In de slotparagraaf van deel 10 b (Het laatstejaar II) hebben wij, de 'foute'
elementen buiten beschouwing latend, een overzicht gegeven van de groepen uit de Nederlandse samenleving die zich bij het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa niet in hun oorspronkelijke omgeving bevonden, en het heeft zin deze gegevens hier te herhalen.
Het land als geheel dan telde in mei '45 naar schatting ca. driehonderdvijftigduizend onderduikers en meer dan een miljoen geëvacueerden; verder herbergden het noorden en oosten enkele tienduizenden hongervluchtelingen uit het westen en ca. vijftigduizend door de kerken overgebrachte kinderen. Voorts bevonden zich in het oosten en in Duitsland (in dat land op meer dan zeshonderd plaatsen!) bijna negentigduizend mannen en jongens die van de herfst van '44 af bij de Wehrmacht-razzia's of bij andere razzia's waren gegrepen dan wel zich hadden aangemeld in het kader van de z.g. Liese-Aktion. Ook waren er in Duitsland misschien nog ca. tweehonderdvijftigduizend slachtoffers van de 'gewone'
arbeidsinzet en wellicht duizend van de bijna drieduizend studenten die daar in mei '43 naar toe waren gebracht; voorts ca. twaalfduizend krijgsgevangenen en bijna twintigduizend Nederlanders die in de Arbeitserziehungs lager, in diverse concentratiekampen (en hun Aussenkommandos) en in tuchthuizen waren bevrijd (de uit het Frauenkonzentrationslager Ravensbrück bevrijde vrouwen, onder wie velen die er uit Auschwitz waren heengevoerd, bevonden zich in Zweden); bevrijd waren ook ruim vijfduizend gedeporteerde Joden: nog geen twaalfhonderd in diverse concentratiekampen en hun Aussenkommandos, ca. achttienhonderd niet ver van Leipzig, nL in Tröbitz, en bijna tweehonderd in Maagdenburg (die laatste twee groepen waren uit het Austausch-Lager Bergen-Belsen weggevoerd), ca.vijftienhonderd in Theresienstadt. Dan waren er Nederlandse dwangarbeiders in Noorwegen (ca. tweeduizend) en, ten getale van enkele honderden, in Oost-Europa (de Z.g. SS-Frontarbeiter, de meesten geen SS'ers maar aan de Waffen-SS toegevoegde slachtoffers van de arbeidsinzet) en tenslotte waren er, naar schatting, in mei' 45 in andere dan de genoemde landen ca. zestigduizend Nederlanders: mannen van de strijdkrachten en van de koopvaardij, vluchtelingen, kleine uit de concentratiekampen vrijgelaten groepen (hoofdzakelijk in Zwitserland) en arbeiders die in België of in Frankrijk waren bevrijd.
Telt men al deze cijfers op, dan komt men tot een totaal aan ontheemden of anderszins afwezigen van ca. éénmiljoennegenhonderdduizend, anders gezegd: meer dan een vijfde van de gehele bevolking.
Al die ontheemden of anderszins afwezigen begeerden naar hun oorspronkelijke woonplaats terug te keren - pas daar zouden zij weer een eigen leven kunnen gaan opbouwen.
Van die ontheemde groepen was de terugkeer van de gezinnen die geëvacueerd waren (de veruit grootste groep), al daarom moeilijk omdat hun woningen, bijvoorbeeld in de gemeenten aan de kust van Noorden Zuid-Holland, door de bezetter waren afgebroken of omdat die woningen, met name in de gebieden waar van september '44 af hevige gevechten hadden plaatsgevonden, waren verwoest. Velen wensten desondanks onmiddellijk terug te keren naar de plaats waar zij hadden gewoond en gewerkt; dat gold vooral voor de geëvacueerden uit Noorden Midden-Limburg en van dezen vooral voor de landbouwers en hun gezinnen - was de boerderij verwoest, dan stond misschien een kippenhok nog overeind waarin men een eerste heel primitief onderkomen kon vinden. Niet anders handelden de Arnhemmers: zodra dat mogelijk was, keerden zij desnoods te voet naar hun stad terug die voorzover ze niet was verwoest, door de Duitsers grondig was leeggeroofd, 'en zo kwamen ze'
, aldus een beschrijving,
'in hun straten, in hun buurten, de een na de ander ... Dagen, ja wekenlang vochten ze tegen het vuil, dat centimeters dik in hun huizen lag. Ze ruimden de scherven van het glaswerk, van spiegels en serviezen die de plunderende Duitsers aan gruzelementen hadden geslagen. Gelaten smeten ze vernielde meubelstukken op de vuilnis-barricaden, die spoedig in iedere straat ontstonden, want wagens om ze weg te halen, waren er niet. Ze sloegen karton en planken voor de glasloze ramen, probeerden er met kunst- en vliegwerk nog een ruitje in te maken, want ze moesten toch iets kunnen zien. Ze bonden hun deuren, waarvan de sloten waren vernield, met touwen ijzerdraad dicht. Ze schepten het puin uit hun huizen, probeerden de gaten in vloeren en plafonds te dichten.
Ze stonden urenlang in de rij om gekeurd te worden, ze vormden files voor het registratiebureau, ze vochten dag in, dag uit tegen de worgende bureaueratie die door de gebrekkige organisatie, gevolg meestal van gebrek aan materiaal en goede huisvesting der bureaus, machtiger was dan ooit, ze lieten zich in lange colonnes plaatsen voor de uitdeelposten van warm eten, voor de melkwinkels, en geïmproviseerde levensmiddelenmagazijnen. Ze aanvaardden al die ongemakken van het moeilijke en primitieve leven in de zich slechts traag herstellende stad met een haast aandoenlijke gelatenheid.' 1
Zo handelden de Arnhemmers en zo ook anderen, maar vele geëva
1 L. Fréquin, H. A. A. R Knap en W. H. Kruiderink: Arnhems Kruisweg (1946), p. 194-95·
Voor andere in Nederland verplaatste groepen was de terugkeer in zoverre eenvoudiger dat er althans woonruimte voor hen was - wij denken aan de onderduikers, aan de hongervluchtelingen, aan de in de hongerwinter geëvacueerde kinderen en aan de mannen en jongens die in het oosten van het land versterkingen hadden moeten aanleggen. Grote groepen Nederlanders evenwel (bijna driehonderdtachtigduizend van de genoemde ca. éénmiljoennegenhonderdduizend) bevonden zich aan het einde van de oorlog in Europa buiten Nederland, veruit de meesten in Duitsland - die groepen waren het die gerepatrieerd moesten worden.
