De voorbereiding van de terugkeer naar bevrijd Nederland stelde de regering in Londen voor een aantal problemen van fundamentele betekenis. Het eerste was de coördinatie van het gewapend verzet. De Jong beschreef hoe koningin Wilhelmina zich sterk had gemaakt voor een benoeming van prins Bernhard tot opperbevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten. Het kabinet was weinig gelukkig met deze gedachte, maar moest de benoeming noodgedwongen accepteren, aldus De Jong. N. D. J. Barnouw, medewerker van het RIOD, vroeg de auteur nadrukkelijker afstand te nemen van het doorzetten van deze benoeming door de koningin en de prins, omdat hij dat in andere gevallen ook gewend was. Maar De Jong antwoordde: , 'Op het punt van het uiten van goedof afkeuring wil ik miJ 111 het
algemeen zeer beperken. Dergelijke persoonlijke uitspraken voegen niets
toe aan het historisch gebeuren. Natuurlijk kunnen zij soms niet gemist
worden, met name wanneer het gaat om aangelegenheden waarover bijv.
de Enquêtecommissie een uitspraak heeft gedaan - dan acht ik mij verplicht
mijn eigen oordeel in eigen woorden vast te leggen. Is dat hier noodzake
Verslagen van gesprekken van De Jong met prins Bernhard d.d. 28-12-1979 en 9-7-1980. 5 Van deze zijde is geen nadere reactie ontvangen.
waarmee dit door HMwordt doorgedreven" en ik geef weer dat het kabinet
het gebeurde bepaald afkeurde en de waarborg wenste dat dit niet zou
worden herhaald. Dat is alles historisch relevant en moet ik daar nu nog aan
toevoegen dat ook ikvind dat die doordraverij nogal bedenkelijk was?' (M) Overigens lag de zaak volgens De Jong niet eens zo simpel, want ook de meest betrokken ministers, Gerbrandyen Van Lidth, was volgens hem wel het een en ander te verwijten.
Een ander belangrijk 'terugkeer-probleem'
was ook de wettelijke regeling van de vorming van een noodparlement, van tijdelijke provinciale staten en van tijdelijke gemeenteraden voor de overgangsfase na de bevrijding. Koningin Wilhelmina weigerde in september 1944, toen de spoedige bevrijding van Nederland voor de deur leek te staan, het ontwerpbesluit met betrekking tot het noodparlement te tekenen. Met de manier waarop dit uiterst belangrijke punt werd geregeld was namelijk de door haar verlangde politieke vernieuwing nauw verbonden. Daarom meende Wilhelmina dat zij geen wettelijke regeling mocht bekrachtigen, die niet eerst was voorgelegd aan de gebundelde illegaliteit. De Jong schreef dat de koningin hier 'inconstitutioneel'
handelde: , 'Zij was zich heel wel bewust dat de betrokken voornemens en daden in
strijd waren met de Grondwet en dat zij zich dus eigenlijk op een
inconstitutioneel pad begaf, maar los nog van het feit dat zij juist die
Grondwet welke haar zo aan banden legde, als verouderd beschouwde
omdat deze niet langer uitdrukking gaf aan wat, naar zij meende, in het volk
leefde [...], vond zij steun in de overweging dat haar slechts bezorgdheid
dreefvoor de toekomstvan Nederland.' (Mi) Een aantal meelezers (Fraenkel- Verkade, In 't Veld en Verdam) had wel begrip voor dit oordeel van de Jong, maar maakte krachtig bezwaar tegen gebruik van de term 'inconstitutioneel'
. Verdam merkte op dat constitutioneel en inconstitutioneel moeilijke begrippen zijn, vooral in verband met staatsnoodrecht, dat 'zo vaak over de constitutie heen springt'
. Hij voegde hieraan toe: , 'Het gaat hierom: de koningin weigert te tekenen omdat de illegaliteit niet
