Bij het kiezen van de presentatiedata van zijn boeken heeft de auteur zich, zoals eerder gemeld, gericht naar de wekelijkse zendtijd van AVRO'S tv-nieuwsrubriek Televizier Magazine. Telkens voor of kort na verschijning van een deel wijdde de eindredacteur Jaap van Meekren zijn Magazine geheel of gedeeltelijk aan De Jong. Over een dergelijke uitzending van Televizier Magazine schreef Cor van de Poel in de Leeuwarder Courant (15 september 1982): , 'Natuurlijk zal niet iedereen zich kunnen vinden in De Jongs interpretaties
en zullen zij fouten willen aanwijzen. Het is een onvermijdelijkheid bij
zoveel hoofden en zoveel zinnen èn bij de omvang van het werk. Maar vast
staat, dat deze geëngageerde geschiedschrijver naar eer en geweten heeft
gewerkt en Nederland een duizenden bladzijden tellend monument nalaat.
kritische beschouwingen er nog zullen volgen. Het laatste deel heeft
betrekking op het laatste oorlogsjaar: de gruwelijkste ontberingen en
tenslotte de onvergelijkelijke vreugde van de bevrijding voor het grootste
deel van het Nederlandse volk. De Jong was er gisteravond om enige toelichting te geven op zijn werk.
Daar zouden enige tv-programma's mee te vullen zijn, maar hij moest zich
nu beperken tot een paar antwoorden op vragen van Jaap van Meekren over
bijvoorbeeld executies van gevangen verzetsstrijders, die tot de laatste dag
van de oorlog zijn doorgegaan. "Opdracht van het RSHA (Reichssicherheits
hauptamt te Berlijn) dat onder bevel stond van de Reichsfûhrer-ss Heinrich
Himmler", aldus De Jong. Die laatste dagen voor de bevrijding van het
oosten en het noorden van het land zijn er in Zwolle, Zutphen, Deventer,
Groningen, Assen, Ede en Apeldoorn nog I 07 verzetsstrijders doodge
schoten in opdracht van de so. Over de laatste dagen in het Duitse concentratiekamp Dachau en de
moordlust van de vijand sprak Van Meekren met mr. Floris Bakels, auteur
van het boek Nacht und Nebel. In sobere en bijna onderkoelde bewoordin
gen riep hij beelden op, die het menselijke bevattingsvermogen te boven
blijven gaan. Een wezenlijk deel van de Televizierbijdrage ging over de weken voor
de bevrijding van westelijk Nederland, waar hongersnood heerste. De
vijand dreigde alle gebrekkige voedseltoevoer af te snijden, de havens en
industrie totaal te verwoesten en dit deel van het land geheelonder water te
zetten, indien de geallieerde troepen zouden opmarcheren van de IJ ssel naar
het westen. De vertrouwensmannen in het bezette gebied van de Neder
landse regering besloten daarop in overleg te treden met de Duitse
rijkscommissaris Seyss-Inquart. Hij was bereid een koerier van het verzet
naar Londen te laten gaan om de Nederlandse regering ervan te overtuigen,
dat in tegenstelling tot de geallieerde eis van onvoorwaardelijke overgave
een soort wapenstilstand moest worden gesloten en voedseldroppings
mogelijk zouden worden gemaakt. De stap van de vertrouwensmannen leidde tot diepe tegenstellingen
binnen het verzet, waarvan delen elke onderhandeling met de Duitsers
afwezen. Er werd zelfs van verraad gesproken. Dr. Willem Drees, een van
die vertrouwensmannen, zei gisteravond dat het hier ging om een een vraag
aan de Nederlandse regering. Hij meende, dat hiermee in de omstandighe
den redelijk was gehandeld ter voorkoming van de ramp van totale
vernietiging. De Nederlandse regering slaagde erin de geallieerden voor dit
standpunt te winnen. Achterafbleek, dat deze operatie bijna samenviel met
de capitulatie van het Duitse leger in het noordwesten, waartoe ook de
Duitsers in Nederland behoorden. Prins Bernhard was toen commandant van de Binnenlandse Strijdkrach
ten. Hij liet in Televizier zijn ongenoegen
Duitse troepen. Beide mannen hadden een lang lopende vete. Door de
beslissing van Montgomery kwam de BS in het westen van het land in een
