Uit de notulen van de ministerraad blijkt niet dat van het tot de prins gerichte verzoek: medewerking te verlenen aan een aanloop tot een staatsgreep, iets tot het kabinet is doorgedrongen. Hier en daar treft men evenwel in stukken uit die tijd bezorgdheid aan over de labiele gezagsverhoudingen. Schermerhorn uitte in zijn programmatische toespraak van 27 juni die bezorgdheid in een passage die voorafging aan die waarin hij de regering 'de Centrale KP' noemde - zij worde hier geciteerd:
'Wij weten dat het op talrijke plaatsen in zeer verschillende groepen der bevolking onrustig is, dat allerlei groepen bereid zijn per eigen gelegenheid te trachten zich op kleine schaal eigen recht te verschaffen. Velen in ons volk achten zich op een of andere wijze verongelijkt. Dit is een gevoel dat ons uit de bezettingsjaren nog zo eigen is. Het zoeken van eigen wegen is ons niet vreemd en het zal zeker geen kunst zijn om ook nu, onder deze omstandigheden, in de geestelijke atmosfeer waarin wij nu leven, weer de ondergrondse praktijk tot nieuw leven te wekken, waar men maar meent dat de overheid tekort schiet.'
Inderdaad, dat 'zoeken van eigen wegen'
kwam voor: sommigen waren niet alleen bereid geweest, 'zich op kleine schaal eigen recht te verschaffen'
, maar zij hadden dit ook gedaan. Het voorstel van de BScommandanten sloot daarbij aan het onderstreepte de labiliteit der gezagsverhoudingen. De bezetter had de Nederlandse parlementaire democratie opgeheven - zou zij terugkeren?
Die demoeratie had wel haar stevige wortels in de negentiende eeuw maar zij was in de periode tussen de twee wereldoorlogen eerder verzwakt dan versterkt. Zij was (ten onrechte, maar dat is niet relevant) door menigeen medeverantwoordelijk gesteld voor het lange voortduren van de sociale nood die uit de diepe wereldcrisis was voortgevloeid. Zowel ter rechterals ter linkerzijde van het politieke spectrum hadden fundamenteel anti-parlementaire groeperingen zich kunnen consolideren, tot diep in de jaren '30 was het monarchale element in het staatsbestel, d.w.z. de koningin als staatshoofd, door ca. drie-tiende van het kiezerskorps afgewezen, in katholieke kringen hadden allerlei op beperking van de democratische grondrechten gerichte denkbeelden over de inrichting van een corporatief stelsel aanhangers gevonden, in mei '40 was de snelle nederlaag door sommigen ook al weer als een gericht over de parlementaire demoeratie ervaren en tijdens de bezetting waren, ook in de illegaliteit, door vele ontwikkelden autoritaire opvattingen geuit. Wie toen van mening was dat de parlementaire demoeratie voor Nederland de
Zo diende een parlementaire demoeratie te functioneren.
Hoe koningin Wilhelmina, die zichzelf als leidsvrouwe van het Nederlandse volk zag, na de bevrijding dat leiderschap wilde uitoefenen, hebben wij in deel (Londen'y weergegeven in bewoordingen welke wij hier willen herhalen.
'Een spoedige partijstrijd'
, schreven wij, 'wenste de koningin te voorkomen, zij meende dat het volk ook geruime tijd na de bevrijding aan die strijd geen enkele behoefte zou hebben. Er moest, dacht zij, een kabinet komen, hoofdzakelijk bestaande uit 'vernieuwde'
figuren uit de Nederlandse samenleving. Zij wenste die zelf te kiezen, te benoemen dus (en eventueel te ontslaan) 'naar welgevallen'
. Met die ministers naast zich zou zij in de overgangstijd persoonlijk het bewind voeren; zij vertrouwde dat in die tijd een diepgaande Grondwetswijziging voorbereid zou worden en wanneer háár als gevolg van die wijziging (die door de nieuw-gekozen Staten-Generaal met twee-derde meerderheid goedgekeurd zou moeten worden) blijvend een beslissende stem gegeven zou worden in het regeringsberaad, dan zou zij zich aan die verantwoordelijkheid niet onttrekken.'
Voor die conceptie had de koningin steun gevonden bij menige Engelandvaarder. Zij had ook op steun gehoopt bij de illegaliteit maar
Op 'vernieuwing'
bleef de koningin ook na mei '45 hopen maar zij moet beseft hebben dat zich die '
vernieuwing' slechts zou kunnen voltrekken binnen het traditionele parlementair-democratische bestel. Zij heeft er, voorzover ons bekend, in geen van de vele gesprekken welke aan de aan Schermerhorn en Drees verstrekte formatie-opdracht voorafgingen, op aangedrongen dat zij wezenlijk meer macht zou krijgen of ook maar gevraagd hoe daarover gedacht werd. Zij heeft de (haar in veel opzichten niet bevredigende) functie van vorstin, gebonden aan de bepalingen van de geldende Grondwet, opnieuwaanvaard - niet zonder bezorgdheid! Wij herinneren aan haar notitie: 'terugkeren oude partijen met nieuwe voorgevel'
. Een profetische formulering! In zoverre evenwel onvolledig dat er alleen over de 'oude partijen'
in werd geschreven en niet over de nieuwe groepering: de Nederlandse Volksbeweging, die de sympathie had gehad van haar 'vernieuwde'
ministers uit het derde kabinet-Oerbrandy en die nu in de persoon van haar eerste voorzitter, Schermerhorn, de minister-president had geleverd voor het eerste naoorlogse kabinet.
Het herstel van de politieke partijen en het op de achtergrond raken van de Nederlandse Volksbeweging zijn twee processen geweest die gelijkop hebben gelopen. Wij dienen ze terwille van de duidelijkheid apart te beschrijven. Daarbij willen wij beginnen met de politieke partijen, gaande van links naar rechts.