Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 14 – Reacties (2e band)

Alle delen:

1234-14-25-15-26-16-27-17-28-18-29-19-210a-110a-210b-110b-211a-111a-211b-111b-211c12-112-21314-114-2reg

Inhoud

XC

XCDISCUSSIE

XCI. Algemeen

XC2. Het Londense regeringsbeleid

XC3. Regeringsbeleid ten aanzien van N ederlands- Indië

XC4. De affaire-Van 't Sant 561 563 563 567 575 577

XCREACTIES EN RECENSIES

XC1. Inleiding

XC2. De auteur en zijn werk

XC3. Het Londense regeringsbeleid

XC4. De affaire- Van 't Sant 589 589 594 600 607 Deel r o= Het laatstejaar

XCDISCUSSIE

XC1. Algemene opmerkingen en kritiek

XC2. De voorbereiding van de terugkeer

XC3. Coördinatie van de illegaliteit

XC4. De laatste fase van de bezetting 63 1 633 634 639 646 653

XCREACTIES EN RECENSIES DEEL lOA

XCHETLAATSTEJAAR I

XCI. Inleiding

XC2. De auteur en zijn werk

XC3. Slag om Arnhem

XC4. Terugkeer van koningin en ministers 661 661 661 670 682

XCREACTIES EN RECENSIES DEEL lOB

XCHET LAATSTE JAAR II

XCI. Inleiding

XC2. De auteur en zijn werk

XC3. De hongerwinter 697 697 697 7°3

557 [PDF]
INHOUD

XC4. Zwolsman

XC5. De juiste datum Deel I IA-Nederlands-Indië I

XCDISCUSSIE

XCI. Algemeen

XC2. De koloniale samenleving

XC3. Het gouvernement en het Indonesische nationalisme

XC4. Oorlogsdreiging in Indië

XCREACTIES EN RECENSIES

XCI. Inleiding

XC2. De auteur en zijn werk

XC3. De Jongs visie op het kolonialisme

XC4. Devisie op Japan

XC5. Reactie van Indische Nederlanders Deel I IB-Nederlands-Indië I I

XCDISCUSSIE

XCI. Teneur van de discussie

XC2. Japan in de Pacific-oorlog

XC3. De Indonesische nationalisten en Japan

XC4. Verzet en illegaliteit

XC5. Het Japanse regime en de interneringen

XCREACTIES EN RECENSIES

XCI. Inleiding

XC2. De auteur en zijn werk

XC3. Bezetting en kolonialisme Deel I Ic-Nederlands-Indië I I I

XCDISCUSSIE

XCI. Teneur van de discussie

XC2. Politieke kwesties

XC3. Voortzetting van de oorlog tegen Japan

XC4. Na de Japanse capitulatie VI 7 0 8 7 1 7 7 2 3 7 2 5 7 2 5 73 1 735 744 761 7 61 762 77 0 802 807 815 817 8 1 7 818 820 826 828 849 85 1 851 853 857

558 [PDF]
INHOUD

REACTIES EN RECENSIES 1. Inleiding

XC2. De auteur en zijn werk 3. Dekolonisatie 865 865 866 868 Deel 12 Epiloog

XCDISCUSSIE 1. Teneur van de discussie

XC2. Terugblik,1945-1985

XC3. Herrijzend Nederland

XC4. De dekolonisatie van Nederlands-Indië

XC4.1 Deparagraaf 'Oorlogsmisdrijven'

XC4.2 Hoofdstuk 7, algemeen 879 881 881 884 887 9°0 9°0 9 1 8

XCREACTIES EN RECENSIES 1. Inleiding

XC2. De auteur en zijn werk

XC3. Specifieke reacties

XC4. Het uitlekken van hoofdstuk 7

XC5. Het echte hoofdstuk 7 9 2 9 9 2 9 93 1 959 969 1006 Deel 13 Bijlagen 1033

XCDISCUSSIE 1035

XCREACTIES EN RECENSIES

XCI. Inleiding

XC2. De auteur en zijn werk 1°37 1°37 1°41 Bijlage 1°75

XCAanvullend overzicht van wijzigingen 1°77 Index

XCNamenregister

XCRegister van kranten en tijdschriften

XCTopografisch register 1089 1089 110 3 II05 Fotoverantwoording I II I

559 [PDF]

DEEL

561 [PDF]

Hoofdstuk : DEEL 9. LONDEN: Discussie

XC

XCM Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 16 mei 1978 (hoofdstukken 1-5). Mi Idem, voor de discussie op 25 oktober 1978 (hoofdstukken 6-10). Mii Idem, voor de discussie op 30 januari 1979 (hoofdstukken I I-I 3). Miii Idem, voor de discussie op 20 maart I 979 (hoofdstukken I 4-I 6). Miv Idem, voor de discussie op 8 mei I 979 (hoofdstukken I 7-I 9). v Verslag van de discussie op 16 mei I 97 8.

XCAanwezigwaren naast dr. L. de Jong de leden van de begeleidingsgroep:

XCprof. dr. A. F. Manning (voorz.), prof. dr. I.]. Brugmans, prof. dr. P. W.

XCKlein, dhr. A. ]. van der Leeuw, drs. A. H. Paape, prof. dr. B. A. Sijes, mr. P. ].

XCVerdam. vi Idem, op 9 november I978.

XCAanwezig waren, naast dr. L. de Jong, prof. Manning, prof. Brugmans, drs.

XCPaape en prof. jhr. dr. P.]. van Winter. vii Idem, op 30 januari 1979.

XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong alle hierboven genoemde leden van de

XCbegeleidingsgroep en bovendien dr. N. K C. A. in 't Veld bij de bespreking

XCvan punt 2 van de nota inzake het Englandspiel. viii Idem, op 20 maart I979.

XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de hierboven genoemde leden van de

XCbegeleidingsgroep (behalve dhr. Van der Leeuw), alsmede dr. In 't Veld. viv Idem, op 8 mei 1979.

XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de bovengenoemde leden van de

XCbegeleidingscommissie. 1.

1. Algemeen

XC

XCIn het negende deel van de serie behandelde De Jong de lotgevallen van de Nederlanders in ballingschap, de bijdrage die zij leverden aan de geallieerde oorlogsinspanning en de voorbereidingen voor de terugkeer naar bevrijd Nederland. Hij besteedde veel aandacht aan het beleid van de in Londen gevestigde regeringen, waarbij hij als eerste de rol bestudeerde die koningin Wilhelmina onder deze in staatsrechtelijk opzicht buitengewone omstandigheden heeft gespeeld. Voordat het boek in oktober I979 verscheen, wijdde de begeleidingsgroep tussen mei I 97 8 en mei I 979

563 [PDF]
DEEL 9

besprekingen aan het manuscript, dat De Jong gewoontegetrouwaan een aantal direct betrokkenen had voorgelegd.

XCDe lezers van het concept-manuscript hadden dit keer nauwelijks kritiek op de opzet van het nieuwe deel. Wel kwam enkele malen de vraag op of De Jong niet te veel bijzonderheden had gegeven over gedragingen van leden van de Nederlandse gemeenschap in Londen. De beschrijving en beoordeling van het in Londen gevoerde regeringsbeleid gaf aanleiding tot kanttekeningen; een aantal sloot aan bij eerdere kritiek, naar aanleiding van deel 3, op de beschrijving van de stemming onder de pas in Londen gearriveerde Nederlandse gemeenschap. Opnieuw bestreden enkele betrokkenen dat zij zo defaitistisch gestemd waren geweest als de auteur schreef. Ten slotte wierp de discussie die enkele jaren later over de te verschijnen 'Indische delen' van het geschiedwerk zou worden gevoerd, reeds zijn schaduw vooruit.

XCDan bevatte het concept-manuscript ook een paragraaf waarvan de auteur en de begeleidingsgroep wisten dat hij bij publikatie een grote nieuwswaarde zou hebben. Deze bevatte het relaas van de betrokkenheid van F. van 't Sant bij de particuliere problemen van het Huis van Oranje. De auteur heeft hierover uitvoerig van gedachten gewisseld met de leden van de begeleidingscommissie en met andere meelezers, vervolgens ook met de minister-president, mr. A. A. M. van Agt, en met koningin Juliana.

XCBrugmans vroeg de auteur of de hoofdstukken over het regeringsbeleid ter voorbereiding van de terugkeer naar bevrijd gebied omwille van de compositie niet beter naar deel 12, de epiloog van het geschiedwerk, konden worden verschoven. De Jong voelde daar echter niets voor. Dit onderdeel van het regeringsbeleid hoorde naar zijn mening beslist thuis in het 'Londense deel' en hij had ook precies in zijn hoofd welke aspecten hij in deel ç wilde behandelen en welke in deel 12. (M) De begeleidingsgroep signaleerde een krachtiger woordgebruik dan in de voorafgaande delen, wat tot de vraag aan de auteur leidde of hij misschien door zijn eigen verblijf in Londen wat minder afstandelijk oordeelde.

XCManning wees in dit verband op het herhaald gebruik van de termen 'defaitisme' en 'defaitisten', die zijns inziens nader gepreciseerd moesten worden. Hij betoogde dat niet alle gebreken uit de zomer 1940 aan falend leiderschap mochten worden toegeschreven. Daarom vroeg hij De Jong om meer begrip voor de politieke problemen waarvoor de Londense ministers stonden. De Jong wees er in zijn antwoord op dat hij naar aanleiding van opmerkingen van A. E. Kersten, die zojuist zijn proefschrift Buiten.landse Zaken in ballingschap' voltooid had, een groot aantal wijzigin1 A. E. Kersten, Buitenlandse Zaken itt ballingschap 1940-1945. Institutionele aspecten van het buitenlands beleid in een stroomversnelling (Alphen a.d. Rijn,

564 [PDF]
DISCUSSIE

gen in zijn tekst had aangebracht. Hij had onder meer zijn oordeelover de relatief late Nederlandse oorlogsverklaring aan Italië geheel herzien. 'In het algemeen is het beeld van verscheidene ministers gunstiger geworden dan in de eerste versie.' (v)

XCOok anderen vonden dat persoonlijke ervaringen en opvattingen van de auteur uit zijn Londense tijd wel eens te sterk naar voren kwamen. Van Winter en In 't Veld vroegen De Jong diverse passages in te korten waarin hij beschreefhoe hij in Londen een functie bij Radio Oranje had gekregen, herinneringen aan de Blitz-periode ophaalde en benadrukte dat hij geen twijfel had gekoesterd omtrent de afloop van de oorlog. (M) Een zeer persoonlijke noot met zelfkritiek lokte verbaasde reacties uit bij enkele lezers. De auteur beschreef namelijk hoe zich een 'overheersend gevoel van verlamming' van hem had meester gemaakt toen hij op de hoogte kwam van de vervolging en deportatie vanjoden in bezet Nederland. De Jong was in Londen tot het inzicht gekomen dat zich in bezet Europa een catastrofe voltrok. Hij had getracht zijn gevoelens van onmacht te bestrijden met behulp van de overtuiging dat hij zich het nuttigst kon maken door met zijn werk bij Radio Oranje bij te dragen aan de eindoverwinning. Hij besloot deze passage aldus: , 'Ik heb, vind ik nu, teveel aan die eindoverwinning, te weinig aan de Joden