soort vacuüm terecht. Door de snelheid van capitulatie en bevrijding zijn er
gelukkig geen grote ongelukken gebeurd.' Een andere tv-recensent, Nico Scheepmaker, noemde naar aanleiding van de Televizier-uitzending in Vrij' Nederland (18 september 1982) 'Vier redenen om van Lau de Jong te houden'
: , 'Wie de goede gewoonte heeft op zondag The Observer en The Sunday Times
te kopen, weet dat enigszins belangrijke boeken altijd op dezelfde dag in die
weekbladen worden besproken. De enige manier waarop de een de ander
voor kan zijn is de bespreking een of meer pagina's eerder af te drukken. In
Nederland wordt ook wel met zulke embargo's gewerkt, maar de enige
Nederlandse auteur die er op rekenen kan dat I. het embargo nooit (of
zelden) geschonden zal worden, en 2. alle kranten tegelijk over zijn boek een
pagina vol zullen schrijven (met meestal nog een opwarmertje op de
voorpagina), is dr. Lau de Jong, als hij weer een deel van Het Koninkrijk der
Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog heeft voltooid. Zo ook vorige week dinsdag, toen deel lOB, Het laatste jaar II, tweede helft
het licht zag. De titels zijn minder pakkend, zoals u ziet, dan de inhoud. Alle
kranten hadden er hun specialist aan gezet, alle kranten hadden hun pagina
ervoor ingeruimd, en uiteraard had de dienstdoende omroep (in dit geval
de Avro) ook dr. L. de Jong in de uitzending, om de inhoud van zijn boek
nader voor de burger te verklaren. Nu is dr. Lau de Jong een dankbare gast in elk televisieprogramma. Hij
kent het métier, en weet dat hij zijn gastheer iets verschuldigd is, liefst een
pikant nieuwtje. Dit keer bleek hij ontdekt te hebben dat de Duitsers niet op
5 mei hebben gecapituleerd, maar op 6 mei, zodat het Nederlandse volk dus
zevenendertig jaar lang de bevrijdingsdag aan de vijfde mei 1945 heeft
toegeschreven, en niet, zoals het behoorde, aan de zesde mei 1945, de
geboortedag van mijn vrouw. Een late, maar door ons dankbaar aanvaarde
triomf, maar dit terzijde. Er zijn drie redenen waarom Lau de Jong bij mij al
jarenlang geen kwaad meer kan doen, of eigenlijk vier. De vierde reden is
het triviaalst: toen ik in de PC Hooftbuurt woonde, zag ik hem regelmatig
met een alpinopet op op een statige herenfiets langsrijden, en één keer ving
mijn blik in één oogopslag zowel de voorbijfletsende Lau de Jong met
alpinopet, als de voorbijwandelende dr. J elle Zij lstra met kinderwagen - of
verzin ik dat nou, om het nog mooier te maken dan beide aparte beelden
toch al waren? De derde reden van mijn affectie voor De Jong hangt samen met een
tv-programma dat hij zelfin 1962 of I 96 3 plaatste, maar dat op zijn vroegst
in 1966 moet zijn uitgezonden, want in het eerste seizoen van Mies en Scène
(van 8 januari tot 7 juni 1966) kwam hij nog niet voor als de laatste
programma dat Mies aan hem vroeg: "We kennen u alleen als een ernstig
man, kunt u eigenlijk ook lachen?" "Draai maar eens een Chaplinfilmpje", had Lou de Jong (in de stoel,
maar natuurlijk ook in het voorgesprek) gezegd, waarna godgans Neder
land hem bijna van zijn stoel zag rollen van het lachen. Dat had tegelijk
zowel iets kinderlijks als ontwapenends (zó hard lachen om een filmpje dat
hij ongetwijfeld al vaak gezien had), en het liet een totaalonverwachte kant
van dr. L. de Jong zien. De tweede reden waarom ik geen kwaad woord over Lou de Jong wil
horen is, dathij omstreeks 1972 samen met Ruud Lubbers en Rob de Nijs in
het programma Drieluik van Sonja Barend zat, en toen op Rob de Nijs, die
verklaard had (voorlopig) geen kinderen te willen hebben, in gloedvolle
bewoordingen had ingepraat over het mooie van het vaderschap. Toen had
ik nog geen kinderen, nu ik ze wel heb weet ik dat hij groot gelijk had. En de eerste reden van mijn bewondering c.q. grote waardering voor dr.
