Laat ons door die ups en downs in de economische ontwikkeling de vooruitgang in de materiële voorzieningen niet uit het oog verliezen - een vooruitgang overigens die diegenen die de crisis van de jaren '30 en de Tweede Wereldoorlog beleefden, sterker aanspreekt dan de generatie welke nadien werd geboren. Het beste uitgangspunt voor die vooruitgang is niet het jaar '45 of '
46 maar het jaar' 50, toen in de vorm van het nieuwe industrialisatiebeleid de bakens werden verzet. Welnu, in '85 produceert de Nederlandse industrie, met' 50 vergeleken, vijf maal zoveel goederen en is de agrarische produktie verdrievoudigd. Het energieverbruik per hoofd van de bevolking (elektriciteit, aardgas en aardolieprodukten - de laatste Limburgse steenkolenmijnen zijn in '74 gesloten) is bijna vervijfvoudigd. Vrijwel ieder gezin beschikt over een stofzuiger, een koelkast, een wasmachine, een telefoon (het aantal aansluitingen: nog geen 300000 in '46, is tot bijna 5,7 miljoen gestegen), een of meer radio's, een of meer televisietoestellen. Er zijn sinds de bevrijding voor een bevolking die van negen miljoen in '45 groeide tot veertien-en-een-half miljoen (daaronder meer dan een half miljoen buitenlanders), meer dan 3,6 miljoen nieuwe woningen gebouwd - die veertien-en-een-half miljoen ingezetenen bezitten tezamen bijna 5 miljoen personenauto's. Gloednieuwe industriële produkten verspreidden zich snel - men kan anno '85 denken aan de video's, de compact-discs en de computers; die laatsten vinden met name bij het bedrijfsleven en bij de overheid steeds meer toepassing. Wel zijn er groepen die in de samenleving achterop zijn
Aardgas
Arbeiders, buitenlandse, in Nederland
Bedrijfsleven in Nederland
Economie (in Nederland)
Indusrrialisatie
Inkomens en lonen
Levensonderhoud, kosren van
Sociale verzekeringen, stelsel van volksverzeke- ringen
geraakt: ca. vijfhonderdduizend ingeschreven werklozen, ca. tweehonderdvijftigduizend die als arbeidsongeschikten een uitkering ontvangen 1, maar het algemene beeld dat Nederland anno I98S biedt, is dat van een materiële welvaartsstaat welke men veertig jaar eerder voor onbestaanbaar zou hebben gehouden.