Voordat wij over het instellen van de Commissie-Generaal gaan schrijven, heeft het zin dat wij twee vragen beantwoorden: hoe reageerde in de eerste maanden van '46 de Nederlandse publieke opinie op het nieuws uit Indië en welke betekenis hadden de verkiezingsuitslag van I7 mei '
46 en de formatie van een nieuw kabinet voor het regeringsbeleid?
Er bestaat geen analyse van hetgeen pers en radio in Nederland over Indië berichtten in de ruim acht maanden die verliepen tussen de uitroeping van de Republiek Indonesië (I7 augustus '45) en het mislukken van de Hoge Veluwe-conferentie (eind april '46), en evenmin van de commentaren welke in die periode in de media werden gegeven. Wij herinneren er intussen aan dat, zoals wij in ons vorige deel weergaven, de op I oktober '45 uitgegeven '
verklaring van zelfverzekerdheid' (de verkla
, Sultan Hamid van West-Borneo. 2 Het dagboek van Schermerhorn, p. 755 (10 juli'marionet der Japanners'
, had afgewezen) in de katholieke, anti-revolutionaire en liberale dagbladen alsook in Het Vrije Volk (SDAP, spoedig PvdA) was onderschreven - kritiek was slechts duidelijk geuit in De Waarheid en, hier en daar iets minder duidelijk, in het dagblad Het Parool en in vier linkse weekbladen, waaronder Vrij Nederland, Later in oktober alsmede in november en december kwamen uit Indië talrijke berichten over de Bersiap-acties; dat deze plaatsvonden tegen de zin van de nieuwe minister-president van de Republiek, Sjahrir, was niet bekend - de afkeer van de Republiek en met name van Soekarno werd versterkt. Dat betekende niet dat de publieke opinie als geheel zich op het standpunt stelde dat in Indië alles bij het oude moest blijven, althans: toen het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Publieke Opinie, het Nipo, begin februari '46 de vraag stelde: 'Vindt u dat ieder volk, ofhet nu blank, zwart of bruin is, recht heeft op onafhankelijkheid?'
, werd daar door 90 % van de ondervraagden op geantwoord met 'ja'
en slechts door 9 % met 'neen'
(I % had geen oordeel), Die voorkeur voor onafhankelijkheid ('vrijheid'
), niet onbegrijpelijk bij een volk dat zelf vijf jaar onderdrukking achter de rug had, droeg evenwel een algemeen, abstract karakter en behelsde geen antwoord op de vraag hoe men het regeringsbeleid inzake Indië beoordeelde, Die vraag werd gesteld, kort nadat het kabinetSchermerhorn op 10 februari het zelfbeschikkingsrecht van Indonesië, dat overigens pas na geruime tijd verwezenlijkt moest worden en dan eventueel gekoppeld zou zijn aan arbitrage, had erkend, De vraag luidde: 'Bent u het eens of niet eens met de manier waarop onze regering de Indische kwestie behandelt?'
Antwoord: 'eens'
36 %, 'oneens'
30%, 'geen oordeel'
34 %, Een hoog percentage, dat laatste! En hoe moest dat 30% 'oneens'
geïnterpreteerd worden? Dat antwoord was gegeven zowel door personen (communisten en links-socialisten) die vonden dat de regering ten onrechte alle contact met de Republiek had afgewezen, als door anderen die, conform de parolen van de Stichting 'Indië in nood, geen uur te verliezen', meenden dat veel forser moest worden opgetreden tegen de terreur waarvan Nederlanders, Indische Nederlanders en Arnbonnezen het slachtoffer waren geworden,
Hoe spraken de kerkgenootschappen zich uit?
Bij de grootste twee: de Rooms-Katholieke en de Nederlandse Hervormde Kerk, bleef het oude verlangen om heel Indië voor het Christendom te winnen een belangrijke rol spelen, De aartsbisschop, kardinaal de Jong, die er over het algemeen conservatieve opvattingen op nahield, deed in januari '46'Nederlands-Oost-Indië'
(in de regeringsuitspraken werd van 'Indonesië'
gesproken). In een brief aan de gelovigen die op die dag in alle kerken werd voorgelezen, wees hij er op dat in Indië vele duizenden Nederlanders nog steeds gevangen zaten,
'ja, velen zijn reeds het slachtoffergeworden van de niets ontziende haat van opgezweepteinlandse bevolkingsgroepen.En naarmatede opstandigebeweging in omvang mocht toenemen, zalook het bekeringswerk onder de inlandse bevolking er de nadelige terugslagvan ondervinden.'
De aartsbisschop riep tenslotte in zijn brief op tot gebed voor een vreedzame ontwikkeling van de verhouding 'tussen het Moederland en de overzeese gebiedsdelen'
, voor herstel van orde en rust en voor herstel van de 'zwaarbeproefde Missie'
.'
De Nederlandse Hervormde Kerk stelde zich genuanceerder op. Niet zonder moeite! Een in november '45 gevormde synodale commissie legde midden december aan de Generale Synode een concept-synodale boodschap voor, bestemd voor minister Logemann (hij had om een uitspraak gevraagd met het oog op de te houden Rijksconferentie) en voor alle hervormden. In dat concept werd gesteld dat de kerk krachtens haar aard en opdracht 'niet anders kan doen dan haar stem verheffen voor een algehele liquidatie der koloniale verhouding."
Vooral Kraemer, lid van de commissie (hij zou spoedig tot de Partij van de Arbeid toetreden), had op die formulering aangedrongen maar een van de andere leden, ds. A. A. van Ruler (lid van de ARP) legde aan de Generale Synode een nota voor waarin hij betoogde dat het meerderheidsstandpunt geenszins steun vond in de Bijbel. Kraemer en van Ruler kregen de opdracht tot onderling overleg en deden na een dag weten dat zij zich beiden konden beroepen op uitspraken in de Bijbel. Aan hen werd toen een derde lid, ds. J. G. Woelderink (evenals van Ruler lid van de ARP) toegevoegd - gedrieën werden zij het eens over een synodale boodschap die in maart '46 aan alle hervormde gemeenten werd doorgegeven.' '
Aan de ene zijde menen wij', zo stond daar o.m. in,
'dat wij de koloniale verhouding, met name waar die reeds zo lang als een vernederingwordt ervaren,niet mogen continueren,zodrade drangnaarvrijheid door een ontwakende natie wordt verstaan als de roeping, zichzelf voor de
1 Aangehaaldin Bank,p. 162-63. 2 Aangehaaldin Documenten Ned. Herv. Kerk, p. 16. 3 Tekst:a.v.,p.
de opdracht namelijk om de gehele archipel tot beschaving, zo mogelijk tot het Christendom te brengen. Aldus kwam de synodale boodschap tot 'een dubbele verklaring'
:
'Ten eerste meent zij dat de toezegging, op 7 december 1942 door onze overheid aan Indonesië gegeven, behoort te worden gestand gedaan; een gelijkwaardig en gelijkberechtigd deelgenootschap binnen een vrijwillig aanvaard Rijksverband aan Indonesië aan te bieden schijnt haar de enige loyale wijze van handelen .
. . . In de tweede plaats zal de christelijke kerk echter naast het bovenstaande een uitdrukkelijke wens moeten stellen. Het is ons opgelegd, binnen het raam van de nieuwe status aan te dringen op de mogelijkheid, de zo gebrekkig aangevangen vervulling van onze geestelijke opdracht voort te zetten ... Daartoe moge aan de kerk in Indonesië eenzelfde vrijheid gelaten worden als in Nederland, met dien verstande dat hetgeen staatsrechtelijk 'godsdienstvrijheid'
heet, zowel de ruimte voor uitoefening als die voor uitbreiding van het christelijk geloof dient te omvatten.'
Over de Republiek stond in het synodale rondschrijven geen woord - Schermerhorn en Logemann mochten het rondschrijven zien als een stuk dat steun gaf aan hun beleid.
Midden februari vertrok de eerder door ons vermelde parlementaire commissie van onderzoek naar Batavia. Een Kamermeerderheid had er vijf leden in benoemd (drie uit de Tweede, twee uit de Eerste Kamer), maar een van die vijf, het lid voor de CHU, overleed kort voor het begin van de reis. Vier leden restten: van Poll die als voorzitter optrad, oudminister Ch. J.M. Welter (beiden RKSP),W. J. A. Meyerink (ARP) en drs. H. A. Korthals (Liberale Staatspartij). Welter en Meyerink waren voor de oorlog vele jaren in Indië werkzaam geweest zij
'de '
Republiek" aangeduid) geen goed woord over. Trouwens, voor die 'Republiek'
bestond, aldus de commissie, op Ambon en elders in het oosten van de Grote Oost geen spoor van sympathie en op Borneo en Celebes vond zij, en dat louter in het zuiden, slechts steun bij minderheden. Wat Java betrof, werden de Bersiap-acties en hun gevolgen in den brede beschreven, zij het dat, aldus de commissie, de toestand op Sumatra (de commissie had een kort bezoek kunnen brengen aan Medan) 'de meest bedroevende en chaotische van geheel Indië'
werd genoemd.' De teneur van het rapport was dat de Britten Nederland in de steek hadden gelaten, dat het kabinet-Schermerhorn van Mook de lakens had laten uitdelen, dat van Mook veel te veel gewicht toekende aan de 'Republiek'
en dat in heel Indië het Nederlandse gezag ten spoedigste moest worden hersteld.