XCgedacht. Ik heb, vind ik nu, mij met die Joden te weinig verbonden

XCgevoeld.' (Mi) Diverse lezers van deze regels veronderstelden dat ook anderen soortgelijke gevoelens van onmacht hadden gekoesterd en vroegen de auteur daarom of een individuele schuldbelijdenis, zeker in deze vorm, wel zinvol was. De Jong antwoordde dat hij deze zelfkritiek niet alleen gepast, maar zelfs geboden vond. Bij nader inzien had hij haar nog versterkt, door aan de laatste regel de woorden 'en getoond' toe te voegen." (Mi) De begeleidingsgroep onthield zich hierop van nadere opmerkingen. (vi)

XCEnkele lezers schreven de auteur dat hij wel erg uitvoerig inging op zaken die zich niet in Engeland, maar in bezet Nederland hadden afgespeeld. Zij noemden als voorbeeld de weergave van de discussies in de kerken over hun naoorlogse taak en in het bijzonder ook de bespreking van het leergeschil in de Gereformeerde Kerken. De Jong antwoordde dat hij in het hoofdstuk 'Vernieuwd Nederland' het toekomstdenken onder de politieke en geestelijke stromingen in Nederland wilde weergeven. Daarin kon een beschrijving van de vernieuwingsbeweging in met name

XC2

565 [PDF]
DEEL 9

de Nederlandse Hervormde Kerk niet worden gemist. Het conflict rond prof. K Schilder had ertoe geleid dat ongeveer een derde van de lidmaten uit de Gereformeerde Kerken was getreden en volgens de auteur was deze kwestie op tal van manieren verbonden geweest met de bezettingsgeschiedenis. (Miii, viii)

XCDeel ç bevatte ook veel bijzonderheden over leden van de Nederlandse gemeenschap in Londen. De Jong correspondeerde met betrokkenen en hun nabestaanden en wisselde hierover ook van gedachten met leden van de begeleidingsgroep. Mevrouw A. J. Philippi-Dijxhoorn, de dochter van de minister van Defensie (1939-194 I) A. Q. H. Dijxhoorn, gaf uiting aan haar teleurstelling over het negatief gekleurde oordeel dat De Jong over het Londense ministerschap van haar vader had gegeven. Zij verwees naar de memoires van de oud-minister, die de familie de auteur ter beschikking had gesteld, en riep ook diens voormalige adjudant, J. E. A. Post Uiterweer, als getuige aan. (M)Een aantallezers vroeg naar de relevantie van mededelingen over drankzucht van enkele ministers en naar de zin van gedetailleerde beschouwingen over minder belangrijke figuren en hun gebreken. Ook ongelukkige uitlatingen van Gerbrandy kwamen ter sprake. Deze had zich, in verband met het toetreden van de Indonesiër Raden Adipati Aria Soejono tot het kabinet, laten ontvallen dat hij islamieten als 'brandhout voor de hel' beschouwde. Drees vroeg zich af of deze woorden wel moesten worden geciteerd in een boek dat ook door Indonesische islamieten zou worden gelezen, maar de schrijver noemde ze vanuit historisch oogpunt interessant. (Mi)

XCDe Jong signaleerde op grond van uitlatingen van enkele hooggeplaatste Nederlanders in regeringskringen zekere antisemitische neigingen. Jhr. H. L. F. K van Vredenburch, in Londen een hoge ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken, vroeg zich af of de auteur er wel verstandig aan deed zo te generaliseren, omdat deze verschijnselen volgens hem eerder te wijten waren aan 'de wat provinciale geest van de Nederlander' en ook omdat lezers misschien wel zouden denken dat De Jong op dat punt wat overgevoelig was. (Mi)De Jong antwoordde zich van geen overgevoeligheid bewust te zijn. Bovendien: hij wilde in Londen heersende opvattingen over joden kunnen aanhalen om te kunnen verklaren waarom de regering zo weinig alert had gereageerd toen zich concrete mogelijkheden voordeden om joodse Nederlanders te redden. (vi)

XCIn dit verband stelde hij ook uitlatingen van J. A. W. Burger aan de kaak, gedaan in een brochure uit 1943. Burger had hierin geschreven dat de afstand tussenjoden en niet-joden onder invloed van de antisemitische

566 [PDF]
O[SCUSS[E

propaganda van de bezetter was gegroeid. Toen deze brochure in Londen bekend werd, kreeg Burger van diverse kanten krachtige kritiek te horen, van onder meer zijn collega-minister en mede-Engelandvaarder mr. G. J. van Heuven Goedhart, van de journalist M. van Blankenstein en van Gerbrandy. De Jong noemde de brochure 'ietwat provinciaals en nogal autoritair van toon' en achtte commentaar op de passages 'waarin Burger naliet het recht van zijn Joodse medeburgers op volledig rechtsherstel te onderstrepen' overbodig. (Mii)

XCBurger schreef De Jong naar aanleiding van deze passage dat de auteur evenals de bovengenoemde critici zijn bedoelingen verkeerd had geïnterpreteerd: hij had niet willen spreken over abstracte rechten maar over te verwachten praktische problemen. Overigens gafhij toe dat hij de kwestie in zijn brochure indertijd 'te kort en in concept' had behandeld. (Mii)De Jong tekende bij dit verweer aan dat Burger volledig rechtsherstel van joden na de oorlog uitdrukkelijk niet alleen om praktische maar ook om tactische redenen had afgewezen en vond het daarom bepaald niet overtrokken het oordeel van Van Blankenstein te volgen. (Mii) In de begeleidingsgroep merkte Paape op dat de discussie eigenlijk ging over de vraag of Burger als antisemiet aan de kaak mocht worden gesteld. Ook De Jong meende dat dit niet juist zou zijn en beloofde de formulering op enkele punten te wijzigen. In de definitieve tekst noemde de auteur Burgers passage over het joodse rechtsherstel 'bij uitstek ongelukkig geredigeerd'." 2.

2. Het Londense regeringsbeleid

XC

XCH~ schreef de auteur dat beide standpunten, blijven in Londen en

XC3 Deel9,I344( I28

567 [PDF]
DEEL 9

verplaatsen van de regeringszetel, in principe even respectabel waren en vroeg zich af of De Jong niet te veel zijn eigen voorkeur liet doorklinken. Van Vredenburch maakte er vooral bezwaar tegen dat de auteur deze beide standpunten verbond met respectievelijk een weerbare en een defaitistische houding. (M) De Jong dacht echter voldoende recht te hebben gedaan aan de standpunten van de voorstanders van zetelverplaatsing en hield vast aan zijn oordeel dat de tegenstanders van verplaatsing (naast de koningin de ministers Gerbrandyen Van den Tempel) handelden vanuit het inzicht dat geen enkel compromis met Duitsland mogelijk was, terwijl de voorstanders (Welter en Steenberghe) defaitistisch gestemd waren en Engeland wantrouwden. (M) In de begeleidingscommissie voegde De Jong hieraan toe dat Wilhelmina, in tegenstelling tot wat Van Vredenburch had geschreven, niet om gezondheidsredenen doch uitsluitend om politieke redenen tegenstandster was geweest van de zetelverplaatsing. De auteur beriep zich op het door hem veelvuldig geraadpleegde dagboek van de Londense minister O. C. A. van Lidth de Jeude. (v)

XCNa enkele maanden van ballingschap in Londen ontstond een crisis rond de minister-president, jhr. D. J. de Geer. Deze stelde zich naar de zin van de koningin en van enkele collega's te weinig weerbaar op. Hij zag in dat zijn positie onhoudbaar was geworden, diende zijn ontslag in en werd opgevolgd door prof. P. S. Gerbrandy. Minister H. van Boeyen van Binnenlandse Zaken betuigde de scheidende eerste minister in een rede voor Radio Oranje uitvoerig dank in kwalitikaties die De Jong als 'even onwaarachtig als misleidend' karakteriseerde. A. Pelt, de toenmalige directeur van de Londense Regeringsvoorlichtingsdienst, stelde De Jong de termen 'welbedoeld maar overdreven' voor, maar die vond deze te zwak. Brugmans en Verdam wezen erop dat de regering rekening had te houden met de reputatie die De Geer in Nederland vermoedelijk nog genoot en daarom koos De Jong voor de formulering 'even overdreven als onwaarachtig'. (M, v)' Verdam maakte opmerkingen over staatsrechtelijke aspecten van dit ontslag en drong - tevergeefs - aan op een milder oordeelover de regeringsverklaring, met betrekking tot de desertie van De Geer naar Nederland in februari I 94 1. (M, v)

XCDe Duitse aanval op de Sovjet-Unie, in juni I94I, leidde tot het aanknopen van diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en de Sovjet-Unie. Dit was tot dan toe achterwege gebleven wegens de grote afkeer die in Nederland in het interbellum van het Sovjet-regime

4 Deel 9. 93 (90).

568 [PDF]
DISCUSSIE

bestond; ook koningin Wilhelmina had deze gedeeld. De Jong kritiseerde in zijn beschrijving de terughoudendheid waarmee de Nederlandse regering reageerde op het feit dat Nederland en de Sovjet-Unie nu aan dezelfde kant stonden. Hij verwees tegelijkertijd instemmend naar felle redevoeringen van Churchill en van Wilhelmina, die zonder hun anticommunistische beginselen te verloochenen de Russen als bondgenoten hadden verwelkomd. Oud-minister Van Kleffens van Buitenlandse Zaken verdedigde zijn beleid uitvoerig, bijgevallen door zijn toenmalige topambtenaar Van Vredenburch. Hij schreef De Jong dat de regering rekening had te houden met de opinie die in Nederland ten aanzien van de Sovjet-Unie altijd had geprevaleerd, gebaseerd op economische en ideële motieven. Hij herinnerde aan de annulering van de Russische staatsschuld in 19 I 8 en aan de afkeer, speciaal bij de confessionele partijen, van het 'goddeloze communisme'. Van Kleffens vertelde hoe hij als deparrementsambtenaar vanaf 1929 de memories van antwoord in verband met de jaarlijkse begrotingsbehandelingen had moeten redigeren 'en het was juist in die stukken dat de calvinistische Kamerleden van elke gading telken jare hun bliksemschichten slingerden tegen het Sowjet-bewind'. (M) Door de Duitse invasie in de Sovjet-Unie was echter een nieuwe situatie ontstaan: 'Dat het roer "om" moest, kon een kind begrijpen. Maar menig kind zou ookhebben begrepen dat dit niet ineens kon.' (M) De Jong hield echter voet bij stuk en schreef in zijn antwoord: , 'Alles wat wij weten van de reactie van de publieke opinie in Nederland,

XConderstreept dat deze zaak door de koningin zuiver aangevoeld is. Het gaat

XCniet te ver om te zeggen dat de ministers [...] aan de publieke opinie in

XCN ederland een totaal verkeerde impuls gaven.' (M) In de begeleidingsgroep verdedigde Verdam Van Kleffens' standpunt van de 'geleidelijke gewenning', maar hij kreeg hiervoor weinig bijval. (v)

XCIn oktober 1941 vroegen de ministers Welter en Steenberghe na een hoog opgelopen conflict met Gerbrandy hun ontslag. De Jong gaf de discussie in de ministerraad waarin zich de breuk voltrok woordelijk weer." Oud-minister Van Rhijn raadde hem dit ernstig af en vroeg om een zakelijker samenvatting. Hij vreesde namelijk dat de lezers wat in Londen een incident was geweest zouden beschouwen als kenmerkend voor de algemene sfeer. De Jong antwoordde dat hij alles wat zich had afgespeeld met 'gepaste duidelijkheid' wilde weergeven en dat hij voor de betrouw

