Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 14 – Reacties (2e band)
Alle delen:
XC2. Het Londense regeringsbeleid
XC3. Regeringsbeleid ten aanzien van N ederlands- Indië
XC4. De affaire-Van 't Sant 561 563 563 567 575 577
XC3. Het Londense regeringsbeleid
XC4. De affaire- Van 't Sant 589 589 594 600 607 Deel r o= Het laatstejaar
XC1. Algemene opmerkingen en kritiek
XC2. De voorbereiding van de terugkeer
XC3. Coördinatie van de illegaliteit
XC4. De laatste fase van de bezetting 63 1 633 634 639 646 653
XCREACTIES EN RECENSIES DEEL lOA
XC4. Terugkeer van koningin en ministers 661 661 661 670 682
XCREACTIES EN RECENSIES DEEL lOB
XC3. De hongerwinter 697 697 697 7°3
XC5. De juiste datum Deel I IA-Nederlands-Indië I
XC3. Het gouvernement en het Indonesische nationalisme
XC3. De Jongs visie op het kolonialisme
XC5. Reactie van Indische Nederlanders Deel I IB-Nederlands-Indië I I
XC2. Japan in de Pacific-oorlog
XC3. De Indonesische nationalisten en Japan
XC5. Het Japanse regime en de interneringen
XC3. Bezetting en kolonialisme Deel I Ic-Nederlands-Indië I I I
XC3. Voortzetting van de oorlog tegen Japan
XC4. Na de Japanse capitulatie VI 7 0 8 7 1 7 7 2 3 7 2 5 7 2 5 73 1 735 744 761 7 61 762 77 0 802 807 815 817 8 1 7 818 820 826 828 849 85 1 851 853 857
REACTIES EN RECENSIES 1. Inleiding
XC2. De auteur en zijn werk 3. Dekolonisatie 865 865 866 868 Deel 12 Epiloog
XCDISCUSSIE 1. Teneur van de discussie
XC4. De dekolonisatie van Nederlands-Indië
XC4.1 Deparagraaf 'Oorlogsmisdrijven'
XC4.2 Hoofdstuk 7, algemeen 879 881 881 884 887 9°0 9°0 9 1 8
XCREACTIES EN RECENSIES 1. Inleiding
XC4. Het uitlekken van hoofdstuk 7
XC5. Het echte hoofdstuk 7 9 2 9 9 2 9 93 1 959 969 1006 Deel 13 Bijlagen 1033
XC2. De auteur en zijn werk 1°37 1°37 1°41 Bijlage 1°75
XCAanvullend overzicht van wijzigingen 1°77 Index
XCRegister van kranten en tijdschriften
XCTopografisch register 1089 1089 110 3 II05 Fotoverantwoording I II I
DEEL
XCM Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 16 mei 1978 (hoofdstukken 1-5). Mi Idem, voor de discussie op 25 oktober 1978 (hoofdstukken 6-10). Mii Idem, voor de discussie op 30 januari 1979 (hoofdstukken I I-I 3). Miii Idem, voor de discussie op 20 maart I 979 (hoofdstukken I 4-I 6). Miv Idem, voor de discussie op 8 mei I 979 (hoofdstukken I 7-I 9). v Verslag van de discussie op 16 mei I 97 8.
XCAanwezigwaren naast dr. L. de Jong de leden van de begeleidingsgroep:
XCprof. dr. A. F. Manning (voorz.), prof. dr. I.]. Brugmans, prof. dr. P. W.
XCKlein, dhr. A. ]. van der Leeuw, drs. A. H. Paape, prof. dr. B. A. Sijes, mr. P. ].
XCVerdam. vi Idem, op 9 november I978.
XCAanwezig waren, naast dr. L. de Jong, prof. Manning, prof. Brugmans, drs.
XCPaape en prof. jhr. dr. P.]. van Winter. vii Idem, op 30 januari 1979.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong alle hierboven genoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep en bovendien dr. N. K C. A. in 't Veld bij de bespreking
XCvan punt 2 van de nota inzake het Englandspiel. viii Idem, op 20 maart I979.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de hierboven genoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep (behalve dhr. Van der Leeuw), alsmede dr. In 't Veld. viv Idem, op 8 mei 1979.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de bovengenoemde leden van de
XCIn het negende deel van de serie behandelde De Jong de lotgevallen van de Nederlanders in ballingschap, de bijdrage die zij leverden aan de geallieerde oorlogsinspanning en de voorbereidingen voor de terugkeer naar bevrijd Nederland. Hij besteedde veel aandacht aan het beleid van de in Londen gevestigde regeringen, waarbij hij als eerste de rol bestudeerde die koningin Wilhelmina onder deze in staatsrechtelijk opzicht buitengewone omstandigheden heeft gespeeld. Voordat het boek in oktober I979 verscheen, wijdde de begeleidingsgroep tussen mei I 97 8 en mei I 979
besprekingen aan het manuscript, dat De Jong gewoontegetrouwaan een aantal direct betrokkenen had voorgelegd.
XCDe lezers van het concept-manuscript hadden dit keer nauwelijks kritiek op de opzet van het nieuwe deel. Wel kwam enkele malen de vraag op of De Jong niet te veel bijzonderheden had gegeven over gedragingen van leden van de Nederlandse gemeenschap in Londen. De beschrijving en beoordeling van het in Londen gevoerde regeringsbeleid gaf aanleiding tot kanttekeningen; een aantal sloot aan bij eerdere kritiek, naar aanleiding van deel 3, op de beschrijving van de stemming onder de pas in Londen gearriveerde Nederlandse gemeenschap. Opnieuw bestreden enkele betrokkenen dat zij zo defaitistisch gestemd waren geweest als de auteur schreef. Ten slotte wierp de discussie die enkele jaren later over de te verschijnen 'Indische delen' van het geschiedwerk zou worden gevoerd, reeds zijn schaduw vooruit.
XCDan bevatte het concept-manuscript ook een paragraaf waarvan de auteur en de begeleidingsgroep wisten dat hij bij publikatie een grote nieuwswaarde zou hebben. Deze bevatte het relaas van de betrokkenheid van F. van 't Sant bij de particuliere problemen van het Huis van Oranje. De auteur heeft hierover uitvoerig van gedachten gewisseld met de leden van de begeleidingscommissie en met andere meelezers, vervolgens ook met de minister-president, mr. A. A. M. van Agt, en met koningin Juliana.
XCBrugmans vroeg de auteur of de hoofdstukken over het regeringsbeleid ter voorbereiding van de terugkeer naar bevrijd gebied omwille van de compositie niet beter naar deel 12, de epiloog van het geschiedwerk, konden worden verschoven. De Jong voelde daar echter niets voor. Dit onderdeel van het regeringsbeleid hoorde naar zijn mening beslist thuis in het 'Londense deel' en hij had ook precies in zijn hoofd welke aspecten hij in deel ç wilde behandelen en welke in deel 12. (M) De begeleidingsgroep signaleerde een krachtiger woordgebruik dan in de voorafgaande delen, wat tot de vraag aan de auteur leidde of hij misschien door zijn eigen verblijf in Londen wat minder afstandelijk oordeelde.
XCManning wees in dit verband op het herhaald gebruik van de termen 'defaitisme' en 'defaitisten', die zijns inziens nader gepreciseerd moesten worden. Hij betoogde dat niet alle gebreken uit de zomer 1940 aan falend leiderschap mochten worden toegeschreven. Daarom vroeg hij De Jong om meer begrip voor de politieke problemen waarvoor de Londense ministers stonden. De Jong wees er in zijn antwoord op dat hij naar aanleiding van opmerkingen van A. E. Kersten, die zojuist zijn proefschrift Buiten.landse Zaken in ballingschap' voltooid had, een groot aantal wijzigin1 A. E. Kersten, Buitenlandse Zaken itt ballingschap 1940-1945. Institutionele aspecten van het buitenlands beleid in een stroomversnelling (Alphen a.d. Rijn,
gen in zijn tekst had aangebracht. Hij had onder meer zijn oordeelover de relatief late Nederlandse oorlogsverklaring aan Italië geheel herzien. 'In het algemeen is het beeld van verscheidene ministers gunstiger geworden dan in de eerste versie.' (v)
XCOok anderen vonden dat persoonlijke ervaringen en opvattingen van de auteur uit zijn Londense tijd wel eens te sterk naar voren kwamen. Van Winter en In 't Veld vroegen De Jong diverse passages in te korten waarin hij beschreefhoe hij in Londen een functie bij Radio Oranje had gekregen, herinneringen aan de Blitz-periode ophaalde en benadrukte dat hij geen twijfel had gekoesterd omtrent de afloop van de oorlog. (M) Een zeer persoonlijke noot met zelfkritiek lokte verbaasde reacties uit bij enkele lezers. De auteur beschreef namelijk hoe zich een 'overheersend gevoel van verlamming' van hem had meester gemaakt toen hij op de hoogte kwam van de vervolging en deportatie vanjoden in bezet Nederland. De Jong was in Londen tot het inzicht gekomen dat zich in bezet Europa een catastrofe voltrok. Hij had getracht zijn gevoelens van onmacht te bestrijden met behulp van de overtuiging dat hij zich het nuttigst kon maken door met zijn werk bij Radio Oranje bij te dragen aan de eindoverwinning. Hij besloot deze passage aldus: , 'Ik heb, vind ik nu, teveel aan die eindoverwinning, te weinig aan de Joden
XCgedacht. Ik heb, vind ik nu, mij met die Joden te weinig verbonden
XCgevoeld.' (Mi) Diverse lezers van deze regels veronderstelden dat ook anderen soortgelijke gevoelens van onmacht hadden gekoesterd en vroegen de auteur daarom of een individuele schuldbelijdenis, zeker in deze vorm, wel zinvol was. De Jong antwoordde dat hij deze zelfkritiek niet alleen gepast, maar zelfs geboden vond. Bij nader inzien had hij haar nog versterkt, door aan de laatste regel de woorden 'en getoond' toe te voegen." (Mi) De begeleidingsgroep onthield zich hierop van nadere opmerkingen. (vi)
XCEnkele lezers schreven de auteur dat hij wel erg uitvoerig inging op zaken die zich niet in Engeland, maar in bezet Nederland hadden afgespeeld. Zij noemden als voorbeeld de weergave van de discussies in de kerken over hun naoorlogse taak en in het bijzonder ook de bespreking van het leergeschil in de Gereformeerde Kerken. De Jong antwoordde dat hij in het hoofdstuk 'Vernieuwd Nederland' het toekomstdenken onder de politieke en geestelijke stromingen in Nederland wilde weergeven. Daarin kon een beschrijving van de vernieuwingsbeweging in met name
de Nederlandse Hervormde Kerk niet worden gemist. Het conflict rond prof. K Schilder had ertoe geleid dat ongeveer een derde van de lidmaten uit de Gereformeerde Kerken was getreden en volgens de auteur was deze kwestie op tal van manieren verbonden geweest met de bezettingsgeschiedenis. (Miii, viii)
XCDeel ç bevatte ook veel bijzonderheden over leden van de Nederlandse gemeenschap in Londen. De Jong correspondeerde met betrokkenen en hun nabestaanden en wisselde hierover ook van gedachten met leden van de begeleidingsgroep. Mevrouw A. J. Philippi-Dijxhoorn, de dochter van de minister van Defensie (1939-194 I) A. Q. H. Dijxhoorn, gaf uiting aan haar teleurstelling over het negatief gekleurde oordeel dat De Jong over het Londense ministerschap van haar vader had gegeven. Zij verwees naar de memoires van de oud-minister, die de familie de auteur ter beschikking had gesteld, en riep ook diens voormalige adjudant, J. E. A. Post Uiterweer, als getuige aan. (M)Een aantallezers vroeg naar de relevantie van mededelingen over drankzucht van enkele ministers en naar de zin van gedetailleerde beschouwingen over minder belangrijke figuren en hun gebreken. Ook ongelukkige uitlatingen van Gerbrandy kwamen ter sprake. Deze had zich, in verband met het toetreden van de Indonesiër Raden Adipati Aria Soejono tot het kabinet, laten ontvallen dat hij islamieten als 'brandhout voor de hel' beschouwde. Drees vroeg zich af of deze woorden wel moesten worden geciteerd in een boek dat ook door Indonesische islamieten zou worden gelezen, maar de schrijver noemde ze vanuit historisch oogpunt interessant. (Mi)
XCDe Jong signaleerde op grond van uitlatingen van enkele hooggeplaatste Nederlanders in regeringskringen zekere antisemitische neigingen. Jhr. H. L. F. K van Vredenburch, in Londen een hoge ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken, vroeg zich af of de auteur er wel verstandig aan deed zo te generaliseren, omdat deze verschijnselen volgens hem eerder te wijten waren aan 'de wat provinciale geest van de Nederlander' en ook omdat lezers misschien wel zouden denken dat De Jong op dat punt wat overgevoelig was. (Mi)De Jong antwoordde zich van geen overgevoeligheid bewust te zijn. Bovendien: hij wilde in Londen heersende opvattingen over joden kunnen aanhalen om te kunnen verklaren waarom de regering zo weinig alert had gereageerd toen zich concrete mogelijkheden voordeden om joodse Nederlanders te redden. (vi)
XCIn dit verband stelde hij ook uitlatingen van J. A. W. Burger aan de kaak, gedaan in een brochure uit 1943. Burger had hierin geschreven dat de afstand tussenjoden en niet-joden onder invloed van de antisemitische
propaganda van de bezetter was gegroeid. Toen deze brochure in Londen bekend werd, kreeg Burger van diverse kanten krachtige kritiek te horen, van onder meer zijn collega-minister en mede-Engelandvaarder mr. G. J. van Heuven Goedhart, van de journalist M. van Blankenstein en van Gerbrandy. De Jong noemde de brochure 'ietwat provinciaals en nogal autoritair van toon' en achtte commentaar op de passages 'waarin Burger naliet het recht van zijn Joodse medeburgers op volledig rechtsherstel te onderstrepen' overbodig. (Mii)
XCBurger schreef De Jong naar aanleiding van deze passage dat de auteur evenals de bovengenoemde critici zijn bedoelingen verkeerd had geïnterpreteerd: hij had niet willen spreken over abstracte rechten maar over te verwachten praktische problemen. Overigens gafhij toe dat hij de kwestie in zijn brochure indertijd 'te kort en in concept' had behandeld. (Mii)De Jong tekende bij dit verweer aan dat Burger volledig rechtsherstel van joden na de oorlog uitdrukkelijk niet alleen om praktische maar ook om tactische redenen had afgewezen en vond het daarom bepaald niet overtrokken het oordeel van Van Blankenstein te volgen. (Mii) In de begeleidingsgroep merkte Paape op dat de discussie eigenlijk ging over de vraag of Burger als antisemiet aan de kaak mocht worden gesteld. Ook De Jong meende dat dit niet juist zou zijn en beloofde de formulering op enkele punten te wijzigen. In de definitieve tekst noemde de auteur Burgers passage over het joodse rechtsherstel 'bij uitstek ongelukkig geredigeerd'." 2.
XCH~ schreef de auteur dat beide standpunten, blijven in Londen en
verplaatsen van de regeringszetel, in principe even respectabel waren en vroeg zich af of De Jong niet te veel zijn eigen voorkeur liet doorklinken. Van Vredenburch maakte er vooral bezwaar tegen dat de auteur deze beide standpunten verbond met respectievelijk een weerbare en een defaitistische houding. (M) De Jong dacht echter voldoende recht te hebben gedaan aan de standpunten van de voorstanders van zetelverplaatsing en hield vast aan zijn oordeel dat de tegenstanders van verplaatsing (naast de koningin de ministers Gerbrandyen Van den Tempel) handelden vanuit het inzicht dat geen enkel compromis met Duitsland mogelijk was, terwijl de voorstanders (Welter en Steenberghe) defaitistisch gestemd waren en Engeland wantrouwden. (M) In de begeleidingscommissie voegde De Jong hieraan toe dat Wilhelmina, in tegenstelling tot wat Van Vredenburch had geschreven, niet om gezondheidsredenen doch uitsluitend om politieke redenen tegenstandster was geweest van de zetelverplaatsing. De auteur beriep zich op het door hem veelvuldig geraadpleegde dagboek van de Londense minister O. C. A. van Lidth de Jeude. (v)
XCNa enkele maanden van ballingschap in Londen ontstond een crisis rond de minister-president, jhr. D. J. de Geer. Deze stelde zich naar de zin van de koningin en van enkele collega's te weinig weerbaar op. Hij zag in dat zijn positie onhoudbaar was geworden, diende zijn ontslag in en werd opgevolgd door prof. P. S. Gerbrandy. Minister H. van Boeyen van Binnenlandse Zaken betuigde de scheidende eerste minister in een rede voor Radio Oranje uitvoerig dank in kwalitikaties die De Jong als 'even onwaarachtig als misleidend' karakteriseerde. A. Pelt, de toenmalige directeur van de Londense Regeringsvoorlichtingsdienst, stelde De Jong de termen 'welbedoeld maar overdreven' voor, maar die vond deze te zwak. Brugmans en Verdam wezen erop dat de regering rekening had te houden met de reputatie die De Geer in Nederland vermoedelijk nog genoot en daarom koos De Jong voor de formulering 'even overdreven als onwaarachtig'. (M, v)' Verdam maakte opmerkingen over staatsrechtelijke aspecten van dit ontslag en drong - tevergeefs - aan op een milder oordeelover de regeringsverklaring, met betrekking tot de desertie van De Geer naar Nederland in februari I 94 1. (M, v)
XCDe Duitse aanval op de Sovjet-Unie, in juni I94I, leidde tot het aanknopen van diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Dit was tot dan toe achterwege gebleven wegens de grote afkeer die in Nederland in het interbellum van het Sovjet-regime
4 Deel 9. 93 (90).
bestond; ook koningin Wilhelmina had deze gedeeld. De Jong kritiseerde in zijn beschrijving de terughoudendheid waarmee de Nederlandse regering reageerde op het feit dat Nederland en de Sovjet-Unie nu aan dezelfde kant stonden. Hij verwees tegelijkertijd instemmend naar felle redevoeringen van Churchill en van Wilhelmina, die zonder hun anticommunistische beginselen te verloochenen de Russen als bondgenoten hadden verwelkomd. Oud-minister Van Kleffens van Buitenlandse Zaken verdedigde zijn beleid uitvoerig, bijgevallen door zijn toenmalige topambtenaar Van Vredenburch. Hij schreef De Jong dat de regering rekening had te houden met de opinie die in Nederland ten aanzien van de Sovjet-Unie altijd had geprevaleerd, gebaseerd op economische en ideële motieven. Hij herinnerde aan de annulering van de Russische staatsschuld in 19 I 8 en aan de afkeer, speciaal bij de confessionele partijen, van het 'goddeloze communisme'. Van Kleffens vertelde hoe hij als deparrementsambtenaar vanaf 1929 de memories van antwoord in verband met de jaarlijkse begrotingsbehandelingen had moeten redigeren 'en het was juist in die stukken dat de calvinistische Kamerleden van elke gading telken jare hun bliksemschichten slingerden tegen het Sowjet-bewind'. (M) Door de Duitse invasie in de Sovjet-Unie was echter een nieuwe situatie ontstaan: 'Dat het roer "om" moest, kon een kind begrijpen. Maar menig kind zou ookhebben begrepen dat dit niet ineens kon.' (M) De Jong hield echter voet bij stuk en schreef in zijn antwoord: , 'Alles wat wij weten van de reactie van de publieke opinie in Nederland,
XConderstreept dat deze zaak door de koningin zuiver aangevoeld is. Het gaat
XCniet te ver om te zeggen dat de ministers [...] aan de publieke opinie in
XCN ederland een totaal verkeerde impuls gaven.' (M) In de begeleidingsgroep verdedigde Verdam Van Kleffens' standpunt van de 'geleidelijke gewenning', maar hij kreeg hiervoor weinig bijval. (v)
XCIn oktober 1941 vroegen de ministers Welter en Steenberghe na een hoog opgelopen conflict met Gerbrandy hun ontslag. De Jong gaf de discussie in de ministerraad waarin zich de breuk voltrok woordelijk weer." Oud-minister Van Rhijn raadde hem dit ernstig af en vroeg om een zakelijker samenvatting. Hij vreesde namelijk dat de lezers wat in Londen een incident was geweest zouden beschouwen als kenmerkend voor de algemene sfeer. De Jong antwoordde dat hij alles wat zich had afgespeeld met 'gepaste duidelijkheid' wilde weergeven en dat hij voor de betrouw
baarheid van de citaten wilde instaan. (M) Ze waren niet afkomstig uit de notulen van de ministerraad, aldus Manning (v), maar De Jong handhaafde zijn tekst, die gebaseerd was op een schriftelijke verklaring van oud-minister Welter,"
XCTen aanzien van De Jongs kritiek op het beleid van de regering of van bepaalde ministers vonden diverse meelezers dat hij te streng - of juist te gematigd - oordeelde. Mevrouw E. Groeneveld-Ottow vond dat Gerbrandy meer kritiek verdiende om zijn starre afwijzing van hulpverlening aan Nederlandse gevangenen en gedeporteerden in Duitsland via het Internationale Rode Kruis. J. Zwaan daarentegen vond dat de Nederlandse regering ook in dit opzicht op geen enkele wijze met de vijand had mogen samenwerken. De Jong handhaafde zijn positie te midden van deze uitersten: hij kritiseerde Gerbrandy's feitelijke opstelling, met de aantekening dat deze was voortgekomen uit zuivere motieven en uit de juiste visie op het kwaad van het Derde Rijk. (Mi, vi)
XCElders schreefDe Jong dat de Nederlandse regering ten onrechte alleen Nederlandse joden hielp en niet de joodse vluchtelingen die voor de oorlog naar Nederland waren gekomen. Ook na een opmerking van Haas, die een bepaald voorbeeld weinig sprekend noemde, hield de auteur staande dat het in Londen gevoerde beleid in strijd was met Nederlands traditie als asielland. (Mi) J. G. de Beus bestreed De Jongs kritiek eveneens: volgens hem behoorden buitenlandse vluchtelingen in Nederland, joden of niet, niet tot de Nederlandse rechtsgemeenschap. De schrijver bestreed dit laatste: de Duits-joodse vluchtelingen die in Nederland asiel hadden gevonden werden door de vooroorlogse regering wel degelijk als ingezetenen beschouwd. Bovendien had de Londense regering sinds het eind van 1943 haar beleid veranderd. In de discussie kreeg De Beus geen steun voor zijn opvatting. (Mi, vi)
XCIn de delen 6 en 7 had De Jong al bijzonderheden gegeven over het zogenaamde Englandspiel. Nu kwam hij uitvoerig terug op het debacle van de Britse Special Operations Executive (50£), die pas nadat enkele tientallen Nederlandse geheime agenten naar bezet gebied waren gezonden, had begrepen dat zij allen door de Duitse contra-spionage waren gearresteerd. Brugmans vroeg de auteur of hij niet te uitvoerig op deze zaak was ingegaan. De Jong repliceerde dat hij zich verplicht voelde van een belangrijke episode als het Englandspiel alles weer te geven wat hem57
6 Verklaring van Welter, met 13 bijlagen, opgemaakt december 1941, goedgekeurd door deze op I jan. 1942 (afschrift in: RIOD, collectie 2 I 8, Minister voor de Algemene Oorlogvoering).
bekend was. (Mii) N. K. C. A. in 't Veld, verbonden aan het Rijksinstituut, had de schrijver een uitvoerige beschouwing gezonden waarin hij de houdbaarheid van de conclusies ter discussie stelde. De Jong had in zijn eindoordeel gewag gemaakt van incompetentie van medewerkers van de SOE. Hij vroeg zich in zijn concept-manuscript af waarom de waarschuwingen die de door de Duitsers gevangen genomen agent H. M. G. Lauwers in zijn boodschappen naar Londen had gevlochten in Londen niet als zodanig waren herkend. Volgens de auteur was dit, gelet op de organisatie van het werk, 'begrijpelijk, hoewel uiteraard betreurenswaardig'. (Mii) In 't Veld noemde De Jongs kritiek niet mals, maar zij beperkte zich zijns inziens te zeer tot de persoonlijke factor, ging daarom niet diep genoeg en verontschuldigde zodoende het apparaat van het SOE. (Mii) In het bijzonder vroeg In 't Veld de auteur meer waardering te tonen voor Lauwers. De Jong hield echter, met instemming van de begeleidingsgroep, vol dat In 't Veld te sterk de nadruk legde op de organisatorische tekortkomingen van de SOE en meende dat hij duidelijk genoeg had aangegeven waar het was misgegaan. Wat betreft Lauwers hield hij staande dat geen van diens waarschuwingen van zo'n aard was geweest dat zij in de Britse ontvangstcentrales de aandacht moesten trekken van de daar werkzame, geheel in hun routine opgaande krachten.'
XCOok De Jongs hoofdstuk over de voorbereiding van de bijzondere rechtspleging en zuivering door de regering in Londen leidde tot op- en aanmerkingen van In 't Veld, die schreef: , 'Het verbaast mij, dat je over het algemeen een sterk toejuichende toon
XCaanslaat. [...] In feite staje nog steeds op het standpunt van 1945, evenals ik
XCtoen, en vermoedelijk de meerderheid van het Nederlandse volk: de
XCbedenkingen, die men terecht kon uiten tegen allerlei principes en de
XCpraktijk van de Bijzondere Rechtspleging (de Zuivering laat ik nu even daar)
XCkonden ons toen weinig schelen, het ging er toen om "de NSB'ers"snel en
XCzonder veel juridische omhaal tegen de muur te zetten. Achteraf ben ik blij,
XCdat dit niet gebeurd is, maar jouwoordeelluidt blijkbaar anders.' (Miii) De Jong antwoordde dat deze voorstelling van zaken te eenvoudig was: de Londense regering had nu eenmaal voor het probleem gestaan hoe een snelle berechting moest worden voorbereid en hij vond dat zij hierin, ondanks enkele gebreken, in het algemeen wel geslaagd was. In 't Veld herinnerde De Jong echter aan ernstige punten van kritiek op de voorbereiding van de bijzondere rechtspleging, die prof. mr. A. D.
7 Deel 9, 10°9 (969).
Belinfante in zijn zopas verschenen monografie over de bijzondere rechtspleging" naar voren had gebracht. Deze had onder meer gewezen op het feit dat degenen die door bijzondere gerechtshoven ter dood waren veroordeeld niet zonder meer het recht hadden om tegen hun vonnis in cassatie te gaan. Ook vroeg In 't Veld De Jong om meer waardering voor de opvattingen van de Londense minister mr. J. A. W. Burger, die de interneringen bij de bevrijding wilde beperken en die grote bezwaren had geuit tegen het Londense Tribunaalbesluit." (Miii)In de begeleidingsgroep lichtte In 't Veld zijn bezwaren toe, maar hij slaagde er niet in De Jong te overtuigen. (viii) In verband met het Zuiveringsbesluit'? herhaalde de discussie zich. Brugmans constateerde bij de bespreking dat het hier niet ging om een kwestie van interpretatie maar om twee tegenover elkaar staande opvattingen en de begeleidingsgroep liet de auteur het recht op de zijne. (viii)
XCDe regering in Londen moest een groot aantal voorzieningen treffen in verband met het herstel van haar gezag in bevrijd Nederland. Hierover ontstond onenigheid tussen ministers onderling en tussen bewindslieden en het staatshoofd, en deze nam in de woorden van De Jong de dimensies aan van een 'strijd om de macht'. In 1943 werd de Engelandvaarder mr. Burger in het kabinet opgenomen als minister zonder portefeuille, belast met aangelegenheden die betrekking hadden op de terugkeer. Hij werd door koningin Wilhelmina in een radiorede aan het: Nederlandse volk voorgesteld, op een manier die De Jong 'bepaald denigrerend tegen de andere ministers' noemde. In 't Veld vroeg De Jong of hij niet van mening was dat de koningin hiertoe gebracht was omdat zij wellicht bepaalde facetten van de realiteit beter inzag dan haar ministers en dat haar opvattingen ook meer representatief waren voor het denken in Nederland dan die van de ministers. (Miv)De Jong twijfelde sterk aan dit laatste: , 'Er stak in de denkbeelden van de koningin heel veel vaagheid en wat de
XCpublieke opinie in bezet Nederland op concrete punten gemeend heeft, is
XCniet met enige duidelijkheid te zeggen.' (Miv) Vervolgens beschreefDe Jong hoe de overige ministers Burger aanvankelijk wantrouwden: zij beschouwden hem als een hun opgedrongen gunsteling van de koningin en werkten hem tegen. Enkelen geloofden57
8 A. D. Belinfante, (Assen, 1978). 9 Wetsbesluit E 101 van 17 september 1944. 10 Wetsbesluit E 14 van 13 januari 1944.
ook dat Wilhelmina Burger gebruikte om informatie te verzamelen die haar door andere bewindslieden werd onthouden en volgens de gegevens van De Jong was dit waar. De schrijver noemde het onjuist dat Burger in de eerste maanden na zijn benoeming zonder medeweten van de minister-president onderdelen van het kabinetsbeleid met de koningin besprak. Burger reageerde fel op dit oordeel: , 'Ik vind het normaal, ja plicht dat een minister het staatshoofd naar
XCvermogen inlicht. Ik heb tot de huidige dag nooit anders gedaan. Met het
XCverbreken van de kabinetssolidariteit heeft dat niets van doen. Die
XCcongsi-atmosfeer lust ik trouwens niet. En dat de koningin mij - groen uit
XCNederland - daartoe in het begin soms dagelijks opbelde, is eenvoudig een
XCgegeven, ongeacht of dat al of niet aangenaam was. Had ik soms moeten
XCzeggen: "Majesteit dat gaat U niet aan"?' (xiiv) Ten slotte bestreed Burger dat er sprake zou zijn geweest van 'geheime samenwerking' tussen Wilhelmina en hem. De Jong memoreerde echter dat Burgers in het Kabinet van de Koningin bewaarde brieven duidelijk maken dat beiden wel degelijk intensief overleg hebben gevoerd over de vraag hoe bepaalde denkbeelden van de koningin met het oog op de terugkeer konden worden verwezenlijkt en dat dit was gebeurd zonder medeweten van Burgers ambtgenoten. In de notulen van de ministerraad hadden dezen in december 1943, aldus de auteur, hun verontwaardiging vastgelegd. Niettemin legde De Jong de begeleidingsgroep de vraag voor of hij wellicht te zwaar tilde aan het element van 'kabinetssolidariteit'. (Miv) In de discussie bleek dat ook hier de meningen botsten. Brugmans vond dat De Jong terecht belang toekende aan de solidariteit in het kabinet, maar Manning toonde wel waardering voor Burgers argumenten. Paape herinnerde eraan dat de andere ministers het Burger van aanvang af ook wel erg lastig hadden gemaakt door hun afwerende houding en De Jong zegde toe dat hij dit element in zijn definitieve tekst meer nadruk zou geven. (viv)
XCEen onderdeel van het 'terugkeer-beleid' was de vraag op welke wijze en in welke samenstelling de Staten-Generaal en andere vertegenwoordigende lichamen na de bevrijding weer bijeen moesten komen. De regering-Gerbrandy bereidde hiertoe een 'Besluit Bestuursvoorzieningen' voor en het desbetreffende ontwerpbesluit leidde in Londense kringen tot beroering wegens een vermeend ondemocratisch karakter. De publicist Jacques Gans formeerde een comité van verontrusten, waartoe ook De Jong toetrad, en deze groep bracht een scherpe verklaring in de vorm van een rekest aan de ministerraad in de publiciteit. Ook op andere
manieren zocht Gans de publiciteit. De Jong vertelt in deel 9 hoe Gerbrandy hemzelf persoonlijk ter verantwoording riep voor zijn deelname aan deze actie. De minister-president legde hem uit dat het comité de reputatie van de Nederlandse regering bij de Amerikaanse bondgenoten ernstig had geschaad. De Jong trok daarop zijn handtekening onder het rekest terug. Hij bleef echter met zijn gewijzigde opvatting, die - naar eigen zeggen - 'door de resterende leden van het comité niet zonder hoon ontvangen werd' (Miv),alleen staan. In't Veld vroeg De Jong de toedracht van deze zaak op een aantal punten nader te verduidelijken, ook met het oog op het feit dat deze zaak wel eens tegen De Jong in het geding was gebracht." De Jong antwoordde echter dat zijn relaas voldoende duidelijk was en dat hij ook voldoende zelfkritiek had geventileerd, maar , 'willen de media t.z.t.meer weten, dan zal ik uiteraard geen enkele vraag uit
XCde weg gaan, maar ik heb niet het gevoel dat in de antwoorden die ik op de
XCvragen van In 't Veld gegeven heb, elementen steken die ik nu al persé in de
XCtekst moet opnemen'. (Miv) Toch verduidelijkte de auteur op verzoek van de begeleidingscommissie enkele passages.
XCIn zijn beschouwing over het naoorlogse herstel van de Staten-Generaal ging De Jong in debat met de Parlementaire Enquête-Commissie. De Commissie had het in haar eindverslag betreurd dat de Londense regering niet had besloten om de oude Staten-Generaal (minus de 'foute' leden) onmiddellijk na de bevrijding weer bijeen te laten komen. De Jong geloofde anders dan de Commissie dat men met zo'n besluit de parlementaire demoeratie geen dienst zou hebben bewezen. Volgens hem was het van het allergrootste belang dat er zo spoedig mogelijk een representatieve volksvertegenwoordiging bijeen zou komen en hij kon zich niet voorstellen dat de bevolking de oude Staten-Generaal, die tijdens de bezetting geen rol hadden kunnen spelen, nog als representatief zou beschouwen. Klein stelde op zijn beurt De Jong de vraag of de terugkeer van het oude parlement nu wel op zoveel bezwaren zou zijn gestuit: 'alles beter dan het Militair Gezag, denk ik maar.' (Miv)Klein kreeg tijdens de discussie steun van Manning, Brugmans en Paape, maar De Jong handhaafde zijn oordeel. (viv)
11 Zie: H. P. 1. Wiessing, (Amsterdam, 1960), 477·
'Indische delen'
'onhistorisch', in die zin dat ze de
XCVan Winter stelde de passage ter discussie waarin De Jong over minister zonder portefeuille Soejono opmerkte dat deze in 1940 de hoogste ambtelijke functie had verkregen die toen voor Indonesiërs bereikbaar was: lid van de Raad van Indië. Van Winter merkte op dat dit in 1940 voor koloniale verhoudingen nogal modern was. Hij noemde De Jongs aantekening daarom 'wat zuur' en 'overbodig'. (Mi) De Jong beloofde in deel 12 terug te zullen komen op de positie van Indonesiërs in het bestuursapparaat. Brugmans vroeg De Jong ook ofhet niet te ver ging in de beoordeling van het Londense regeringsbeleid ten aanzien van het Indonesische nationalistische streven Soejono 'als enige wijze man' aan te wijzen." Volgens Brugmans was Soejono 'een aardige, vriendelijke man, die altijd volledig met de Nederlanders had samengewerkt', maar bepaald geen krachtig politicus. Brugmans had in tegenstelling tot De Jong lof voor de beide sociaal-democratische ministers J. W. Albarda en J. van den Tempel, die Soejono niet waren bijgevallen in diens eis dat de regering
12 Deel 9, II77-1 179 (1126-1129).
duidelijke toezeggingen zou doen aan de Indonesische nationalisten. (Mii) Ook in de discussie in de begeleidingscommissie hield Brugmans nog vast aan zijn kwalificatie 'onhistorisch' : , 'Men mag de Nederlandse regering niet verwijten dat zij de principieel
XCandere situatie waarvoor men in 1945 kwam te staan, niet in de
XCvoorafgaande drie jaren heeft zien aankomen.' (vii) Vervolgens kwam De Jong te spreken over de politiek van de gouverneut-generaal, Jhr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, ten aanzien van de Indonesische nationalisten. Brugmans hield De Jong voor dat Van Starkenborgh een voorzichtige politiek had moeten voeren omdat de marges waarbinnen hij kon handelen uiterst smal waren: , 'Het was niet "de wil die ontbrak" om te komen tot voorbereidingen van
XC"ingrijpende staatkundige hervormingen", maar het was de gehele wereld
XCsituatie die daartoe een beletsel vormde.' (M) De Jong vulde zijn tekst aan met een opmerking over het persoonlijk inzicht van deze gouverneur-generaal dat er vroeg of laat een einde aan de Nederlandse heerschappij in de Archipel zou komen."
XCPaape en A. Pelt vroegen De Jong ofhet zin had te speculeren over de mogelijkheden en gevolgen van een strikte Nederlandse neutraliteitspolitiek ten aanzien van Japan. De Jong had de vraag opgeworpen of zo'n politiek Nederlands-Indië de Japanse bezetting had kunnen besparen en had daarbij verwezen naar het voorbeeld van Frans Indo-China. Hij merkte op dat bij de regering en bij het gouvernement in Batavia het denkbeeld dat Nederland èn Nederlands-Indië samen met het Britse Imperium één lijn moesten trekken slechts geleidelijk was gegroeid. Daarom vond hij dat de neutraliteitskwestie wel ter sprake moest worden gebracht. (M)Toen de Japanse aanval eenmaal een feit was, deed zich de vraag voor of een in Engeland geformeerde en opgeleide Nederlandse legereenheid, de 'Brigade Prinses Irene', naar de Oost moest worden overgebracht om daar de defensie te versterken. Men had uiteindelijk besloten dat niet te doen en de Enquêtecommissie had hierop na de oorlog harde kritiek geoefend. De Jong volgde deze in zoverre dat hij de in militaire kringen geopperde argumenten tegen de troepenzending van weinig strijdbaarheid vond getuigen. Oud-minister Van Rhijn vond dat De Jong hier te lichtvaardig oordeelde en Klein steunde hem tijdens de discussie, waarop De Jong enkele termen afzwakte. (M,v) Ten slotte stelde
Brugmans De Jong de vraag of zijns inziens het verloop van de strijd in Nederlands-Indië tot gevolg had gehad dat de Japanners Australië niet konden bezetten. De Jong antwoordde dat de publieke opinie dit indertijd graag wilde aannemen maar dat Japan in feite niet van plan was geweest Australië geheel of gedeeltelijk te bezetten. (Mi)
XCbijzonderheden afdalen die het mede duidelijk zullen maken waarom de
XCnaaste medewerker van de koningin al in '4 I in verzetskringen in bezet
XCgebied beschouwd werd als de grote verrader in Londen. '15 Daarom vond De Jong het noodzakelijk uiteen te zetten hoe Van 't Sant voor de oorlog als hoofdcommissaris van politie in Den Haag door de koningin betrokken was bij particuliere problemen van het koninklijk paar. In het begin van de j aren 1920 had zich een ernstige crisis voorgedaan in het huwelijk van koningin Wilhelmina en prins Hendrik. Deze problemen hadden verschillende oorzaken: De Jong noemde de louter ceremoniële positie die de prins behoorde in te nemen en het feit dat hij tot ongenoegen van de koningin van het christendom vervreemdde. Vervolgens bracht hij de buitenechtelijke escapades van prins Hendrik ter sprake. Deze laatste hadden geleid tot een aantal pogingen de koningin te chanteren en Wilhelmina had Van 't Sant op persoonlijke titel ingeschakeld om schandalen af te wenden. In een bepaald geval was dit maar ten dele gelukt: dit betrof een zekere 'Elisabeth Ie Roi' - naar later bleek een gefingeerde naam - die enige tijd een relatie met de prins zou hebben onderhouden waaruit een zoontje ('Henry') was geboren. Toen de moeder de relatie met Hendrik had verbroken vertrok zij naar Brussel, waar op verzoek van Van 't Sant de Nederlandse gezant, jhr. C. G. W. F. van Vredenburch, een onderzoek naar haar bedoelingen instelde. Van Vredenburch raakte echter, aldus De Jong, zo onder haar bekoring, dat hij een relatie met haar aanging. Hij tekende, wellicht in de overtuiging dat
14 Aldus De Jong in deel 9, I (I). 15 Deel 9, 844 (811).
hij daarmee het Huis van Oranje aanzienlijke moeilijkheden zou besparen, een verklaring waarin hij impliciet het vaderschap van 'Henry le Roi' erkende."
XCNa de plotselinge dood van Van Vredenburch, in 1927, dreigde 'Elisabeth Ie Roi' een schandaal te veroorzaken. Van 't Sant vreesde dat behalve de rol van de gezant ook die van de prins in de openbaarheid zou komen. Hij wist de familie Van Vredenburch, die hij niet op de hoogte stelde van het vermoedelijke vaderschap van de prins, te bewegen de vrouw in totaal f 47 000,te betalen om haar af te kopen en in staat te stellen naar de Verenigde Staten te vertrekken. De transactie verliep via Van 't Sant, die op ambtseed een proces-verbaal ervan opmaakte. De broer van de gezant ging echter na enige tijd argwaan tegen de hoofdcommissaris koesteren, toen hij zich realiseerde dat deze de zaak geheel alleen en op oncontroleerbare wijze had afgehandeld. Hij liet naspeuringen doen die geen enkel resultaat hadden en de familie kwam tot de overtuiging dat Van 't Sant haar op een doortrapte manier had opgelicht. Justitie zag echter onvoldoende grond voor een rechtsvervolging; de dreiging met een civiele vordering leidde uiteindelijk tot instelling van een scheidsgericht. Van 't Sant weigerde consequent volledige openheid van zaken omtrent 'Elisabeth le Roi' te geven en de uitspraak van de commissie was dan ook niet ondubbelzinnig ontlastend voor Van 't Sant. Inmiddels had de pers ondanks alle discretie toch lucht van de zaak gekregen en mede daarom zag de hoofdcommissaris zich genoodzaakt zijn functie neer te leggen. Hij trad daarop in particuliere dienst van de koningin.
XCOp deze weergave van de feiten in het concept-manuscript reageerden diverse lezers. Brugmans' reactie stond model voor een aantal andere: hij stelde de vraag of het wel wenselijk was dat in een 'publikatie van regeringswege' de escapades van prins Hendrik zo uitvoerig uit de doeken werden gedaan. , 'Ik stel die vraag niet omdat er iets staatsgevaarlijks zou schuilen in je
XCverhaal, dat zo waardig en zonder sensatiezucht is opgesteld (hulde
XCdaarvoor!), maar omdat koningin Juliana die haar vader altijd zeer heeft
XCgewaardeerd, ongetwijfeld diep geschokt zou zijn als zij van een en ander
XCkennis zou nemen.' (Mii) Groeneveld vond de publikatie van de feiten aangaande het 'bastaardbroertje' met het oog op de gevoelens van koningin Juliana eveneens ongewenst en wees 'op de Engelse praktijk bij vorstelijke biografieën, die
XC16 Zie voor De Jongs beschrijving van deze affaire: deel 9,855-859
zoals in zo vele gevallen, ons ook hier tot voorbeeld kan strekken'. (Mii) Hij doelde op de gewoonte om over misstappen in het persoonlijk leven slechts te schrijven als alle betrokkenen waren overleden. Van Kleffens ried de auteur aan ('niet alleen als minister van Staat, maar ook gewoon als mens') de uitweidingen over Van 't Sant in te korten of nog liever weg te laten. Ze zouden het Oranjehuis schaden, stonden zijns inziens in geen enkel verband met de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog en hoorden ook niet thuis in een geschiedboek. Bovendien zou het incasseringsvermogen van koningin Juliana, zo kort na de ontknoping van de 'Lockheed-affaire' rond prins Bernhard, wel eens begrensd kunnen zijn. (xrii) De Beus uitte zich op soortgelijke wijze en voegde er nog aan toe dat in het concept-manuscript een aantal feiten als vaststaand werden vermeld, die, als men nauwkeurig leest, uitsluitend berustten op mededelingen van Van 't Sant aan De Jong en die verder allerminst bewezen konden worden geacht. Op grond van de door De Jong gebruikte bronnen dacht De Beus te mogen aannemen dat Van 't Sant misschien wel politiek betrouwbaar was geweest, maar dat diens persoonlijke integriteit met recht ter discussie kon worden gesteld. (Mii) Oud-minister-president P. J. S. de Jong stelde eveneens de betrouwbaarheid van Van 't Sant als getuige ter discussie. Hij zag de noodzaak om de bijzondere positie van Van 't Sant in Londen toe te lichten, maar stelde voor dit 'veel soberder' te doen door de kwestie van het buitenechtelijke kind eruit te laten en alleen over de escapades van de prins te schrijven:
XC, 'Alles afwegend vind ik de schade aan de monarchie via de vader van het
XCstaatshoofd - door de vermelding van dit kind groter dan de bijdrage aan de
XCgeschiedenis van deze periode.' (Mii) De Jong onderhield over de affaire contact met de hiervoor al enige malen geciteerde diplomaat jhr. H. L. F. K van Vredenburch. Deze was een zoon van de gezant in Brussel die in de jaren1920 een relatie met 'Elisabeth le Roi' zou hebben onderhouden. In mei 1973 had de auteur reeds een gesprek met Van Vredenburch jr. gehad, waarin beide heren het erover eens werden dat het kind 'Henry' verwekt was door prins Hendrik. Hieruit vloeide volgens Van Vredenburch jr. voort dat Van 't Sant de familie had bedrogen en misleid, meineed en valsheid in geschrifte had gepleegd en zich schuldig had gemaakt aan oplichting, c.q. afpersing. Hij vroeg De Jong met klem: 'Welkewaarde kan men hechten aan de overige ter zake afgelegde verklaringen van iemand die zich in één en dezelfde zaak aan een aantal misdrijven schuldig maakt?' Bovendien vond Van Vredenburch de redenen die Van 't Sant had om zijn lang volgehouden
zwijgen tegenover Justitie en het scheidsgericht juist tegenover een historicus te doorbreken verdacht.'?
XCOp verzoek van de auteur bestudeerde Van Vredenburch de dagboeken van zijn vader, maar daarin vond hij geen aanwijzingen die voor De Jong van belang konden zijn." Van Vredenburch vroeg De Jong evenals andere meelezers welk historisch belang er gediend was met onthullingen die bijzonder pijnlijk voor het Koninklijk Huis zouden zijn. Hij stelde De Jong voor om in zijn tekst de moeilijkheden rond Van 't Sant slechts summier aan te duiden, ook alomdat , 'in de gehele geschiedenis [...] veel [zit] dat ongerijmd en tegenstrijdig,
XCduister en derhalve onopgehelderd is. Ook daarom lijkt het mij verstandig
XCer niet teveel aandacht aan te besteden.' (Mii) De Jong antwoordde Van Vredenburch in een brief van 6 oktober 1978 dat hij diens betoog niet kon aanvaarden. De auteur zette uiteen waarom hij de zaak-Van 't Sant tot in de hem bekende details wilde behandelen: , 'Laat ik het bij algemeenheden, dan zal men dat interpreteren als een streven
XCom bepaalde personen te beschermen. Ik zou hiermee aan wat mijn werk,
XCnaar ik hoop, als reputatie opgebouwd heeft, onherstelbare schade toebren
XCgen.':" In dezelfde brief zette hij uiteen waarom Van 't Sant voor zijn geschiedwerk als een betrouwbare getuige mocht worden aangemerkt: , 'De man heeft in de onderhavige kwestie een scheve schaats gereden, en is
XCdaardoor in akelige moeilijkheden terecht gekomen, maar ik beschouw
XChem als volstrekt betrouwbaar. Dat hij tweemaal meineed gepleegd heeft
XCdoet daar niets aan af. Ik wijs je er trouwens op dat koningin Wilhelmina,
XCBeelaerts en Van Tets precies zo over hem gedacht hebben. Natuurlijk is
XChem het feit blijven kwellen dat hij als een oplichter de geschiedenis in kon
XCgaan; alleen daaruit valt mijns inziens te verklaren dat hij mij opening van
XCzaken gegeven heeft, het daarbij overigens aan mij overlatend wat ik met
XCzijn mededelingen zou doen.' In een reactie hield Van Vredenburch vast aan zijn bezwaren; hij merkte onder andere op dat een aantal andere vooraanstaande Nederlanders eveneens grote bezwaren tegen Van 't Sant had gekoesterd."
XCNaar aanleiding van deze en volgende brieven bracht De Jong een
17 Brief Van Vredenburch aan De Jong, 2 okt. 1978. 18 Brief Van Vredenburch aan De Jong, I oktober 1978. 19 Brief De Jong aan Van Vredenburch, 6 okt. 1978. 20 Brief Van Vredenburch aan De Jong, 15 oktober 1978.
aantal wijzigingen in zijn tekst aan waardoor mededelingen over de zaak wat meer het karakter van veronderstellingen kregen.
