in geslaagd op Sumatra drie van zenders voorziene parties te vestigen - alle van Australië uit ondernomen pogingen ten spijt, had men er op Java niet één.
XCEerder schreven wij dat van Mook, constaterend dat de militaire geheime diensten nauwelijks iets hadden bereikt, midden '43 ten aanzien van de recruten die Abdoelkadir onder de bedevaartgangers in Mekka diende aan te werven, had bepaald dat zij in burgerlijke, niet in militaire dienst moesten worden aangenomen en dat hij hen, voorzover zij in Australië zouden belanden, daar niet aan de Nefis ter beschikking wilde stellen, maar aan een nieuwe dienst, een Civiele Inlichtingsdienst. Met dat laatste denkbeeld ging Helfrich tijdens zijn tweede bezoek aan Londen in beginsel accoord (naar wij aannemen: omdat hij verwachtte dat er niets van terecht zou komen) - midden augustus '43 lichtte van Mook dienaangaande van der Plas in die hij als hoofd van de nieuwe dienst zag.
'Zolang', seinde hij o.m. 'geen Nederlandse instructeur beschikbaar, kan van diensten Kendall gebruik gemaakt" - Kendall was de man van MI-6 die als hoofd van de Section Secret Intelligence van het Allied Intelligence Bureau in Australië de eerste twintig gerecruteerde bedevaartgangers had opgevangen.
XCVan Mooks denkbeeld sprak van der Plas niet aan. Hij was weliswaar niet tevreden over de leiding van het van Australië en Ceylon uit ondernomen geheime werk (die wilde hij aan Warners toevertrouwen 'onder militair bevel van Helfrich', zoals hij van Mook schreef"), betreurde het dat er te weinig onderzeeboten waren voor het geheime werk en constateerde dat er te weinig potentiële geheime agenten waren, maar zou een burgerlijke organisatie in dat alles een wezenlijke verbetering bewerkstelligen? Aangezien zijn samenwerking met de Nefis goed was (hij was toen nog lid van de commissie die de opdrachten voor de uit te zenden geheime agenten opstelde), vond hij van niet en Abdoelkadir, pas in Australië aangekomen, was het met hem eens. 'Wij menen', seinde van der Plas midden oktober '43 aan van Mook, 'dat op het ogenblik Civiele Inlichtingsdienst naast militaire versnipperend zou werken'; ten aanzien van de ruim twintig bedevaartgangers van Abdoelkadir stelde hij voor dat zij door deze in Kendalls kamp (niet dus in Cairns) zouden worden opgeleid om later door Kendalls dienst te worden ingezet - 'gelieve telegraferen of u hiermede accoord gaat." Dat laatste bleek het geval te zijn.
XCMen heeft dus, wat Australië betreft, voor de periode augustus 1943augustus 1945 niet ook nog met een civiele dienst te maken maar slechts met één, een militaire: de Nefis.
XCEnkele bijzonderheden over Nefis I en Nefis II zijn hier op hun plaats.
XCSalm, tot eind december '43 directeur van de Nefis ' (hij werd toen opgevolgd door Spoor), gaf in november van dat jaar, een maand of acht4 Salm verliet Australië om in Washington aan de staf van de Nederlandse vertegenwoordigers bij de Combined Chiefs of Staffte worden
• Telegram, 12 aug. 1943, van van Maak aan van der Plas (ARA, MK, M 180, A 7.0). 2 Brief, 24 sept. 1943, van van der Plas aan van Mook (a.v., Coll.-van der Plas, B 8). J Telegram, 19 okt. 1943, van van der Plas aan van Maak (a.v., MK, M 180, A 7.0).
dus nadat Quéré's dienst als Nefis II! aan Nefis I en Nefis I! was toegevoegd, de doelstellingen van de organisatie (Nefis I!buiten beschouwing latend) aldus aan:
XC'1. De totale kennis van Nederlands-Indië, latent aanwezig in het totale aantal Nederlandse onderdanen in Australië te verzamelen en te mobiliseren als Nederlandse intellectuele bijdrage aan de militaire oorlogvoering.
XC2. Door het bezit van de kennis van Nederlands-Indië een machtsmiddel in Nedcrlandse handen te krijgen om bepaalde Nederlandse belangen te bevorderen of Nederlandse zienswijzen ingang te doen vinden.
XC3. Door een intieme medewerking aan het werk van Gel/era! Headquarters op de hoogte te blijven van plannen die daar uitgewerkt worden."