XC5 Deel 9, 222

569 [PDF]
DEEL 9

baarheid van de citaten wilde instaan. (M) Ze waren niet afkomstig uit de notulen van de ministerraad, aldus Manning (v), maar De Jong handhaafde zijn tekst, die gebaseerd was op een schriftelijke verklaring van oud-minister Welter,"

XCTen aanzien van De Jongs kritiek op het beleid van de regering of van bepaalde ministers vonden diverse meelezers dat hij te streng - of juist te gematigd - oordeelde. Mevrouw E. Groeneveld-Ottow vond dat Gerbrandy meer kritiek verdiende om zijn starre afwijzing van hulpverlening aan Nederlandse gevangenen en gedeporteerden in Duitsland via het Internationale Rode Kruis. J. Zwaan daarentegen vond dat de Nederlandse regering ook in dit opzicht op geen enkele wijze met de vijand had mogen samenwerken. De Jong handhaafde zijn positie te midden van deze uitersten: hij kritiseerde Gerbrandy's feitelijke opstelling, met de aantekening dat deze was voortgekomen uit zuivere motieven en uit de juiste visie op het kwaad van het Derde Rijk. (Mi, vi)

XCElders schreefDe Jong dat de Nederlandse regering ten onrechte alleen Nederlandse joden hielp en niet de joodse vluchtelingen die voor de oorlog naar Nederland waren gekomen. Ook na een opmerking van Haas, die een bepaald voorbeeld weinig sprekend noemde, hield de auteur staande dat het in Londen gevoerde beleid in strijd was met Nederlands traditie als asielland. (Mi) J. G. de Beus bestreed De Jongs kritiek eveneens: volgens hem behoorden buitenlandse vluchtelingen in Nederland, joden of niet, niet tot de Nederlandse rechtsgemeenschap. De schrijver bestreed dit laatste: de Duits-joodse vluchtelingen die in Nederland asiel hadden gevonden werden door de vooroorlogse regering wel degelijk als ingezetenen beschouwd. Bovendien had de Londense regering sinds het eind van 1943 haar beleid veranderd. In de discussie kreeg De Beus geen steun voor zijn opvatting. (Mi, vi)

XCIn de delen 6 en 7 had De Jong al bijzonderheden gegeven over het zogenaamde Englandspiel. Nu kwam hij uitvoerig terug op het debacle van de Britse Special Operations Executive (50£), die pas nadat enkele tientallen Nederlandse geheime agenten naar bezet gebied waren gezonden, had begrepen dat zij allen door de Duitse contra-spionage waren gearresteerd. Brugmans vroeg de auteur of hij niet te uitvoerig op deze zaak was ingegaan. De Jong repliceerde dat hij zich verplicht voelde van een belangrijke episode als het Englandspiel alles weer te geven wat hem57

6 Verklaring van Welter, met 13 bijlagen, opgemaakt december 1941, goedgekeurd door deze op I jan. 1942 (afschrift in: RIOD, collectie 2 I 8, Minister voor de Algemene Oorlogvoering).

570 [PDF]
DISCUSSIE

bekend was. (Mii) N. K. C. A. in 't Veld, verbonden aan het Rijksinstituut, had de schrijver een uitvoerige beschouwing gezonden waarin hij de houdbaarheid van de conclusies ter discussie stelde. De Jong had in zijn eindoordeel gewag gemaakt van incompetentie van medewerkers van de SOE. Hij vroeg zich in zijn concept-manuscript af waarom de waarschuwingen die de door de Duitsers gevangen genomen agent H. M. G. Lauwers in zijn boodschappen naar Londen had gevlochten in Londen niet als zodanig waren herkend. Volgens de auteur was dit, gelet op de organisatie van het werk, 'begrijpelijk, hoewel uiteraard betreurenswaardig'. (Mii) In 't Veld noemde De Jongs kritiek niet mals, maar zij beperkte zich zijns inziens te zeer tot de persoonlijke factor, ging daarom niet diep genoeg en verontschuldigde zodoende het apparaat van het SOE. (Mii) In het bijzonder vroeg In 't Veld de auteur meer waardering te tonen voor Lauwers. De Jong hield echter, met instemming van de begeleidingsgroep, vol dat In 't Veld te sterk de nadruk legde op de organisatorische tekortkomingen van de SOE en meende dat hij duidelijk genoeg had aangegeven waar het was misgegaan. Wat betreft Lauwers hield hij staande dat geen van diens waarschuwingen van zo'n aard was geweest dat zij in de Britse ontvangstcentrales de aandacht moesten trekken van de daar werkzame, geheel in hun routine opgaande krachten.'

XCOok De Jongs hoofdstuk over de voorbereiding van de bijzondere rechtspleging en zuivering door de regering in Londen leidde tot op- en aanmerkingen van In 't Veld, die schreef: , 'Het verbaast mij, dat je over het algemeen een sterk toejuichende toon

XCaanslaat. [...] In feite staje nog steeds op het standpunt van 1945, evenals ik

XCtoen, en vermoedelijk de meerderheid van het Nederlandse volk: de

XCbedenkingen, die men terecht kon uiten tegen allerlei principes en de

XCpraktijk van de Bijzondere Rechtspleging (de Zuivering laat ik nu even daar)

XCkonden ons toen weinig schelen, het ging er toen om "de NSB'ers"snel en

XCzonder veel juridische omhaal tegen de muur te zetten. Achteraf ben ik blij,

XCdat dit niet gebeurd is, maar jouwoordeelluidt blijkbaar anders.' (Miii) De Jong antwoordde dat deze voorstelling van zaken te eenvoudig was: de Londense regering had nu eenmaal voor het probleem gestaan hoe een snelle berechting moest worden voorbereid en hij vond dat zij hierin, ondanks enkele gebreken, in het algemeen wel geslaagd was. In 't Veld herinnerde De Jong echter aan ernstige punten van kritiek op de voorbereiding van de bijzondere rechtspleging, die prof. mr. A. D.

7 Deel 9, 10°9 (969).

571 [PDF]
DEEL 9

Belinfante in zijn zopas verschenen monografie over de bijzondere rechtspleging" naar voren had gebracht. Deze had onder meer gewezen op het feit dat degenen die door bijzondere gerechtshoven ter dood waren veroordeeld niet zonder meer het recht hadden om tegen hun vonnis in cassatie te gaan. Ook vroeg In 't Veld De Jong om meer waardering voor de opvattingen van de Londense minister mr. J. A. W. Burger, die de interneringen bij de bevrijding wilde beperken en die grote bezwaren had geuit tegen het Londense Tribunaalbesluit." (Miii)In de begeleidingsgroep lichtte In 't Veld zijn bezwaren toe, maar hij slaagde er niet in De Jong te overtuigen. (viii) In verband met het Zuiveringsbesluit'? herhaalde de discussie zich. Brugmans constateerde bij de bespreking dat het hier niet ging om een kwestie van interpretatie maar om twee tegenover elkaar staande opvattingen en de begeleidingsgroep liet de auteur het recht op de zijne. (viii)

XCDe regering in Londen moest een groot aantal voorzieningen treffen in verband met het herstel van haar gezag in bevrijd Nederland. Hierover ontstond onenigheid tussen ministers onderling en tussen bewindslieden en het staatshoofd, en deze nam in de woorden van De Jong de dimensies aan van een 'strijd om de macht'. In 1943 werd de Engelandvaarder mr. Burger in het kabinet opgenomen als minister zonder portefeuille, belast met aangelegenheden die betrekking hadden op de terugkeer. Hij werd door koningin Wilhelmina in een radiorede aan het: Nederlandse volk voorgesteld, op een manier die De Jong 'bepaald denigrerend tegen de andere ministers' noemde. In 't Veld vroeg De Jong of hij niet van mening was dat de koningin hiertoe gebracht was omdat zij wellicht bepaalde facetten van de realiteit beter inzag dan haar ministers en dat haar opvattingen ook meer representatief waren voor het denken in Nederland dan die van de ministers. (Miv)De Jong twijfelde sterk aan dit laatste: , 'Er stak in de denkbeelden van de koningin heel veel vaagheid en wat de

XCpublieke opinie in bezet Nederland op concrete punten gemeend heeft, is

XCniet met enige duidelijkheid te zeggen.' (Miv) Vervolgens beschreefDe Jong hoe de overige ministers Burger aanvankelijk wantrouwden: zij beschouwden hem als een hun opgedrongen gunsteling van de koningin en werkten hem tegen. Enkelen geloofden57

8 A. D. Belinfante, (Assen, 1978). 9 Wetsbesluit E 101 van 17 september 1944. 10 Wetsbesluit E 14 van 13 januari 1944.

572 [PDF]
DISCUSSIE

ook dat Wilhelmina Burger gebruikte om informatie te verzamelen die haar door andere bewindslieden werd onthouden en volgens de gegevens van De Jong was dit waar. De schrijver noemde het onjuist dat Burger in de eerste maanden na zijn benoeming zonder medeweten van de minister-president onderdelen van het kabinetsbeleid met de koningin besprak. Burger reageerde fel op dit oordeel: , 'Ik vind het normaal, ja plicht dat een minister het staatshoofd naar

XCvermogen inlicht. Ik heb tot de huidige dag nooit anders gedaan. Met het

XCverbreken van de kabinetssolidariteit heeft dat niets van doen. Die

XCcongsi-atmosfeer lust ik trouwens niet. En dat de koningin mij - groen uit

XCNederland - daartoe in het begin soms dagelijks opbelde, is eenvoudig een

XCgegeven, ongeacht of dat al of niet aangenaam was. Had ik soms moeten

XCzeggen: "Majesteit dat gaat U niet aan"?' (xiiv) Ten slotte bestreed Burger dat er sprake zou zijn geweest van 'geheime samenwerking' tussen Wilhelmina en hem. De Jong memoreerde echter dat Burgers in het Kabinet van de Koningin bewaarde brieven duidelijk maken dat beiden wel degelijk intensief overleg hebben gevoerd over de vraag hoe bepaalde denkbeelden van de koningin met het oog op de terugkeer konden worden verwezenlijkt en dat dit was gebeurd zonder medeweten van Burgers ambtgenoten. In de notulen van de ministerraad hadden dezen in december 1943, aldus de auteur, hun verontwaardiging vastgelegd. Niettemin legde De Jong de begeleidingsgroep de vraag voor of hij wellicht te zwaar tilde aan het element van 'kabinetssolidariteit'. (Miv) In de discussie bleek dat ook hier de meningen botsten. Brugmans vond dat De Jong terecht belang toekende aan de solidariteit in het kabinet, maar Manning toonde wel waardering voor Burgers argumenten. Paape herinnerde eraan dat de andere ministers het Burger van aanvang af ook wel erg lastig hadden gemaakt door hun afwerende houding en De Jong zegde toe dat hij dit element in zijn definitieve tekst meer nadruk zou geven. (viv)