XCIn de 'Memorie van Punten' gaf De Jong zich naar aanleiding van de opmerkingen van de meelezers rekenschap van de gerezen problemen. Hij zette voor de begeleidingscommissie uiteen dat hij zich onder meer had gebaseerd op langdurige gesprekken met koningin Wilhelmina, met Van 't Sant en met diens particuliere secretaresse in de jaren 1920-1935, mw. Timmerman. Over de motieven die Van 't Sant gedreven zouden hebben schreef de Jong: , 'Ik zie maar twee hypothesen die zijn optreden kunnen verklaren: I.
XCoplichting; 2. de behoefte om de positie van koningin Wilhelmina zo
XCeffectief mogelijk te beschermen. De eerste hypothese wijs ik af, van de
XCjuistheid van de tweede hypothese ben ik overtuigd.' (Mii) Ook voegde hij een passage aan zijn tekst toe, waarin hij onder meer opmerkte: , 'Geven wij de ons bekende gegevens naar beste weten weer, dan willen wij
XCwel erkennen dat zij geen antwoord bieden op alle vragen welke men zou
XCkunnen stellen.' Maar daarop vervolgde hij: , 'Wij zien intussen geen reden te twijfelen aan de wezenlijke juistheid van
XChetgeen Gerbrandyen Van 't Sant ons verteld hebben en zulks vooral
XCdaarom niet omdat hun overeenstemmend relaas naar ons oordeel de enige
XCconstructie vormt die de kern van wat in deze zaak geschied is, begrijpelijk
XCmaakt.?' De Jong schreef in de 'Memorie van Punten' te beseffen dat de publikatie voor koningin Juliana pijnlijk zou kunnen zijn. Hij vergeleek zijn positie echter met die waarin minister-president J. M. den Uyl zich enkele jaren tevoren had bevonden toen hij met de Lockheed-affaire was geconfronteerd. Den Uyl had toen geen andere keus gehad dan tot openbaarmaking over te gaan, hoe pijnlijk dit ook was geweest voor de koninklijke familie, en De Jong meende nu dat hij zelf, op grond van zijn verantwoordelijkheid als historicus, niet anders mocht handelen. (Mii) Ook ging hij nader in op de vraag van Brugmans welke betekenis moest worden gehecht aan het feit dat het geschiedwerk een regeringspublikatie was. De Jong achtte dit uit historiegrafisch oogpunt niet van belang, aangezien hij zijn werk als historicus alleen in volle vrijheid wilde doen. De politieke verantwoorde
21 Deel 9,852-853 (819).
lijkheid was echter, aldus de auteur, zo geregeld dat twee meelezers van het manuscript, dr. Haas, namens de minister van Onderwijs en Wetenschappen, en H. de Ru, directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, namens het ministerie van Algemene Zaken, bevoegd waren , 'passages waarvan zij zich afvragen of de regering de staatkundige ver
XCantwoordelijkheid voor de publikatie kan aanvaarden, voor te leggen aan
XChun ministers'. (Mii) Het was de functie van degene die namens de minister-president als meelezer fungeerde om speciaal te letten op passages die betrekking hadden op het Koninklijk Huis. De Jong deelde mee dat De Ru de ontwerp-passage over Van 't Sant op 26 oktober 1978 telefonisch met hem had besproken. (Mii) Tijdens dit gesprek lichtte De Jong toe waarom hij de affaire nogal uitvoerig uiteen had gezet. Beide heren waren het erover eens dat het verstandig zou zijn als De Ru de minister-president van het een en ander op de hoogte zou stellen, terwijl De Ru De Jong suggereerde dat de koningin vroegtijdig de bewuste paragraaf onder ogen moest krijgen opdat zij de feiten niet uit de kranten behoefde te vernemen."
XCOp 16 januari 1979 bezocht De Ru De Jong, aldus de 'Memorie van Punten', en deed hem verslag van de bevindingen van minister-president A. A. M. van Agt en de secretaris-generaal van diens departement, D. M. Ringnalda. Beiden waren, met De Ru, van mening dat De Jong terecht zo uitvoerig over de affaire Van 't Sant had geschreven. Van Agt aanvaardde hiervoor de staatkundige verantwoordelijkheid, maar deed wel enkele suggesties voor wijzigingen. De belangrijkste behelsde het verzoek een gegeven over het persoonlijk leven van koningin Wilhelmina en prins Hendrik, dat hij te intiem achtte, achterwege te laten. De Jong stemde hiermee in, omdat hij het bij nader inzien ook niet zeer relevant vond. (Mii) Verder stelde de minister-president voor, aldus De Ru, dat De Jong de bewuste paragraaf na het beraad met de begeleidingscommissie nog zou voorleggen aan koningin Juliana. De Jong voegde hieraan toe dat dienaangaande nog geen definitieve beslissing was genomen maar dat hij bereid was zich aan de wens van de premier te conformeren. (Mii)
XCHet gesprek met De Ru vond plaats op 16 januari 1979, de 'Memorie van Punten' was gedagtekend op de 1ge januari en drie dagen later, op de 22e januari, zond de minister-president De Jong een brief waarin hij hem uitnodigde voor een gesprek. Van Agt schreef:
XC22 Notitie De Jong betreffende het telefoongesprek
, 'Nadere overweging heeft voor mij de vraag klemmender gemaakt of het
XCwerkelijk nodig is op de uitvoerige wijze als thans in het manuscript
XCgeschiedt, opheldering te verschaffen over de vertrouwenspositie die Van 't
XCSantjegens Koningin Wilhelmina innarn.F' Van Agt voegde hieraan toe dat hij De Jong zeker niet wilde instrueren of op een onbetamelijke wijze beïnvloeden, maar dat hij de auteur in overweging wilde geven te denken aan de positie van de koningin, die juist in het jaar dat deel 9 zou verschijnen, haar zeventigste verjaardag hoopte te vieren. De Jong zond een kopie van deze brief naar de leden van de begeleidingscommissie.
XCOp 24 januari 1979 nodigde De Jong de leden van de begeleidingsgroep uit voor een bespreking op 30 januari. Hij liet weten uit de brief van Van Agt op te maken dat deze niet aan de wetenschappelijke verantwoordelijkheid van de auteur wilde tornen en dat deze de staatkundige verantwoordelijkheid voor publikatie van de tekst, hoe deze ook zou luiden, op zich wilde nemen. De Jong zei gaarne tot overleg met de premier bereid te zijn, maar wilde voordien nogmaals de begeleidingsgroep raadplegen. Hij meende dat hij in het overleg met Van Agt sterker zou staan als hij kon gewagen van de steun van de begeleidingsgroep en vroeg de leden daarom aanwezig te zijn, c.q. schriftelijk hun standpunt mede te delen. Ten slotte deelde hij mee bereid te zijn tot een gedachtenwisseling met de koningin over de bewuste paragraaf'indien de heer Van Agt van mening blijft dat hij op grond van zijn staatkundige verantwoordelijkheid die medewerking mag verlangen'."
XCDe begeleidingscommissie wijdde op 30 januari 1979 ongeveer twee uur aan de bespreking van de paragraaf over Van 't Sant. De Jong stelde de vergadering op de hoogte van het feit dat oud-premier P. J. S. de Jong hem met steun van Drees had verzocht de paragraaf over Van 't Sant drastisch te bekorten. Tijdens de bespreking bleek dat de meeste leden van de begeleidingsgroep van mening waren dat de historische relevantie van de paragraaf over Van 't Sant buiten kijf stond. Alleen Brugmans bleef met klem aandringen op sterke bekorting van dit gedeelte van de tekst. Hijvoorgelegd. 24 Brief De Jong aan de leden van de begeleidingsgroep d.d. 24
23 Brief Van Agt aan De Jong, 22 jan. 1979. In een brief aan de leden van de begeleidingsgroep, d.d. 24 januari 1979, merkte De Jong op dat hem niet bekend was wat tot de 'nadere overweging' van de minister-president had geleid. Hij wist wel dat de 'bezwaarden' onderling contact hadden onderhouden en achtte het heel wel mogelijk dat oud-premier De Jong zijn zienswijzen rechtstreeks aan Van Agt had
voorzag dat door publikatie de koningin persoonlijk en de regering in moeilijkheden zouden komen. 'Ook zal deze paragraaf een element kunnen vormen in een eventuele nieuwe discussie over het koninklijk huis en het koningschap als zodanig.' (vii) Overigens meende Brugmans dat de door hem beoogde bekorting niet in de eerste plaats moest plaatsvinden met het oog op de persoon van koningin Juliana, maar vanwege de mogelijke politieke consequenties.
XCVan Winter, Paape en Van der Leeuw merkten daarentegen op dat het, gezien de slechte reputatie die Van 't Sant kennelijk genoot, wenselijk was hem recht te doen. Klein, Sijes en Manning twijfelden evenmin aan de relevantie van het verhaal, maar wel aan de betrouwbaarheid van Van 't Sant als kroongetuige. Verdam toonde zich eveneens overtuigd van de noodzaak om de persoon van Van 't Sant uitvoerig te beschrijven en zag het als eonsequentie van dit standpunt dat vermelding van de verwekking van het kind niet achterwege zou blijven. Naar aanleiding van de opmerking van Brugmans voegde Verdam hieraan toe: , 'Het staatsbelang is een zaak van de minister-president, niet van de auteur.
XCDe Jong zal ten aanzien van dat aspect de nadere gedachten en overwegin
XCgen van de minister-president dienen aan te horen.' (vii) In zijn repliek herhaalde De Jong dat hij er geen enkele behoefte aan gehad zou hebben de affaire-Van 't Sant zo uitvoerig uit de doeken te doen als de hoofdpersoon geen belangrijke rol in Londen had gespeeld. De schrijver zag het echter als noodzakelijk onderdeel van zijn taak opheldering te verschaffen. 'Hij tilt daarbij niet licht aan de pijn die hij eventueel bij koningin Juliana zal veroorzaken', aldus het 'Verslag' van de bespreking, maar , 'ziet voor zichzelf geen andere weg: op tal van momenten is door anderen
XCpressie op hem uitgeoefend om pijnlijke elementen hen of hun relaties
XCbetreffend, weg te laten. Hij is daar nooit voor gezwicht en beschouwt dit
XCals onvermijdelijk voor beoefenaars van de contemporaine geschiedenis.
XC[...] Als hij in dit opzicht zou zwichten voor koningin Juliana, zou hij naar
XCzijn overtuiging discrimineren jegens anderen.' (vii) Wat betreft de kritiek op zijn bronnen merkte de auteur op dat Van 't Sant inderdaad zijn voornaamste bron was geweest. , 'Doch de essentiële juistheid van diens mededelingen is met grote nadruk
XCdoor Gerbrandy bevestigd en verdere opheldering op bepaalde punten is
XCthans niet meer mogelijk. Hij is er vast van overtuigd dat de essentie op deze
XCwijze volkomenjuist is weergegeven.' (vii) De Jong wist zich ervan overtuigd dat degenen die
verwachtten bij publikatie van deze paragraaf de zaak 'hogelijk overtrokken' zagen. Hij geloofde ook niet dat het verhaal een rol zou spelen bij een eventuele discussie over het functioneren van de monarchie in de toekomst. Ten slotte benadrukte hij dat de wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beslissing over wel of geen publikatie uitsluitend bij de auteur lag, maar dat hij de zaak opnieuw zorgvuldig zou overwegen. Hij kondigde aan de minister-president zo uitvoerig mogelijk voor te lichten. Manning noemde het betoog van De Jong indrukwekkend, maar liet niet na erop te wijzen dat er door niemand een beroep op de auteur was gedaan om essentialia weg te laten. (vii) Vervolgens concludeerde de voorzitter van de begeleidingsgroep dat de vergadering van mening was 'dat het manuscript uit historisch-wetenschappelijk oogpunt zó en ook nu gepubliceerd kan worden'. (vii) Hij meende dat er thans voldoende kennis was genomen van de meningen en argumenten en signaleerde ten slotte dat de aanwezigen de conclusies waartoe De Jong was gekomen, ook ten aanzien van de voorlichting van de minister-president, onderschreven."
XCOp 5 februari 1979 stelde de auteur minister-president Van Agt op de hoogte van het resultaat van de bespreking van de begeleidingsgroep en voegde het verslag van de discussie in een bijlage toe aan zijn brief: , 'Na opnieuw deze uiterst moeilijke zaak grondig overwogen te hebben,
XCben ik tot het besluit gekomen dat mijn wetenschappelijke taakopvatting
XCmij geen andere keuze laat dan de U bekende tekst te handhaven.:" Verder deelde De Jong mee dat hij tot drie redactionele wijzigingen had besloten, waarin hij met iets meer distantie schreef over de escapades van Prins Hendrik, de pogingen om koningin Wilhelmina hiermee te chanteren, en over de discretie die Van 't Sant ten aanzien van de vorstin had betracht bij het afwenden van deze pogingen." Op 29 maart 1979 sprak De Jong ruim een uur met minister-president Van Agt over de paragraaf over Van 't Sant. Van Agt erkende dat hij aanvankelijk geenJ.J.
25 In deel 13, pag. 69 (68), deelt de auteur mee dat hij de leden van de begeleidings groep in een stemming expliciet om hun steun had gevraagd; de notulen vermelden echter niet een formele stemming en evenmin refereert de auteur aan een stemming in zijn brief aan Van Agt van 5-2-1979 en in de weergave van het gesprek met de minister-president. 26 Brief De Jong aan Van Agt, 5 februari 1979. 27 De Jong zond kopieën van deze brief en andere relevante stukken aan de meelezers P. S. de Jong, G. de Beus, W. Drees, C. L. W. Fock, E. N. van Kleffens en H. F. L. K van Vredenburch.
bezwaar had gekoesterd tegen deze paragraaf doch dat hij door oud-premier De Jong en anderen (niet met name genoemd) opnieuwaan het denken was gezet. Hij had daarop minister A. Pais van Onderwijs en Wetenschappen geraadpleegd, die zich op het standpunt had gesteld dat het niet op de weg van de regering lag op wijzigingen in de tekst aan te dringen. Tijdens het gesprek passeerden de argumenten pro en contra publikatie nogmaals de revue. Van Agt deelde De Jong mee dat hij de zaak nog in overweging had. Kwam hij tot de conclusie dat hij publikatie voor zijn verantwoordelijkheid zou nemen dan zou hij de zaak eerst mondeling met koningin Juliana willen opnemen, haar een exemplaar van de tekst willen aanbieden en haar meedelen dat de auteur bereid was een gesprek met haar te voeren. Ook de mogelijke eonsequenties van een weigering van de minister-president om deze verantwoordelijkheid te aanvaarden, kwamen aan de orde. Beiden waren het er over eens dat dit zou leiden tot 'een extreme situatie': De Jong zou niet voelen voor publikatie van deel ç en volgende delen en er zou publieke beroering ontstaan als de reden daarvan bekend werd."
XCOp 13 juni 1979 werd De Jong door koningin Juliana ontvangen. De koningin oefende geen pressie op hem uit de paragraaf ingrijpend te wijzigen, alliet zij wel doorschemeren dat zij publikatie niet prettig vond. De Jong zette uiteen waarom hij had gemeend de zaak zo gedetailleerd te moeten weergeven. Juliana uitte bezwaren tegen een aantal door De Jong gebruikte formuleringen. Zij merkte op dat koningin Wilhelmina zich uit staatsrechtelijke overwegingen verplicht had gevoeld haar echtgenoot volledig buiten staatszaken te houden, vond dat in het concept-manuscript te veel de indruk werd gewekt alsof prins Hendrik zich voortdurend had overgegeven aan escapades en vertelde dat naar haar indruk het huwelijk van haar ouders de laatste jaren uitgesproken goed was geweest. Ook merkte zij op dat de prins niet, zoals De Jong had vermeld, volledig van het christendom was vervreemd: hij was wel zeer onder de indruk van de wijsgeer Bo Yung Rai geweest. De Jong zegde de koningin toe dat hij zijn tekst op alle punten die zij te berde had gebracht zorgvuldig zou heroverwegen en dat hij haar zou schrijven hoe de nieuwe formuleringen zouden luiden. Op grond van dit onderhoud en een tweetal hierop volgende telefoongesprekken besloot De Jong tot enkele aanpassingen van zijn tekst. De belangrijkste betrof de passage over de geloofsverdeeldheid tussen beide echtelieden, die, aldus de auteur, wel bleefbestaan, maar
28 Notitie De Jong voor het bestuur van het RIOD, 30 maart 1979.
na enige tijd 'in wederzijds respect [werd] geaccepteerd, zodat het huwelijk in dat opzicht weer een harmonische basis kreeg'J"
XCHiermee had de paragraaf over Van 't Sant zijn definitieve vorm gekregen. Op de dag voorafgaande aan de persconferentie in het Haagse 'Nieuwspcort', op 12 oktober 1979, schreefDe Jong nog een brief aan de leden van het bestuur en de begeleidingsgroep waarin hij zeer tot zijn spijt melding moest maken van het feit dat G. van der Wiel, de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, aan journalisten had verteld dat de ministerpresident tegenstander van integrale publikatie van de bewuste paragraaf was geweest. Hierop had de auteur contact opgenomen met het ministerie van Algemene Zaken en had hij afgesproken dat hij wat betreft de contacten met de koningin en de minister-president niet meer zou zeggen dan dat beiden de concept-tekst tijdig voorgelegd hadden gekregen. In een verklaring voor de pers zette De Jong kort uiteen welke zorgvuldigheid bij het tot stand komen van de definitieve tekst was betracht en hoe de wetenschappelijke en politieke verantwoordelijkheid voor de tekst was geregeld."
XC29 Deel 9, 854 (82 I). 30 Zie voor de tekst 'Reacties en recensies',
XCHet negende deel van De Jongs seriewerk verscheen op 16 oktober 1979 in twee banden. De reacties in de media werden beheerst door aandacht voor de paragraaf over koningin Wilhelmina, prins Hendrik, de commissaris van politie F. van 't Sant en het opduiken van een mogelijke tweede prinselijke bastaard, mr. A. W. Lier. De hoofdthema's van het boek werden daardoor enigszins onderbelicht. In de pers werd de machtsstrijd tussen koningin Wilhelmina en haar ministers met betrekking tot het herstel van constitutionele en democratische verhoudingen aangesneden. Men schreef over de rol van eerste minister Gerbrandy, over de conflicten tussen de regering in ballingschap en de directie van Philips, over bombardementen in bezet gebied en over de Londense kant van de spionage in het Englandspiel. Over De Jongs beschrijving van het regeringsbeleid ten aanzien van Nederlands-Indië is na publikatie van deel 9 in de pers niet gediscussieerd.
XCTussen de verschijning van de delen 8 en 9 had zich de affaire-Aantjes afgespeeld. Door De Jong en A. J. van der Leeuw was onderzoek gedaan naar het oorlogsverleden van W. Aantjes, de toenmalige fractievoorzitter van het Christen-Democratisch Appèl (CDA) in de Tweede Kamer, gevolgd door een tweetalonderzoeken van of in opdracht van de Tweede Karner.' Door deze studies kwam vast te staan dat Aantjes in 1944, om van een gedwongen tewerkstelling in Duitsland te kunnen terugkeren, lid was geworden van de 'Germaansche ss' en dat na thuiskomst had verzwegen. Eveneens werd aannemelijk gemaakt dat hij, in tegenstelling tot de aanvankelijke beweringen van De Jong en Van der Leeuw, niet tot de Waffen-sswas toegetreden en in het dwangarbeiderskamp niet als bewaker was opgetreden. Hier en daar werd in de persreacties op deel 9 naar De Jongs optreden in deze affaire verwezen.
XCl Rapport van de Commissie van Drie in de zaak-Aantjes. Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1978-1979. Bijlagen 15 625, nr. I en 2. Rapport van de bijzondere Kamercommissie van onderzoek naar kennis omtrent gedragingen van mr. W. Aantjes tijdens de Tweede Wereldoorlog. Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1978-1979.
XCA VRO'S een speciale uitzending aan het pas verschenen deel en zijn auteur. De recensent Herman Hofbuizen schreef in Het Binnenhof t u; oktober I979) het volgende commentaar: , 'De historicus werd in de studio ondervraagd door Jaap van Meekren en
XCbovendien werd hij geconfronteerd met een aantal uitspraken, o.m. van mr.
XCJaap Burger, die destijds in Londen enige tijd deel uitmaakte van de
XCNederlandse regering, en van dr. J. G. de Beus, tijdens de oorlog secretaris
XCvan de premier, prof. Gerbrandy. Laatstgenoemde stelde wel vast dat "het
XCalgemene beeld" van De Jong over de beschreven periode "voortreffelijk"
XCwas, maar kwam daarna toch met een nogal zwaarwegende kritiek, die de
XCvoortreffelijkheid danig aantastte. Veel tijd tot verweer had de historicus
XCniet. In het andere geval had hij trouwens ook wat uitvoeriger kunnen
XCingaan op de beginopmerking van Van Meekren, die zei "geschrokken te
XCzijn van het dilettantisme en het antisernitisme" van vele Nederlandse
XCmensen, die in die dagen op de één of andere manier in Londen wat te
XCzeggen hadden. En dat zou ongetwijfeld interessant zijn geweest.' H. J. A. Hofland vatte in de Haagse Post (20 oktober 1979) het negende deel samen onder de kop 'Maar er was meer': , 'De geschiedenis van de Nederlandse regering in Londen is de ontwikke
XCling van een trauma in reincultuur. De koningin en haar ministers in
XCballingschap zijn niet ontsnapt aan het lot dat alle politieke émigrés vroeg of
XClaat treft. Ontdaan van hun natuurlijke wortels, zonder het volk, de pers, de
XCpartijen, zijn ze langzamerhand ten prooi geraakt aan een paar geheime
XCobsessies die ze uit het vaderland hadden meegenomen, en hebben zich
XCrusteloos verdiept in de hersenspinsels waarmee ze die obsessies wilden
XCbestrijden. Dat heeft geen enkel resultaat gehad, en daarom is de Neder
XClandse regering in Londen vaak een aandoenlijk en soms een tragisch
XCgezelschap. De gezagsdragers zonder land verloren zich in intriges waarmee ze
XCvaderlandse geschiedenis dachten te maken, en met ontembare ijver zetten
XCze hun handtekeningen en stempels op documenten die alleen al daardoor
XCoud papier werden. Er staat nog veel meer in het negende deel van L. de
XCJongs levenswerk, maar dit is de strekking die ten slotte uit de anderhalf
XCduizend pagina's te voorschijn komt; niet nieuw misschien, maar wel
XConomstotelijk. Toen de regering, met De Geer als minister-president, in mei I940 in
XCEngeland aankwam, zag het er allemaal nog heel anders uit. De Geer zelf
XCwas "defaitist", dat wil zeggen, hij geloofde heilig aan de Duitse
XCoverwinning en dacht daarom dat het beter zou zijn, het met de bezetter zo
XCvlug, en als het mogelijk was, ook zo deftig mogelijk op een akkoordje te
XCgooien. Het is wel interessant om te lezen hoe een oude, christelijke
, politicus nog stiekem de illusie had dat hij zaken kon doen met fanatieke
XCjodenvervolgers en vernietigers van alles wat het politiek fatsoen vertegen
XCwoordigde, maar dat dacht tenslotte De Quay ook, en hij zat veel dichter bij
XChet strijdtoneel. Ook de drang van De Geer om eerst eens in Zwitserland op
XCadem te komen, lijkt me trouwens een typische reactie van Neerlands netste
XCdames en heren die het vooral buitengewoon vervelend vonden dat ze door
XCHitler werden lastig gevallen. Zeer terecht, dunkt me, is koningin Wilhelmina een van de helden van
XCDe Jong. Later zou ze zich ontpoppen als een vorstin met sterke gaullistische
XCaanvechtingen, maar dat was van secundair belang. Toen het er werkelijk op
XCaan kwam, had ze een zeldzame combinatie van fysieke moed en politiek
XCinzicht. De Duitsers vormden de volstrekte vijand die als zodanig moest
XCworden bestreden, dat was van het begin afhaar overtuiging, en als logische
XCeonsequentie daarvan gaf ze de opdracht, haar neer te schieten als de
XCDuitsers op het punt zouden staan haar gevangen te nemen. Zelden zie je dat
XCiemand zo radicaal de praktische gevolgen van zijn theoretische, althans
XCongetoetste opvatting wil dragen. De strijd tussen de défaitisten en de strijdvaardigen in Londen moest op
XCden duur wel door de laatstgenoemden worden gewonnen, louter omdat
XCEngeland de oorlog voortzette en het, al na een half jaar, heel gek gestaan
XCzou hebben als er in Londen na de Blitz nog een clubje onafhankelijke
XCvredesluiters zou zijn geweest. Maar dat wisten ze van tevoren niet, en
XCdaarom staat Wilhelmina, beladen met haar overgeleverd gezag als
XCkoningin, dat beseffend en ongeacht winst of verlies de goede kant kiezend,
XCboven alle anderen; ongeacht ook datgene wat haar later aan vernieuwin. gen te binnen is geschoten, en tevens gelet op het feit dat er meer waren,
XCzoals Gerbrandy, die wisten waar de grens tussen misdaad en behoorlijk
XCheid was, maar die nu eenmaal in de gegeven situatie minder verantwoor
XCdelijkheid droegen. Het stadium waarin standvastigheid een verdienste was, ging voorbij, en
XCvervolgens kwamen de zaken aan de orde die de dagelijkse praktijk van de
XCoorlogvoering betroffen. De Jongs negende deel bevat daar een aantal
XChoofdstukken over - Engelandvaarders, inlichtingendiensten, koopvaardij,
XChet Englandspiel die op zichzelf als monografieën gelezen kunnen worden.
XCDat zijn min of meer departementale zaken die soms bekwaam en meestal
XCgebrekkig door de bevoegde autoriteiten werden behandeld. Maar de
XCruggegraat van De Jongs verhaal wordt gevormd door datgene wat hij over
XChet zuiver politieke gebeuren in Londen te vertellen heeft, dat wil zeggen
XCde ontwikkeling in de conceptie van de regering omtrent wat na de oorlog
XCin Nederland moest worden gedaan. En dat is tegelijkertijd het verslag van
XCde woekeringen van een trauma. Toen namelijk de koningin en haar ministers na ongeveer een jaar weer
XCwat adem hadden geschept en tot de slotsom waren gekomen dat de oorlog
XCnog lang niet was afgelopen (terwijl ze ook geen dagtaak hadden aan het 59
, voeren van de dagelijkse strijd) begonnen ze na te denken over de vraag,
XCwat na de oorlog hun werk zou moeten zijn. En gespeend van behoorlijke
XCinlichtingen over de toestand in het vaderland, grepen ze vanzelf terug op
XCdatgene wat ze zich als het wezen van de vooroorlogse tijd herinnerden. Dat
XCwaren, grof gezegd, de opkomst van het nationaal-socialisme, de onmacht
XCin Europees verband om daar iets van betekenis aan te doen, en de angst
XCvoor een communistische revolutie die uit zo'n onmacht van de burgerlijke
XCmaatschappij zou voortvloeien. Een trauma dus dat uit twee delen bestond:
XCde herinnering aan het falen van de vooroorlogse parlementaire demoeratie
XCen de angst voor het linkse radicalisme zoals dat na 1918 had toegeslagen. Het is geen wonder dat een gezelschap waarin socialisten een kleine
XCminderheid vormden, in zijn plannen onmiddellijk de autoritaire kant
XCopging en bij gebrek aan kritiek van de pers en parlementaire controle
XCgeruime tijd in die richting bleef doordraven. Bij de koningin zelfhad langzamerhand de gedachte postgevat, dat het na
XCde oorlog in Nederland tot een ingrijpende vernieuwing zou moeten
XCkomen. Niemand wist precies wat die term betekende, maar het was wel
XCduidelijk dat het in zo'n vernieuwing gedaan zou zijn met de oude partijen
XCen het traditionele spel van de democratie. Ook het parlement zou heel wat
XCminder te vertellen krijgen. Het volk zou zich, zo weinig mogelijk door de
XCtraditionele instanties van de oude demoeratie gehinderd, eendrachtig
XCachter de vorstin kunnen scharen. Wilhelmina was ervan overtuigd dat het dit na de bevrijding ook zou
XCwillen en ze beschouwde het als haar roeping, aan die wens gehoor te geven.
XCIn feite was de toestand dus niet verschillend van die in andere landen waar
XCeen sterke persoonlijkheid zich als redder van de natie aandient. Wat dit
XCbetreft doet de oude koningin telkens weer aan De Gaulle denken. Vooral in de eerste Londense jaren kreeg die conceptie van de
XC"vernieuwing" veel bijval, en Gerbrandy heeft zelfs gevonden dat het
XCverreweg het beste zou zijn als na de bevrijding Wilhelmina eerst een jaar
XCmet haar ministers zonder parlement zou regeren. Op den duur kwamen
XCzijn kritische vermogens weer terug, hij verzette zich steeds krachtiger
XCtegen de absolutistische bedoelingen van de vorstin en tenslotte is het in
XCbelangrijke mate aan hem te danken geweest dat de Nederlandse regering
XCniet met allerlei staatkundige proefnemingen is aangekomen. Maar in het
XCkabinet en het politieke milieu van de Nederlandse ballingen werd wel tot
XCop de laatste dag van het verblijf in Londen ernstig nagedacht over de vraag,
XChoe de vaderlandse demoeratie gestroomlijnd zou kunnen worden. Van praktisch belang was intussen uitsluitend, hoe lang het zou duren
XCvoor er in Nederland weer verkiezingen konden worden gehouden en wat
XCer in die tussentijd zou moeten gebeuren en wie het dan voor het zeggen
XCzou hebben. In Londen hebben spookachtige denkbeelden geheerst over de
XCtoestand waarin het volk na de bezetting zou worden aangetroffen. Vrijwel
XCzeker zouden er revolutionaire woelingen beteugeld moeten worden en 59
, dat zouden dan ongetwijfeld woelingen zijn die niets met de Londense
XCopvatting van "vernieuwing" te maken hadden. Ook werd verwacht dat na de bevrijding de pers een vrijpostigheid aan
XCde dag zou leggen die men niet meteen kon gebruiken, en daarom werd in
XChet Londense milieu nagedacht over de middelen waarmee men de kranten
XCtot een louter positieve bijdrage aan de vernieuwingspolitiek kon verplich
XCten. Ook iemand als Jaap Burger is er nog voorstander van geweest "de
XCvrijheid van drukpers te koppelen aan duidelijk bewuste verantwoordelijk
XCheid". Voor alle zekerheid voegde hij daaraan toe dat dit "in feite zal
XCneerkomen op beperking". Net als de gijzelaarskampen ontwikkelde Londen zich wat betreft het
XCspeculatieve denken tot een politiek getto. Door haar krachtige persoonlijk
XCheid voegde de koningin daar nog een factor aan toe. Ze dacht zelf ook na,
XCsprak daarover met ministers afzonderlijk en werd zodoende van lieverlee
XCde oorzaak van allerlei intriges. Het heeft allemaal niets opgeleverd, zoals al
XCvlug na de bevrijding duidelijk werd. In de getto's is de kracht van de
XCcontinuïteit voortdurend en steeds sterker onderschat en als het na I 94 5 tot
XCeen "ontnuchtering" is gekomen, zoals het klassieke verhaal dat wil, dan is
XChet vooral een ontnuchtering geweest van de dromende vernieuwers, die
XCzich van de werkelijkheid in bezet gebied hadden losgedacht. De Jong geeft een nauwkeurige beschrijving van de strijd om de macht
XCtussen de koningin en de ministers. Hij beschrijft de ontwikkeling van het
XCvernieuwingsdenken en de groei van het verzet ertegen. Maar overal
XCvermijdt hij de politieke interpretatie van het gebeuren. Tegen het eind
XCverzekert hij alleen dat in de autoritaire concepties de "grote concerns" (die
XCin Londen sterk waren vertegenwoordigd) geen aanwijsbare invloed
XChebben gehad. Het lijkt mij naïef dat hij zich met deze diagnose tevreden stelt. De
XC"concerns" hoefden geen invloed uit te oefenen, geen perfide kapitalisti
XCsche samenzweringen op touw te zetten of geheime pressure groups te
XCstichten, want wat dat betreft was er niets te doen. De enige revolutionair in
XCLonden was Jacques Gans. De vernieuwingsgedachte op zichzelf was, net
XCals iedervaag uitziend solidariteits-idealisme, al conservatief genoeg. De politieke vernieuwing zou tegelijkertijd in de praktijk een bevriezing
XCvan sociale en economische machtsverhoudingen hebben betekend. En de
XC"beduchtheid voor woelingen" die aan de wens tot vernieuwing gepaard
XCging, was op zichzelf al een waarschuwing dat, wat er verder ook zou
XCgebeuren, iedereen goed moest blijven beseffen wat zijn plaats was.
XCKennelijk acht De Jong het niet zijn werk om enige vermoedens over
XCdesbetreffende drijfveren op papier te zetten. Deel negen heeft anderhalfduizend pagina's. Er is, zoals gebruikelijk,
XCook een portrettengalerij, waarin onder anderen de heren Van 't Sant en
XCVan Heuven Goedhart gedetailleerd aanwezig zijn, maar prins Bernhard
XChelaas ontbreekt. Wel wordt van hem onder meer vermeld dat hij zich een
, extra ster - de vierde - op zijn kraag veroverde. En verder heb ik nog twee
XCkeer het waarmerk van De Jongs eigen stijl mogen ontdekken, op pagina
XC170 [163] en 1504 [1436]: "Maar er was meer:' Zo is het.' 2.
XCDe auteur kreeg zoals gewoonlijk lof en blaam voor zijn werk. In De Volkskrant (16 oktober 1979) noemde Jan Bank de betoonde openbaarheid in deze politieke geschiedschrijving voorbeeldig. , 'De vaste lezers van De Jongs standaardwerk - het worden er minder, maar
XCze zijn nog steeds te tellen bij tienduizenden - kunnen zich met het
XCverschijnen van deel 9 tevreden stellen. De kwaliteiten van de auteur zoals
XCzijn oog voor het sprekende detail en zijn portretteer-talent komen in dit
XCboek ruimschoots tot uiting. De neiging tot detaillering, in een overzichts
XCwerk als dit wel eens hinderlijk, is eerder een voordeel nu de grenzen van
XCde te -beschrijven onderwerpen worden getrokken door de beperkte
XCgemeenschap van Nederlandse emigranten in Engeland met wat uitlopers
XCnaar Amerika. De Jong beschrijft daarvan nog weer grotendeels de leidende
XCpolitici; de drie ministeries-Gerbrandy en koningin Wilhelmina. Deel 9
XClijkt in de meeste hoofdstukken op een kabinetsgeschiedenis, de traditie
XCvan de negentiende-eeuwse geschiedwetenschap. Wie iets zou willen weten van het totaal van de emigrantengemeenschap
XCin Londen, komt niet aan zijn trekken; wie kabinetsgeheimen zoekt, des te
XCmeer. Technisch gezien had de auteur enige grote voordelen. Hij kon
XCbeschikken over zulke uitgewerkte notulen van de ministerraad als noch
XCvoor de oorlog noch onmiddellijk daarna zijn geproduceerd. Hij voerde
XCdrie lange gesprekken met koningin Wilhelmina en kreeg haar stukken uit
XChaar archief van het kabinet van de koningin ter inzage. Dat is een voorrecht
XCdat nog geen ander hedendaags historicus is verleend. Enerzijds zal daar de
XCbehoefte bij de hoofdpersoon hebben bestaan om in deze vaderlandse
XCgeschiedenis haar rol voorgoed te verduidelijken. Anderzijds ontmoette ze
XCin De Jong een authentieke kroniekschrijver van het Londense levensge
XCvoel en een historicus die van de feiten van toen geen ongepast gebruik
XCmaakt. In dat opzicht is het opvallend dat de auteur over de staatkundige
XCdenkbeelden van Wilhelmina de stukken laat spreken, maar zich van een
XCoordeel onthoudt. Hij is bijvoorbeeld relatief veel scherper voor zijn
XCpartijgenoten-ministers, die het anti-koloniale programma van de SOAP in
XChun ministersambt zijns inziens hebben verloochend. Het kan zijn, dat de
XCauteur met zoveel precair archiefmateriaalliever de stellingen van Wilhel
XCmina voor zich laat spreken. Aan zijn durf hoeft overigens niet te worden
XCgetwijfeld. Daartoe is de "paragraaf Van 't Sant" ook in zijn definitieve
XCversie nog explosief genoeg.
Al met al is na het verschijnen van deel 9 geen periode in de twintigste
XCeeuw zo goed belicht met betrekking tot de verhouding tussen kabinet en
XCstaatshoofd als de Londense tijd. De historicus heeft een constitutionele
XCbarrière doorbroken, waar een parlementaire enquête-commissie nog voor
XCis geweken. Met deze publikatie heeft De Jong zich verdienstelijk gemaakt,
XCen de politiek verantwoordelijke minister van Onderwijs en Wetenschap
XCpen met hem. Er is met uitzondering van de Verenigde Staten geen
XCgeallieerde staat uit de oorlogstijd, waar de openbaarheid van de geschied
XCschrijving de geheimen van het staatshoofd zo is gepasseerd als in
XCNederland. Het is te hopen, dat ook voor de minder heldhaftige perioden
XCvan de vaderlandse geschiedenis die openbaarheid regel gaat worden.' In de Haagsche Courant maakte een recensent kritische opmerkingen op de wijze, waarop De Jong zich op de kerkhistorische onderwerpen in oorlogstijd had georiënteerd. In een tweetal artikelen, getiteld 'Kerken, de blinde vlek van dr. L. de Jong', wees hij op lacunes in de geraadpleegde literatuur. Het eerste (I december 1979) opende hij aldus: , 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Dat terrein
XCis zo lang en breed en diep, dat men wel een renaissancemens moet zijn om
XChet te overzien en te doorzien. Niemand kan meer cultuur - in de zin van
XCgeordende samenleving - in haar geheel kennen, zoals dat misschien in de
XCzestiende eeuw mogelijk was. Wie in onze tijd "totaal-geschiedschrijving" verricht, is dan ook
XCverplicht af te gaan op anderen. Niemand is tegelijk krijgs-, maatschappij-,
XCstaatskerken nog-veel-meer-historicus. Hoe breder het blikveld is, des te oppervlakkiger het inzicht in details.
XCSommigen zeggen, dat één man daarom zo'n werk als dat van prof. dr. L. de
XCJong niet aan kan. Dat zal waar wezen, als die man alles zelf zou moeten
XConderzoeken. De Jong behandelde de vernieuwing in de Nederlandse Hervormde Kerk, maar, aldus de recensent, zijn voornaamste bron was het tweedelig werk van H. C. Touw, Het verzet der Hervormde Kerk, dat al in 1946 verscheen. Voorts , 'een aantal rapporten uit bezet gebied, dat Londen bereikte; en enkele
XCartikelen in Hervormd Nederland, één van de bladen die na de bevrijding
XCwerden gebundeld tot het weekblad De Hervormde Kerk, dat later weer
XCHervormd Nederland ging heten. Van deze laatste bronnen kan De Jong geen vindplaats geven; hij heeft ze
XCgebruikt voor zijn in 1945 te Londen verschenen boek Je Maintiendrai, en
XCzijn aantekeningen vervolgens laten verdwijnen. Eerlijk gezegd is dat bronnenmateriaal wel wat magertjes. Touw is
XCinmiddels op een enkel punt gecorrigeerd. Miskotte bijvoorbeeld schijnt
, van een bepaald stuk niet de voornaamste auteur te zijn - welk stuk weet ik
XCniet meer, want soms gooi ook ik wel eens wat weg. Voornaamste bezwaar is wel dat Touws boek geen afstand tot de ont
XCwikkeling heeft genomen en bepaald ook, dat hij terwille van de lees
XCbaarheid zijn vindplaatsen onvermeld laat.' De Jong heeft in het dertiende deel de meeste in de Haagsche Courant gesignaleerde feitelijke onjuistheden gecorrigeerd." De recensent besloot zijn tweede artikel (8 december I979) aldus: , 'Dit alles had De Jong kunnen weten (en schrijven) als hij met de
XCHandelingen van de hervormde synode hetzelfde had gedaan als wat hij een
XCpaar jaar geleden van de Acta der gereformeerde synodes uit die tijd
XCbeweerde: ze allemaal gelezen te hebben. Dan had hij fraaie staaltjes kunnen signaleren van bezielde grepen naar
XCopenbare verantwoordelijkheid van de kerk voor de naoorlogse samenle
XCving. Maar ook bedachtzame vragen van synodeleden, of andersdenkenden
XCdie in die grepen geen hervormd imperialisme zouden zien. De Jong stelt met recht dat deze grootse grepen iets te maken hadden met
XChet isolement van een voorhoede die geen openbaar debat (in de publiciteit
XCbijvoorbeeld) ontmoette. Maar uit de Handelingen blijkt, dat dit isolement niet zó absoluut was als
XChij zegt. Op elke synodezitting waren erwel mensen die betuigden, hoeveel
XCweerklank ze in kerkelijke bijeenkernsten hadden gevonden bij het
XC"grondvlak". Vandaar waarschijnlijk dat het hervormde elan toch langer
XCdoorwerkte dan De Jong in zijn Londense boek voor mogelijk hield, en
XCwel tot in de jaren zestig. En nu nog even over de gereformeerden. Behoort het uiteenzetten van
XCeen dogmatisch geschil binnen een kerk, die toen 8 procent van de
XCbevolking omvatte, tot de taak van een algemeen geschiedwerk? De Jong vond van wel, maar naar mijn mening had hij kunnen volstaan
XCmet de vermelding dàt er zo'n conflict bestond in de Gereformeerde
XCKerken. Zoiets subtiels als de verhouding van uitverkiezing en genadeverbond is
XCvrijwel niet uit te leggen, vooral nu dit verschilpunt tussen vrijgemaakte en
XCniet-vrijgemaakte gereformeerden inmiddels op de achtergrond is geraakt. Maar àls men zich aan een omschrijving waagt, moet die wel te volgen
XCzijn. Dat de benadering van de Kuyperianen pastoraal was, is een typering
XCdie niet uit het betoog volgt. Waarbij dan nog komt dat het vreemd is vanuit
XCeen "pastorale" leer zo on-pastoraal met de bijl op andere opvattingen in te
XChakken. De Jong ziet in deze scheuring een symptoom van wat in Nederland
2 Deel t j , 142 en 143 (142-143).
, gelijk bleef: "Hier werd in wezen gedacht en gehandeld alsof er geen
XCbezetting bestond." Daar zit wat in en het geldt ook voor een hervormde synode, die
XCdiezelfde zomer vurig debatteerde over de vraag, of er straks, op de eerste
XCzondag na de bevrijding, een landelijke kerkcollecte kon worden gehouden
XCvoor een nieuw synodegebouw. Intussen betwijfelt De Jong terecht, of de gereformeerden hun krachten
XCnog meer aan het verzet zouden hebben gegeven, als zij niet afgeleid waren
XCgeweest door de kerkelijke strijd. Verzetswerk verhinderde kerkelijke strijd
XCniet. En omgekeerd. P. Jongeling, het latere vrijgemaakte kamerlid (GPv), verslond in die tijd
XCde hem door zijn vrouw gestuurde pakketten in een Duits concentratie
XCkamp. De inhoud at hij op. Ook van de verpakking smulde hij: pamf1etj es
XCoververbond, doop en synodocratie.' Andere woorden van afkeuring kwamen uit de mond van mr. L. R. J. Ridder van Rappard, oud-burgemeester van Gorinchem en luidruchtig aanvoerder van een radicaal-conservatieve groepering. Zijn memoires verschenen kort na publikatie van het negende deel en bevatten kritiek op de geschiedschrijver." Van Rappard werd bij die gelegenheid geïnterviewd in Elseviers Magazine (27 oktober I979) en verklaarde: , 'In de tot dusverre verschenen delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de
XCTweede Wereldoorlog, 's lands semi-officiële geschiedschrijving, ziet de heer
XCVan Rappard de voornaamste bron voor "de legende, en die ontstond al vrij
XCsnel na de oorlog, dat ons volk zich nagenoeg in zijn geheel slap en serviel
XCzou hebben gedragen, voorzover het zich niet aan collaboratie zou hebben
XCschuldig gemaakt. En in die optiek is slechts plaats voor een paar
XCuitzonderingen die de regel bevestigen: enkele heroïsche vaderlanders,
XCmeest gereformeerden of communisten. En tegen dat beeld protesteer ik.
XCHet is mij een gruwel dat het Nederlandse volk zich laat aanpraten dat het
XCpraktisch in zijn geheel in meer of mindere mate fout is geweest. Dat is
XCvolstrekt strijdig met de werkelijkheid - en die ken ik zeer goed. Ik beweer
XChet tegendeel: ons volk is praktisch min of meer goed geweest. Ik kom in
XCmijn boek op voor tienduizenden bestuurders en ambtenaren die hun
XCplichten en verantwoordelijkheden bleken te kennen. Zij bleven op hun
XCpost, volgens de aanwijzingen van de regering. Als niemand dan de gewone
XCvaderlander verdedigt, uit angst, dan zal ik het doen." Van Rappard gaat ook werkelijk geen thema uit de weg in zijn boek,
XCgetuige het hoofdstuk "Het antisemitisme, niet uitsluitend een zaak van
XCchristelijk ressentiment". "Het is niet in hoofdzaak de afwezigheid tijdensJ.
3 L. R Ridder van Rappard, (Meppel, 1979).
, de bezetting die dr. De Jong in mijn ogen minder geschikt maakt [...]. Bij dr.
XCDe Jong leidt zijn jood-zijn onwillekeurig - of moet ik zeggen automatisch
XC- tot frustraties." Van Rappard vindt de klassieke verklaring voor het
XCantisemitisme (de kruisiging van Christus) "te simplistisch". In het gesprek
XCgaat hij liever niet in op dit onderwerp: "Het leidt licht tot misverstanden.
XCWie zegt dat hij joodse vrienden heeft, geeft daarmee in de ogen van velen
XCal te kennen dat hij antisemiet is." De ridder wil wel vaststellen dat het Nederlandse volk ten aanzien van
XChet bezettingsverleden geen enkel schuldgevoel hoeft te koesteren. "Dat is
XChet volkaangepraat op valse gronden. Wat had men dan gewild in Londen?
XCDat iedereen de wapens op zou nemen? Dat zou tot een onvoorstelbare
XCcatastrofe hebben geleid. Ons landschap leent zich slecht voor een guerrilla.
XCMen was in Londen overbezorgd. Dacht men soms dat wij niet op eigen
XChoutj e loyaal zouden blijven? Die betekenis van het gewapend verzet moet
XC- en dan druk ik mij voorzichtig uit - niet overschat worden. De betekenis
XCvan de houding van de gemiddelde, dus goede, Nederlander wordt
XConderschat. Dat beeld van Nederland en de Nederlander heb ik willen
XCschetsen, als correctie van het beeld dat De Jong geeft. Ik heb waardering
XCvoor de eerste honderd bladzijden die De Jong schreef. Daarin betuigt hij
XCwijlen koningin Wilhelmina de eerbied die zij volledig verdient. Dàt heeft
XChij goed gedaan, maar dit soort principiële communisten heeft natuurlijk
XCeen diep respect voor deze karakters. Maar alle volgende bladzijden zijn
XCvoor mij onverteerbaar." In het communistische dagblad De Waarheid (30 april 1979), dat in het verleden in afkeurende zin over het geschiedwerk had geschreven, was De Jong bij gelegenheid van zijn pensionering als directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie op I mei 1979 aan het woord gelaten. In een vraaggesprek met joop Morriën, dat gekenmerkt werd door een zakelijke toonzetting, zei De Jong over de vroegere communistische recensies op zijn werk: , '''Die kritiek in de pers is - speciaal in De Waarheid, zoals u wel weet - af en
XCtoe gemengd geweest met verdachtmakingen aan het adres van het
XCInstituut, verdachtmakingen aan mijn eigen adres, die je je zou moeten
XCaantrekken, als je ze au serieux nam. Maar, eerlijk gezegd, daar hebben wij
XChier geen seconde slaap over verloren. We zagen dit als een politieke
XCagitatie, waar de werkzaamheid van het Instituut volstrekt naast stond.