Wat had de regering in Londen voorbereid?
De minister van sociale zaken, dr. J. van den Tempel, had in oktober '43 een regeringscommissaris voor de repatriëring benoemd: G. F. Ferwerda, die voordien lid van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie was geweest, en Ferwerda had met veel moeite medewerkers aangetrokken voor de door hem te leiden Repatriëringsdienst. Het was duidelijk dat deze dienst ten nauwste zou moeten samenwerken met de militaire instanties die aanvankelijk in Frankrijk, België en Duitsland het gezag zouden uitoefenen - alleen al op vervoersgebied zou hun hulp onontbeerlijk zijn; had men bijvoorbeeld geen verlof van het Geallieerde hoofdkwartier, Supreme Headquarters Allied Expeditionary Forces oftewel ShaeJ, dan kwam men Duitsland niet binnen en was men door Shaef niet erkend, dan kreeg men geen vervoermiddelen en geen druppel benzine. Het zou dan ook logisch zijn geweest als de Repatriëringsdienst een onderdeel was geworden van het door Shaef erkende Militair Gezag, dat trouwens de te repatriëren personen in Nederland zou moeten opvangen, maar van den Tempel, een verklaard tegenstander van het Militair Gezag, had zich daar met hand en tand tegen verzet.
De gevolgen bleven niet uit.
Dank zij de hulp die Franse en Belgische officiële instanties aan Ferwerda's dienst verleenden, kon deze, in samenwerking met het Militair Gezag en de Nederlandse buitenlandse dienst (de ambassades en consulaten), in Frankrijk en België van de herfst van' 44 af nuttig werk doen (de daar aangetroffen ontheemden alsook de talrijken die door het Militair Gezag uit delen van Limburg en Noord-Brabant en uit de Betuwe naar België waren geëvacueerd, werden zo goed mogelijk opge's dienst voor de repatriëring uit Duitsland slechts de beschikking had over vier kleine vrachtauto'
s en twee motorfietsen - een ambulance was er niet. Het Militair Gezag beschikte over negentig ambulances en talrijke andere vervoermiddelen, maar die waren alle bestemd om onmiddellijk na de bevrijding in de hongerprovincies te worden ingezet. Aan de opvang van gerepatrieerden had het Militair Gezag aandacht besteed: er waren grensvakken ingesteld en per vak waren lokaliteiten ingericht waar de gerepatrieerden medisch onderzocht en geregistreerd zouden worden en vanwaar zij hetzij bij burgers, hetzij in daarvoor ingerichte gebouwen ondergebracht zouden worden, maar de aanvoer van die gerepatrieerden was niet de taak van het Militair Gezag maar van de Repatriëringsdienst; Ferwerda had begin mei '45 in totaal een kleine zestig, hoofdzakelijk in België en Frankrijk aangetrokken liaison-functionarissen opgeleid die vooral in Duitsland aan het werk moesten gaan, maar hij zou met hen geen contact kunnen onderhouden doordat zij op enkelen na niet gemilitariseerd waren, en toen die militarisering iets later in mei voor allen geregeld was, kon hij nog vrijwel niets ondernemen doordat vervoermiddelen ontbraken.
Op 13 mei (wij komen er nog op terug) arriveerden in Nederland de eerste in Dachau bevrijde gevangenen; zij spraken er schande van dat, terwijl uit Dachau de afvoer van bijvoorbeeld Franse en Belgische bevrijden al in volle gang was, de Nederlandse volledig aan hun lot overgelaten waren. Er meldden zich in die dagen bij de grensvakken van het Militair Gezag wel al grote aantallen arbeiders aan die naar delen van Duitsland waren overgebracht welke niet ver van de grens lagen (midden mei waren er al meer dan zeventigduizend Nederland weer binnengekomen) maar de concentratieen krijgsgevangenenkampen lagen diep in Duitsland, ten dele in de door de Russen bezette gebieden, en voor de repatriëring uit die verre oorden was een goed werkende organisatie nodig. Generaal Kruls werd in de arm genomen - hij wist er de minister van sociale zaken in Gerbrandy's derde kabinet, Wijffels, van te overtuigen dat een drastische ingreep nodig was. Ferwerda, die zich naar Londen had begeven om dáár de nodige steun te zoeken voor de oplossing van het vervoersprobleem, was nog niet teruggekeerd, toen Wijffels op 24 mei de gehele Repatriëringsdienst ophief - hij had, schreef hij Ferwerda, de Chef-Staf Militair Gezag verzocht, 'ook de repatriëring van personen'De Fransen en Belgen waren'
, aldus een van die medewerkers in een rapport,
'steeds gedisciplineerd, vriendelijk en erkentelijk ... Bijvoorbeeld treinen in Schaerbeek werden gelost. Wanneer er nu een Franse trein kwam met twaalfhonderd Displaced Persons en deze mensen stapten uit, dan waren twee woorden van de Belgische officier, die daar alléén mee belast was, reeds voldoende om deze mensen in het gelid te brengen en behoorlijk de trap af te krijgen naar de restauratiezaal. Met Nederlanders daarentegen moest telkens de gendarmerie erbij te pas komen ... Wanneer de Fransen en zelfs de Joegoslaven de restauratiezaal uitgingen, bedankten ze allen de dames waar ze langs liepen ... De Nederlanders daarentegen mopperden steeds: 'Wat een rot stuk brood, is dat alles wat men hier te vreten krijgt?"