XCEen onderdeel van het 'terugkeer-beleid' was de vraag op welke wijze en in welke samenstelling de Staten-Generaal en andere vertegenwoordigende lichamen na de bevrijding weer bijeen moesten komen. De regering-Gerbrandy bereidde hiertoe een 'Besluit Bestuursvoorzieningen' voor en het desbetreffende ontwerpbesluit leidde in Londense kringen tot beroering wegens een vermeend ondemocratisch karakter. De publicist Jacques Gans formeerde een comité van verontrusten, waartoe ook De Jong toetrad, en deze groep bracht een scherpe verklaring in de vorm van een rekest aan de ministerraad in de publiciteit. Ook op andere

573 [PDF]
DEEL 9

manieren zocht Gans de publiciteit. De Jong vertelt in deel 9 hoe Gerbrandy hemzelf persoonlijk ter verantwoording riep voor zijn deelname aan deze actie. De minister-president legde hem uit dat het comité de reputatie van de Nederlandse regering bij de Amerikaanse bondgenoten ernstig had geschaad. De Jong trok daarop zijn handtekening onder het rekest terug. Hij bleef echter met zijn gewijzigde opvatting, die - naar eigen zeggen - 'door de resterende leden van het comité niet zonder hoon ontvangen werd' (Miv),alleen staan. In't Veld vroeg De Jong de toedracht van deze zaak op een aantal punten nader te verduidelijken, ook met het oog op het feit dat deze zaak wel eens tegen De Jong in het geding was gebracht." De Jong antwoordde echter dat zijn relaas voldoende duidelijk was en dat hij ook voldoende zelfkritiek had geventileerd, maar , 'willen de media t.z.t.meer weten, dan zal ik uiteraard geen enkele vraag uit

XCde weg gaan, maar ik heb niet het gevoel dat in de antwoorden die ik op de

XCvragen van In 't Veld gegeven heb, elementen steken die ik nu al persé in de

XCtekst moet opnemen'. (Miv) Toch verduidelijkte de auteur op verzoek van de begeleidingscommissie enkele passages.

XCIn zijn beschouwing over het naoorlogse herstel van de Staten-Generaal ging De Jong in debat met de Parlementaire Enquête-Commissie. De Commissie had het in haar eindverslag betreurd dat de Londense regering niet had besloten om de oude Staten-Generaal (minus de 'foute' leden) onmiddellijk na de bevrijding weer bijeen te laten komen. De Jong geloofde anders dan de Commissie dat men met zo'n besluit de parlementaire demoeratie geen dienst zou hebben bewezen. Volgens hem was het van het allergrootste belang dat er zo spoedig mogelijk een representatieve volksvertegenwoordiging bijeen zou komen en hij kon zich niet voorstellen dat de bevolking de oude Staten-Generaal, die tijdens de bezetting geen rol hadden kunnen spelen, nog als representatief zou beschouwen. Klein stelde op zijn beurt De Jong de vraag of de terugkeer van het oude parlement nu wel op zoveel bezwaren zou zijn gestuit: 'alles beter dan het Militair Gezag, denk ik maar.' (Miv)Klein kreeg tijdens de discussie steun van Manning, Brugmans en Paape, maar De Jong handhaafde zijn oordeel. (viv)

11 Zie: H. P. 1. Wiessing, (Amsterdam, 1960), 477·

574 [PDF]
DISCUSSIE

3. Regeringsbeleid ten aanzien van Nederlands-Indië

XCVooruitlopend op de 'Indische delen' van het geschiedwerk wilde DeJong in deel 9 een beeld geven van de bemoeienis van de Nederlandseregering met de koloniën, vooral met het toenmalige Nederlands-Indië.Hierin kwam eerst de periode tussen mei 1940 en maart 1942, tussen deDuitse bezetting van Nederland en de val van Indië, aan de orde envervolgens de regeringspolitiek ter bevrijding van de kolonie. Met nameBrugmans oefende kritiek op De Jongs benadering. Hij noemde vooraldiens behandeling van het Indonesische nationalisme en van de voorgeschiedenis van de dekolonisatie 'onhistorisch', in die zin dat ze defeitelijke verhoudingen geweld aandeed. (Mii)Brugmans bestreed dat er inhet vooroorlogse Indië sprake was geweest van 'een duidelijk streven naaronafhankelijkheid', integendeel: het Nederlandse gezag werd door deinheemse bevolking in het algemeen als vanzelfsprekend aanvaard. Overhet nationalisme zei Brugmans dat in de jaren 1940-1942 terecht geenconcrete toezeggingen waren gedaan over het toekomstige staatkundigbestel, omdat het Nederlandse parlement immers geen stem in het kapittelkon hebben. Hij achtte het niet gerechtvaardigd dat De Jong in zijnconcept-manuscript sprak van 'een te gering besef dat het tijdperk van hetWesters kolonialisme voorbij was', want, aldus Brugmans, voor 1945 waser geen dekolonisatie, wel toenemende verzelfstandiging van de koloniën. (Mii, M)

XCVan Winter stelde de passage ter discussie waarin De Jong over minister zonder portefeuille Soejono opmerkte dat deze in 1940 de hoogste ambtelijke functie had verkregen die toen voor Indonesiërs bereikbaar was: lid van de Raad van Indië. Van Winter merkte op dat dit in 1940 voor koloniale verhoudingen nogal modern was. Hij noemde De Jongs aantekening daarom 'wat zuur' en 'overbodig'. (Mi) De Jong beloofde in deel 12 terug te zullen komen op de positie van Indonesiërs in het bestuursapparaat. Brugmans vroeg De Jong ook ofhet niet te ver ging in de beoordeling van het Londense regeringsbeleid ten aanzien van het Indonesische nationalistische streven Soejono 'als enige wijze man' aan te wijzen." Volgens Brugmans was Soejono 'een aardige, vriendelijke man, die altijd volledig met de Nederlanders had samengewerkt', maar bepaald geen krachtig politicus. Brugmans had in tegenstelling tot De Jong lof voor de beide sociaal-democratische ministers J. W. Albarda en J. van den Tempel, die Soejono niet waren bijgevallen in diens eis dat de regering

12 Deel 9, II77-1 179 (1126-1129).

575 [PDF]
DEEL 9

duidelijke toezeggingen zou doen aan de Indonesische nationalisten. (Mii) Ook in de discussie in de begeleidingscommissie hield Brugmans nog vast aan zijn kwalificatie 'onhistorisch' : , 'Men mag de Nederlandse regering niet verwijten dat zij de principieel

XCandere situatie waarvoor men in 1945 kwam te staan, niet in de

XCvoorafgaande drie jaren heeft zien aankomen.' (vii) Vervolgens kwam De Jong te spreken over de politiek van de gouverneut-generaal, Jhr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, ten aanzien van de Indonesische nationalisten. Brugmans hield De Jong voor dat Van Starkenborgh een voorzichtige politiek had moeten voeren omdat de marges waarbinnen hij kon handelen uiterst smal waren: , 'Het was niet "de wil die ontbrak" om te komen tot voorbereidingen van

XC"ingrijpende staatkundige hervormingen", maar het was de gehele wereld

XCsituatie die daartoe een beletsel vormde.' (M) De Jong vulde zijn tekst aan met een opmerking over het persoonlijk inzicht van deze gouverneur-generaal dat er vroeg of laat een einde aan de Nederlandse heerschappij in de Archipel zou komen."

XCPaape en A. Pelt vroegen De Jong ofhet zin had te speculeren over de mogelijkheden en gevolgen van een strikte Nederlandse neutraliteitspolitiek ten aanzien van Japan. De Jong had de vraag opgeworpen of zo'n politiek Nederlands-Indië de Japanse bezetting had kunnen besparen en had daarbij verwezen naar het voorbeeld van Frans Indo-China. Hij merkte op dat bij de regering en bij het gouvernement in Batavia het denkbeeld dat Nederland èn Nederlands-Indië samen met het Britse Imperium één lijn moesten trekken slechts geleidelijk was gegroeid. Daarom vond hij dat de neutraliteitskwestie wel ter sprake moest worden gebracht. (M)Toen de Japanse aanval eenmaal een feit was, deed zich de vraag voor of een in Engeland geformeerde en opgeleide Nederlandse legereenheid, de 'Brigade Prinses Irene', naar de Oost moest worden overgebracht om daar de defensie te versterken. Men had uiteindelijk besloten dat niet te doen en de Enquêtecommissie had hierop na de oorlog harde kritiek geoefend. De Jong volgde deze in zoverre dat hij de in militaire kringen geopperde argumenten tegen de troepenzending van weinig strijdbaarheid vond getuigen. Oud-minister Van Rhijn vond dat De Jong hier te lichtvaardig oordeelde en Klein steunde hem tijdens de discussie, waarop De Jong enkele termen afzwakte. (M,v) Ten slotte stelde

XC13

576 [PDF]
DISCUSSIE

Brugmans De Jong de vraag of zijns inziens het verloop van de strijd in Nederlands-Indië tot gevolg had gehad dat de Japanners Australië niet konden bezetten. De Jong antwoordde dat de publieke opinie dit indertijd graag wilde aannemen maar dat Japan in feite niet van plan was geweest Australië geheel of gedeeltelijk te bezetten. (Mi)

4. De aifaire- Van 't Sant

XC

XCbijzonderheden afdalen die het mede duidelijk zullen maken waarom de

XCnaaste medewerker van de koningin al in '4 I in verzetskringen in bezet

XCgebied beschouwd werd als de grote verrader in Londen. '15 Daarom vond De Jong het noodzakelijk uiteen te zetten hoe Van 't Sant voor de oorlog als hoofdcommissaris van politie in Den Haag door de koningin betrokken was bij particuliere problemen van het koninklijk paar. In het begin van de j aren 1920 had zich een ernstige crisis voorgedaan in het huwelijk van koningin Wilhelmina en prins Hendrik. Deze problemen hadden verschillende oorzaken: De Jong noemde de louter ceremoniële positie die de prins behoorde in te nemen en het feit dat hij tot ongenoegen van de koningin van het christendom vervreemdde. Vervolgens bracht hij de buitenechtelijke escapades van prins Hendrik ter sprake. Deze laatste hadden geleid tot een aantal pogingen de koningin te chanteren en Wilhelmina had Van 't Sant op persoonlijke titel ingeschakeld om schandalen af te wenden. In een bepaald geval was dit maar ten dele gelukt: dit betrof een zekere 'Elisabeth Ie Roi' - naar later bleek een gefingeerde naam - die enige tijd een relatie met de prins zou hebben onderhouden waaruit een zoontje ('Henry') was geboren. Toen de moeder de relatie met Hendrik had verbroken vertrok zij naar Brussel, waar op verzoek van Van 't Sant de Nederlandse gezant, jhr. C. G. W. F. van Vredenburch, een onderzoek naar haar bedoelingen instelde. Van Vredenburch raakte echter, aldus De Jong, zo onder haar bekoring, dat hij een relatie met haar aanging. Hij tekende, wellicht in de overtuiging dat

14 Aldus De Jong in deel 9, I (I). 15 Deel 9, 844 (811).

577 [PDF]
DEEL 9

hij daarmee het Huis van Oranje aanzienlijke moeilijkheden zou besparen, een verklaring waarin hij impliciet het vaderschap van 'Henry le Roi' erkende."