XCWanneer uzelf een bepaald artikel geschreven hebt in het maandblad ofhet
XCdagblad van de CPN, dat in beledigende termen was vervat en er stonden
XCtoch zakelijke opmerkingen in, die juist waren, dan zou ik zeggen, daar is
XCtoch echt de vinger gelegd op iets, wat ergens in die delen onjuist vermeld
XCstaat. Ongeacht de verpakking, waarin die opmerking stond, zou ik die toch
XCter harte hebben genomen en dat zou geleid hebben tot een correctie in het
, IkIk ben dus volstrekt ongevoelig voor de toon, waarin de kritiek is
XCverpakt. Als ik zo een stuk onder ogen krijg, dan is de enige vraag, die ik me
XCstel: heeft de schrijver, los van de bewoordingen die hij gebruikt, zakelijk
XCgelijk op enig punt. Als dat zo is ben ik als wetenschapsbeoefenaar verplicht
XCmijn tekst te wijzigen. Er is geen herdruk van mijn werk verschenen, waarin
XCniet op zeg maar tussen de 50 en 100 pagina's min of meer ingrijpende
XCwijzigingen zijn aangebracht." U verwijst naar een maandblad van de CPN. Het gaat mij er niet om nu
XCuitputtend met u te discussiëren, ik ben ook voor zakelijke kritiek. In dat
XCmaandblad werd trouwens opgemerkt, dat de rol van de CPN in de
XCFebruaristaking wordt erkend, hoewel wij vanuit de visie van de CPN, en die
XCbehoeft natuurlijk niet door iedere historicus te worden overgenomen,
XCmenen dat aan die rol meer recht gedaan zou kunnen worden. "Zoals ik de zaken vanaf 1945 gevolgd heb, heeft de CPN de betekenis
XCvan het boek van Sijes over de Februaristaking eigenlijk niet beseft. Toen ik
XCin 1945 met het werkvan dit Instituut begon, leefden wij in een Nederland,
XCwaarin het illegale werk van de CPN van vóór de 22e juni 194 I niet werd
XCerkend. Je kon in die tijd geen niet-communistisch dagblad opslaan of daar
XCstond van tijd tot tijd wel in dat de communisten pas na de inval in Rusland
XCaan het illegale werk zijn gaan deelnemen. Tegen die achtergrond besloot
XChet toenmalige bestuur van het Instituut een speciaalonderzoek aan iemand
XCtoe te vertrouwen. Dat werd Sijes, die een geharnast tegenstander van de
XCCPN was en is. Ik deelook de ideologie van de CPN niet, toen niet en nu ook
XCniet. In dat opzicht zitten wij eerlijk tegenover elkaar. Maar wanneer je als
XConderzoeker tot de conclusie komt, dat het illegale werk van de illegale CPN
XCten grondslag heeft gelegen aan het uitbreken van de Februaristaking, dan
XCmoet dat in je wetenschappelijke publikatie in alle duidelijkheid worden
XCgezegd. En dat heeft Sijes gedaan. Dat boek van hem is met machtiging van
XCde regering door ons gepu bl iceerd. U moet van mij maar aannemen, dat het ons in bepaalde kringen in
XCNederland in die tijd, want het was de periode van de koude oorlog,
XCallerminst in dank is afgenomen. We publiceerden het boek niet alleen,
XCmaar we haalden ook de pers erbij en zeiden: dit is een belangrijke
XCpublikatie en daar moet je aandacht aan besteden. Ik vind dus, dat we
XChiermede in feite de CPN een enorme dienst hebben bewezen. Dat hebben
XCwe trouwens ook met onze contacten met de Stichting 1940-' 45 gedaan. U
XCweet, dat het aanvankelijk bij de Stichting moeite heeft gekost om in te zien
XCdat die datum 22 juni 194 I geen speciale datum is geweest in het illegale
XCwerk van de CPN. De CPN is in de zomer van 1940 met het illegale werk begonnen en ze is
XCik heb dat in alle duidelijkheid in mijn boeken geschreven - met de kleine
XCRSAP van Sneevliet, de enige politieke partij geweest, die als zodanig, met
XCzijn illegale kader in het verzet is gegaan. Hoewel ik tegen de ideologie van
XCde CPN gekant ben, spreekt het voor mij vanzelf dat ik het grote aandeel, dat
, de communisten hebben gehad aan het illegale werk in Nederland, de
XCbuitengewone moed, die zij daarbij hebben getoond, de wijze, waarop zij
XCzich ook in de verhoren van de SD hebben gedragen, niet onder de tafel
XCwerk. En dan kanje er natuurlijk over gaan twisten hoe groot die betekenis nou
XCis geweest. De CPN heeft aan de basis gelegen van de Februaristaking in
XCAmsterdam. Sijes gebruikte daarvoor de beeldspraak, dat zij de kracht is
XCgeweest, die de lont aan het kruitvat heeft gehouden. Dat vind ik een goede
XCuitspraak. En dan heb ik er wel begrip voor, dat de CPN de betekenis wat
XCmeer naar zich toetrekt. Maar van de integriteit, waarmede het onderzoek is
XCuitgevoerd en de conclusies zijn geformuleerd, moet, vind ik, de beweging
XCovertuigd zijn. Juist op dat punt heeft zij ons vaak verdacht gemaakt op een
XCwijze, die wij ons niet persoonlijk hebben aangetrokken, maar die wij toch
XCniet hebben kunnen waarderen."
XCDe hoofdstukken over het Londense regeringsbeleid kregen in de pers aandacht waar het de verhouding tussen koningin en kabinet betrof. J. R. Soetenhorst publiceerde daarover in NRc-Handelsblad (16 oktober 1979) een recensie met als titel: 'Gerbrandy leerde tussen twee vuren in te staan': , 'De Jong is altijd een ijverige geschiedschrijver geweest. Structuren zijn niet
XCzijn sterkste punt. Voorop staan werkkracht en gevoel voor menselijke
XCdetails. Dat kan soms leiden tot een te anecdotisch soort geschiedschrijving,
XCzeker als het om zo iets nabijs gaat als eigentijdse geschiedenis. Maar in dit
XCgeval heeft De Jong veel licht weten te werpen op de relaties binnen de
XCNederlandse regering. Vooral op zijn hoofdfiguren, de koningin en
XCpremier Gerbrandy. Zij zijn samen symbool geworden van de Nederlandse oorlogsinspan
XCning. Vooral bij de koningin heeft dat geleid tot een heilig geloof in eigen
XCzienswijze en kunnen. De meidagen zag zij, volgens De Jong, als een
XC"gericht" dat haar gelijk tegenover de heren politici bewees. Zij hadden de
XCdefensie verwaarloosd met hun twisten en traagheid; premier De Geer
XCtoonde zich in Londen defaitistisch. Zij dwong hem ook tot aftreden, zich
XCop dat moment, zomer 1940, nog wel degelijk afvragend of zij dat binnen
XCde constitutie kon doen. Maar met een beroep op het landsbelang leek het
XCjuist. Als premier trad Gerbrandy op, duidelijk geen echte A.R.-partijman, een
XCvechter die onvoorwaardelijk geloofde in de vorstin en de geallieerde
XCeindoverwinning. In hun samenwerking in de eerste oorlogsjaren werd
XCtegelijk de basis gelegd voor de antagonie van de daarop volgende jaren, die
XCtot veel fikse ruzies tussen koningin en minister-president hebben geleid.
XCGerbrandy had zijn benoeming aan de koningin te danken. Zij voelde zich
, tegelijk baas van de regering en symbool van het Nederlandse volk. Met die
XCerfenis, te danken aan zijn voorganger, moest de nieuwe premier leren
XCoptornen tegen de koningin. Aanvankelijk stelt hij zich geheel achter haar
XCideeën op. Ook hij denkt sterk aan gezagsstructuren. Ook hij is ervan overtuigd, dat
XCna de Tweede Wereldoorlog de grondwet moet worden herzien in een zin
XCdie vooral de koninklijke macht uitbreidt. Hij verzet zich tegen verzuiling
XCen politieke "versplintering". Hij erkent het recht van de koningin om
XCministers te ontslaan "naar welgevallen". Maar midden in de Tweede
XCWereldoorlog komt de omslag. De premier zal zich hardnekkig verzetten
XCtegen plannen van de koningin om haar onwelgevallige ministers af te
XCdanken, al gebeurt dat nog wel in het geval van defensieminister
XCDijxhoorn. Ook verzet Gerbrandy zich tegen het zonder meer afdanken
XCvan het oorlogskabinet zodra Nederland bevrijd zal zijn. Over haar terugkeer had koningin Wilhelmina uitgesproken ideeën en
XCdaarin kwam het kabinet, vertegenwoordigers van het "oude" Nederland,
XCniet voor. Zij zag zich als haar voorvader Willem I in Scheveningen aan land
XCgaan, verwelkomd door een "voorlopig bewind". Dat zou bestaan uit de ware representanten van het "vernieuwde"
XCheldenvolk, mensen uit de illegaliteit. Gerbrandy heeft geleerd tussen twee vuren in te staan. Tussen de
XCkoningin en het kabinet dat steeds vaker vond dat Wilhelmina eigenmach
XCtig handelde en langs de rand van de constitutie liep. Gerbrandy bracht zijn
XCcollega's dan onder het oog, hoe moeilijk de omstandigheden waren voor
XCde koningin, voor wie ook normale remmen waren weggevallen zoals
XCpublieke opinie en parlement. Steeds wees hij ook weer op de grootheid,
XConverzettelijkheid en visie van de koningin. Dankbaarheid heeft hem dat
XCniet opgeleverd. De koningin wilde hem eigenlijk vanaf 1943 kwijt en
XCheeft hem na zijn aftreden injuni 1945 ook niet meerwillen zien. Achteraf zijn het vaak futiele gevechten geweest tussen koningin en
XCkabinet. Het geloof in dat vage begrip "vernieuwing" werd niet bewaar
XCheid. Nederland hield zich na '45 bezig met het trauma Indonesië en de
XCwederopbouw. Maar ondanks die misrekeningen mocht de koningin zich, volgens De
XCJong, de ware representant van het Nederlandse volk voelen in Londen. Zij
XCging in haar radiotoespraken tekeer tegen de "aanranders", "verraders" en
XC"moffen". In de overtuiging van het bij het rechte eind hebben in
XCtegenstelling tot de meeste van haar ministers, werd zij gesterkt door
XCEngelandvaarders. Zo kon zij noteren over het naoorlogse Nederland: "Ik
XCneem Regering en gezag zelf in handen ..." en: "Ik handhaaf het voorlopig
XCbewind tot ik een kabinet gevormd heb. Handhaaf de staat van beleg ..." Zij vond dus - en De Jong geeft frappante voorbeelden van de strijd om
XCde macht - dat zij het na de bevrijding voor het zeggen moest hebben. Dat
XCwas landsbelang, anders zou "het land in dezelfde afgrond ploffen als voor
Alweer, de conflicten rond de terugkeer van het kabinet en de koningin
XCen de daarmee gepaard gaande gezagsoverdracht in Nederland en de
XCsmadelijke afdanking van het oorlogskabinet, zijn achteraf futiel gebleken.
XCDe hoofdrolspelers hebben te weinig oog gehad voor de "constanten" in de
XCNederlandse samenleving en te weinig historisch besef. Maar waar de
XCgeschiedschrijver dan te gemakkelijk langs glijdt zijn de autoritaire en
XCautocratische tendenzen in het Londense milieu. Hij signaleert het, in de
XCeerste plaats bij de koningin; hij wijt het aan de oorlogsomstandigheden en
XCde vertekening door het verblijf in Londen, maar spreekt er nauwelijks een
XCoordeel over uit. Komt dat omdat de geschiedschrijver ter plekke was en
XCzijn bewondering voor die twee doorbijters, Wilhelmina en Gerbrandy, te
XCgroot is geworden? Maar waar het om gaat is dit: De Jong heeft kans gezien een indringend
XCportret te maken van koningin Wilhelmina, in haar visies en onhebbelijk
XCheden. Niet langer staan zweverigheid en overtrokken eerbied voorop; De
XCJong blijft helder inkleuren, hoewel een zeker gevoel voor pathetiek hem
XCook nu niet in de steek laat. Ditmaal lijkt het een functioneel gevoel.
XCDankzij de verhalende rapportage van de historicus over een vorstin in
XCballingschap, kan de betekenis van koningin Wilhelmina beter dan tevoren
XCDe Jongs conclusie over het verraderlijke Englandspielwerd van commentaar voorzien in het Brabants Nieuwsblad (16 oktober 1979). , 'Dat De Jong, om dit alles duidelijk te maken, achteraf tot pijnlijke
XConthullingen overging, was onvermijdelijk. Dat hij dit alles heeft gedaan
XCzonder iets te verdoezelen was juist: in een affaire, die een halve eeuw lang
XCeen opeenstapeling is geweest van vaagheden en geheimzinnigheden,
XCstond de geschiedschrijver geen andere weg open.'
XCZoals in de begeleidingscommissie was verwacht, werd er in de media gereageerd op het relaas van De Jong over de verklaring van verontruste Nederlandse ballingen onder wie aanvankelijk hijzelf over de voornemens van de regering met betrekking tot het herstel van parlement, raden en staten na de bevrijding. A. den Doolaard, radio-collega van De Jong in Londen, bracht het ter sprake in het Weekblad Nieuwsnet (20 oktober 1979). In een vraaggesprek met Chiel Kramer deelde hij mede: , '''De Jong zegt dat hij er lichtvaardig zijn handtekening onder heeft gezet.
XCMaar ik geloof toch dat op dit punt zijn geheugen hem misschien bedriegt.
XCIk meen mij te herinneren dat er diverse vergaderingen over die tekst zijn
XCgeweest." Hij ging op vakantie, zegt DeJong. "Ja ... enfin. Hoe dan ook het is pertinent onjuist, wat Lou de Jong
, beweert, dat de Engelandvaarder Lou Tas ook zijn handtekening heeft
XCteruggetrokken. Dat is nietwaar, dat is nietwaar. Ook Lou Tas heeft zijn poot
XCstijf gehouden. Verder heeft De Jong geen gesprek gehad met Gerbrandy,
XCzoals hij schrijft, maar met Van Kleffens, de minister van Buitenlandse
XCZaken, een man waar hij zéér veel hoogachting voor had. Lou de Jong was
XCgevoelig voor de argumenten dat hij door mede-ondertekening van het
XCmanifest de Nederlandse zaak geschaad had." Waarom was hij daar plotseling gevoelig voor? "Oh, dan heeft u nooit met Van Kleffens gepraat. Hij maakte je met zijn
XCargumenten volkomen sprakeloos. De man redeneerde op een koele,
XCvolstrekt logische manier, zodat je dacht: ja, hij heeft gelij k hè." Dus als u bij Van Kleffens was geroepen, had u ook uw handtekening terug
XCgetrokken. "Oh nee, dat had ik niet gedaan. Ik had die handtekening gezet en die
XCstond er. Het goede van de resolutie was, vind ik nog steeds, dat het diende
XCom de ministerraad duidelijk te maken dat er andere stemmen waren dan
XCdie voorstanders van de vrijwel machteloze Raad van Advies. Het hele
XCconflict in Londen draaide er eigenlijk om dat de koningin de rol van de
XCvolksvertegenwoordiging overnam, toen deze wegviel. Dat was staatkun
XCdig gezien niet eerlijk, want zij bleef onschendbaar, terwijl de ministers
XCverantwoordelijk waren. Als er een conflict kwam, had de minister maar
XCéén keus: hij kon toegeven aan de koningin of aftreden. Ze kon haar zin
XCdoordrijven door gewoon te weigeren haar handtekening te zetten onder
XCregeringsbesluiten. Dat is dan ook meer dan eens gebeurd." Hoe keken jullie tegen De Jong aan, nadat hij zijn handtekening had terug
XCgetrokken? "Ach, je zat per slot van rekening in een êquipe en de oorlog ging voort.
XCWe werkten ons rot. De Jong had in die tijd zijn portie voor de radio en
XCdeed ook nog de redactie van het blaadje De Vliegende Hollander, dat boven
XCNederland werd uitgestrooid." Wiessing reageerde weifel, volgens zijn boek. "Ja, maar Wiessing is per slot van rekening het kind van de rekening
XCgeworden. Hij werd ontslagen bij het Londense Vrij Nederland. Dat ontslag
XCwas een rotstreek. Jacques Gans werd plotseling in militaire dienst opgeroepen. Hij kwam
XCop een zondag bij ons aankloppen, we hadden op het platteland een caravan
XCstaan: «Bob en Erie, kan ik bij jullie onderduiken?» Midden in het vrije
XCEngeland. «Ja, de marechaussee zit achter mijn broek. Ze willen me in de
XCPrinses Irene Brigade hebben en dat verdom ik» Hij is toen bij het
XCzogenaamde Pioneer Corps gegaan, waar de dienstweigeraars van alle naties
XCbij elkaar gebracht werden. Hij werd naar Egypte verscheept." , Den Doolaard schreef terzelfder tijd een uitvoerige recensie van het negende deel in Nuc-Handelshlad (20 oktober 1979), waarin hij deze zaak niet ter sprake bracht:
, 'Ik heb vanaf november '42 tot mei' 45 op het kantoor van Radio Oranje te
XCLonden zo goed als dagelijks samengewerkt met dr. (toen nog drs.) L. de
XCJong. Daarbij leerde ik hem kennen als een onvermoeibaar en snel werker.
XCHij bezat een overzadelijke dorst naar feiten en een verbluffend compilatie
XCvermogen, wat hem in staat stelde om een van de hoofdpunten uit het vaste
XCprogramma, het politieke weekoverzicht, in mitrailleurtempo uit de
XCschrijfmachine te slaan. Hij schreef in een nuchtere stijl die (in tegenstelling tot de mijne) elke
XCbravoure en neiging tot literatuur vermeed. Voor alles wilde hij zakelijk
XCinformeren, maar uit de knappe, schijnbaar hiaatloos sluitende aaneenrij
XCging van feiten en feitjes trok hij zonder aarzelen conclusies, die mij een
XCenkele keer te simplistisch leken. Ook vertrouwde hij als historicus
XConvoorwaardelijk op zijn bronnen. Wanneer hij na topconferenties van de
XC"Grote Drie" (Roosevelt, Churchill, Stalin) voor de microfoon met volle
XCovertuiging een communiqué voorlas dat altijd van eensgezindheid droop,
XCdacht hij blijkbaar nooit aan het oer-Hollandse gezegd; "Liegen alsof het
XCgedrukt staar." Tijdens zijn leven wisselt een mens wel van lichaamscellen maar niet van
XCkarakter. Alle trekken die ik hierboven schetste vind ik terug in deel 9 van dr. De
XCJongs monumentale oorlogsgeschiedenis dat de ondertitel "Londen"
XCdraagt: de schijnbaar moeiteloze beheersing en rangschikking van myria
XCden details, de nuchtere stijl die door zijn zakelijkheid overtuigend werkt,
XCmaar ook de voor mijn smaak een paar keer gewaagde of te summiere
XCgevolgtrekkingen. Het boek ligt voor me, neen, het staat voor me met de indrukwekkende
XCsoliditeit van een imposant gebouw. Ik waag mij enkel aan kritiek omdat ik
XCmij in een paar kamers van deze architectonische schepping enigszins thuis
XCvoel daar ik met de bewoners van die vertrekken (onder wie koningin
XCWilhelmina, premier Gerbrandyen enkele leiders van de "geheime
XCdiensten"), anders dan dr. De Jong nog in oorlogstijd gesprekken heb
XCkunnen voeren. Bovendien wil het toeval, dat ik dit voorjaar juist een
XCnieuw hoofdstuk, "Londense Achtergronden", heb geschreven voor de
XCherziene druk van mijn autobiografie "Het leven van een landloper". De
XCdaarvoor noodzakelijke documentatie komt mij nu te pas bij mijn kritiek,
XCdie slechts enkele punten geldt. Het verheugt mij bijvoorbeeld dat dr. De Jong van koningin Wilhel
XCmina niet de mythische figuur heeft gemaakt, die in bezet gebied opgeld
XCdeed en waarvoor Zij, bij de Gratie Gods, Zichzelf hield (de hoofdletters
XCzijn hier opzettelijk gebruikt). Hij heeft, met alle waardering voor haar grote standvastigheid, daarnaast
XChaar eigenzinnigheid en wispelturigheid terdege doorzien en uitgebeeld.
XCHij uit echter nauwelijks kritiek op H.M.'S onconstitutionele ingrijpen in het
XCreilen en zeilen van de geheime diensten, dat tot medio' 43 voortduurde. In
, september '40 drong zij aan op de benoeming van haar secretaris en
XCfactotum François van 't Sant tot chef van het Centrale Bureau Inlichtingen.
XCHij werkte goed samen met de Secret Intelligence Service, die tijdens de
XCEerste Wereldoorlog, toen hij commissaris van de rivierpolitie in Rotter
XCdam was, reeds uitvoerig van zijn diensten had geprofiteerd. Het Britse Foreign Office, Van Kleffens en topfiguren in Nederlands-Indië
XChadden echter bezwaren tegen een persoon die in het vooroorlogse
XCNederland zwaar in opspraak geraakt was (hierover dadelijk meer).
XCDesondanks bevorderde de koningin, wat dr. De Jong onbegrijpelijker
XCwijze goedkeurt, dat Van 't Sant na zijn ontslag in de herfst van' 4 I achter de
XCschermen als organisator bleef optreden voor de groep van Hazelhoff
XCRoelfzema (beter bekend als "Soldaat van Oranje"), die met Britse
XCmotortorpedoboten op de Nederlandse kust opereerde. Zij en prins
XCBernhard traden op als beschermvrouwe en beschermheer van deze groep
XCdie geen enkele officiële status had. Erger was dat haar pogingen om met gebruikmaking van de geheime
XCverbindingen nieuwe ministers uit bezet gebied naar Londen te halen, twee
XCkeer op ongelukken uitliepen. (Zij werkte met het Londense kabinet, dat uit
XCde door haar gehate "partijschappen" was ontstaan, node samen.) Dr. Wiardi
XCBeckman, die op haar verzoek in de riskante overtocht toestemde, werd
XCdoor organisatiefouten van de groep-Hazelhoff op het Scheveningse strand
XCgearresteerd en stierf in een concentratiekamp. In haar aandrift haar kabinet te verjongen met figuren uit haar
XCgedroomde "heldenvolk" probeerde de koningin twee keer om Koos
XCVorrink te laten overkomen. Toen hij weigerde verzocht zij hem om
XCuitvoerige inlichtingen, direct aan haar te richten. Zij deed dit, buiten haar
XCministers om, via de socialistische journalist Meyer Sluyser. Deze had
XCconnecties met de afdeling Nederland van de Britse geheime dienst
XCgenaamd "Special Operations Executive" (sos-Dutchi, die saboteurs in bezet
XCgebied dropte. sos-Duuk was toen al volledig gepenetreerd door de Duitse
XCAbwehr, die erin slaagde Koos Vorrink en 150 andere verzetsfiguren te
XCarresteren. Mijns inziens stelt dr. De Jong deze, weliswaar goed bedoelde
XCmaar engrondwettelijke koninklijke bemoeizucht via gevaarlijk arnateuris
XCtische onderonsjes niet voldoende in een kritisch licht. [...] Dit teveel aan overbodige en te persoonlijke details trof mij in de
XCbiografie van dr. Somer, de onvermoeibare en bekwame leider van het
XCBureau Inlichtingen, dat vanaf medio '43 de eerste betrouwbare en
XCpermanente verbindingen schiep met bezet gebied. Na een moeilijke vlucht
XCbelandde dr. Somer april '42 in Amerika. Ik vraag mij af welk historisch
XCbelang gediend wordt met de mededeling dat Somers huwelijk slecht was,
XCen door de aansluitende gevolgtrekking: "Dat laatste kan slechts bevorderd
XChebben dat hij in New York de bloemetjes buitenzette." Ten slotte vind ik
XCde conclusies welke dr. De Jong uit het tragische Englandspiel trekt voor een
XChistoricus te simpel. Hij schrijft, precies als de Parlementaire Enquêtecorn
, missie, de tragedie waardoor 54 geheime agenten van sos-Dutcn en
XChonderden anderen in Duitse handen vielen, uitsluitend toe aan "het falen
XCaan Engelse kant: verregaande incompetentie op basis van een gebrekkig en
XCbovendien slecht gehanteerd veiligheidssysteem". Inderdaad schonken de
XCofficieren van SOE-Dutch er weinig of geen aandacht aan, dat in de
XCtelegrammen van hun sabotage-agent Lauwers tegen eind maart '42 de
XC(trouwens al te simpele) veiligheidstekens opeens ontbraken. De twee
XCleidende officieren, Blizard en Bingham, namen gemakshalve aan dat hun
XCagent zenuwachtig geweest was en ze blunderden rustig verder. De tragedie nam echter pas een onheilspellende omvang aan nadat
XCpremier Gerbrandyen admiraal Furstner hun fiat hadden gegeven aan het al
XCte ambitieuze Britse Planfor Holland. De Britten gaven hun ontevredenheid
XCte kennen dat er begin '42 in bezet Nederland zelfs geen kern van
XCorganisatie bestond, die na een invasie de achterwaartse verbindingen van
XCde Wehrmacht kon saboteren en afsnijden. Daarom ontwierp de militaire
XCchef van heel SOE, generaal Gubbins, een roekeloze figuur, in maart-april
XC'42 een gedetailleerd plan voor een geheim legertje van 1070 man, dat pas
XCbij de invasie zou optreden maar voordien door SOE-Dutch geleidelijk van
XCinstructeurs, wapens en springstoffen zou worden voorzien. Gubbins gafkolonel De Bruyne, de Nederlandse tegenspeler van SOE, te
XCkennen dat het plan verband hield met een "mogelijk zeer grote invasie van
XCWest-Europa". Dit was pure misleiding, want zo'n invasie was, zeker voor
XC1942 en waarschijnlijk voor 1943, materieel onmogelijk. De totale
XCvoorraad aan landingsvaartuigen was lente '42 nog slechts toereikend voor
XCéén divisie. Daarom hield Churchill ook de boot af toen generaal Marshall
XC(op bevel van president Roosevelt, die door de benarde Stalin was
XCaangespoord) begin april' 42 in Londen met een plan voor een beperkte
XCinvasie op kwam draven: het aan land zetten van 9 divisies in Normandië
XCom "een voet tussen de deur te krijgen" en tevens de Duitse druk op de
XCSovj et- Unie te verlichten. De Amerikanen zagen weldra de onuitvoerbaarheid in van dit plan,
XCwaarvoor zij de bombastische naam Operation Sledgehammer ("Moker")
XChadden bedacht. Wat dr. De Jong nu doet is het Plan for Holland
XCvastkoppelen aan Sledgehammer, dat nooit verder dan papier kwam. Dit is
XCzelfs chronologisch onjuist, want kolonel De Bruyne heeft getuigd dat
XCpremier Gerbrandyen hij reeds in februari '42 kennismaakten met
XCkopstukken van SOE, op een lunch waarbij tussen sherry en koffie het Plan jor
XCHolland in beginsel op tafel kwam. Ik ben eerder geneigd om het Plan for Holland te rangschikken binnen het
XCkader van de Britse campagne van de schijninvasie, die in 1942 op het
XCbezette vasteland zoveel bittere teleurstelling bracht, maar waarvan dr. De
XCJong in dit verband met geen enkel woord gewaagt. De Britten, onmachtig
XCtot een werkelijke invasie tijdens 1942, brachten de vijand met succes in de
XCwaan dat deze toch elk ogenblik plaats zou kunnen hebben, waardoor ze
, Duitse divisies bonden en dus aan het Oostfront onttrokken. Dit
XCgeschiedde allereerst via alle BBc-uitzendingen. Henk van den Broek en ik
XCwisten als redacteuren van de zeemansgroep "De Brandaris", dat er wegens
XCzware verliezen toen volstrekt onvoldoende tonnage voor een invasie
XCbeschikbaar was, zodat we na menige uitzending tegen elkaar zeiden: "Wat
XChebben we weer moeten liegen." Deze schijninvasie-campagne culmineerde, augustus' 42, in de grote raid
XCop Dieppe, waar het Britse opperbevel willens en wetens op één dag meer
XCdan 3000 commando's opofferde aan een militaire misleiding, waar de
XCvijand net zo intrapte als in het bij voorbaat tot mislukking gedoemde Plan
XCfor Holland. Op 7 juli '42, tien dagen nadat de voornaamste organisator, Jambroes, bij
XCzijn dropping met gedetailleerd plan plus de eerste containers met wapens
XCin Duitse handen gevallen was, seinde Rauter naar Himmler dat de Britten
XC"binnen afzienbare tijd", zij het niet tijdens de eerstvolgende 6 weken, een
XCaanval op Nederland zouden doen, een "poging tot opening van een
XCTweede Front". Gebrek aan plaatsruimte belet mij hier verder in te gaan op
XChet misleidingsaspeet van het Plan for Hal/and, dat binnen het Englandspiel,
XCwaarop het geënt werd, tot het merendeel van de arrestaties van agenten en
XCverzetslieden leidde. Dr. De Jong verwerpt dit misleidingsaspect totaal en verklaart het hele
XCEnglandspiel enkel uit Britse stommiteiten. Die zijn zeker voortdurend
XCbegaan, maar ze vormen slechts een deel van de ingewikkelde waarheid.
XCHet is toch wel opmerkelijk dat een niet-militair, die slechts bij geruchte
XCvan het PlanJor Hal/and gehoord had, minister vanjustitie Van Angeren, op
XC27 juli' 42 aan Gerbrandy schreef: "Bestaan er vaste plannen voor een
XCinvasie op korte termijn? Zo ja, dan is er reden [...) aan het bewuste handelen
XCmee te werken. Zo neen, dan is er grond dit handelen onverwijld stop te
XCzetten. De risico's zijn dan veel te groot." Deze aanmerkingen nemen niet weg dat ik menig hoofdstuk, in het
XCbijzonder die over onze koopvaardij en marine in oorlogstijd, met be
XCwondering en volledige instemming heb gelezen.'
XCOp de persconferentie van 12 oktober 1979 ter gelegenheid van het verschijnen van het negende deel had De Jong de verklaring uitgedeeld over de paragraaf 'Van 't Sant' uit hoofdstuk I I. De tekst ervan luidde: , 'De in de paragraaf "Van 't Sant" beschreven feiten zijn mij sinds meer dan
XCtwintigjaar bekend. Ik heb in 1968 tijdens het schrijven van deel I van mijn
XCwerk, "Voorspel", dat o.m. over de jaren '30 handelt, besloten, deze feiten
XCin deel ç, "Londen", te vermelden aangezien zij pas tijdens de oorlogsjaren
XCmet name in het Londense milieu maar ook in bezet Nederland gevolgen
, hebben gehad van zodanig belang dat ik van mijn taakopvatting uit het
XCbieden van opheldering geboden achtte. Ik heb de genoemde paragraafin augustus 1978 in concept geschreven als
XCdeel van hoofdstuk I!. Dat concept-hoofdstuk is door mij op 14 september
XC1978 toegezonden aan de lezers van mijn concept-teksten. Dit waren, wat
XCdit hoofdstuk betrof, 4 I personen, onder wie een functionaris van het
XCdepartement van algemene zaken; deze heb ik verzocht, voor de concept
XCparagraaf "Van 't Sant" de persoonlijke aandacht te vragen van de
XCminister-president. De opmerkingen waartoe de lectuur van deze paragraaf aanleiding gafbij
XCde lezers, daarbij inbegrepen de minister-president, heb ik op de gebruike
XClijke wijze integraal voorgelegd aan de begeleidingsgroep voor mijn werk,
XCdie bestaat uit de drie bestuursleden van het Rijksinstituut voor Oodogsdo
XCcumentatie, de drie adviseurs en twee leden van de wetenschappelijke staf.
XCDe begeleidingsgroep heeft deze opmerkingen uitvoerig met mij bespro
XCken op 30 januari 1979. Ik heb alle ontvangen opmerkingen, een verslag
XCvan de bedoelde vergadering en mijn eigen conclusies terzake op 5 februari
XCaan de minister-president doen toekomen. Deze heeft vervolgens mijn
XCconcept-tekst voorgelegd aan H.M. de Koningin. Bij het schrijven van 8 juni heeft het bestuur van het Rijksinstituut voor
XCOorlogsdocumentatie mede namens de adviseurs de minister van onder
XCwijs en wetenschappen om machtiging gevraagd tot de uitgave van deel ç. Deze machtiging is door de minister verleend bij schrijven van 27 juli. De wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van de
XCparagraaf"Van 't Sant" ligt uitsluitend bij mij.' In het verslag over het vierde kwartaal van 1979 ten behoeve van het bestuur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie maakte De Jong melding van zijn wedervaren met de media naar aanleiding van deze publicatie. De betreffende passage luidde als volgt: , 'Ik ontving in de dagen, volgend op de verschijning van deel 9, talrijke
XCuitnodigingen van de media om dieper in te gaan op de zaak-Van 't Sant en
XCte reageren op kritiek die op de inhoud van de betrokken paragraaf werd
XCgeleverd; ik ben op al die uitnodigingen niet ingegaan, aangezien ik vond
XCdat het niet op mij n weg lag, stof te geven voor verdere discussie. Uiteraard had ik voorzien dat nogal wat mensen op de genoemde
XCparagraaf aggressief jegens mij zouden reageren. Ik achtte die reacties ook
XCbegrijpelijk. Wie deel 9 van begin tot eind gelezen heeft, kan, dunkt mij,
XCmoeilijk ontkennen dat het uit wetenschappelijk oogpunt wenselijk was, de
XCzaak- Van 't Sant volledig uit de doeken te doen op de wijze zoals ik heb
XCgedaan en met vermelding dus van het buitenechtelijk kind van prins
XCHendrik. De gehele context evenwel waarin de betrokken paragraaf
XCgepubliceerd was, viel in de media weg en op een deel van de publieke
XCopinie kwam de zaak dus zo over dat ik gemeend had te moeten
, "onthullen" dat er een buitenechtelijk kind van prins Hendrik was, welke
XConthulling uiteraard koningin Juliana pijnlijk moest treffen. Gevoelens van
XCverbondenheid met de koningin leidden dus tot een zekere boosheid tegen
XCmij. De reacties vielen evenwel mee: ik kreeg uit het hele land niet meer
XCdan 4 "negatieve" telefoontj es en ca. 10 "negatieve" brieven en van alle
XCdagbladen is er slechts één geweest, De Telegraaf, dat mij scherp heeft
XCaangevallen, overigens niet in hoofdredactionele commentaren maar in
XCvier achtereenvolgende wekelijkse bijdragen van de Haagse redacteur
XCLulofs; deze nam aan dat ik bij de publikatie van het Van 't Sant-verhaal
XClouter door sensatiezucht en ijdelheid gedreven was. Ook hier heb ik niet
XCop gereageerd. Vermeld zij nog dat De Telegraaf, toen het blad op 27 oktober in grote
XCopmaak het bericht bracht dat een buitenechtelijk kind van prins Hendrik
XCbekend geworden was, nl. een zekere mr. Lier, het deed voorkomen alsof
XCdeze de Henri "le Roi" was waarover ik in de paragraaf "Van 't Sant" had
XCgeschreven. Deze voorstelling van zaken was niet juist: mr. Lier is enkele
XCjaren vóór Henri "le Roi" geboren.'
XCIn de Tweede Kamer reageerde men verschillend op de openbaarmaking. Een verslaggever van de Twentsche Courant (17 oktober 1979) sprak met een aantal Kamerleden en concludeerde tot een over het algemeen 'terughoudende' opstelling. , 'Het CDA zet vraagtekens bij de "absolute historiciteit" van het verhaal. In
XCdeze fractie wordt erop gewezen dat De Jong toch in feite maar één bron
XChad, namelijk Van 't Sant zelf, die bovendien partij was in de affaire.
XCDaarnaast vraagt men zich in CDA-kring af ofhet nu echt nodig was voor De
XCJong ditverhaal uit de jaren twintig "zo" te brengen. Zowel de PVDAals de VVDonthield zich van commentaar. Voorzitter Den
XCUyl van de socialistische fractie merkte nog wel op dat het verhaal hem niet
XCverbaasd had, omdat het gegeven van de escapades van prins Hendrik bij
XCvelen bekend was. Brinkhorst van 0'66 sprak van een "Iaat-Victoriaanse
XCoprisping", waar hij niet van wakker zei te zullen liggen. Het chantage-element is ook voor de psp'er Van der Spek reden om wat
XCmeer over de hele zaak na te willen denken. Hij sluit niet geheel uit, dat hij
XCover dit aspect vragen zal stellen aan de regering, temeer daar "iets
XCdergelijks zich weer zou kunnen voordoen". Naar de mening van dit
XCkamerlid dient een kabinet te voorkomen dat een lid van het koninklijk
XChuis in een chantabele positie terecht kan komen. Dit door altijd volstrekte
XCopening van zaken te geven. PPR-woordvoerder Henk Waltmans was eveneens gefrappeerd door de
XCmogelijkheid dat ook koningin Juliana chantabel is geweest. "Wat voor
XCAantjes gold, geldt natuurlijk voor leden van het koninklijk huis des te
XCmeer. Alle spionagediensten zijn tuk op dit soort feiten."
Ruud Nijhof, de enige vertegenwoordiger van DS'70 in de Tweede
XCKamer, is van plan deze en andere aspecten van de ministeriële verantwoor
XCdelijkheid aan de orde te stellen bij de behandeling van het wetsontwerp,
XCwaarin wordt geregeld wie wel en wie geen lid is van het koninklijk huis. Ds. Abma van de SGPis evenals het CDAniet geheel overtuigd van het
XCwaarheidsgehalte van De Jongs beweringen, temeer omdat mr. Henri van
XCVredenburch deze in twijfel trekt. Als er nog meer reden voor twijfel komt,
XCvindt Abma het vrijwel onvermijdelijk dat de regering om opheldering
XCwordt gevraagd. Vooralsnog wil hij dat maar liever niet doen "om de zaak
XCniet nog meer in de publiciteit te brengen". In SGP-kring vindt men het niet
XCzo plezierig dat de zaak openbaar is gemaakt, omdat er een slechte
XCvoorbeeldwerking naar de burgers van zou kunnen uitgaan. "Juist zij, die
XCdicht leven bij het staatshoofd, moeten zich ervoor hoeden in het kwaad te
XCvallen." Anderzijds is Abma toch ook weer blij met de publicatie, aangezien
XCer nu schoon schip is gemaakt.' In verscheidene kranten verschenen hoofdartikelen, waarin de geschiedschrijver werd bijgevallen of gekritiseerd vanwege zijn besluit om deze affaire openbaar te maken. 'Moest dat nou?' vroeg de hoofdredactie van het Brabants Nieuwsblad zich af (16 oktober 1979): , 'Het is niet te hopen dat de betrekkelijk korte passage over Hendriks
XCescapades en zijn voortdurende geldnood thans wordt gezien als het
XCklapstuk van De Jongs 1485 pagina's tellende voortreffelijke geschied
XCschrijving. Er is in de beide helften van zijn geschrift een grote hoeveelheid
XCleesstof voorhanden die in belangrijkheid verre uitstijgt boven de mense
XClijke tragedie in de koninklijke familie in de jaren twintig. Ronduit verbijsterend is met name zijn samenvatting inzake het
XCEnglandspiel, dat direct minstens 132 mensen het leven heeft gekost - vaak
XConder gruwelijke omstandigheden. De Jong wijst op een harde manier
XCschuldigen aan en hij noemt ze met name. Voor wie de oorlog in bezet
XCgebied aan den lijve heeft ondervonden, geeft dit relaas het barre idee dat
XCeen groot aantal mensen in Londen eenvoudigweg heeft zitten te suffen,
XCzijn zaken niet kende, op een welhaast schuldig te noemen wijze speelde
XCmet levens van anderen en het drukker had met het instandhouden van
XCeigen macht en prestige dan met zaken die van wezenlijk belang waren. Dat moet met name bij verzetsmensen, die dachten een goede zaak te
XCdienen en daar hun leven voor veil hadden, wel hard aankomen, al was het
XCmeeste reeds bekend uit de verslagen van de Parlementaire Enquêtecom
XCmissie.' InHet Binnenhoft i 6 oktober 1979) en in de Twentsche Courant (I 7 oktober 1979) verschenen gelijkluidende hoofdartikelen van bijval: , 'Wilde De Jong een juist inzicht kunnen geven in de besluitvorming van
, de Nederlandse regering in Londen en de nogalopvallende, overheer
XCsende, rol van Wilhelmina daarin, dan kon hij er beslist niet onderuit tot in
XCdétails de figuren te beschrijven die de in wezen oppermachtige majesteit
XComringden. De voor velen mysterieuze figuur Van 't Sant moest daarbij wel
XCop de proppen komen omdat hij als haar toegewijde vazal en beschermeling
XCzeer veel invloed heeft gehad op de Londense regering.'
XCWaren de bronnen in deze paragraaf over Van 't Sant wel zo stellig, zo vroeg de journalist De Kok zich af in de Goudsche Courant (16 oktober 1979): , 'De Jong beantwoordt deze vraag bevestigend: een zelfde lezing had hij
XCook van Gerbrandy gehoord. Bovendien leverde hun beider relaas naar zijn
XCmening "de enige constructie die de kern van deze zaak begrijpelijk maakt".
XCOp dit punt toont hij zich zeer stellig. De oud-directeur van het
XCRijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie behoort nu eenmaal tot de
XCmensen, die - als zij eenmaal hebben gekozen - hun keus met grote
XCovertuiging verdedigen. Tijdens de traditionele persconferentie, waarmee
XChij een nieuw deel van zijn werk inluidt, toonde hij zich vorige week zeker
XCals altijd: zo moet het zijn gebeurd en niet anders. De kritische lezer echter kan een gevoel van twijfel niet onderdrukken:
XCnergens is terug te vinden van wie De Jongs tweede bron - Gerbrandy
XCzijn wetenschap had: het is zeer wel mogelijk dat die eveneens van Van 't
XCSant afkomstig was. In dat geval zou deze politieman als enige - niet meer te
XCverifiëren zegsman van het hele verhaal fungeren en dat houdt
XConvermijdelijk in dat de zekerheden minder groot zijn dan De Jong nu doet
XCvoorkomen. Van 't Sant zelf was hoe dan ook een omstreden man en
XCbezeten van "een heet verlangen naar rehabilitatie", zoals destijds H. P. L.
XCWiessing eveneens een Londen-ganger - in zijn memoires schreef.
XCKennelijk heeft De Jong in 1956 niet geprobeerd de verklaringen van Van
XC't Sant nader te onderzoeken, hij maakt er althans geen melding van. "Van
XCdiegenen die de achtergronden kenden, is er niet één meer in leven",
XCschrijft hij nu. In 1956 was dat nog niet het geval. Was er toen geen reden de
XCfeiten verder te onderzoeken? De twijfel wordt versterkt door een verklaring van een derde partij in
XCdeze kwestie, namelijk van jhr. mr. H. van Vredenburch, oud-ambassadeur
XCin Bonn. Zijn vader was in de jaren twintig gezant in Brussel, wiens naam,
XConmiddellijk na zijn overlijden in 1927, in een chantagezaak werd ge
XCnoemd. De familie diende een niet gering bedrag te betalen, een affaire
XCwaarin Van 't Sant als bemiddelaar optrad. Mr. Van Vredenburch is na
XClezing van dit nieuwe deel eveneens tot de conclusie gekomen dat Van 't
XCSant blijkbaar De Jongs enige getuige was, uitgerekend een man die eerder
XCin deze zaak naar zijn mening niet betrouwbaar was gebleken. Mede door
XCde vreemde details - de schuilnaam en de achtergronden van de vrouw in
XCiets weg van een keukenmeidenroman uit de jaren twintig. De Jong
XCfungeert - zich beroepend op zijn taak als historicus - zijns ondanks als een
XCsoort Hedwig Courths-Mahler. Is het nieuwe detail van deze affaire - het toeschrijven van een onecht
XCkind aan prins Hendrik - wel zo essentieel als De Jong doet voorkomen?
XCOok in dit opzicht is ruimte voor enige twijfeL Van 't Sant had destijds
XCopdracht om op de prins te letten en dat was geen prettig baantje. "Zijn
XCgedrag was weinig stichtelijk, zijn zijsprongen op zinnelijk gebied waren
XCvan vrij laag allooi", schreef de reder Heldring in zijn dagboek in 1934 toen
XCde prins overleed. Voor koningin Wilhelmina was de oud-politiecommis
XCsaris een man van onschatbare waarde, in de ouderwetse zin van het woord
XCeen "hoveling", betrouwbaar en toegewijd. En dat bepaalde haar houding
XCjegens hem. Voor de historicus lijkt het op grond daarvan al mogelijk de
XCpositie van Van't Sant in Londen uiteen te zetten zonder dat een niet meer
XCnaspeurbaar kind uit een verhouding van wie dan ook ten tonele moest
XCworden gevoerd. Deze notities laten overigens onverlet het respect voor de titanen-arbeid
XCvan DeJong.' In de Arnhemse Courant (16 oktober 1979) werd de juistheid van het besluit van de geschiedschrijver om tot publikatie over te gaan in twijfel getrokken: , 'De Jong komt met zijn publikatie kort na de affaire-Aantjes. De zaken
XChebben niets met elkaar te maken, maar iedereen herinnert zich de
XCslordigheden van de geschiedschrijver in laatstgenoemde zaak. Zulke gegevens mogen hem niet in de verleiding brengen om de
XCgeschiedschrijving geweld aan te doen. Maar de discussie over de vraag of
XCde onthulling van vandaag werkelijk ter zake doet, dringt zich op. Dat moet
XCvoer zij n voor alle historici. Door het parlement dient te worden onderzocht op welke gronden en op
XCwelke manier de ministers ervan zijn overtuigd dat dit essentieel is in de
XCgeschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog. De opdracht aan dr. De
XCJong behelst namelijk alleen dat laatste.' In het dagblad De TelegraafschreefB. Lulofs een kritisch commentaar over De Jongs onthullingen (20 november 1979): , 'Is dr. L. de Jong in zijn laatste boek over de schreef van zijn opdracht gegaan
XCmet de nadere onthullingen over de moeilijkheden in het huwelijk van
XCkoningin Wilhelmina en prins Hendrik? Het antwoord is: "Ja". Het was voor het schrijven van de geschiedenis van Het Konin.krijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog volstrekt onnodig de handel en
XCwandel van prins Hendrik in de jaren twintig, in de openbaarheid te
XCOok zonder deze "wetenschap" zou de geschiedschrijving over Londen volkomen verantwoord zijn geweest. De motivering van dr. De Jong dat de ontluistering van prins Hendrik nodig was om de positie van François van 't Sant, de vertrouwensman van koningin Wilhelmina in Londen, te kunnen verklaren is kletskoek.
XCOok zonder de intieme details van de eertijdse verhouding van prins Hendrik met "Elisabeth le Roi", zou de vertrouwensband tussen koningin Wilhelmina en Van 't Sant heel goed kunnen zijn toegelicht. Kennelijk is opzien baren de drijfveer van de onthulling geweest. Goedkope sensatiezucht. De geschiedschrijver van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog onwaardig.
XCDe openbaarmaking van de relatie prins Hendrik-"Elisabeth le Roi ", was niet alleen niet nodig, zij was ook, gemeten naar de normen van het maatschappelijk fatsoen, en zeker tegenover de vorstin, verwerpelijk. Voor bepaalde geschiedschrijving geldt, dr. De Jong weet het beter dan ik, dat gewacht wordt met openbaren tot direct-betrokkenen en/of nabestaanden in de eerste lijn, zijn overleden. Het staat nergens geschreven; het is een regel die wordt ingegeven door innerlijke beschaving.
XCDr. De Jong heeft die ondergeschikt gemaakt aan zijn eerzucht als historicus. Iedere rechtvaardiging als voor de onthullingen in de Greet Hofmans-, of Lockheed-affaire ontbrak. Zijn verweer dat de "zaak-Van 't Sant een veel wijdere rol is gaan spelen in het historisch werk van de Tweede Wereldoorlog", is even goedkoop als zijn onthulling.
XCMisselijk is ook zijn voorstelling van zaken, dat de Koningin geen bezwaren had. "De tekst over prins Hendrik is eerst aan haar voorgelegd." Boerenbedrog. De Vorstin had geen keus. Van het verhaalover prins Hendrik circuleerden 46 kopieën bij de medewerkers en concept-lezers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.
