Midden december '45 vloog van Mook naar Nederland. De hoofdlijnen van het aanbod dat Nederland aan de Republiek zou kunnen doen, stonden hem duidelijk voor ogen: Indonesië moest een zelfstandig deel worden van het Koninkrijk der Nederlanden en als zodanig een eigen vertegenwoordiging krijgen bij de Verenigde Naties; dat Indonesië moest overigens niet een eenheidsstaat worden (te voorzien viel immers dat, werd het dat wèl, in feite de Republiek Indonesië de gehele archipel zou omvatten) maar een federatie van staten welker bestuursinrichting zou afhangen van hun ontwikkeling; daarbij nam van Mook aan dat, zo al Java en wellicht ook Sumatra deel zouden gaan uitmaken van de Republiek, in Borneo en de Grote Oost deelstaten gevormd zouden kunnen worden waar, gegeven de achterstand in ontwikkeling, Nederland meer invloed zou behouden en die binnen het federatieve geheel een tegenwicht zouden vormen tegen de Republiek. Zou die federatie het recht van afscheiding krijgen, d.w.z. het recht om, als zij dat wenste, het verband van het koninkrijk te verlaten en als onafhankelijke staat de toekomst tegemoet te gaan? De erkenning van dat zelfbeschikkingsrecht beschouwde van Mook als onontkoombaar maar in de voorstellen die hij op 21 december schriftelijk aan het kabinet-Schermerhorn voorlegde', liet hij dat punt rusten, vermoedelijk omdat hij besefte dat het al moeilijk genoeg zou zijn om steun te vinden voor zijn denkbeelden en omdat hij vernomen had dat dat recht van afscheiding al door Logemann aan de
'eerst na een zeker getal jaren, bijv. dertig.'
Van Mooks denkbeelden werden op 21 december door het kabinet besproken." Logemann voegde eraan toe dat 'het vrijwillig samengaan'
(dat impliceerde het recht op afscheiding) 'het allesbeheersende punt'
was: 'Ons werk in Indië is'
, zei hij, 'voorlopig onmisbaar. Wat zou er anders bijvoorbeeld van de vrijheid van godsdienst terecht komen? Doch aan het eind zal moeten staan de vrije lotsbepaling van Indonesië.'
Slechts één der ministers wees al deze gedachtengangen af: Ringers, die zich tegen alle onderhandelingen uitsprak - de overigen hadden daar in beginsel geen bezwaar tegen, zij het dat wèl kritische opmerkingen werden gemaakt bij het betoog van Logemann. Zo vroeg Drees zich af hoe het koninkrijk waarvan een federatief Indonesië een zelfstandig deel zou zijn, moest worden geconstrueerd en ook betwijfelde deze of het verstandig was, 'wanneer men thans uitdrukkelijk zou zeggen: 'Na zoveel jaar kun je je eigen weg gaan.' Daardoor zou op dit moment de gehele zaak een veel pijnlijker karakter krijgen'
- zulk een aankondiging zou immers koren zijn op de molen van allen die niets van onderhandelingen wilden weten. Er werd besloten dat een door Schermerhorn gepresideerde commissie uit de ministerraad samen met van Mook een plan zou opstellen dat, alvorens aan de Republiek te worden voorgelegd, besproken zou worden met de Britse Labour-regering, welker feitelijke hulp nodig was voor de uitrusting der uit te zenden versterkingen.
Het door de ministeriële commissie opgestelde plan" hield in dat de regering van het koninkrijk zou bestaan uit de Kroon, uit een rijkskabinet (acht ministers voor Nederland, vijf voor Indonesië, één voor de Antillen en één voor Suriname), en uit een adviserende rijksraad (met evenveel leden voor Nederland als voor Indonesië en enkele leden voor de Antillen en Suriname) en dat die gehele constructie, die eerst nog op een Rijksconferentie zou worden besproken, 'na vijf-en-twintig jaren'
plaats zou maken voor een nieuwe 'op de grondslag van een volledig en vrijwillig deelgenootschap'
- was Nederland evenwel van mening dat het na die vijf-en-twintig jaar nog niet verantwoord zou zijn, Indonesië