XCNa de plotselinge dood van Van Vredenburch, in 1927, dreigde 'Elisabeth Ie Roi' een schandaal te veroorzaken. Van 't Sant vreesde dat behalve de rol van de gezant ook die van de prins in de openbaarheid zou komen. Hij wist de familie Van Vredenburch, die hij niet op de hoogte stelde van het vermoedelijke vaderschap van de prins, te bewegen de vrouw in totaal f 47 000,te betalen om haar af te kopen en in staat te stellen naar de Verenigde Staten te vertrekken. De transactie verliep via Van 't Sant, die op ambtseed een proces-verbaal ervan opmaakte. De broer van de gezant ging echter na enige tijd argwaan tegen de hoofdcommissaris koesteren, toen hij zich realiseerde dat deze de zaak geheel alleen en op oncontroleerbare wijze had afgehandeld. Hij liet naspeuringen doen die geen enkel resultaat hadden en de familie kwam tot de overtuiging dat Van 't Sant haar op een doortrapte manier had opgelicht. Justitie zag echter onvoldoende grond voor een rechtsvervolging; de dreiging met een civiele vordering leidde uiteindelijk tot instelling van een scheidsgericht. Van 't Sant weigerde consequent volledige openheid van zaken omtrent 'Elisabeth le Roi' te geven en de uitspraak van de commissie was dan ook niet ondubbelzinnig ontlastend voor Van 't Sant. Inmiddels had de pers ondanks alle discretie toch lucht van de zaak gekregen en mede daarom zag de hoofdcommissaris zich genoodzaakt zijn functie neer te leggen. Hij trad daarop in particuliere dienst van de koningin.

XCOp deze weergave van de feiten in het concept-manuscript reageerden diverse lezers. Brugmans' reactie stond model voor een aantal andere: hij stelde de vraag of het wel wenselijk was dat in een 'publikatie van regeringswege' de escapades van prins Hendrik zo uitvoerig uit de doeken werden gedaan. , 'Ik stel die vraag niet omdat er iets staatsgevaarlijks zou schuilen in je

XCverhaal, dat zo waardig en zonder sensatiezucht is opgesteld (hulde

XCdaarvoor!), maar omdat koningin Juliana die haar vader altijd zeer heeft

XCgewaardeerd, ongetwijfeld diep geschokt zou zijn als zij van een en ander

XCkennis zou nemen.' (Mii) Groeneveld vond de publikatie van de feiten aangaande het 'bastaardbroertje' met het oog op de gevoelens van koningin Juliana eveneens ongewenst en wees 'op de Engelse praktijk bij vorstelijke biografieën, die

XC16 Zie voor De Jongs beschrijving van deze affaire: deel 9,855-859

578 [PDF]
DISCUSSIE

zoals in zo vele gevallen, ons ook hier tot voorbeeld kan strekken'. (Mii) Hij doelde op de gewoonte om over misstappen in het persoonlijk leven slechts te schrijven als alle betrokkenen waren overleden. Van Kleffens ried de auteur aan ('niet alleen als minister van Staat, maar ook gewoon als mens') de uitweidingen over Van 't Sant in te korten of nog liever weg te laten. Ze zouden het Oranjehuis schaden, stonden zijns inziens in geen enkel verband met de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog en hoorden ook niet thuis in een geschiedboek. Bovendien zou het incasseringsvermogen van koningin Juliana, zo kort na de ontknoping van de 'Lockheed-affaire' rond prins Bernhard, wel eens begrensd kunnen zijn. (xrii) De Beus uitte zich op soortgelijke wijze en voegde er nog aan toe dat in het concept-manuscript een aantal feiten als vaststaand werden vermeld, die, als men nauwkeurig leest, uitsluitend berustten op mededelingen van Van 't Sant aan De Jong en die verder allerminst bewezen konden worden geacht. Op grond van de door De Jong gebruikte bronnen dacht De Beus te mogen aannemen dat Van 't Sant misschien wel politiek betrouwbaar was geweest, maar dat diens persoonlijke integriteit met recht ter discussie kon worden gesteld. (Mii) Oud-minister-president P. J. S. de Jong stelde eveneens de betrouwbaarheid van Van 't Sant als getuige ter discussie. Hij zag de noodzaak om de bijzondere positie van Van 't Sant in Londen toe te lichten, maar stelde voor dit 'veel soberder' te doen door de kwestie van het buitenechtelijke kind eruit te laten en alleen over de escapades van de prins te schrijven:

XC, 'Alles afwegend vind ik de schade aan de monarchie via de vader van het

XCstaatshoofd - door de vermelding van dit kind groter dan de bijdrage aan de

XCgeschiedenis van deze periode.' (Mii) De Jong onderhield over de affaire contact met de hiervoor al enige malen geciteerde diplomaat jhr. H. L. F. K van Vredenburch. Deze was een zoon van de gezant in Brussel die in de jaren1920 een relatie met 'Elisabeth le Roi' zou hebben onderhouden. In mei 1973 had de auteur reeds een gesprek met Van Vredenburch jr. gehad, waarin beide heren het erover eens werden dat het kind 'Henry' verwekt was door prins Hendrik. Hieruit vloeide volgens Van Vredenburch jr. voort dat Van 't Sant de familie had bedrogen en misleid, meineed en valsheid in geschrifte had gepleegd en zich schuldig had gemaakt aan oplichting, c.q. afpersing. Hij vroeg De Jong met klem: 'Welkewaarde kan men hechten aan de overige ter zake afgelegde verklaringen van iemand die zich in één en dezelfde zaak aan een aantal misdrijven schuldig maakt?' Bovendien vond Van Vredenburch de redenen die Van 't Sant had om zijn lang volgehouden

579 [PDF]
DEEL 9

zwijgen tegenover Justitie en het scheidsgericht juist tegenover een historicus te doorbreken verdacht.'?

XCOp verzoek van de auteur bestudeerde Van Vredenburch de dagboeken van zijn vader, maar daarin vond hij geen aanwijzingen die voor De Jong van belang konden zijn." Van Vredenburch vroeg De Jong evenals andere meelezers welk historisch belang er gediend was met onthullingen die bijzonder pijnlijk voor het Koninklijk Huis zouden zijn. Hij stelde De Jong voor om in zijn tekst de moeilijkheden rond Van 't Sant slechts summier aan te duiden, ook alomdat , 'in de gehele geschiedenis [...] veel [zit] dat ongerijmd en tegenstrijdig,

XCduister en derhalve onopgehelderd is. Ook daarom lijkt het mij verstandig

XCer niet teveel aandacht aan te besteden.' (Mii) De Jong antwoordde Van Vredenburch in een brief van 6 oktober 1978 dat hij diens betoog niet kon aanvaarden. De auteur zette uiteen waarom hij de zaak-Van 't Sant tot in de hem bekende details wilde behandelen: , 'Laat ik het bij algemeenheden, dan zal men dat interpreteren als een streven

XCom bepaalde personen te beschermen. Ik zou hiermee aan wat mijn werk,

XCnaar ik hoop, als reputatie opgebouwd heeft, onherstelbare schade toebren

XCgen.':" In dezelfde brief zette hij uiteen waarom Van 't Sant voor zijn geschiedwerk als een betrouwbare getuige mocht worden aangemerkt: , 'De man heeft in de onderhavige kwestie een scheve schaats gereden, en is

XCdaardoor in akelige moeilijkheden terecht gekomen, maar ik beschouw

XChem als volstrekt betrouwbaar. Dat hij tweemaal meineed gepleegd heeft

XCdoet daar niets aan af. Ik wijs je er trouwens op dat koningin Wilhelmina,

XCBeelaerts en Van Tets precies zo over hem gedacht hebben. Natuurlijk is

XChem het feit blijven kwellen dat hij als een oplichter de geschiedenis in kon

XCgaan; alleen daaruit valt mijns inziens te verklaren dat hij mij opening van

XCzaken gegeven heeft, het daarbij overigens aan mij overlatend wat ik met

XCzijn mededelingen zou doen.' In een reactie hield Van Vredenburch vast aan zijn bezwaren; hij merkte onder andere op dat een aantal andere vooraanstaande Nederlanders eveneens grote bezwaren tegen Van 't Sant had gekoesterd."

XCNaar aanleiding van deze en volgende brieven bracht De Jong een

17 Brief Van Vredenburch aan De Jong, 2 okt. 1978. 18 Brief Van Vredenburch aan De Jong, I oktober 1978. 19 Brief De Jong aan Van Vredenburch, 6 okt. 1978. 20 Brief Van Vredenburch aan De Jong, 15 oktober 1978.

580 [PDF]
'DISCUSSIE

aantal wijzigingen in zijn tekst aan waardoor mededelingen over de zaak wat meer het karakter van veronderstellingen kregen.

XCIn de 'Memorie van Punten' gaf De Jong zich naar aanleiding van de opmerkingen van de meelezers rekenschap van de gerezen problemen. Hij zette voor de begeleidingscommissie uiteen dat hij zich onder meer had gebaseerd op langdurige gesprekken met koningin Wilhelmina, met Van 't Sant en met diens particuliere secretaresse in de jaren 1920-1935, mw. Timmerman. Over de motieven die Van 't Sant gedreven zouden hebben schreef de Jong: , 'Ik zie maar twee hypothesen die zijn optreden kunnen verklaren: I.

XCoplichting; 2. de behoefte om de positie van koningin Wilhelmina zo

XCeffectief mogelijk te beschermen. De eerste hypothese wijs ik af, van de

XCjuistheid van de tweede hypothese ben ik overtuigd.' (Mii) Ook voegde hij een passage aan zijn tekst toe, waarin hij onder meer opmerkte: , 'Geven wij de ons bekende gegevens naar beste weten weer, dan willen wij

XCwel erkennen dat zij geen antwoord bieden op alle vragen welke men zou

XCkunnen stellen.' Maar daarop vervolgde hij: , 'Wij zien intussen geen reden te twijfelen aan de wezenlijke juistheid van

XChetgeen Gerbrandyen Van 't Sant ons verteld hebben en zulks vooral

XCdaarom niet omdat hun overeenstemmend relaas naar ons oordeel de enige

XCconstructie vormt die de kern van wat in deze zaak geschied is, begrijpelijk

XCmaakt.?' De Jong schreef in de 'Memorie van Punten' te beseffen dat de publikatie voor koningin Juliana pijnlijk zou kunnen zijn. Hij vergeleek zijn positie echter met die waarin minister-president J. M. den Uyl zich enkele jaren tevoren had bevonden toen hij met de Lockheed-affaire was geconfronteerd. Den Uyl had toen geen andere keus gehad dan tot openbaarmaking over te gaan, hoe pijnlijk dit ook was geweest voor de koninklijke familie, en De Jong meende nu dat hij zelf, op grond van zijn verantwoordelijkheid als historicus, niet anders mocht handelen. (Mii) Ook ging hij nader in op de vraag van Brugmans welke betekenis moest worden gehecht aan het feit dat het geschiedwerk een regeringspublikatie was. De Jong achtte dit uit historiegrafisch oogpunt niet van belang, aangezien hij zijn werk als historicus alleen in volle vrijheid wilde doen. De politieke verantwoorde

21 Deel 9,852-853 (819).

581 [PDF]
DEEL 9

lijkheid was echter, aldus de auteur, zo geregeld dat twee meelezers van het manuscript, dr. Haas, namens de minister van Onderwijs en Wetenschappen, en H. de Ru, directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, namens het ministerie van Algemene Zaken, bevoegd waren , 'passages waarvan zij zich afvragen of de regering de staatkundige ver

XCantwoordelijkheid voor de publikatie kan aanvaarden, voor te leggen aan

XChun ministers'. (Mii) Het was de functie van degene die namens de minister-president als meelezer fungeerde om speciaal te letten op passages die betrekking hadden op het Koninklijk Huis. De Jong deelde mee dat De Ru de ontwerp-passage over Van 't Sant op 26 oktober 1978 telefonisch met hem had besproken. (Mii) Tijdens dit gesprek lichtte De Jong toe waarom hij de affaire nogal uitvoerig uiteen had gezet. Beide heren waren het erover eens dat het verstandig zou zijn als De Ru de minister-president van het een en ander op de hoogte zou stellen, terwijl De Ru De Jong suggereerde dat de koningin vroegtijdig de bewuste paragraaf onder ogen moest krijgen opdat zij de feiten niet uit de kranten behoefde te vernemen."