2
Moeilijkheden veroorzaakten soms ook de uit concentratiekampen en gevangenissen bevrijden - zij hadden dan wel de vrijheid herkregen maar in verscheidenen leefde nog de kampmentaliteit. 'Wij hadden'
, aldus later een andere van Ferwerda's medewerkers,
'een prachtig rusthuis voor politieke gevangenen. Zij kregen sigaretten, eten, drinken, zakgeld, maar verkochten elkaar het eten, en dat was waanzin, want er was zoveel dat zij hun eigen eten niet behoefden te verkopen.'
3
Wij voegen hieraan nog toe dat Nederlandse ontheemden niet alleen in België en Frankrijk maar ook in Engeland, Zweden, Noorwegen, Zwitserland, Italië, Oostenrijk en Tsjechoslowakije door functionarissen van de Repatriëringsdienst werden opgevangen Wijffels' opvolgerJ.
De rode lijn geeft de scheiding aan tussen de gebieden van Duitsland welke onder het Amerikaanse, Britse of Franse militaire bestuur vielen en het gebied dat onder Russisch militair bestuur viel. In de tekst genoemde kampen waarin zich Nederlandse krijgsgevangenen bevonden, zijn met een rood vierkant aangegeven, in de tekst genoemde concentratiekampen met een rode driehoek.
Drees hief de dienst in september '4S op en zijn werkzaamheden werden toen door de ambassades, gezantschappen en eonsulaten overgenomen, veelal met inschakeling van diegenen die voordien met de opvang belast waren geweest.
Toen eenmaal het Militair Gezag de repatriëring uit Duitsland van Ferwerda's dienst had overgenomen, werden langs militaire kanalen de nodige instructies gegeven aan de Amerikaanse en Britse staven in Duitsland - zij waren het die, voorzover nodig in samenwerking met de Russische en Franse bezettingsautoriteiten, aparte transporten organiseerden voor Nederlandse ontheemden of dezen invoegden in transporten die een internationaal karakter hadden. Er werd daarbij gebruik gemaakt van treinen en vrachtauto's, soms ook van vliegtuigen die de ontheemden veelal naar Eindhoven maar ook wel naar de buurt van Parijs vlogen.
Nadere gegevens over de transporten van de naar Duitsland overgebrachte arbeiders en studenten en van de in tuchthuizen bevrijden ontbreken (verscheidenen hunner zijn op eigen gelegenheid naar Nederland teruggekeerd) maar er zijn drie groepen over welker tocht huiswaarts wij enige bijzonderheden kunnen geven: de krijgsgevangenen, de in concentratiekampen bevrijde politieke gevangenen en de Joodse gedeporteerden.
Uit de Amerikaanse en de Britse bezettingszone werden de bevrijde krijgsgevangenen vrij spoedig naar Nederland teruggevoerd, mede als gevolg van het feit dat een Nederlandse officier die in het zuiden was bevrijd en in maart aan Shaef was toegevoegd, kolonel J. A. G. van Andel, kort na Duitslands ineenstorting met hulp van Shaef drie teams naar Duitsland had kunnen zenden om de bedoelde krijgsgevangenen te localiseren (voorzover hun verblijfplaatsen uit de door het Internationale Rode Kruis verstrekte gegevens niet bekend waren) en hun transport te regelen. Een van die teams trofbijvoorbeeld in Stuttgart bijna zeshonderd bevrijde marinemannen aan - dezen werden per trein naar Nederland vervoerd. Hetzelfde team trok vervolgens naar Tittmoning - voor een deel van de daar bevrijden werd een trein gerequireerd-, een ander deel
1 Die trein bestond uit goederenwagons; daar werd door de inzittenden zonder succes
De repatriëring van de in de Russische zone bevrijde krijgsgevangenen verliep moeilijker. Een overeenkomst betreffende het wederzijds terugzenden van bevrijde krijgsgevangenen werd, doordat de zaak niet eerder was geregeld, pas eind mei door Shaef en de Russische militaire autoriteiten getroffen - eerst nadien konden de transporten op gang komen: begin juni verliet de generaalsgroep Königstein en vond de afvoer uit Neu-Brandenburg plaats, gedeeltelijk met vrachtauto's, gedeeltelijk met een trein.'
De ca. dertienhonderd Nederlandse krijgsgevangenen die in Mühlberg waren bevrijd, begonnen met in het stadje en in zijn omgeving alles in beslag te nemen dat zij voor nu of later begeerden te bezitten (die 'roof zonder einde'
, om de formulering van een zich bij hen bevindende legerpredikant te gebruiken," is bij de ontheemden een algemeen verschijnsel geweest) - na enige tijd kon dat niet meer omdat zij samen met krijgsgevangenen van andere nationaliteiten een vliegveld voor de Russen moesten aanleggen. Nadat enkelen op eigen gelegenheid al eerder westwaarts waren getogen, begon de aftocht te voet voor de resterende groep op 20 mei; zij werd pas een week of twee later tot de Amerikaanse zone toegelaten, waar een treintransport werd geregeld.
Vermeld zij nog dat, na aankomst in Nederland, de beroepsmilitairen van de marine, ca. vijfhonderd, in Sluiskil (bezuiden Terneuzen) en die van het leger, bijna zevenduizend, in Weert, later in Austerlitz (bij Zeist) werden opgevangen.