L. de Jong betreft natuurlijk zijn tv-serie De Bezetting, een serie van twintig
documentaires van zo'n anderhalf uur per stuk, die op 6 mei 1960 (dus exact
vijftien jaar na de bevrijding; al wist hij dat toen nog niet!) werd opgestart.
Regie Milo Anstadt, produktie Ben Klokman. De serie leverde hem in 1962
de Zilveren Nipkowschijf op. Dat is nu alweer twintig jaar geleden. De
generatie kijkers die de serie nooit gezien heeft (zelfs niet heeft kunnen
zien!), kon vorige week dinsdagavond bij Avro's Televiziermagazine iets
proeven van de aard en kwaliteit van die vroegere programma's. Niets
spectaculairs, hoewel: dr. Willem Drees (96 jaar, maar nog helder
formulerend!) in het programma, prins Bernhard in het programma ("des
duivels op Montgomery", omdat die niet toestond dat de Binnenlandse
Strijdkrachten althans even aan de openbare oorlog mochten ruiken door
de Duitsers te ontwapenen), het relaas van J. van der Gaag, die voorzitter
was van de Raad van Verzet, en vooral: de ooggetuigeherinnering van mr.
Bakels aan het gesjouwaan het eind van de oorlog met de halfdode
concentratiekamp-gevangenen ("het kletsende geluid van al die magere
natte lijven die op een hoop werden gegooid"), maakten met de begelei
dende beelden van toen dezelfde diepe indruk als indertijd De Bezetting.
Ook dr. Lou de Jong vond de getuigenis van Bakels "superieur", en had
later tegen hem gezegd dat er in de wereld zo ongelofelijk veel misdaden
gepleegd worden die niet of nauwelijks bekend worden en waar niet bij
wordt stil gestaan, terwijl hier voor zo'n twee miljoen mensen dan toch
bijna veertig jaar na dato nog eens duidelijk gemaakt kon worden wat er
allemaal gebeurd was. Mijn aansluitende vraag lag voor de hand: "Zou het geen zin hebben
voor de nieuwe generatie kijkers die De Bezetting nooit gezien hebben een
(eventueel aangepaste of aangevulde) herhaling van de serie op het scherm
te brengen?" 7
de hele materie opnieuw zou gaan behandelen").' Op deze laatste uitspraak is De Jong feitelijk teruggekomen; hij voerde de eindredactie van een nieuwe versie van de televisie-serie De Bezetting die de Nederlandse Omroep Stichting in het seizoen 1989-1990 uitzond.