1 Tekst: a.v., p. 330. 2 Notulen: a.v., p. 397 e.v. 3 Tekst: a.v., p.
Dit plan werd op 24 december door het kabinet goedgekeurd en drie dagen later door de ministers Schermerhorn, Logemann en van Roijen en door van Mook voorgelegd aan de Britse premier Attlee, nadat er op advies van ambassadeur Michiels nog een wezenlijke wijziging in was aangebracht: de woorden 'na vijf-en-twintig jaren'
(een in het Britse perspectief wel heel lange termijn) waren in de Britse tekst van de voorstellen 1 vervangen door de formulering: 'after a certain lapse of years'.
Attlee vond het plan een redelijk uitgangspunt voor besprekingen met de voormannen van de Republiek. De afloop daarvan zou ook voor de Britten van veel belang zijn: Java en Sumatra vielen onder hun gezag en vooral hun troepen waren er ingezet. Hij stelde derhalve voor, en dit werd van Nederlandse zijde aanvaard, dat een hoge Britse diplomaat bij de besprekingen met de voormannen van de Republiek zou worden betrokken - dit werd de Britse ambassadeur te Moskou, Sir Archibald Clark Kerr, die de Russische hoofdstad verliet om zich via Londen naar Batavia te begeven.
Op al deze punten had van Mook veel bereikt. Maar er waren er meer. Helfrich en van Oyen werden teruggeroepen. Helfrich die in Nederland bevelhebber der zeestrijdkrachten bleef, werd in Indië vervangen door schout-bij-nacht A. S. Pinke en van Oyen werd als legercommandant opgevolgd door de man die op dat moment directeur was van de uit Australië overgekomen Netherlands Forces Intelligence Service, oftewel de Ne.fis, de kolonel van het Knil S. H. Spoor. In politiek opzicht zou Pinke, met Helfrich vergeleken, in van Mooks perspectief slechts in zoverre een verbetering blijken dat hij het gezag miste dat deze laatste in Indië bij talrijke Nederlanders en Indische Nederlanders bezat (Helfrich, die in Soekarno en Hatta slechts 'Japans geschoolde misdadigers'
kon zien", zou overigens in zijn nieuwe functie van Mook danig kunnen tegenwerken) - Spoor daarentegen had, meende van Mook, op van Oyen bepaald veel vóór: hij was een bij uitstek inspirerende troepenaanvoerder, voorstander van de geleidelijke ontvoogding van Indonesië, voorstander óók van besprekingen met de Republiek. 'Regelrechte onderwerping'
, zo zou Spoor zich later in '46 uitdrukken, 'is niet meer van onze tijd.'
3 In zijn omgeving evenwel bevonden zich talrijke, evenals hij uit het Knil af
'Zijn zwakke punt'
, aldus ruim twee jaar later van Mook, 'is een zeker gebrek aan stabiliteit.'
i
De berichten over de Bersiap-acties hadden, zoals eerder opgemerkt, in de laatste maanden van '45 bij velen in Nederland alleen maar de wens gewekt om ten spoedigste met de Republiek af te rekenen - in januari '
46 verschenen advertenties en aanplakbiljetten van een Stichting die zich noemde 'Indië in nood - geen uur te verliezen'
, en al die verontrusting bij een deel van de publieke opinie had een merkbaar effect op de Voorlopige Staten-GeneraaL Schermerhorn, Logemann, vier andere ministers (onder wie die van oorlog en van marine) gaven op 3 januari samen met van Mook aan negen leden van de Eerste en elf van de Tweede Kamer een vertrouwelijke uiteenzetting over de stand van zaken en de militaire plannen alsook over de denkbeelden die aan Attlee waren voorgelegd - die eerste samenkomst met die parlementariërs leidde op 7 januari tot een tweede, waar aan Schermerhorn en Logemann scherp verweten werd dat zij, terwijl toch de mogelijkheid van overleg met de Voorlopige Staten-Generaal had bestaan, geheel eigener beweging aan de Britse regering een plan hadden ontvouwd waarin, zij het op vrij lange termijn, de mogelijkheid van een onafhankelijk worden van Indonesië was opgenomen. Een week later, 14 januari, leed Logemann in de Voorlopige Tweede Kamer een duidelijke nederlaag: een meerderheid, bestaande uit alle liberalen, ARP'ers en CHU'
ers en een deel van de RKSP'ers, gaf steun aan een voorstel van de RKSP'er Max van Poll dat het parlement, dat, zo werd gemeend, door het kabinet onvoldoende werd ingelicht, een eigen commissie van onderzoek naar Batavia zou zenden - wij komen op die commissie nog terug.
