. . . In de tweede plaats zal de christelijke kerk echter naast het bovenstaande een uitdrukkelijke wens moeten stellen. Het is ons opgelegd, binnen het raam van de nieuwe status aan te dringen op de mogelijkheid, de zo gebrekkig aangevangen vervulling van onze geestelijke opdracht voort te zetten ... Daartoe moge aan de kerk in Indonesiƫ eenzelfde vrijheid gelaten worden als in Nederland, met dien verstande dat hetgeen staatsrechtelijk 'godsdienstvrijheid'
heet, zowel de ruimte voor uitoefening als die voor uitbreiding van het christelijk geloof dient te omvatten.'