Het rapport, op 6 mei in de Voorlopige Tweede Kamer besproken, bleek op de fracties van anti-revolutionairen, christelijk-historischen en liberalen (er had zich, meende Kerstens, bij leidende figuren in deze kringen tegen Schermerhorn, Logemann en van Mook een 'wantrouwen'
ontwikkeld, 'dat ik niet aarzel pathologisch te noemen'
2) veel indruk te hebben gemaakt - de conclusie van Schouten, voorzitter van de ARPfractie, was dat het kabinet-Schermerhorn een beleid had gevoerd, dat gericht was op 'een ontzien van de revolutionairen in Indië.'
3 Van Poll evenwel legde in overeenstemming met de denkbeelden in katholieke kringen (de zeer behoudzuchtige Welter was niet kandidaat gesteld voor de Tweede Karner") andere accenten: hij diende een motie in waarin, ongeacht de mislukking van de Hoge Veluwe-conferentie, op voortgezette besprekingen, ook met de Republiek, werd aangedrongen - daarbij moest richtlijn zijn dat in heel Indië autonome bestuursorganen zouden worden gevormd; 'enigerlei republikeinse vorm voor het inwendig bestel van het autonome gebiedsdeel of van een zijner onderdelen, mits gezuiverd van Japanse invloeden' (geen Soekarno!), werd niet uitgesloten. Die motie werd door de anti-revolutionairen, christelijk-hlstorischen, liberalen en staatkundig-gereformeerden afgewezen maar verwierf de steun van de socialisten, de meeste katholieken en de commuJ.Voorlopige Eerste Kamer maar werd door de KVP-leiding ook als lid van de 'echte'
'Dat tien dagen voor de verkiezingen'
, schrijft Bank, 'een Kamermeerderheid tot stand was gekomen voor een Indonesisch beleid van nieuwe onderhandelingen en het stichten van deelstaten, was van politieke betekenis voor de nadien te vormen coalitie.'
1 Inderdaad, zo was het.
Die coalitie werd er een van de Katholieke Volkspartij en de Partij van de Arbeid. De verkiezingsuitslag was, zoals in hoofdstuk 2 uiteengezet, voor laatstgenoemde partij teleurstellend geweest: de KVP had de grootste fractie gekregen. De KVP'er Beel werd formateur en zou, als hij slaagde, minister-president worden. Voor Schermerhorn was er in het nieuwe kabinet geen voor de hand liggende plaats maar ook het ministerschap van Logemann werd niet voortgezet - hij had zoveel weerstanden gewekt dat de leiding van de PvdA hem liet vallen."
Wel stelde die leiding prijs op het behoud van de portefeuille der overzeese gebiedsdelen en haar kandidaat: Jonkman, de oud-voorzitter van de Volksraad die in '4I de staf had gebroken over het zijns inziens door immobilisme gekenmerkte beleid van gouverneur-generaal van Starkenborgh, was voor Beel aanvaardbaar - lid van de PvdA werd Jonkman pas daags na zijn benoeming.
Hij was een man van veel, niet altijd even duidelijke, woorden, voorstander van een akkoord met de Republiek (aan de persoon van Soekarno tilde hij minder zwaar dan Logemann) maar in nog sterker mate voorstander van bestendiging van de band tussen Nederland en Indië. In een eerste bijeenkomst met de chefs van de afdelingen van zijn deparrement" zei hij dat 'de primaire opgave van de Nederlandse staat ... handhaving van onze taak overzee' was.
'Nederland was altijd, was tot voor deze oorlog, en moet blijven, een wereldrijk Wij hebben proefondervindelijk bewezen, traditioneel recht te hebben op een taak overzee. Daartoe behoeven wij een wereldrijk in die zin dat wij vaste steunpunten hebben. Dus ook een arbeidsveld, waar wij een zeker monopolie
I Bank, p. I_7I. 2 Hij bleef lid van de Tweede Kamer. J Tekst: NIB, dl. V, p. 59
dat staatsverband dienden de Verenigde Staten van Indonesië te zijn, deel van het Koninkrijk der Nederlanden.
Het nieuwe kabinet: vijfKVP'ers, vijf PvdA'ers, drie partijlozen', trad op 19 juni in functie. Drie dagen later reisden Beel en Drees (die de portefeuille van sociale zaken had behouden en opnieuw vice-ministerpresident was geworden) naar Londen voor overleg met van Kleffens, minister zonder portefeuille sinds I maart '46, met ambassadeur Michiels en met van Starkenborgh die uit Parijs, waar hij ambassadeur was geworden, was overgekomen. Van Kleffens en van Starkenborgh, beiden vooral lettend op de stemming in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, waren van mening dat Nederland het geschil met de Republiek uit eigen kracht niet tot een aanvaardbare oplossing zou kunnen brengen - zij meenden dat de bemiddeling van de Verenigde Naties moest worden ingeroepen.'
Dat sprak Beel en Drees niet in het minst aan - trouwens, dat denkbeeld was in strijd met de op 7 mei aangenomen Kamermotie. Hun conclusie was dat het zenden van troepen (nu niet langer bataljons oorlogsvrijwilligers maar divisies dienstplichtigen) moest worden voortgezet maar dat tegelijkertijd met de Republiek verder onderhandeld diende te worden, waarbij men opnieuw gebruik zou kunnen maken van de goede diensten van een Britse vertegenwoordiger (als zodanig werd Clark Kerr vervangen door Lord Killearn, Brits ambassadeur te Cairo); die onderhandelingen zouden, gegeven de talrijke acties van het Indonesische leger en van de pemoeda-groepen, eerst moeten leiden tot een wapenstilstand en vervolgens tot een akkoord met de Republiek, van welke gevergd zou worden dat zij haar opgaan in de Verenigde Staten van Indonesië zou aanvaarden.
Wie zou of zouden die onderhandelingen voeren?
In Indië had tot dusver slechts van Mook met Sjahrir gesproken maar- beter kon Nederland, meende hij, toewerken op een trusteeship namens de Verenigde'ambtshalve'
óók lid van de commissie. Schrijven wij evenwel in het vervolg over 'de Commissie-Generaal'
, dan zullen wij in de regel de commissievan-drie op het oog hebben en dat is ook in zoverre reëel dat die drie zich volledig op hun politieke taak konden concentreren, terwijl op van Mook als luitenant-gouverneur-generaal reeds een ontzagwekkende arbeidslast drukte.
Nadat van Schaik, voorzitter van de Tweede Kamer, de functie had geweigerd, werd Schermerhorn tot voorzitter van de Commissie-Generaal benoemd; leden werden van Poll" en de man die op dat moment nog waarnemend burgemeester van Amsterdam was, F. de Boer, voordien directeur van de Stoomvaartmaatschappij Nederland. In het kader van zijnmaar deze had geweigerd lid te worden van een commissie die door Schermerhorn werd
In haar instructie was aan de commissie voorgeschreven dat zij tot unanieme besluiten en aanbevelingen diende te komen (elk van de leden had dus een vetorecht) - dat maakte de positie van lid/voorzitter Schermerhorn extra moeilijk. Moeilijk was zij óók doordat de rechtse oppositie in de Kamers (ARP, CHU, SGP en de Partij van de Vrijheid) zich tegen de instelling van de commissie had uitgesproken 1 en doordat in Indië door een groot deel van de Nederlanders en de Indische Nederlanders van meet af aan de opvatting gehuldigd werd dat het door de socialist Schermerhorn voorgezeten gezelschap met zijn drie socialistische secretarissen (mr. P. Sanders, mr. 1. Samkaldenen mr. J. de Visser-) geen andere bedoeling had dan Indië aan de Republiek te verkwanselen. Nu, dat was allerminst Schermerhorns bedoeling.
Het heeft, dunkt ons, zin om op zijn opvattingen iets dieper in te gaan omdat, terwijl de Boer in geen enkele Nederlandse partij invloed had en van Poll slechts een zeer geringe in de KVP, wat Schermerhorn dacht van veel betekenis was voor de opstelling van de Partij van de Arbeid - door een brief-, soms ook telegramwisseling met partijvoorzitter Vorrink stond hij met zijn geestverwanten in nauw contact. Schermerhorn nu oordeelde positief over het Indonesische nationalisme en had er oog voor dat de Republiek er een authentieke manifestatie van was. Hij was een doorzetter, had er geen bezwaar tegen om zijn mandaat te overschrijden (er was de commissie voorgeschreven dat zij, optredend namens de regering, niet verder mocht gaan dan deze wenste), had persoonlijkeSanders niet. 3 Eerder genoemd als secretaris van de commissie die over het beleid van het Driemanschap van de Nederlandse Unie'mensen van goede wil'
aan weerszijden elkaar zouden vinden in de aanvaarding van een constructie waarbij Indonesië, hoezeer ook autonoom, nog voor lange tijd deel van het koninkrijk zou blijven. Dát te bevorderen zag hij als Nederlands belang en opdracht beide. Zijn mening was, zo zei hij in oktober '47 in een onder de titel Indonesië en Nederlands roeping uitgegeven radiotoespraak ('roeping'
- een typerend woord!)