Deze oppositie ten spijt besloot het kabinet-Schermerhorn, dat er zeker van was dat het, als de vertrouwenskwestie werd gesteld, door de RKSPfractie niet in de steek zou worden gelaten, voort te gaan op de ingeslagen weg, ja het ging nog een stap verder dan het in december al had gedaan.
Die regeringsvoorstellen waren voor de Indonesische nationalisten onaanvaardbaar, zulks om vijf redenen. Ten eerste werd de Republiek Indonesië niet genoemd. Ten tweede werd, zonder dat op een Rijksconferentie werd gewacht, door Nederland nu al geschetst hoede structuur van het nieuwe koninkrijk zou zijn. Ten derde zou Indonesië opgesplitst worden in een federatief geheel van deelstaten dat, zo meenden de nationalisten, Nederland rijke mogelijkheden zou bieden voor een verdeel-en-heers-politiek. Ten vierde werd de mogelijke onafhankelijkheid naar een tijdstip verschoven dat zo ver weg lag dat niemand er zeker van kon zijn dat het inderdaad tot die onafhankelijkheid zou komen. Ten vijfde werd die mogelijke onafhankelijkheid niet royaal aangeboden maar aan een door Nederland eenzijdig op te leggen opschortingsrnogelijkheid gebonden: de arbitrage.
Door van Mook die zich in Den Haag volledig had moeten concentreren op zijn streven om naar Indië te kunnen terugkeren met een aanbod dat wezenlijk verder ging dan wat Logemann in oktober in de Tijdelijke Tweede Kamer had verklaard, werd niet beseft dat dit aanbod voor de Indonesische nationalisten lang niet ver genoeg ging. Het werd hem, toen hij eind januari in Batavia terug was, onmiddellijk duidelijk gemaakt door al zijn naaste medewerkers en adviseurs, onder wie Idenburg, van der Plas, Abdoelkadir, alle departementshoofden (onder wie mr. J. E. van Hoogstraten en generaal Spoor) alsook door de Leidse hoogleraar Kraemer die jarenlang zendeling in Indië was geweest en nu uit Nederland was overgekomen. Hun gemeenschappelijk oordeel was dat op de door het kabinet gedachte basis geen akkoord met de nationalisten te verwachten was. 'Redenen daarvoor zijn'
, zo seinde van Mook op 31 januari aan Logemann',
'in de eerste plaats het gebrek aan ondubbelzinnige erkenning van zelfbeschikking aan het einde van de termijn welke door allen voor verdere opvoeding tot zelfstandigheid noodzakelijk wordt geacht. In de tweede plaats wekt het in de eerste plaats genoemde, gepaard aan een gedetailleerde uitwerking van de structuur tijdens de periode van opvoeding, de indruk dat in onze houding eigenlijk niets nieuws is gekomen en dat van onze kant opnieuween eenzijdig systeem van voogdijschap wordt overgelegd.'