XCNefis I (General Tntelligencei heeft tot het bereiken van die doelstellingen een belangrijke bijdrage geleverd. De dienst werd tot eind '43 geleid door Spoor, die door van der Plas in zijn in februari '43 geschreven rapport 'Geheime diensten' (uit dat rapport haalden wij in hoofdstuk 1 de karakterisering van Quéré aan) aldus beschreven werd":
XC'Zeer begaafd met veel fantasie en uitermate wijde belangstelling, echter geneigd iedere opkomende gedachte zonder voldoende kritiek te verwerken in een nota en daardoor, naast goed en gefundeerd werk, ook zeer oppervlakkig werk leverend. Onvoldoende rustig en geneigd te zeggen wat hem voor de mond komt Behoeft fixatie van zijn bewegelijke geest op bepaalde taken"
XCnu, taken waren er bij Nefis I voldoende.
XCNefis I bouwde een groot kaartenarchief met betrekking tot Nederlands-Indië op (men beschikte er o.m. over drie complete stellen van alle Indische zeekaarten welke Salm, toen hij begin '41 door Helfrich naar Australië was gezonden, had meegenomen"), verzamelde een groot aantal rapporten met militair-aardrijkskundige gegevens, legde een uitgebreide bibliotheek aan welke ook verwijzingen bevatte naar over Indië handelende publikaties in Australische bibliotheken, alsmede een foto-archief,
XCI G. B. Salm: 'Maandrapport van de Nefis over november 1943', p.4 (a.v., M 105, N.I. 1.7). 2 Van der Plas: 'Geheime diensten', p. 15-1Ó. 3 Vooral van Hoogstraten was zeer over Spoor te spreken; kort voor de aankomst van van der Plas in Australië had hij aan van Maak over Spoor geseind: 'Duidelijk gebleken, ver boven rest uitstekend bekwaamst officier zowel praktisch als theoretisch.' (tel., II dec. 1942, van van Boogstraten aan van Maak, ARA, archief Buiten]. Zaken, Legatie Canberra, 912.I.17) , Die stellen werden nog aangevuld met de zeekaarten die zich aan boord van de uit Indië afkomstige schepen bevonden welke in maart '42 Australische havens hadden bereikt.
en droeg ook zorg voor een kaartsysteem met gegevens over personen in bepaalde delen van Indië. Door al deze bescheiden werd Nefis I voor de Geallieerde instanties de vraagbaak voor alles wat Indië betrof. De aanwezige kennis werd trouwens voortdurend uitgebreid: eind '43 werden in Melbourne en omgeving elke dag twintig tot dertig personen verhoord die, uit Indië afkomstig, over een locale kennis beschikten welke op een gegeven moment voor de Geallieerde militaire instanties van belang kon zijn. Er waren aan Nefis I eind '43 bijna zestig krachten verbonden, onder wie verscheidene Britten en Australiërs, en zij werkten hard (Spoor, overwerkt, had de hele maand oktober rust moeten houden). Zij stelden uitgebreide studies op over tal van delen van de archipel (in '43 nog uitsluitend over de eilanden van de Grote Oost, niet over Borneo of het zeer bewerkelijke Java), indiceerden, registreerden en reviseerden alle beschikbare gegevens, breidden ze uit met door luchtverkenning of door verhoren (niet alleen van in Australië woonachtigen maar ook bijvoorbeeld van bevrijde romoesja's) verkregen nieuwe gegevens en gaven al die kennis aan de Geallieerde strijdkrachten, de Nederlandse en Nederlands-Indische inbegrepen, door. Nefis I stelde er vooral een eer in om op elke vraag, afkomstig van de Intelligence-afdeling van MacArthurs hoofdkwartier, een zo goed mogelijk antwoord te geven - dat in zulk een antwoord vaak de recente gegevens ontbraken, was niet de schuld van Spoor en zijn medewerkers. Trouwens, ook aan het college van de Joint Chiefs of Staffte Washington, hetwelk de in de Pacific tegen Japan te volgen strategie bepaalde, werden tal van inlichtingen verstrekt. De meeste van die inlichtingen waren antwoorden op concrete vragen, maar daarnaast stelde Nefis I van mei '43 af, eerst in het Nederlands, vervolgens in het Engels, een gestencild maandoverzicht samen van alle ontvangen inlichtingen - bijna uitsluitend militaire die meestal van de Amerikanen, soms van de Britten en Australiërs ontvangen waren.
