Over het werk van het Beheersinstituut willen wij dan tenslotte vermelden dat tot zijn bevoegdheid ook behoorde het benoemen van bewindvoerders over afwezigen. Die bewindvoerders hadden slechts voor bepaalde handelingen toestemming van het Beheersinstituut nodig - zij waren er wèl allen verantwoording aan schuldig. Tot in '47 werdenJ.Duitsland (Bondsrepubliek Duitsland)JodenNederlands Beheersinsti tuutPolak, N. J.Raad voor het RechtsherstelVermogensVluchtelingen, Duits-joodseVoet, J.HET PROBLEEM DER 'AFWEZIGEN'ongeveer twintigduizend van die bewindvoerders benoemd: soms familieleden, soms advocaten of notarissen, soms een in diverse plaatsen opgerichte Stichting Bewindvoering Afwezigen en Onbeheerde Nalatenschappen. Die afwezigen waren in hoofdzaak gedeporteerde en niet teruggekeerde Joden. De meesten hunner hadden geen vermogen van betekenis gehad maar een aantal van hen wèl. Stel nu dat een Joodse man een onderneming had bezeten, dat hij en zijn vrouw geen kinderen hadden gehad, dat beiden naar Auschwitz waren gedeporteerd, dat beiden niet teruggekeerd waren en dat zij geen testamentaire beschikkingen hadden getroffen - wie waren dan na de oorlog eigenaren van de onderneming? Waren de man en de vrouw tezelfdertijd omgekomen, dan was het antwoord: de gemeenschappelijke erfgenamen, d.w.z. de familieleden (maar wie waren dat en als sommigen van die erfgenamen hun deportatie niet hadden overleefd, waren er dan wellicht erfgenamen van die erfgenamen nog in leven?) - maar als zij op verschillende tijdstippen waren omgekomen, dan kwam het er bij de beantwoording van de vraag wie de onderneming zouden erven, op aan wie als eerste was overleden: was dat de man, dan erfden de erfgenamen van de vrouw, was dat de vrouw, de erfgenamen van de man. Zulk een geval kon zich heel wel voordoen: waren man en vrouw met hun kinderen gedeporteerd, dan was de vrouw met de kinderen na aankomst in Auschwitz onmiddellijk vergast en de man veelal in het concentratiekamp opgenomen. Wat dus na de bevrijding nodig was, waren twee soorten onderzoek: de vermoedelijke data van overlijden van gedeporteerden moesten worden vastgesteld en in de bevolkingsregisters moest worden nagekeken of er nog levende erfgenamen waren; bovendien moest worden nagegaan of, in geval van een huwelijk, bij een notaris een akte van huwelijkse voorwaarden of een testament was opgemaakt.