De wijze waarop De Jong van de archieven gebruik maakte kwam aan de orde in een vraaggesprek met Marc van Bakel in De Groene Amsterdam mer (18 juli 1984). 'Perfektionisme is een ramp voor dit vak'
luidde de kop boven het artikel. , ''
'Op zichzelf gaat van archieven geen enkele dreiging uit"
, vindt geschied
schrijver dr. L. de Jong. Hij ontvangt me thuis in zijn werkkamer, waar
tussen de talrijke boeken ook beide edities staan van zijn epos Het
Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. "Ik ben als direkteur van
Oorlogsdokumentatie altijd voorstander geweest van een zo ruim moge
lijke toegankelijkheid van het archief. De wetenschap vereist in beginsel dat
andere wetenschapsbeoefenaren toegang krijgen tot de stukken op grond
waarvan je een beeld geeft. Wanneer je de indruk hebt dat iemand zich
serieus wilovergeven aan wat er in die stukken te vinden is en daarvan naar
behoren verslag wil doen, moet j e die zonder restrikties toelaten." De enige beperkingen die gelden aan het gebruik van archieven staan in
de wet genoemd. De belangrijkste daarvan gaan over de staatsveiligheid en
het partikuliere belang van mensen die in de stukken voorkomen. Maar
verder moeten onderzoekers volledig worden vrijgelaten, vindt De Jong.
Ook in wat ze willen schrijven. Zelflaat hij tientallen mensen de koncepten
van zijn hoofdstukken lezen en kritiseren voordat ze verschijnen. Maar in
hoeverre hij daarmee bij het schrijven rekening wenst te houden, maakt hij
.zelf uit. Hoewel een garantie voor gepeperde kritiek, zal kolumnist Piet Grijs
ongetwijfeld geen deel uitmaken van die groep ingewijden. Als ik De Jong
voorleg hoe Grijs hem verwijt de oorlogstijd van bovenaf, vanuit de
Duitsers en vanuit Londen te beschrijven, wil hij daar niet op ingaan. "Nee,
met geen woord. Ik kan wat die man zegt geen sekonde au serieux nemen."
Goed, dan haal ik er een andere kritikus bij. In zijn inaugurale rede
konstateerde professor Blom dat de geschiedschrijving van Nederland in de
oorlog tot nu toe in het teken heeft gestaan van de politiek-morele
begrippen "goed" en "fout". Hoe heeft De Jong op die rede gereageerd? "Ik
heb Blom hierover een uitvoerige brief geschreven, en we hebben samen
vastgesteld dat de verschillen tussen onze zienswijzen maar marginaal zijn.
Een geschiedenis schrijven van bezet Nederland waarin die begrippen niet
voorkomen, is een verkrachting van de werkelijkheid. Ik heb het als mijn
taak beschouwd een zo gedifferentieerd mogelijk beeld te geven van hoe de
volwassen generatie die die periode doorstond, hoe die daar later op
terugkeek. Begrippen als «goed» en «fout» zijn niet willekeurig, dat zijn
Natuurlijk moet j e ook begrip hebben voor de aard van de motieven die de
tegenstanders hebben gedreven. Je moet figuren als Mussert en Seyss
Inquart niet schetsen als sadistische schurken, maar als mensen die handelen
volgens de inzichten en de wensen die toen in hen leefden. Maar daarom
kunje nog wel zeggen dat een figuur als Mussert volstrekt fout was." "Luister eens, als je de ekonomische geschiedenis schrijft van wat er in
een bepaalde fabriek werd geproduceerd, komen daar in de regel geen
ethische normen bij kijken. Hou je je daarentegen met het bedrijfsleven
bezig in de geest van het onderzoek naar de RSV, dan kun je je natuurlijk
onmogelijk losmaken van ethische normen. Ik denk dat een historikus in
een beschrijving altijd expliciet komt tot het uitspreken van bepaalde
oordelen. Dat is eenvoudig een funktie van de menselijke geest. Maar mij is
niet bekend dat iemand mij ooit heeft verweten dat ik met de botte bijl
hak." Blom hield in zijn rede een pleidooi voor een geschiedschrijving die
weergeeft hoe de doorsnee-Nederlander de oorlog heeft beleefd. "Maar dat
ben ik helemaal met hem eens. Ik wil u erop wijzen dat Oorlogsdokurnen
tatie een kollektie van 15°0 dagboeken heeft, juist om later te doen
uitkomen wat de gewone mensen in die periode hebben doorstaan. Ik heb
daar in mijn werk ook gebruik van gemaakt. Wat Blom betoogde was dus
het intrappen van een open deur. Verder wilde hij over die periode nog
interviews gaan afnemen ... Ik beschouw het eerlijk gezegd als een hopeloze
onderneming om mensen veertig jaar later bijzonderheden uit hun
geheugen te laten weergeven, wat ze toen aten of zo. Oral history, mensen
laten vertellen, dat is iets waarmee we al in 1945 zijn begonnen. We hebben
echt niet op theoretische vertogen daarover hoeven te wachten. Wanneer ik
de keuze heb tussen een uit de tijd zelf daterend stuk, en een mondelinge
mededeling zoveel jaar later, geef ik de voorkeur aan stukken uit de tij d zelf.