Men mag de moeilijkheden waaraan de krijgsgevangenen het hoofd
Twee van die officieren kwamen enkele dagen na de rzde april waarop Buchenwald werd bevrijd, in het kamp aan waar zich toen nog een kleine vierhonderd Nederlanders bevonden - zij konden niet veel meer doen dan in samenwerking met een Nederlandse commissie die zichzelf had opgeworpen, een lijst opstellen van de eerste twintig bevrijden die voor repatriëring in aanmerking kwamen.' In Buchenwald moesten de bevrijden zèlfhun transport naar Nederland regelen - de Amerikanen stelden daartoe (maar pas na vier weken!) autobussen ter beschikking die, elk begeleid door een Amerikaanse militair, na twee dagen rijden Maastricht bereikten. Men had veertig zieken in Buchenwald moeten achterlaten, zulks in barakken waar notabene SS'ers als ziekenoppassers fungeerden; de behandeling was er slecht, mede doordat Amerikaanse militaire artsen zich maar zelden vertoonden. Evenwel: op 15 mei arriveerde een Rode Kruis-colonne met tien ambulances welke het Militair Gezag twee dagen eerder uit Nederland had doen vertrekken- - die ambulances waren op de 17de in Nederland terug en vertrokken drie dagen later naar Dachau.
Toen laatstgenoemd concentratiekamp op 29 april werd bevrijd, waren er onder de bevrijden bijna vierhonderdtachtig Nederlanders, onder wie tien vrouwen. Twee weken verliepen - geen enkele Nederlandse officiële helper kwam opdagen. Op II mei kwamen drie onofficiële: twee kapelaans-legeraalmoezeniers die, begeleid door een soldaat die dienst deed in het Canadese leger, eenvoudig in een militaire auto waren gestapt (de soldaat fungeerde als chauffeur), louter teneinde de in Buchenwald opgesloten Deken van Nijmegen op te halen; ze hadden er twee dagen over
' Er waren toen dus nog een kleine vierhonderd Nederlanders in Dachau over - zij werden begin juni opgehaald door een colonne van enkele tientallen vrachtauto'
s die door het Militair Gezag aan Boellaard ter beschikking waren gesteld. In die auto's was ook nog plaats voor de in Tittmoning achtergebleven krijgsgevangenen en voor enkele tientallen slachtoffers van de arbeidsinzet.
Nu Sachsenhausen.
Toen de gevangenen van dat kamp in de tweede helft van april door de SS westwaarts werden gedreven, bevonden zich onder hen ca. negenhonderd Nederlanders - van dezen stierven er in de dagen die volgden, ca. zeshonderd (ieder die niet verder kon, werd door de bewakers doodgeschoten). In Mecklenburg stieten de overlevenden op Amerikaanse troepen. Het Franse, het Belgische en het Luxemburgse Rode Kruis waren spoedig ter plaatse - het Nederlandse ontbrak en ook hier verliepen enkele weken voordat voor de bevrijde Nederlanders de nodige transportmiddelen arriveerden. Overal (dat gold ook voor de in Mauthausen bevrijden en voor de groep die uit Neuengamme was geëvacueerd en
'Nu ben ik'
, zo noteerde eind juni een Nederlander die uit een Aussenkommando van Sachsenhausen naar een ziekenhuis bij Maagdenburg was overgebracht,
'bijna twee maanden bevrijd en toch zit ik nog in hun klauwen. Het is hier echt Duits, echt driewerf vervloekt, godvergeten Wodan-Duits in de meest intensDuitse zin van het woord ... Naar huis! Naar huis!! Het is haast niet meer te harden. Het verlangen brandt in je kop en bonst achter je ogen. Eenzaamheid, verschrikkelijke barre eenzaamheid.' 2
De regeringen van Frankrijk en België hadden tijdig een repatriëringsovereenkomst met de Sowj et- Unie gesloten maar jegens de Nederlandse regering had de Russische zich zeer terughoudend opgesteld, waarbij het feit dat Nederland zo laat (te weten pas in julitot de officiële erkenning van de Sowjet-Unie was overgegaan, een rol kan hebben gespeeld. Ferwerda was voornemens geweest, een Nederlandse repatriëringsmissie naar Oost-Europa te zenden (hij verwachtte indat van de gedeporteerde Joden nog velen in leven zouden zijn) - de Russen hadden alle medewerking geweigerd. Een van de gevolgen daarvan was dat, toen in april en mei vele honderden Nederlanders, onder wie Joodse gedeJ.J.
Er waren nog twee andere grote groepen die met smart naar hun repatriëring uitzagen: de ca. achttienhonderd Joden die, uit het Austausch lager Bergen-Belsen afkomstig, in Tröbitz vastzaten, en ruim duizend die, nadat begin maart ruim vierhonderd opeens naar Zwitserland hadden kunnen vertrekken, in het Altersghetto Theresienstadt waren achtergebleven.
In Tröbitz boden de Russen alle mogelijke hulp maar zij konden niet verhinderen dat de vlektyphus nog tal van slachtoffers maakte, onder wie ca. honderdzestig Nederlanders. De overlevenden moesten twee volle maanden wachten eer hun afvoer naar Nederland begon.
Bijna even lang duurde het wachten voor de groep uit Theresienstadt.
Op een tiental na die als helpers van de Lagerkommandant werden beschouwd, werd deze groep enige tijd na de bevrijding (het Rode Leger had Theresienstadt op 8 mei bevrijd) naar een kamp in de buurt van Pilsen verplaatst. Vandaar werden ca. vierhonderd bevrijden naar Bamberg in Beieren overgebracht maar er bleven bij Pilsen ca. zeshonderd achter, hoofdzakelijk zieken en ouden van dagen. Van die achterblijvende groep trad de befaamde Leidse jurist prof. dr. E. M. Meijers als leider op. Hij deed op I6 juni via de Tsjechische radio een beroep op de regering om ten spoedigste vliegtuigen te sturen. Hij had gevraagd, hem op 18 juni per radio antwoord te geven, maar dat antwoord was nog niet ontvangen toen zich bij hem een gemilitariseerde Nederlandse repatriëringsmissie meldde onder leiding van het oud-Tweede Kamerlid mr. G. A. Boon, nu kolonel, van welke missie ook de arts dr. A. Polak Daniëls deel uitmaakte die in '44 en begin '
45 in Zwitserland een colonne voor in het oosten bevrijde Nederlandse Joden had voorbereid - zij had niet op weg kunnen gaan. Trouwens, alleen met hulp van de Amerikanen was de missie-Boon Tsjechoslowakije binnengekomen. Zij had in Bamberg de eerste vierhonderd uit Theresienstadt bevrijden aangetroffen (en ter plaatse de nodige contacten gelegd om hun treintransport te regelen) en kon nu aan de grotere groep bij Pilsen de zekerheid geven dat hulp komende was. Inderdaad arriveerden na enkele dagen Amerikaanse transportvliegtuigen die met de evacuatie begonnen. Nadien kon de missie-Boon van Praag
Men ziet: wij zijn verre van volledig geweest - de gegevens over de repatriëring van de gevangenen en gedeporteerden steken vollacunes en van de veruit grootste groep: de ca. tweehonderdvijftigduizend slachtoffers van de arbeidsinzet, weten wij niet, met welke transporten zij Nederland weer hebben bereikt.