'dat ons lot als volk er door bepaald wordt of wij erin slagen, tezamen met die elementen uit de republikeinse wereld die hebben geleerd dat van internationale zijde meer en erger gevaren dreigen dan van een Nederland dat tot dieper inzicht kwam " uit eigen kracht de positieve weg van vertrouwen te hervinden. Lukt dat niet, dan zullen wij als volk niet meer dan een droge boterham overhouden niet alleen, maar dan zakken wij in de rangorde der volkeren tot die van een natie die in een groot ogenblik van haar historie gefaald heeft.' 2
Wie zo over 'Nederlands roeping'
dacht, moest wel ambivalent staan tegenover de Republiek Indonesië: zij was te waarderen als zij zich in de met Nederland verbonden Verenigde Staten van Indonesië invoegde, maar was zij recalcitrant en wekte zij de indruk, geheel haar eigen weg te willen gaan, dan kon het heilzaam en in elk gevalonvermijdelijk zijn dat haar macht met militaire middelen werd gebroken. In Batavia zag Schermerhorn spoedig in dat de Nederlandse legerleiding, geprikkeld door de plaatselijke aanvallen der Indonesiërs, ging dorsten naar een algemeen offensief en dat er ook in van Mooks omgeving velen waren wier gedachten zich in die richting bewogen - hij was er lange tijd een tegenstander van maar nimmer vanuit het principiële inzicht dat juist een grijpen naar de wapens de oplossing welke hem voor de geest stond, volslagen onmogelijk zou maken. Daardoor zou hij zich in de weken die aan de Eerste Politionele Actie voorafgingen, als een aarzelende figuur ontpoppen - trouwens, ook voordien deden zich ogenblikken voor die hem in verwarring stortten. Deze bleef in de betrekkelijk kleine Bataviase wereld van hooggeplaatsten niet verborgen. 'Schermerhorn huilt, van
' - dat was het gezegde waarmee begin '
47 aangegeven werd hoe de leden van de Commissie-Generaal reageerden, telkens wanneer (en dat was herhaaldelijk) de onderhandelingen volledig dreigden te mislukken.'
Nog voordat die onderhandelingen begonnen, scherpte Sjahrir, vermoedelijk mede onder pressie van de militaire leiding die zich zorgen maakte over de versterking der Nederlandse troepenmacht, zijn eisen aan. Op 15 juni '46 legde hij aan van Mook een voorstel voor? dat gemodelleerd was op de overeenkomst welke de Franse regering in maart had getroffen met Ho-Tsji-Minhs regime in Vietnam: ook Sjahrir wenste een overeenkomst tussen twee regeringen. Daarbij moest de Nederlandse die van de Republiek erkennen 'als dejacto uitoefenende het gezag over Java en Sumatra', de door de Britten bezette gebieden inbegrepen. Nederland en de Republiek moesten voorts samenwerken 'aan de spoedige vestiging van een Indonesische Vrije Staat, omvattende alle delen van het voormalige Nederlands-Indië', en die vrije staat zou met Nederland een bondgenootschap aangaan. Een van de onderdelen van de te sluiten overeenkomst zou verder zijn dat de Republiek geen nieuwe militairen zou aanwerven en dat Nederland geen nieuwe troepen naar Indonesië zou overbrengen. Natuurlijk wist Sjahrir dat een groot deel van de bevolking van de Zuid-Molukken de Republiek afwees en dat zowel het Nederlandse gouvernement als de Nederlandse regering met de opvat.. tingen dier Zuid-Molukkers rekening wenste te houden - aansluitend bij een denkbeeld dat van Mook op de Hoge Veluwe-conferentie had geuit, nam hij derhalve in zijn concept-overeenkomst het volgende artikelop:
'Indien een bepaald gebied bij monde van zijn vertegenwoordigers vooralsnog bezwaren heeft tegen onvoorwaardelijke aansluiting bij de te vormen Vrije Staat, zal voor zulk een gebied voorlopig een bijzondere verhouding in de Vrije Staat en tot het Koninkrijk der Nederlanden in het lever;t worden geroepen in over
Dat laatste (van Mook had de termijn van drie jaar niet genoemd) was een concessie van twijfelachtige waarde: wat zou, als Nederland de soevereiniteit over de archipel aan die Vrije Staat had overgedragen, na drie jaar van zulk een volksstemming terechtkomen? Afgezien daarvan werd Sjahrirs voorstel door van Mook en de Nederlandse regering als onaanvaardbaar beschouwd. Trouwens, Sjahrir kwam in grote moeilijkheden.
Op I7 juni lekte in de Republiek uit dat hij, nadat hij midden maart voorgesteld had dat Nederland de Republiek als draagster van de soevereiniteit over de gehele archipel zou erkennen, nadien aan van Mook het geheime voorstel had gedaan dat het gezag van de Republiek vooreerst slechts defacto zou worden erkend over Java en Sumatra. Grote opwinding ontstond. De militaire leiding, de pemoeda-groepen en allerlei linkse groeperingen beschuldigden Sjahrir van verraad. Er ontstond een complot en in de ochtend van 28 juni werd hij met een aantal medestanders in Soerakarta gekidnapt en in een bungalow van de Soesoehoenan (de vorst van Soerakarta) opgesloten. Vice-president Hatta die, evenals Soekarno en het gehele kabinet, Sjahrirs geheime voorstel achteraf had goedgekeurd (het voorstel van I5 juni stond op dezelfde basis), had de avond tevoren een radiotoespraak gehouden en op matiging aangedrongen. Dat had dus geen succes gehad. Twee dagen na de ontvoering, op 30 juni, sprak Soekarno. Hij wierp zijn gehele prestige in de waagschaal, eiste dat Sjahrir en de zijnen zouden worden vrijgelaten en betoogde dat men de leiders van de Republiek ten volle kon vertrouwen. Inderdaad, Sjahrir en zijn medestanders mochten de bungalow van de Soesoehoenan verlaten en Soekarno wist, nadat hij de voornaamste opposanten had laten arresteren, de crisis te bezweren. Hij had daarbij als president alle macht aan zich getrokken en bleef enkele maanden per decreet regeren. Voor hem stond vast dat, teneinde de Britten niet in de armen der Nederlanders te jagen, duidelijk naar een overeenkomst met Nederland moest worden gestreefd - hij keurde goed dat Sjahrir, gehandhaafd als minister-president, het hoofd werd van de Republikeinse delegatie voor de onderhandelingen met de Commissie-Generaal.
Op twee punten vergemakkelijkte het kabinet-Beel vervolgens het contact van die commissie met de Republiek: begin augustus ging het er in beginsel akkoord mee dat het de facto-gezag van de Republiek niet alleen over Java maar ook over Sumatra zou worden erkend, tenminste 79'marionet der Japanners'
ook persoonlijk als onderhandelingspartner aanvaard. Een en ander maakte van Mook uitgesproken optimistisch.' De Malino-conferentie was, meende hij, een succes geworden - vier grote staten zag hij nu ontstaan: Java, Sumatra, Borneo, de Grote Oost; Nederlandse diensthoofden en adviseurs zouden de organen van de Republiek kunnen versterken en in het federale centrum zou men Indonesiërs in de regering kunnen opnemen en, voorzover Nederlanders voorlopig de leiding der departementen zouden behouden, Indonesiërs aan hen toevoegen 'om het vak te leren'
, aldus een nota die hij op 27 september aan de Commissie-Generaal voorlegde.' Natuurlijk, rust en orde moesten worden hersteld - dat moest men, aldus van Mook, op Java en Sumatra in eerste instantie aan de organen van de Republiek overlaten.
Inmiddels was komen vast te staan dat de gezagsuitoefening door Mountbatten op 30 november '46 zou eindigen en dat op die datum de laatste Britse troepen Java en Sumatra zouden hebben verlaten. Het eerste dat de Commissie-Generaal nu diende te bereiken was een overeenkomst over een wapenstilstand - er moest een einde komen aan de voortdurende aanvallen op de Nederlandse eenheden bij Batavia, Buitenzorg, Bandoeng, Semarang en Soerabaja. Zouden die eenheden na het vertrek van de Britten dan sterk genoeg zijn om de risico's van zulk een wapenstilstand te aanvaarden? Gemeend werd van wèl: zonder steun van Britten of Brits-Indiërs hadden zij al stevig van zich afgebeten en bovendien was de eerste divisie dienstplichtigen op komst.
Op I4 oktober werd door een apart daartoe gevormde, gemengde commissie de bestandsovereenkomst ondertekend. Dat had in zoverre slechts een gedeeltelijk effect dat talrijke pemoeda-groepen en hier en daar ook eenheden van het geregelde Indonesische leger zich niets van de overeenkomst aantrokken; de aanvallen op de Nederlandse stellingen en posten werden voortgezet. Trouwens, de overeenkomst was wèl door de Indonesiërs die van de gemengde commissie deel uitmaakten, en dus door Soekarno en het kabinet-Sjahrir aanvaard maar niet door opperbevelhebber Soedirman.
I Tekst: a.v., dl. V, p. 409 e.v.
Dat laatste bleek ook te velde, want aan de verschillende fronten konden de plaatselijke Nederlandse en Indonesische bevelhebbers het niet eens worden over het definitieve verloop van de demarcatielijn - een lijn (de 'van Mook-lijn'
) welke van Mook eind augustus per proclamatie had aangegeven. Sjarifoeddin, minister van oorlog van de Republiek, reisde samen met de chef van de generale staf, generaal Oerip Soernohardjo, de fronten langs, op Java samen met Spoors chef-staf, generaalmajoor D. C. Buurman van Vreeden, en van Mooks plaatsvervanger Idenburg (directeur-generaal algemene zaken), op Sumatra samen met van Mooks kabinetschef (en Idenburgs opvolger) dr. P. J. Koets - slechts in de gebieden van Medan en Padang op Sumatra wist hij te bereiken dat de plaatselijke bevelhebbers een demarcatielijn aanvaardden maar bij Palembang en overal op Java weigerden zij dat.
