In de discussie naar aanleiding van het concept-manuscript van het eerste deel van Het Koninkrijk kwamen vragen op over de status van het geschiedwerk, de verantwoordelijkheid van de regering die de opdracht had verleend en de visie van de auteur. Van der Kooy opperde aanzienlijke bezwaren tegen de teneur van Voorspel en vooral tegen de weergave van de ontwikkelingen in de verschillende zuilen in de negentiende en twintigste eeuw. Hieraan zou 'de gepaste billijkheid'
hebben ontbroken. Van der Kooy betoogde dat 'de regeringsgeschiedschrijving'
boven de partijen behoort te staan. Hij voegde daaraan toe dat zijn positie in de begeleidingscommissie 'moeilijk'
zou worden indien de bevolkingsgroep waartoe hij zich rekende (de protestants-christelijke) aanstoot zou nemen aan bepaalde uitlatingen van de auteur over haar mensen. Van der Kooy keurde het af dat voor dit werk gebruik was gemaakt van een door hem karikaturaal genoemd boek als B. van Kaams Parade der mannenbroeders en schreef dat hij het beeld dat De Jong van Colijn had geschetst 'niet verantwoord'
vond, terwijl zijns inziens het veelvuldig toegepaste etiket 'conservatief beter niet kon worden gehandhaafd. (v)