XCBij een "nee" van de Koningin zouden de onthullingen dan misschien niet in deel 9 zijnopgenomen; de pu bliciteit hadden zij zeker wél gehaald; met een dan voor het Koninklijk Huis waarschijnlijk nóg pijnlijker effect. Ook de Koningin is op dit terrein door schade en schande wijs geworden.
XCNee, met alle respect voor zijn wetenschappelijke arbeid, ontkom ik niet aan de indruk, dat de Amsterdamse historicus de roem naar het hoofd is gestegen. Hij meent zich langzamerhand alles te kunnen veroorloven.
XCOp de persconferentie in Nieuwspoort waar hij deel o presenteerde werd hem gevraagd "of er controle is geweest van enige instantie, belast met het beheer van de archieven, op dat wat hij ging publiceren". Hij antwoordde: "Nee. Maar ik zou zo'n controle ook nooit hebben geaccepteerd." Hij niet.
XCTen slotte de wetenschappelijke verantwoordelijkheid. Dr. De Jong beroept zich voor de onthullingen over prins Hendrik op "twee onafhankelijke bronnen": de heer Van 't Sant zélf en minister-president Gerbrandy. Alleen weet hij niet waar de laatste zijn wetenschap vandaan heeft. Dat zou dus best óók Van't Sant geweest kunnen zijn. Derhalve en in dat geval: één 6 1
XCtekort. Het maakt zijn doen en laten tegenover de Koningin nog ver
XCwerpelijker dan het al was.'
XCJournalisten hebben getracht belangrijke getuigen te ondervragen. In de Haagsche Courant (16 oktober 1979) werd een verklaring afgedrukt van jhr. H. L. F. K van Vredenburch, de zoon van de betrokken gezant in Brussel en door De Jong geraadpleegd. , 'De heer Van Vredenburch heeft nadat hij in zijn woonplaats bij Genève
XCeerder weigerde met een verslaggever van deze krant te spreken, ons
XCgisteren een schriftelijke verklaring gezonden over de kwestie Van 't Sant.
XCHij schrij ft daarin: "Nimmer heb ik enig geloof gehecht aan de oorspronkelijke beweringen
XCover het beweerde vaderschap van een natuurlijk kind van de zich
XCnoemende Elisabeth le Roi. Volgens hetgeen de heer Van 't Sant aan dr. De
XCJong heeft medegedeeld is dit dan ook gebleken onwaar te zijn en zou het
XCkind - indien het heeft bestaan - door een andere natuurlijke vader zijn
XCverwekt. Ook die lezing meen ik te mogen betwijfelen. Waarschijnlijker lijkt het mij dat deze, die aansluit op de geruchten die
XCdestijds reeds, overigens zonder schijn of schaduw van bewijs, in omloop
XCwaren, aan de heer Van 't Sant door de zich noemende Elisabeth le Roi is
XCvoorgespiegeld en hij dus door haar, althans aanvankelijk, is misleid. Anderzij ds kan mij ns inziens ook niet worden voorbijgegaan aan het feit,
XCdat uit de door de heer Van 't Sant aan Dr. de Jong afgelegde verklaring
XCmoet worden geconcludeerd, dat hij in deze aangelegenheid blijk heeft
XCgegeven weinig zorgvuldigheid met de waarheid te betrachten, ook toen hij
XConder ede werd gehoord. Aangezien over de oorspronkelijke lezing gerechtvaardigde twijfel was
XCblijven bestaan, ten gevolge waarvan de heer Van 't Sant zich genoopt had
XCgezien ontslag uit zijn functie van hoofdcommissaris van politie te
XC's Gravenhage te vragen, wil het mij voorkomen, dat a priori evenmin kan
XCworden uitgesloten dat hij door zijn mededelingen aan de heer De Jong
XCheeft gepoogd die twijfel weg te nemen. Daar laatstgenoemde in de onmogelijkheid verkeerde deze mededelin
XCgen aan de hand van andere inlichtingen te toetsen, berust het verhaal
XCderhalve uiteindelijk op niets meer dan op horen zeggen van één, eerder in
XCdeze niet betrouwbaar gebleken, direct belanghebbende getuige. Voor mij is dit een afdoende reden om ook aan deze lezing geen geloof
XCte hechten. Wat de destijds circulerende geruchten betreft, volgens de welke de heer
XCVan 't Sant tijdens de oorlog verraad zou hebben gepleegd, stel ik er prijs op
XCte verklaren, en zulks mede op grond van mijn eigen ervaringen in Londen,
XCervan overtuigd te zijn dat deze van alle grond zijn ontbloot. De conclusie,
, waartoe Dr. De Jong op dit punt is gekomen, kan ik dan ook geheel tot de
XCmijne rnaken. Van mijn visie, die ik hierboven heb weergegeven, heb ik Dr. De Jong in
XCInHet Vrije Volk (25 oktober 1979) werden vraaggesprekken van het journalistieke tweetal Geert-Jan Laan en Rien Robijns met de diplomaat J. G. de Beus, met de oud-premiers W. Drees en P. J. S. de Jong en met de auteur L. de Jong gepubliceerd. De twee meldden dat op de geschiedschrijver druk was uitgeoefend om van publikatie af te zien. , 'Hebben de oud-bewindslieden en diplomaten De Jong van zijn geschied
XCschrijving af willen houden vanwege hun respect voor de door hen zo lang
XCen trouw gediende koningin Juliana, die ze drie jaar na de Lockheed-affaire
XCniet nog een nieuwe klap gunden door openbaring van de handelingen van
XChaar vader? Of waren ze van andere feiten op de hoogte, die het vermoeden
XCkunnen wettigen, dat De Jong ditmaal niet geheel in de roos heeft ge
XCschoten? "Ten dele uit respect," zo laat dr. J. G. de Beus (70), in de oorlogsjaren
XCparticulier secretaris van premier Gerbrandyen laatstelijk ambassadeur in
XCBonn, ons weten vanuit zijn flat in de Geneefse diplornatenwijk Grand
XCSacconeux. "Maar verder vind ik dat wat De Jong aandraagt niks te maken
XCheeft met het onderwerp van zijn boek. De Londense regering had niks van
XCdoen met dat feit uit het leven van prins Hendrik. Er is verder juridisch
XCbekeken geen enkel bewijs. De hele zaak drijft louter op de mededelingen
XCvan Van 't Sant. Een andere getuige is er niet."Dr. De Jong heeft het ook ontleend uit gesprekken met Gerbrandy?
XCDe Beus: "Ik ben de laatste twee oorlogsjaren secretaris van Gerbrandy
XCgeweest en heb hem de hele oorlog van nabij meegemaakt. Ik heb er nooit
XCiets van hem over gehoord. Bovendien kon Gerbrandy het dan ook alleen
XCvan Van 't Sant als bron hebben. Ik heb het allemaal goed bestudeerd. Er is
XCgeen snippertje bewijs. Niemand behalve Van 't Sant heeft die vrouw
XCElizabeth Ie Roi ooit gezien. Ze moet in Riga geboren zijn, maar ge
XCboorteaktes zijn nooit gevonden. Ze moet in Brussel gewoond hebben,
XCmaar dat is nergens uit gebleken. Of het juist of onjuist is valt niet meer te
XCachterhalen. Dan is juridisch het bewijs er niet en dan zeg ik als jurist: zoiets
XCmoet je niet publiceren. Alleen dat mondelinge gesprek tussen Van 't Sant
XCen De Jong is er geweest." Maar dat was [unctioneel om een ander licht op Van 't Sant te werpen?
XC"Het wantrouwen tegen die man als vermeende verrader had ook
XCweggehaald kunnen worden zonder dat verhaal. Dat was trouwens in de
XCoorlog al duidelijk. In het begin van de jaren dertig is een commissie van
XCdrie, ja, toen ook al, met de beste juristen van toen erin, tot de overtuiging
XCgekomen dat er geen bewijs was. Die mensen hebben toen 27 nog levende
, getuigen gehoord. De Jong had alleen Van 't Sant en die kun je geen
XCaanvullende vragen meer stellen." Heeft u datdr. Dejong zo verteld?
XC"Natuurlijk. Maar hij zei: een historicus hoeft niet over dezelfde bewijzen
XCte beschikken als een rechter. Ja, hoor eens, denk ik dan, maar in dit geval
XCzijn we niet bezig met een kranteartikel, maar met een historisch
XCwetenschappelijk standaardwerk dat de mensen als vaststaand aannemen." Twintig kilometer ten noordoosten van Genève heeft een van de meest
XCbetrokkenen, mr. Henry van Vredenburch, dagenlang gewerkt aan een
XCkorte verklaring, waarin hij de visie van De Jong probeert te ondergraven.
XCKort gezegd meent ook hij dat De Jong te lichtvaardig zijn bron Van 't Sant
XCheeft geloofd, een bron, die bovendien in het verleden omstreden
XCverklaringen onder ede aflegde. Tussen de wat wollige regels van de
XCbejaarde edelman door is ook te lezen, dat hij eerder gelooft dat Van 't Sant
XCzijn familie heeft gechanteerd voor 40 000 gulden dan dat werkelijk een
XCkind op de achtergrond heeft gespeeld.' Voorts werden de oud-premiers Drees en De Jong geïnterviewd. , 'Dr. Drees: "Ik heb in eerste instantie niet gereageerd op de gewraakte
XCpassage van De Jong, maar toen ik later vernam dat hij mijn zwijgen als
XCinstemming vertaalde vond ik het nodig alsnog te reageren. Ik heb toen als
XCmijn mening gegeven dat die hele geschiedenis met prins Hendrik in geen
XCenkel verband stond met de oorlog. Ik vond het ook niet nodig, er zo
XCuitgebreid over te schrijven in het kader van het eerherstel van Van 't Sant.
XCToen ik daar nog eens nader op ben gewezen heb ik als mijn oordeel te
XCkennen gegeven dat De Jong die passage beter kon weglaten." Bent u daar soms op gewezen door de koningin, die u als een oude vertrouwensman
XC(Drees' portret siert nog steeds het bureau van de koningin, red.) misschien
XCDrees: "Nee, in ieder geval niet door de koningin." Door wie dan wel?
XCDr. Drees, wiens ijzeren geheugen nog steeds spreekwoordelijk is: "Dat is
XCal zoveel maanden geleden. En het heeft zolang geduurd. Nee, dat ben ik
XCvergeten." Oud-premier De Jong: "Ik ben wel van mening dat Van 't Sant een
XCverklaring behoefde, maar deze bijzonderheden, die niet met stevige
XCbewijzen zijn onderbouwd, zijn twijfelachtig. Daar heb ik mijn oordeel
XCover gegeven." Hoe bent u op het spoor gezet?
XCDe Jong: "Tja, een enkeling heeft er met me contact over opgenomen. Toen
XCheb ik de tekst opgevraagd. Wie die enkeling is? Dat kan ik me niet zo
XCherinneren. Het Hof? Nee, dat niet." Argumenten?
XCProf. dr. De Jong wilover deze zaken tenslotte niets meer kwijt. "De
, contacten, die ik heb gehad, waren vertrouwelijk. Druk is er op mij niet
XCuitgeoefend. De gesprekken hadden het karakter van argumenten. Met wie
XCik heb gesproken breng ik nooit in de openbaarheid." Waarom niet?
XC"Omdat ik dan de mensen-pro-mijn-visie met een medeverantwoordelijk
XCheid zou belasten. Wat de twijfels betreft, zoals ook door Van Vredenburch
XCzijn verwoord, kan ik alleen maar zeggen: die zijn me bekend, ze zijn zowel
XCdoor mij als mijn begeleidingsgroep verworpen. Het is onzin." In het weekblad Vrij Nederland (20 november 1979) gingen diverse medewerkers in op de openbaarmaking van De Jong. Igor Cornelissen schreef een artikelonder de kop 'Dr. L. de Jong betracht gepaste openhartigheid' , 'Al de tot nog toe verschenen delen over de geschiedenis van het
XCKoninkrijk der N ederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr. L. de Jong
XChebben tot dusverre een spectaculair-sensationele geschiedenis bevat. Dit
XCgeldt dus ook voor deel negen, over Londen, een deel dat sommige
XCOranje-gezinden met weinig genoegen zullen lezen. Maar het medege
XCdeelde is wel functioneel. Want al in een vrij vroeg stadium van de oorlog
XCwerd Van 't Sant door Nederlandse verzetsstrijders genoemd als een
XCverrader, op zijn minst als een gevaarlijk lek. Er waren te veel in Nederland
XCgedropte agenten in Duitse handen gevallen.' De columnist Piet Grijs bleek een andere mening toegedaan (20 oktober 1979): , 'Het is niet moeilijk te voorspellen welk hoofdstuk uit dit negende deel de
XCmeeste aandacht zal krijgen. Het verhaalover de halfbroer van prinses
XCJuliana die door de Haagse hoofdcommissaris van politie naar Zuid-Ame
XCrika werd gestuurd, door zijn moeder zevenenveertigduizend gulden te
XCgeven. Dat verhaal speelt in 1927 en heeft niets met de Tweede
XCWereldoorlog te maken. Al in het eerste deel voorspelt De Jong ons
XConthullingen over deze commissaris Van 't Sant, en later wijdt hij er dertig
XCpagina's aan. De Jong gelooft het verhaal van Van 't Sant dat hij valsheid in
XCgeschrifte had gepleegd om prins Hendrik te redden. Ik geloof er niets van.
XCDe Jong is veel te goedgelovig, als het huis van Oranje er aan te pas komt.
XCWaarom zou Van 't Sant toen hij een naam moest verzinnen voor de
XCmaîtresse van prins Hendrik, haar "Le Roi" genoemd hebben? Dat is toch
XCniet erg discreet. Waarom zou Van 't Sant, die voor dergelijke chantagege
XCvallen altijd geld kreeg via Pierson en Heldring, niet ook die zevenenveer
XCtigduizend gulden zo hebben ontvangen? Dan had hij niet de familie van de
XCBrusselse gezant hoeven oplichten. Die had nu namelijk zevenenveertig
XCduizend gulden betaald omdat Van 't Sant beweerde dat de kleine Henry de
XCzoon van die gezant was. Ik denk dat Van 't Sant dat geld in zijn eigen zak
, stak. Waarom heeft De Jong toen hij dit verhaal hoorde, niet aan
XCWilhelmina gevraagd of het waar was? Hij schept veelap over zijn toegang
XCtot de koningin, en over de vragen die hij haar stelde, maar waarom niet
XCVan 't Sants verhaal bij haar gecheckt? De Jong gelooft het verhaalomdat
XCGerbrandyen Van 't Sant het hem vertelden in gelijkluidende bewoordin
XCgen. Maar daaruit volgt alleen dat Gerbrandy het ook van Van 't Sant had.
XCVroeg De Jong niet aan Van 't Sant hoe die geheimzinnige juffrouw Le Roi
XCheette? Hoeweet hij dat de naam van haar zoontje Henrywel de echtewas?
XCHet is opvallend dat De Jong schrijft dat alle Nederlanders die met deze
XCzaak te maken hadden dood zijn. Weet hij soms dat de halfbroer Henry nog
XCleeft, maar een Zuid-Amerikaanse nationaliteit bezit? Er zijn twee mogelijkheden: Of De Jong weet meer dan hij opschrijft en
XCdan is hij een slecht historicus. Of De Jong weet niet meer dan hij opschrijft,
XCen dan is hij een slecht detective. Of er nu wel of niet een halfbroer Henry bestaat, één ding staat vast: het
XCNederlandse staatshoofd heeft in 1920 de commissaris van politie in Den
XCHaag aangeworven om voor haar privé dingen te doen waar een gewoon
XCburger voor in de gevangenis zou komen. Dat is ernstiger kost dan de
XCantidemocratische idealen die het staatshoofd in Londen bleek te koesteren,
XCen waar De Jong honderden pagina's aan wijdt. De affaire-Van 't Sant en Henry Ie Roi is best waard om eens uitgezocht
XCen opgeschreven te worden. Maar niet in een geschiedenis van Nederland
XCtijdens de bezetting. In de tijd dat hier mensen vermoord, gedeporteerd en
XCverhongerd werden, hadden ze in Londen niets beters te doen dan voor
XCzichzelf baantjes te veroveren, en zich in hofintriges te verdiepen. Het is
XCbespottelijk dat in de officiële geschiedenis van Nederland onder de
XCDuitsers zulke franje de hoofdrol moet spelen.'
XCJan Rogier ten slotte gaf vier maanden later in Vrij Nederland een kritisch oordeelover Wilhelmina en over haar beeldvorming in het werk van De Jong (16 februari 1980). Over de geschiedschrijver meldde hij: , 'Wat het Nederlandse publiek gedurende de laatste maanden, na het
XCverschijnen van deel negen in twee banden van het "geschiedwerk" van dr.
XCL. de Jong, in alle toonaarden werd voorgeschoteld is het volgende beeld:
XCeen onnozele, sekslustige en onverantwoordelijk levende prins-gemaal
XCHendrik, een plichtsgetrouwe, opofferende en bij uitstek bevoegde konin
XCgin Wilhelmina en een ten onrechte verguisde, vervolgde, maar a zo
XCtrouwe en integere geheime agent Van 't Sant die een leven lang gezwegen
XCheeft over zijn werkelijke motieven om koningin Wilhelmina te sauveren. De sensatiepers heeft zich erop geworpen: steeds meer onechte kinderen,
XChalfzusters of -broers van Juliana, werden ontdekt en geïnterviewd.
XCWilhelmina werd meer en meer martelares, Van 't Sant steeds meer de
XCtrouwe dienaarvan de majesteit.
, InIn geen deel van De Jongs grote werk is beter bewezen dat zijn exposé in
XChet verlengde ligt van de boulevarden sensatiepers, in sommige opzichten
XCzelfs op de sensatiepers preludeert. De ongeveer veertig pagina's die hij
XCwijdt aan het uitpluizen van de escapades van Van 't Sant in dienst van het
XCtoenmalige staatshoofd, mogen dan interessante lectuur zijn, zij zijn
XCgrotendeels overbodig voor de wel nodige historische conclusies, die in het
XCboek van De Jong niet getrokken worden.' Over zijn paragraaf-Van 't Sant oordeelde Rogier: , 'Hij doseert zijn onthullingen en is de regisseur van zijn eigen publiek
XCsucces als geschiedschrijver. Voor zo'n timing kan men een zekere
XCjournalistieke bewondering hebben, maar met wetenschapsbeoefening
XCheeft dat niets te maken. Het gedetailleerd bespreken van de escapades van
XCprins Hendrik was dan ook absoluut niet relevant voor het tekenen van de
XCrol die Van 't Sant in Londen aan het Nederlandse hof is gaan spelen. Maar
XCer is meer aan de hand met deze geschiedkundige zijsprong van De Jong.
XCHij gaat zo uitvoerig in op de hofgeheimen en de rol die de Haagse
XChoofdcommissaris van politie, Van 't Sant, daarin heeft vervuld, om aan te
XCtonen dat de keuze door koningin Wilhelmina van Van 't Sant als haar
XCpersoonlijke vertrouweling in Londen juist en verantwoord is geweest,
XComdat zij wist dat de geruchten van omkoperij, falsificatie en chantage die
XCin brede kring in Nederland, ook in de pers, geuit waren ten aanzien van
XCdeze politieman, onjuist waren. Het is nodig om hier een paar feiten en gebeurtenissen nuchter op een
XCrijtje te zetten en daaruit eenvoudige conclusies te trekken. De versie die De Jong als de meest waarschijnlijke voorstelt van wat Van
XC't Sant in werkelijkheid heeft gedaan in de jaren twintig en dertig, steunt
XCvrijwel uitsluitend op het mondelinge relaas dat Van 't Sant in 1956
XCtegenover De Jong heeft opgehangen. De Jong erkent zelf dat hiermee niet
XCalle vraagpunten zijn opgelost, maar hij waagt het toch te varen op het
XCkompas van de beschuldigde zelf, omdat dit relaas antwoord geeft op de
XCvraag waarop een ieder stuit die zich in de geschiedenis van Nederland in de
XCTweede Wereldoorlog verdiept: hoe kwam het dat Van 't Sant, die al in '41
XCin verzetskringen in bezet gebied beschouwd werd als de grote verrader in
XCLonden, in bijzondere mate het vertrouwen genoot van koningin Wilhel
XCmina? Dat betekent dus dat de historicus De Jong tegen vele schriftelijke en
XCmondelinge getuigenissen over Van 't Sant in, kiest voor mondelinge
XCverdediging van de aangeklaagde die geen bewijsstukken kan overleggen,
XCen hij doet dat omdat deze versie overeenkomt met het vertrouwen dat de
XCkoningin in Van 't Sant had. Hij heeft het overigens ook niet kunnen
XCopbrengen de koningin zelf te vragen om bevestiging van Van 't Sants
XCverhaal. Een zonderling staaltje van goedgelovigheid en onwetenschappe
XClijkheid, dat alleen verklaard kan worden uit het blijkbaar blinde geloof van
XCdeze historicus in de integriteit, de wijsheid en de mensenkennis van
, koningin Wilhelmina. Aan deze drie eigenschappen van het voormalige
XCNederlandse staatshoofd valt echter juist op grond van vele door De Jong
XCzelf vermelde feiten ernstig te twijfelen. De koningin vertrouwt haar man niet, is bang voor haar eigen reputatie
XCen voor het verlies van haar vermogen. Ze wenst te scheiden en moest
XCdaarvan door ministers worden afgehouden. Zijn bron voor dit verhaal
XCvertelt De Jong niet, ook niet in de wetenschappelijke editie van zijn boek.
XCMaar was die wens van de koningin een teken van wij sheid> Prins Hendrik had als prins-gemaal geen eigen toelage uit de staatskas.
XCToen zijn familie na de Eerste Wereldoorlog de inkomsten uit haar positie
XCin het groothertogdom Mecklenburg had verloren, was Hendrik aangewe
XCzen op zakgeld dat hij ontving van zijn vrouw. Dat zal wel niet veel geweest
XCzijn. De Jong vermeldt het bedrag niet. Was het wijs van Wilhelmina en
XCtrouwens ook van de Nederlandse regeringen om de prins-gemaal te
XCdwingen in een positie van volstrekte financiële afhankelijkheid van zijn
XCvrouw, dus als een bedelaar aan het hof? De prins ging lenen en schulden maken, werd gechanteerd en bedreigd,
XCen ook de koningin kreeg chantagebrieven. Daarop nam de koningin een
XCgeheime agent in de arm, de Haagse hoofdcommissaris, die de gangen van
XCde prins moest nagaan en aan haar rapport uitbrengen. Bovendien moest hij
XCde chanteurs met geld het zwijgen zien op te leggen. Daarmee dacht
XCWilhelmina waarschijnlijk twee vliegen in één klap te vangen: de
XChoofdcommissaris die de schandalen zou moeten opsporen, aan het licht
XCbrengen en eventueel aan de justitie zou moeten voorleggen, werd hiervan
XCafgehouden en de koningin kreeg greep op het particuliere leven van haar
XCgemaal. De gekwetste majesteit zoekt wraak en vernedert haar echtgenoot
XCnog meer. En zij schuwt zelfs niet het middel van omkopen van een
XCambtenaar in functie. Wijs en integer? Van 't Sant, die jarenlang spionagediensten verricht had voor de Engelse
XCIntelligence en ook op goede voet stond met de Duitse Abwehr-agenten in
XCRotterdam en aan die activiteiten in brede kring een twijfelachtige reputatie
XChad overgehouden, ging in Den Haag op zeer grote voet leven en liet een
XCkapitale villa, Windekind geheten, een wel zeer symbolische naam voor de
XCaard van zijn activiteiten, tussen Den Haag en Scheveningen bouwen. De
XCJong verklaart 't grote vermogen dat Van 't Sant in deze jaren vergaarde niet
XCuit zijn spionagewerkzaamheden voor Engeland, Duitsland en de Neder
XClandse koningin, want daar zou hij niets aan verdiend hebben, dat zou hij
XCallemaal gedaan hebben uit vaderlandsliefde, plichtsbesef en aanhankelijk
XCheid aan het huis van Oranje. Nee, Van 't Sant kwam door de uitbetalingen
XCdie hij aan de chanteurs van prins Hendrik moest verrichten, in contact met
XChet bankiershuis Heldring & Pierson, dat het vermogen van de koningin
XCbeheerde. En de firmanten van het huis "gaven hem in het begin van de
XCjaren '20 menigmaal goede tips voor beurstransacties", schrijft De Jong.
XCHadden die firmanten ook prins Hendrik niet enige tips kunnen geven? Dat
, zou een omslachtige weg hebben kunnen voorkomen. Is een historicus die
XCzulke sprookjes voor zoete koek aanneemt, nog wel naïef te noemen? En is
XCeen koningin die zo'n man als haar agent aanstelt behept met mensenken
XCnis?' Over Wilhelmina zelf was de recensent van mening, dat , 'koningin Wilhelmina verantwoordelijk was voor valsheid in geschrifte,
XCoplichting, chantage en valse beschuldiging, het aantasten van eer en goede
XCnaam en nog een paar misdaden die in het Wetboek van Strafrecht staan
XCvermeld. En om het in ronde woorden te zeggen: ze was te gierig om zelf de
XCalimentatie voor het kind van haar man te betalen en liet daar onder valse
XCvoorwendsels de familie van een van Harer Majesteits gezanten voor
XCopdraaien. Ik ben geen jurist en zeker geen kenner van het staatsrecht, maar nog
XCafgezien van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de handelingen
XCvan het staatshoofd, lijkt mij dat de strafrechtelijke vergrijpen waaraan de
XCkoningin zich schuldig maakte, wanneer deze aan het daglicht waren ge
XCkomen, tot haar troonsafstand hadden geleid. Nogmaals: is dat wijs, integer
XCen getuigend van mensenkennis? Minister Van Lidth de Jeude, minister van Oorlog in het tweede
XCkabinet-Gerbrandy, schreef in zijn dagboek op 8 juni 1944: "Majesteit, gij
XCspeelt een gevaarlijk spel, want telkens weer wilt gij roekeloos het schild
XCvan uw onschendbaarheid wegwerpen!" Dat was parlementair uitgedrukt,
XCmaar niemand durfde dit de koningin rechtstreeks in het gezicht te zeggen.
XCDat heeft het koningin Wilhelmina mogelijk gemaakt om haar "sterke" rol
XCin Londen te spelen, een rol die eens te meer bewezen zou moeten hebben
XCdat monarchie en demoeratie door de aanwezigheid van welke monarch
XCook steeds in gevaar zijn. Ten aanzien van koningin Wilhelmina gold dat in
XCwel heel bijzondere mate. Zij was alleen in de ogen van mensen die haar bij
XCvoorbaat als sterk, wijs, koninklijk, intelligent en integer beschouwden,
XCook werkelijk behept met die eigenschappen. Wie zonder aanhankelijkheid en eerbied naar de gebeurtenissen en naar
XChaar gedragingen kijkt, moet coneluderen dat deze koningin een eigen
XCwijze potentaat was, een wereldvreemde en weinig verlichte despoot, een
XCarrogante en hooghartige vrouw, bovendien van tact gespeend, driftig,
XCwreed, wraakgierig en in hoge mate bekrompen. Zij mocht volgens het
XCprotocol niet worden tegengesproken, zij mocht zelfs niet worden
XCaangesproken. Wat las zij; kende zij de politieke theorieën van Montes
XCquieu, Hobbes, Stuart Mill, Marx, Proudhon en Bakoenin? Niets wijst erop. Hield zij zich in haar Engelse ballingschap misschien bezig met het
XCbijspijkeren van haar culturele bagage? Ik hoor en lees er niets over in de
XCadembenemende avonturenserie van De Jong en in de memoires van de
XCNederlandse vorstin Eenzaam maar niet alleen leer ik alleen iemand kennen
XCdie zich heeft overgegeven aan goedkope, overspannen mystiek en aan een
, godsdienstige vervoering die boven de bekende godsdienstige stromingen
XCzweefde. Onbenulligheid, grilligheid en onevenwichtigheid, daar vloeit
XCook haar Londense regeerperiode van over. Dat het met een mens zo ver
XCkon komen is grotendeels de schuld van laffe ogendienaars en in het stof
XCkruipende lakeien die dit karakter van jongs af hebben misvormd. Dat is
XCmet Wilhelmina van Oranje meer dan een halve eeuw gebeurd en de
XChistoricus die de feiten allemaal kent en die "zonder restrictie met koningin
XCWilhelmina (heeft) mogen spreken" en die daarvan met grote dankbaarheid
XCgewaagt, heeft zich gevoegd in het leger van de mensonterende onderkrui
XCpers.' Den Doolaard nam stelling tegen hetgeen zijn Londense radio-collega over de zaak-Van 't Sant had gepubliceerd. Kort na het verschijnen van het negende deel schreefhij in NRc-Handelsblad (20 oktober 1979): , 'Verwonderd was ik ook over zijn pogingen om het besmeurde blazoen van
XCde dubieuze figuur Van 't Sant zoveel mogelijk schoon te poetsen. In het
XCLondense milieu heeft Van 't Sant zich veel vijanden gemaakt door zijn
XCgespioneer voor de koningin, die hem inlichtingen liet verzamelen buiten
XChaar ministers om, zijn intriges en zijn gelaster (maar dit altijd onder vier
XCogen). Verraad van het verzet in Nederland heeft deze "éminence grise"
XCechter nooit gepleegd. Toen de Sicherheitsdienst in het begin van de il
XClegaliteit de ene groep na de andere oprolde, weet men dit in bezet gebied
XCniet aan gebreken in de eigen conspiratieve techniek (een vak dat geleerd
XCmoet worden), maar zocht men gemakshalve naar een verrader. Daarvoor
XCleek Van 't Sant geknipt. Men herinnerde zich dat hij in 1935, zij het zogenaamd eervol, ontslagen
XCwas als hoofdcommissaris van politie in Den Haag. Een daarop volgend
XCgerechtelijk onderzoek wegens misbruik van ambtseed werd geseponeerd,
XCen de familie van wijlen H.M.'S gezant te Brussel, jhr. Van Vredenburch,
XCverloor zelfs het civiel proces, door haar tegen Van 't Sant aangespannen
XCwegens oplichting. Maar zijn reputatie was hij voorgoed kwijt, en toen hij in
XCLonden opdook vlak naast de Kroon en bovendien als chef van de eerste
XC"geheime dienst", concludeerde men in Nederland dat hij een verrader
XCmoestzijn. Om nu de onwankelbare verknochtheid van de koningin aan Van 't Sant
XCte verklaren, heeft dr. De Jong het niet alleen nodig geacht om de hele
XCaffaire-Van Vredenburch weer op te rakelen, die zich in 1927 afspeelde,
XCmaar er ook een eigen nieuwe versie van te geven, op grond van gesprekken
XCdie hij meer dan een kwart eeuw later voerde met Van 't Sant en prof.
XCGerbrandy die, ook volgens De Jong, bekend stond wegens zijn slechte
XCgeheugen. Dr. De Jong zegt dat deze getuigenissen elkaar dekten, wat ik
XCnogal naïef vind, want wat Gerbrandy kon weten was grotendeels af
XCkomstig van Van 't Sant, die dr. De Jong blijkbaar onvoorwaardelijk ge
Uit dit op zichzelfboeiende verhaal komt Van 't Sant te voorschijn als
XCeen man die zijn hondentrouwaan de koningin zover dreef, dat hij bereid
XCbleek tot meineed en tot het offer van zijn eigen goede naam om de
XCreputatie van het Huis van Oranje te redden, in gevaar gebracht door prins
XCHendriks veelvuldige buitenlandse escapades, welke onder andere tot een
XConecht kind hadden geleid. De gevolgen van deze escapades werden
XCdoorgaans afgekocht met zwijggeld dat de Koningin door Van 't Sant liet
XCuitbetalen. Maar in de affaire-Van Vredenburch verschafte Van 't Sant zich
XCdit zwijggeld door de familie Van Vredenburch voor een bedrag van f 4 7 000 (huidige waarde pl.m. een half miljoen) te chanteren. De koningin heeft dit misschien niet in finesses geweten maar achteraf
XCwel gedoogd, en dr. De Jong heeft helaas niet begrepen dat zijn drang naar
XChistorische volledigheid en naar opheldering van geschiedkundige raadsels
XChem tot conclusies gebracht hebben die Van 't Sant sauveren ten koste van
XCde koningin.' Den Doolaard, bevriend met Henri van Vredenburch, de zoon van de in de affaire genoemde gezant, deed zelf onderzoek naar Van 't Sant en publiceerde zijn bevindingen in december 1980, gelijktijdig met het verschijnen van deel lOA van De Jong. Zijn voornaamste conclusie was dat 'Elisabeth le Roi', de moeder van het kind van wie prins Hendrik de vader zou zijn, nooit heeft bestaan. Zij en haar prinsenkind waren verzinsels van de Haagse commissaris van politie, die op deze wijze de diplomaat Van Vredenburch had pogen te chanteren.
XCBij gelegenheid van het verschijnen van deel lOA in december 1980 vroegen journalisten De Jong naar een commentaar op de kritiek van A. den Doolaard.' In het Rejormatoriseh DagbLad (9 december 1980) werd De Jongs antwoord aldus weergegeven: , 'Dr. L. de Jong, van wiens hand vandaag deel lOA van Het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede WereldoorLog verscheen, handhaaft zij n oordeel over
XCde particulier secretaris van Koningin Wilhelmina in Londen, de heer F. van
XC't Sant, zoals beschreven in deel ç van zijn geschiedschrijving. Hij wijst daarmee de visie af van zijn oud-collega, de schrijver A. den
XCDoolaard, die bij Radio Oranje in Londen werkzaam was, neergelegd in
XCdiens pas verschenen boekje Londen en de zaak- Van 't Sant. Den Doolaard
XCbeschuldigt Van 't Sant ervan, dat hij een aartsoplichter was; dat het plegen
XCvan meineed door hem een karaktertrek was en dat de figuur van Elisabeth
XCle Roi, die een onechte dochter van prins Hendrik zou zijn, nooit heeft
XCbestaan. In deel ç had dr. De Jong het verhaal van Van 't Sant "doorgegeven", dat
XC4 Den Doolaard gaf zijn kritiek in een brochure onder de titel Londen en de zaak- Van 't Sant (Amsterdam, 198o).
, hij om de positie van het Huis van Oranje te redden, Elisabeth le Roi aan de
XCtoenmalige ambassadeur van Nederland in België had toegeschreven. Volgens dr. De Jong heeft Van 't Sant destijds meineed in een
XCnoodsituatie gepleegd. Hij zei op een persconferentie, waarop deel lOA
XCwerd gepresenteerd, dat hij geen enkele reden heeft om aan Van 't Sant te
XCtwijfelen en dat deze tot aan zijn dood recht door zee is gegaan om zijn
XCeenmaal gedane belofte om het Koninklijk Huis te beschermen, gestand te
XCdoen.' Dit antwoord kwam hem te staan op een kritisch hoofdartikel in De Tijd (12 december 1980): , 'Bij de presentatie van zijn nieuwe boeken heeft De Jong nagelaten serieus
XCin te gaan op Den Doolaards verwijten. Hooghartig zei hij vast te houden
XCaan zijn eigen lezing. Hooguit komt hij er bij leven en welzijn in 1985 op
XCterug, wanneer in een Epiloog van de serie aspecten van de kritiek aan de
XCordekomen. Maar als De Jong zo zeker is van zijn zaak had hij nu met een weerlegging
XCmoeten komen van Den Doolaards zinnige geschrift. Nu moet worden
XCaangenomen dat hij dat niet kan, ondanks zijn suggestie dat hij nog
XCargumenten in portefeuille heeft. Het heeft er veel van weg dat De Jong een
XCdoor vertrouwen verblind dienaar van Van 't Sant is, die ter wille van diens
XCrehabilitatie zijn goede naam offert.' Na het verschijnen van deel r j kwam Den Doolaard in NRc-Handelsblad (29 november 1988) op de zaak terug en herhaalde zijn kritiek. , 'Begin december 1927 overreedde Van 't Sant de familie van de pas
XCoverleden Nederlandse gezant te Brussel, jhr. dr. Carel van Vredenburch,
XChem een bedrag van f 40 000 (tegenwoordige waarde een half miljoen
XCgulden) toe te vertrouwen om daarmee eenjonge vrouwafte kopen. Deze
XC"Elisabeth le Roi" had gedreigd om met een onecht kind van de overledene
XCaan de hand schandaal te komen maken op de begrafenis. Dit drie jaar oude
XCjongentje, "Henny", was in feite een bastaard van prins Hendrik, wat Van 't
XCSant vanzelf verzweeg. Hij maakte van de transactie, waarbij Elisabeth le
XCRoi hem twintig compromitterende brieven van wijlen jhr. Carel ter
XCverbranding zou hebben overhandigd, een ambtsedig proces-verbaal op dat
XChij aan de broer van de overledene,jhr. Jan van Vredenburch, als vrijwarend
XCdocument tegen verdere eisen toevertrouwde. Deze ietwat naïeve landjonker ontdekte pas jaren later dat alle personalia
XCin het proces-verbaal vervalst waren, waaruit hij en zijn advocaat mr. Hartog
XCconcludeerden dat Elisabeth le Roi niet bestond. Hij diende begin 1934 bij
XChet Haagse gerechtshof een aanklacht tegen Van 't Sant in wegens op
XClichting. De procureur-generaal besliste uiteindelijk dat er onvoldoende
XCgrond was voor rechtsvervolging.
, dermate compromitterend dat hij om eervolontslag verzocht. Het werd
XChem verleend per I januari 1935, waarop de koningin hem dadelijk tot haar
XCadviseur in vaste dienst benoemde tegen een ministerieel salaris: f I2 000
XCper jaar. Dit was koningin Wilhelmina's reactie op het besluit van jhr. Jan van
XCVredenburch om via een civiele procedure de ten onrechte uitbetaalde
XCbedragen, in totaal belopend f 47 000, terug te eisen. In een civiele
XCprocedure rust de bewijslast echter op de eisende partij. Bovendien liet jhr.
XCJans advocaat mr. Hartog zich door Van 't Sants advocaat, jhr. mr. W. de
XCBrauw (tevens juridisch adviseur van het Koninklijk Huis), bepraten om het
XCgeding ter beslechting te onderwerpen aan het voor beide partijen bindend
XCoordeel van een ereraad van drie juridisch geschoolde notabelen. Dit scheidsgerecht bevond op 29 juni 1935 dat de eisen van partij-Van
XCVredenburch niet konden worden toegewezen. Mr. Hartog had niet
XCkunnen bewijzen dat de spoorloos verdwenen "Elisabeth Ie Roi" niet
XCbestond, en evenmin dat Van 't Sant de f 47 000 niet aan haar had uit
XCgekeerd. Tijdens de zittingen van de ereraad was het gerechtelijk vooronderzoek
XCtegen Van 't Sant na interventie van Hare Majesteit negen maanden lang
XCstopgezet. De Jong zwijgt over deze koninklijke ingreep, en hij vermeldt
XCevenmin dat het vooronderzoek kort na de uitspraak van de ereraad hervat
XCwerd na een daartoe strekkend besluit van de voltallige ministerraad onder
XCvoorzitterschap van H. Colijn, waarop Hare Majesteit als tegenzet aan
XCstonds het volledige dossier-Van 't Sant ter inzage eiste. Deze koninklijke
XCbelangstelling, die ook het verder onderzoek bleef beïnvloeden, blijkt uit
XCbrieven in het dossier-Van Schaik, waaruit de twee Vrij"Nederland-redacteu
XCren Hugo Arlman en Gerard Mulder citeerden in hun boek Van de Prins geen
XCkwaad (1982). De Jong heeft dit dossier uit het Rijksarchief blijkbaar niet
XCbestudeerd. Zoals te voorzien was liep het verder onderzoek ondanks een gerucht
XCmakende huiszoeking in Van 't Sants villa op niets uit. Dank zij de
XChocus-pocus-activiteiten van Van 't Sant en zijn door meineed bekrach
XCtigde vervalsing van gegevens bleven "Elisabeth Ie Roi" en haar zoontje
XC"Henny" onvindbaar. Het vergeefse speurwerk werd in juni' 38 stopgezet.
XCVoor Van 't Sant had het slechts één voordeel opgeleverd; zijn bankiers
XChadden kunnen aantonen dat de f 47 000 niet op zijn rekening terecht
XCwaren gekomen. Maar zijn goede naam had hij dermate verspeeld dat hij
XCreeds in 194 I in Nederlandse verzetskringen werd aangewezen als de grote
XCverrader in Londen - waar hij meer dan ooit het vertrouwen van koningin
XCWilhelmina genoot. Van 't Sant was het tegendeel van een verrader; maar
XCwee de wolf die in een kwaad gerucht staat. De Jong achtte zich als historicus geroepen om deze wolf het
XCschaapskleed der onschuld terug te geven. Een toelichting op Harer
XCMajesteits ongebroken vertrouwen in haar gunsteling leek hem daartoe 62
, noodzakelijk. Dit vereiste zijns inziens het oprakelen van de zaak-Van
XCVredenburch die na de oorlog in het vergeetboek was geraakt. Centraal
XCdaarin stond de uitspraak van het scheidsgerecht. De belangrijkste stukken
XCin verband met deze procedure waren; (I) het ambtsedige maar volledig
XCgefingeerde proces-verbaal d.d. 10 december 1927; (2) het arbitrale vonnis
XCd.d. 26 juni 1935, omvang 18 blz. folio; (3) de pleitnota van de advocaat van
XCpartij-Van Vredenburch, omvang 35 blz. folio. Jhr. Jan van Vredenburch
XCverdedigde namelijk tevens de belangen van jhr. Henri van Vredenburch,
XCenig nakomelingvan de in dec. 1927 overleden gezant. Het leven is rijk aan verrassingen. Jhr. Henri, die als 22-jarig student na
XCdreigementen geuit door Van 't Sant als de weergaf 40000 had moeten
XCdokken om zijn vader een ongestoorde begrafenis te bezorgen, werd ruim
XCdertig jaar later als ervaren diplomaat een van de kritische medelezers van
XCDe Jongs deel 9 - een deel waarin hij een stuk van zijn eigen verleden
XCtegenkwam. Dit medelezerschap voerde tot een briefwisseling met dr. De
XCJong en met derden. Alle brieven over het hoofdstuk-Van 't Sant werden na jhr. Henri's
XCoverlijden (eind 198 I) ondergebracht in het Algemeen Rijksarchief. In een
XConthullende brief van 15 juni 1973 schreef De Jong aan jhr. Henri van
XCVredenburch onder meer het volgende: "Ik heb ter zake gesproken met
XCGerbrandy die terughoudend was maar wel met de grootste nadruk zei dat
XCVan 't Sant in deze zaak geheel vrijuit ging. Verder heb ik op 25 juni en op
XC2 oktober 195 6lang over de kwestie gesproken met Van 't Sant zelf. [...] Het
XCvervelende is dit dat ik zelf het proces-verbaal en de uitspraak bovenbe
XCdoeld (het arbitrale vonnis, AdD) eerst onder ogen kreeg toen Van 't Sant en
XCGerbrandy al waren overleden; ik had vooral Van 't Sant veel meer en veel
XCscherper vragen kunnen stellen. Dat is nu niet meer mogelijk." Van De Jongs kant was dus geen sprake van een interview, laat staan van
XCwat tegenwoordig een "hard interview" heet, waarbij de ondervrager, met
XCdocumenten bij de hand, "doorduwt", De Jong was daartoe niet in staat omdat hij zelfs niet de moeite had
XCgenomen om de vooroorlogse persberichten door te lezen. Het ambtsedige
XCproces-verbaal stond namelijk al in De Telegraafvan 29 juni 1935, terwijl
XChet arbitrale vonnis door vele bladen integraal gepubliceerd werd op 2 en 3
XCjuni I935! Daarbij komt nog dat De Jong het hierboven aangeduide
XCdocument (3), de pleitnota van de advocaat der beide Van Vredenburchs,
XCblijkens eigen bekentenis helemaal nooit onder ogen heeft gehad. Door dit gebrek aan bronnenstudie kon De Jong enkel maar gelovig
XCluisteren. Luisteren naar Van 't Sants late bekentenis dat de spoorloos
XCverdwenen "Henny" geen gezantenkind maar een prinsenkind was - een
XCbekentenis waarmee De Jong bijna een kwart eeuw later, bij de presentatie
XCvan deel 9, de Nederlandse pers in hevige opschudding bracht, Een
XCtekenende krantekop toentertijd luidde: "Posthuum eerherstel voor ver
XCguisde Van 't Sant". Het feit dat deze geraffineerde oplichter op grond van
, een gefingeerde vaderschapserkenning een rouwende familie een poot van
XCeen half miljoen had uitgedraaid, een strafbaar vergrijp dat hij met een
XCmeineed bekrachtigde, vindt men enkel terug in een vergoelijkende
XCvoetnoot. Dr. De Jong ziet nog steeds geen reden te twijfelen aan de wezenlijke
XCjuistheid van Van 't Sants fantasierijke relaas. Het credo quia absurdum mag
XCechter niet worden toegepast door historici, die dienen uit te gaan van
XCauthentieke en controleerbare feiten. Het hele hoofdstuk-Van 't Sant wekt
XCde indruk dat de doorgaans zo nauwgezette dr. De Jong zich wellicht toch
XCheeft laten beïnvloeden door de omstandigheid dat koningin Wilhelmina
XC(die hem haar gehele Londense politieke archief afstond) haar "éminence
XCgrise" van 1920 aftot aan haar dood toe ten volle bleefvertrouwen.'
