Het was in Londen al duidelijk dat de Raad voor het Rechtsherstel uiterst gecompliceerd werk zou krijgen, zulks vooral ten aanzien van de effecten. De Joden hadden al hun effecten moeten inleveren en daarvan was in opdracht van de 'roofbank'
Lippmann-Rosenthal (Sarphatistraat) van januari '42 af een deel ter waarde van meer dan f rao mln '
normaal' verkocht op de Amsterdamse effectenbeurs. Effecten evenwel zijn bij uitstek bewegelijke vermogensbestanddelen - een bepaald effect zou ten tijde van de bevrijding, van begin '42 af gerekend, misschien al bij zijn vijfde of zesde eigenaar beland zijn. De Raad voor het Rechtsherstel zou de taak hebben, alle vermogensoverdrachten waarbij men van de bezetting had geprofiteerd, als het ware 'terug te draaien'
; de oorspronkelijke eigenaren (of hun nabestaanden) zouden hun eigendom dus weer terugkrijgen, 'tenzij'
, aldus een van de bepalingen van E IOO, 'de zaak of het recht zich bevindt in het bezit van een persoon die aannemelijk maakt dat hij de zaak of het recht te goeder trouw ... van een derde heeft verkregen'; 'goede trouw'
evenwel, aldus een andere bepaling, 'kan slechts worden aangenomen indien degeen op wiens goede trouween beroep wordt gedaan, niet wist noch redelijkerwijs had behoren te vermoeden dat het bezit van de zaak of van het recht voor de eigenaar was verloren gegaan tengevolge van een rechtshandeling als bedoeld in artikel 25' en dat artikel sprak van handelingen, door de vijand onder toepassing van dwang verricht 'of op grond van een maatregel van de bezetter, ten aanzien waarvan door Ons ... is bepaald, dat hij geacht wordt nimmer van kracht te zijn geweest.'
Dat laatste gold, gelijk vermeld, voor de 61 verordeningen (o.m. alle anti-Joodse) die op de bij E 93 (Besluit Bezettingsmaatregelen) behorende Lijst A opgesomd waren.