Het treffen van een bestandsovereenkomst was één ding - het treffen van een politiek akkoord een tweede.
Bij het formuleren van het Nederlandse voorstel speelde van Mook een belangrijke rol. Zijn denkbeeld was het om in dat akkoord af te spreken dat 'de Verenigde Staten van Indonesië'
mèt Nederland een 'Unie'
zouden vormen (dat begrip was aan de Union Française ontleend) - de koning (of koningin) van Nederland zou hoofd van die Unie worden. Met dat laatste werd van de Republiek een vooral psychologisch belangrijke concessie gevraagd: de archipel zou onder de Nederlandse Kroon blijven ressorteren. Anderzijds: wat zou dat reëel betekenen? Welke bevoegdheden zou de Kroon krijgen? In moeizame onderhandelingen met de delegatie van de Republiek werd het concept voor een overeenkomst opgesteld - zij zou door de regeringen van Nederland en van de Republiek alsmede door het Nederlandse parlement en door het Knip moeten worden goedgekeurd.
Begin november '46 werd het concept in de vorm die het toen had, naar Den Haag geseind. Het kabinet wijdde er op de ade een bespreking aan die gekenmerkt werd door geïrriteerdheid omdat de CommissieGeneraal niet alleen haar concept aan de Indonesische delegatie had overhandigd nog voordat zij zich ervan had vergewist of het de instemming van het kabinet had, maar ook omdat zij de hoofdinhoud had laten doorgeven door het Amerikaanse persbureau United Press. Het kabinet voelde zich voor een voldongen feit geplaatst - 'vele leden'
, aldus de notulen 1, uitten er hun 'grote bezorgdheid'
over, 'de overgrote meerder
'uitgangspunt'
was geweest voor de aan de Commissie-Generaal verstrekte instructie, maar dat de commissie zich nu een 'Nederlands-Indonesische Unie'
had gedacht die weliswaar een koning aan het hoofd zou krijgen maar toch heel iets anders was dan dat ene koninkrijk.
In de ochtend van diezelfde I Ide november bereikten de leden van de Commissie-Generaal en van Mook de Republikeinse havenstad Cheribon. In het ca. 40 km ten zuiden daarvan op een vulkaanhelling gelegen plaatsje Linggadjati zouden zij in het landhuis van een Chinese miljonair op basis van het concept overeenstemming moeten bereiken met de Indonesiërs: de delegatie onder Sjahrir, èn Hatta, èn Soekarno. 'Ik zat'
, aldus Schermerhorn in zijn dagboek,
'in de auto met van Maak ... , Sjarifoeddin naast de chauffeur en een TRI-officier, wiens functie blijkbaar was, langs de weg het Merdeka-geroep uit te lokken. Grote massa's mensen stonden aan de kant van de weg, waarvan de reacties totaal verschillend waren. Er waren er die inderdaad vrij vuil deden, maar er waren ook mensen, vo oral onder de Chinezen, die ons uitermate vriendelijk toeknikten. De TRI-officier brulde 'Merdeka' en het publiek brulde terug. Ik merkte op dat bij ons de koningin dat toch anders doet en dat toejuichingen daar kennelijk iets
I Een opvolger voor Ringers werd pas eind februari '47 benoemd: Neher, tevoren directeur-generaal van de PIT, lid van de Partij van de Arbeid. 2 Notulen, II nov. 1946, NIB, dl. VI, p. 193 e.v.
Drie dagen lang werd met de Indonesiërs geconfereerd. 'Men aanvaardde weliswaar onze constructie ... maar', zo noteerde Schermerhorn,
'waar het eigenlijkom ging was voor hen het geven van een duidelijk soevereine verschijningsvorm aan de republiek. Zij hebben een jaar gepraat over 100% Merdeka en het is een uiterst pijnlijke operatie om daarvan iets tegenover de volgelingen te moeten inslikken ... Immers, in hun gedachtenleeft de voorstelling dat de Republiek Indonesia geïdentificeerd moet worden met het gehele gebied van het voormalige Nederlands-Indië.' 2
Op de derde dag der besprekingen, 13 november, werd men het eens en kon de Commissie-Generaal aan minister Jonkman de tekst telegraferen van de ontwerp-overeenkomst waarmee Soekarno en Hatta akkoord waren gegaan.' Dat ontwerp hield in dat de Nederlandse regering en de regering van de Republiek zouden samenwerken om vóór I januari '
49 (zeg: binnen twee jaar) èn de Verenigde Staten van Indonesië èn de Nederlands-Indonesische Unie te vormen - nadien zou het Koninkrijk der Nederlanden slechts bestaan uit Nederland, de Nederlandse Antillen en Suriname. De koning der Nederlanden zou hoofd van de Unie worden en die Unie zou eigen 'organen'
bezitten (die werden niet gespecificeerd) om besluiten te nemen ter behartiging van de gemeenschappelijke belangen. In de Verenigde Naties zouden de Verenigde Staten van Indonesië een eigen vertegenwoordiging krijgen. Die Verenigde Staten, 'een soevereine, democratische staat op federatieve grondslag' (Soekarno en Hatta hadden er op gestaan dat het woord 'soeverein'
werd ingevoegd), zouden het gehele grondgebied van Nederlands-Indië omvatten (ook dus Nederlands-Nieuw-Guinea), 'met dien verstande'
, aldus artikel 3, 'dat, indien de bevolking van enig gebiedsdeel, ook na overleg, langs democratische weg' (een volksstemming werd niet uitdrukkelijk genoemd) 'te kennen geeft, niet of nog niet tot de Verenigde Staten van Indonesië te willen toetreden, voor dat gebiedsdeel een bijzondere verhouding tot deze Staten en het Koninkrijk der Nederlanden in het leven kan worden geroepen.'
Die Verenigde Staten zouden er drie zijn: de Republiek, Borneo en de Grote Oost - anders gezegd: Java (met Madoera) en Sumatra, waar, aldus artikel 14, de Nederlandse on
I Het dagboek "an Schermerhorn, p. I09-IO (13 nov. 1946). 2 A.v., p. II I. Tekst: NIB, dl. VI, p. 246 e.v.'De Nederlandse regering'
, aldus artikel I, 'erkent de regering van de Republiek Indonesië als defacto uitoefenende het gezag over Java, Madoera en Sumatra. Daartoe zullen de door de Geallieerde of Nederlandse troepen bezette gebieden geleidelijk, doch uiterlijk op het in artikel 12 vermelde tijdstip door wederzijdse samenwerking in het Republikeinse gebied worden ingevoegd'
het in artikel 12 vermelde tijdstip was 1 januari 1949.
Was voorts de overeenkomst eenmaal tot stand gekomen (d.w.z. was zij goedgekeurd en waren, zoals gebruikelijk, de ratificatie-oorkonden uitgewisseld), dan zouden beide partijen overgaan tot vermindering van de troepensterkte.
Op twee punten nu werd dit concept nog in Linggadjati gewijzigd, zulks in overleg tussen de Indonesische delegatie en de CommissieGeneraal. Ten eerste was in artikel 1 gezegd dat de door de Geallieerde of Nederlandse troepen op Java en Sumatra bezette gebieden 'geleidelijk'
in het Republikeinse gebied zouden worden ingevoegd, maar bij nader inzien vonden Soekarno en Hatta dat te vrijblijvend. Op hun aandrang werd ingevoegd: 'Hiertoe zal aanstonds een aanvang worden gemaakt met de nodige maatregelen.'
Ten tweede meenden Soekarno en Hatta dat de arbitrage over geschillen die naar aanleiding van de overeenkomst zouden kunnen rijzen, geregeld moest worden; derhalve werd aan de op 13 november naar Den Haag doorgeseinde 16 artikelen nog een artikel 17 toegevoegd waarin stond dat de delegaties van Nederland en van de Republiek bij geschillen overeenstemming moesten zien te bereiken en lukte hun dat niet, dan zou aan hen een èf door hen samen gekozen èf door de president van het Permanente Hof van Internationale Justitie benoemde voorzitter van andere nationaliteit worden toegevoegd die bij voortgezet meningsverschil een beslissende stem zou uitbrengen.
Er was, ook in de aldus aangevulde ontwerp-overeenkomst (zij werd op 15 november èn door de Commissi.e-Generaal èn door de delegatie van de Republiek ondertekend) heel veel niet geregeld - er was bijvoorbeeld met geen woord gerept over de positie van de nog op Republikeins gebied geïnterneerde Nederlanders en Indische Nederlanders. En wat zou er gebeuren met de Nederlands-Indische staatsschuld? De ontwerpovereenkomst zweeg over dat alles.
Inderdaad, dat ontwerp was niet meer dan een aanzet: van de zijde van de Commissie-Generaal en van van Maak een poging om door vertrouwen te schenken vertrouwen te verwerven. Zowel de commissie als van'Het meest wezenlijke punt van alles blijft toch'
, noteerde hij tien dagen na het einde van de besprekingen te Linggadjati,
'dat het Koninkrijk, althans in zijn oude vorm, in twee stukken gaat en men de Verenigde Staten van Indonesië daaronder niet meer mag begrijpen. In plaats daarvan schept de Unie een bepaald verband, dat men toch nauwelijks een rijksverband kan noemen. Wel is van Poll van plan om het geval in Nederland toch over die boeg te gooien, maar ik benijd hem bij deze bezigheid niet. Zegt men: er is een staatsverband, dan is dat wèl juist. De moeilijkheid voor de heren zal wel zijn dat hier iets geschapen is waarvan geen voorbeeld bestaat.'