XCIn 198 I publiceerde het weekblad Vrij' Nederland in de periode tussen 3 oktober en 7 november een zestal artikelen van Hugo Adman en Gerard Mulder over Van 't Sant. In de introductie tot deze serie, getiteld 'In harer majesteits geheime dienst', schreven zij het volgende (Vrij' Nederland, 3 oktober 1981): , 'Twee jaar geleden bracht de historicus dr. Loe de Jong Nederland in rep en
XCroer met de publikatie van deel negen van zijn levenswerk, de geschiedenis
XCvan Het Koninkrijk der Nedertanden in de Tweede Wereldoorlog. Aanleiding was een passage van zestien bladzijden, handelend over een
XCgebeurtenis die zich jaren vóór die oorlog heeft afgespeeld en die het
XConopvallende tussenkopje "Van 't Sant" droeg. Om het geheugen nog even
XCop te frissen: François van 't Sant, oud-hoofdcommissaris van politie in
XCDen Haag, nam in de oorlog een sleutelpositie in als vertrouweling,
XCadviseur en particulier secretaris van koningin Wilhelmina in Londen. Hem
XCwerd - terecht of ten onrechte - de rol van grijze eminentie achter de
XCkoningin toegedicht en als hij niet door zoveel mensen was tegengewerkt,
XCzou Van 't Sant na de oorlog ongetwijfeld ook in Nederland een
XCbelangrijke functie hebben gekregen, bij voorbeeld die van directeur van
XCpolitie. Dat Van 't Sant zowel in Londen als in de Nederlandse illegaliteit zoveel
XCweerstand opriep, had verscheidene oorzaken. In de eerste plaats was er de
XCgewone jaloezie op iedere hoveling die zich in de bijzondere gunst van de
XCvorst(in) mag verheugen. In de tweede plaats stond Van 't Sant bekend als
XCeen vleier en een intrigant. En in de derde, maar belangrijkste plaats ging
XCover de mysterieuze figuur van deze oud-politieman steeds het gerucht dat
XChij onbetrouwbaar was. Ja, men verdacht hem er zelfs van een verrader te
XCzijn. Verscheidene Engelandvaarders gingen de zee op met het plan Van 't
XCSant te liquideren zodra ze Londen hadden gehaald wegens de geruchten
XCdat hij in contact stond met de NSB en met de Duitsers. De Jong herleidt
XCdeze achterdocht tot de nooit geheelopgehelderde reden, waarom Van 't
, Sant eind 1934 zijn ontslag nam als hoofdcommissaris. Hij was er destijds
XCvan beschuldigd de diplomatenfamilie Van Vredenburch onder valse
XCvoorwendsels bijna een halve ton afhandig te hebben gemaakt. Kort nadat
XCin 1927 de Nederlandse gezant in Brussel, jhr. dr. C. G. W. F. van
XCVredenburch, was overleden, had Van 't Sant contact gezocht met de
XCnabestaanden om hun te vertellen dat de overledene er een vriendin op na
XChad gehouden, bij wie hij ook een kind had verwekt. De vrouw, die volgens
XCVan 't Sant Elizabeth Le Roi heette, zou hebben gedreigd met een schandaal
XCals ze niet onmiddellijk veertigduizend gulden van de familie Van
XCVredenburch kreeg. Jonkheer Jan van Vredenburch, een broer van wijlen de gezant, regelde
XCzonder aarzeling dat Van 't Sant het gevraagde bedrag - in totaal ging het
XCom een afkoopsom van zevenenveertigduizend gulden plus 565 gulden
XConkostenvergoeding voor de politie zelf - in handen kreeg. Het schandaal
XCbleef inderdaad uit. Later kreeg jhr. Van Vredenburch argwaan omdat hij
XCnergens een aanwijzig kon vinden dat de geheimzinnige "Elizabeth le Roi"
XCen haar zoontje "Henri" (Henny) echt hadden bestaan. Toen ook Van 't Sant
XCop zijn vragen "louter onbevredigende antwoorden" (De Jong) gaf, zette
XCVan Vredenburch de aanval in. Hij diende een aanklacht in bij de justitie;
XChij wilde een civiele vordering op Van 't Sant uitbrengen om het geld terug
XCte krijgen; een zogenaamde ereraad - vóór de oorlog een in de hogere
XCkringen vaak gehanteerd middel om pijnlijke conflicten entre nous te
XCbeslechten bemoeide zich ermee en er volgde een jaren durend
XCgerechtelijk vooronderzoek. Alles liep op niets uit. Er kon niet bewezen
XCworden dat "Elizabeth le Roi" had bestaan, maar evenmin kon worden
XCaangetoond dat ze niet had bestaan. Bovendien wist Van 't Sant aannemelijk
XCte maken dat hij het geld van de Van Vredenburchs niet in eigen zak had
XCgestoken. Van 't Sants strafblad bleef dus blanco, al had hij zelf wel zijn
XCfunctie opgegeven vanwege de affaire en al kleefde er sindsdien aan hem
XCeen luchtje dat hij nooit meer zou kwijtraken. De oplossing van het raadsel had De Jong in de jaren vijftig zelf uit de
XCmond van de oud-politiechef opgetekend. Van 't Sant had zich naar eigen
XCzeggen in de jaren twintig en dertig op verzoek van de koningin met de
XCtalloze chantagepogingen bemoeid die de toenmalige prins-gemaal Hen
XCdrik van Mecklenburg zich op de hals had gehaald als gevolg van een
XCopwindend buitenechtelijk seksleven. Ook "Elizabeth Ie Rei" had bij de
XCvele vrouwen gehoord met wie de prins een verhouding had gehad en het
XCzoontje "Henny" was niet door de diplomaat Van Vredenburch verwekt,
XCmaar door prins Hendrik, al had Van Vredenburch wel een affaire met de
XCmoeder gehad. Om te voorkomen dat het blazoen van het vorstenhuis en
XCdat van de prins-gemaal in het bijzonder zou worden ontsierd, had Van 't
XCSant gezwegen over de ware identiteit van "Elizabeth le Roi" en over de
XCwerkelijke achtergronden van deze chantagezaak. Daarmee had hij zijn
XCeigen reputatie verwoest, maar zich de eeuwige dankbaarheid van Wilhel
Het is niet verbazingwekkend dat deze passage in het boek van De Jong
XCzoveel opzien baarde. De rijks-historicus weet altijd met meesterlijk gevoel
XCvoor publiciteit bij het verschijnen van elk nieuw deel van zijn standaard
XCwerk ten minste één onthulling in de schijnwerpers te manoeuvreren en dat
XCwas in dit geval de zaak- Van 't Sant. Op zich zelf is deze episode niet van wereldomspannend belang, maar ze
XCwerpt een nieuw licht op een van de vele nog onopgehelderde raadsels uit
XCde oorlog. Het is ook adembenemend om te lezen hoe carrières zijn
XCgeruïneerd, hoe vijandschappen voor het leven ontstonden en hoe mensen
XChun leven op het spel zetten louter als gevolg van het libido van een
XCPruisische landedelman, wiens enige vaardigheid bestond uit buikspreken
XC(Hendrik had rond de eeuwwisseling lessen genomen bij het toenmalige
XCbuikspreekfenomeen "Mr. Vox" uit Berlijn-Moabit: in familiekring trad
XCde hertog soms op onder de artiestennaam" Mr. VOX II"). Maar het belangwekkende aan de passage over François van 't Sant is toch
XCwel het plotselinge doorkijkje dat door De Jong wordt verschaft op nog
XCnooit eerder beschreven aspecten van de geschiedenis van het koninklijk
XChuis. Er zijn critici die De Jong hebben verweten uit een soort sensatiezucht
XCin het vorstelijk privéleven te hebben gewoeld. Maar juist de zaak-Van 't
XCSant bewijst - zoals twintig jaar later de zaak-Oreet Hofmans dat deed
XChoezeer privé-leven en staatszaken bij vorstenhuizen met elkaar verweven
XCzijn. Staat dus enerzijds het belang van deze bijdrage van De Jong tot de
XCgeschiedschrijving buiten kijf, toch is het opmerkelijk hoe juist bij deze
XCpassage in De Jongs boek een groot aantal vraagtekens te plaatsen is. Nadat
XCde eerste opwinding was geluwd, viel in de eerste plaats op dat de bronnen
XCvan de historicus tamelijk mager zijn. Hij noemt Van 't Sant, oud-premier
XCprof. mr. P. S. Gerbrandyen kranteberichten uit de jaren dertig over de
XCaffaire. Maar Van 't Sant was duidelijk partij, Gerbrandy kon zijn kennis niet
XCanders dan uit de tweede hand hebben (hij hoorde pas in de oorlog van de
XCachtergronden van de zaak) en de kranteberichten geven alleen weer wat
XCover de zaak min of meer officieel naar buiten kwam. Dat betekent niet
XCalleen dat aan de betrouwbaarheid van dit relaas kan worden getwijfeld,
XCmaar ook dat allerlei vragen onbeantwoord blijven. Waarom werd de
XCfamilie Van Vredenburch in de zaak betrokken als het hier eigenlijk alleen
XCging om een van de vele ordinaire chantagepogingen waarvan Van 't Sant er
XCzoveel aan de hand had gehad in verband met prins Hendrik? Waarom nam
XCVan 't Sant of iemand uit de onmiddellijke omgeving van de koningin niet
XCop basis van geheimhouding de rechtstreeks betrokkenen in deze zaak in
XCvertrouwen over de ware achtergronden' Dat zou Van 't Sant veel ellende
XChebben bespaard terwijl het toch niet hoefde te betekenen dat de details van
XCHendriks privé-leven op straat kwamen te liggen.'
XCArlman en Mulder bevestigden in hun onderzoek in grote lijnen het betoog van De Jong. Hun studie werd in boekvorm uitgegeven,
aangevuld met een onderzoek naar het optreden van Van 't Sant in de periode dat een spiritueel begaafde dame, Greet Hofmans, de koninklijke familie frequenteerde," Aan het slot van deze publikatie stelden zij vast dat geen van de hoofdpersonen behoefte had om archiefmateriaalover deze tijd toegankelijk te maken. , 'De enige die in het roerigejaar 1956 juist de gelegenheid te baat nam om
XCwél enige aanvullingen op de geschiedenis van het Oranjehuis voor het
XCnageslacht vast te leggen, was François van 't Sant. De directeur van het
XCRijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, dr. L. de Jong, had van de
XCregering opdracht gekregen de officiële geschiedenis van het Koninkrijk der
XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog te schrijven. Om informatie uit
XCde eerste hand te verkrijgen, had hij in de loop van 1956 een gesprek met
XCWilhelmina gehad, die het project zó belangrijk vond, dat ze hem alle
XCmedewerking gaf. In hetzelfde kader bracht De Jong injuni en oktober van
XCdat jaar een bezoek aan de kleine witte villa opzij van Paleis Soestdijk, waar
XCVan 't Sant toen woonde. Voor Van 't Sant was dit de kans om ervoor te
XCzorgen dat hij, die bij zijn leven geen rehabilitatie meer kon verwachten,
XCalthans in de officiële geschiedschrijving de plaats zou krijgen waarop hij
XCrecht had. Hij stierf in 1966. Dertien jaar later pas was De Jong in zijn
XCchronologie zover gevorderd dat er aanleiding was voor een hoofdstuk,
XCgetiteld "Van 't Sant". En De Jong schreef: "Geven wij de ons bekende
XCgegevens naar beste weten weer, dan willen wij wel erkennen, dat zij geen
XCantwoord bieden op alle vragen welke men zou kunnen stellen. [...] Met
XCname geeft dit relaas antwoord op de vraag waarop een ieder stuit die zich in
XCde geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog verdiept: hoe
XCkwam het dat Van 't Sant, die al in '41 in verzetskringen in bezet gebied
XCbeschouwd werd als de grote verrader in Londen, in het bijzonder het
XCvertrouwen genoot van koningin Wilhelmina?" François van 't Sant had zijn doel bereikt.'63
5 H. Arlman en G. Mulder, & (Alphen aan den Rijn, 1982).
DEEL 10.
XCM = Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 12 maart 1980 over deel lOA (hoofdstukken I tim 7). Mi = Idem, voor de discussie op 2 I augustus 1980 over deel lOA (hoofdstukken 8-I5). Mii = Idem, voor de discussie op 2 j uli 198 lover deel lOB (hoofdstukken 1-3), met een aanvulling. Miii = Idem, voor de discussie op 2 juli 198 lover deel lOB (hoofdstukken 4 en 5)· Miv = Idem, voor de discussie op 26 augustus 198 lover deel lOB (hoofdstukken 6, 7 en 8). MV= Idem, voor de discussie op I I maart 1982 over deel lOB (hoofdstukken 9-14) [NB:deze Memorie is besproken op de vergadering van 8 april 1982, red.]. Mvi = Idem, voor de discussie op 8 april 1982 over deel lOB (hoofdstukken 15-17). Mvii = Idem, voor de discussie op 8 april 1982 over deel lOB (hoofdstukken 9-14, aanvulling). v = Verslag van de bespreking van de begeleidingsgroep op 12 maart 1980.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong: prof.dr. P. W. Klein (voorz.), prof. dr.
XCI. J. Brugmans, dhr. A. J. van der Leeuw, drs. A. H. Paape, prof. jhr. dr. P. J.
XCvan Winter. Afwezig waren: prof. dr. A. F. Manning, prof. dr. B. A. Sijes, mr.
XCP. J. Verdam. vi = Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 2 I augustus 1980.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong: prof. Manning (voorz.), prof.
XCBrugmans, prof. Klein, dhr. Van der Leeuw, drs. Paape en dr. N. K. C. A. In 't
XCVeld. Afwezigwaren prof. Sijes, mr. Verdam en prof. j hr. Van Winter. vii = Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 12 februari 198 I. Aanwezig waren naast dr. L. de Jong alle bovengenoemde leden van de
XCbegeleidingscommissie, behalve prof. Sijes, die in verband met zijn
XCgezondheidstoestand zijn adviseurschap had neergelegd.
vui Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 2 juli 198 I.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de bovengenoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep, behalve dhr. Van der Leeuwen mr. Verdam. viv Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 26 augustus I98 I.
XCAanwezig waren de hierboven genoemde leden van de begeleidingsgroep,
XCbehalve prof. Klein. Tijdens deze bespreking werd dr. In 't Veld als lid in de
XCcornrmssreopgenomen. vv Verslag van de bespreking op 8 april I 982.
XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong alle hierbovengenoemde leden van de
XCbegeleidingsgroep, behalve dr. In't Veld en prof.jhr. Van Winter. 1.
XCHet deel waarmee De Jong zijn geschiedschrijving van bezet Nederland afsloot verscheen onder de titel Het laatstejaar in twee delen, verdeeld over vier banden in december I 980 (I OA), december I 98 I (I OB, eerste helft) en september I982 (lOB, tweede helft). In deze boeken kwamen alle lijnen die de auteur in de voorgaande delen had uitgezet weer samen: De Jong knoopte beurtelings aan bij de chronologische delen over de bezetting, bij zijn studie over de gevangenen en gedeporteerden en bij het Londense deel. De montage van het geheel gaf de meelezers aanleiding tot een groot aantalopmerkingen. Met name Brugmans pleitte ervoor dat De Jong meer zou knippen in het hem ter beschikking staande materiaal. De opzet en de strekking van het geschiedverhaal boden echter veel minder stof tot discussie. De belangrijkste punten van kritiek hadden betrekking op de beoordeling van het beleid van de regering in Londen, in het bijzonder met betrekking tot de terugkeer naar bevrijd Nederland, op de problemen rond de coördinatie van de illegaliteit en op de weergave van de toestand tijdens de in veelopzichten barre laatste oorlogswinter.
XCDe Jong besprak als aanloop tot zijn verhaalover de bevrijding de geallieerde opmars naar Duitsland vanaf de invasie in Normandië. Enkele meelezers vroegen hem waarom hij de aanslag op Hitler (20 juli 1944) en de opstand van Warschau (augustus 1944) uitvoerig had behandeld en wat eigenlijk de samenhang met de gebeurtenissen in Nederland was. Anderen betwijfelden of het voor goed begrip nodig was passages uit voorgaande delen, onder meer die over de concentratiekampen, uitvoerig samen te vatten of te herhalen. De Jong wilde hieraan wel vasthouden, want hij vond dat men dit deelook op zichzelf moest kunnen lezen. Klein
schreef De Jong dat hij een zekere wijdlopigheid bespeurde en daarom pleitte hij voor meer puntigheid, beknoptheid en zelfbeperking. (Mi) Brugmans, Van der Leeuwen In 't Veld adviseerden de auteur, net als eerder naar aanleiding van deel 8, minder gebruik van citaten te maken, in het bijzonder in zijn passages over de concentratiekampen.
XCEnkele lezers gingen met De Jong in debat naar aanleiding van historische controversen. Opnieuw kwamen de morele aspecten van de geallieerde luchtbombardementen op Duitsland ter sprake naar aanleiding van een uitgebreide voetnoot van De Jong over de verwoesting van Dresden in februari 1945. Brugmans prees de auteur omdat deze naar zijn mening het 'fabeltje' ontmaskerde dat dit bombardement was voortgekomen uit zinloze vernietigingszucht van de geallieerden. Anderen, onder wie Van der Leeuw (die de zaak bij de behandeling van deel 7 had aangekaart), Manning en Klein verdedigden het tegenovergestelde standpunt en In 't Veld was hierbij het felst: , 'Ik tref in zijn algemeenheid in deze voetnoot een vergoelijkende toon aan,
XCdie ik eerder bij je gecritiseerd heb. Er valt aan het bombardement van
XCDresden niets te vergoelijken, en de historicus moet (als hij er zo een is, die
XCvoortdurend waarde-oordelen uitspreekt, en dat dóe jij, bij uitstek) dat dan
XCmaar ook flatly zo zeggen. Bovendien betwijfel ik sommige punten, bijv.
XCdat Dresden een "garnizoensstad met talrijke militaire installaties" was
XChet zal wel van de definitie afhangen. Wél of géén militaire installaties en/of velerlei fabrieken van oorlogs
XCtuig:je noemt Dresden "een legitiem doel voor bombardementen". Ik vind
XCdit een betreurenswaardige uitspraak. De wijze waarop deze stad is
XCaangepakt, is en kan nooit door enig redelijk mens legitiem worden
XCgenoemd.' Deze criticus besloot: , 'Er was niets legitiems aan het uitroeien van Dresden. Het was een
XCterreur-bombardement van een afgrijselijke omvang, en volkomen onno
XCdig, om niet te zeggen schadelijk (zoals überhaupt de bombardementen van
XCDuitse steden). Het was, doodgewoon, een schandalige oorlogsmisdaad.'
XC(MV) De Jong antwoordde in de 'Memorie van Punten' dat hij zijn passage over Dresden baseerde op aantekeningen van de hand van E. G. Groeneveld, de bibliothecaris van het Rijksinstituut. Hij constateerde dat In 't Veld en anderen in feite de gehele geallieerde strategie met betrekking tot bombardementen ter discussie stelden en voelde niet de behoefte zich te distantiëren van het beleid dat vooral de Engelse regering terzake voerde. De Jong wees erop dat Engeland tot laat in de oorlog geen andere
mogelijkheid had om Duitsland aan te vallen dan door de lucht en voegde hieraan toe: , 'Het effect op de publieke opinie is bijzonder groot geweest, ja men kan
XCzich nauwelijks voorstellen dat het Engelse volk de oorlogsinspanningen
XCzou hebben volgehouden indien het niet het vertrouwen bezat dat
XCDuitsland regelmatig en effectief met luchtbombardementen werd geteis
XCterd.' (MV) De auteur wijzigde zijn standpunt dus niet, wel noemde hij het bombardement in zijn definitieve tekst' niet langer 'legitiem' - omdat die term naar zijn smaak te juridisch klonk - maar 'belangrijk'. (MV) In de begeleidingscommissie herhaalde de discussie zich en De Jong besloot niet tot ingrijpende wijzigingen.
XCVan der Leeuw bracht ook een ander historisch twistpunt naar voren. De Jong had in zijn concept-manuscript gesproken over het unieke karakter van de uitmoording van joden door nazi-Duitsland ('een uitroeiingsmachinerie die in de gehele wereldgeschiedenis nog door geen machthebber was ontworpen en in werking gesteld'). Van der Leeuw noemde dit een 'goedkope opmerking' en voegde hieraan toe: , 'Uiteraard was dat in de geschiedenis nog nooit zo gebeurd want het was
XCeen typisch 20e eeuwse uitwerking van een beginsel, dat in andere eeuwen
XCheus al wel eens op historisch vergelijkbare wijze was toegepast.' De Jong reageerde: , 'Ik zie niet in wat er goedkoop is aan mijn opmerking - JUIst de
XCuitroeiingsmachinerie vormde een uniek fenomeen enjuist het uitzonder
XClij k karakter daarvan maakte het voor de meeste mensen onmogelij k, geloof
XCte hechten aan de eerste berichten over gaskamers.'( MV) Tijdens de discussie verduidelijkte Van der Leeuw nog dat naar zijn mening het bijzondere van de Endlösung lag in de toepassing van de moderne techniek, niet in de massaliteit: 'men denke slechts aan de dertigjarige oorlog'. (vv)
XCTegen het einde van deel lOB wijdde De Jong enkele regels aan de betekenis van de periode 1940-1945 voor Nederland en de Nederlanders. Hij schreef: , 'De jaren van oorlog en bezetting zijn door de toen volwassen generatie
XCbeschouwd en gevoeld als een periode van bijzondere betekenis die een
XCuitgebreide en nauwkeurige uitbeelding ten volle waard was - tegelijk is
XC1 Zie voor de betrokken voetnoot: deel lOB, r 127 (1082).
, die periode óók [...] niet meer dan een hoofdstuk geweest in de Nederlandse
XCgeschiedenis.' (Mvi) Hij kondigde aan in deel 12, Epiloog, zijn oordeel te zullen geven over de vraag in hoeverre dit hoofdstuk 'belangrijk' was geweest. Klein reageerde instemmend, maar merkte op dat de auteur niet altijd in deze zin had geschreven: , 'Uit je werk spreekt m.i. althans niet zelden een zekere overschatting van
XCdeze periode - buiten dan wat je noemt de ervaring van de toen volwassen
XCgeneratie. Ik ben niet met j e van oordeel, dat het thans te vroeg is daarover
XCeen oordeel te geven: een definitief oordeel valt immers nooit te geven en
XCelke periode herschrijft haar verleden. Ik meen thans al te kunnen
XCvaststellen, dat de oorlogsperiode van minder belang in de geschiedenis is
XCgeweest dan de destijds volwassen generatie - zeer begrijpelijk - meende.'
XC(Mvi) De Jong ging uitvoerig in op deze opmerkingen en noemde het prematuur om nu al, aan het slot van deel 10, zij n eindoordeel te geven. Hij had immers Nederlands-Indië en de nasleep van de oorlog in Nederland nog niet behandeld. De auteur verzekerde dat er van overschatting, in de zin die Klein had bedoeld, geen sprake was. Hij vervolgde: , 'In wezen heb ik in mijn werk op dit punt de visie op de bezettingstijd
XCneergelegd die in de onmiddellijk op de bevrijding volgende periode al in
XCmij is gegroeid, als concretisering van wat ik in Londen al voor waarschijn
XClijk hield; het geloof in de "vernieuwing" dat koningin Wilhelmina heeft
XCbezield, heb ik niet gedeeld.' Over de betekenis van de oorlogsjaren schreef De Jong verder: , 'Waarin steekt die betekenis? In wat de mensen ondergingen - ervaringen
XCdie, daarover zal iedereen het nu wel eens zijn, diep in hen hebben
XCdoorgewerkt. En bovendien heeft Nederland een aandeel gehad, zij het een
XCbescheiden aandeel, aan het verslaan van Duitsland. Het ging er in de
XCTweede Wereldoorlog niet om een nieuwe maatschappij te vestigen - het
XCging er om, te voorkomen dat een misdadig systeem de gehele wereld in
XCzijn greep kreeg. Dat doel is bereikt. Ik acht het getuigen van een
XCmerkwaardige blindheid aan Kleins kant dat hij daar alle begrip voor mist
XCen dus hier, zoals hij ook al eerder gedaan heeft, aan de Tweede
XCWereldoorlog een norm gaat aanleggen die in geen enkelopzicht op zijn
XCplaats is.' (Mvi) De begeleidingsgroep zette deze discussie niet voort.
XCZoals steeds waren er ook nu weer lezers die sommige zaken liever weggelaten wilden zien omdat zij ze om uiteenlopende redenen te pijnlijk
vonden. Het ging onder meer om passages over buitenechtelijke relaties van Nederlandse autoriteiten in ballingschap. Mevrouw A. Joustra vond het niet goed dat plundertochten van het Militair Gezag en van de staf van Prins Bernhard naar Duitsland aan het eind van de oorlog uitvoerig werden beschreven. De Jong antwoordde dat dezelfde feiten onder meer voorkwamen in de geautoriseerde biografie van de prins door Alden Hatch," (MV) Indachtig de nabestaanden vroeg Van der Leeuw details over een ophanging in het Duitse concentratiekamp Neuengamme achterwege te laten, maar De Jong voelde hiervoor niets en de begeleidingscommissie was het hiermee eens. (MV, vv) Ook werd er vruchteloos aandrang op de auteur uitgeoefend om passages over vrijpartijen van Nederlandse meisj es met Canadese bevrijders te laten vervallen. (xrvi)
XCEen kwestie die in de publiciteit na verschijning van deel Ia aandacht kreeg betrof de executie zonder vorm van proces van een Nederlands lid van de Waffen-ss door manschappen van de Brigade Prinses Irene, in september I 944. De commandant van de Brigade, kolonel A. C. de Ruyter van Steveninck, wist te voorkomen dat verdere executies plaatsvonden en toen prins Bernhard enkele dagen later voorstelde alle tweehonderd krijgsgevangen gemaakte Nederlandse Waffen-ss'ers de kogel te geven, beschikte De Ruyter hierop negatief. De Jong noemde de executie van de ene Waffen-ss'er een oorlogsmisdaad en voegde hieraan toe dat de Brigade-commandant prins Bernhard een grote dienst had bewezen door verdere moord op krijgsgevangen militairen te weigeren. Dr. E. Haas, de meelezer van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, vroeg de auteur ofhet niet beter was te voorkomen dat er weer een rel rond de prins zou ontstaan, en nog wel op grond van een verhaal van één officier."
XCDe Jong schreefin de 'Memorie van Punten' geen enkele behoefte aan een rel te hebben. Hij had zich echter van de juistheid van zijn bron overtuigd en vond het verhaal voldoende relevant. Uiteraard was hij bereid aan de begeleidingsgroep de vraag voor te leggen of het inderdaad voldoende relevant was om in het relaas op te nemen. Hij tekende hierbij ten behoeve van de commissie nog aan dat hij recent met de officier, aan wie hij zijn verhaal had ontleend, had gesproken en vervolgens ook metJ. J.Beelaerts van Blokland, 'Oorlogsbelevenissen van een cavalerie-officier', 109. Zie ook: De Jong, deel lOA, 268n.
2 A. Hatch, (Amsterdam, 1962) 164-165. 3 Te weten: een bij het RIOD berustend, niet uitgegeven manuscript van G.
prins Bernhard.' De prins had De Jong op 28 december 1979 gezegd dat hij zich het geval van de executie goed herinnerde, hij wist ook nog de naam van de officier die de ss'er had doodgeschoten. Het geval van de grote groep Waffen-ss'ers herinnerde hij zich echter niet, maar hij kon zich goed voorstellen dat hij dat standpunt had ingenomen. De Jong stelde daarom voor zijn tekst te handhaven, want het ging niet om een , 'particuliere aangelegenheid van de prins - hij nam dit onjuiste standpunt in
XCals bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten en als gedoodverfd opper
XCbevelhebber van land- en zeemacht. Wanneer dan blijkt dat de betrokkene,
XCwie hij ook is, onvoldoende normbesef heeft, dan mag dat feit in een
XCserieus historisch werk niet verdoezeld worden.' (M ) De begeleidingscommissie vond dit punt verreweg het belangrijkste dat in de vergadering van 28 maart 1980 ter discussie stond; De Jong deelde mee dat hij de zaak ook onder aandacht van de minister-president zou brengen." Na ampele discussie stemde men in met de mening van Sijes, die De Jong had gezegd: 'Je kunt er niet onderuit.' (v) 2.
XCDe voorbereiding van de terugkeer naar bevrijd Nederland stelde de regering in Londen voor een aantal problemen van fundamentele betekenis. Het eerste was de coördinatie van het gewapend verzet. De Jong beschreef hoe koningin Wilhelmina zich sterk had gemaakt voor een benoeming van prins Bernhard tot opperbevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten. Het kabinet was weinig gelukkig met deze gedachte, maar moest de benoeming noodgedwongen accepteren, aldus De Jong. N. D. J. Barnouw, medewerker van het RIOD, vroeg de auteur nadrukkelijker afstand te nemen van het doorzetten van deze benoeming door de koningin en de prins, omdat hij dat in andere gevallen ook gewend was. Maar De Jong antwoordde: , 'Op het punt van het uiten van goedof afkeuring wil ik miJ 111 het
XCalgemeen zeer beperken. Dergelijke persoonlijke uitspraken voegen niets
XCtoe aan het historisch gebeuren. Natuurlijk kunnen zij soms niet gemist
XCworden, met name wanneer het gaat om aangelegenheden waarover bijv.
XCde Enquêtecommissie een uitspraak heeft gedaan - dan acht ik mij verplicht
XCmijn eigen oordeel in eigen woorden vast te leggen. Is dat hier noodzake
XCVerslagen van gesprekken van De Jong met prins Bernhard d.d. 28-12-1979 en 9-7-1980. 5 Van deze zijde is geen nadere reactie ontvangen.
, lijk? Ik citeer uit het dagboek van Van Lidth "de hals-over-kop-methoden
XCwaarmee dit door HMwordt doorgedreven" en ik geef weer dat het kabinet
XChet gebeurde bepaald afkeurde en de waarborg wenste dat dit niet zou
XCworden herhaald. Dat is alles historisch relevant en moet ik daar nu nog aan
XCtoevoegen dat ook ikvind dat die doordraverij nogal bedenkelijk was?' (M) Overigens lag de zaak volgens De Jong niet eens zo simpel, want ook de meest betrokken ministers, Gerbrandyen Van Lidth, was volgens hem wel het een en ander te verwijten.
XCEen ander belangrijk 'terugkeer-probleem' was ook de wettelijke regeling van de vorming van een noodparlement, van tijdelijke provinciale staten en van tijdelijke gemeenteraden voor de overgangsfase na de bevrijding. Koningin Wilhelmina weigerde in september 1944, toen de spoedige bevrijding van Nederland voor de deur leek te staan, het ontwerpbesluit met betrekking tot het noodparlement te tekenen. Met de manier waarop dit uiterst belangrijke punt werd geregeld was namelijk de door haar verlangde politieke vernieuwing nauw verbonden. Daarom meende Wilhelmina dat zij geen wettelijke regeling mocht bekrachtigen, die niet eerst was voorgelegd aan de gebundelde illegaliteit. De Jong schreef dat de koningin hier 'inconstitutioneel' handelde: , 'Zij was zich heel wel bewust dat de betrokken voornemens en daden in
XCstrijd waren met de Grondwet en dat zij zich dus eigenlijk op een
XCinconstitutioneel pad begaf, maar los nog van het feit dat zij juist die
XCGrondwet welke haar zo aan banden legde, als verouderd beschouwde
XComdat deze niet langer uitdrukking gaf aan wat, naar zij meende, in het volk
XCleefde [...], vond zij steun in de overweging dat haar slechts bezorgdheid
XCdreefvoor de toekomstvan Nederland.' (Mi) Een aantal meelezers (Fraenkel- Verkade, In 't Veld en Verdam) had wel begrip voor dit oordeel van de Jong, maar maakte krachtig bezwaar tegen gebruik van de term 'inconstitutioneel'. Verdam merkte op dat constitutioneel en inconstitutioneel moeilijke begrippen zijn, vooral in verband met staatsnoodrecht, dat 'zo vaak over de constitutie heen springt'. Hij voegde hieraan toe: , 'Het gaat hierom: de koningin weigert te tekenen omdat de illegaliteit niet
XCis gehoord. Ge vindt haar gedachte volstrekt constitutioneel [...].Hier stelt
XCge [...] de vraag: "Waarom had zij geweigerd?" En dan presteert ge het om
XCdie constitutionele weigering binnen 20 regels te herleiden tot inconstitu
XCtioneel denken. Ik vind dit niet redelijk.' (Mi) De Jong hield in de 'Memorie van Punten' staande dat hij niet te ver ging
koningin dingen had gedaan die krachtens de geldende Grondwet niet mochten en waarbij zij haar ministers had gepasseerd. De auteur toonde zich bewust van de zwaarte van het door hem geuite verwijt, maar hij meende dat de feiten waarop hij zich baseerde onomstotelijk vast stonden en dat hij daarom ook niet anders kon oordelen. Op verzoek van De Jong lichtte Verdam zijn bezwaren nog schriftelijk toe, maar de auteur handhaafde met instemming van de begeleidingsgroep de term 'inconstitutioneel'. Wel besloot hij zijn tekst op enkele ondergeschikte punten aan te passen. Aanvankelijk was De Jong van mening dat de neerslag van deze discussie aan de minister-president moest worden toegezonden, maar later besloot hij de toezending aan de minister-president te beperken tot zaken waarin nog levende leden van het koningshuis een rol hadden gespeeld. (vi)
XCVerderop noemde De Jong het optreden van de koningin opnieuw 'inconstitutioneel' in verband met het feit dat zij in het najaar van 1944 de Grote Advies Commissie der Illegaliteit gevraagd had een delegatie naar Londen te sturen om met haar van gedachten te wisselen over de kwestie van het instellen van een noodparlement. Dit was uitdrukkelijk tegen de zin van Gerbrandy geweest en buiten diens formele voorkennis. Brugmans merkte op dat het staatshoofd formeel het recht heeft bij een kabinetsformatie ieder die zij wil om advies te vragen. De Jong antwoordde echter dat het hier geen kabinetsformatie betrof; het zittende kabinet had althans zijn ontslag niet aangeboden. (Mi)Tijdens de discussie kondigde De Jong aan zich nog eens te zullen beraden op het gebruik van de gewraakte term. Dit leidde tot wijziging van een zin uit het concept-manuscript die luidde: 'dat de koningin met de uitnodiging aan de GAC inconstitutioneel heeft gehandeld, lijdt voor ons geen twijfel'. Dit laatste werd: 'dat de koningin zich met de uitnodiging aan de GAC [ ...] los heeft gemaakt van de ministeriële verantwoordelijkheid, lijdt voor ons geen twijfel."
XCDe Jong stelde in zijn tekst vervolgens de vraag waarom het kabinet wegens deze gang van zaken niet zijn ontslag had gevraagd. De belangrijkste reden was volgens de auteur dat de ministers er niet zeker van waren dat dit verzoek zou worden ingewilligd. Bovendien vreesden ze dat de koningin de formatie van een kabinet zou bevorderen dat geen enkele voeling had met de Nederlandse politieke werkelijkheid. 'Kortom: de ministers wilden de koningin tegen haar eigen autocratische
neigingen in bescherming nemen.' (Mi)Brugmans en In 't Veld tekenden opnieuw bezwaar aan. Volgens beiden trachtte Wilhelmina zo goed mogelijk op de hoogte te blijven van wat er in bezet Nederland leefde en dacht zij dat de ministers hierin onvoldoende inzicht hadden. De Jong hield echter staande dat de bezorgdheid die hij bij de ministers had gesignaleerd ook reëel bestaan had. Tijdens de discussie liet hij echter weten dat hij bij nader inzien zijn conclusie wilde herzien; volgens de definitieve tekst dienden de ministers hun ontslag niet in uit vrees , 'dat de koningin een kabinet zou doen vormen dat minder aanraking had
XCmet de Nederlandse politieke werkelijkheid, dan het zittende, en met name
XCbij de grote bondgenoten Engeland en de Verenigde Staten aanleiding zou
XCgeven tot scherpekritiek'." Ook elders in de 'Londense' gemeenschap leefden tegen het eind van de oorlog geprononceerde ideeën over de noodzaak van politieke hervormingen na de oorlog. De Jong bracht in een voetnoot in zijn conceptmanuscript gedachten ter sprake die in de staf van prins Bernhard leefden over een benoeming van de prins tot 'stadhouder'. De Jong zag dit als 'loos gepraat', voortgekomen uit een 'tekort aan democratisch besef bij enkele van de naaste medewerkers van de prins'. In 't Veld en de oD-groep vroegen zich af of dit voldoende terzake was en adviseerden de auteur deze voetnoot maar te laten vervallen. De Jong vond echter dat hij er juist aan deed de voetnoot te handhaven, ook in het licht van nadere gegevens die hij aan zijn tekst had toegevoegd. Bovendien had hij de noot uitvoerig met prins Bernhard besproken, waarbij deze had opgemerkt dat de noot op zichzelf gesproken juist was. De prins ontkende echter dat het zijn adjudant eh. H J. F. van Houten was geweest die deze gedachte het luidst had verwoord en vroeg De Jong bovendien nog duidelijker dan al was gebeurd weer te geven dat koningin Wilhelmina hiermee nooit akkoord gegaan zou zijn. (Mi)De begeleidingscommissie zag geen redenen om bij De Jong op verdere wijzigingen aan te dringen. (vi)"
XCIn de conflicten rond de terugkeer van de regering naar bevrijd Nederland heeft Burger als minister zonder portefeuille en later van Binnenlandse Zaken een hoofdrol gespeeld. Hij was een van de Londense bewindslieden die na de bevrijding van Zuid-Nederland tussen september en november 1944 met generaal Kruls, de chef-staf van het Militair Gezag, in conflict waren geraakt over de uitoefening van het gezag in
XC7 Dee! lOA, 943 (904). 8 Zie voor de betrokken voetnoot dee! rOA,
bevrijd gebied. In januari 1945 ontstond vervolgens een kabinetscrisis, toen de minister-president Burger de wacht aanzegde naar aanleiding van een radiotoespraak waarin deze nuancering en matiging bij de zuivering en internering van van collaboratie verdachte personen had bepleit. Burger maakte kritische kanttekeningen bij de hoofdstukken 8 ('Londen arriveert') en 9 ('Problemen voor het Militair Gezag') van het conceptmanuscript, waarin ook hij ten tonele werd gevoerd: , 'Al met al wordt de productie, zo respectabel als die zijn moge, een Londens
XCverhaal van: i .Iof op de koningin, 2.lof op Gerbrandy, j.Jof op Somer's BI
XCen 4.lof op het MG.Het eerste kan ik verstaan uit hoofde van het feit dat HM
XCzich niet heeft mogen verweren, met name ook niet voor de Enquêtecom
XCmissie, het tweede kan ik om psychologische redenen die ik wel eens eerder
XCheb gememoreerd", als een aberratie met een schouderophalen laten voor
XCwat het is. Het derde kan gedekt worden - met erkenning voor de grote
XCfouten van Somer, door het misbruiken van zijn dienst voor particuliere en
XCpolitieke doeleinden - met het spreekwoord dat in het land der blinden
XCeenoog koning is, maar het vierde passeert alle grenzen.' (Mi) De Jong tekende in de 'Memorie van Punten' aan: , 'Ik vind dat het op mijn weg ligt, de beoordeling door Burger van de twee
XCgenoemde hoofdstukken aan U voor te leggen. Hij heeft, naar ik aanneem,
XCeen kopie van zijn brief aan mij bewaard, maar heeft niet de behoefte gehad,
XCin deze beoordeling iets te wijzigen toen hij in latere hoofdstukken
XCgegevens aantrof waaruit hij had kunnen afleiden dat ik geenszins
XCkritiekloos sta tegenover koningin Wilhelmina, Gerbrandy, het Bureau
XCInlichtingen en generaal Kruis. In het algemeen getuigen de brieven die ik
XCvan Burger heb ontvangen (ik heb menigmaal door hem voorgestelde
XCzakelijke correcties overgenomen), van een grote verbittering over datgene
XCwat tenslotte in Londen met hem is gebeurd. In geen van zijn brieven heb ik
XCooit een spoor van zelfkritiek gevonden.' (Mi) In januari 1945 ontstond de kabinetscrisis naar aanleiding van Burgers radiorede over de zuivering. De Jong keurde de strekking en inhoud van deze rede uitdrukkelijk af omdat Burger naar zijn mening de indruk wekte
9 Burger heeft als meelezer van deel 9 De Jong een aantal reacties op concept-hoofd stukken gezonden waarin hij diens oordeel over Gerbrandy als minister-president bij herhaling veel te positief noemde, zonder overigens de psychologie van de auteur ter sprake te brengen. Burger schreefDe Jong op 28 februari 1979 over het beeld dat van Gerbrandy was geschetst: 'Het is ontworpen Mede daarom is het zo boeiend. Zo zal Gerbrandy de historie ingaan. En van mij mag ie, want de haast onvermijdelijke betrekkelijke waarde van geschiedschrijving is mij bekend. De grens tussen historie en de, aan feitelijkheden gebonden, historische roman is bereikt.'
dat de zuivering en berechting van collaborateurs beter tot een noodzakelijk minimum beperkt konden worden om ongewenste nevenverschijnselen als wilde arrestaties, valse aanklachten en ongefundeerd onderzoek te bestrij den. , 'Kortom: deze passages uit zijn toespraak waren in tegenspraak met het
XCgehele beleid dat hij zelf als minister had gevoerd; zij waren een
XCmonumentale blunder.' (Mi) Burger op zijn beurt tekende krachtig protest aan tegen De Jongs suggestie dat hij zich na zijn ontslag verbitterd had teruggetrokken. Hij vond dat hij weinig reden tot verbittering had gehad: , 'Immers zonder dat conflict, zou mijn voorland geweest zijn: met de hele
XCtroep naamloos ten onder gaan, terwijl ik nu terzelfder tijd zo nadrukkelijk
XCde aandacht op essentiële euvelen heb kunnen vestigen, op een wijze die
XCblijvend een waarschuwende rol [is] blijven spelen, zowel t.a.v.het Militair
XCGezag als t.a.v.de zuivering.' (Mi) Burger vervolgde: , 'Dat je voortgaat via spitsvondigheden het dwaze idee reliëf te geven als
XCzou ik de zuivering daarbij hebben losgelaten, verwondert mij niet.' (Mi) Hij voerde aan dat zijn waarschuwingen over het uit de hand lopen van de interneringen en de zuivering terecht waren geweest. Bovendien: zoals ook De Jong zelf indertijd had opgemerkt'? werd Burgers standpunt in het bevrijde Zuiden vrijwel algemeen gedeeld. De auteur tekende in zijn 'Memorie van Punten' aan: , 'Burger beweert dus nog steeds dat alle critici zijn toespraak verkeerd
XCbegrepen hebben. Ik heb de essentiële passages uit die toespraak in mijn
XCtekst weergegeven en u hebt zich een eigen oordeel kunnen vormen. Ik wijs
XCer op dat ik uitdrukkelijk onderstreep dat Burger zich voor de zuivering veel
XCmoeite gegeven heeft en dat hij door Gerbrandy op onbehoorlijke wijze is
XCbehandeld - ik blijf intussen van mening dat hij zich in zijn toespraak
XCbuitengewoon ongelukkig heeft uitgedrukt [...].' (Mi) De Jong stelde de vraag ter discussie of de kwalificatie 'een monumentale blunder' niet net iets te ver ging en stelde haar daarom ter discussie, te meer omdat hij de kans groot achtte dat zij na publikatie in de pers veel aandacht zou krijgen. Inderdaad vond de begeleidingsgroep de gebezigde
10 Zie voor De Jongs rapportage aan Gerbrandy naar aanleiding van de radiorede van Burger, d.d. 18 maart 1945: deel lOA, 977n. (936n.).
termen te fors, aangezien duidelijk was dat de minister iets heel anders had bedoeld dan hij in zijn toespraak had gezegd. Daarom deden de leden verschillende suggesties om dit laatste in de tekst te verduidelijken. Uiteindelijk besloot De Jong in zijn definitieve tekst tot 'een grove blunder'."
XCDe Jong spaarde ook minister-president Gerbrandy niet. Naar aanleiding van de kabinetsformatie van begin 1945 beschreef de auteur hoe Gerbrandy trachtte voor zijn nieuw te formeren kabinet na het vertrek van de socialistische ministers andere vertegenwoordigers van deze stroming te vinden. Hij benaderde diverse personen en bracht daarover aan de Vertrouwensmannen van de regering in bezet gebied een rapport uit dat naar het oordeel van De Jong in meerdere opzichten onvolledig en 'misleidend' was. Verdam tekende bezwaar aan tegen een tot twee maal toe herhalen van deze laatste term, maar De Jong hield vol dat dit gerechtvaardigd was: , 'Ik meen dat ik hiermee niet te ver ben gegaan. Gerbrandy heeft in mijn
XCleven veel betekend en ik ben mij ervan bewust dat ik een niet gering
XCverwijt tot hem richt, maar ikmeen dat voor dit verwijt reden is.' (Mi) Na discussie met de begeleidingsgroep zegde de auteur toe het tweede 'misleidend' te vervangen door 'incorrect'. (vi)
XCVoorts vroeg Manning De Jong dieper in te gaan op een van de belangrijkste beslissingen van de Nederlandse regering in Londen: het uitroepen van de spoorwegstaking in september 1944. Hij vroeg De Jong hoe het zat met het besluit van de regering om de staking niet af te gelasten toen na enkele weken bleek dat de geallieerde opmars was blijven steken en stelde ook De Jongs oordeel ter discussie dat Seyss-Inquart geen enkele noodzaak had gehad om op de spoorwegstaking te reageren zoals hij had gedaan: met een embargo op de voedselaanvoer naar W est-N ederland dat zes weken lang van kracht bleef:
XC'In de nu gekozen formuleringen rijst althans voor mij de vraag of je beide
XC"partijen" op dezelfde wijze tracht te verstaan. Billijk je de Nederlandse
XCregering niet iets te snel en wijs je het Duitse embargo-besluit niet al te vlug
XC("geen enkele noodzaak") van de hand?' (Mii) De Jong kondigde aan op de eerste vraag in een later hoofdstuk terug te zullen komen." Hij bleef inmiddels vinden dat Seyss-Inquart zonder enige noodzaak zo hard was opgetreden, aangezien de grote massa van de
XC11 Deel rOA, 975 (934). 12 Zie deel rOB, hoofdstuk 6, 'Illegaal Werk', 488-579 (428-555).
bevolking niets met het uitbreken van de staking van doen had gehad, hoewel zij ermee sympathiseerde. (Mii)
XCDe Jong ontving uitvoerige reacties op zijn behandeling van deze stof, onder meer van de voormalige leden van het college van Vertrouwensmannen W. Drees en J. van der Gaag, van de secretaris van de Vertrouwensmannen mr. J. le Poole en van het lid van de Contact Commissie J. Meijer. Vooral Van der Gaag was kritisch. Hij verzette zich er tegen dat De Jong in zijn tekst de suggestie wekte dat de Raad van Verzet (RVV) een communistisch geïnspireerde verzetsorganisatie zou zijn geweest." Van der Gaag tekende ernstig bezwaar aan tegen de passage waarin De Jong suggereerde dat koningin Wilhelmina hem niet geheel
vertrouwd zou hebben wegens vermeende communistische sympathieën." Bovendien vond hij dat er te veel aandacht was besteed aan de conflicten in de top van de illegaliteit, omdat deze volgens hem zo goed als geen betekenis hadden gehad voor het verzetswerk van alledag."
XCDe groep uit de voormalige Ordedienst zette de in deel 7 gestarte discussie met De Jong over diens beoordeling van de on voort. De leden van de groep hadden De Jongs concept-teksten ook doorgezonden aan de vroegere gewestelijk commandanten van de oo en andere betrokkenen. Dit had, aldus de auteur, geleid tot tal van wijzigingen en aanvullingen op soms belangrijke punten. In het algemeen schreef de on-commissie over deze hoofdstukken: '[hierinj is niet veel anders dan onvriendelijke kritiek op de on te lezen, veroorzaakt door het meermalen uitgaan van onjuiste premissen' (M) en: , 'Het lijkt er op dat consequent gepoogd wordt het werk van de on te
XCdepreciëren. Waarom moet steeds kritiek van derden op de 00 expliciet
XCworden vermeld? Er moet rekening mee worden gehouden dat deze
XCmensen onder zeer moeilijke omstandigheden moesten werken, zodat men
XCdeze "kritische opmerkingen" de betrokkenen niet kwalijk mag nemen. Zij
XChoren echter in een geschiedschrijving niet thuis.' (M) De oud-leden van de Ordedienst legden De Jong uit welke voorbereidingen deze illegale groep had getroffen om bij de bevrijding tijdelijk het regeringsgezag waar te nemen. Toen bleek dat de 00 deze taak niet mocht gaan uitoefenen had dit tot teleurstelling geleid, maar alle betrokkenen hadden zich loyaal achter de regering gesteld. Men voelde zich daarom gegriefd door opmerkingen van De Jong over het niet vernietigen van on-armbanden en over proclamaties van on-zijde aan de bevolking, waarvan de suggestie uit kon gaan alsof de oo toch nog rekende op een zelfstandig optreden.
XCVerder constateerde de on -groep ook een discrepantie tussen De Jongs kijk op de OD had en het oordeel van de geschiedschrijver van de Binnenlandse Strijdkrachten (waaronder de on), G. J. van Ojen." Volgens de on'ers getuigde Van OJ ens oordeel in tegenstelling tot dat van De Jong van inzicht en objectiviteit. De Jong stelde Van Ojens visie in de 'Memorie van Punten' ter discussie en citeerde haar eerst:
XC14 Zie voor de bedoelde passage deel lOB, 952-953 (913); Van der Gaag uitte dit bezwaar in een briefaan de auteur d.d. 22 oktober 1981 en De Jong antwoordde op 9 november 1981 dat hij als auteur niet vereenzelvigd mocht worden met onbillijke uitspraken van koningin Wilhelmina. 15 Brief Van der Gaag aan De Jong d.d. 5 juli 198r. 16 G. J. van Ojen, De Binnenlandse Strijdkrachten (Den Haag, 1972) 684-685.
, 'Wat men ook de OD in de jaren van verzet en daarna, o.i. niet altijd ten
XConrechte heeft ten laste gelegd, dat zij landelijk zou hebben gefaald is een
XCmening waarmede wij ons niet kunnen verenigen. [...] Dat de OD velen niet
XCsympathiek was, waardoor veel onverdiende blaam op deze organisatie
XCwerd geworpen hetgeen tot tal van moeilijkheden heeft geleid, moet voor
XCeen deel worden toegeschreven aan tendentieuze voorlichting die door niet
XCterzake deskundigen aan de Nederlandse regering te Londen werd
XCgegeven.' (M) Van Ojen stelt in zijn boek dat de regering in Londen ten gevolge van de rivaliteit binnen de illegaliteit, in het bijzonder ook door het reeds besproken conflict tussen de 00 en de Zwitserse Weg, de 00 niet juist heeft beoordeeld en daarom onvoldoende gebruik van zijn diensten heeft gemaakt. Het werk van de 00 was wel degelijk van groot belang voor de strijd tegen de bezetter en het herstel van de parlementaire democratie, aldus Van Ojen, die hieraan toevoegt dat ook Gerbrandyen Drees dit na de oorlog volmondig hadden erkend.
