De internationale economie ontwikkelde zich in de jaren' 50 en '
60 gunstig. Mede daardoor werd het nieuwe industrialisatiebeleid, waarin een directeur-generaal van industrialisatie, dr. A. Winsemius, een belangrijke rol speelde, een doorslaand succes: van '48 (het jaar vóór van den Brinks eerste nota) tot '68 stegen de jaarlijkse bruto-investeringen in het bedrijfsleven van bijna f 3% miljard tot bijna f 20 miljard en die van de overheid van bijna f liz miljard tot bijna f 5 miljard - die overheidsinvesteringen kwamen vooral de infrastructuur van de economie (wegen, havens, kanalen, vliegvelden) en het onderwijs ten goede. In 1950 werd 7,3 % van de rijksuitgaven aan het onderwijs besteed - dat percentage steeg voortdurend (anno '85 staat het op 25). Het beroeps- en het hoger beroepsonderwijs werden belangrijk uitgebreid en de universiteiten en hogescholen, voor de oorlog hoofdzakelijk bezocht door studenten uit burgerlijke milieus, kregen een brede toeloop uit andere bevolkingsgroepen - er waren tijdens de bezetting bijna veertienduizendzeshonderd jongeren die bij de universiteiten en hogescholen waren ingeschreven (onder wie ca. tweeduizend vrouwelijke studenten) en er zijn er in '85 honderdzestigduizend (onder wie zestigduizend vrouwelijke).