1
Zowel in Nederland als in de Republiek alsook bij de Nederlanders en Indische Nederlanders in Indië rezen grote bezwaren tegen de ontwerpovereenkomst van Linggadjati.
Wij beginnen met Nederland.
Daar had het kabinet-Schermerhorn, menende dat het aanbeveling verdiende om de grondwettige regel te verzachten dat wijzigingen in de Grondwet door de Staten-Generaal in tweede lezing met een meerderheid van twee-derde moesten worden aanvaard, voorgesteld dat die twee-derde meerderheid door een van drie-vijfde zou worden vervangen. In eerste lezing had de Voorlopige Tweede Kamer dat voorstel begin mei '46 goedgekeurd - na de verkiezingen leek dat vooral daarom van belang omdat de Katholieke Volkspartij en de Partij van de Arbeid samen twee-en-zestig van de honderd Tweede Kamer-zetels innamen. Beide partijen steunden het Indonesië-beleid, hetwelk, dat was duidelijk, vroeg
I Hel dagboek van Schermerhorn, p. 125 (23 nov.
Inderdaad, van de Partij van de Arbeid mocht men aannemen dat zij de overeenkomst van Linggadjati van harte zou ondersteunen. Zij had begin september '46 een Indonesisch congres gehouden dat, 'overtuigd dat tussen Nederland en Indonesië geen oorlog kan of mag worden gevoerd'
, o.m. als zijn oordeel had uitgesproken, 'dat gestreefd behoort te worden naar een samengaan van staatkundige eenheden, gelijk in status, de ene op generlei wijze onderworpen aan de andere ... , vrijelijk verenigd als leden van een gemeenschap van naties' (de Unie).' Binnen de Katholieke Volkspartij evenwellagen de verhoudingen veel moeilijker: zij kende een vrij sterke groep die uitgesproken negatief over de Republiek dacht en zij had een parlementaire leider, Romme, die van een 'imperium'
droomde en bij wie ook in de periode waarin de CommissieGeneraal in Indië onderhandelde, het behoud van de eenheid van het koninkrijk vooropstond. Op 3 november, acht dagen voor de besprekingen in Linggadjati begonnen, had hij aan van Poll geschreven:
'Laat ons, wanneer de Engelsen weg zijn, gerust doorstoten - alleen voor orde en rust, alleen tegen de extremisten, niet tegen de Repoeblik. Zolang er nog ergens extremisten zijn, moet die taak van orde-herstel worden doorgezet - dat zal de wapenstilstand toch niet verbieden'
dat verbood hij natuurlijk wèl. Voor een Unie (inderdaad: een onduidelijk verbond van twijfelachtige bestendigheid) voelde Romme niets - hij riep van Poll op, die constructie tegen te houden, 'als het moet, door gebruik van uw vetorecht. Een dergelijke constructie legt m.i. de kiem voor latere ontbinding van het koninkrijk - als het niet direct die
'het algemeen welzijn van het koninkrijk'
moest prevaleren boven dat van de vier samenstellende delen (Nederland, de Verenigde Staten van Indonesië, de Nederlandse Antillen en Suriname) - anders gezegd: van de Unie wilde hij een echt, een volwaardig koninkrijk maken. De resolutie werd aangenomen. Zij hief de bestaande verdeeldheid niet op maar overdekte deze slechts en die verdeeldheid kwam ook in de katholieke pers duidelijk tot uiting. Van de katholieke dagbladen sprak slechts De Tijd, die onder hoofdredactie was komen te staan van oud-minister Kerstens, zich duidelijk ten gunste van het akkoord van Linggadjati uit.
Uiteraard diende het kabinet met deze gedachtengangen in de kringen van de grootste coalitiepartner rekening te houden maar geheel afgezien daarvan hadden de meeste ministers al uit zichzelf grote bezwaren tegen het akkoord. Hun grootste moeilijkheid was evenwel dat dat akkoord door het Britse Labour-kabinet en door de Amerikaanse regering met warme instemming was begroet. De minister van buitenlandse zaken, jhr. mr. C. G. W. H. van Boetzelaer van Oosterhout en de minister zonder portefeuille van Kleffens, die beiden ter bijwoning van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York vertoefden, waarschuwden het kabinet met klem tegen verwerping van het akkoord, opmerkend dat 'wijziging van deze overeenkomst'
, aldus hun, ook voor koningin Wilhelmina bestemd telegram",
'die nu eenmaal geheel in de lijn van de algemene ontwikkeling in de wereld ligt, op essentiële punten zowel tegenover de Republiek Indonesië als uit het oogpunt van de publieke opinie in de wereld uitgesloten moet worden geacht. Door degenen die beweren dat afbraak van het koninkrijk plaats heeft, wordt uit het oog verloren dat dit geen afbraak maar een verbouwing is en dat juist door afwijzing van de overeenkomst afbraak zou worden veroorzaakt, aangezien het enige alternatief zou zijn een oorlog van volk tegen volk met een voor ons te verwachten verlies van elke band met Indië. Een dergelijke ontwikkeling zou bovendien de gehele wereld tegen ons innemen."
1 Aangehaald in Bank, p. 215-16. 2 Tekst d.d. 17 nov. 1946: NIB, dL Vl, p. 29394. 'Vier weken later seinde van Kleffens aan van Boetzelaer die weer naar Den Haag was teruggekeerd, dat als het akkoord van Linggadjati werd afgewezen, 'het koninkrijk (in de zin van Nederland plus Indië) te gronde' zou gaan en Nederland '
een staat als Zweden' zou worden, 'een land dat een toekomst achter zich heeft ... Het Nederlandse volk is evenmin als een andere natie bestemd om onder te gaan in een lekkend scheepje, gevuld met beginselen.'
(tekst d.d. 12 dec. 1946: a.v., p. 542 e.v.).
Er ontstonden in Nederland felle debatten ('bijna een godsdienstoorlog'
, werd aan van Mook geschreven') en er kwam een stevige agitatie tegen de overeenkomst van Linggadjati op gang. De pers berichtte dat de chef van de generale staf en de bevelhebber der zeestrijdkrachten, Kruls en Helfrich, zoals wij al in hoofdstuk 2 weergaven, hun bezwaren aan de koningin hadden voorgelegd, een aantalleden van de Raad van State wees er samen met andere hooggeplaatsten, onder wie Welter, het kabinet op dat de overeenkomst op een erkenning de jure van de Republiek neerkwam en dus in strijd was met de 7 december-toespraak en vijf hoogleraren in de rechten, onder wie Verzijl, schreven aan het kabinet dat goedkeuring van Linggadjati rechtens ongeoorloofd was.
Tegen die achtergrond diende het kabinet-Beel zijn standpunt te bepalen, voorgelicht door de Commissie-Generaal die uit Batavia was overgekomen. Van veel gewicht was daarbij het feit dat de KVP-fractie zich op 27 november achter Romme's denkbeelden schaarde: in de voorgestelde Unie moest de Kroon van wezenlijke betekenis worden, de arbitrage moest op een andere wijze worden geregeld en er moest uitdrukkelijk worden bepaald dat de Unie niet opzegbaar was, met andere woorden: de overeenkomst van Linggadjati moest niet worden verworpen maar aangevuld - 'aangekleed'
, zoals men korte tijd later ging zeggen.
Op 28 november begon het kabinet aan een reeks van acht lange vergaderingen die aan de overeenkomst werden gewijd. Slechts één minister, de PvdA'er Vos, was bereid de overeenkomst te aanvaarden conform de tekst van IS november, alle overigen, ook de PvdA'ers Drees, Lieftinck en Mansholt, wezen dat af. Schermerhorn zag een oplossing: hij was het die voorstelde dat aan de overeenkomst zoals zij daar lag, een stuk zou worden toegevoegd waarin de aanvullingen zouden worden opgenomen die van Nederlandse zijde wenselijk werden geacht. Het kabinet besloot toen tot toevoeging van twee stukken: een door de Commissie-Generaal te schrijven toelichting op de overeenkomst en een verklaring van het kabinet. In die kabinetsverklaring kwam te staan, ten eerste, dat het politieke akkoord vergezeld moest gaan van een financieeleconomisch waarbij de Nederlands-Indische staatsschuld door Indonesië zou worden overgenomen en het Nederlandse bedrijfsleven in Indonesië waarborgen zou krijgen voor zijn voortzetting, en, ten tweede, dat Nederlands-Nieuw-Guinea een aparte status diende te krijgen: het mocht
Hier moest de Tweede Kamer zich over uitspreken, zulks tegen een achtergrond van grote verdeeldheid en onduidelijkheid in den lande (begin december, toen van de 'aankleding'
van de overeenkomst nog niets bekend was, was bij een onderzoek van de publieke opinie gebleken dat 38% van de ondervraagden vóór de overeenkomst was, 36 % er tegen en 26 % geen mening had). In die Kamer diende de rechtse oppositie een motie in die uitsprak dat de toezeggingen van de 7 december-toespraak dienden te worden nageleefd en dat de overeenkomst van Linggadjati daarmee in strijd was. Romme voelde aan dat die motie de steun zou krijgen van een aanzienlijk aantal KVP'ers - om dat te voorkomen legde hij aan de voorzitter van de PvdA-fractie, van der Goes van Naters, het denkbeeld voor dat zij samen een motie zouden indienen waarin de Kamer zou uitspreken dat zij de toelichting door de Commissie-Generaal en de verklaring van het kabinet, beide aan haar voorgelegd, als wezenlijke onderdelen van de overeenkomst zag. De PvdA-fractie keurde dat denkbeeld goed - dat deden óók partijvoorzitter Vorrink en Schermerhorn, beiden in het Kamergebouw aanwezig (Schermerhorn die in het kabinetsberaad als eerste van een mogelijke 'aankleding'
had gerept, gaf zijn akkoord met de woorden: 'Het is een rotding maar jullie moeten het doen'
1), en vervolgens werd de motie op 20 december met vijf-enzestig tegen dertig stemmen aangenomen. Aangenomen werd ook een tweede, alleen door Romme ingediende motie, dat alle nog geïnterneerde Nederlanders en Indische Nederlanders ten spoedigste door de Republiek moesten worden vrijgelaten.
