Dat laatste was in de omstandigheden van die tijd een groot voordeel. Wie op de personeelsstaten van het MG stond, ontving elke week salaris (officieren kregen bovendien een uniform en schoeisel), had recht op bijvoeding in eetgelegenheden (aparte voor officieren en minderen"), kreeg een rantsoen sigaretten en had, als zijn positie voldoende belangrijk was, gelegenheid om zich te verplaatsen; het Militair Gezag had verderingsbevoegdheid - auto's die het nodig had, nam het in beslag en het beschikte om ze te laten rijden over voldoende hoeveelheden benzine. Zo kwamen allen die bij het Militair Gezag ingeschakeld waren, met name de tot officieren benoemde burgers, in een situatie te verkeren, wezenlijk verschillend van die van de gewone burgers, wier kleding en schoeisel meestal totaal versleten waren, die met kleine rantsoenen moesten rondkomen en van wie de meesten aanvankelijk geen andere mogelijkheid hadden om zich te verplaatsen dan te voet. Ook benoorden de rivieren werd het Militair Gezag een bevoorrechte kaste - een kaste die een aanzienlijke mate van jaloezie opwekte. Ook het feit dat de hoogste rangen ingenomen werden door personen die uit Engeland waren gekomen en dus de bezettingstijd niet hadden ervaren, wekte weerstanden. Ging er iets mis (en dat gebeurde nogal eens), dan werden die voorvallen breed uitgemeten. Dat de organisatie een nuttige functie vervulde, kon men slechts duidelijk zien als men het geheel van de werkzaamheden overzag, maar zulk een overzicht hadden slechts weinigen - spottende aanduidingen als 'het Malle Geval'
en 'het Militair Gezigzag'
raakten ook benoorden de rivieren in zwang. 'Er is'
, zei Schermerhorn eind oktober in een radiotoespraak, 'geen instelling in ons land waarover men zoveel kwaad kan horen spreken als het MG'
- de minister-president gaf daar, tot ergernis van Kruls, voedsel aan door toe te voegen dat hij bereid was,