Om u een voorbeeld te geven: nadat ik in 1955 van de regering opdracht
kreeg om de bezettingstijd te beschrijven, heb ik de gelegenheid gehad om
met koningin Wilhelmina uitgebreid de hele periode van het Londense
regeringsbeleid door te nemen. Maar ik heb immens veel meer gehad aan
haar eigen stukken uit die tijd die in haar archiefbewaard waren." Van De Jong kan niet worden gezegd dat hij van het gezag dat het
publiek hem toedicht geniet. Integendeel: het is een bron van ergernis.
Waar komt dat gezag vandaan? "Het is natuurlijk een onomstotelijk feit dat
ik me tientallen van jaren in de materie heb verdiept en dus meer tijd heb
gehad dan wie ook om er een beeld van neer te leggen. Daar komt bij dat er
voor die periode veel belangstelling is. Mijn werk krijgt door de enorme
publiciteit in de media een soort stempel opgedrukt: dit is nou het geldende
beeld. Dat vind ik volstrekt onzinnig, want absolute waarheid staat er niet
in. Die bestaat niet." Dus als op de stoel van De Jong een andere historikus had gezeten ... ?
Ik zeg niet diametraal tegengesteld, dat kan ik me niet voorstellen.
Misschien wat beknopter, emotioneler, ik weet het niet. Als we de Tweede
Wereldoorlog hadden verloren, was er natuurlijk wel een diametraal
tegengesteld beeld van die periode ontstaan." Zou hij er voorstander van zijn als de beschrijving van Nederland in de
Tweede Wereldoorlog na voltooiing van zijn werk op een andere basis zou
verdergaan? "Nou ja, de regering kan natuurlijk niet doorgaan met
wetenschappelijk werk op dit beperkte terrein te financieren. Ik wil daar bij
opmerken dat het mijn denkbeeld was om in het slotdeel een overzicht op
te nemen van de kritiek. Als er bijvoorbeeld in De Groene Amsterdammer ooit
een kritische reaktie is verschenen, dan kun je over vijftig jaar wel zeggen:
zoek dat maar op in De Groene Amsterdammer, maar dat vind ik dus niet fair.
Door al die kritische stemmen op te nemen hoop ik het nageslacht te
waarschuwen: Dit zijn nou wel de opinies van die geschiedschrijver De
Jong geweest, maar in diezelfde tijd zijn op bepaalde punten andere opinies
geuit. Hier heb je ze. Mijn leermeester en de oprichter van Oorlogsdokumentatie, N. W.
Posthumus, hield ons voor dat "le mieux est souvent l'ennemi du bien", het
betere is vaak de vijand van het goede. Natuurlijk kan het altijd beter, maar
dat vergt tien of vijftien jaar langer onderzoek. Als je dat op mijn werk
betrekt, dan had ik al lang in mijn graf gelegen voordat deel één was
verschenen. Je moet er een keer een punt achter zetten. Perfektionisme is
een ramp voor dit vak." ,