De aanneming van de motie-Rommefvan der Goes van Naters stimuleerde de buitenparlementaire oppositie om haar actie (de overeenkomst was nog altijd niet ondertekend) uit te breiden. Ter voortzetting van de
'Indië in nood - geen uur te verliezen"
was midden december een breed samengesteld Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid gevormd met Gerbrandy als voorzitter - een comité dat onmiddellijk adhesiebetuigingen kreeg van o.m. Schouten, Tilanus, Stikker, Oud- en generaal Winkelman." Dit Comité nu liet begin '47 een tegen Linggadjati gericht '
Smeekschrift' in den lande circuleren waaronder ca. driehonderdduizend personen hun handtekening zetten, en het belegde drukbezochte protestvergaderingen. Ook de Raad van State deed weer van zich spreken, nu als college: hij gafbeginjanuari '47 de koningin in overweging"
, 'de overeenkomst van Linggadjati niet te doen ondertekenen dan nadat schriftelijk is vastgelegd dat de vertegenwoordigers der Republiek de in de motie-Rommefvan der Goes van Naters genoemde stukken als bindende interpretatie aanvaarden.'
Nu, dat zulks diende te geschieden stond voor het kabinet vast: dat had het op 2 januari in een buitengewone vergadering van de ministerraad uitgesproken en Schermerhorn had toen meegedeeld, 'dat de Commissie-Generaal zich met de voor ondertekening gestelde voorwaarden in het algemeen verenigt.'
5
Maar waren die voorwaarden ook voor de Republiek aanvaardbaar?
De meeste Nederlanders en Indische Nederlanders in Indië hadden voor het akkoord van Linggadjati geen goed woord over. De ondernemers onder de Nederlanders waren zo verontwaardigd dat de voorzitter van de Ondernemersraad voor Nederlands-Indië, jhr. mr. C. H. V. de Villeneuve, die zich ten gunste van het akkoord had uitgesproken, werd afgezet (prompt benoemde van Mook hem tot zijn adviseur), en de legercommandant, generaal Spoor, zond eind december een door een groot aantal van zijn hoogste officieren toegejuichte, lange brief aan Beel"
'niet bij mij, niet bij mijn staf, niet bij mijn omgeving, niet bij mijn troepen en niet bij enig belangrijk gedeelte van de Europese burgerbevolking in dit land.'
Vooralook onder de Indische Nederlanders waren er velen die een overdracht van de soevereiniteit aan de Republiek met sombere gevoelens tegemoet zagen - in een militair Inlichtingenrapport, dat vlak na de in Linggadjati gevoerde besprekingen was opgesteld", was gesproken van 'de buitengewoon onrustige stemming die zich dreigt meester te maken van de Indo-Europese gemeenschap. Deze mensen' (van velen waren nog steeds verwanten geïnterneerd) 'hebben grotendeels elk vertrouwen in de regering verloren, voelen zich 'verkocht en verraden"
(of, zoals enkele maanden later, d.w.z. na de ondertekening van het akkoord van Linggadjati, werd gerapporteerd, 'volkomen aan de heidenen overgelaten'
2).
En de voormannen van de Republiek?
'Zij hebben'
, had Schermerhorn op de laatste dag van zijn besprekingen met Soekarno en Hatta geschreven, 'een jaar gepraat over 100 % Merdeka en het is een uiterst pijnlijke operatie om daarvan iets tegenover de volgelingen te moeten inslikken.' Pijnlijk was het inderdaad. De Republiek pretendeerde de gehele archipel te vertegenwoordigen, maar in het akkoord van Linggadjati was slechts sprake van haar erkenning defacto op Java en Sumatra - erkenning ter voorbereiding van haar invoeging in de Verenigde Staten van Indonesië die onder de Nederlandse Kroon zouden ressorteren. Zou dat aanvaard worden? Er werd een grote voorlichtingscampagne op touw gezet, waarvan de strekking was dat het akkoord van Linggadjati vooral van belang was om de positie van de Republiek te versterken en dat haar leiders hun einddoel niet uit het oog verloren. Hatta betoogde op 3 december jegens een gehoor van studenten in Djokjakarta dat het akkoord een 'springplank'
was voor een volgende fase van de strijd 'ter verovering van de soevereiniteit en de vrijheid van een Indonesische Republikeinse staat die geheel Nederlands-Indië omvat'
; zij die zich tegen het akkoord keerden, deden zulks, aldus Hatta, 'uit romantisch heroïsme'
." Sjarifoeddin, die (wij maakten er al melding van) op Sumatra rondreisde om er te bereiken dat de Republikeinse troepen zich aan de in oktober voorlopig vastgestelde wapenstilstand zouden houden, zei er op 6 december dat uit het akkoord van LinggadjatiBandoeng aan de gouverneur van Java, a.v., dl. VIII, p. 404 e.v. 3 Aangehaald in Bank, p.'Als de overeenkomst is ondertekend door beide partijen'
, betoogde hij verder, 'mogen onze schepen naar buiten, mogen wij gezanten naar het buitenland zenden, mogen wij onze eigen vliegtuigen gebruiken en onze eigen vlag voeren.'
De Sumatraan A. K Gani, minister van welvaart, had daaraan toegevoegd dat de Unie een onding was:
'De overeenkomst is maar een compromis en bovendien moeten wij bedenken dat iedere samenwerking tussen twee soevereine staten gewoonlijk ... niet van lange duur is. De verbintenis met Nederland is niet natuurlijk, is onlogisch. Het is duidelijk dat onze verbindingen met landen in het Pacific-gebied het eerste komen.'
Het verslag van de toespraken van Sjarifoeddin en Gani werd aan Nederlandse kant pas in september '47, d.w.z. na de Eerste Politionele Actie, op Sumatra gevonden 1 en ook vond men toen op Java een stuk waaruit bleek dat Sjarifoeddin, Sjahrir en generaal Oerip Soemohardjo (de chef van de Republikeinse krijgsmachtstaf) eind november gedrieën hadden verklaard dat de 'vredespolitiek'
alleen maar 'noodgedwongen'
werd gevoerd, 'teneinde het militaire apparaat een adempauze te verschaffen, Nederland van Engeland en Amerika te verwijderen, in die landen wapens te kopen en tenslotte Nederland met een hernieuwd militair apparaat geheel uit Indonesië weg te rangeren.'
2 Dat Sjarifoeddin zich zo had uitgelaten, was evenwel midden december '46 al aan de geheime dienst, de Nefis, bekend - trouwens, in die dagen werd van de Republikeinse opperbevelhebber generaal Soedirman een radiotoespraak opgevangen, waarin hij gezegd had: 'De strijd zal voortduren, ook al wordt het ontwerp aangenomen ... De eventuele aanneming betekent voor Indonesië slechts een adempauze' 3 hij vertrouwde dat vooral de pemoeda-eenheden dat zouden begrijpen. Welnu, dat wensten die laatsten kennelijk niet te doen en dus gaf de opperbevelhebber, beseffend dat hij het elan der jongeren niet kon ontberen, op 26 december in een tweede radiotoespraak alle Republikeinse troepen de instructie om 'de strijd voort te zetten'
en een maximum aan krachten naar de fronten te zenden.' Vier dagen later, op 30 december, slaagde de Nefis er in, een radiotelefonisch gesprek af te luisteren tussen de TRI-commandant op Sumatra (eenJ. J.J.'Laat het deze keer niet blijven bij de rede van de legercommandant'
(bedoeld: opperbevelhebber) 'laat ons op Sumatra maar beginnen, geef mij de kans maar!'
1 Hij wàs meteen begonnen - de Nederlandse eenheden die in oktober bij Medan, Padang en Palembang de plaats van de Britse zonder grote moeilijkheden hadden kunnen innemen", waren aangevallen en waren tot tegenaanvallen overgegaan; daarbij hadden zij hun stellingen bij Medan en vooralook bij Palembang weten op te schuiven. Daarvan was weer het gevolg geweest dat de Republikeinse strijdkrachten de watertoevoer naar Medan hadden afgesloten.
Injanuari '47 werd op Java in de Republiek de actie tegen goedkeuring van de overeenkomst van Linggadjati voortgezet en uitgebreid - Soetomo ('Boeng Torno') die als 'de held van Soerabaja'
werd gezien, hield toespraken op bijeenkomsten waar tienduizenden aanwezig waren. In het Knip, het Republikeinse noodparlement, was geen meerderheid voor de overeenkomst te vinden; dat probleem loste Soekarno op door het ledental bij presidentieel decreet tot vijfhonderdveertien uit te breiden, onder wie nu ook vijftig afgevaardigden voor Sumatra waren, alsook twaalf voor Borneo en negen-en-twintig voor de Grote Oost - die afgevaardigden voor Borneo en de Grote Oost waren bijna allen op Java woonachtig. Hun benoeming moest men zien als een teken dat de regering van de Republiek de besluiten van Malino en Den Pasar niet als het laatste woord beschouwde - trouwens, er zetelden in Djokjakarta Republikeinse gouverneurs voor Borneo en voor de Grote Oost.'