XCNefis II (Security), geleid door luitenant-ter-zee eerste klasse Douw van der Krap (van hem heeft van der Plas geen karakteristiek gegeven), had een groot aantal routine-werkzaamheden te verrichten zoals het censureren van de post van militairen van de Koninklijke Marine en het Knil. Daarnaast werd zij ingeschakeld wanneer die militairen verlof vroegen om in het huwelijk te treden (er werd dan nagegaan of de a.s. huwelijkspartner een veiligheidsrisico vormde) en bij sollicitaties. Voorts werd
gerapporteerd over de stemming onder het personeel van marine en Knil - werd ingrijpen overwogen (men denke aan het geval-van Bovene), dan werd samengewerkt met de Australische Security Service.
XCSamen met die Australische dienst trachtte Nefis II vast te stellen, welke invloed de Australian Communist Party binnen de Indonesische gemeenschap in Australië had - dat Nefis II er niet achter kwam, welke Indonesiërs lid waren van de door Sardjono heropgerichte Partai Komunis Indonesia, bleek al in hoofdstuk 3. In dat hoofdstuk vermeldden wij voorts dat kort voor het einde van de oorlog een aantal inheemse Knil-militairen uit Australië naar interneringskampen in Merauke en Hollandia werd overgebracht - ook die actie is door Nefis II voorbereid.
XCOver Nefis III (Special Operations and Special Intelligence) hebben wij méér te schrijven: dat was immers de tak van de Nefis die parties uitzond.
XCNefis III heeft in de periode augustus '43-augustus '45 drie hoofden gekend: eerst luitenant-ter-zee eerste klasse L. Brouwer, vervolgens van begin '44 af luitenant-ter-zee eerste klasse A. A. Fresco (Brouwer is dus slechts kort in functie geweest!), tenslotte van april '45 af majoor A. H. Berts." Beziet men het werk van Nefis III in de genoemde periode als geheel, dan zijn op Nieuw-Guinea en op de oostelijkste eilanden van de Grote Oost verschillende operaties geslaagd maar op Borneo heeft Nefis III slechts een bescheiden succes kunnen boeken en op Celebes en Java tot het einde toe geen enkel.
XCAugustus '43 werd als een dieptepunt gevoeld, zulks vooral daarom omdat de met zoveel zorg voorbereide verkenningsoperatie Tiger VI was mislukt: de geheime agent Srinojo was door de '0 21' in de avond van I augustus '43 in de Pangpangbaai afgezet en men had hem drie etmalen later niet kunnen vinden. Evenmin had de '0 21' in contact kunnen komen met ook maar één van de geheime agenten die (operaties Tiger I t.e.m. V) vóór Srinojo naar Java waren overgebracht. Mislukt waren verder de expedities naar Ceram en naar de Aroe-eilanden (twee keer) en of de party van Staverman op haar lange trektocht door de oerwoudenFleet. 2 Fresco werd toen in plaats van Quéré die door ziekte was uitgeschakeld, verbindingsofficier bij de Amerikaanse Seventh
I Hij werd begin '44 wederom toegevoegd aan de van de Britse
van Nieuw-Guinea het gebied van Hollandia zou bereiken, was in augustus '43 de vraag.
XCSpoor, lid van de commissie die, ongeveer van maart '43 af, de opdrachten der geheime agenten formuleerde, maakte midden september '43 de balans op - een somber stuk.' 'Tot op heden', schreef hij, 'heeft nog geen enkele uitgezonden Nefis-party enig succes geboekt, noch resultaten opgeleverd Slechts één conclusie is mogelijk, nl. dat wij (hoe deprimerend het ook moge klinken) nog steeds staan voor het allereerste begin ten opzichte van het verkrijgen van inlichtingen uit Nederlands-Indië' - men miste zelfs de primaire gegevens die nodig waren om met succes parties uit te zenden. 'Wederom', schreef hij, 'gaat er een party voor vier maanden uit' (z~ zou opnieuw naar Ceram gaan), 'doch de basiskennis ontbreekt. Waarom niet een intelligence-stoot van enkele dagen om de zo nodige basiskennis te vergaren?' (dat was nu juist de opdracht van Srinojo geweest). 'Wij staan aan het begin van het intelligence-wet); en wij weten niets!'