is gehoord. Ge vindt haar gedachte volstrekt constitutioneel [...].Hier stelt
ge [...] de vraag: "Waarom had zij geweigerd?" En dan presteert ge het om
die constitutionele weigering binnen 20 regels te herleiden tot inconstitu
tioneel denken. Ik vind dit niet redelijk.' (Mi) De Jong hield in de 'Memorie van Punten'
staande dat hij niet te ver ging'inconstitutioneel'
. Wel besloot hij zijn tekst op enkele ondergeschikte punten aan te passen. Aanvankelijk was De Jong van mening dat de neerslag van deze discussie aan de minister-president moest worden toegezonden, maar later besloot hij de toezending aan de minister-president te beperken tot zaken waarin nog levende leden van het koningshuis een rol hadden gespeeld. (vi)
Verderop noemde De Jong het optreden van de koningin opnieuw 'inconstitutioneel'
in verband met het feit dat zij in het najaar van 1944 de Grote Advies Commissie der Illegaliteit gevraagd had een delegatie naar Londen te sturen om met haar van gedachten te wisselen over de kwestie van het instellen van een noodparlement. Dit was uitdrukkelijk tegen de zin van Gerbrandy geweest en buiten diens formele voorkennis. Brugmans merkte op dat het staatshoofd formeel het recht heeft bij een kabinetsformatie ieder die zij wil om advies te vragen. De Jong antwoordde echter dat het hier geen kabinetsformatie betrof; het zittende kabinet had althans zijn ontslag niet aangeboden. (Mi)Tijdens de discussie kondigde De Jong aan zich nog eens te zullen beraden op het gebruik van de gewraakte term. Dit leidde tot wijziging van een zin uit het concept-manuscript die luidde: 'dat de koningin met de uitnodiging aan de GAC inconstitutioneel heeft gehandeld, lijdt voor ons geen twijfel'.
Dit laatste werd: 'dat de koningin zich met de uitnodiging aan de GAC [ ...] los heeft gemaakt van de ministeriële verantwoordelijkheid, lijdt voor ons geen twijfel."
De Jong stelde in zijn tekst vervolgens de vraag waarom het kabinet wegens deze gang van zaken niet zijn ontslag had gevraagd. De belangrijkste reden was volgens de auteur dat de ministers er niet zeker van waren dat dit verzoek zou worden ingewilligd. Bovendien vreesden ze dat de koningin de formatie van een kabinet zou bevorderen dat geen enkele voeling had met de Nederlandse politieke werkelijkheid. 'Kortom: de ministers wilden de koningin tegen haar eigen autocratische
6 Zie: deel
met de Nederlandse politieke werkelijkheid, dan het zittende, en met name
bij de grote bondgenoten Engeland en de Verenigde Staten aanleiding zou
geven tot scherpekritiek'." Ook elders in de 'Londense'
gemeenschap leefden tegen het eind van de oorlog geprononceerde ideeën over de noodzaak van politieke hervormingen na de oorlog. De Jong bracht in een voetnoot in zijn conceptmanuscript gedachten ter sprake die in de staf van prins Bernhard leefden over een benoeming van de prins tot 'stadhouder'
. De Jong zag dit als 'loos gepraat'
, voortgekomen uit een 'tekort aan democratisch besef bij enkele van de naaste medewerkers van de prins'
. In 't Veld en de oD-groep vroegen zich af of dit voldoende terzake was en adviseerden de auteur deze voetnoot maar te laten vervallen. De Jong vond echter dat hij er juist aan deed de voetnoot te handhaven, ook in het licht van nadere gegevens die hij aan zijn tekst had toegevoegd. Bovendien had hij de noot uitvoerig met prins Bernhard besproken, waarbij deze had opgemerkt dat de noot op zichzelf gesproken juist was. De prins ontkende echter dat het zijn adjudant eh. H J. F. van Houten was geweest die deze gedachte het luidst had verwoord en vroeg De Jong bovendien nog duidelijker dan al was gebeurd weer te geven dat koningin Wilhelmina hiermee nooit akkoord gegaan zou zijn. (Mi)De begeleidingscommissie zag geen redenen om bij De Jong op verdere wijzigingen aan te dringen. (vi)"
