Het Republikeinse antwoord werd op 8 juni, twee dagen dus vóór de rode, ontvangen. Het was een ontwijkend stuk, d.w.z. hetof de Republiek in beginsel met de vorming van een federale regering en met samenwerking op economisch en militair gebied akkoord ging maar alle duidelijkheid ontbrak, er waren allerlei beperkende voorwaarden opgesomd, de vorming van een gemeenschappelijke gendarmerie en het opgeven van de eigen buitenlandse betrekkingen werden onder verwijzing naar de soevereiniteit van de Republiek resoluut afgewezen en er werden enkele eigen eisen gesteld (die wij straks zullen vermelden). Daar kwam bij dat op de I Ide bekend werd dat de Republiek zich door Egyptehad laten erkennen en dat Agoes Salim die dat in Cairo had bewerkstelligd, andere Arabische staten zou gaan bezoeken om eenzelfde erkenning te verkrijgen. Sterker nog: de Nefis onderschepte twee telegrammen uit Djokjakarta, één gericht aan de Republikeinse delegatie in Batavia, één aan de vertegenwoordiger van de Republiek op OostSumatra, die inhielden dat het op 8 juni gegeven antwoord, zo noteerde Schermerhorn, 'om internationale redenen weliswaar bevestigend luidt maar dat de bedoeling een afwijzing is. Zoiets is toch wel schokkend', vond hij.'