Wij maakten er al melding van dat het Militair Gezag de grens in vakken had verdeeld en dat per vak opvangcentra waren ingericht. Bij die inrichting was overleg gepleegd met overheidsinstanties op medisch gebied en met rijksbureaus die zouden kunnen zorgen voor de toevoer van die goederen waaraan de ontheemden in de eerste plaats behoefte hadden. De eigenlijke grensbewaking was aan ca. vijfduizend militairen toevertrouwd - daarnaast was op de diverse posten een maximum van ruim vierduizend personen werkzaam, hoofdzakelijk medisch personeel, personeel voor de voeding en personeel voor het transport. Er zijn naar schatting ca. vijf-en-dertigduizend ontheemden geweest die door de mazen van dat net zijn geglipt maar veruit de meesten en zeker allen die met treinen, autocolonnes en vliegtuigen arriveerden (op het vliegveld van Eindhoven bijna negentienhonderd politieke gevangenen en Joodse gedeporteerden), kwamen eerst bij de grensbewaking terecht. Zij heeft in totaal meer dan driehonderdtachtigduizend ontheemden opgevangen: zeven-en-dertigduizend in Groningen en Drente, zes-en-zestigduizendJ.
Diegenen die bij een grenspost werden opgevangen, kregen eerst een behandeling tegen luizen (met het z.g. DDT-poeder), werden dan geregistreerd en medisch onderzocht- en daarna volgde het onderzoek door veiligheidsdetachementen - 'foute'
elementen moesten uit de groep gehaald en afgevoerd worden en het was niet steeds gemakkelijk, hun verdediging te ontzenuwen (het veiligheidsdetachement te Enschede deed daarbij, aldus het Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag, 'de ondervinding op, dat vrouwen in de regel beter en langer konden liegen dan mannen' 3). Bij de ontheemden werd dan het buitenlandse geld in beslag genomen; zij kregen briefkaarten om hun verwanten in te lichten en hun werd, voorzover voorradig (die voorraden waren vaak uitgeput), kleding en schoeisel uitgereikt: veelal restanten van Duitse bestellingen die bij het Nederlandse bedrijfsleven waren blijven liggen. Ieder kreeg voorts een pakje sigaretten en een reep chocola.
Dan volgde de huisvesting. Zieken en verzwakten (en dat waren niet weinigen: vele duizenden van de meer dan driehonderdtachtigduizend ontheemden) werden in quarantaine-inrichtingen, noodhospitalen en noodsanatoria opgenomen welke door het Militair Gezag in allerijl ingericht waren - de overigen werden èf bij burgers ingekwartierd èf in geïmproviseerde verblijven ondergebracht; daartoe werden bijvoorbeeld in Maastricht alle scholen gevorderd (die in ernstig beschadigde toestand werden achtergelaten) en in Eindhoven een kerk, een opslagplaats van12
Ook de afvoer der ontheemden naar hun oorspronkelijke woonplaatsen baarde grote moeilijkheden. In april begonnen geëvacueerden uit het noorden en oosten eigener beweging naar het zuiden te trekken, de meesten te voet. Dat leidde tot zulk een chaos dat het Militair Gezag bepaalde dat men zijn woonplaats niet zonder een pasje mocht verlaten - spoedig nadien ging het MG er toe over, autobustransporten van noord naar zuid en vice versa te organiseren. De hongerprovincies i.nhet westen werden na hun bevrijding aanvankelijk geïsoleerd; men duchtte daar zoveel problemen dat voorshands niemand de Grebbelinie mocht passeren. Toen dat verbod op I juni werd opgeheven, kwam het er op aan, de ontheemden naar het westen te vervoeren voorzover zij daaruit afkomstig waren. Samen met de Nederlandse Spoorwegen werkte het Militair Gezag daartoe afvoerregelingen uit: dagelijks vertrokken 's morgens om zes uur een trein uit Eindhoven en een uit Maastricht die beide naar Nijmegen reden; daar stonden vrachtauto's klaar die de ontheemden naar Amersfoort brachten waar zij (naar wij aannemen: velen tot hun ergernis, ja ontzetti.ng) ondergebracht werden in het daar gelegen concentratiekamp. Hier moesten zij overnachten en de volgende dag konden zij dan per trein de steden in het westen des lands bereiken. Uit het oosten des lands werden ontheemden ook al met vrachtauto's naar het genoemde concentratiekamp gebracht - de afvoer uit het noorden vond plaats met schepen die uit Zwolle of Kampen naar Amsterdam voeren. Dan was er ook nog een tweede afvoerroute per schip: van Den Bosch naar Rotterdam. Verlieten de ontheemden de treinen of de boten, dan was er een post van het Rode Kruis, waar men iets te drinken kreeg en inlichtingen kon inwinnen - veelal stond bij die posten ook een auto om diegenen die te zwak waren om te lopen (er reden nog geen trams of autobussen), naar hun woning te brengen.