XCOp 16 januari 1979 bezocht De Ru De Jong, aldus de 'Memorie van Punten', en deed hem verslag van de bevindingen van minister-president A. A. M. van Agt en de secretaris-generaal van diens departement, D. M. Ringnalda. Beiden waren, met De Ru, van mening dat De Jong terecht zo uitvoerig over de affaire Van 't Sant had geschreven. Van Agt aanvaardde hiervoor de staatkundige verantwoordelijkheid, maar deed wel enkele suggesties voor wijzigingen. De belangrijkste behelsde het verzoek een gegeven over het persoonlijk leven van koningin Wilhelmina en prins Hendrik, dat hij te intiem achtte, achterwege te laten. De Jong stemde hiermee in, omdat hij het bij nader inzien ook niet zeer relevant vond. (Mii) Verder stelde de minister-president voor, aldus De Ru, dat De Jong de bewuste paragraaf na het beraad met de begeleidingscommissie nog zou voorleggen aan koningin Juliana. De Jong voegde hieraan toe dat dienaangaande nog geen definitieve beslissing was genomen maar dat hij bereid was zich aan de wens van de premier te conformeren. (Mii)

XCHet gesprek met De Ru vond plaats op 16 januari 1979, de 'Memorie van Punten' was gedagtekend op de 1ge januari en drie dagen later, op de 22e januari, zond de minister-president De Jong een brief waarin hij hem uitnodigde voor een gesprek. Van Agt schreef:

XC22 Notitie De Jong betreffende het telefoongesprek

582 [PDF]
DISCUSSIE

, 'Nadere overweging heeft voor mij de vraag klemmender gemaakt of het

XCwerkelijk nodig is op de uitvoerige wijze als thans in het manuscript

XCgeschiedt, opheldering te verschaffen over de vertrouwenspositie die Van 't

XCSantjegens Koningin Wilhelmina innarn.F' Van Agt voegde hieraan toe dat hij De Jong zeker niet wilde instrueren of op een onbetamelijke wijze beïnvloeden, maar dat hij de auteur in overweging wilde geven te denken aan de positie van de koningin, die juist in het jaar dat deel 9 zou verschijnen, haar zeventigste verjaardag hoopte te vieren. De Jong zond een kopie van deze brief naar de leden van de begeleidingscommissie.

XCOp 24 januari 1979 nodigde De Jong de leden van de begeleidingsgroep uit voor een bespreking op 30 januari. Hij liet weten uit de brief van Van Agt op te maken dat deze niet aan de wetenschappelijke verantwoordelijkheid van de auteur wilde tornen en dat deze de staatkundige verantwoordelijkheid voor publikatie van de tekst, hoe deze ook zou luiden, op zich wilde nemen. De Jong zei gaarne tot overleg met de premier bereid te zijn, maar wilde voordien nogmaals de begeleidingsgroep raadplegen. Hij meende dat hij in het overleg met Van Agt sterker zou staan als hij kon gewagen van de steun van de begeleidingsgroep en vroeg de leden daarom aanwezig te zijn, c.q. schriftelijk hun standpunt mede te delen. Ten slotte deelde hij mee bereid te zijn tot een gedachtenwisseling met de koningin over de bewuste paragraaf'indien de heer Van Agt van mening blijft dat hij op grond van zijn staatkundige verantwoordelijkheid die medewerking mag verlangen'."

XCDe begeleidingscommissie wijdde op 30 januari 1979 ongeveer twee uur aan de bespreking van de paragraaf over Van 't Sant. De Jong stelde de vergadering op de hoogte van het feit dat oud-premier P. J. S. de Jong hem met steun van Drees had verzocht de paragraaf over Van 't Sant drastisch te bekorten. Tijdens de bespreking bleek dat de meeste leden van de begeleidingsgroep van mening waren dat de historische relevantie van de paragraaf over Van 't Sant buiten kijf stond. Alleen Brugmans bleef met klem aandringen op sterke bekorting van dit gedeelte van de tekst. Hijvoorgelegd. 24 Brief De Jong aan de leden van de begeleidingsgroep d.d. 24

23 Brief Van Agt aan De Jong, 22 jan. 1979. In een brief aan de leden van de begeleidingsgroep, d.d. 24 januari 1979, merkte De Jong op dat hem niet bekend was wat tot de 'nadere overweging' van de minister-president had geleid. Hij wist wel dat de 'bezwaarden' onderling contact hadden onderhouden en achtte het heel wel mogelijk dat oud-premier De Jong zijn zienswijzen rechtstreeks aan Van Agt had

583 [PDF]
DEEL 9

voorzag dat door publikatie de koningin persoonlijk en de regering in moeilijkheden zouden komen. 'Ook zal deze paragraaf een element kunnen vormen in een eventuele nieuwe discussie over het koninklijk huis en het koningschap als zodanig.' (vii) Overigens meende Brugmans dat de door hem beoogde bekorting niet in de eerste plaats moest plaatsvinden met het oog op de persoon van koningin Juliana, maar vanwege de mogelijke politieke consequenties.

XCVan Winter, Paape en Van der Leeuw merkten daarentegen op dat het, gezien de slechte reputatie die Van 't Sant kennelijk genoot, wenselijk was hem recht te doen. Klein, Sijes en Manning twijfelden evenmin aan de relevantie van het verhaal, maar wel aan de betrouwbaarheid van Van 't Sant als kroongetuige. Verdam toonde zich eveneens overtuigd van de noodzaak om de persoon van Van 't Sant uitvoerig te beschrijven en zag het als eonsequentie van dit standpunt dat vermelding van de verwekking van het kind niet achterwege zou blijven. Naar aanleiding van de opmerking van Brugmans voegde Verdam hieraan toe: , 'Het staatsbelang is een zaak van de minister-president, niet van de auteur.

XCDe Jong zal ten aanzien van dat aspect de nadere gedachten en overwegin

XCgen van de minister-president dienen aan te horen.' (vii) In zijn repliek herhaalde De Jong dat hij er geen enkele behoefte aan gehad zou hebben de affaire-Van 't Sant zo uitvoerig uit de doeken te doen als de hoofdpersoon geen belangrijke rol in Londen had gespeeld. De schrijver zag het echter als noodzakelijk onderdeel van zijn taak opheldering te verschaffen. 'Hij tilt daarbij niet licht aan de pijn die hij eventueel bij koningin Juliana zal veroorzaken', aldus het 'Verslag' van de bespreking, maar , 'ziet voor zichzelf geen andere weg: op tal van momenten is door anderen

XCpressie op hem uitgeoefend om pijnlijke elementen hen of hun relaties

XCbetreffend, weg te laten. Hij is daar nooit voor gezwicht en beschouwt dit

XCals onvermijdelijk voor beoefenaars van de contemporaine geschiedenis.

XC[...] Als hij in dit opzicht zou zwichten voor koningin Juliana, zou hij naar

XCzijn overtuiging discrimineren jegens anderen.' (vii) Wat betreft de kritiek op zijn bronnen merkte de auteur op dat Van 't Sant inderdaad zijn voornaamste bron was geweest. , 'Doch de essentiële juistheid van diens mededelingen is met grote nadruk

XCdoor Gerbrandy bevestigd en verdere opheldering op bepaalde punten is

XCthans niet meer mogelijk. Hij is er vast van overtuigd dat de essentie op deze

XCwijze volkomenjuist is weergegeven.' (vii) De Jong wist zich ervan overtuigd dat degenen die

584 [PDF]
DISCUSSIE

verwachtten bij publikatie van deze paragraaf de zaak 'hogelijk overtrokken' zagen. Hij geloofde ook niet dat het verhaal een rol zou spelen bij een eventuele discussie over het functioneren van de monarchie in de toekomst. Ten slotte benadrukte hij dat de wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke beslissing over wel of geen publikatie uitsluitend bij de auteur lag, maar dat hij de zaak opnieuw zorgvuldig zou overwegen. Hij kondigde aan de minister-president zo uitvoerig mogelijk voor te lichten. Manning noemde het betoog van De Jong indrukwekkend, maar liet niet na erop te wijzen dat er door niemand een beroep op de auteur was gedaan om essentialia weg te laten. (vii) Vervolgens concludeerde de voorzitter van de begeleidingsgroep dat de vergadering van mening was 'dat het manuscript uit historisch-wetenschappelijk oogpunt zó en ook nu gepubliceerd kan worden'. (vii) Hij meende dat er thans voldoende kennis was genomen van de meningen en argumenten en signaleerde ten slotte dat de aanwezigen de conclusies waartoe De Jong was gekomen, ook ten aanzien van de voorlichting van de minister-president, onderschreven."

XCOp 5 februari 1979 stelde de auteur minister-president Van Agt op de hoogte van het resultaat van de bespreking van de begeleidingsgroep en voegde het verslag van de discussie in een bijlage toe aan zijn brief: , 'Na opnieuw deze uiterst moeilijke zaak grondig overwogen te hebben,

XCben ik tot het besluit gekomen dat mijn wetenschappelijke taakopvatting

XCmij geen andere keuze laat dan de U bekende tekst te handhaven.:" Verder deelde De Jong mee dat hij tot drie redactionele wijzigingen had besloten, waarin hij met iets meer distantie schreef over de escapades van Prins Hendrik, de pogingen om koningin Wilhelmina hiermee te chanteren, en over de discretie die Van 't Sant ten aanzien van de vorstin had betracht bij het afwenden van deze pogingen." Op 29 maart 1979 sprak De Jong ruim een uur met minister-president Van Agt over de paragraaf over Van 't Sant. Van Agt erkende dat hij aanvankelijk geenJ.J.

25 In deel 13, pag. 69 (68), deelt de auteur mee dat hij de leden van de begeleidings groep in een stemming expliciet om hun steun had gevraagd; de notulen vermelden echter niet een formele stemming en evenmin refereert de auteur aan een stemming in zijn brief aan Van Agt van 5-2-1979 en in de weergave van het gesprek met de minister-president. 26 Brief De Jong aan Van Agt, 5 februari 1979. 27 De Jong zond kopieën van deze brief en andere relevante stukken aan de meelezers P. S. de Jong, G. de Beus, W. Drees, C. L. W. Fock, E. N. van Kleffens en H. F. L. K van Vredenburch.