XCEven teleurgesteld was de Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten, Koenraad. Op dezelfde datum waarop Spoor zijn 'Memorandum' afsloot, schreef hij een' Interoffice memo'", waarin hij constateerde, 'dat vijf maanden na de mei-reorganisatie' (de 'nieuwe'Nefis was formeel in mei door Helfrich opgericht) 'en met bijna anderhalf jaar ervaring nog geen enkel betrouwbaar contact gemaakt kon worden in bezet gebied'; hij becijferde dat Nefis III voor een adequate bewerking van Nederlands-Indië zeker driehonderd geheime agenten nodig had (bij een recente actie had men onder het personeel van de Koninklijke Marine slechts twintig vrijwilligers kunnen vinden) en hij oefende tenslotte scherpe kritiek uit op de tot dusver gevolgde tactiek: de inzet van elke party (dat gold niet voor Srinojo) had 'het karakter van een expeditie' gedragen.
XCVan der Plas kon zich met al die kritiek slechts ten dele verenigen. 'Memorandum Spoor', zo liet hi] aan Helfrich seinen, 'trapt open deuren in en slaat alleen op verleden. Laatste twee pogingen hoofdeiland'(Java) 'hadden uitsluitend karakter verkrijgen basiskennis door enkelingen' (dit gold alleen voor Srinojo, want Oentoeng, de man van Tiger V, was met een zender aan land gebracht en moest daar naar Brocx op zoek gaan). 'Twee ontworpen plannen' (een party naar Ceram en een naar de Minahassa) 'hebben hetzelfde karakter behalve dat bij één' (die naar Ceram) 'indien rimboe-party mogelijk blijkt en basisgegevens gunstig (zijn)'
XC, Exemplaar van zijn 'Memorandum' d.d. 16 sept. 1943 in ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXIV, 20-1. 2 Exemplaar
(d.w.z. wanneer die party zich kon handhaven), 'gerekend is op inzetten bamboe-party' (d.w.z. dat de party zich in een bewoonde streek zou vestigen). 'Spoor geheel instemt, ai deze plannen in overleg met hem opgesteld" - wat van der Plas hierin niet opnam, was dat de party naar Cerarn, zoals al bleek, aanvankelijk voor een tijdsduur van vier maanden was opgezet en dat die opzet juist als gevolg van Spoors memorandum was gewijzigd.
XCDie twee parties voor Ceram en de l\!1inahassa waren al midden '43 gevormd - over de samenstelling van de voor Ceram bestemde party hebben wij geen gegevens, naar de Minahassa wilde Nefis III (het was een voorstel van van der Plas geweest) een Menadonese communist zenden, een van de ex-Digoelisten en een man die drie jaar lang in Moskou als Komintern-agent was opgeleid. Geen van deze twee operaties ging door: de 'K 12' was uitgeschakeld en de '021' moest naar Colombo vertrekken om er gerepareerd te worden. 'Onttrekken '0 21' met gevolg uitblijven van door Amerikanen urgentst geachte inlichtingen za!', zo waarschuwde van der Plas begin november '43 van Maak, 'leiden tot verdere uitschakeling Nederlanders en inschakeling anderen naar ons gebied buiten ons om." Dat laatste was overdreven: de enigen die ruim in hun onderzeeboten zaten, waren de Amerikanen en MacArthur was niet van zins, in Indië iets buiten de Nederlanders om te ondernemen - als voorbereide acties niet doorgingen, was het effect op de directbetrokkenen het ergst: 'een morele klap', schrijft Nortier, 'op planners en uitvoerders. '3
XCHet werd februari '44 voordat de 'K IS' in Australië arriveerde (zij werd in april van dat jaar bij een eerste geheime missie betrokken), april '44 voordat daar een tweede Nederlàndse onderzeeboot, de 'K 14', aan werd toegevoegd.
XCSchaars waren ook de vliegtuigen waarop Nefis IIJ een beroep kon doen: er was er aanvankelijk maar één, een Dornier, er kwam in februari '43 een tweede: een Catalina van Ceylon, en hier kwam in juni '43 een derde bij, een nieuwe Catalina, eigenlijk voor Ceylon bestemd maar die de Marineluchtvaartdienst in Australië mocht achterhouden.
XCBij dat alles moet nog vermeld worden dat in Australië aan de harmonische samenwerking tussen de verschillende geheime diensten veel ontbrak. De Amerikanen voerden op de Philippijnen hun geheime acties
XC, Tekst van een telegram aan Helfrich, door van der Plas aan Koenraad voorgelegd, z.d. (a.v.). 2 Telegram,2 nov. 1943, van van der Plas aan van Mook (a.v.). ' Nortier, p. 114·
uit geheel buiten het Allied Intelligence Bureau om en Kendalls Secret Intelligence onderhield nauwelijks contact met Chapman Walkers Special Reconnaissance Department.'Er waren', zo citeert Nortier een bij laatstgenoemde dienst betrokken Australische majoor,
XC'diverse organisaties ... verantwoordelijk voor wat men pleegt te noemen het cloak and dagger-werk. Volgens de beste tradities van hun vak hielden zij de geheimhouding hoog en dat vooral ten opzichte van elkaar. Elke organisatie probeerde tot het uiterste te voorkomen dat haar personeel contact onderhield met zuster-organisaties of te weten kwam wat deze uitvoerden. Werd men daarop betrapt, dan gold het als een doodzonde. Het woord 'zuster-organisatie' is in dit verband ook minder juist, want men beconcurreerde elkaar fel."