Eind februari kwam het nieuwe Knip bijeen, niet in Djokjakarta dat door Soekarno en het kabinet-Sjahrir als te roerig werd beschouwd, maar in Malang. Hatta zei er in zijn openingstoespraak dat 'het verkrijgen van volledig gezag over geheel Indonesië'
afhing van 'de fysieke kracht van het volk van alle delen van het gehele vaderland'
, en Sjahrir betoogde dat de overeenkomst van Linggadjati 'niet [moest] worden beschouwd als een eeuwige wet voor de betrekkingen met Nederland doch slechts als een fase in de Indonesische strijd om een onafhankelijke en zelfstandige natie te worden' - '
voor mij', zei hij ook, 'bestaat er geen Malinegebied en bestaan er geen Buitengewesten, voor mij bestaat alleen ons vaderland Indonesië.' Linggadjati noemde hij '
het middel tot vereniging van de Buitengewesten met de Republiek.' 1 Al die betogen slaagden er niet in, bij de Knip-leden die lid waren van de Partai Nasional Indonesia of van de Masjoemi, het wantrouwen te overwinnen - zij bleven weg, toen op 5 maart' 47 gestemd moest worden. De uitslag was dat de regering van de Republiek met tweehonderdvier-en-tachtig stemmen vóór en twee tegen werd gemachtigd, het akkoord van Linggadjati te ondertekenen; wel te verstaan: het 'naakte'
, niet het 'aangeklede'
.
De naar Batavia teruggekeerde Commissie-Generaal kreeg het moeilijk. Moeilijk doordat in januari en februari '47 Romme voor het eerst in de door de Nederlandse troepen bezette gebieden verscheen en tot ergernis van de commissie en van Mook (die over Romme sprak als 'die man met zijn roze varkenssmoel'
en hem in een brief aan Logemann 'net als alle gezeten Nederlandse politici geborneerd en eigenwijs'
noemde') zich links en rechts aggressief uitdrukte', moeilijk doordat het kabinet-Beeltafel had geslagen, zeggende 'dat het nu maar eens uit moest zijn en zij Linggadjati als de bliksem moesten tekenen zoals in zijn motie was verordonneerd'
'aankleding'
welke door de Republiek pertinent werd afgewezen. Dat laatste deelde de Republikeinse delegatie op 8 februari mee.
Op twee punten leek de Commissie-Generaal vervolgens succes te boeken: er kwam schot in de vrijlating van grote groepen geïnterneerde Indische Nederlanders en nadat aan verschillende sectoren opnieuw was gevochten (bij Soerabaja hadden bij enkele gelegenheden de Nederlandse eenheden het initiatief genomen), kon op 14 februari aan Den Haag het heugelijk bericht worden doorgegeven dat generaal Soedirman op de r yde te middernacht een algemeen 'staakt het vuren'
zou gelasten. Maar het akkoord! De uitlatingen van Republikeinse voormannen dat het door de Republiek slechts als 'een adempauze'
werd gezien, waren aan de Commissie-Generaal en aan van Mook bekend - zij legden ze terzijde omdat zij die uitlatingen louter als tactische argumenten beschouwden waarmee Soekarno en het kabinet-Sjahrir Linggadjati aan een onwillige achterban wilden verkopen, en omdat zij vertrouwden dat veel ten goede zou keren als de overeenkomst eenmaal was getekend. Trouwens, wat zou uit een weigering voortvloeien? Noch de regering van GrootBrittannië, noch die van de Verenigde Staten, die met bevrediging hadden vernomen dat het Knip Linggadjati had goedgekeurd, zouden daar ook maar iets van begrijpen! Dat buitenlands-politieke aspect wierp veel gewicht in de schaal. Anderzijds: was het kabinet niet verplicht, slechts met het 'aangeklede'
Linggadjati genoegen te nemen? Zowel in Batavia als in Den Haag werd wanhopig naar een oplossing gezocht - Jonkman was het die tenslotte een door de Commissie-Generaal geopperde mogelijkheid voorstelde: alleen het 'naakte'
Linggadjati zou
'aankleding'
. Lange vergaderingen van het kabinet waren nodig, eer deze weinig bevredigende oplossing (die, aldus Drees, 'niet bepaald fraai'
was') door het kabinet was aanvaard. Unaniem machtigde het op 17 maart de Commissie-Generaal, het akkoord, met inachtneming van de geschetste oplossing, te ondertekenen - een besluit dat de instemming had verworven van van der Goes van Naters en van Romme- maar dat op voorstel van Drees niet aan het parlement werd voorgelegd.
Het eerste gevolg van het besluit was dat de Boer als lid van de . Commissie-Generaal zijn ontslag aanbood en dat Posthuma en Verzijl deden weten, niet langer in aanmerking te willen komen voor een benoeming als zodanig.
Op 25 maart werd het akkoord door de Commissie-Generaal en de delegatie van de Republiek in Batavia ondertekend. 's Avonds ging een gezelschap hoge Nederlandse functionarissen, onder wie Boon, naar het Hotel des Indes. Het was, aldus Boon, 'vrijwel verlaten. Enige sombere gezichten van planters en officieren zaten aan de kant van de gebruikelijke dansende paren. De weigering van een niet onaanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking' (hij bedoelde de Nederlanders en Indische Nederlanders in Indië) 'om zich neer te leggen bij de totstandkoming van de overeenkomst is zeer bedenkelijk.'
3
Die negatieve houding bestond niet alleen bij de bedoelde Nederlanders en Indische Nederlanders in Indië maar ook bij de Republiek. Samenwerking in de geest van Linggadjati werd in Nederland begeerd door het kabinet-Beel en een aanzienlijk deel van de publieke opinie en in Indië door van Mook, de twee overgebleven leden van de CommissieGeneraal: Schermerhorn en van Poll, een kleine groep medestanders en een aantal Indonesische hooggeplaatsten in de pas-opgerichte deelstaat8 0'een adempauze'
was voorgesteld, waren niet tactische argumenten geweest maar hadden hun werkelijke opvatting weergegeven: hun einddoel was en bleef dat hun Republiek als soevereine staat de gehele archipel moest omvatten.
Gelijk vermeld, had het kabinet-Beel zijn besluit om het 'naakte'
Linggadjati te laten ondertekenen zonder dat de Republiek de 'aankleding'
zou hebben aanvaard, niet ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd - natuurlijk was elke fractie bevoegd, de zaak eigener beweging aan de orde te stellen, maar de grootste twee die voor de motie-Romme/van der Goes van Naters hadden gestemd, lieten dat na en men moest wel aannemen dat een motie waarin het regeringsbeleid werd afgekeurd, door de Tweede Kamer zou worden verworpen. Het was trouwens niet zo dat de regering de uitspraak van de Tweede Kamer uit het oog had verloren: de 'aankleding'
mocht dan voorshands niet door de Republiek zijn aanvaard, het bleef de plicht van de Commissie-Generaal en van van Mook om in het voortgezette contact met de regering van de Republiek te bereiken dat zij alsnog een financieel-economische overeenkomst met Nederland zou sluiten en de positie van het Nederlandse bedrijfsleven zou waarborgen. Voorzover de publieke opinie zich voor Indië interesseerde (vele mensen deden dat in het geheel niet), legde een groot deel daarvan zich bij de ondertekening van Linggadjati neer, ervan uitgaand dat het kabinet-Beel het voor en tegen zorgvuldig had overwogen en een besluit had genomen dat, mede in het licht der internationale verhoudingen, onvermijdelijk was.
Een ander deel van de publieke opinie huldigde evenwel heel andere opvattingen en dat gold vooral voor de groep waaruit het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid was voortgekomen. Binnen die groep gold het voor niemand sterker dan voor Gerbrandyen Welter. In '41 had Gerbrandy die laatste zonder spijt uit zijn tweede kabinet zien verdwijnen maar nu hadden zij elkaar gevonden in een gemeenschappelijke diepe afkeer van wat, in hun visie, door het kabinet was en werd bedisseld. Zij zagen het als verraad aan het koninkrijk, als een verloochenen van zijn verleden, als een prijsgeven van zijn toekomst. Hun comité ging een'naakte'
Linggadjati verworpen - het was, zij het 'aangekleed'
, door de Tweede Kamer . aanvaard. Voor een man als Schouten, fractieleider van de ARP, was de kous daarmee af: Nederland was weer een parlementaire demoeratie - natuurlijk mochten de tegenstanders van Linggadjati actie blijven voeren voor hun denkbeelden maar louter met de middelen van die democratie: op vergaderingen, in de pers, via de radio, in het parlement; het gezag van de regering moest evenwel gerespecteerd worden; wilde men een ander beleid, dan moest men langs democratische weg naar de vorming van een andere regering streven. Zo dachten Gerbrandyen Welter er niet over. Wanneer, zo meende vooral Gerbrandy, de regering het koninkrijk verkwanselde, zulks met medewerking van een parlement dat, zo zag hij het, goeddeels uit personen bestond die eenvoudig niet beseften wat op het spel stond, dan was het zowel de plicht als het recht van een vastberaden minderheid om die regering ten val te brengen en het roer te wenden. De ontwikkeling van deze en dergelijke denkbeelden nam enige tijd in beslag - pas in de eerste maanden van '47 besprak Gerbrandy met de Utrechtse hoogleraar F. C. Gerretson (deze was begin' 4 7 tot het Comité Rijkseenheid toegetreden) de vraag of een staatsgreep principieel geoorloofd was. Zeker, deed Gerretson hem begin april '47 weten, de antirevolutionaire opvattingen kenden het recht van opstand maar alleen 'tegen een revolutionaire regering'
en hoe kon men ooit het Nederlandse volk duidelijk maken dat het langs democratische weg samengestelde kabinet-Beel zulk een regering was? 1 Dat antwoord weerhield Gerbrandy niet - het schijnt dat hij later in april contact opnam of liet opnemen met allerlei organisaties van oud-militairen, wellicht ook uit de rechtersector van de vroegere illegaliteit (welke dat zijn geweest, weten wij niet), er gingen althans in die tijd in den lande zoveel geruchten de ronde doen over een dreigende staatsgreep dat op I I mei ten huize van Vorrink in
I Brief, 4 april '47, van C. Gerretson aan Gerbrandy, aangehaald in J. Hekman: 'Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid'
, p. 48.'proclamatie'
waarin o.m. stond: 'Reactie - houdt u aan de regels - afwijking betekent burgeroorlog.'