585 [PDF]
DEEL 9

bezwaar had gekoesterd tegen deze paragraaf doch dat hij door oud-premier De Jong en anderen (niet met name genoemd) opnieuwaan het denken was gezet. Hij had daarop minister A. Pais van Onderwijs en Wetenschappen geraadpleegd, die zich op het standpunt had gesteld dat het niet op de weg van de regering lag op wijzigingen in de tekst aan te dringen. Tijdens het gesprek passeerden de argumenten pro en contra publikatie nogmaals de revue. Van Agt deelde De Jong mee dat hij de zaak nog in overweging had. Kwam hij tot de conclusie dat hij publikatie voor zijn verantwoordelijkheid zou nemen dan zou hij de zaak eerst mondeling met koningin Juliana willen opnemen, haar een exemplaar van de tekst willen aanbieden en haar meedelen dat de auteur bereid was een gesprek met haar te voeren. Ook de mogelijke eonsequenties van een weigering van de minister-president om deze verantwoordelijkheid te aanvaarden, kwamen aan de orde. Beiden waren het er over eens dat dit zou leiden tot 'een extreme situatie': De Jong zou niet voelen voor publikatie van deel ç en volgende delen en er zou publieke beroering ontstaan als de reden daarvan bekend werd."

XCOp 13 juni 1979 werd De Jong door koningin Juliana ontvangen. De koningin oefende geen pressie op hem uit de paragraaf ingrijpend te wijzigen, alliet zij wel doorschemeren dat zij publikatie niet prettig vond. De Jong zette uiteen waarom hij had gemeend de zaak zo gedetailleerd te moeten weergeven. Juliana uitte bezwaren tegen een aantal door De Jong gebruikte formuleringen. Zij merkte op dat koningin Wilhelmina zich uit staatsrechtelijke overwegingen verplicht had gevoeld haar echtgenoot volledig buiten staatszaken te houden, vond dat in het concept-manuscript te veel de indruk werd gewekt alsof prins Hendrik zich voortdurend had overgegeven aan escapades en vertelde dat naar haar indruk het huwelijk van haar ouders de laatste jaren uitgesproken goed was geweest. Ook merkte zij op dat de prins niet, zoals De Jong had vermeld, volledig van het christendom was vervreemd: hij was wel zeer onder de indruk van de wijsgeer Bo Yung Rai geweest. De Jong zegde de koningin toe dat hij zijn tekst op alle punten die zij te berde had gebracht zorgvuldig zou heroverwegen en dat hij haar zou schrijven hoe de nieuwe formuleringen zouden luiden. Op grond van dit onderhoud en een tweetal hierop volgende telefoongesprekken besloot De Jong tot enkele aanpassingen van zijn tekst. De belangrijkste betrof de passage over de geloofsverdeeldheid tussen beide echtelieden, die, aldus de auteur, wel bleefbestaan, maar

28 Notitie De Jong voor het bestuur van het RIOD, 30 maart 1979.

586 [PDF]
DISCUSSIE

na enige tijd 'in wederzijds respect [werd] geaccepteerd, zodat het huwelijk in dat opzicht weer een harmonische basis kreeg'J"

XCHiermee had de paragraaf over Van 't Sant zijn definitieve vorm gekregen. Op de dag voorafgaande aan de persconferentie in het Haagse 'Nieuwspcort', op 12 oktober 1979, schreefDe Jong nog een brief aan de leden van het bestuur en de begeleidingsgroep waarin hij zeer tot zijn spijt melding moest maken van het feit dat G. van der Wiel, de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst, aan journalisten had verteld dat de ministerpresident tegenstander van integrale publikatie van de bewuste paragraaf was geweest. Hierop had de auteur contact opgenomen met het ministerie van Algemene Zaken en had hij afgesproken dat hij wat betreft de contacten met de koningin en de minister-president niet meer zou zeggen dan dat beiden de concept-tekst tijdig voorgelegd hadden gekregen. In een verklaring voor de pers zette De Jong kort uiteen welke zorgvuldigheid bij het tot stand komen van de definitieve tekst was betracht en hoe de wetenschappelijke en politieke verantwoordelijkheid voor de tekst was geregeld."

XC29 Deel 9, 854 (82 I). 30 Zie voor de tekst 'Reacties en recensies',

587 [PDF]

Hoofdstuk : DEEL 9. LONDEN: Reacties en recensies

XC

1. Inleiding

XC

XCHet negende deel van De Jongs seriewerk verscheen op 16 oktober 1979 in twee banden. De reacties in de media werden beheerst door aandacht voor de paragraaf over koningin Wilhelmina, prins Hendrik, de commissaris van politie F. van 't Sant en het opduiken van een mogelijke tweede prinselijke bastaard, mr. A. W. Lier. De hoofdthema's van het boek werden daardoor enigszins onderbelicht. In de pers werd de machtsstrijd tussen koningin Wilhelmina en haar ministers met betrekking tot het herstel van constitutionele en democratische verhoudingen aangesneden. Men schreef over de rol van eerste minister Gerbrandy, over de conflicten tussen de regering in ballingschap en de directie van Philips, over bombardementen in bezet gebied en over de Londense kant van de spionage in het Englandspiel. Over De Jongs beschrijving van het regeringsbeleid ten aanzien van Nederlands-Indië is na publikatie van deel 9 in de pers niet gediscussieerd.

XCTussen de verschijning van de delen 8 en 9 had zich de affaire-Aantjes afgespeeld. Door De Jong en A. J. van der Leeuw was onderzoek gedaan naar het oorlogsverleden van W. Aantjes, de toenmalige fractievoorzitter van het Christen-Democratisch Appèl (CDA) in de Tweede Kamer, gevolgd door een tweetalonderzoeken van of in opdracht van de Tweede Karner.' Door deze studies kwam vast te staan dat Aantjes in 1944, om van een gedwongen tewerkstelling in Duitsland te kunnen terugkeren, lid was geworden van de 'Germaansche ss' en dat na thuiskomst had verzwegen. Eveneens werd aannemelijk gemaakt dat hij, in tegenstelling tot de aanvankelijke beweringen van De Jong en Van der Leeuw, niet tot de Waffen-sswas toegetreden en in het dwangarbeiderskamp niet als bewaker was opgetreden. Hier en daar werd in de persreacties op deel 9 naar De Jongs optreden in deze affaire verwezen.

XCl Rapport van de Commissie van Drie in de zaak-Aantjes. Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1978-1979. Bijlagen 15 625, nr. I en 2. Rapport van de bijzondere Kamercommissie van onderzoek naar kennis omtrent gedragingen van mr. W. Aantjes tijdens de Tweede Wereldoorlog. Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1978-1979.

589 [PDF]
DEEL 9

De actualiteiten-rubriek wijdde op I8 oktober I979

XCA VRO'S een speciale uitzending aan het pas verschenen deel en zijn auteur. De recensent Herman Hofbuizen schreef in Het Binnenhof t u; oktober I979) het volgende commentaar: , 'De historicus werd in de studio ondervraagd door Jaap van Meekren en

XCbovendien werd hij geconfronteerd met een aantal uitspraken, o.m. van mr.

XCJaap Burger, die destijds in Londen enige tijd deel uitmaakte van de

XCNederlandse regering, en van dr. J. G. de Beus, tijdens de oorlog secretaris

XCvan de premier, prof. Gerbrandy. Laatstgenoemde stelde wel vast dat "het

XCalgemene beeld" van De Jong over de beschreven periode "voortreffelijk"

XCwas, maar kwam daarna toch met een nogal zwaarwegende kritiek, die de

XCvoortreffelijkheid danig aantastte. Veel tijd tot verweer had de historicus

XCniet. In het andere geval had hij trouwens ook wat uitvoeriger kunnen

XCingaan op de beginopmerking van Van Meekren, die zei "geschrokken te

XCzijn van het dilettantisme en het antisernitisme" van vele Nederlandse

XCmensen, die in die dagen op de één of andere manier in Londen wat te

XCzeggen hadden. En dat zou ongetwijfeld interessant zijn geweest.' H. J. A. Hofland vatte in de Haagse Post (20 oktober 1979) het negende deel samen onder de kop 'Maar er was meer': , 'De geschiedenis van de Nederlandse regering in Londen is de ontwikke

XCling van een trauma in reincultuur. De koningin en haar ministers in

XCballingschap zijn niet ontsnapt aan het lot dat alle politieke émigrés vroeg of

XClaat treft. Ontdaan van hun natuurlijke wortels, zonder het volk, de pers, de

XCpartijen, zijn ze langzamerhand ten prooi geraakt aan een paar geheime

XCobsessies die ze uit het vaderland hadden meegenomen, en hebben zich

XCrusteloos verdiept in de hersenspinsels waarmee ze die obsessies wilden

XCbestrijden. Dat heeft geen enkel resultaat gehad, en daarom is de Neder

XClandse regering in Londen vaak een aandoenlijk en soms een tragisch

XCgezelschap. De gezagsdragers zonder land verloren zich in intriges waarmee ze

XCvaderlandse geschiedenis dachten te maken, en met ontembare ijver zetten

XCze hun handtekeningen en stempels op documenten die alleen al daardoor

XCoud papier werden. Er staat nog veel meer in het negende deel van L. de

XCJongs levenswerk, maar dit is de strekking die ten slotte uit de anderhalf

XCduizend pagina's te voorschijn komt; niet nieuw misschien, maar wel

XConomstotelijk. Toen de regering, met De Geer als minister-president, in mei I940 in

XCEngeland aankwam, zag het er allemaal nog heel anders uit. De Geer zelf

XCwas "defaitist", dat wil zeggen, hij geloofde heilig aan de Duitse

XCoverwinning en dacht daarom dat het beter zou zijn, het met de bezetter zo

XCvlug, en als het mogelijk was, ook zo deftig mogelijk op een akkoordje te

XCgooien. Het is wel interessant om te lezen hoe een oude, christelijke

590 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, politicus nog stiekem de illusie had dat hij zaken kon doen met fanatieke

XCjodenvervolgers en vernietigers van alles wat het politiek fatsoen vertegen

XCwoordigde, maar dat dacht tenslotte De Quay ook, en hij zat veel dichter bij

XChet strijdtoneel. Ook de drang van De Geer om eerst eens in Zwitserland op

XCadem te komen, lijkt me trouwens een typische reactie van Neerlands netste

XCdames en heren die het vooral buitengewoon vervelend vonden dat ze door

XCHitler werden lastig gevallen. Zeer terecht, dunkt me, is koningin Wilhelmina een van de helden van

XCDe Jong. Later zou ze zich ontpoppen als een vorstin met sterke gaullistische

XCaanvechtingen, maar dat was van secundair belang. Toen het er werkelijk op

XCaan kwam, had ze een zeldzame combinatie van fysieke moed en politiek

XCinzicht. De Duitsers vormden de volstrekte vijand die als zodanig moest

XCworden bestreden, dat was van het begin afhaar overtuiging, en als logische

XCeonsequentie daarvan gaf ze de opdracht, haar neer te schieten als de

XCDuitsers op het punt zouden staan haar gevangen te nemen. Zelden zie je dat

XCiemand zo radicaal de praktische gevolgen van zijn theoretische, althans

XCongetoetste opvatting wil dragen. De strijd tussen de défaitisten en de strijdvaardigen in Londen moest op

XCden duur wel door de laatstgenoemden worden gewonnen, louter omdat

XCEngeland de oorlog voortzette en het, al na een half jaar, heel gek gestaan

XCzou hebben als er in Londen na de Blitz nog een clubje onafhankelijke

XCvredesluiters zou zijn geweest. Maar dat wisten ze van tevoren niet, en

XCdaarom staat Wilhelmina, beladen met haar overgeleverd gezag als

XCkoningin, dat beseffend en ongeacht winst of verlies de goede kant kiezend,

XCboven alle anderen; ongeacht ook datgene wat haar later aan vernieuwin. gen te binnen is geschoten, en tevens gelet op het feit dat er meer waren,

XCzoals Gerbrandy, die wisten waar de grens tussen misdaad en behoorlijk

XCheid was, maar die nu eenmaal in de gegeven situatie minder verantwoor

XCdelijkheid droegen. Het stadium waarin standvastigheid een verdienste was, ging voorbij, en

XCvervolgens kwamen de zaken aan de orde die de dagelijkse praktijk van de

XCoorlogvoering betroffen. De Jongs negende deel bevat daar een aantal

XChoofdstukken over - Engelandvaarders, inlichtingendiensten, koopvaardij,

XChet Englandspiel die op zichzelf als monografieën gelezen kunnen worden.