In de conflicten rond de terugkeer van de regering naar bevrijd Nederland heeft Burger als minister zonder portefeuille en later van Binnenlandse Zaken een hoofdrol gespeeld. Hij was een van de Londense bewindslieden die na de bevrijding van Zuid-Nederland tussen september en november 1944 met generaal Kruls, de chef-staf van het Militair Gezag, in conflict waren geraakt over de uitoefening van het gezag in
7 Dee! lOA, 943 (904). 8 Zie voor de betrokken voetnoot dee! rOA,'Londen arriveert'
) en 9 ('Problemen voor het Militair Gezag'
) van het conceptmanuscript, waarin ook hij ten tonele werd gevoerd: , 'Al met al wordt de productie, zo respectabel als die zijn moge, een Londens
verhaal van: i .Iof op de koningin, 2.lof op Gerbrandy, j.Jof op Somer's BI
en 4.lof op het MG.Het eerste kan ik verstaan uit hoofde van het feit dat HM
zich niet heeft mogen verweren, met name ook niet voor de Enquêtecom
missie, het tweede kan ik om psychologische redenen die ik wel eens eerder
heb gememoreerd", als een aberratie met een schouderophalen laten voor
wat het is. Het derde kan gedekt worden - met erkenning voor de grote
fouten van Somer, door het misbruiken van zijn dienst voor particuliere en
politieke doeleinden - met het spreekwoord dat in het land der blinden
eenoog koning is, maar het vierde passeert alle grenzen.' (Mi) De Jong tekende in de 'Memorie van Punten'
aan: , 'Ik vind dat het op mijn weg ligt, de beoordeling door Burger van de twee
genoemde hoofdstukken aan U voor te leggen. Hij heeft, naar ik aanneem,
een kopie van zijn brief aan mij bewaard, maar heeft niet de behoefte gehad,
in deze beoordeling iets te wijzigen toen hij in latere hoofdstukken
gegevens aantrof waaruit hij had kunnen afleiden dat ik geenszins
kritiekloos sta tegenover koningin Wilhelmina, Gerbrandy, het Bureau
Inlichtingen en generaal Kruis. In het algemeen getuigen de brieven die ik
van Burger heb ontvangen (ik heb menigmaal door hem voorgestelde
zakelijke correcties overgenomen), van een grote verbittering over datgene
wat tenslotte in Londen met hem is gebeurd. In geen van zijn brieven heb ik
ooit een spoor van zelfkritiek gevonden.' (Mi) In januari 1945 ontstond de kabinetscrisis naar aanleiding van Burgers radiorede over de zuivering. De Jong keurde de strekking en inhoud van deze rede uitdrukkelijk af omdat Burger naar zijn mening de indruk wekte
gehele beleid dat hij zelf als minister had gevoerd; zij waren een
monumentale blunder.' (Mi) Burger op zijn beurt tekende krachtig protest aan tegen De Jongs suggestie dat hij zich na zijn ontslag verbitterd had teruggetrokken. Hij vond dat hij weinig reden tot verbittering had gehad: , 'Immers zonder dat conflict, zou mijn voorland geweest zijn: met de hele
troep naamloos ten onder gaan, terwijl ik nu terzelfder tijd zo nadrukkelijk
de aandacht op essentiële euvelen heb kunnen vestigen, op een wijze die
blijvend een waarschuwende rol [is] blijven spelen, zowel t.a.v.het Militair
Gezag als t.a.v.de zuivering.' (Mi) Burger vervolgde: , 'Dat je voortgaat via spitsvondigheden het dwaze idee reliëf te geven als