Er werden door het Militair Gezag in de periode van midden mei tot midden juli in totaal bijna vierhonderdduizend ontheemden naar hun 12'45 had deze instelling in de hoofdstad in meer dan drieduizend gevallen ontheemden aan een woning geholpen en in bijna drieduizend aan meubelen en huisraad - het waren woningen waar NSB'
ers in hadden gewoond en het waren hun meubelen en huisraad die aan de ontheemden ter beschikking werden gesteld.
Wij menen dat de Nederlandse autoriteiten zich in het geschonden en geplunderde land ten behoeve van de ontheemden in materieel opzicht grote moeite hebben getroost - het is een kleine volksverhuizing geweest die door het Militair Gezag snel werd geïmproviseerd met gebruikmaking van de weinige middelen die ter beschikking stonden. Van de psychologische opvang evenwel deugde niet veel. Er werd onvoldoende beseft wat het voor de ontheemden betekende dat zij zich weer op Nederlandse bodem bevonden. Dat gold vooral voor de terugkerende politieke gevangenen en gedeporteerde Joden ('Ik had de eerste koe die ik zag, wel willen omhelzen', schreef een overlevende van Auschwitz, Sebil Minco, in '41 als lid van de Geuzengroep veroordeeld 1). Allen hadden zich vastgeklampt aan het denkbeeld, eens weer in Nederland terug te zijn - nu wás het zo ver maar dat betekende dat men, vaak na uren wachten (zulks vooral bij de grensposten waar de toestroom van ontheemden veel groter was dan verwacht), een controle moest ondergaan die meer gekenmerkt werd door ambtelijke punctualiteit dan door hartelijkheid. Niet in alle maar toch wel in vele van deze politieke gevangenen en gedeporteerden brandde de behoefte om, zodra zij met landgenoten in contact kwamen, iets te vertellen van de peilloze verschrikkingen die zij hadden moeten doorstaan - zij rekenden op belangstelling, op begrip, op medeleven, en zij kwamen tegenover overwerkte12
Men dient hierbij drie factoren in het oog te houden. De eerste: dat de verschrikkingen waarover de terugkerende politieke gevangenen en Joodse gedeporteerden te berichten hadden, zozeer buiten het kader vielen van wat men voor mogelijk had gehouden dat velen zelfs niet aan een poging tot inleving toekwamen; de tweede: dat talloze Nederlanders en dan met name diegenen over wie het oorlogsgeweld was heengegaan of die de hongerwinter doorstaan hadden, hun eigen ervaringen al zo schokkend vonden dat zij geen behoefte hadden om naar de ervaringen van anderen te luisteren, laat staan zich te realiseren dat die eigen ervaringen min of meer verbleekten, vergeleken bij wat de politieke gevangenen en de gedeporteerden hadden doorstaan; de derde: dat de Nederlandse samenleving nooit was geconfronteerd met de komst van grote groepen die als het ware uit het rijk van de dood terugkeerden.
Wilde men die groepen opvangen op een wijze die van warmte getuigde, dan waren impulsen van de overheid onontbeerlijk: zij moest de richtlijnen aangeven. De Franse overheid deed dat - Frankrijk evenwel had sinds september '44 weer een eigen regering waarin een minister zitting had, een vooraanstaande illegale werker, die zich speciaal met de zaken van oudstrijders bezig hield (een tak van overheidszorg die het land al sinds de Eerste Wereldoorlog kende), en hij had er toe bijgedragen dat men, terecht ook, diegenen die uit de concentratiekampen en gevangenissen terugkeerden, als strijders zag. Zo werden zij er ook ontvangen en verwelkomd.
Wij mogen niet generaliseren - er zijn getuigenissen bewaard gebleven van terugkerende politieke gevangenen die bij hun aankomst in Nederland getroffen werden door de hartelijkheid die naar hen uitging. Zo Edouard de Nève, in de herfst van '41 gearresteerd wegens '
pilotenhulp', tenslotte beland in het concentratiekamp Sachsenhausen, bevrijd in Schwerin. 'In Hengelo'
, zo schreef hij later,al
Wij zijn er aangekomen als vagebonden, in lompen gekleed, afgetobd, lijdend en lusteloos. Drie dagen later hebben wij onze gastheren verlaten, gestoken in goede kleren, goed gevoed, met geschenken overladen en met vertrouwen in de toekomst.
Hengelo was Holland op zijn best.' 1
Frequenter zijn andere relazen waaruit o.m. blijkt dat de ontvangst in Nederland schril afstak bij die in Frankrijk. Anne Berendsen, in '41 gearresteerd als medewerkster van een spionagegroep, die in april '45 met alle andere vrouwelijke gevangenen (in totaal ca. zevenhonderdvijftig. onder wie vier-en-dertig Nederlandse) door een colonne van het Zwitserse Rode Kruis was opgehaald uit het concentratiekamp Mauthausen, reed op 7 mei via Genève met een trein Frankrijk binnen. 'Daar was'
, noteerde zij een week later in Parijs,
'dadelijk op het eerste station een muziekkorps met de Marseillaise. Het ging in Zwitserland erom de lijdenden te helpen, in Frankrijk wilde men ook de politieke strijders verwennen. Aan ieder station stonden zij met lekkers voor ons - wijn, koffie, broodjes, eieren, kaas. Een hele school stond er ergens, onder leiding van hun nonnen, met eigengebakken flensjes. Het was evenzeer voor ons, buitenlanders, als voor de Fransen - 'Jullie hebben toch ook voor onze zaak gewerkt?'
Het was een roes van een feestelijk welkom. Aan ieder station werden we met gejuich ontvangen en reden we onder gejuich weg.' 2
Zo ook in Marseille waar in mei en juni de uit Odessa terugkerende ontheemden ontvangen werden in zalen met welgevulde tafels waar op de muren stond: 'Soyez les bien venus à ce buffet, c'est la France qui vous invite. '3 Eind mei kwam hier een troepenschip binnen waarop zich een grote groep in Auschwitz en elders in Silezië bevrijde Joodse gedeporteerden bevond. 'Toen het schip'
, aldus later de jeugdige Ab Caransa, die met zijn vader aan boord was geweest, 'afmeerde aan een met vlaggen en bloemen versierde haven, speelden muziekkorpsen het 'Wien Neerlands bloed'
en de Marseillaise. De ontvangst was overweldigend: een welkomstwoord van de Nederlandse consul, een medisch onderzoek, fruit, wijn, bier en12'Onderweg voorzagen enthousiaste Fransen en Belgen ons van brood, fruit en wijn.'