Van Mook stelde een nieuwe regeringsverklaring voor die rekening hield met de bezwaren welke geopperd waren door allen die hij had geraadpleegd. Logemann hield zulk een nieuwe verklaring voor een onhaalbare zaak - hij stelde van Mooks voorstel in het kabinet niet eens aan de orde maar gaf deze verlof om, als hij de regeringsvoorstellen in Indië bekend maakte, ter inleiding daarvan 'een meer sprekend staatsstuk'
wereldkundig te maken." In dat stuk wilde van Mook o.m. zeggen: 'Onafhankelijkheid en zelfbeschikking hebben in deze moeilijke dagen een stevig fundament nodig'
, en spreken van 'zelfbeschikking in onze tijd'
3 dat ging Logemann te ver: de woorden 'onafhankelijkheid'
en 'in onze tijd'
moesten verdwijnen." Doordat Logemanns telegram te laat in Batavia werd ontvangen, kwamen die gewraakte woorden toch voor in de inleiding die van Mook op 10 februari, de dag waarop de rege
Zoals eerder vermeld, had het Knip Sjahrir na de vorming van zijn eerste kabinet gemachtigd om met Nederland te gaan onderhandelen. Het einddoel dat daarbij in het oog moest worden gehouden, was aan elke Indonesische nationalist duidelijk: een onafhankelijke Republiek die de gehele archipel zou omvatten. Niet dat dat einddoelonmiddellijk bereikt behoefde te worden! Het was denkbaar dat er een vorm van institutionele samenwerking zou komen tussen die Republiek en Nederland - bovendien besefte Sjahrir dat van feitelijke gezagsuitoefening door de Republiek voorlopig alleen sprake kon zijn op Java en Sumatra. Wat de Nederlandse regering op 10 februari aanbood, was evenwel, zoals van Mooks medewerkers en adviseurs hadden voorzien, onaanvaardbaar en werd door zovelen, vooralook door de linkse groeperingen, door de pemoeda-groepen en door de militaire leiding (en binnen die leiding vooral door opperbevelhebber Soedirman) beschouwd als een bewijs voor Nederlands wil om zijn greep op de archipel te behouden, dat Sjahrir het ontslag van zijn kabinet moest aanbieden. Soekarno evenwel hield rekening met het feit dat, met name gezien de houding van de Britten, het contact met Nederland niet afgebroken mocht worden - hij gaf Sjahrir, die immers zowel voor Nederland als voor Groot-Brittannië aanvaardbaar was, opdracht, een nieuw kabinet te vormen; het kwam op 12 februari tot stand, nadat Soekarno zijn goedkeuring had gehecht aan het tegenvoorstel dat de gehandhaafde minister-president aan van Mook en het kabinet-Schermerhorn zou voorleggen.
Dat tegenvoorstel' hield in dat de Republiek zou worden erkend '
als draagster van de soevereine macht over het gebied van het voormalige Nederlands-Indië': die Republiek zou met Nederland 'op personeels-, financieel, economisch en ander gebied' afspraken maken welke de Nederlandse belangen '
op billijke wijze' zouden regelen; zij zou voorts 'voor een bepaalde periode'
met Nederland 'een federatief verbond'
aangaan; was een tot dat alles strekkende overeenkomst getroffen, dan
'speciale aandacht schenken'
.
Over dit tegenvoorstel viel, aldus van Mook, niet te praten. Alleen al de pretentie dat de Republiek de gehele I~donesische archipel zou vertegenwoordigen, was voor hem (men denke aan de deelstaten welker oprichting hij in Den Haag had voorgesteld) onaanvaardbaar. Sjahrir toonde daar begrip voor en dat viel hem niet moeilijk: mèt Soekarno was hij van mening dat, als de Republiek eenmaal Java en Sumatra omvatte, de van haar uitgaande politieke invloed zo sterk zou zijn dat, hoeveel en welke deelstaten van Mook ook in het leven zou roepen, uiteindelijk de pro-republikeinse krachten overal zouden triomferen. Met dat al wist hij dat hij voorzichtig moest manoeuvreren - hij versterkte zijn positie door, zoals eerder vermeld, de linkse groepering van Tan Malaka uit te schakelen en hij deed, zonder Soekarno of de leden van zijn kabinet erin te kennen, eind maart aan van Mook een geheim voorstel toekomen: Nederland hoefde in eerste instantie niet verder te gaan dan tot erkenning van het gezag van de Republiek over Java en Sumatra. Nadat hij dat voorstel had doorgegeven, lichtte hij Soekarno en zijn kabinet in.