zou ik de zuivering daarbij hebben losgelaten, verwondert mij niet.' (Mi) Hij voerde aan dat zijn waarschuwingen over het uit de hand lopen van de interneringen en de zuivering terecht waren geweest. Bovendien: zoals ook De Jong zelf indertijd had opgemerkt'? werd Burgers standpunt in het bevrijde Zuiden vrijwel algemeen gedeeld. De auteur tekende in zijn 'Memorie van Punten'
aan: , 'Burger beweert dus nog steeds dat alle critici zijn toespraak verkeerd
begrepen hebben. Ik heb de essentiële passages uit die toespraak in mijn
tekst weergegeven en u hebt zich een eigen oordeel kunnen vormen. Ik wijs
er op dat ik uitdrukkelijk onderstreep dat Burger zich voor de zuivering veel
moeite gegeven heeft en dat hij door Gerbrandy op onbehoorlijke wijze is
behandeld - ik blijf intussen van mening dat hij zich in zijn toespraak
buitengewoon ongelukkig heeft uitgedrukt [...].' (Mi) De Jong stelde de vraag ter discussie of de kwalificatie 'een monumentale blunder'
niet net iets te ver ging en stelde haar daarom ter discussie, te meer omdat hij de kans groot achtte dat zij na publikatie in de pers veel aandacht zou krijgen. Inderdaad vond de begeleidingsgroep de gebezigde
'een grove blunder'
."
De Jong spaarde ook minister-president Gerbrandy niet. Naar aanleiding van de kabinetsformatie van begin 1945 beschreef de auteur hoe Gerbrandy trachtte voor zijn nieuw te formeren kabinet na het vertrek van de socialistische ministers andere vertegenwoordigers van deze stroming te vinden. Hij benaderde diverse personen en bracht daarover aan de Vertrouwensmannen van de regering in bezet gebied een rapport uit dat naar het oordeel van De Jong in meerdere opzichten onvolledig en 'misleidend'
was. Verdam tekende bezwaar aan tegen een tot twee maal toe herhalen van deze laatste term, maar De Jong hield vol dat dit gerechtvaardigd was: , 'Ik meen dat ik hiermee niet te ver ben gegaan. Gerbrandy heeft in mijn
leven veel betekend en ik ben mij ervan bewust dat ik een niet gering
verwijt tot hem richt, maar ikmeen dat voor dit verwijt reden is.' (Mi) Na discussie met de begeleidingsgroep zegde de auteur toe het tweede 'misleidend'
te vervangen door 'incorrect'
. (vi)
Voorts vroeg Manning De Jong dieper in te gaan op een van de belangrijkste beslissingen van de Nederlandse regering in Londen: het uitroepen van de spoorwegstaking in september 1944. Hij vroeg De Jong hoe het zat met het besluit van de regering om de staking niet af te gelasten toen na enkele weken bleek dat de geallieerde opmars was blijven steken en stelde ook De Jongs oordeel ter discussie dat Seyss-Inquart geen enkele noodzaak had gehad om op de spoorwegstaking te reageren zoals hij had gedaan: met een embargo op de voedselaanvoer naar W est-N ederland dat zes weken lang van kracht bleef:
'In de nu gekozen formuleringen rijst althans voor mij de vraag of je beide
"partijen" op dezelfde wijze tracht te verstaan. Billijk je de Nederlandse
regering niet iets te snel en wijs je het Duitse embargo-besluit niet al te vlug
("geen enkele noodzaak") van de hand?' (Mii) De Jong kondigde aan op de eerste vraag in een later hoofdstuk terug te zullen komen." Hij bleef inmiddels vinden dat Seyss-Inquart zonder enige noodzaak zo hard was opgetreden, aangezien de grote massa van de
11 Deel rOA, 975 (934). 12 Zie deel rOB, hoofdstuk 6, 'Illegaal Werk'
, 488-579 (428-555).