1 Voorts waarschuwde van Heuven Goedhart de burgemeester van Amsterdam, d' Ailly, en deze schreef, eveneens voor alle zekerheid en wellicht na met Beel contact te hebben opgenomen, ook al een proclamatie, gericht aan de burgerij van de hoofdstad, die als volgt begon:
'Stadgenoten!! Op dit ogenblik trachten misdadige reactionaire elementen het wettig gezag opzij te schuiven en zich meester te maken van de staatsmacht. Met mijn gehele persoon stel ik mij achter de wettige regering en Hare Majesteit de Koningin; zo ook het bestuur der stad.'
2
Er kwam geen staatsgreep (had hij zich wèl voorgedaan, dan zouden de Partij van de Arbeid en het NVV onmiddellijk een algemene staking hebben uitgeroepen) - het Comité Rijkseenheid beperkte zich er toe, een nieuw 'smeekschrift'
te laten ondertekenen (dat deden nu ca. tweehonderdveertigduizend personen, van wie ca. honderdduizend in de provincie Zuid-Holland woonden) en een verzoekschrift te richten tot de Tweede Kamer opdat deze de procureur-generaal bij de Hoge Raad opdracht zou geven, alle leden van het kabinet-Beel te vervolgen wegens schending van de Grondwet. Dat verzoekschrift werd voor kennisgeving aangenomen.
In de tijd gaan wij nu even iets verder.
De Eerste Politionele Actie, in juli '47 ingezet en door het Comité Rijkseenheid met warme instemming begroet, leidde begin augustus tot een hoogst kritieke situatie. Van Mook, Spoor en al hun adviseurs wensten dat het kabinet-Beel machtiging zou geven om op te rukken naar Djokjakarta en van Mook ging daarbij zo ver dat hij op de rzde aan
'Heel Batavia'
, zei hij, 'en heel het lijdende volk van Nederlands-Indië ... schreeuwt om hulp en uitkomst! Die kreet verstaan en daarnaar handelen betekent opklaring in Indië, opklaring in Nederland, opklaring in een groot deel van de wereld!'
I Nu, die 'opklaring in Nederland'
zou, dat besefte het Comité Rijkseenheid, met massale stakingen gepaard gaan. Om die te keren begon het comité aan de vorming van een Organisatie van Stakingsbrekers: vrijwilligers konden zich opgeven om in elk geval de openbare nutsbedrijven gaande te houden.
Het kabinet-Beelliet Gerbrandy straffen voor zijn radiotoespraak: de regeringscommissaris voor het radiowezen legde hem begin september een twee maanden durend verbod op om voor de radio te spreken. Toen het kabinet vervolgens aanvaardde dat een door de Verenigde Naties ingestelde Commissie van Goede Diensten zich met het NederlandsIndonesisch conflict ging bemoeien, stond voor het Comité Rijkseenheid vast dat Indië verloren zou gaan. Gerbrandyen Welter vroegen een audiëntie bij koningin Wilhelmina aan - op advies van het kabinet weigerde zij hen te ontvangen. Nadien kwam het denkbeeld van de staatsgreep tot nieuw leven en in dat kader werd nu, gezien het feit dat de Eerste Politionele Actie het prestige van de strijdkrachten had versterkt, contact opgenomen met generaal Kruls, de chef van de generale staf, en met generaal Spoor. Gerbrandy zocht Kruls op om, aldus deze in zijn in '75 verschenen memoires"
, 'de mogelijkheid van een machtsovername met behulp van de strijdkrachten'
te bespreken. 'Ik heb hem'
, schreef Kruls verder, 'de vraag gesteld waar of hij dacht dat hij en ik binnen vier-en-twintig uur na een dergelijke stunt zouden zijn en hem daarna tevens mijn antwoord gegeven: 'veilig op het politiebureau'
.' 3 De datum van dit gesprek is niet bekend - wèl dat Gerbrandy niet de moed opgaf. Op 3 februari '48 sprak hij, samen met Welter, over zijnJ.'De heren Gerbrandy en Welter'
, zo lichtte Engles in een brief van 4 februari Spoor in, I 'waren overtuigd dat dit kabinet zo spoedig mogelijk moest vallen, desnoods met geweld, en zij verzekerden mij dat dit geweld aanwezig is en slechts wacht op een sein hunnerzijds.'
Later in dit gesprek drukte Gerbrandy zich evenwel minder optimistisch uit:
'T.a.v. het gewelddadig verzet gaf de professor toe dat de aanwezige krachten hiervoor aanmerkelijk kleiner waren dan hij zich oorspronkelijk had voorgesteld. Hij was dan ook tot de conclusie gekomen dat hiermede voorlopig moet worden gewacht tot een gunstiger tijdstip dan wel tot een voldoende kracht is te verzamelen.
De professor blijft echter van mening dat onder de huidige omstandigheden in Indië zelf een koersverandering in de politiek is te doen, waarvoor hij echter een uitschakeling van de hoogste leiding noodzakelijk acht. Wederom gaf hij de verzekering dat wanneer zulks in Indië zou plaatsvinden, dit door daadwerkelijke acties in Holland zou worden gesteund.'
Daarmee was dus het initiatief aan de legercommandant in Indië toegespeeld - deze evenwel die, schijnt het, in '47 wel eens met verlangen naar een staatsgreep had uitgezien"
, moet in '48 beseft hebben dat een
'48 werd ontslagen en het had hoge verwachtingen van de in december '
48 ingezette Tweede Politionele Actie. Toen van die verwachtingen niets uitkwam en in de loop van '49 duidelijk werd dat aan de soevereiniteitsoverdracht niet viel te ontkomen, was een audiëntie bij koningin Juliana het laatste dat het Comité ondernam. In die audiëntie, in augustus '49 verleend, overhandigden vier leden van het Comité: Gerbrandy, Welter, generaal Winkelman en J. W. Meyer Ranneft (oud-vice-president van de Raad van Nederlands-Indië, nu lid van de Raad van State), aan de vorstin een memorandum, waarin haar werd voorgesteld, het zittende kabinet Drees/van Schaik heen te zenden en een zakenkabinet te vormen - een onzinnig denkbeeld. In '50 werd het Comité opgeheven. Een deel van zijn activiteit werd toen voortgezet door een nieuwe organisatie: de Stichting Rijksbehoud. Zij zette zich vooral ten gunste van de uit Indië gekomen Indische Nederlanders en Ambonnezen in.
Naast die buitenparlementaire oppositie van rechts was er een van links. Daarin speelde de eind '45 opgerichte Vereniging Nederland-Indonesië een belangrijke rol. Communisten en niet-communisten werkten erin samen. Zij was het die begin februari '46 in de Markthallen te Amsterdam een demonstratieve vergadering belegde waar ca. twintigduizend personen aanwezig waren en waar op een vreedzame oplossing van het geschil met de Republiek werd aangedrongen. In november' 46 bood de vereniging aan de regering en het parlement een petitionnement aan waarin hetzelfde werd bepleit. Meer dan tweehonderdduizend Nederlanders hadden er hun handtekening onder gezet. Kort voor de Eerste PolitioneleJ.
In nog veel sterker mate gebeurde dat in de loop van '48. De communistische staatsgreep in Praag deed menigeen besluiten, elk samengaan met communisten te beëindigen en in september leidde het feit dat, nadat Soekarno de communistische opstand in Madioen (waarover later meer) had laten neerslaan, het bestuur van de vereniging in dat conflict geen partij wilde kiezen ertoe dat de communisten en bloc de vereniging verlieten; ook enkele bestuursleden die Indonesiër waren, maakten zich toen van haar los. Het gevolg van dit alles was dat de vereniging ten tijde van de Tweede Politionele Actie, december '48, nauwelijks meer invloed had op de publieke opinie.
Schrijvend over Gerbrandy, het Comité Rijkseenheid en de Vereniging Nederland-Indonesië hebben wij onze samenvatting van de worsteling met de Republiek Indonesië, die wij tot dusver slechts weergaven tot de ondertekening van het 'naakte'
Linggadjati, 25 maart '47, onderbroken. Wie optimistisch dacht, zag die ondertekening als het begin van een vreedzame ontwikkeling. Niets daarvan. In de nacht van 19 op 20 juli, nog geen vier maanden later, werd de Eerste Politionele Actie ingezet.'
Hoe is het daartoe gekomen?