XCDe Jong wees de strekking van de opmerkingen van de oD-groep, die door Van Ojens betoog werd ondersteund, in haar algemeenheid af. Hij meende zelf 'met begrip' over de 00 te hebben geschreven en ook 'met een zeer duidelijke waardering' voor onderdelen van zijn werk. Hij bracht op de door de oD-groep genoemde punten enkele wijzigingen aan die zijn oordeel matigden. Wel wilde hij soms kritische opmerkingen van anderen over de 00 weergeven, zoals hij ook ten aanzien van andere organisaties gewoon was. Over de passages over de 00 in Van Ojens werk schreefhij in de'Memorie': , 'Men kan deze slechts beoordelen indien men ook kennis neemt van
XCdatgene wat zij over de LKP en de RVV schrijft. Met name de Knokploegen
XCworden naar mijn oordeel door Van Ojen onbillijk beoordeeld. De
XCsabotage-acties die de Knokploegen in de nachten van 3 op 4 en van 4 op 5
XCseptember 1944 uitvoerden (alsmede in de daaropvolgende periode tot de
XCinzet van "Market-Garden"), vormden naar mijn mening de belangrijkste
XCactie die de Nederlandse illegaliteit in de gehele bezetting op sabotage
XCgebied heeft ondernomen. Zij hebben onvoldoende effect gehad doordat
XCde Geallieerden de kracht misten om snel door te stoten, maar dat neemt
XCniet weg dat een uiterst belangrijke opdracht, door het Geallieerde
XCopperbevel gegeven, stipt op tijd is uitgevoerd in de vereiste omgeving.
XCHier kan de OD niets tegenover stellen. Ik meen voorts dat de regering zich terecht zorgen heeft gemaakt over de
XCautoritaire opvattingen van Six en ik hecht weinig waarde aan de na
XCoorlogse uitlatingen van Gerbrandyen Drees: beiden hebben de stukken
XCniet gekend waarop ik mijn algemene beoordeling
, heb gebaseerd. Natuurlijk neemt dat alles niet weg dat de 00 in de
XCbeschreven periode in sommige opzichten hoogst nuttig werk heeft
XCverricht, maar dat werk memoreer ik dan ook: werk op spionagegebied,
XCvorming van stoottroepen en actieve medewerking aan de bevrijding, zoals
XCdie zich met name in Zeeland heeft voorgedaan. Ik mag wel schrijven dat ik
XCer opzettelijk naar heb gestreefd om overal waar ik oo'ers tegenkwam die
XCiets van belang verrichtten, hun daden in de tekst te memoreren en ik ben
XCdus van mening dat ik bij het weergeven van het totale beeld en de activiteit
XCvan de 00 (niet gemakkelijk doordat verantwoorde detail-studies ontbre
XCken) de gepastebillijkheid in het oog heb gehouden.' (M)
XCDe begeleidingsgroep concludeerde hierop dat de reacties van on-zijde 'een ietwat overtrokken karakter' droegen, temeer omdat het oordeel van De Jong over de 00 duidelijk positiever was dan dat van de Parlementaire Enquête-commissie. (v)
XCHet hoofdstuk van deel lOB over de sabotage-activiteiten door de Binnenlandse Strijdkrachten heette, naar de drie belangrijkste exponenten van het gewapend verzet, 'Koot, Thijssen en Van Bijnen' en De Jong handhaafde deze titel ook na een vraag van Brugmans of deze namen de lezers wel voldoende te zeggen hadden. (Miv, viv) De Jong citeerde naar de smaak van Brugmans een aantal fragmenten uit brieven van de LKP-voorman J. A. van Bijnen te uitvoerig. De Jong bestreed dat hij te veel van het goede had geboden, want de brieven gaven naar zijn mening een treffend beeld van Van Bijnens gemoedstoestand onder de zware druk waaronder hij moest opereren. De auteur noemde het ookjammer dat hij niet over meer van zulk materiaal had kunnen beschikken om ook andere verzetsleiders beter te kunnen karakteriseren. De samenvoeging van het gewapend verzet onder de noemer Binnenlandse Strijdkrachten was gepaard gegaan met diepgaande conflicten. Drees, indertijd lid van de Contact-Commissie der Illegaliteit, schreefDe Jong triest gestemd te zijn bij de herinnering aan deze tegenstellingen. Hij vroeg de auteur de felste correspondentie niet volledig af te drukken, maar de inhoud slechts zakelijk weer te geven om te voorkomen dat het nageslacht een verkeerd beeld van sommige verzetsleiders zou krijgen. De Jong voerde hiertegen aan: 'Juist die brieven maken de motieven duidelijk die het handelen van de betrokkene bepaalden.' (Miv) Tijdens de discussie steunden diverse meelezers de auteur: Van Winter en Van der Leeuw merkten op dat vooral de figuur van J. Thijssen zo beter uit de verf was gekomen en naar De Jong meedeelde had ook Thijssens weduwe positief gereageerd. (viv)
XCDe oo-groep zond De Jong naar aanleiding van dit hoofdstuk een aantalopmerkingen, met daaraan de algemene kritiek toegevoegd dat De
Jong onvoldoende duidelijk maakte hoe de ODdoor 'Londen' stiefmoederlijk was behandeld en daarom over onvoldoende radioapparatuur en wapens kon beschikken. Inmiddels zou bij de lezers de indruk worden gewekt dat de OD nauwelijks iets in het verzet te betekenen had gehad, aldus Six cum suis. (Miv) De Jong ontkende opnieuw dat hij ernaar had gestreefd de Ordedienst in een slecht daglicht te plaatsen; hij merkte op dat de oD-groep nogal eens de neiging vertoonde opinies van derden die de auteur citeerde ook aan hemzelf toe te schrijven. (Miv) De Jong nam overigens vele door de oD-groep voorgestelde zakelijke correcties over; er bleef één punt van kritiek dat hij van de hand wees.
XCHet ging om de weigering van de regering in Londen de OD in een periode van bestuurlijk vacuüm bij de bevrijding te belasten met het waarnemen van het regeringsgezag. Dit zou bij de burgerlijke overheid komen, onder leiding van het College van Vertrouwensmannen. De dag vóór 'Dolle Dinsdag' (5 september 1944) bereikte de chef-staf van de OD, Six, met de Vertrouwensmannen overeenstemming over samenwerking en onderschikking van de ODaan hun gezag. Niettemin bleef hij, aldus De Jong, toch rekening houden met de mogelijkheid van zelfstandig optreden van de ODals er onverwacht een noodtoestand zou ontstaan. Als het civiele bestuur in zo'n situatie onvoldoende kon optreden, dan wilde Six niet uitsluiten dat de ODtijdelijk toch een vorm van militair gezag zou uitoefenen. De Jong vond dat de instructie van Six aan de gewestelijke commandanten van 28 september 1944, waarin deze gedachte was vervat, 'dwars tegen het regeringsbeleid in' ging. (Miv) Zowel Brugmans als de on-Commissie was het hiermee niet eens. Zij wezen erop dat Six hier uitdrukkelijk alleen op een noodtoestand had gedoeld en vroegen De Jong of de on-commandanten in zo'n geval de zaak dan maar in het honderd hadden moeten laten lopen. (Miv)De auteur antwoordde dat Six naar zijn oordeel altijd een eigen beleid had gevoerd, terwijl de regering sinds begin 1944 duidelijk had gemaakt dat iedere zelfstandige gezagsuitoefening door de OD uit den boze zou zijn. Het regeringsstandpunt in dezen was duidelijk, aldus De Jong, en als Six correct had gehandeld dan had hij de regering vooraf om toestemming gevraagd om een passage van deze strekking in zijn instructie op te nemen. (Miv)
XCBrugmans handhaafde in de begeleidingsgroep zijn kritiek op dit oordeel van de auteur, hierin gesteund door Manning. Verdam daarentegen merkte op dat alle instructies uit Londen juist van het bestaan van een noodtoestand uitgingen. Daarom ging Six' instructie wel degelijk dwars tegen de opvattingen van de regering in. (viv) De Jong zegde toe over de
zijn definitieve tekst schreef hij dat Six in het rondschrijven van 28 september 1944 'toch weer verder ging dan de regering wenste'."
XCNiet alleen de militaire maar ook de politieke samenbundeling van de illegaliteit leidde tot hevige controversen in bezet Nederland. In juni 1944 deed koningin Wilhelmina namens de regering een dringend beroep op de Nederlandse verzetsbeweging om de krachten te bundelen. Het lag in de bedoeling uit haar midden een vertegenwoordigend orgaan te vormen dat na de bevrijding, zolang er nog geen volwaardig parlement functioneerde, de Kroon van advies kon dienen. Dit verzoek, neergelegd in een telegram van 8 juni 1944, leidde tot het instellen van een Grote Advies Commissie der Illegaliteit (GAC) waarin de landelijk opererende verzetsgroepen waren vertegenwoordigd. Tijdens de bezetting werd het werk van de GAC in feite gedaan door een uit vijf personen bestaande Contact-Commissie. Om tot een representatieve samenstelling van dit orgaan te komen werd de GAC naar politieke binding onderverdeeld in een Iinker-, een rechter- en een middensectie. Elk van de drie secties wees een vertegenwoordiger in de Contact-Commissie aan, terwijl twee niet-politiek gebonden leden hieraan werden toegevoegd.
XCIn het najaar van 1944 verzocht de koningin de Contact-Commissie een delegatie naar Londen te sturen om haar in te lichten over de politieke standpunten die in de illegaliteit leefden. Na consultaties over dit verzoek moest de Contact-Commissie echter al spoedig coneluderen dat de drie secties het niet eens konden worden over een gezamenlijke reactie. De middenen de rechtersectie voelden er weinig of niets voor dat de illegaliteit een bij uitstek politieke taak als het adviseren van het staatshoofd op zich zou nemen, terwijl de linkersectie meende dat dit juist van groot belang was met het oog op de wederopbouw van het nieuwe, naoorlogse Nederland. Namens deze laatste richting schreef Vrij'Neder land-voorman Van Randwijk de Contact-Commissie een uitvoerige brief, in de woorden van De Jong 'een belangrijk en bewogen stuk'."
XCIn 't Veld reageerde sceptisch op de uitvoerige wijze waarop de auteur deze brief citeerde. De strekking liet zich volgens deze criticus gemakkelijk kort samenvatten. De essentie was immers dat de oorlog door 'links' werd beschouwd als een gevolg van het falen van de vooroorlogse demoeratie en dat na de bevrijding het roer om moest: de illegaliteit zou in het nieuwe Nederland een voorhoede-rol moeten spelen, er moest een heel andere sociale en economische politiek worden gevoerd en aan de
XC17 Deel lOB, 603 (57 8). IS Deel lOB,
koloniale relatie met Indonesië moest een einde komen. In 't Veld vond dat door het uitgebreide citeren de linkersectie te veel politiek gewicht werd toegekend. De Jong bracht hier tegenin dat dit het enige stuk was waarin de opvattingen van de linkersectie van de illegaliteit duidelijk uiteen waren gezet. Hij noemde het onjuist zo'n 'fundamenteel getuigenis' niet uitgebreid te citeren. (MV) Tijdens de discussie in de begeleidingscommissie steunde Van der Leeuw de opvatting van In 't Veld, maar De Jong bleef bij de zijne en voegde hieraan toe dat als hij over soortgelijke beschouwingen van de andere secties had beschikt, hij ze ook geciteerd zou hebben. (vv)
XCEen heet hangijzer in de geschiedenis van de illegaliteit is de vraag geweest of de Vertrouwensmannen van de regering er in de laatste fase van de bezetting goed aan hebben gedaan met Rijkscommissaris SeyssInquart in onderhandeling te treden over een gedeeltelijke wapenstilstand om bezet West-Nederland te sparen en voedseldroppings door de geallieerden ten behoeve van de hongerende bevolking mogelijk te maken. De Jong beschreef het onderhandelingsproces minutieus en liet ook duidelijk uitkomen welke krachtige bezwaren de verzetsbeweging koesterde tegen deze onderhandelingen met de vijand in het zicht van de overwinning." De Jong kwam, alles afwegend, tot het oordeel dat ondanks de nadelen de Vertrouwensmannen en ook de commandant van de BS, Koot, wijs hadden gehandeld door deze onderhandelingen aan te gaan.?"]. Zwaan, medewerker van het RIOD en tijdens de bezetting lid van de BS in de Wieringermeer, hekelde in zijn reactie de houding van de Vertrouwensmannen in deze zaak en wees er ook op dat zijns inziens de verzetsbeweging door hun toedoen aan politieke invloed had ingeboet: , 'U zult begrijpen dat deze conclusie mij als medespeler in het drama van
XCtoen opnieuw heeft geërgerd en opgewonden. Ik weet dat de discussie over
XCdeze zaak reeds lang is uitgewoed. De strijd is gestreden en de politici in
XCLonden en het bezette Nederlandse gebied hebben de strijd gewonnen. De
XCillegaliteit heeft verloren, ook in de publieke opinie, maar dat wil niet
XCzeggen dat de opinie van, zover ik kan nagaan en destijds heb opgemerkt, de
XCmeeste, zo niet alle, illegale werkers toentertijd, als zouden de politici en de
XCmilitairen buiten bezet gebied en daar binnen de idealen en principes van
XCde gezamenlijke illegaliteit hebben verraden en aan hun laarsgelapt, onjuist
XCis. Het kleine kwaad, collaboratie om bestwil, dat door zoveel hoge
XCambtenaren,journalisten en politieke leiders gedurende de bezetting steeds
XCwerd gekozen, was in strijd en bleef dat met de geest van de illegaliteit. [...]
XC19 Deel r oa, 1319-1331 (1268-1280). 20 Deel rOB, 1381-1382
Het is vooral de houding van de Vertrouwensmannen in de laatste
XCweken van de oorlog en de bezetting geweest, die duizenden illegale
XCwerkers elk vertrouwen in de toekomst en hun toekomstige regeerders
XCvoor de rest van hun leven heeft ontnomen. En dat is, gezien hun idealisme
XCen inzet gedurende al die donkere jaren van de oorlog, onverdiend
XCgeweest, onverschillig de resultaten van dat verzet, die, ik erken het, weinig
XCspectaculair zijn geweest. Men had wat meer fijngevoeligheid en wat
XCminder arrogantie ten toon kunnen spreiden. Conclusie: de mentaliteit van de heren Vertrouwensmannen deugde
XCmijns inziens niet. Ze handelden elitair en arrogant en weinig tactvol ten
XCopzichte van de illegaliteit. Ik vind dat dat ook wel eens vermeld had mogen
XCworden.' (xrvi) De Jong antwoordde Zwaan in een persoonlijke brief dat hij alle begrip had voor diens standpunt, maar dat het betoog hem beslist niet had overtuigd. Wel was hij het met hem eens dat de illegale werkers na de bevrijding in veelopzichten niet de plaats hadden gekregen die hun toekwam; hierop wilde hij in deel 12 terugkomen. (Mvi) Tijdens de discussie kwamen er geen nieuwe gezichtspunten naar voren, behalve dat Manning concludeerde dat de gevoelens van Zwaan door velen gedeeld werden.
XCDe Jong wijdde in deel lOA een compleet hoofdstuk aan 'Dolle Dinsdag', de vijfde september 1944, de dag waarop de val van Duitsland een feit leek en de bevolking zich op veel plaatsen in Nederland gedroeg alsof de bezetter al was verdwenen. Klein noemde dit een knap hoofdstuk, maar vroeg de auteur ofhij niet te veel de indruk wekte alsof de berichtgeving van Radio Oranje de bekende jubelstemming had veroorzaakt: , 'Hoe ik je beschrijving van het gebeuren ook waardeer, een analytische
XCverklaring van desnoods sociaal-psychologische aard mis ik. Wat er op
XCDolle Dinsdag is gebeurd, is tenslotte niet iets unieks in de geschiedenis.
XCDergelijke - aan paniek rakende - massareactieszijn vaker voorgekomen.'
XC(M) De Jong bleef echter van mening dat de gebeurtenissen op Dolle Dinsdag in direct verband stonden met de berichtgeving van de Londense radio: , 'Ik weet niet wat zich op 5 september' 44 in bezet gebied zou hebben
XCafgespeeld, als niet Gerbrandy op 4 september bekend had gemaakt dat de
XCGeallieerden de Nederlandse grens hadden overschreden en als daar niet
XClater op de avond aan was toegevoegd dat Breda was bevrijd - de
XClosgemaakt van die twee berichten. Zij vormden "groet nieuws".' (M) Wat betreft de verklaring die Klein wilde: De Jong meende dat de zaak nogal eenvoudig lag: 'men haakte naar de bevrijding en men nam aan dat die bevrijding ophanden was.'
XCBrugmans kwam terug op een punt dat hij ook naar aanleiding van deel 7 aan de orde had gesteld, namelijk de vraag naar de ontwikkeling van het dagelijks leven gedurende de bezetting, vooralook op sociaal-economisch terrein: , 'Allerlei vragen komen op die geen antwoord vinden in de tekst. Hoe stond
XCde arbeidende klasse er voor? Was er veel werkloosheid en hoe ging de
XCondersteuning van werklozen ?Werden de belastingen als vóór 1940 geïnd
XCen wat brachten zij op? Hoe zag het staatsbudget er eigenlijk uit? Waren er
XCtekorten en, zo ja, hoe werden die gefinancierd> Hoe was de gestie van de
XCNederlandse Bank ten opzichte van het prijsniveau?' (M) De Jong antwoordde dat hij de vragen die Brugmans stelde impliciet of expliciet had beantwoord in het lange hoofdstuk 'Verarmend Nederland' in deel 7, terwijl hij in de betrokken paragraaf van deel IOA 21 slechts de meest essentiële zaken opnieuw had weergegeven. (M)
XCIn de nachtvan 30 september op loktober I 944legde een groep BS 'ers in de omgeving van Putten een hinderlaag voor een Duitse vrachtauto; er ontstond een schietpartij waarbij een Duitser sneuvelde. Dit was de aanleiding tot de bekende represaille op de inwoners van het dorp Putten. De Jong vond dit soort overvallen van verzetszijde op zichzelf niet onverantwoord maar noemde de uitvoering in dit geval 'hoogst ongelukkig'. Manning en Haas vonden deze kwalificatie te mild: de aanslag noemden zij willekeurig en de uitvoering ondeskundig. De Jong antwoordde dat hij het begrip 'willekeurig' niet zou willen gebruiken omdat de actie was voortgekomen uit een algemene instructie. Willekeurig waren volgens hem alleen het punt en het tijdstip waarop de aanval werd uitgevoerd. Op een opmerking van Haas dat men op een felle Duitse reactie had moeten rekenen schreef De Jong dat dit voor hem niet vaststond. Bovendien merkte de auteur op dat hij in het algemeen terughoudendheid wilde betrachten in het uiten van kritiek op daden van illegale werkers. Ook de uitvoerders van de overval bij Putten waagden iets terwille van de goede zaak, aldus De Jong, terwijl de overgrote meerderheid van de Nederlanders passief bleef. (Mii) In de begeleidings
XC21 Deel lOA, 'Dagelijks leven/Duitse druk', 60-80
commissie volgde een korte discussie, waarin de meningen verdeeld waren en bleven en De Jong concludeerde dat hij de tekst niet zou wijzigen. (vii)
XC'Nederland wordt leeggeroofd', luidt de titel van de paragraaf uit deel lOB waarin wordt beschreven hoe de bezetter in het najaar van 1944 op grote schaal zeer uiteenlopende goederen, van schaatsen tot machines voor de zware industrie en van vee tot textielwagons vorderde. De Jong stelde zichzelf in het concept-manuscript de vraag of dit alles als 'roof mocht worden betiteld: , 'Wij menen van weL Bij het zich toeëigenen en wegslepen van goederen uit
XCNederlands bezit, kunnen wel veelal vorderingsbewijzen afgegeven zijn,
XCzoals bij de vordering van dekens en kledingstukken het geval was, maar dat
XCbetekende niet anders dan dat de oorspronkelijke eigenaren een papier van
XChoogst twijfelachtige waarde in handen kregen; [... J Vorderingsbewijzen en
XCbankbiljetten waren papier - papier waarmee men bleef zitten, nadat men
XCde geroofde goederen was kwijtgeraakt.' (Mii) Brugmans vond het echter veel te ver gaan om het inpikken op grond van vorderingsbewijzen als roof te beschouwen omdat onzeker bleef of ze ook gehonoreerd konden worden. Bovendien: , 'Betaling in geld blijk je ook als roof te beschouwen, omdat het geld zijn
XCwaarde wel zou verliezen. [... J Ja, alle inflatie is goedbeschouwd roof en dan
XCmoet onze tegenwoordige regering als een roversbende worden
XCbeschouwd.' (Mii) De Jong meende in de 'Memorie van Punten' dat hij in zijn tekst voldoende duidelijk had gemaakt waarom hij een wat ruimere inhoud dan gebruikelijk aan 'roof had gegeven. Tijdens de discussie hield Brugmans echter met hulp van Klein staande dat in tijd van oorlog het internationaal recht nu eenmaal allerlei rekwisities toestaat; daarom vond hij het in dit geval niet geoorloofd 'roof als algemene typering te gebruiken. De Jong beloofde in zijn tekst meer op het element van vordering te zullen wijzen. (vii)
XCHoofdstuk 3 van deel lIB ging over de hongerwinter van 1944-1945. Kleins kritiek was dat dit hoofdstuk 'sterk impressionistisch' was: het bestond zijns inziens uit een opsomming van voorbeelden en bevatte niet de , 'duidelijke centrale probleemstelling die in dit hoofdstuk toch erg voor de
XChand zou hebben gelegen: de maatschappelijke ontwrichting. Waardoor
XCwordt deze veroorzaakt, waaruit bestaat zij, wat waren de gevolgen, hoe
XCwerd zij bestreden, waarom mislukte dat. Deze vragen worden nu volstrekt
, impliciet gelaten - ze zitten er wel degelijk in natuurlijk - en het hoofdstuk
XCblijft daardoor naar mijn oordeel rommelig en onoverzichtelijk, waarbij de
XCgegeven voorbeelden - en niet het betoog - het beeld moeten geven.'(Mii) De Jong stemde ermee in dat het relaas over de hongerwinter sterk impressionistisch genoemd kon worden; eigenlijk kwam het onderwerp in aanmerking voor een afzonderlijke monografie. Zo'n boek, waarop hij zijn hoofdstuk graag had gebaseerd, was er echter niet. , 'Ik heb in dit hoofdstuk niet anders kunnen doen dan mijn gebruikelijke
XCwerkwijze volgen, d.w.z. de gegevens die ik bij mijn onderzoek ben
XCtegengekomen, in een zo zinvol mogelijk verband te plaatsen.' (Mii) Verder betwistte de auteur Kleins opmerking dat in dit hoofdstuk geen lijn zou steken; hij noemde het niet bezwaarlijk dat deze vooral impliciet naar voren kwam. Verder ging De Jong in op de problemen die hij bij de geschiedschrijving van de hongerwinter ondervonden had en besloot: , 'Ja, er zit tegenstrijdigheid in mijn beeld - maar daar wijs ik uitdrukkelijk
XCop. De rantsoenen, niet eens steeds beschikbaar, daalden tot 340 cal. per dag
XCen toch leed van de stedelingen in de hongerprovincies maar één op de
XCvijftien aan de hongerziekte en zijn er op een groep van 3 V2 miljoen
XCpersonen slechts ruim 22 000 doden geweest. Conclusie (niemand heeft
XCdaar ooit op gewezen): de bedrijfshulp en de hongertochten zijn van vitale
XCbetekenis geweest. Ik vertrouw dat dit voldoende duidelijk is uitgekomen.'
XC(Mii) In het hoofdstuk over de hongerwinter signaleerde de auteur het verschijnsel dat er globaal gesproken ook een zekere sociale differentiatie optrad, waarbij de beter gesitueerden er minder goed in slaagden het hoofd boven water te houden dan degenen die het nooit breed hadden gehad. Die laatsten waren immers gewend aan een harde strijd om het bestaan en hadden er ook minder bezwaren tegen om als zij over enig extra geld beschikten dit te gebruiken om in de zwarte handellevensmiddelen te kopen, aldus De Jong. Bovendien was in 'arbeiderskringen' het onderling hulpbetoon groter dan bij andere standen. Klein vroeg zich af of deze stellingen wel steekhoudend waren, temeer daar De Jong zich op een specifiek rapport uit één gemeente (Heemstede) baseerde: 'Het lijkt me allemaal erg op mythe en vooroordelen te berusten. Geen beste generalisatie' - waaraan deze criticus meteen toevoegde dat hij het tegendeelook niet kon bewijzen. (Mii) De Jong antwoordde dat het geval van Heemstede niets met mythe en vooroordelen van doen had, maar met een duidelijke en goed beargumenteerde situatieschets. Hij wees op een soortgelijk verslag uit de Amsterdamse Jordaan en stelde in zijn 'Memorie van Punten' de vraag:
, 'Wat is er implausibel aan het geschetste verschil? Het heeft zich ook in de
XCconcentratiekampen voorgedaan: wie de hardste strijd om het bestaan
XCachter de rug had, kon zich het beste handhaven. Ik erken dat ik voor de
XCalgemene factor die ik aanstip, maar heel weinig bewijsmateriaal heb, maar
XCgeldt dit niet vaker juist voor de algemene factoren die, doordat zij zo
XCalgemeen zijn, niet vastgelegd worden? Ik heb er geen enkel bezwaar tegen
XCom te "extrapoleren" en meen dat ik in dit geval niet te ver ben gegaan.'
XC(Mii) De begeleidingscommissie wijdde een levendig debat aan dit probleem, maar dit leidde niet tot wijziging van de tekst. Naar aanleiding van de opmerkingen van Klein over de constructie van het hoofdstuk over de hongerwinter zegde De Jong toe de structuur van het geheel in zijn inleidende alinea bij het hoofdstuk" te zullen verduidelijken. (vii)
XCNa 'Dolle Dinsdag' en de daarop volgende geallieerde opmars vluchtten tienduizenden xss'ers met hun gezinnen naar Duitsland, waar ongeveer 20 000 mensen bij Lüneburg in grote verzamelkampen werden ondergebracht. De Jong beschreef de ongemakkelijke toestand in deze kampen uitvoerig, te uitvoerig naar de smaak van Brugmans en In 't Veld en te veel gelardeerd met citaten. De Jong wenste echter zijn tekst te handhaven: , 'Men dient [...] in het oog te houden dat het hier de lotgevallen betreft van
XCeen niet zo kleine groep: misschien omstreeks 20 000 Nederlanders. Ik
XCvind dat deze groep er recht op heeft dat datgene wat zij doorstond, in mijn
XCwerk adequaat wordt uitgebeeld - ik zou het niet juist vinden wanneer zij
XCde indruk kreeg, met een enkele samenvatting te worden afgescheept.'
XC(Miii) De meningen waren ook in de begeleidingsgroep verdeeld en De Jong handhaafde zijn tekst. Vervolgens vroegen enkele meelezers de auteur waarom hij zo uitvoerig schreef over de martelingen door de Duitse SD en het executeren van zogenaamde Todeskandidaten. Mevr. Groeneveld schreef dat de betrokken passages naar haar smaak veel te lang waren: 'Hoe treffend vaak ook, wat in die citaten staat maakt op den duur geen indruk meer. De aandacht verslapt, temeer omdat ze vaak nog op hetzelfde neerkomen ook.' (Miii) De Jong betoogde dat het zijns inziens van groot belang was aan deze zaken, hoe weerzinwekkend ook, veel aandacht te besteden, onder meer omdat ze een belangrijk onderwerp in de naoorlogse bijzondere rechtspleging waren geweest. Hij was het met zijn critici eens dat hij uitvoerig was geweest, maar vond dat niet storend.
XC22 Zie deel lOB, 163-164 (156-157).
XCDeel lOB bevatte een passage die bij publikatie in de pers opzien zou baren: hierin stelde De Jong vast dat R. Zwolsman, in later jaren een bekend zakenman, een bonafide illegale werker was geweest en niet de collaborerende avonturier die sommigen wel in hem gezien hadden." Na de bezetting had betrokkene, aldus De Jong, ten onrechte voor het Haagse Bijzonder Gerechtshof terecht moeten staan wegens hulpverlening aan de vijand - waarvoor hem overigens geen straf werd opgelegd. In de laatste oorlogswinter had hij namelijk enige keren als verbindingsman tussen de Haagse illegaliteit en de sn gefungeerd en deze had hem enige concessies gedaan in ruil voor het uitleveren van een na Dolle Dinsdag gedeserteerde sn-agent. Zwolsman had tijdens de bezetting als handelaar in onroerend goed aanzienlijke (zwarte) winsten gemaakt, waarmee hij illegaal werk financierde, maar ook feesten en drinkgelagen die zijn reputatie niet ten goede waren gekomen. In 1950 werd hem echter een onderscheiding wegens moedige en beleidvolle daden in de strijd tegen de vijand verleend en De Jongs slotconclusie luidde in de concept-tekst: , 'Zwolsmans persoonlijkheid en wijze van optreden buiten beschouwing
XClatend, menen wij dat die onderscheiding hem op grond van de grote
XCrisico's welke hij heeft gelopen, terecht is verleend.' (Miii) Brugmans en Haas vroegen zich af waarom Zwolsmans activiteiten zoveel aandacht moesten krijgen en vooral de verhalen over de slemppartijen die hij aanrichtte vonden zij weinig terzake. (Miii)
XCOok twee oud-illegale werkers hadden kritiek op de concept-tekst van De J ong." Het waren dr. W. F. Noordhoek Hegt en drs. E. P. Wellenstein, beiden te Den Haag, die in overleg met respectievelijk het Medisch Contact en het Nationaal Comité hadden deelgenomen aan het overleg met de Haagse so over een mogelijke vermindering van Duitse represailles in ruil voor disciplinering van de illegaliteit. Zij lazen in de tekst de suggestie dat zij niets hadden bereikt en zich bovendien onwaardig hadden opgesteld door met beruchte Duitsers een gemoedelijk onder-onsje te hebben en daarbij drank en rookwaar van hen te accepteren. Deze aan een naoorlogs politieverhoor van de sr--chef ]. Schreieder ontleende sfeertekening werd door Wellenstein en N oordJ.van het College van Vertrouwensmannen die als meelezer fungeerde, om commentaar op het manuscript
23 Deel lOB, 437 (4 I 6-4 I 7)· 24 Zij waren met instemming van De Jong door mr. le Poole, de voormalig secretaris
hoek Hegt van de hand gewezen, met nadere bijzonderheden over het verloop en de toon van de gevoerde gesprekken. Beiden voelden zich eveneens gegriefd dat de auteur hen niet eerder had geraadpleegd om Schreieders verhaal, waarin zij manifeste onjuistheden en lacunes konden aanwijzen, te verifiëren, 'Ik ben noch voor mijn plezier, noch met een licht hart naar dat sri-hoofdkwartier gegaan, dat ik al in de eerste maanden van 1942 als "Hdjtling" van binnen had leren kennen', schreefWellenstein De jong."
XCDe Jong kwam Wellenstein en Noordhoek Hegt door het aan brengen van ingrijpende wijzigingen tegemoet. Toch bleef naar hun smaak de onjuiste indruk nog steeds in de definitieve tekst" aanwezig. Met de begeleidingscommissie debatteerde de auteur uitvoerig over de passages over Zwolsman. Ieder was het erover eens dat de bewuste passage niet eerst aan Zwolsman behoefde te worden voorgelegd; wel zou hij kort voor verschijning van het deel de tekst toegezonden krijgen. Enkele leden adviseerden de auteur de zojuist geciteerde slotzin weg te laten. (viii) In de defmitieve redactie schreef De Jong dat erover te twisten viel of Zwolsmans daden zo beleidvol waren geweest als was gesteld bij het verlenen van zijn onderscheiding, maar naar zijn mening was het woord 'moedig' terecht gebruikt. 'In tegenstelling tot vele anderen heeft Zwolsman in de bezettingsjaren herhaaldelijk zijn leven in de waagschaal gesteld'." De hoofdpersoon in deze kleine affaire liet De Jong na verschijning van het boek weten 'uiterst dankbaar' voor diens weergave te zijn.28
25 Brief E. P. Wellenstein aan 1. de Jong, 29 oktober 1981. 26 Deel lOB, 430-434 (410-414). 27 Zie voor de 'zaak-Zwolsman' deel lOB, 418-437 (399-417). 28 Brief Zwolsman aan De Jong, 11-12-1981.
XCOp 9 december 1980 verschenen de eerste en tweede band van het viertal boeken, die te zamen deel 10 van De Jongs seriewerk vormen en die een historische beschrijving bevatten van het laatste oorlogsjaar. De pers wijdde aandacht aan de Slag om Arnhem en aan het verraad van de geallieerde operatieplannen door Chris Lindemans, alias King Kong, aan de Duitse legerleiding. Andere onderwerpen van de beide delen lOA, die in publikaties naar voren werden gehaald, waren de paniek onder xss'ers over de snelle opmars van de geallieerden, hun opwinding op Dolle Dinsdag (dinsdag 5 september 1944), alsmede de problemen bij de overgang van bezetting naar bevrijding in het zuiden - met name de conflicten tussen het Militair Gezag en enkele ministers - en de chaos bij arrestaties van collaborateurs. In de media kon men voorts een echo horen van de affaire-Van 't Sant, die ruim eenjaar tevoren bij het verschijnen van het negende deel al voor beroering had gezorgd.'
XCIn vergelijking met de beraadslagingen van de begeleidingscommissie valt het op dat de pers meer aandacht besteedde aan krijgshistorische aspecten van de Slag om Arnhem; de commissieleden daarentegen discussieerden meer over de constitutionele aspecten van de maatregelen bij gelegenheid van de terugkeer van de regering. 2.
XCDe Amsterdamse krant Het Parool wijdde op 27 maart 198 I in zijn boekenbijlage aandacht aan de totstandkoming van en de kritiek op De Jongs seriewerk. Dat gebeurde onder andere in een vraaggesprek met de voorzitter van het bestuur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Manning, en met het bestuurslid Klein. Onder de kop 'RIOD niet gebaat bij rellen' lieten de verslaggeefsters Mary Ann Lindo en Leonoor Wagenaar hen aan het woord:
1 Zie hiervoor: 'Reacties en recensies', deel 9, 607-630.
, 'Als wij hem (Manning) vragen naar zijn wetenschappelijk oordeelover het
XCwerk van De Jong houdt hij zich op de vlakte. "Ach, je kunt natuurlijk bij
XCelk historisch onderzoek zeggen: Ik had het anders gedaan, een andere
XCbenadering gekozen voor het onderwerp. Je zou hem bij voorbeeld kunnen
XCverwijten dat hij te weinig aandacht heeft geschonken aan de internationale
XCsituatie of juist te veel, maar dat blijft voor rekening en dus voor
XCverantwoording van de auteur. Als vakhistoricus onthoud ik me verder
XCechter van openbare kritiek. Ik ben voorzitter van het bestuur en wil als
XCzodanig niet gebonden worden aan uitspraken die ik als historicus zou
XCkunnen maken. Daarbij is het werk op het instituut niet gebaat bij herrie of
XCrellen."[ ...] Werkt hetfeit dat De Jong kritiek op zijn werk naast zich neer kan leggen en ook
XClegt, op de lange duurfrustrerend? Prof. Manning: "Nee, integendeel, een onderzoeker behoort vrij te zijn
XCin zijn werk en hoeft zich door niemand iets te laten voorschrijven, zeker
XCwaar het gaat om interpretatie, Het zou een slechte zaak zijn wanneer
XCvakgenoten je verbieden om naar eigen inzicht te werken. Geschiedenis is
XCnu eenmaal geen natuurkunde, het gaat niet om een opsomming van feiten,
XCmaar om een selectie en een interpretatie daarvan. Bovendien, kritiek op de totale aanpak is nu zinloos, iets wat eenmaal in
XCbeweging is kan jeniet meer wezenlijk veranderen. Na het versehij nen van
XCde eerste delen kan je moeilijk van De Jong eisen dat hij een heel andere
XCkoers gaat volgen. Ik wist waaraan ik begon toen ik er rond 1970 als
XCbestuurslid in stapte. Ik zie de bijeenkomsten van de commissie als een
XCregelmatige kritische bespreking. De commissie is meer dan een klankbord.
XCVooral door de wijze waarop De Jong deze besprekingen voorbereidt,
XCkrijgen de commissieleden een grote betrokkenheid." Prof. Klein: "De eerste jaren trok ik nog wel fel van leer tegen steeds
XCterugkerende euvelen. Met name De Jongs wijze van slechte behandeling
XCvan de bronnen staat mij niet aan, maar met die kritiek ben ik gestopt. Ach,
XCik draag geen verantwoordelijkheid voor de inhoud. Ik zie de begeleidings
XCcommissie als een klankbord voor de schrijver, meer niet. Bij het doorlezen
XCvan de manuscripten laat ik dus een heleboel liggen en richt me
XChoofdzakelijk op die détails waar nog over te praten valt. Het is niet zo dat we hem sparen in onze kritiek, maar je komt niet
XCtelkens met dezelfde vruchteloze boodschap. Wij zitten daar niet om onze
XChistorisch-wetenschappelijke visie te verdedigen maar om De Jong de
XCgelegenheid te geven zijn werk te toetsen. Het is bijvoorbeeld wezenlijk
XCander werk dan dat van een promotor. Als iemand bij mij promoveert ben ik
XCmede-verantwoordelijk voor de dissertatie, dan kijkje heel anders naar de
XCmethode van onderzoek en naar het eindresultaat." De bronvermelding van De Jong is inderdaad gebrekkig. Maar dat de
XCmeeste wetenschappers op een zorgvuldige annotatie hameren is niet louter
XCvanuit een nauwkeurigheidsdrift. Een verantwoorde bronvermelding kan
, de lezer een inzicht verschaffen in de door de auteur geselecteerde feiten.
XCWelk feitenmateriaal wordt intensief gebruikt en welk niet? Bovendien is
XCde lezer, wanneer hij de bronnen kan achterhalen, in staat om zelf te
XCbeoordelen of ze correct zijn geciteerd, of ze zo betrouwbaar zijn als de
XCauteur wel meende en tenslotte hoe de schrijver die bronnen verder ge
XCinterpreteerd heeft. Prof. Klein: "Dat is in de regel juist, hoewel in dit geval beslist niet alle
XCbronnen voor het publiek toegankelijk zijn. Strafrechtelijke dossiers bij
XCvoorbeeld vallen onder justitie en zijn niet voor iedereen ter inzage.
XCBehalve voor de onderzoekscommissie, maar het zou voor ons geen doen
XCzijn om al die bronnen te checken. En dat is onze taak ook niet. Bij een zo
XComvangrijk werk moet je gewoon vertrouwen hebben in de integriteit van
XCde auteur. Ja, ik had toch een adequatere bronvermelding willen zien, maar De
XCJong zegt daarover alleen dat hij me misschien wel gelijk wil geven, maar
XCdat hem simpelweg de tijd ontbreekt. Let wel, hij is een zeer goed
XCwetenschapsman, die bij eerdere publicaties zijn annotatie wel degelijk
XCgoed verzorgde. En het is beslist niet zo dat hij bronnen zou verzwijgen uit
XCangst dat we hem op opzettelijke onzorgvuldigheden zouden betrappen.
XCIntegendeel, hij geeft ons de fiches, waarop hij zijn aantekeningen heeft
XCgenoteerd graag ter inzage. Maar hij heeft gewoon geen tijd om die
XCaantekeningen te verwerken tot een volledig noten-apparaat. We blijven
XCover de juistheid van deze aanpak van mening verschillen, maar basta.'"
XCVan Klein drukte het dagblad op diezelfde dag ook een artikel af onder de kop: 'Lau de Jong of het orakel spreekt'. , 'Men mag wel zeggen, dat het verschijnsel 'Lau de Jong' de laatste kwart
XCeeuw niet onopgemerkt aan de Nederlandse samenleving is voorbijgegaan.
XCBij tal van gelegenheden heeft hij de openbare mening in beroering gestort;
XCboosheid, afkeuring, felle kritiek, instemming en applaus werden zijn deel;
XCemoties en hartstochten riep hij op. Nu eens was hij de stut en steun van
XCgevestigde machten, dan weer bracht zijn woord het heersende bestel aan
XChet wankelen. Een gezaghebbend man, die Lau de Jong! Waarop berust zijn gezag? In ieder geval mede op zijn werk als historicus.
XCDat is, op zichzelf beschouwd, niet zo vreemd. Er zijn wel meer voor
XCbeelden te geven van geschiedschrijvers, die de rol van priesterlijk orakel
XCvervulden. Dat is wel verklaarbaar ook. Historici genieten immers de roep
XCvan bij uitstek deskundigen op het gebied van de gewoonten en tradities
XCwelke samenlevingen in de loop der tijden tot één geheel verbinden en
XCbij eenhouden. Bij crisis en onzekerheid is het juist vaak dit in het verleden
XCverankerde, historische verband, dat zich aandient als houvast en richtsnoer
XCvan maatschappelijk handelen. Van historici wordt dan heel eenvoudig
, verwacht dat zij weten hoe die geschiedenis in elkaar steekt. Hun woord
XCschenkt dan zekerheid, veilige geborgenheid en het knusse warmtegevoel
XCvan bij-elkaar-te-zijn. En komt de historicus al eens met een onaangenaam
XCheid voor de draad: geen nood. 't Is immers enkel maar geschiedenis en
XCallemaal allang voorbij. En dan hoor je verluiden, dat je het verleden beter
XCkunt laten rusten. De geschiedschrijver die, veelalonbewust, op die manier appelleert aan
XCde publieke opinie roert veelal aan in een ver verleden gewortelde oordelen
XCen vooroordelen, gangbaar binnen hele beschavingen, culturen, naties,
XCtaalverbanden, geloofsgemeenschappen en wat dies meer zij. Zijn adelaars
XCblik overziet in de regel een weids tijdsperspectief, waarbinnen grootse
XComwentelingen en dramatische veranderingen zin geven aan de loop van
XChet gebeuren; voor anecdotische vertellingen, details en incidenten is geen
XCplaats. Niet zo Lou de Jong en dat maakt hem toch tot een merkwaardig
XCverschijnsel. Slechts een luttel zestaljaren uit de Nederlandse geschiedenis
XChoudt hem bezig. En hoe! Zijn Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
XCWereldoorlog hoe zwaar en deftig klinkt die titel - telt intussen al 12 8 I 9
XCbladzijden en er zit nog heel wat inkt in zijn pen. Alleen al in kwantitatief
XCopzicht heeft De Jong een grootse prestatie geleverd. Maar kwalitatief? Ik
XClaat dat nog maar even in het midden om vast te stellen, dat onderwerp en
XCperiode niet bij voorbaat de geschiedschrijver verzekeren van maatschappe
XClijk gezag en prestige. Het onderwerp heeft al met al toch maar een beperkte
XCbetekenis. Tegenwoordig is men het er in de kring van historici althans over
XCeens, dat de Tweede Wereldoorlog in Nederland niet meer dan een episode
XCvan weinig ingrij pend belang is gebleven. Zeker, voor wie hem aan den lijve heeft ondervonden is de oorlog een
XCtraumatische ervaring geweest. Maar het incident van de oorlog heeft het
XCmaatschappelijke bestel van de samenleving niet uit zijn voegen kunnen
XCrukken. De interne machtsverhoudingen bleven ongeschokt, de sociale
XCverhoudingen onveranderd; het geestesleven - cultureel, religieus, ideolo
XCgisch - bleef zich in hetzelfde spoor bewegen; de economie hervatte haar
XCstructurele expansie, die een halve eeuw tevoren met de industrialisatie een
XCaanvang had genomen. Er zijn, zo beschouwd, wel andere tijdvakken te
XCnoemen uit het Nederlandse verleden, die heel wat drastischere omwente
XClingen in de maatschappelijke kaders hebben bewerkstelligd en uit dien
XChoofde ook dieper sporen in het collectieve bewustzij n heb ben nagelaten. De huidige maatschappij mag dan wel keer op keer hoogst gevoelig
XCreageren op allerlei kwesties die nog met de oorlog van doen hebben, in
XCwerkelijkheid staat zij van die oorlogservaring ver verwijderd. Alle
XCluidruchtige publiciteit rond zaken als de Weinreb-, de Mentenof de
XCAantjes-affaire, kan niet verhullen dat het daarbij louter gaat om kleurrijke
XCzeepbellen, waarvan de luchtige ontploffingen de bestaande maatschappe
XClijke structuren onberoerd laten. Is het dus geen merkwaardig
, dat diezelfde maatschappij van thans nog zoveel gezag hecht aan het oordeel
XCvan juist deze geschiedschrijver? Dat schijnt des te merkwaardiger omdat zes jaren - het mogen dan
XCbewogenjaren zijn geweest - toch maar een dun flintertje zijn op tenminste
XCeven zo veel eeuwen vaderlandse geschiedenis. Een verantwoord en
XCgezaghebbend oordeel over het wezen van de Nederlandse samenleving,
XCzo zou men menen, vereist toch een breder historisch perspectief en dieper
XCin de tijd snijdende analyses. Maar gaat De Jong dan niet verder terug in de tijd? Jazeker wel. In deel t
XCvan zijn geschiedwerk ziet de lezer zich zelfs verplaatst naar het ontstaan van
XChet Koninkrijk der Nederlanden in de r çe eeuw. Maar daarbij is het
XChelemaal niet de bedoeling de wezenlijke wording van het bestel der
XCNederlandse samenleving bloot te leggen of zelfs ook maar te schetsen.
XCHeel die aanloop dient enkel als Voorspel tot de beschouwing van het
XCoorlogsgebeuren en wat daarin volgens De Jong niet past kan zonder
XCbezwaar als irrelevant terzijde blijven. In deze werkwijze wordt de
XCoorlogsgeschiedenis niet betrokken op de Nederlandse geschiedenis maar
XComgekeerd de Nederlandse geschiedenis enkel geplaatst in het perspectief
XCvan de Tweede Wereldoorlog. Het schijnt een even toelaatbare als voor de
XChand liggende aanpak, maar is het bij nader toezien geen van beide. Het hangt er immers maar van af welke oogmerken de geschiedschrijver
XCnastreeft. Dat is voor Lou de Jong echter geen groot punt. Zowel in zijn nota
XCuit 1949 over de opzet van het geschiedwerk - gepubliceerd in zijn bundel
XCTussentijds uit 1977 - als in het voorwoord in het eerste deel daarvan,
XConthield hij zich althans van een beredeneerde verantwoording van zijn
XCdoelstellingen. In 1949 volstond hij met de opmerking, dat de oorlog "een
XCder belangrijkste en meest bewogen perioden van ons volksbestaan" is
XCgeweest. Destijds ongetwijfeld een dooddoener; thans een betwistbare
XCuitspraak al was het maar omdat wij tegenwoordig hopelijk wat minder tuk
XCzijn op vaderlands gekleurde geschiedschrijvingen dan in 1949 nog het
XCgeval was. Maar de geciteerde zinsnede maakt in ieder geval duidelijk dat
XCDe Jong de oorlogstijd om zichzelfs wil de historische aandacht waard
XCachtte. Zo'n opvatting is onder historici niet ongebruikelijk. Menig
XChistoricus huldigt de opvatting dat elk tijdvak zijn specifieke eigenaardighe
XCden vertoont en daarom alleen alliefdevolle aandacht verdient. "[ede Epoche
XCunmittelbar zu Cott", heette dat vroeger. Waarmee maar gezegd wilde zijn
XCdat het verleden niet straffeloos naar willekeur dienstbaar gemaakt kon
XCworden aan hedendaagse doeleinden. Maar De Jongs oogmerken reiken wel degelijk verder. Hij noemde het
XCnamelijk "een moreel belang" het nageslacht een gezaghebbend beeld van
XCde oorlogstijd na te laten. Waarom? Omdat "het Geschiedwerk" - de
XChoofdletter is kostelijk - "een scherp-omlijnd, gedetailleerd beeld geeft,
XChoe het Nederlandse volk (...j reageerde op een van die beproevingen
XCwaarin volkeren, gelijk ook mensen, hun ware aard tonen."
XCZo blijkt, naar de mening van Lou de Jong zelf, de geschiedschrijving van zes oorlogsjaren dus inderdaad voldoende om de "ware aard" van het Nederlandse volk in het daglicht te stellen. Gezien de reacties van dat Nederlandse volk op zijn werk, gezien ook het grote gezag dat hij zich daardoor in de publieke opinie heeft verworven, schijnt hij nog gelijk te hebben gekregen ook.