XCNefis III moest langs al deze klippen trachten te laveren. Misschien werd haar door kapitein van der Veen geleid opleidingscentrum te Cairns wel haar meest geslaagde onderdeel. Van der Veen had er eind '43 een staf van ruim twintig personen bijeen (onder wie tien Indonesiërs voor de corveediensten) - toen hij in februari '44 bij Nefis III hoofd werd van de sectie voor plannen en operaties, kon hij aan zijn opvolger, majoor Mollinger (voordien commandant van het Korps Insulinde), goede instructies en een deugdelijk oefenprogramma overdragen. Tijdens Mollingers bewind kwam er evenwel spanning in de verhouding tussen de Nederlanders en de Indonesiërs die als geheime agenten in opleiding waren (die spanning leidde er toe dat er 's nachts op de bomen in het oefenkamp anti-Nederlandse leuzen werden geschreven) - pas Mellingers opvolger, kapitein dr. J. v. de Bruyn (de midden '44 uit NieuwGuinea opgehaalde controleur), slaagde er in, een betere stemming te kweken.
XCOns overzicht van de door Nefis III in de periode augustus '43-augustus '45 ondernomen operaties willen wij niet chronologisch maar geografisch indelen: wij beginnen met Nieuw-Guinea (en daar iets vroeger dan augustus '43), komen dan tot de overige eilanden van de Grote Oost, Celebes inbegrepen, vervolgen met Borneo en zullen eindigen met Java.
i A.v., p. 50-51.
Daarbij merken wij overigens op dat het chronologisch aspect niet geheel buiten beschouwing mag blijven. De Nefis was een onderdeel van het Allied Intelligence Bureau en dit AlB diende in het oog te houden, welke geheime operaties wenselijk waren met het oog op MacArthurs offensief. Dat offensief was het gehele jaar '44 door gericht op de Philippijnen - het gevolg hiervan was dat java op de prioriteitenlijst van MacArthurs Intelligence onderaan stond; militaire inlichtingen met betrekking tot java zouden pas in de loop van '45 voor MacArthur van groot belang worden. Natuurlijk, in civiele inlichtingen waren ook voordien zowel Nefis I als de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland (later: van Mook en zijn Raad van departerrientshoofden) geïnteresseerd maar om die in te winnen stelden de Amerikanen geen onderzeeboten ter beschikking.
XCOver de groep-de Bruyn hebben wij hier méér te schrijven dan in deel II a: de Ne.fis heeft namelijk speciaal met háár intensieve bemoeienis gehad.
XCDie bemoeienis is vooral voortgevloeid uit het feit dat de Bruyn en de zijnen (zoals al in hoofdstuk I vermeld, beschikten zij over een zender) de enigen waren die door eigen verkenning of door berichten van Papoea's MacArthurs hoofdkwartier konden inlichten over de bewegingen der Japanners aan de zuidkust van Nieuw-Guinea, speciaal in het gebied benoorden de Aroe-eilanden. Van meet af aan werd dus gepoogd met de Bruyn in contact te blijven. In juni en juli '42 streek de Domier van de MLD op een van de Wisselmeren neer - bij de eerste gelegenheid bracht kapitein Spoor een bezoek aan de Bruyns post, bij de tweede vloog de Bruyn, die een medische behandeling nodig had, naar Australië (hij werd tijdens zijn afwezigheid vervangen door de detachementscommandant van de Veldpolitie te Merauke, A. H. Hillen). In Australië trachtte de Bruyn vooral een betere radio-apparatuur te krijgen. Toen een Amerikaanse Catalina hem in november naar zijn post terugbracht, had hij twee draagbare radiotoestellen en een aantal postduiven bij zich.
XCIn december '42 maakte hij een verkenningstocht naar de zuidwestkust, bij welke gelegenheid hij ontdekte dat de Japanners bezig waren niet ver van Kankenau een klein vliegveld aan te leggen - hier werden later Japanse jagers gestationeerd die het luchtverkeer naar en van de Wisselmeren een