Tegen die regeringsuitspraak weerklonken onmiddellijk protesten. Elf vooraanstaande juristen, onder wie Cleveringa en Verzijl, richtten op 5 juni een verzoekschrift tot de ministerraad (met afschriften aan de Raad van State, de Kamervoorzitters en het ANP) waarin zij de vraag stelden of het wel geoorloofd was om, terwijl twee partijen (de beroofden en diegenen die van de roof hadden geprofiteerd) al jarenlang gedingen voerden op basis van F 272, opeens de wet te verzetten ten voordele van de ene en ten nadele van de andere partij. 'Wanneer een rechterlijke uitspraak'
, zo voegde de redactie van het Nederlands juristenblad aan die klemmende vraag toe, 'leidt tot eigenmachtig optreden van een groep invloedrijke burgers en de regering wijkt voor hun drang, dan wordt aan onze werkzaamheid de grond ontnomen waarop zij rust.'
1 De regering nam deze waarschuwingen ter harte: zij liet het indienen van een aanvullend wetsvoorstel achterwege. Er werd (maar dat had nog veel voeten in de aarde) een andere oplossing bedacht die in aanzienlijke mate mogelijk gemaakt werd door het feit dat de Nederlandse Bank in juli '52 verplicht werd, ruim f30 mln aan de boedel van de LVVS toe te voegen. De gevonden oplossing kreeg de vorm van een aanbod, gedaan ten laste van het Waarborgfonds Rechtsherstel.