XCZo is het intussen niet. Zijn opvatting is om te beginnen zinledig. Mij althans ontgaat het wat de ware - of voor mijn part; onware - aard van mensen of volker en wel is. En gesteld al dat er zoiets bestaat: wordt dat dan door de omstandigheden - zoals oorlogen - boven water gehaald? Maar brachten dan de materiële geneugten van de verzorgingsstaat tijdens de jaren zestig de ware aard van het Nederlandse volk niet evenzeer aan het licht als de beproevingen? Toont De Jongs eigen geschiedschrijving niet keer op keer aan dat de oorlog ook vreugde en genoegen verschafte?
XCDe Jongs opvatting van het verschijnsel oorlog als iets heel bijzonders gaat voorbij aan het statistische gegeven, dat oorlog een geregeld voorkomende vorm van conflict en conflictbeheersing is geweest. Zijn uitgangspunt voert noodzakelijkerwijs tot een historische beeldvorming, waarin de nadruk bij voortduring moet liggen op het uitzonderlijke en het abnormale van de toestand.
XCDe vorm van het geschiedwerk is daarbij aangepast. Het is de vorm van het breed opgezette epos. Uitvoerig wordt daarin verhaald van de elkaar in de tijd opvolgende lotgevallen van de held in kwestie, in dit geval het Nederlandse volk, temidden van zes jaar strijd. De stof, zo opgebouwd en gepresenteerd, moet daarbij, om het zo eens te zeggen, voor zich zelf spreken. Analytische vergelijkingen en dwarsdoorsneden door de tijd, die beide als hulpmiddel in de moderne geschiedschrijving toch vaak gebruikt worden, zouden in dit geval de chronologische begripsvorming alleen maar verstoren.
XCMaar als die begripsvorming op die manier aan de lezer moet worden overgebracht kan dit alleen maar door hem te eonfronteren met een beeld waarvan hem de hoofdlijnen al bij voorbaat bekend zijn.
XCDaaraan komt De Jongs werkwijze tegemoet. Zo roept zijn behandeling bij voortduring het voor een ieder herkenbare beeld op van oorlog als gewelddadige strijd tussen staten. Temidden daarvan figureert het kleine, weerloze Nederland - onvoorbereid, argeloos en onschuldig slachtoffer van blinde driften als machtswellust, bloeddorst en agressie.
XCWie zal het ontkennen? Maar wie ook zalontkennen, dat daarmee weinig of niets is gezegd over het verband tussen de oorlog en de heersende maatschappelijke verhoudingen en de daaruit voortvloeiende spanningen? Zo beschouwd is het nog maar de vraag of de werking van het Nederlandse maatschappelijk bestel niet ook deel had aan de krachten, die tot de oorlog voerden en vervolgens bepaalden hoe deze werden gevoerd. Maar een vraag als deze is ongepast in het beeld, dat de verhalende en op het nationale
, verband geënte geschiedschrijving voor een ieder herkenbaar wiloproepen. Vragen als deze verwijzen namelijk naar verborgen en onduidelijke
XCgrondstromen in de wereldgeschiedenis. Daarom laren zij zich zeker niet
XCzonder meer beantwoorden door een chronologische rangschikking van
XChet gebeuren aan de hand van in de bronnen vermelde feiten. De
XCdesbetreffende onderstromen treden pas aan de oppervlakte aan de hand
XCvan theoretische denkbeelden, die zorgvuldig zijn gegrondvest in duide
XClijke veronderstellingen omtrent de werking van maatschappelijke krach
XCten. Aldus verkregen antwoorden hebben zodoende altijd maar een beperkte
XCgeldigheid. Die geldigheid blijft bovendien steeds betwistbaar, eenvoudig
XComdat theorie en veronderstelling niet in staat zijn de volle historische
XCwaarheid ofwerkelijkheid te openbaren. Ook De Jong heeft herhaaldelijk
XCgewezen op de beperktheid en betwistbaarheid van zijn geschiedverhaal.
XCHoe kan het ook anders als uit de geschiedenis zelf zo zonneklaar blijkt, dat
XCzij telkens opnieuw tot een andere waarheid moeten worden herschreven? En toch blijft de publieke opinie de strekking van zijn geschiedschrijving
XCin volle overtuiging als absoluut aanvaarden. Als ik mij niet vergis komt dat
XCdoor een voorstelling van zaken die de lezer nog in een ander opzicht naar
XCeen duidelijk herkenningspunt voert, dat hem moeiteloos houvast biedt.
XCNiet alleen de spannende strijd tussen naties is in het geding, maar veel
XCméér nog de altijd weer boeiende worsteling tussen goed en kwaad. Onuitgesproken, maar daarom nog niet minder duidelijk, presenteert De
XCJong de Tweede Wereldoorlog andermaal als een zeer uitzonderlijk
XCtijdvak. Duidelijker dan ooit stond toen immers goed tegenover kwaad,
XClicht tegenover duisternis, wit tegenover zwart, mens tegenover demon.
XCZeker, tussen elk van die uitersten bewegen en warrelen tal van nuances en
XCschakeringen. Maar in laatste instantie is de limiet, die elke twijfel uitbant,
XCeen onomstotelijk gegeven: de mens ontleent zijn waarde aan de strijd
XCtegen het absolute kwaad, dat zijn personificatie vindt in de historische
XCfiguur van Adolf Hitler. En inderdaad, wie zal het wagen het te betwijfelen?
XCIntussen stapt de historicus voort in de schoenen van de alom geëerbiedigde
XCzedenmeester, steeds op zoek naar verantwoordelijkheden voor menselijk
XCslagen of falen en altij d bereid daarover een al dan niet met zoveel woorden
XCuitgesproken oordeel te vellen. Wie hem daarover lastig valt krijgt steevast
XCte horen, dat in de onderhavige kwestie de lezer er toch recht op heeft het
XCsubjectieve oordeel van de geschiedschrijver te vernemen. Mij baart het recht van mijn eventuele lezer heel wat minder zorg. Als
XChistoricus probeer ik zoveel mogelijk helderheid te verschaffen over het
XContstaan van in mijn oog interessante maatschappelijke problemen en de
XCmanier waarop men die heeft aangepakt. Voor de rest heb ik aan de lezer
XCgeen boodschap. In kwesties van ethiek en moraal geef ik, evenals de meeste
XCcollega's in het vak, niet thuis, al ontken ik daarmee geenszins de eigen
XCsubjectiviteit. Ik denk, dat het zijn nut heeft te proberen begrip
, brengen voor wat voor menselijk handelen dan ook. Ik ga daarbij uit van de
XCveronderstelling, dat al dit handelen in beginsel wel verklaarbaar is door het
XCte beschouwen in zijn functioneren binnen doelgerichte gedragspatronen.
XCIk meen, dat men zich binnen de wetenschappelijke geschiedschrijving
XCbeter kan onthouden van waardeoordelen over de doelstelling en de zin
XCvan dit gedrag. Niet zo dus Lou de Jong en wat dit betreft neemt hij ten opzichte van zijn
XCvakgenoten een heel eigen plaats in. Maar ja, men zou hem het uitdragen
XCvan zijn moraal net zo goed kunnen beletten als een vis het zwemmen ... Zijn excentriek optreden, dat hem buiten de enge vakwereld kennelijk
XCzo'n indrukwekkende reputatie heeft bezorgd, heeft in brede kring de
XCindruk doen ontstaan dat zijn collega's hem niet de moeite waard achten, de
XCdiscussie met hem ontlopen en zijn werk zelfs proberen dood te zwijgen.
XCMaar zo liggen de kaarten niet. Waar is het, dat het Nederlands Historisch
XCGenootschap - grootste gezelschap van geschiedbeoefenaren - in gebreke is
XCgebleven. Het officiële blad van het genootschap heeft onbegrijpelijk laat
XCin 1978 pas - een bespreking van De Jongs werk opgenomen. Zij vloeide
XCuit de pen van mr. H. van Riel, die ondanks zijn brede historische
XCbelangstelling toch nauwelijks gerekend kon worden tot de vakbroeders en
XCals hoogbejaarde niet langer tot zinnige oordeelsvorming in staat lijkt te
XCzijn geweest. De bespreking is er dan ook naar. Zij leert ons meer omtrent de
XCnogal rare persoonlijke opvattingen van Van Riel en diens relatie tot zijn
XCmoeder dan omtrent de kwaliteit van De Jongs geschiedwerk. Daar staat
XCtegenover, dat de zeer deskundige en bekwame Leidse hoogleraar Ivo
XCSchöffer in het Tijdschrift voor Geschiedenis al in 197 I een zeer gedegen en
XCscherpzinnige bespreking gaf van de eerste drie delen van De Jongs werk.
XCDaarin werd feitelijk al alles gezegd wat vakgenoten te berde zouden
XCkunnen brengen. Zijn Utrechtse collega H. W. van der Dunk kwam in
XCNRc-Handelsblad herhaaldelijk met soortgelijke beschouwingen voor de
XCdag. Ook andere historici deden hun zegje, soms ten aanzien van
XConderdelen, zoals de Amsterdammer J. c. H. Blom, die De Jongs uiteen
XCzettingen omtrent de Nederlandse Unie op de korrel nam. Nee, over gebrek aan belangstelling van de kant der vakgenoten hoeft
XCDe Jong niet te klagen, al blijft het jammer, dat men tot dusver niets heeft
XCvernomen van een knap historicus als de Groningse hoogleraar E. H.
XCKossmann - nota bene zelf auteur van een dikke pilover de geschiedenis
XCder Lage Landen. Uit alle reacties spreekt voorts grote waardering voor De
XCJong en een diepe bewondering voor zijn gaven als verhalend geschied
XCschrijver. De bittere en ongenuanceerde kritiek, die de halve historicus Jan
XCRogier van Vrij Nederland met rancuneuze, loodzware ernst over De Jong
XCheeft uitgestort, heeft in vakkringen dan ook geen weerklank gevonden.
XCHet zou bijna doen vergeten, dat Rogiers ongerichte trommelvuur zo nu en
XCdan toch een rake voltreffer plaatst. Toch klinkt ook in de beschouwingen van de vakgenoten fundamentele
, en zakelijke kritiek op De Jong door - anders dan veelal het geval is in de
XCmassamedia, die zich blijkbaar nauwelijks kunnen onttrekken aan de ban
XCvan zijn knappe regie tijdens persconferenties. Zijn gemoraliseer, zijn
XCpathetische toonzetting, het oncontroleerbare van zijn uitspraken, zijn
XCkroniekmatige aanpak, het gebrek aan thematische analyses van structuren
XCen processen, zijn blindheid voor de werking van onpersoonlijke maat
XCschappelijke krachten, zijn onevenwichtige behandeling van de stof - meer
XCbepaald door wat toevallig bekend is dan door probleemgericht onderzoek
XC- zijn wijdlopigheid, de gebrekkige annotatie, het gemak waarmee hij zijn
XCbron als juist dan wel onjuist accepteert, zijn ongebreidelde vooren
XCafkeuren - ten aanzien van met name personen -: het is alles voer voor
XChistorische kritiek Maar De Jong trekt er zich niets van aan. Onverdroten gaat hij verder.
XCHet zou onredelijk zijn anders te verwachten. Hij kan nu eenmaal niet
XCanders. Er schuilt iets groots in deze noeste onverstoorbaarheid, even zo
XCgoed als iets eigenzinnigs. Maar is het een wonder dat de kritiek verstomt?
XCMen kan toch niet telkens opnieuw met dezelfde litanie van klachten voor
XChet front treden, iedere keer dat er weer een deel van het grote
XCgeschiedwerk van de pers komt? Dan blijft niets anders over dan te
XCproberen De Jong op feitelijke onjuistheden te betrappen. Wie daaraan lol
XCbeleeft moet het maar zeggen. Laat ik eindigen met te vragen of het anders en beter had gekund. Voor
XCmij lijdt het inderdaad geen twijfel, dat de wetenschap beter gediend zou
XCzijn geweest met thematisch opgezette, probleemgerichte en analytische
XCdeelstudies, geschreven door specialisten. Ik ben er tegelijkertijd zeker van,
XCdat zo'n soort geschiedschrijving nooit die weerklank bij een breed publiek
XCgevonden zou hebben als De Jongs epos. Wat is van méér belang? Ik weet het niet. En zeg nu eens eerlijk: zou u de
XClaatste kwart eeuw het verschijnsel Lou de Jong hebben willen missen? Noudan!'
XCEen lezer, E. A. Rekers uit Amsterdam, reageerde op dit artikel in een ingezonden brief aan de redactie van Het Parool (I april 198 I): , 'Evenals P. W. Klein dat toegeeft aan het einde van zijn artikel, zou ook ik
XChet verschijnsel Lou de Jong niet hebben willen missen in de laatste kwart
XCeeuw. Evenals ik blijkt professor Klein het werk van De Jong echter niet
XCgoed gelezen te hebben. Ik deed dat uit tijdgebrek Erger lijkt het me echter
XCals je zo oppervlakkig leest als professor P. W. Klein. Ik kan me tenminste
XCmoeilijk voorstellen dat professor Lou de Jong in zijn geschiedschrijving de
XCvervolging en uitroeiing van de Nederlandse joden heeft vergeten. Als
XCKlein in zijn artikelopmerkt dat "de Tweede Wereldoorlog in Nederland
XCniet meer dan een episode van weinig ingrijpend belang is gebleven", móet
XChij toch een heleboel bladzijden
XCDe kranten besteedden tamelijk veel aandacht aan De Jongs beschrijving en beoordeling van de Slag om Arnhem. De conclusie van De Jong dat het verraad van operatieplannen 'Market Garden' niet de oorzaak was van hun mislukking, werd door Jan de Roos in het Haarlems Dagblad (9 december 1980) aangestipt: , 'De Nederlandse dubbelagent Chris Lindemans alias "King Kong" heeft op
XC15 september 1944 in Driebergen belangrijke informatie over Market
XCGarden, het grote dubbele offensief van de Geallieerden dat twee dagen
XClater onder meer bij Arnhem begon, verraden aan de Abwehr, de Duitse
XCcontraspionage. De Britse nederlaag in de Slag om Arnhem is echter niet aan
XCdat verraad te wijten geweest. Tot deze opmerkelijke conclusie komt dr. L.
XCde Jong in het vandaag verschenen deel lOA van zijn seriewerk Het
XCKoninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Al kort na de nederlaag van de Britten bij Arnhem deden in geallieerde
XCkringen geruchten de ronde dat de mislukking van de operatie vooral te
XCwijten zou zijn geweest aan verraad. Eind 1944 wist de Britse militaire
XCpolitie Lindemans, die van dit verraad werd verdacht, te arresteren. Hij heeft
XChet verraad van "Arnhem" echter altijd ontkend. Het proces tegen hem dat
XCkort na de oorlog zou plaatsvinden ging niet door omdat Lindemans
XCzelfmoord pleegde. De Parlementaire Enquêtecommissie (PEC), die een onderzoek instelde
XCnaar de kwestie-Lindernans, kwam na de oorlog tot de conclusie "dat
XCduidelijk vast is komen te staan dat Lindemans op 15 september 1944 bij de
XCDuitsers te Driebergen geen mededelingen heeft gedaan over het aanstaand
XCoffensief van de Geallieerden op Arnhem". Ook prins Bernhard zei op 5
XCmei van dit jaar nog in een interview met de Nos-televisie ter gelegenheid
XCvan de 35Ste verjaardag van de bevrijding van ons land, dat Lindemans
XCnooit Market Garden verraden kan hebben. Deze opvatting van de PEC (en
XCvan de prins) wordt door dr. De Jong in het nieuwste deel van zijn
XCoorlogsserie weerlegd. Hij onderstreept daarbij overigens dat "Arnhem"
XCniet door het verraad van Lindemans verloren is, een opvatting die in brede
XCkring nog steeds heerst. De Jong toont namelijk aan dat de Duitse majoor
XCKiesewetter, aan wie Lindemans op 15 september 1944 zijn mededelingen
XCover de ophanden zijnde operaties deed, diens mededelingen niet duidelijk
XCaan de Duitse autoriteiten doorgaf omdat hij Lindemans niet vertrouwde.
XCDe mislukking van "Arnhem" moet volgens De Jong worden gezocht in
XCeen aantal strategische en taktische fouten aan Geallieerde kant, overschat
XCting van de eigen moeilijkheden en onderschatting van de kracht van de
XCDuitsers, en aan tegenslagen en omstandigheden die niet of moeilijk te
XCvoorzren waren. Uit de bewaard gebleven documenten
, Garden wel degelijk als een verrassing kwam, ondanks de slechte geheim
XChouding van de geallieerde plannen. De Jong geeft van dat laatste
XCverscheidene opmerkelijke voorbeelden. Zo werden begin september
XCgeheime agenten gedropt, die van de plannen op de hoogte waren, een
XCuiterst riskante zaak voor het geval zij in Duitse handen zouden vallen. Ook
XCwerden de plannen uitvoerig besproken met de meeste van de ongeveer
XCveertig officieren van het Nederlands Militair Gezag die op I2 september
XCvanuit Londen naar het continent overstaken. Voorts werd de operatie drie
XCdagen voor het begin onthuld aan honderden oorlogscorrespondenten die
XCwaren geaccrediteerd bij SHAEF, het geallieerde hoofdkwartier. Dat
XCgebeurde op een persconferentie. De Jong concludeert hieruit dat de
XCgeallieerde bevelhebbers kennelijk zo zeker waren van het welslagen van
XCde operatie dat zij strikte geheimhouding niet meer noodzakelijk achtten.'
XCDe Arnhemse Courant (1 6 december 1980) liet Willem H. Tiemens aan het woord, ingezetene van Arnhem, die van studie van de Slag om zijn stad zijn levenswerk heeft gemaakt. Hij betoogde: , 'Niet het (mogelijke) verraad van de dubbelspion Chris (King Kong)
XCLindemans heeft een rol gespeeld in de voor de geallieerden zo tragische
XCafloop van de slag om Arnhem, maar wèl de oplettendheid en het alert
XCreageren van de Duitse Luftwaffe-GeneralmaJor Walter Grabmann, destijds
XCcommandant van de enorme luchtwaarnemingsbunker aan de Koningsweg
XCin Schaarsbergen. Door zijn informaties (waarnemingen, daags vóór de slag, van vijande
XClijke verkenningsvluchten boven wat later landingsterreinen bleken te zijn)
XCstonden de stukken geschut, tanks en pantservoertuigen van ss-majoor
XCSepp Krafft al zo'n 13 uur van tevoren tot schieten gereed om de
XCneerdalende Britse parachutisten op die bewuste zondag de I 7e september
XC,44 een warm, zeg maar heet, welkom te bereiden ... De verwachting van de Britten, dat het verrassingselement in hun
XCvoordeel zou werken, ging in rook op. In plaats daarvan werden zij totaal
XCverrast, want op zoveel, onmiddellijke tegenstand, hadden ze niet gere
XCkend ... En terwijl de vuurmonden van ss-majoor Sepp Krafft een regen van
XCdood en verderf op de para's en uitrusting van de airbornes uitbraakten
XCalarmeerde Luftwaffe-GeneralmaJor Grabmann intussen - reeds vijf minuten
XCna de eerste droppings -luitenant-generaal Willi Bittrich, commandant van
XChet z e ss-Pantserkorps, die zijn hoofdkwartier in Doetinchem had. De ss-generaal dirigeerde onmiddellijk zij n ge en I oe pantserdivisies (de
XCHohenstaufen-divisie en de Frundsberg-divisie) naar het Arnhemse slagveld.
XCDe luchtlandingen waren toen nog in volle gang ...'
XCIn hetzelfde blad vulde een Britse parachutist van 1944, Henry MacAnelly, Tiemens
, '''Ik ben ontzettend blij met hetgeen Will em Tiemens boven water heeft
XCgehaald. Hiermee is het geheim, het raadsel waar ik al jarenlang mee
XCrondliep, opgelost en is gebleken dat ik toch gelijk had en niet dr. Lou de
XCJong." Dat zegt de als meest gewonde Britse para uit de slag om Arnhem
XCbekend staande Henry MacAnelly uit Westervoort. "Ik hoor het De Jong nog zó zeggen toen ik op zijn verzoek bij hem was
XCom informatie te geven over de gevechten. Hij vroeg mijn naam, rang,
XCfunctie en toen ik 'rn dat vertelde zei hij (dat was in 1962): «Zo, dan zijn
XCjullie door één oude, verrotte Duitse tank in de pan gehakt.» Ik was
XCwoedend en er ontstond in zijn kantoor een heftige woordenwisseling. De
XCJong zei toen: «U moet niet vergeten dat ik tijdens de slag om Arnhem, bij
XCRadio Oranje in Londen zat», waarop ik reageerde met: «Meneer De Jong,
XCtijdens de slag om Arnhem, zat ik in Arnhem.» De Jong drukte op een
XCbelletje, er kwam iemand binnen die te horen kreeg «Wilt U meneer
XCMacAnelly uitlaten ... »" "Wèl, door die brief van generaal-majoor Grabmann is wel duidelijk
XCgeworden, dat het niet om één verrotte oude tank ging, maar om modern
XCuitgeruste ss-tankeenheden van generaal Bittrich. Voor mij is het mysterie
XCnu opgelost. Want ook uit waarnemingen van ooggetuigen, onder meer
XCNic van Toorn van de Leren Doedel, weet ik, dat tussen de Dreyenseweg en
XCLa Cabine aan de Amsterdamseweg zeker 20 tot 25 pantservoertuigen met
XC20 mm-kanonnen stonden opgesteld, alsmede een flink aantal Tiger-tanks
XCaan de noordkant van de Amsterdamseweg, waar ze mij toen in de prak
XCschoten. Bewoners bij de Johannahoeve weten te vertellen hoe een dag
XCvoor de landing de Duitsers daar al stellingen betrokken en de bewoners
XCweg moesten, omdat de Duitsers moesten inschieten.'" Aan het eind van zijn beoordeling van de Slag om Arnhem stelde De Jong zich de vraag wat er gebeurd zou zijn indien de Britse luchtlandingstroepen de strijd hadden gewonnen. In dat geval zou het Canadese leger al in de herfst van 1944 tot Amsterdam zijn opgerukt en het Britse tot het Ijsselmeer, maar het westen van Nederland zou door de terugtrekkende Duitsers aan catastrofale verwoestingen zijn onderworpen.ê Krijgshistorici lieten naar aanleiding van deze conclusie tegenargumenten horen, die het dagblad Trouw (I I december 1980) publiceerde onder de kop: 'Dr. De Jong speculatief bezig'. Deze kritiek kwam uit de mond van luitenantkolonel E. H. Brongers, die met De Jong al eens over de slag op de Grebbeberg in debat was getreden, en van kolonel L. C. Schreuders. , 'Brongers: "In de eerste plaats betwijfel ik dat de Duitsers tot de
XCvernietigingstactiek zouden zijn overgegaan, indien zij bij een geslaagde
XCEngelse doorstoot naar het Ijsselmeer zouden zijn omsingeld. De toevoe
, ging «als dat nodig was» betekent mijns inziens dat de Duitsers pas hiertoe
XCzouden overgaan in een noodsituatie, bij voorbeeld bij een aanval van de
XCgeallieerden op het westen. Vernietigingstactiek is een tweesnijdend
XCzwaard dat ook de bezetter zelfhad getroffen. In de tweede plaats: voor zo'n aanval bestonden geen plannen. Integen
XCdeel, Montgomery wilde na een geslaagde operatie Market-Garden het
XCRoergebied bezetten. De Engelsen en Amerikanen wilden naar het oosten
XCen het is zeer onwaarschijnlijk, dat zij - wat De Jong veronderstelt - naar
XChet westen wilden oprukken." U spreekt over "onwaarschijnlijk", met andere woorden: u baseert zich, evenals
XCdr. Dejong, op hypothesen? "Ja, maar ik kan voor mijn hypothese meer gronden aanvoeren. Zo is het
XCvrijwel uitgesloten, zoals De Jong in het tweede deel van zijn hypothese
XCschrijft, dat het Canadese eerste leger naar Amsterdam zou zijn opgerukt.
XCVeronderstel dat dit plan zou hebben bestaan of later zou zijn opgesteld
XC(onwaarschijnlijk, omdat het Nederlandse kabinet in Londen de geallieer
XCden bij voortduring verzocht bezet Nederland te ontzien) dan nog was zo'n
XCplan kansloos geweest. De Canadezen waren te zwak om zo'n operatie,
XCzonder parachutisten, over de grote rivieren heen uit te voeren. Met
XCveronderstellingen, met «als dit, als dat», kun j e natuurlij k nog verder gaan;
XCje kunt ook zeggen «als de geallieerden op de Nederlandse in plaats van op
XCde Franse kust waren geland, dan ... » Met andere woorden; dit soort
XCspeculaties heeft weinig zin." Kolonel L. C. Schreuders, die voor de Hogere Krijgsschool een studie
XCheeft gemaakt van de Duitse bronnen over de slag bij Arnhem, zegt: "Ik
XCvind dat De Jong de laatste jaren in toenemende mate met veronderstellin
XCgen werkt; op deze wijze is hij niet wetenschappelijk verantwoord bezig.
XCTegenover de hypothese van De Jong kun je met hetzelfde recht een andere
XChypothese naar voren brengen, namelijk dat de Duitsers, als ze na een
XCoverwinning van de Engelsen bij Arnhem waren afgesneden, zich in het
XCwesten zouden hebben overgegeven. En dan was ons de hongerwinter
XCbespaard gebleven." Schreuders heeft in de archieven van alle bij "Arnhem" betrokken Duitse
XCdivisies gespeurd naar aanwijzingen voor een mogelijk verraad door
XCChristiaan Lindemans, alias King Kong. Een verraad, dat nu door dr. De
XCJong met grote stelligheid als een feit wordt gezien (hoewel dit verraad
XCgeen invloed had op het verloop van de strijd). Schreuders: "De Jong komt
XCmet slechts één verklaring voor dit verraad op de proppen, namelijk die over
XCde Duitse majoor Kiesewetter, die de van Lindemans ontvangen inlichtin
XCgen over de op handen zijnde slag niet zou hebben doorgegeven aan zijn
XCsuperieuren. Ik heb voor dit verraad nimmer aanwijzingen gevonden." En waarom vermeldt De Jong dat Lindemans - volgens een verklaring
XCvan de Nederlandse verrader Verloop "reeksen namen en illegale
XCadressen" aan de Duitsers doorgaf, toen hij in maart 1944 voor de Duitsers
, ging werken? Verloop verklaarde dat het verraad van Lindemans tot 267
XCarrestaties onder de verzetsmensen in Nederland, België en Frankrijk
XCleidde. Schreuders betwijfelt dit: "In het verzet werd met een methode
XCgewerkt, waarbij niemand zoveel namen kon weten." Kritiek op De Jong's stelling dat Lindemans "Arnhem" toch heeft
XCverraden, kritiek op diens aanvechtbare maar desondanks boeiende hypo
XCthese, dat we blij moeten zijn dat de slag bij Arnhem werd verloren.
XCOpnieuw voedsel voor "de legende van King Kong" en voor een weleens
XCmodieus aandoend schamperen op de eens onaantastbare en nu tot
XC"nationale zondebok" (aldus Brongers) verheven De Jong?' In De Volkskrant (I I december 1980) kon de journalist Willem Kuipers vaststellen dat het toneelstuk King Kong van Willem Frederik Hermans nu kon worden opgevoerd; hetzij in een toneelzaal, hetzij in een uitzending van de Nederlandse Omroep Stichting (NOS). De Jong, die zo'n vertoning in 1972 op historische gronden had ontraden - Christiaan Lindemans zou geen verraad hebben kunnen plegen, omdat hij de operatieplannen niet kende - was immers nu van mening veranderd en moest dus de inhoud van het stuk kunnen goedkeuren. , 'De vraag is in hoeverre dit standpunt van De Jong ertoe heeft bijgedragen
XCdat King Kong dat door Jan Venema een uitstekend stuk werd genoemd
XCnooit op de beeldbuis verscheen. Het stuk lag ook gevoelig, doordat Prins
XCBernhard en Freule Wttewaal van Stoetwegen er als personages in
XCvoorkomen - en niet op hun voordeligst. Ook de heren W. Polak, toen wethouder Kunstzaken van de gemeente
XCAmsterdam, en J. W. Rengelink, van de raad van beheer voor programma
XCzaken van de NTS, bemoeiden zich blijkens het boek van Hermans met de
XCzaak. Omdat Hermans het stuk in opdracht van de gemeente Amsterdam
XChad geschreven (en daarvoor vijfduizend gulden honorarium kreeg) maar
XCdatzelfde stuk ook de NTS had aangeboden (onder aanvaarding van een
XCvoorschot van tweeduizend gulden). In ieder geval is het standpunt van De Jong door zijn eigen onderzoek
XCachterhaald en kan dit een opvoering van King Kong niet meer in de weg
XCstaan. Dat was ook het commentaar van Willem Frederik Hermans,
XCgisteravond vanuit Parijs: "Mijn stuk kan nu dus overalopgevoerd
XCworden," zei hij.' De historicus Karel Margry, gespecialiseerd in de gevechtshandelingen in Brabant, trachtte De Jong op dat onderdeel te corrigeren. In het Eindhovens Dagblad (6 januari 198 I) schreef hij onder de kop 'Britse tanks voorkwamen in 1944 "Slag om Eindhoven"', dat de Amerikaanse parachutisten in Brabant op hun weg naar Arnhem onmisbare hulp kregen van twee Britse tankbataljons.
, 'De hulp, die de 1 01 st Airborne Division kreeg toebedeeld, bestond uit twee
XCBritse onafhankelijke tankbataljons (onafhankelijk, want normaal worden
XCbataljons samengevoegd tot brigades of regimenten), te weten het bataljon
XC15/19 Hussars en het 44ste bataljon van het Royal Tank Regiment (kortweg:
XC44ste RTR). Zij kregen als "uitstap-haltes" respectievelijk Eindhoven en
XCVeghel toegewezen. Deze beide Britse tankbataljons, van ieder nog geen
XC600 man en met een sterkte van zo'n 60 tanks, worden in bijna geen enkel
XCverslag van Operatie Market Carden genoemd, maar met name in de
XCgevechten bij Best op I9 september en bij de verdediging van de brug bij
XCSon op 19 en 20 september, en in mindere mate later bij Veghel, hebben zij
XCde beslissende factor gevormd, die het verschil uitmaakt tussen overwin
XCning of nederlaag. De eer van de bevrijding van Eindhoven en de corridor komt terecht
XCvoor het grootste deel toe aan de Amerikaanse 101 st Airborne Division. Maar
XCter aanvulling van dr. De Jong en omwille van de historischejuistheid is het
XCook terecht dat de onafhankelijke Britse tankbataljons, die de para's te hulp
XCkwamen in hun moeilijkste momenten, de waardering krijgen die zij
XCverdienen. Zonder hen had de geschiedenis van Eindhoven er wellicht heel
XCanders uitgezien.' Na het verraad van Lindemans kreeg ook diens dood nieuwe aandacht in de media. Door een aantal publikaties in het Haarlems Dagbladbegin 1986 daartoe gedwongen gaf de regering enkele documenten vrij. Op last van de burgemeester van Rotterdam werd het stoffelijk overschot van Lindemans opgegraven en onderzocht. Het rapport van het Gerechtelijk Geneeskundig Laboratorium van het ministerie van Justitie leverde op 8 augustus 1986 niet het doorslaande bewijs op voor de veronderstelling dat Lindemans in gevangenschap op 18 juli 1946 door arsenicum zou zijn vergiftigd; vermoedelijk is door extra toediening van arsenicum zijn dood ten gevolge van een zelfmoordpoging verhaast. Wie hem deze arsenicum heeft ingebracht, is onduidelijk gebleven.
XCDe Jong nam in deel 12 de gegevens van dit onderzoek over en corrigeerde zijn beschrijving uit deel 10A. 3 Hij stelde, dat er geen enkel bewijs was voor de veronderstelling dat prins Bernhard iets met Lindemans' dood te maken had gehad of ook maar iets wist van wat Lindemans op 18 juli 1946 was overkomen.
XCOp deze herziening reageerden twee onderzoekers. W. H. Tiemens, die aan Lindemans' verraad van de Britse operatieplannen met betrekking tot Arnhem aan de Duitsers een grotere betekenis placht toe te kennen,
3 Deel 12,588-590 (573-575).
onder de titel 'Prof. de Jong: onvoldoende voor King Kong'.
XC'I. Uit het onderzoek dat ik indertij d heb ingesteld is komen vast te staan,
XCdat gelijktijdig met de verpleegster Tine Onderdelinden door de GGD van
XCDen Haag in een afzonderlijke ambulancewagen een Lindemans bij het
XCZuidwal Ziekenhuis werd afgeleverd, die er niet werd opgenomen. We
XCweten nu, dat met de "echte" Lindemans uren lang in een ziekenwagentje
XCvan de Cellenbarakken door Den Haag werd gereden. De GGD haalde de
XC"stand-in" Lindemans van het ziekenzaaltje af, de "echte" stond bij de
XCadministratie al klaar op een brancard. Hieruit blijkt, dat het hele gebeuren
XCvan tevoren al in de gevangenis in scène gezet moet zijn. Uit niets blijkt, dat De Jong enige moeite heeft gedaan om er achter te
XCkomen, wat er zich in de Cellenbarakken heeft afgespeeld, wie er bij
XCbetrokken zijn geweest, en - wat interessanter is - wie het initiatief tot de
XCactie genomen heeft. Daardoor kan hij wat vrijblijvend concluderen, dat
XCgepoogd is Lindemans' overlijden te verhaasten. Ik denk, dat het er
XCbewerkstelligd is. 2. Zeer curieus is de bewering van De Jong, dat de militaire historicus
XCTh. A. Boeree in 1955 onomstotelijk aantoonde, dat het verraad van
XCLindemans op 15 september 1944 geen effect heeft gehad op de Slag bij
XCArnhem. Inderdaad is het juist, dat Boeree dat in 1955 meende. Hij meende zelfs
XCmeer, nl. dat Lindemans "Arnhem" helemaal niet verraden had en dat hij
XCook niets wist van de grote dingen die te gebeuren stonden. De Jong zelf
XCgaf in deel lOA reeds toe, dat Lindemans "Arnhem" wel degelijk aan de
XCDuitsers had verraden. Bovendien moest hij erkennen, dat Lindemans op
XCde hoogte was geweest van de op handen zijnde luchtlandingen. Boeree blijkt, geheel te goeder trouwoverigens, op onjuiste gegevens
XCafgegaan te zijn. Om die eenvoudige reden mag zijn conclusie, dat het
XCverraad geen effect op het verloop van de Slag om Arnhem heeft gehad, niet
XCzonder meer worden overgenomen. Zeker niet, nu we weten, dat Boeree in
XC1957 tot zijn grote teleurstelling en woede ontdekte, dat hij bij zijn
XConderzoek misleid werd. Hij was dermate ontgoocheld, dat hij besloot het
XCbijltje erbij neer te gooien. De lezers van deze krant hebben daar uitgebreid
XCover kunnen lezen. De Jong echter zwijgt hierover en houdt daardoor de onjuiste indruk die
XChij in deel IOA over het onderzoek van Boeree vestigt, in stand. 3. De vraag, of het verraad van Lindemans effect heeft gehad op het
XCverloop van de gebeurtenissen vanaf 17 september 1944, zal naar mijn
XCmening opnieuw en aan de hand van recente informatie en verder
XConderzoek, beantwoord moeten worden. Onder recente informatie versta ik het belangwekkende inlichtingen
XCrapport waar de Eindhovense journalist
, hand op wist te leggen. Het rapport bevat de resultaten van het verhoor dat
XCRichard Christmann op 9 september 1946 werd afgenomen. Deze Christ
XCmann, een officier van de Duitse contra-inlichtingendienst (Abwehr), stelde
XCde rapporten op, die de strekking van het verraad dat Lindemans pleegde,
XCbevatten. Twee dagen voor de aanvang van de luchtlandingen, beschikten
XCdrie Duitse hoofdkwartieren in ons land over een rapport, waarin de
XCkomende luchtlandingen vermeld werden. Volgens Christmann werden
XCop grond van dit bericht plaatselijke troepen in staat van paraatheid gebracht. In dit licht gezien is het ook opmerkelijk, dat de hoogste chef van de ss in
XCons land, Rauter, met grote hardnekkigheid op het hoofdkwartier van
XCveldmaarschalk Model in Oosterbeek waarschuwde voor luchtlandingen in
XCdie omgeving. Toen hij geen gehoor vond, gaf hij zelf een bataljon van
XConder zijn bevel staande ss'ers opdracht om een verdediging voor het
XChoofdkwartier van de veldmaarschalk op te werpen. Het was dit bataljon,
XCdat de opmars van de Britten danig wist te ontregelen. En wat was de aanleiding van het plotselinge munitietransport, dat op
XC16 september 1944 met inderhaast van Van Gelder in Ijmuiden gevorderde
XCvrachtwagens overdag (groot risico voor beschieting door jachtvliegtui
XCgen!) moest worden uitgevoerd? Wanneer werd het gemechaniseerde geschut, dat vanuit Duitsland in
XCZevenaar arriveerde, gealarmeerd en gereed gemaakt voor vertrek naar
XCArnhem? Eén ding lijkt zeker, dat blijkt ook uit de verklaring van Christmann:
XC"Berlijn" hechtte geen geloof aan de berichten die een speciale koerier uit
XCDriebergen bracht. (Het zou de grote razernij kunnen verklaren, waarin
XCHitler schijnt te zijn ontstoken, toen hem de eerste berichten over de
XCluchtlandingen bereikten). Er werden niet direct versterkingen gestuurd.
XCMaar dat wil mijns inziens nog niet a priori zeggen, dat het verraad van
XCLindemans geen effect op het verloop van de strijd bij Arnhem (en elders)
XCheeft gehad. Er zijn tekenen, die op het tegendeel wijzen. Dus op dit punt is
XCeen serieus aanvullend onderzoek, waarbij de data van diverse gebeurtenis
XCsen nog eens kritisch onder de loep moeten worden genomen, onontbeer
XClijk. 4. De Jong zwijgt over de contacten die er voor 17 september 1944
XCtussen de staf van de prins en Lindemans zijn geweest. De Britse
XCinlichtingenofficier Baker was aan die staf toegevoegd en huisde in
XChetzelfde hotel in BrusseL Van verschillende kanten worden die contacten
XCbevestigd, terwijlook Boeree tot de slotsom is gekomen, dat de Nederlan
XCders Lindemans aan Baker opdrongen om te gebruiken voor zijn missie in
XCons land. Dat Lindemans zijn inlichtingen over de luchtlandingen op het
XCNederlandse hoofdkwartier verzamelde, wordt d~ardoor veel aannemelij
XCker dan de bewering van De Jong, dat hij die "in geallieerde milieus"
XCverwierf. Maar ook hier laat De Jong alles bij het oude. 5. Wie heeft Lindemans naar de andere wereld geholpen? De Jong weet
XCeigenlijk alleen maar te melden, wie het niet gedaan heeft.
XCbrengen, lag niet in de lijn der verwachting. Maar we hadden niet behoeven
XCte verwachten, dat hij deze kwestie, die zo'n prominente plaats in onze
XCoorlogsgeschiedenis inneemt, met wat algemeenheden zou afdoen. Zulk
XChuiswerk verdient een dikke onvoldoende.'
XCA. den Doolaard, die het op enige punten oneens was met zijn vroegere radio-collega, bleefDe Jong op dit thema kritiseren. Hij verweet hem onder andere de voor prins Bernhard compromitterende feiten in deel 12 te veronachtzamen. In teuc-Handelsblad (7 december 1988) schreef Den Doolaard een kritiek onder de titel: 'King Kong blijft een schim in een mistbank'. , 'Op biografisch gebied is Nederland vergeleken met Engeland bepaald
XCachterlijk, zeker als het gaat om de levensbeschrijving van vorstelijke
XCpersonen. Een boek als de pas verschenen amoureuze biografie van Edward
XCVII, getiteld The King in Love, met een portret van koningin Alexandra
XCvoorzien van het onderschrift "De veelvuldig bedrogen vrouw", zou in
XCNederland onmogelijk zijn, hoewel sinds de instelling van de monarchie te
XConzent koningin Beatrix de eerste vorstelijke vrouw is die de met dit
XConderschrift verbonden perikelen niet heeft hoeven doorstaan. Het
XCkoninklijk huisarchiefzit trouwens potdicht en de Nederlandse pers heeft
XCal te lang vrijwillig een muilkorf gedragen, opgesierd met een Oranje
XCkokarde. Dr. L. de Jong was de eerste publicist die dit roddelbevorderend taboe
XCverbrak. In deel 9 van zijn geschiedschrijving belichtte hij koningin
XCWilhelmina's huwelijksproblemen en in deel lOA doorbrak hij een tweede
XClangdurige "conspiration de silence": kort vóór de slag om Arnhem had
XCprins Bernhard voor een missie door de linies heen een koerier aanbevolen
XCdie zes weken later werd ontmaskerd als spion van de vijand. Om deze
XCblamage te bemantelen werd door "hogerhand" meer dan dertig jaar lang
XCelke connectie tussen prins en spion geloochend, totdat De Jong in I 980 de
XChem toen bekende feiten publiceerde. De spion, aldus De Jong, was de toen 32-jarige automonteur Christiaan
XCLindemans, wegens zijn buitengewone lichaamskracht bijgenaamd "King
XCKong" (KK), een avonturier, losbol en vrouwenloper, die in Frankrijk voor
XCde Duitsers als chauffeur had gewerkt, maar tevens voor een ontsnappings
XClijn uit Nederland naar Spanje. Eind' 43 redde hij in Parijs het leven van de
XCEngelandvaarder Kas de Graaf en bracht hem naar de Pyreneeën. Om het leven van zijn wegens pilotenhulp ter dood veroordeelde broer
XCte redden liep King Kong in maart '44 over naar de Duitse Abwehr
XC(contra-spionage), verried vele ondergrondse werkers, maar wist handig
XCzijn illegale contacten te behouden, en dit ook door zijn overtuigende
, 4 september '44 vocht hij mee bij de bevrijding van Antwerpen, en de
XCBelgische ondergrondse beval hem aan bij de Britse kapitein Baker, die
XCvoor zijn pilotenhulporganisatie M(ilitary) I(ntelligence) 9 naar een koerier
XCzocht om dringende opdrachten over te brengen naar de Eindhovense
XCillegaliteit. De voormalige kelner Kas de Graaf, in Engeland militair opgeleid en met
XCkapiteinsrang opgeklommen tot vertrouwdste adjudant van de prins, moet
XCin het bevrijde Brussel zijn levensredder Lindemans met argeloze vreugde
XChebben verwelkomd, want, zoals De Jong schrijft, "op gezag van De Graaf
XCdeed de prins weten dat men met Lindemans in zee kon gaan". Eenmaal
XCdoor de linies heen verried King Kong in het hoofdkwartier van de Abwehr
XC(waar men hem niet vertrouwde) alles wat hij te weten was gekomen van
XCMontgomery's veldtochtplan: doorstoot van het Britse tankleger via
XCEindhoven richting Zuiderzee met ondersteuning van luchtlandingen bij
XCArnhem. Het Duitse opperbevel reageerde niet op deze alarm-melding en de
XCluchtlandingen kwamen als een volledige verrassing. Na zijn terugkeer
XCdoor de linies viel King Kong even onder Britse verdenking, maar "de
XCprins, door De Graaf voorgelicht, zei dat men niet hoefde te twijfelen aan
XCLindemans' betrouwbaarheid." Gedurende de maand oktober '44 maakte Lindemans in kapiteinsuni
XCform plezierritjes naar Parijs, werkte korte tijd voor de Canadese Intelli
XCgence, voerde voor de prins twee missies uit en werd op 28 oktober,
XCverraden door een collega-spion die in het frontgebied was betrapt, in het
XCprinselijk hoofdkwartier, kasteel Wittouck bij Brussel, gearresteerd. Tijdens langdurige verhoren door Britten en Canadezen hield hij vol dat
XChij "Arnhem" niet had verraden. Via diverse gevangenissen belandde hij,
XClichamelijk afgetakeld, in de ziekenzaal van de cellenbarakken te Scheve
XCningen. Op 26 juli' 46 pleegde hij, kort voor zijn berechting, samen met een
XCverpleegster die verliefd op hem geworden was, zelfmoord door het
XCinnemen van een overdosis luminal. "Zij bleef in leven, hij stierf" Aldus
XCbesloot De Jong in 1980 zijn toen opzienbarend verslag. De Jong schuift in zijn King Kong-verhaal telkens kapitein De Graaf naar
XCvoren als een schild waarachter de in ijltempo tot luitenant-generaal
XCbevorderde militaire amateur prins Bernhard zich kon verschuilen. De Jong
XCis nooit onder dienst geweest en besefte blijkbaar niet dat een bevelhebber
XCaltijd verantwoordelijk blijftvoor de fouten van zijn ondergeschikten. De prins, die niet uitblonk door mensenkennis, had het trouwens met
XCdeze adjudant slecht getroffen. In 1950 werd De Graaf, door de Parlemen
XCtaire Enquête Commissie verhoord over het Englandspiel, ontmaskerd als
XCpathologische leugenaar en mythomaan, wat niet belette dat deze zelfde
XCenquêtecommissie een jaar later als zoete koek De Graafs beëdigde
XCverklaring opat dat King Kong slechts tweemaal op het prinselijk hoofd
XCkwartier was verschenen: eenmaal, en dat na de luchtlandingen, om
, verhoord te worden en de tweede maal om gearresteerd te worden. De
XCenquêtecommissie heeft de prins over de zo netelige King Kong-affaire met
XC"fluwelen handschoenen" aangepakt. De Jong ontleende zijn King Kong-verhaal grotendeels aan de publika
XCties over "Arnhem" van de militaire amateur-historicus overste b. d.
XCTheodoor Boeree. In een liber amicorum van 1967 noemt hij Boeree zelfs
XC"ons aller leidsman". De Jong wist niet dat de Oranjeminnende en
XCgezagsgetrouwe overste al in 196 I twee dikke bundels King Kong-stukken
XCals "ongeschikt voor publikatie" had laten opbergen in het Krijgsgeschied
XCkundig archief van de Generale Staf. Boeree werkte samen met de Britse militaire historicus kapitein Archi
XCbald Stainforth, wiens zoon Peter, glider-piloot, tot het bittere einde op de
XCArnhemse brug had gevochten. In 1957 ontving Boeree van Stainforth sr.
XCeen document waarvan hij totaal afknapte. De chef van King Kong-uitzen
XCder kapitein Baker, de professioneel wantrouwige kolonel James Langley,
XChad een positiefbewijs geëist voor de betrouwbaarheid van King Kong die
XChij zelf als een onbetrouwbaar avonturier beschouwde. Kolonel Langley
XC(zelfs de naam komt bij De Jong nergens voor) verklaarde dat King Kong
XCals koerier gebruikt werd "op uitdrukkelijk verzoek van de bevelhebber der
XCNederlandse Strijdkrachten". De prins had aan Montgomery's Inlichtin
XCgendienst laten weten "dat hij een Nederlander als koerier wenste en dat hij
XCde juiste man bij de hand had in de persoon van Lindemans, die al prachtig
XCwerk had gedaan". Waarop de betrouwbaarheidsverklaring prompt af
XCkwam. De geschiedenis staat nooit stil. Na 1980 kwamen dossiers vol incrimi
XCnerende en daarom geheim-gehouden King Kong-documenten (waaron
XCder het bovenstaande) boven water dank zij de speurzin en de volharding
XCvan W. H. Tiemens, auteur van Facetten van de Slag om Arnhem en van de
XCbrochure Veertig jaar affaire King Kong, van de twee Haarlems Dagblad
XCredacteuren Arthur Maandag en Jan de Roos, die geheime KK-dossiers aan
XCde klemgreep van de BVD ontwrongen, en van de freelance journalist Frans
XCDekkers, die in 1986 in een Amerikaans militair archief het gedocumen
XCteerde bewijs ontdekte dat KKaan de Abwehr de drie parachutage-zones had
XCverraden (De Jongs bewijs berustte op een mondelinge mededeling van
XCsn-chef Schreieder). In zijn boek King Kong (1986) vatte Frans Dekkers ten
XCslotte alle nieuwontdekte of na veel strijd losgekregen gegevens samen. En wat deed's Rijks geschiedschrijver met deze rijke buit toen hij in zijn
XCdeel 12, Epiloog (1988), de gelegenheid kreeg zijn versie van 1980 te
XCherzien? Hij vermeldt enkel het Haarlems Dagblad; de namen van de
XCamateur-historici zijn hem zelfs geen voetnoot waard. Verder beperkt hij
XCzich tot vage toespelingen op een komplot, uitgevoerd door "verscheidene
XCpersonen" op aanstichting van ongenoemden om King Kongs "overlijden
XCte verhaasten" door het toedienen van arsenicum bovenop de luminal. Wat heeft de lezer aan dit schimmenspel in een mistbank?