In het hotel in de Ardennen evenwel 'bestond de Nederlandse bijdrage er uit er voor te zorgen dat voormalige officieren van het Nederlandse leger de juiste distinctieven kregen en een aparte kamer.'
'De volgende middag gingen we bij Eysden de Nederlandse grens over. Een enorme anti-climax. We hadden op een ontvangst gerekend gelijk aan die in Marseille. Wedachten zelfs in de verte muziek te horen. Bij de grensovergang niets. 'Misschien op het station van Eysden.'
Niets. De trein reed door naar Maastricht ... We konden in de trein luisteren naar een toespraak met veel clichés en veel Vaderland. Circa vijfmaal werd het Wilhelmus op een krassende grammofoonplaat gespeeld, we werden getracteerd op een niet voor menselijke consumptie geschikte beker soep en wat blikken scheepsbeschuit.'
In Roermond werden deze ontheemden in de kazerne ondergebracht. Enkele dagen later vervoerden militaire vrachta'uto'
s hen naar Arnhem. 'Daar werd ons meegedeeld dat we nu maar verder zelf thuis moesten zien te komen. Wat 'thuis'
was en hoe we daar moesten komen, werd met grote discretie aan onze eigen fantasie overgelaten.' Ab Caransa en zijn vader liftten naar Amsterdam, 'waar we tijdelijk door buren werden opgenomen'
. Hun vroegere werkgever, eigenaar van een machinefabriek, zei hun toen ze om een voorschot vroegen: 'Waarom? Jullie hebben toch al die tijd onderdak en voedsel gehad!'
I Een Joodse gedeporteerde vrouw, M. de Liever, uit Auschwitz in Ravensbrück terechtgekomen en vandaar met enkele honderden Nederlandse vrouwen eind april naar Zweden getransporteerd, werd met anderen eind juli door een autocolonne van het Zweedse Rode Kruis naar Groningen gebracht
'De ontvangst was koel; weer een paar vrouwen die verzorgd moesten worden en we zagen er zo goed uit na drie maanden Zweden. Wie kon geloven wat we allemaal hadden meegemaakt? Niemand begreep dat we nu alléén terugkwamen zonder te weten wat we nu moesten gaan doen. We werden in een school ondergebracht: weer veel vrouwen bij elkaar en dat was nu net te veel. Er was niemand die een paar woorden van welkom zei.'
2
Wij vermeldden eerder dat zich onder de teruggekeerde ontheemden ruim zestienhonderd statenlozen bevonden, t.w. Duitse en Oostenrijkse Joden aan wie in '41 door het Nazibewind hun Grossdeutsch burgerschap was ontnomen - velen hunner waren gedeporteerd naar Theresienstadt, anderen naar Bergen-Belsen. Wij zijn er niet zeker van dat al deze statenlozen geruime tijd in de kampen voor ontheemden van nietN ederlandse nationaliteit zijn vastgehouden maar in elk geval bevonden zich injuni, toen de betrokkenen het gevangenkamp bij Tilburg al hadden verlaten, in een kamp bij Valkenburg, waar ook een aantal Waffen-SS'ers werd vastgehouden, achttien statenlozen, allen uit Bergen-Belsen afkomstig. Er werd in dat kamp (het heette 'Voor galg en rad'
) een strenge discipline gehandhaafd. De statenloze Joden moesten samen met de Waffen-SS'ers hard werken en op appèl staan' en kregen van een Nederlandse officier die hèn nog harder aanpakte dan die Waffen-SS'ers, te horen: 'Ik houd niet van joden."?
Dergelijke antisemietische uitlatingen kwamen vaker voor. Het antisemitisme was in de tweede helft van de bezetting toegenomen en werd na de bevrijding hier en daar aangewakkerd, toen deze en gene de (onjuiste) indruk kreeg dat zich onder de functionarissen van het Militair Gezag naar verhouding vele Joden bevonden. Eind mei '45 meende het Limburgs Dagblad
'de schim van een Joods gevaar'
te ontwaren. 'Dit behoeft ons'
, schreef het blad,
'geenszins tot principiële antisemieten te maken, maar wel is het uiterst noodzakelijk ... ons in pijnlijke verbazing af te vragen hoe een regering het gebrek aan fijngevoeligheid kan hebben om een volk dat, gedreven door nationale collegialiteit, onze eigen Joden herbergde en koesterde'
(formuleringen die in hun zelfgenoegzame algemeenheid wemlg te maken hadden met wat zich in werkelijkheid tijdens de bezetting had afgespeeld),12'thans te overstelpen met gepriviligeerde en op alle mogelijke hoge Militair Gezag-posten en -betrekkingen in het openbare leven opduikende lieden.'
1
Verscheidene gevallen deden zich voor, waarin Joodse onderduikers of gedeporteerden te merken kregen dat hun terugkeer door deze en gene niet op prijs werd gesteld - in het nu als weekblad verschijnende vroegere illegale blad De Vrije Katheder werd in juli '45 vermeld dat een Joodse dame in een winkel te horen had gekregen, 'dat het jammer was dat er nog zo velen levend waren teruggekomen'
; die woorden werden gesproken, 'zonder dat iemand uit het publiek het nodig vond in te grijpen.'
2 Is zoiets vaak gebeurd? Daar zijn geen gegevens over. Een feit was dat het talrijke Joden grote moeite kostte om weer de beschikking te krijgen over in bewaring gegeven kostbaarheden of andere eigendommen, over hun woning (die na hun deportatie aan anderen was toegewezen) of over hun (door de bezetter aan anderen verkocht) bedrijf - wij zullen van dat alles nog voorbeelden geven wanneer wij over het rechtsherstel schrijven.