Tussen zijn denkbeelden en die van het kabinet-Schermerhorn gaapte dus een brede kloof. Was deze te overbruggen? Clark Kerr drong er op aan en van Mook, aannemend dat Indonesische onderhandelaars altijd zouden beginnen met te overvragen, hield het niet voor onmogelijk. Trouwens, wat was het alternatief? Werd geen overeenstemming bereikt, dan zou vroeg of laat gevochten moeten worden. Afgesproken werd dat een delegatie van de Republiek, bestaande uit twee ministers en de secretaris van het kabinet, mèt van Mook naar Nederland zou vliegen om er met de regering te onderhandelen. Had dat zin? Nauwelijks. Met de op 17 mei te houden eerste algemene verkiezingen in zicht kon die regering zich bezwaarlijk binden en bovendien lagen het Nederlandse en het Indonesische standpunt veel te ver uit elkaar. Drees noemde in de eerste vergadering welke het kabinet-Schermerhorn op 10 april in aanwezigheid van van Mook en Idenburg aan de Indonesische voorstellen wijdde', alleen al de vorm waarin de Indonesiërs de zaak wilden gieten,
I Notulen:'politiek onaanvaardbaar'
: Nederland zou met 'de regering van de Republiek Indonesië'
een overeenkomst moeten sluiten - 'dit zou'
, zei hij, 'in Nederland de zaak doen barsten'
: het zou in strijd zijn met de Grondwet en met alle uitspraken waarin de regering een overeenkomst met de Republiek had afgewezen. Hoogstens, aldus Drees, zou de Nederlandse regering een eenzijdige verklaring kunnen afleggen waar de Indonesiërs een eigen verklaring tegenover zouden kunnen stellen, en bij dat alles zou de Republiek Indonesië alleen voor Java kunnen optreden en 'dus juister de '
Republiek Java' kunnen heten.' Aldus ook Logemann. Van Mook en Idenburg stelden daar tegenover dat die twee verklaringen niets zouden uithalen en dat Nederland er niet aan kon ontkomen, de 'Republiek Indonesië'
te erkennen. Drees maakte nog een beperking: kon Nederland niet de toezegging dat een federatiefIndonesië het recht had, uit het koninkrijk te treden, intrekken? Van Mook hield dat, 'gezien het natuurlijke wantrouwen in onze bedoelingen'
, voor onmogelijk.
Er volgde, daags daarna, een tweede vergadering", waar een door Logemann en van Mook opgesteld concept voor de door Nederland af te leggen verklaring ter tafel lag. Daarin zou de Nederlandse regering verklaren, 'een autonome republiek'
(niet: 'de Republiek Indonesië'
) 'te beschouwen als een integrerend deel van het overeenkomstig haar verklaring van 10 februari I946 als deelgenoot in het koninkrijk langs constitutionele weg tot stand te brengen federatief Gemenebest Indonesië'
; 'het huidige de facto-bewind' zou erkend worden '
als het bestuur over Java met uitzondering van de daar thans onder het gezag van het Geallieerd militair bestuur staande gebieden' (Batavia, Buitenzorg, Bandoeng, Semarang en Soerabaja, al deze plaatsen met hun naaste omgeving). Voor minister Ringers ging dat te ver (hij kon 'nog niet verwerken dat wij de facto de Republiek Indonesië zouden erkennen') en ook zijn ambtgenoot van Schaik had bezwaren ('hetgeen wij nu gaan doen, betekent dat wij de zaak uit handen geven aan een organisatie die er niet tegen opgewassen is') maar van Mook wees er op dat men met de positie van de Indonesische delegatie rekening moest houden: 'Het redden van hun gezicht bestaat uit het noemen van de Republiek'
(dat was niet geheel juist: niet de Republiek Indonesië zou genoemd worden maar 'een autonome republiek'
), 'waarna deze verdwijnt in het Gemenebest.'
De af te leggen verklaring werd door het kabinet goedgekeurd en vervolgens toonden Attlee en zijn minister van buitenlandse zaken Bevin
I Notulen: a.v., p. 100' ingenomen over het feit dat de Nederlandse regering het woord '
republiek' had aanvaard. Bevin voegde daaraan toe dat Groot-Brittannië de Nederlandse strijdkrachten zou blijven uitrusten en dat de Britse strijdkrachten tot het einde van het jaar in Indië zouden blijven, zij het dat zij niet tegen de Republiek zouden optreden - dat was 'not part oj our war commitment and Parliament would not tolerate such action.'