De Jong zegt in eenjuridisch onhandige formulering dat er geen enkel
XCgegeven is waaruit blijkt dat de prins iets met die dubbele vergiftiging te
XCmaken heeft gehad. Dit pal na zijn juridisch even naïeve als onbedoeld
XCincriminerende vermelding, dat Lindemans tijdens zijn proces (dat door
XCzijn dood verviel) ook de prins in opspraak kon hebben gebracht. Inderdaad. Tussen deze twee avonturiers, zo verschillend van afkomst en
XCmilieu, maar allebei moedig en roekeloos, grillig, goedhartig en onbe
XCdachtzaam, was na King Kongs terugkeer uit Eindhoven een echt manne
XClijke vriendschap ontstaan. In zijn versie van 1980 schrijft De Jong over die
XCperiode: "Verscheidene malen kwam hij (KK) daar (in het prinselijk
XChoofdkwartier) op bezoek, hij werd ook aan de prins voorgesteld en kreeg
XCer soms te eten." In het licht van wat we nu weten, zou deze zin beter
XCkunnen luiden: "Hij liep het hoofdkwartier waar hij nu kind aan huis was
XCeen maand lang in en uit, ging met de prins zeer amicaal om en voerde aan
XCtafel het hoogste woord." Getuigen hiervoor: overste Boeree, ir. Th. Tromp
XCen ir. Frits Philips. Het komplot om King Kong om zeep te helpen was veel macaberder dan
XCDe Jong aangeeft. In 1983 kwam Tiemens op het lumineuze idee om de
XCoude ambulanceregisters van de Haagse GGD uit te gaan pluizen en zijn
XCnaspeuringen werden later door Frans Dekkers voltooid. Op de dag van
XCKing Kongs dood, 18 juli 1946, vervoerde de GGD onder de naam
XCLindemans eerst een fors gebouwd persoon, die na aflevering aan het
XCziekenhuis Zuidwal spoorloos verdween. Even later arriveerde zuster
XCOnder de Linden, die samen met KK zelfmoord had willen plegen; haar
XCmaag werd leeggepompt en zij herstelde. Later op de middag reden drie bewakers en een ziekenbroeder de
XCwerkelijke Lindemans in een oude Ford langs drie ziekenhuizen, waar men
XCweigerde de bewusteloze patiënt op te nemen. Toen in een vierde
XCziekenhuis eindelijk zijn maag werd leeggepompt was het te laat; hij stierf
XCdiezelfde avond. Van zijn overlijden werd pas vijf dagen later aangifte
XCgedaan, niet door de familie die het lijk niet meer had mogen zien, maar
XCdoor een employé van het Bureau Nationale Veiligheid. De directeur van
XCdit bureau was mr. L. Einthoven, vriend en bewonderaar van de prins. Van dit alles bij De Jong geen spoor. Ten besluite twee citaten uit de
XCverbitterde brief, die de door en door royalistische overste Boeree samen
XCmet zijn geheime King Kong-dossiers naar de Generale Staf stuurde,
XCzinsneden die veel verduidelijken en die men bij De Jong vergeefs zal
XCzoeken: "Alles bijeen blijkt dat dit HQ (het hoofdkwartier van prins Bernhard)
XCzich met Lindemans heftig heeft gecompromitteerd en dat men de sluier
XCover alles heeft geworpen." En: "Uit eerbied voor de Prins ging de zaak in
XCDe Jong heeft in deel I 3 zijn mededeling over Kas de Graaf, adjudant van
prins Bernhard, gecorrigeerd. Deze zou de prins vermoedelijk minder positief over Lindemans hebben geadviseerd.'
XCDe Jongs beschrijving van de daadwerkelijke terugkeer van koningin Wilhelmina en prins Bernhard gaf in de pers aanleiding tot enkele glossen. De algemene ontroering bij gelegenheid van de eerste ontvangst van koningin Wilhelmina in de Nederlandse gemeente Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen, op 13 maart 1945, werd door de gemeentesecretaris, George van Vooren, gerelativeerd. De Jong had op gezag van A. Pelt, chef van de Regeringsvoorlichtingsdienst en begeleider van de koningin, geschreven dat ontroering zich van alle aanwezigen had meester gemaakt toen twee kinderen, wier vader(s) kort tevoren door de Duitsers waren gefusilleerd, zich in de mantel van de koningin verborgen." Tegen een verslaggever van de Provinciale Zeeuwsche Courant (10 december 1980) verklaarde de heer Van Vooren: , '''Ik geloof dat hier toch wel wat overdreven wordt. Ik heb in Aardenburg
XCniemand zien huilen. Van die twee kinderen heb ik niets gezien of gehoord,
XCook later niet. Die konden er volgens mij niet eens bijkomen want de
XCkoningin was helemaal afgeschermd door militairen en veiligheidslui. De
XCmensen waren uitgelaten, ja, en zenuwachtig, een beetje gespannen
XCnatuurlijk. Maar gehuild werd er niet. Dit verhaal is toch echt wel een beetje
XCsentimenteel en overtrokken." Van Vooren heeft een heilig respect voor de geschiedschrijver Lau de
XCJong, maar vooral als deze zich toeverlaat op de getuigenissen van chef A.
XCPelt van de toenmalige Regeringsvoorlichtingsdienst, worden de zaken
XCvolgens Van Va oren toch wel een beetj e overdreven. De dag van de intocht
XCvan de koningin ligt hem nog vers in het geheugen. "Het hele dorp was uitgelopen. De stoet stopte voor het nood-gemeen
XCtehuis. Daar werden de mensen aan haar voorgesteld. Het was een gedrang
XCvan jewelste. En Tarzan lag op het platte dak van café Pieters naast het
XCgemeentehuis, en gaf steeds maar van die grote brullen." Glimlachend: "ja,
XCdat is iets wat iedereen die er bij was zich nog goed kan herinneren Van Vooren: "Ze werd voorgesteld aan twee illegale werkers: gemeen
XCtesecretaris J. Paridaen, B. Haaksmari-De Koster, en daarna aan twee
XCoorlogsslachtoffers: mevrouw A. Moelaart-Poortvliet van Sint Kruis, die
XCbij de evacuatie een been kwijtraakte door beschietingen van Canadese
XCDeel 13, 147 (147). 5 Deel lOA, 103 I (986).
, vliegtuigen en mevrouw S. Sallet-Martens die haar man, zoon en dochter
XChad verloren. Géén naaste familieleden van illegale werkers, die kort voordien wegens
XCsabotage zouden zijn doodgeschoten, zoals De Jong beweert. Er werd in
XCAarden burg ni emand gefusilleerd", zegt Van V ooren stellig.' Een verwachting, in de begeleidingscommissie uitgesproken, werd bewaarheid. De pers besteedde bijzondere aandacht aan het voornemen van prins Bernhard in I944 om krijgsgevangen leden van de Waffen-ss te doen executeren. 'Bernhard wilde in 1944 ss'ers voor het vuurpeloton', meldde het Algemeen Dagblad (10 december I 980). , 'Prins Bernhard heeft in september 1944 aan de commandant van de Prinses
XCIrene-Brigade gevraagd of deze brigade "een 200-tal Nederlandse ss'ers die
XCdoor de Amerikanen waren krijgsgevangen gemaakt", wilde doodschieten. Kolonel De Ruyter van Steveninck, de commandant van de Irene-bri
XCgade, heeft dit verzoek met instemming van zijn staf afgewezen "daar
XCafmaken van zo'n groot aantalonverantwoord was". Dr. L. de Jong vertelt dit in het gisteren verschenen deel lOA van de
XCgeschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. De Jong ontleent zijn gegevens aan het boek van J. J. G. Beelaerts van
XCBlokland Oorlogsbelevenissen van een cavalerie-officier. Prins Bernhard heeft tegenover de Avro-televisie de onthulling van De
XCJong bevestigd. "Die opmerking was evenwel niet serieus bedoeld maar
XChelaas heeft mijn vriend Beelaerts dit in zijn dagboek wel serieus vermeld,"
XCaldus de prins die morgenavond voor de Avro-tv een toelichting geeft op
XCzijn rol in het boek van De Jong. Die uitzending op Nederland I begint om
XC20-45 uur. Bij de presentatie van deel lOA vertelde De Jong dat hij over deze zaak
XCuitgebreid met de Prins van gedachten heeft gewisseld. Hij wilde niets
XCmeedelen over de inhoud van het gesprek, "maar wanneer de opmerkingen
XCvan de Prins iets van zakelijk belang hadden toegevoegd, was dit zeker in de
XCtekst opgenomen". In een voetnoot schrijft De Jong, dat de commandant van de Irene-bri
XCgade met zijn weigering "prins Bernhard en de Irene-brigade een grote
XCdienst heeft bewezen". De 200 Waffen-ss'ers die prins Bernhard in handen van de Irene-brigade
XCwilde spelen, zijn uiteindelijk als krijgsgevangenen naar Amerika getrans
XCporteerd.' De journalist H. J. A. Hofland bezag in een commentaar in de Haagse Post (13 december I980) de Londense discussies ter voorbereiding van de terugkeer van de regering in het licht van de ordeproblematiek. Over het conflict óver van de verhouding tussen de Ordedienst en het Militair Gezag schreef hij onder
, 'De bedreiging van de openbare orde kwam niet van een aantal woeste
XCbenden, desperado's en revolutionairen, maar van een paar groeperingen
XCdie elkaar de verantwoordelijkheid voor de orde betwistten, die daardoor
XCaan de top onoverzichtelijke toestanden schiepen en zodoende aan de basis
XCruimte maakten voor willekeur. Het is die eigenaardige vaderlandse
XCordelievendheid, die over het algemeen tot averechtse resultaten leidt, en
XCwaarmee het volk ook later nog veel te stellen zou krijgen, zoals het er al
XCeerder mee te maken had gekregen. Jammer genoeg gaat De Jong niet nader
XCin op dit bijzondere karaktertrekje zonder hetwelk men zich een Neder
XClandse overheid nauwelijks kan voorstellen. Het is een wel bekend maar weinig besproken feit dat het Nederlandse
XCvolk betrekkelijk rijk is aan kleine machtswellustigen. Een aantal van hen
XCkwam na de bevrijding van het Zuiden terecht in de arrestatieploegen van
XCde Binnenlandse Strijdkrachten en kreeg daar de kans om naar eigen smaak
XCzijn eigen kampbewind te voeren. Een door De Jong geciteerde arts noteerde: "De bewaker heeft wat bloed
XCaan zijn handen: beveelt een der gevangenen dit afte likken. De zoon van S.
XCmoest zijn eigen vader slaan. Opsluiten in een hondehok en dan laten
XCblaffen. Pieringen opeten, met het gezicht in een mesthoop rollen. (enz.) Dit
XCalles doen voor de ogen van een opgeschoten publiek dat het toejuicht." Ook de foto's van arrestaties, het kaalknippen van "moffenmeiden", en
XCdan in het bijzonder de gezichten van de overheidsdienaren en de
XCtoeschouwers bewijzen dat de nasleep van een oorlog weinig of niets bevat
XCom trots op te zijn. Ook de eigenlijke bevrijders hebben zich trouwens niet
XConbetuigd gelaten: er is door de geallieerde troepen hier en daar flink
XChuisgehouden ten nadele van degenen die nog ter begroeting met een
XCvlaggetje hadden staan zwaaien. Sinds zijn oprichting is het de vraag geweest of het Militair Gezag
XCwerkelijk nodig was. Het is een schijnprobleem. De lethargie van de
XCbevolking maakte een speciaal gezagsapparaat overbodig. Maar Nederland
XCwas frontgebied, wat daar gebeurde was ondergeschikt aan de oorlogvoe
XCring en het lag dus voor de hand dat het Zuiden ook in eerste instantie
XCmilitair zou worden bestuurd. Het opperhoofd van dit militair bestuur was
XCvoor geen kleintje vervaard, vond een verdeelde ministerraad tegenover
XCzich, en kreeg bovendien doordat de strijd in het Zuiden lang duurde de
XCkans, zijn bestuursapparaat overmatig uit te bouwen. Zo trad het vanzelf
XCbuiten zijn oevers. Maar er is geen enkele garantie, dat een burgerlijk
XCbestuur zich niet op dezelfde manier zou hebben ontwikkeld. Tot degenen die in de chaotische overgangstoestand probeerden hun
XCmacht uit te breiden, hoorde ook prins Bernhard. Koningin Wilhelmina
XChad, overeenkomstig haar opvattingen over de macht van het staatshoofd,
XCgewild dat hij tot opperbevelhebber van de land- en zeestrijdkrachten zou
XCworden benoemd. Op die manier zou ze, buiten het parlement om, via haar
XCHet kabinet verzette zich met succes, maar wel werd de prins bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten, dat wil zeggen de commandant van het verzet. In deze functie gedroeg hij zich meteen zeer beweeglijk en hield om te beginnen een radiotoespraak, waarvan Van Lidth de Jeude, de minister van Oorlog, noteerde: "teveel in de toon «ik beveel». Héél enthousiast ben ik ook niet, vooral niet over de hals-over-kop-methoden waarmee dit door HM wordt doorgedreven."
XCHet volgende probleem ontstond toen de prins, bij de organisatie van de strijdkrachten in het Zuiden, niet gediend bleek te zijn van het oude beroepskader, waar in kringen van de koninklijke familie de schuldigen aan de snelle nederlaag van mei 1940 werden gezocht. Verder raakte hij in conflict met Kruis over de vraag wie in het Zuiden voor de Binnenlandse Strijdkrachten verantwoordelijk moest zijn, want zeer begrijpelijk wilde Kruis niet dat naast zijn eigen Militair Gezag nog een ander, zelfstandig machtsapparaat zou opereren.
XCDe BS had zich toen al een bedenkelijke naam verworven. Niettemin streefde de prins ook nog naar arrestatiebevoegdheid voor de Binnenlandse Strijdkrachten, maar hier werd hij weer tegengehouden door Van Heuven Goedhart, de minister van Justitie, die overigens weer geen vriend was van generaal Kruis. Ten slotte was er de procureur-generaal bij het gerechtshof van Den Bosch, mr. E. M. L. H. baron Speyart van Woerden, die bang was dat door het gerouwdouw van leden der BS de hele Oranjedynastie in gevaar zou komen. Opnieuwontrolt zich hier een toneel van cornpetentiestrijd en chaos, waarin koningin en prins op eigen initiatiefhun politieke rol speelden, zonder de politieke gevolgen te doorgronden.
XCZoals ook in vorige delen komt koningin Wilhelmina hier als draagster van de vernieuwing naar voren. De vernieuwing was niet zozeer een duidelijk omschreven politiek als wel een beweging, die in de praktijk zou moeten leiden naar "eenheid". En dit zou weer betekenen dat de oude politieke structuur ruimschoots zou worden geslecht, dat het parlement minder te zeggen zou krijgen en dat het staatshoofd - vestigingsplaats van volkswil en volksgeweten - de grote nationale lijn zou gaan bepalen.
XCVernieuwing was een brok in de keel van de Nederlandse politiek en als zodanig een niet onbekend verschijnsel. Hier ging het gepaard met verwaarlozing en dus een poging tot bevriezing van de sociaal-economische machtsverhoudingen, en daarom is het geen wonder dat de beweging vooral bijval kreeg uit de hogere lagen van de samenleving. Intussen is het wel curieus, ons nu de prins voor te stellen als instrument van deze stroming.
XCOver Bernhard schrijft De Jong met tegenstrijdige strekking. Uit zijn opsomming van feiten komt voornamelijk een man te voorschijn, die in zijn snel gedrag, behoefte aan macht en gebrek aan toepasbaar politiek inzicht het publiek intussen welbekend is. Het enerzijds-anderzijds van zijn laatste overwegingen wordt besloten met de conclusie dat "zijn benoeming
, tot bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten een gunstig effect heeft
XCgehad". Hij stelt zich niet de vraag ofhet met iemand anders misschien beter
XCwasgegaan. In deze delen wordt door de nationale historicus weer onvermoeid
XCuitgepakt, tientallen intriges worden tot in de finesse besproken, zonder dat
XCwe precies te weten komen wat de schrijver er zelf van vindt en in welk
XCperspeetlef hij het gebeuren zet. Dat zullen pas diegenen beleven aan wie
XChet is beschoren de publikatie van het allerlaatste deel mee te maken. De stijl
XCblijft gedragen en de lezer krijgt geen greep op De Jongs denken. Ik heb wel
XCeens het vermoeden, dat volgens hem het voor een historicus niet eens
XCstrikt nodig is te denken, zolang hij speurt, vorst en in een "brede
XCvertelling" opsomt. Intussen ontstaat uit deze twee boeken toch het beeld van een
XCkabouternatie, die er door alle oorlogsavonturen heen in slaagt, haar
XCisolement te bewaren. Terwijl op zijn eigen grondgebied de reuzen elkaar
XCbij de strot hebben, blijven koning Kaskoeskielewan en zijn makkers
XCproberen, elkaar een beentje te lichten. In deel lOB zullen we lezen hoe het
XCdaarbij onze vrienden verder vergaat. Met dat al blijft het een interessante
XCIn de boekenbijlage van Het Parool (27 maart I98r) verscheen een vraaggesprek met mr. J. A. W. Burger, die tot januari r 94 5 als minister van Binnenlandse Zaken nauw betrokken was bij het herstel van het Nederlandse bestuur in het zuiden. Zijn kritiek op de concept-hoofdstukken uit de delen 9 en r OA, die al in de begeleidingscommissie ter sprake was gebracht, maakte hij in dat interview gedeeltelijk openbaar. , 'Na een uur praten zegt mr. Jaap Burger: "De Jong geeft over mijn vertrek
XCnaar het bevrijde Zuiden in januari '45 een verdraaide voorstelling van
XCzaken. Dat heb ik u aangetoond. Nou zitten we over dit ene onderdeeltje al
XCeen heel gesprek te voeren, maar het is om zo te zeggen per pagina onjuist.
XCVandaar dat het onmogelijk is dat te corrigeren. Intussen is het natuurlijk
XCwel zo dat het onaangevochten onjuist in dat geschiedwerk blijft staan. Ik
XCheb De Jong ook geschreven: ik ben ervan overtuigd datjouw mening ten
XConrechte de historische zal zij n." Mr. J. A. W. Burger, minister zonder portefeuille en later minister van
XCbinnenlandse zaken van I943 tot januari I945 in het tweede kabinet
XCGerbrandy, schetst de situatie. Zeeland, Brabant, Limburg en een stukje
XCGelderland waren bevrijd, de rest van Nederland was nog door de nazi's
XCbezet gebied. In december' 44 zetten de Duitsers hun laatste krachtige
XCaanval in, het Ardennenoffensief, dat een maand later pas door de
XCAmerikanen tot staan wordt gebracht. We kunnen dat ook allemaal bij De
XCJong lezen. Gelden Burgers bezwaren nu de feiten die De Jong vermeldt of
XCBurger: "Het zullen meestal niet de feiten sec zijn, het is vooral de beóórdeling van die feiten. Ik geef u een simpel voorbeeld. Ik werd in januari' 45 door Gerbrandy teruggeroepen naar Londen voor een ministerraad. Ik heb toen een radiorede gehouden want wat was de situatie? We hebben daar in het Zuiden dus de bevrijding gehad en meteen daarbij de zuivering. Iedereen werd bij zijn lurven gepakt, iedereen die ruzie met zijn buurman had zei, «die vent deugt niet» en hup die werd dan opgepakt, een belachelijke vertoning. Daar wou ik iets tegen zeggen. Maar ik wou ook wat zeggen om een psychologische reden. De mensen waren als de dood dat de Duitsers in dat Ardennenoffensief zouden slagen en dat de zaak weer bezet zou worden. Of dat zou gebeuren maten ze ten onrechte af aan de afwezigheid van Nederlandse ministers in Brabant. Ze dachten: die ministers zullen het wel als eersten weten en dan zorgen dat ze wegkomen. En ik zag dus in Bos en Ven in Oisterwijk waar wij zaten, elke dag een aantal mensen de marechaussee vragen of de ministers er nog waren. Nou, ik was er in ieder geval nog; die mensen gerustgesteld.
XCMaar wat zegt De Jong nou? Dat was helemaal niet nodig dat die mensen kwamen, want het gevaar was toen al geweken. Ik wist dat toen niet, de mensen zeker niet. Die waren gewoon bang, is dat nou zo onbegrijpelijk> Ik heb toen die rede gehouden in de hoop dat als ik de volgende dag weg zou zijn en de mensen zouden daar dan over praten dat ze zouden zeggen: maar ik heb hem gisteren nog gehoord. En het was natuurlijk mijn bedoeling dat ik ook snel weer terug zou zijn,
XCMaar volgens De Jong was dat volstrekt overbodig. Dat kun je een beoordeling van de feiten noemen, maar het geeft wel een valse voorstelling van zaken." U sprak in die rede over de zuiveringen en over het Militair Gezag. Volgens De Jong waren Gerbrandyen uw collega Van Heuven Goedhart vanjustitie bang dat u tegen dat Militair Gezag zou ageren. U had daartegen toch bezwaren? Burger: "Ik had inderdaad niet zoveel op met het Militair Gezag. Ik was in het zuiden om de gemeenteraden en de provinciale besturen te regelen, zaken waar het Militair Gezag geen lor mee te maken had. Maar ik was natuurlijk bekend genoeg met de chaotische situatie om in te zien dat zoiets als het Militair Gezag nodig was, eenvoudigweg alom de relatie met de Geallieerden. En ook om zaken als voedsel en zo te krijgen had je een militair apparaat nodig. Ik ben nooit principieel tegen het Militair Gezag geweest. Ik ben zelfs in '43 onder Van den Tempel die toen minister van sociale zaken was ambtenaar geworden op de uitdrukkelijke voorwaarde dat ik de verbindingsman met het Militair Gezag zou zijn. Van den Tempel was furieus tegen een Militair Gezag, maar ik zei: iets van dien aard moetje toch hebben. Pas toen het MG zichzelf overgreep en zèlf wilde gaan regeren op een lachwekkende wijze.ja, toen heb ik mij natuurlijk verzet."Begrijpen !vij goed dat u die eerste weken van 1945 in Brabant heel Uitdrukkelijk
, Burger: "Natuurlijk, ik had toch net dat Bureau Binnenlandse Zaken in Den
XCBosch opgericht, een soort minidepartement. Ik had mijn flat in Londen
XCopgezegd. Als ik een ministerraad moest bijwonen, moest ik in Londen in
XCeen hotel. Mijn standplaats was Brabant." Maar De Jong schrijft dat u als minister-kwartiermaker in december' 44 naar
XCLonden was teruggekeerd en dat u op 2 of 3 januari plotseling toch weer naar
XCNederland ging omdat uw moeder ziek was.
XC"Ja, dat schrijft hij en dat is uitermate misplaatst. Ja, dat vind ik eenvoudig
XCongehoord. Maar had ik daar erg in dat ze in Londen bang waren dat ik het
XCMilitair Gezag onderuit zou halen?" Gerbrandy schreef u een briejje dat u zich al/een particulier mocht bezighouden.
XC"Maar dat staat er niet. De Parlementaire Enquête Commissie heeft het er
XCop één lid na - niet in kunnen lezen. Ik heb het er ook niet in gelezen. Ik
XCdacht dat het een vriendelijk meeleven van de man was. Inderdaad, mijn
XCmoeder was ziek maar dat is natuurlijk geen reden om als minister je werk
XCniet te doen." Dejong stelt heel nadrukkelijk: Burger ging speciaal naar Nederland omdat zijn
XCBurger: "Natuurlijk, en dus was ikzo mis om die radiorede te houden. Daar
XCwas ik immers niet voor. De voorstelling van zaken is dus deze: ik ben
XCterwijl ik in Londen hoorde te zijn naar Brabant gegaan om het Militair
XCGezag dwars te zitten en daarvoor verzin ik het smoesje dat mijn moeder
XCziek is. En Gerbrandy is dan nog zo zorgvuldig mij een briefje te schrijven.
XCMaar nee hoor, Burger houdt gauw stiekem even die rede dwars tegen het
XCzuiveringsbeleid van de regering in." De Jong schrijft dat dat uw eigen beleid was.
XC"Ja, dat staat er godswonder nog in. Maar dit is dus het verhaalongeveer, dat
XCmoet je uit iedere zinswending begrijpen en dat is fundamenteel onjuist." In uw gewraakte radiorede had u het over de zuiveringen. U hebt ons al geschetst
XCwelke ongewenste vormen die hadden aangenomen. U maakt onderscheid tussen
XCcol/aborateurs en goedwillende vaderlanders diefouten maken. Dat is u zeer kwalijk
XCgenomen, niet alleen in Londen door Gerbrandy, maar ook in bezet Nederland door
XCde illegale pers. Het is reden voor uw onmiddellijk ontslag als minister.
XC"Daarover kun j e een stuk of vier dingen zeggen. In de eerste plaats: j e kunt
XCnatuurlijk wel zeggen dat je rekening moet houden met de gevoelens in
XCbezet gebied maar in het zuiden moest geregeerd worden en daar was het
XCeen chaos. Nou, dan staat er in datzelfde boek van De Jong dat hij een paar
XCweken later voor Gerbrandy op stap moest om de zaak eens te onderzoeken
XCen tot zijn stomme verbazing was iedereen in Brabant het met mij eens. Hij
XChad daar ook gesproken met bisschop Mutsaerts en met de hoofdredacteur
XCvan de weekbladeditie van Trouw. In een voetnoot zegt ie dan dat hij daar
XCmaar één verklaring voor heeft. Er was in het Zuiden naar zijn indruk
XCweinig verzet gepleegd en daarover zou men zich schuldig voelen. Dat is
XCnou toch wel hondsbrutaal datje indirect zegt dat die twee ook wel niet zo
, best geweest zullen zijn. Dat is twee. Dan heeft Holla, de eerste president
XCvan het Tribunaal in Den Bosch, gesproken over «het gulden woord van
XCBurger». Dat is drie. Ook de enquêtecommissie is het jaren later met mij
XCeens. Zegt De Jong daar weer over heen: die enquêtecommissie heeft er ook
XCgeen goeie visie op. Je moet het allemaal maar durven. Ik heb voor de radio
XCgezegd dat wanneer het recht zijn loop heeft gehad dan is het afgelopen, dan
XCis het zuiveringsvraagstuk ten einde. En ik heb heel uitdrukkelijk gezegd dat
XCdat ging over collaborateurs." Volgens Dejong hoort na de bijzondere rechtspleging nog een zuivering te volgen.
XCU zou die twee dingen hopeloos door elkaar hebben gehaald.
XC"Dat kan hij nou wel vinden, maar dat is allemaal geregeld in het
XCTribunaalbesluit. Wie veroordeeld werd, werd automatisch tien jaar uit zijn
XCburgerrechten ontzet. Daar viel verder niet over te praten. Daarom zeg ik
XCjuist, dan is het af. De Bijzondere Rechtspleging is nu juist in het leven
XCgeroepen om te kunnen zuiveren. En het zijn toch waarlijk niet de eersten
XCde besten die het met mij eens zijn. Ik heb ze De Jong allemaal
XCvoorgehouden en hem geschreven: «zou jeniet eens een ogenblik kunnen
XCdenken datjij het bij het verkeerde eind hebt?»" Wat schrijft hij dan terug?
XC"Nou, dat ie het er niet mee eens is. Dan beroept ie zich daarover uitsluitend
XCop de illegale pers benoorden de rivieren, op Goedhart in Het Parool en op
XCVan Randwijk in Vrij Nederland. Nou heb ik in de loop der jaren van
XCGoedhart wel meer extreems gehoord, maar toevallig loop ik op de
XCtentoonstelling over Wilhelmina in Londen en daar blader ik in een stuk
XCvan Van Randwijk. Daar lees ik dat Van Randwijk heel goed het verschil
XCbegreep tussen fout zijn en fouten maken. De Jong niet, die vindt dat
XCiedereen die een fout maakt een collaborateur is. Maar tijdens de bezetting
XCmaakte je elke dag fouten. Collaboratie begint pas waar je de bedoeling
XChebt de vijand te helpen. Als je iets fout doet ben je een stommerik en dan
XCmoet j e misschien de gevolgen daarvan ondervinden, maar dan ben j e nog
XCgeen collaborateur. Nou dat onderscheid, dat kent De Jong niet, dat begrijpt
XCie niet en dat weet ie niet." Dat doet een beetje aan de affai re-Aantjes denken, zoals dat gegaan is.
XCBurger: "Nou ja goed, ik ben het daar dan ook helemaal niet mee eens.
XCSchandalig hoe dat gegaan is. Dat iemand zoveel jaar na de oorlog van de
XCene op de andere dag rechteloos veroordeeld kan worden, terwijl er geen
XCenkele reden was waarom die man niet een behoorlijke rechtsgang had
XCkunnen gaan. Dat is strijdig met ons hele rechtswezen. En de grootste
XCellende is nog dat door het optreden van De Jong, doordat hij tegelijk als
XConderzoeker, als officier van justitie en als rechter is opgetreden, nooit
XCprecies is vastgesteld wat Aantjes gedaan heeft, wat de feiten precies zijn. En
XCdaardoor is ook nooit vastgesteld in hoeverre die feiten hem aan te rekenen
XCzijn en of daarop na zoveeljaar nog een strafhad moeten volgen."
, Dat kan natuurlijk ook het geval zijn bij mensen die geen commentaar meer kunnen
XCleveren omdat ze overleden zijn.
XC"Ja, dat gaje wel denken natuurlijk." U hebt ons zojuist die brief van 3juli 1980 laten zien waarin u Dejong uitvoerig
XClaat weten wat uw punten van kritiek zijn op deel tien, vooralover uw vertrek naar
XCNederland beginjanuari' 45. Wat schrijft De Jong dan terug?
XC"Even zien, hij schrijft mij: «wat je opmerkingen aangaat wil ikje schrijven
XCdat ik je hele passage die begint onderaan pagina I en die eindigt op pagina 3
XCintegraal aan de begeleidingscommissie zal voorleggen. Ik vind dit een
XCfundamentele kritiek die ik al uit een oogpunt van ministeriële verant
XCwoordelijkheid voor mijn werk met de commissie dien te bespreken.» En
XCverder zegt De Jongdan datikvan hem maar moet aannemen dat hij aan het
XCoordeel van de commissie bijzonder veel waarde hecht, maar, zegt hij dan,
XC«ik moet in laatste instantie zelf beslissen wat ik al dan niet voor mijn
XCwetenschappelijke verantwoording neem. In dit stadium wijs ikje kritiek
XCaf.» Dat schrijft ie dan. En ik weet niet wat de commissie er van vond maar het
XCresultaat is dat er niets wezenlijks is gewijzigd. Ook aan de passages over
XCmijn speech niet. De Jong haalt telkens het wezen eruit door «fout zijn en
XCfouten maken» gelijk te stellen en trekt dan zijn eigen conclusies. Daar is hij
XCwezenlijk fout mee." En daarom heeft Burger De Jong laten weten niet meer "on speaking
XCterms" met hem te zijn, als hij daarmee doorgaat.' De historicus H. J. c. Termeer, die in 1979 een studie had gepubliceerd over de bevrijding van Nijmegen en over de politieke gevolgen daarvan, werd door de redactie van Kleio, het blad van de Vereniging van docenten in geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN), uitgenodigd om de hoofdstukken uit deel lOA, betrekking hebbend op het zuiden, van commentaar te voorzien," In Kleio (30 (1989) 16-22) schreef hij een recensie onder de titel 'De Jong en het bevrijde Zuiden' en betoogde onder andere: , 'Het beeld dat De Jong in zijn deel lOA van het bevrijde Zuiden geeft, is het
XCeerste algemene overzicht dat over dat onderwerp geschreven is. Maar een
XCsynthese in de gebruikelijke zin van een samenvatting van de bestaande
XCliteratuur, is het niet. Die basis zou ook nogal smal zijn geweest, want
XCwetenschappelijk onderzoek naar die periode is nog betrekkelijk schaars en
XCplaatselijk van karakter. De niet-wetenschappelijke produktie is weliswaar
XCveel groter, maar deze bestaat voornamelijk uit werken die plaatselijk en
XCanecdotisch van aard zijn of uit officiële verslagen van de werkzaamheden
XC6 H. Termeer, Nijmegen frontstad, september 1944-mei 1945. Politiek en vakbeweging. Gelderse Historische Reeks 13 (Zutphen,
, van nationale instellingen. Deel lOA is dan ook niet alleen gebaseerd op de
XC(in hoofdzaak vóór 1970) verschenen literatuur maar voor het belangrijkste
XCdeel op ongepubliceerd materiaal: archiefstukken en persoonlijke getuige
XCnissen, in de loop der jaren door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen
XCtatie (RIOD) verzameld. Hoewel De Jong in deel lOA ongetwijfeld het meest gedetailleerde
XCbeeld van het bevrijde Zuiden tot nu toe heeft geleverd, kan dat door talloze
XCfeitelijkheden gedomineerde overzicht toch bezwaarlijk een totaalbeeld
XCworden genoemd. Waar het aan ontbreekt is nu juist de synthese, dat wil
XCzeggen een samenvatting, waarin de vele, zeer uiteenlopende ontwikkelin
XCgen op het terrein van de arrestatiekwestie, de zuivering, de politiek, de
XCmilitaire en materiële situatie met elkaar in verband worden gebracht en
XCworden verklaard. Bij gebrek aan een centrale vraagstelling volgt logischer
XCwijs ook geen eindconclusie of samenvattende typering van deze periode
XCals geheel. In dat verband is het dan ook kenmerkend dat De Jong elke poging tot
XCperiodisering, dat wil zeggen tot indeling van de zeer veelzijdige stof in
XCbetekenisvolle chronologische parten, achterwege laat. Hij ordent de
XChistorische materie op thematische wijze, behandelt per terrein de meest in
XChet oog springende gebeurtenissen en laat het bij conclusies per thema.
XCVoor een zo chaotische overgangsperiode als die van het bevrijde Zuiden
XCbetekent dat dat de lezer wél van een aantal goed geschreven thematische
XCstukken kan genieten en aldus met de belangrijkste problemen kennis
XCmaakt. Maar aan de laatste thematische inventarisatie gekomen, heeft hij
XCnog steeds geen inzicht in de bijzondere aard van de hele periode en de
XCbepalende fasen die daarin te onderscheiden zijn. Op grond van mijn eigen onderzoekingen kwam ik tot de volgende
XCtypering en periodisering. Hét kenmerk van de periode van het bevrijde Zuiden was haar
XCovergangskarakter: niet alleen de moeizame militaire en psychologische
XCovergang van bezet gebied naar bevrijd gebied, maar ook die van be
XCzettingsbestuur enerzijds en verzet en hulp door de illegaliteit anderzijds
XCnaar een regulier burgerbestuur in een vrije maatschappij, zoals die tot
XC10 mei 1940 bestaan had. In deze parallel lopende processen van na de bevrijding vervulden het
XCMilitair Gezag (MC) en de voormalige illegaliteit als gezaghebbende
XCFremdkörper, afkomstig uit respectievelijk Londen en de bezettingstijd, een
XCcentrale rol. In fasen werd de voormalige illegaliteit door het MC met horten
XCen stoten vanuit een hoofdrol teruggedrukt in een bijrol. Zo vormden zij
XCbeiden actief en passief de wezenlijke en bepalende krachten in de
XCovergangsperiode van het bevrijde Zuiden. Hun positie en de invloed die
XCzij uitoefenden, lijken daarom bijzonder geschikt om te dienen als
XCgraadmeter van de mate van normalisatie in de maatschappij van na de
XCAls gevolg van de militaire ontwikkelingen verliep de bestuurlijke overgang in het bevrijde Zuiden bijzonder moeizaam en chaotisch. In de meeste plaatsen deed zich aanvankelijk een eerste "wilde" fase voor van meest enkele weken na de bevrijding, waarin het centrale bestuursniveau, te weten het door de regering ingestelde MG, slechts een marginale rol speelde. De plaatselijk gestationeerde functionarissen van dat MG, de militaire commissarissen, baseerden hun gezag in eerste instantie voornamelijk op de aangebleven of teruggekeerde "oude" bestuurders.
XCDaartegen kwam vervolgens de plaatselijke oud-illegaliteit in het geweer. Zij organiseerde zich in plaatselijke comité's en kantte zich vooral tegen het uitblijven van een behoorlijke zuivering, met name van het overheidsapparaat en de politie. Doordat de arrestaties van politieke verdachten onder leiding stonden van oud-illegalen in de Binnenlandse Strijdkrachten ( BS; een militair verband waarin leden van de Knokploegen, van de Raad van Verzet en van de OD en hun hulpkrachten uit de bevrijdingsstrijd samengingen), bestond er nog geruime tijd een "dualiteit van de macht". Die hield in dat het plaatselijke MG weliswaar de bestuursmacht uitoefende, maar geen greep kreeg op de door de BS beheerste arrestaties en overigens evenmin op de door de "oude" bestuurders verwaarloosde ambtelijke zuivering. Voormalige illegaliteit en BS stelden in diverse gemeentes zelf burgemeesters aan of verwijderden door de autoriteiten aangestelde functionarissen en zij weigerden de arrestaties op te geven, zolang zij niet bij het bestuur en de zuiveringen werden ingeschakeld.
XCVervolgens, vanaf medio oktober tot en met eind november, verlegde het MG zij n koers door op aansporing van de chef-staf van het MG, generaal Kruis, de georganiseerde voormalige illegaliteit bij het beleid in te schakelen en een serieus begin te maken met de zuivering van overheidspersoneel en politie. Tijdens deze fase werden in diverse plaatsen aanvankelijk teruggekeerde burgerlijke functionarissen en onvoldoende krachtig optredende militaire commissarissen alsnog verwijderd en vervangen. De voormalige illegaliteit organiseerde zich inmiddels voor het hele bevrijde gebied in de Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland (GOIWN). De nog gebrekkig gecoördineerde BS bleef echter nog op veel plaatsen eigenmachtig arrestaties verrichten.
XCIn september 1944 tot en met medio februari 1945 werd er onder druk van de toenemende kritiek op BS en oud-illegaliteit op arrestatiegebied overeenstemming bereikt door de toppen van het MG, van de BS, van de GOlWN en van de politie in bevrijd gebied. Maar die overeenstemming had voorlopig weinig resultaat omdat de tegenstellingen tussen GOlWN, BS, MG en koningin enerzijds en kabinet en "oude" gezagsdragers anderzijds steeds scherpere vormen aannamen. Zij resulteerden eind januari 1945 in de verwijdering van het hoofd van de politie, procureur-generaal jhr. mr. E. Speyart van Woerden uit bevrijd gebied en in de val van minister
, en kort daarop van het tweede kabinet-Gerbrandy. Het MG slaagde er in
XCdeze periode in om op het gehele bestuursgebied, dus ook op het terrein van
XCde arrestaties, de touwtjes in handen te krijgen. De georganiseerde
XCoud-illegaliteit stelde zich ten dienste van dat MG en werd plaatselijk en
XCcentraal ingeschakeld in adviescommissies en in uitvoerende organen,
XCvooral op het terrein van opsporing en zuivering. De meeste oud-illegale
XCleden van de inmiddels opgeheven opsporingsdiensten van de BS gingen
XCover naar politieke opsporingsdiensten (POD) van het MG. Vanaf medio februari (het laatste kabinet-Gerbrandy was aangetreden)
XCtot de bevrijding van de rest van het land werd de voormalige illegaliteit in
XChet defensief gedrongen (fase van uitschakeling en frustratie). Zowel de Staf
XCMG als de plaatselijke militaire commissarissen verlegden hun aandacht
XCmeer en meer van de voormalige illegaliteit naar de "oude" bestuurders en
XCorganisaties. Ook die werden nu volop ingeschakeld om de vele materiële
XCen andere problemen de baas te worden. Van hun kant en vande zijde van
XCde sterker wordende niet-oud-illegale pers klonk de roep om spoedige
XCopheffing van het MG en om herstel van de bevoegdheden van de
XCburgerlijke bestuursorganen steeds luider. Het MG begon zich, mede vanwege zijn aanstaande taak in de nog te
XCbevrijden gebieden, inderdaad langzaam maar zeker uit de burgerlijke
XCbestuurszaken terug te trekken. Maar dat betekende veelalook dat de
XCinvloed die de georganiseerde voormalige illegaliteit bij het MG op
XCbestuurszaken, arrestaties en zuivering had verworven, merkbaar afnam. De
XContevredenheid in oud-illegale kringen daarover en over de daarmee
XCgepaard gaande stagnatie in de zuivering (met name de economische
XCcollaboratie kon bij gebrek aan juridische regelingen niet worden aange
XCpakt) groeide sterk. Dat de gematigde krachten in de leiding van de GorWN
XCerin slaagden de ontevreden achterban in de hand te houden, was
XCvoornamelijk te danken aan de zeer optimistische verwachting bij allen dat
XCde radicaler geachte illegaliteit in het nog te bevrijden gebied na de
XCbevrijding van het Noorden een vooraanstaande rol voor de voormalige
XCillegaliteit als geheel zou opeisen. In de reconstructie van De Jong speelt de georganiseerde oud-illegaliteit
XCeen veel bescheidener rol dan hiervoor werd geschetst. Als men deel lOA moet geloven, heeft zij in het bevrijde Zuiden slechts een geringe invloed
XCgehad op het beleid van het MG en de koers van de regering, en dan nog
XCvoornamelijk in de eerste twee, drie maanden na de bevrijding. Ik zal hierna
XCaan de hand van enkele belangrijke voorbeelden proberen te verklaren hoe
XCen waarom De Jong tot dat beeld gekomen is en aangeven welke correcties
XCmijns inziens noodzakelijk zijn. De GorWN wordt in acht pagina's behandeld onder de kop "Vernieu
XCwing" en getypeerd als een organisatie van oud-illegale werkers en een
XCmeerderheid van "goede Nederlanders". Zij was er volgens hem onder
XChet mom van vage vernieuwingsgedachten voornamelijk op uit om de
, terugkeer van de "oude", dat wil zeggen vooroorlogse gezagsdragers en van
XCde "oude" gezagsverhoudingen tegen te houden ten behoeve van ver
XCnieuwde figuren en structuren. De BS krijgen veel meer aandacht. Zowel hun rol bij de massale arrestaties
XCen bij de bewaking van politieke verdachten alsook hun militaire betekenis
XCworden uitvoerig belicht. De in het bevrijde gebied overwegend oud-illegale pers komt in deel
XClOA als zodanig in het geheel niet aan de orde. Dat de GorWN er bij De Jong zo bekaaid afkomt, lijkt voornamelijk een
XCgevolg van de bronnen, die hij gebruikt heeft. Van het beschikbare
XCbronnenmateriaal van en over de GOlWN heeft hij slechts een fractie
XCgebruikt, te weten vrijwel uitsluitend notulen van enkele vroege GOIWN
XCvergaderingen uit november en december, die wél op het RIOD aanwezig
XCzijn. De daar niet aanwezige talrijke latere notulen en stukken van de GOIWN
XCworden in deel lOA in elk geval niet genoemd en waarschijnlijk als gevolg
XCdaarvan komt de GorWN in de beschrijving van ontwikkelingen na
XCdecember 1944 niet of nauwelijks meer voor. Dat eenzijdig gebruik van enkel de vroege notulen leidt ook verder tot
XCvertekening in het beeld van de GOlWN. Uit het pas in januari 1945 tot stand
XCgekomen ballotagereglement blijkt namelijk dat de GorWN enkel en alleen
XCmaar oud-illegale werkers als lid toeliet; andere "gcede Nederlanders"
XCwerden in de periode van het bevrijde Zuiden, dus in tegenstelling tot wat
XCDe Jong beweert, niet als lid aangenomen. Ook het ledental, waarnaar De
XCJong gist, is gewoon in de latere stukken van de GOIWN te vinden. Een ernstiger gevolg van dat bronnengebruik is dat de belangrijke
XCactiviteiten van de GOlWN: eerst bij de vestiging en versterking van het MG
XCen voorallater in de strijd om de arrestatiebevoegdheid en bij de zuivering
XCvan overheidspersoneel en bedrijfsleven onvermeld of sterk onderbelicht
XCblijven. Dat praktische werk werd op den duur inderdaad belangrijker dan
XChet schermen met vernieuwingsidealen, maar het komt bij De Jong niet aan
XCbod. De BS krijgen, zoals gezegd, van De Jong wél veel aandacht. Daarbij leunt
XChij stevig (en veel meer dan uit de noten blijkt) op de studie van Van Ojen
XCover dat onderwerp. Het enige serieuze punt waarop De Jong van Van OJ en
XCafwijkt, heeft betrekking op de vraag, in hoeverre de BS uit voormalige
XCillegalen bestond. Van Ojen is op dat punt erg vaag en gaat er min of meer
XCstilzwijgend van uit dat de BS voor het overgrote deel uit de gelederen van
XCde illegaliteit voortkwamen. De Jong daarentegen maakt een scherp
XConderscheid tussen de grotendeels niet uit het illegale werk afkomstige
XCBewakingstroepen (16 000 man) en de "in hoofdzaak uit illegale werkers"
XCsamengestelde Stoottroepen (4000 man). Daarvoor baseert hij zich slechts
XCop enkele conternporaine getuigenissen van buitenstaanders. De Jong noch
XCVan Ojen deed dus onderzoek naar het "illegale gehalte" van de BS, hoewel
XCdie informatie van groot belang is voor een goede beoordeling van de
, aanspraken van de BS en de eOIWN in de strijd om de arrestatiebevoegdheid.
XCMijn steeksproefsgewijze onderzoek in de as-archieven wees uit dat de
XCoud-illegalen vooral te vinden waren in de staven van de Stoottroepen
XC(ruim 50 procent) en van de Bewakingstroepen (circa 30 procent) en dat hun
XCaandeel in de manschappen regionaal nogal varieerde, maar in de Stoottroe
XCpen veel kleiner was (6 à 16 procent) en in de Bewakingstroepen groter was
XC(3 à 4 procent) dan tot dusverre werd aangenomen. Die conclusie zou in elk
XCgeval zowel het massale voorkomen van wantoestanden bij de arrestaties en
XCin de bewaringskampen alsook het alom hardnekkige vasthouden aan de
XCarrestatiebevoegdheid kunnen verklaren. Men kan De Jong allerminst veronachtzaming van de voormalige
XCillegaliteit verwijten. Integendeel, in deel lOA komt hij juist tot een
XCbelangrijke revisie in positieve zin van het beeld van de rol van de
XCvoormalige illegaliteit na de bevrijding. Hij toont namelijk aan dat de
XCgeorganiseerde oud-illegaliteit en het Me in de strijd om de arrestatiebe
XCvoegdheid het gelijk aan hun zijde hadden door te stellen dat de politie zelfs
XCin december 1944 nog onvoldoende gezuiverd was om alleen alle
XCarrestaties te verrichten. Hij verwerpt daarmee terecht de eerder in de
XChistoriografie overheersende mening dat oud-illegaliteit en Me te ver
XCgingen met hun eisen en er enkel op uit waren om hun eigen positie ten
XCopzichte van de regering te versterken. Maar anderzijds gaat De Jong in zijn herwaardering van de rol van de
XCvoormalige illegaliteit naar mijn mening niet ver genoeg. Dat komt doordat
XChij, vooral als gevolg van zijn bronnenselectie naar het schijnt, niet echt een
XCgreep krijgt op het complexe verschijnsel van de voormalige illegaliteit en
XCdoordat hij de afhankelijkheid van het Me van haar steun onderschat. Ook
XCdat komt doordat hij zich teveel uitsluitend baseert op publikaties en
XCstukken van de Me-top en de regering en op de incomplete, in het RIOD aanwezige bronnen van de kant van de voormalige illegaliteit. Daardoor is
XChij vaak geneigd om de betekenis van initiatieven van oud-illegalen te
XConderschatten of herkent hij in bepaalde, belangrijke initiatieven niet het