'Weer naar huis'
plaatsten wij als titel boven deze paragraaf. Wij hebben er in geschetst hoe in de eerste periode na de bevrijding uit het buitenland en dan hoofdzakelijk uit Duitsland meer dan driehonderdtachtigduizend ontheemden Nederland binnenkwamen - misschien is dit de beste plaats om kort stil te staan bij de grote groep die in diezelfde periode Nederland verliet: de in het westen des lands aanwezige militairen van de Wehrmacht. Ook zij gingen 'weer naar huis'
: naar Duitsland dan, waar de centra van nagenoeg alle grote steden en vaak ook wijken daaromheen in puin lagen.
Shaef beschouwde na Duitslands ineenstorting de Duitse militairen niet als krijgsgevangenen (dan zouden zij bepaalde rechten hebben) maar als 'ontwapende vijandelijke militairen'
." Er waren er in het westen des
Op een kleine rest na die straks ter sprake komt, werden allen eerst in en bij Den Helder verzameld, waar illegale werkers er in slaagden, ca. honderd SD'ers te identificeren, Die werden gevangen genomen. De eerste groep van de overigen, ca. tienduizend man sterk, begon op 25 mei aan een trektocht naar gevangenenkampen in West-Duitsland, waarbij zij, na de Afsluitdijk gepasseerd te zijn, door Friesland en Groningen marcheerde en successievelijk in zes bewaakte tentenkampen overnachtte. Op die eerste groep volgden andere - de laatste verliet Den Helder op 5 juni. In Den Helder werd aan de Duitse militairen al veelontnomen dat zij kennelijk hadden geroofd, maar die controle was niet volledig, zodat de Noordhollanders, Friezen en Groningers met ergernis zagen dat zich bij de colonnes van de Wehrmacht veel paarden bevonden en dat talrijke Duitse militairen nog een flets bij zich hadden. Het Militair Gezag werd gewaarschuwd en nam het hoofd van de Shaef-missie in Nederland, Major-General J. G. W. Clark, in de arm - deze vloog onmiddellijk naar het Canadese hoofdkwartier in Duitsland, teneinde te bewerkstelligen dat er in het laatste kamp op Nederlandse bodem voor zou worden gewaakt dat de Duitsers niets zouden meenemen waar zij geen recht op hadden. In totaal werden bij hen bankbiljetten ter waarde van fI5 mln (en grote hoeveelheden voedsel en textiel) in beslag genomen - hun fletsen, ca. 15 000, moesten zij alle afstaan alsook de ca. 10000 paarden die zij bij zich hadden. Het Militair Gezag droeg er via de Provinciale Voedselcommissarissen zorg voor dat die paarden zoveel mogelijk aan hun eigenaren, meestal boeren, teruggegeven werden - de fletsen werden door het Militair Gezag gedistribueerd.
De kleine rest die niet werd afgevoerd, bestond uit militairen van de
, Voordat de Piontere aan hetwerkgingen, waren met name in Zeeland talrijke mijnen al opgeruimd door een eerst onder prins Bernhard, later onder het Militair Gezag ressorterende Mijnopruimingsdienst die in de laatste oorlogswinter uit ca. tweehonderd vrijwilligers bestond, deels BS'ers, deels burgers. Aan deze groep werden kort na het einde van de oorlog ca. tweehonderd Waffen-SS'ers toegevoegd. Vermelding verdient dat boeren op talrijke plaatsen zelf tot het ruimen van mijnen zijn overgegaan - hoeveel slachtoffers daarbij zijn gevallen, is niet bekend. Bij de Mijn(later: Mijnen Munitie)opruimingsdienst zijn tot eind '47 ruim vijftig Nederlanders om het leven gekomen. 2 Er zijn onder hen ook vele honderden gewonden geweest. De verliezen onder de Pioniere in België waren naar verhouding veel geringer: ruim 1'12 in plaats van ruim 6 %. l Wij voegen hieraan toe dat van de jewish Brigade uit belangrijke hulp is verleend aan Joden die naar Palestina wilden emigreren - zij kwamen dat land slechts elandestien binnen; velen aan wie dat niet lukte, werden op Cyprus geïnterneerd. 13
Er zijn door de Pioniere in totaal volgens de Duitse cijfers (de Nederlandse zijn iets lager) meer dan 1,3 miljoen landmijnen alsook grote hoeveelheden andere explosieven opgeruimd.
Wij willen onderstrepen dat de mijnenvelden na de bevrijding in Nederland een groot probleem vormden. De duinen en stranden moesten worden afgesloten en alleen al in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland bevonden zich mijnen in landbouwgronden met een gezamenlijk oppervlak van 8000 ha. Ernstiger nog: door die mijnenvelden waren er veel grotere landbouwgronden tot een totaal van 40000 ha onbereikbaar - samen dus bijna 500 vierkante kilometer. Overeenkomstige cijfers zijn ons voor de provincies benoorden de rivieren niet bekend, wèl weten wij dat er in het land als geheel meer dan vijfduizend mijnenvelden waren die stuk voor stuk in kaart moesten worden gebracht en geruimd. Dat was nodig terwille van de veiligheid van de burgerij, speciaal van de landbouwers, en ook om de landbouwproduktie te bevorderen. Merkwaardig genoeg (kapitein J. F. R. van Vogelpoel heeft daar in '59 op gewezen'
) had, terwijl toch de spionagegroepen tijdens de bezetting een stroom van gegevens over de Duitse mijnenvelden aan Londen hadden doen toekomen, niemand zich daar rekenschap gegeven van de noodzaak om die velden ten spoedigste op te ruimen. Ook de organisatie van het Militair Gezag had dat niet gedaan terwijl zij er toch juist mee belast zou worden om in bevrijd Nederland het normale leven weer zo snel mogelijk op gang te brengen.