Twee dagen later, 14 april' 46, begonnen op het, op het landgoed de Hoge Veluwe gelegen, zwaarbewaakte jachtslot Sint Hubertus de Nederlands-Indonesische besprekingen - besprekingen met een delegatie van de door het kabinet zo uitdrukkelijk afgewezen Republiek Indonesië! Romme die voor het koninkrijk, juist omdat, zo vertrouwde hij, Indië er deel van zou blijven uitmaken, een belangrijke plaats in de wereld weggelegd zag (hij had in '45 enkele malen over '
het Nederlands imperium' geschreven), wijdde er in De Volkskrant een hoofdartikel aan, waar 'De week der schande'
als kop boven stond: voor Drees maar ook voor anderen een aanwijzing te meer dat in Nederland de oppositionele krachten niet moesten worden onderschat.
Dagenlang werd op de Hoge Veluwe van gedachten gewisseld. Er werd niets bereikt. Zo scherp kwamen de standpunten tegenover elkaar te staan dat Schermerhorn in de derde samenkomst (14 april)? op de mogelijkheid van een militair conflict wees - een conflict 'met alle bitterheid van dien en met als gevolg een achteruitzetting voor Nederland en Indonesië beide voor wellicht tientallen jaren'
. 'Niet dan met bloedend hart zouden wij'
, aldus de minister-president, 'hiertoe overgaan doch wij zouden er toe gedwongen kunnen worden'
- de minister van de Republiek die antwoordde, zei 'dat men van zijn kant de alternatieven zeer wel beseft.' Van Mook poogde de zaak nog te redden door op de r yde aan het Nederlandse kabinet voor te stellen dat '
de regering der Republiek' betrokken zou worden bij het algemeen bestuur over Indië - het denkbeeld werd afgewezen en hij begaf zich teleurgesteld voor een bezoek naar Londen, maar niet dan nadat hij aan de Raad van departementshoofden in Batavia had bericht dat, als de onderhandelingen op niets zouden uitlopen, 'het kabinet als alternatief voortzetting van de militaire actie op Java [had] aanvaard' 3 de kabinetsnotuien maken daar geen7
In de laatste samenkomsten. op de Hoge Veluwe kwam ook nog Soekarno's positie ter sprake - '
een bijzonder moeilijk punt', zei Logemann in de kabinetsvergadering van 23 april.' '
Een erkenning van de Republiek op de wijze als besproken, is in Nederland zeker wel te verdedigen', zo lichtte hij dat toe (die zeer beperkte erkenning was door de delegatie van de Republiek met beslistheid afgewezen), 'doch een erkenning van Soekarno nimmer.'
Er zou van Nederlandse zijde dus gevergd worden dat de Republiek haar president, die tevens haar inspirator en haar symbool was, zou laten vallen.
Op 24 april werd de Hoge Veluwe-conferentie beëindigd. De Republikeinse delegatie vertrok naar Djokja 'met'
, zo constateerde Schermerhorn-, 'niets in handen, geen protocol, slechts een stel notulen."
Korte tijd later, in mei, schreef Logemann eigenhandig het concept voor een instructie aan van Mook" waarin in punt 3 werd herhaald dat Soekarno in geen enkel regeringsambt ooit zou worden erkend en waarvan punt 5 luidde:
'Indien de pogingen om tot overeenstemming te komen ten aanzien van het neerleggen der wapenen en de deelneming der republikeinse nationalisten aan de Rijksconferentie definitief falen, zal tot gewapende actie tot herstel van het wettig gezag worden overgegaan. De luitenant-gouverneur-generaal besluit daartoe niet dan op machtiging van de Nederlandse regering.'
Die instructie werd aan van Mook toegezonden - zulks lag in de lijn van het in november' 45 genomen besluit van het kabinet-Schermerhorn, de troepenmacht in Indië tot ca. vijf-en-zeventigduizend man uit te breiden.