XCDat zijn min of meer departementale zaken die soms bekwaam en meestal

XCgebrekkig door de bevoegde autoriteiten werden behandeld. Maar de

XCruggegraat van De Jongs verhaal wordt gevormd door datgene wat hij over

XChet zuiver politieke gebeuren in Londen te vertellen heeft, dat wil zeggen

XCde ontwikkeling in de conceptie van de regering omtrent wat na de oorlog

XCin Nederland moest worden gedaan. En dat is tegelijkertijd het verslag van

XCde woekeringen van een trauma. Toen namelijk de koningin en haar ministers na ongeveer een jaar weer

XCwat adem hadden geschept en tot de slotsom waren gekomen dat de oorlog

XCnog lang niet was afgelopen (terwijl ze ook geen dagtaak hadden aan het 59

591 [PDF]
DEEL 9

, voeren van de dagelijkse strijd) begonnen ze na te denken over de vraag,

XCwat na de oorlog hun werk zou moeten zijn. En gespeend van behoorlijke

XCinlichtingen over de toestand in het vaderland, grepen ze vanzelf terug op

XCdatgene wat ze zich als het wezen van de vooroorlogse tijd herinnerden. Dat

XCwaren, grof gezegd, de opkomst van het nationaal-socialisme, de onmacht

XCin Europees verband om daar iets van betekenis aan te doen, en de angst

XCvoor een communistische revolutie die uit zo'n onmacht van de burgerlijke

XCmaatschappij zou voortvloeien. Een trauma dus dat uit twee delen bestond:

XCde herinnering aan het falen van de vooroorlogse parlementaire demoeratie

XCen de angst voor het linkse radicalisme zoals dat na 1918 had toegeslagen. Het is geen wonder dat een gezelschap waarin socialisten een kleine

XCminderheid vormden, in zijn plannen onmiddellijk de autoritaire kant

XCopging en bij gebrek aan kritiek van de pers en parlementaire controle

XCgeruime tijd in die richting bleef doordraven. Bij de koningin zelfhad langzamerhand de gedachte postgevat, dat het na

XCde oorlog in Nederland tot een ingrijpende vernieuwing zou moeten

XCkomen. Niemand wist precies wat die term betekende, maar het was wel

XCduidelijk dat het in zo'n vernieuwing gedaan zou zijn met de oude partijen

XCen het traditionele spel van de democratie. Ook het parlement zou heel wat

XCminder te vertellen krijgen. Het volk zou zich, zo weinig mogelijk door de

XCtraditionele instanties van de oude demoeratie gehinderd, eendrachtig

XCachter de vorstin kunnen scharen. Wilhelmina was ervan overtuigd dat het dit na de bevrijding ook zou

XCwillen en ze beschouwde het als haar roeping, aan die wens gehoor te geven.

XCIn feite was de toestand dus niet verschillend van die in andere landen waar

XCeen sterke persoonlijkheid zich als redder van de natie aandient. Wat dit

XCbetreft doet de oude koningin telkens weer aan De Gaulle denken. Vooral in de eerste Londense jaren kreeg die conceptie van de

XC"vernieuwing" veel bijval, en Gerbrandy heeft zelfs gevonden dat het

XCverreweg het beste zou zijn als na de bevrijding Wilhelmina eerst een jaar

XCmet haar ministers zonder parlement zou regeren. Op den duur kwamen

XCzijn kritische vermogens weer terug, hij verzette zich steeds krachtiger

XCtegen de absolutistische bedoelingen van de vorstin en tenslotte is het in

XCbelangrijke mate aan hem te danken geweest dat de Nederlandse regering

XCniet met allerlei staatkundige proefnemingen is aangekomen. Maar in het

XCkabinet en het politieke milieu van de Nederlandse ballingen werd wel tot

XCop de laatste dag van het verblijf in Londen ernstig nagedacht over de vraag,

XChoe de vaderlandse demoeratie gestroomlijnd zou kunnen worden. Van praktisch belang was intussen uitsluitend, hoe lang het zou duren

XCvoor er in Nederland weer verkiezingen konden worden gehouden en wat

XCer in die tussentijd zou moeten gebeuren en wie het dan voor het zeggen

XCzou hebben. In Londen hebben spookachtige denkbeelden geheerst over de

XCtoestand waarin het volk na de bezetting zou worden aangetroffen. Vrijwel

XCzeker zouden er revolutionaire woelingen beteugeld moeten worden en 59

592 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, dat zouden dan ongetwijfeld woelingen zijn die niets met de Londense

XCopvatting van "vernieuwing" te maken hadden. Ook werd verwacht dat na de bevrijding de pers een vrijpostigheid aan

XCde dag zou leggen die men niet meteen kon gebruiken, en daarom werd in

XChet Londense milieu nagedacht over de middelen waarmee men de kranten

XCtot een louter positieve bijdrage aan de vernieuwingspolitiek kon verplich

XCten. Ook iemand als Jaap Burger is er nog voorstander van geweest "de

XCvrijheid van drukpers te koppelen aan duidelijk bewuste verantwoordelijk

XCheid". Voor alle zekerheid voegde hij daaraan toe dat dit "in feite zal

XCneerkomen op beperking". Net als de gijzelaarskampen ontwikkelde Londen zich wat betreft het

XCspeculatieve denken tot een politiek getto. Door haar krachtige persoonlijk

XCheid voegde de koningin daar nog een factor aan toe. Ze dacht zelf ook na,

XCsprak daarover met ministers afzonderlijk en werd zodoende van lieverlee

XCde oorzaak van allerlei intriges. Het heeft allemaal niets opgeleverd, zoals al

XCvlug na de bevrijding duidelijk werd. In de getto's is de kracht van de

XCcontinuïteit voortdurend en steeds sterker onderschat en als het na I 94 5 tot

XCeen "ontnuchtering" is gekomen, zoals het klassieke verhaal dat wil, dan is

XChet vooral een ontnuchtering geweest van de dromende vernieuwers, die

XCzich van de werkelijkheid in bezet gebied hadden losgedacht. De Jong geeft een nauwkeurige beschrijving van de strijd om de macht

XCtussen de koningin en de ministers. Hij beschrijft de ontwikkeling van het

XCvernieuwingsdenken en de groei van het verzet ertegen. Maar overal

XCvermijdt hij de politieke interpretatie van het gebeuren. Tegen het eind

XCverzekert hij alleen dat in de autoritaire concepties de "grote concerns" (die

XCin Londen sterk waren vertegenwoordigd) geen aanwijsbare invloed

XChebben gehad. Het lijkt mij naïef dat hij zich met deze diagnose tevreden stelt. De

XC"concerns" hoefden geen invloed uit te oefenen, geen perfide kapitalisti

XCsche samenzweringen op touw te zetten of geheime pressure groups te

XCstichten, want wat dat betreft was er niets te doen. De enige revolutionair in

XCLonden was Jacques Gans. De vernieuwingsgedachte op zichzelf was, net

XCals iedervaag uitziend solidariteits-idealisme, al conservatief genoeg. De politieke vernieuwing zou tegelijkertijd in de praktijk een bevriezing

XCvan sociale en economische machtsverhoudingen hebben betekend. En de

XC"beduchtheid voor woelingen" die aan de wens tot vernieuwing gepaard

XCging, was op zichzelf al een waarschuwing dat, wat er verder ook zou

XCgebeuren, iedereen goed moest blijven beseffen wat zijn plaats was.

XCKennelijk acht De Jong het niet zijn werk om enige vermoedens over

XCdesbetreffende drijfveren op papier te zetten. Deel negen heeft anderhalfduizend pagina's. Er is, zoals gebruikelijk,

XCook een portrettengalerij, waarin onder anderen de heren Van 't Sant en

XCVan Heuven Goedhart gedetailleerd aanwezig zijn, maar prins Bernhard

XChelaas ontbreekt. Wel wordt van hem onder meer vermeld dat hij zich een

593 [PDF]
DEEL 9

, extra ster - de vierde - op zijn kraag veroverde. En verder heb ik nog twee

XCkeer het waarmerk van De Jongs eigen stijl mogen ontdekken, op pagina

XC170 [163] en 1504 [1436]: "Maar er was meer:' Zo is het.' 2.

2. De auteur en zijn werk

XC

XCDe auteur kreeg zoals gewoonlijk lof en blaam voor zijn werk. In De Volkskrant (16 oktober 1979) noemde Jan Bank de betoonde openbaarheid in deze politieke geschiedschrijving voorbeeldig. , 'De vaste lezers van De Jongs standaardwerk - het worden er minder, maar

XCze zijn nog steeds te tellen bij tienduizenden - kunnen zich met het

XCverschijnen van deel 9 tevreden stellen. De kwaliteiten van de auteur zoals

XCzijn oog voor het sprekende detail en zijn portretteer-talent komen in dit

XCboek ruimschoots tot uiting. De neiging tot detaillering, in een overzichts

XCwerk als dit wel eens hinderlijk, is eerder een voordeel nu de grenzen van

XCde te -beschrijven onderwerpen worden getrokken door de beperkte

XCgemeenschap van Nederlandse emigranten in Engeland met wat uitlopers

XCnaar Amerika. De Jong beschrijft daarvan nog weer grotendeels de leidende

XCpolitici; de drie ministeries-Gerbrandy en koningin Wilhelmina. Deel 9

XClijkt in de meeste hoofdstukken op een kabinetsgeschiedenis, de traditie

XCvan de negentiende-eeuwse geschiedwetenschap. Wie iets zou willen weten van het totaal van de emigrantengemeenschap

XCin Londen, komt niet aan zijn trekken; wie kabinetsgeheimen zoekt, des te

XCmeer. Technisch gezien had de auteur enige grote voordelen. Hij kon

XCbeschikken over zulke uitgewerkte notulen van de ministerraad als noch

XCvoor de oorlog noch onmiddellijk daarna zijn geproduceerd. Hij voerde

XCdrie lange gesprekken met koningin Wilhelmina en kreeg haar stukken uit

XChaar archief van het kabinet van de koningin ter inzage. Dat is een voorrecht

XCdat nog geen ander hedendaags historicus is verleend. Enerzijds zal daar de

XCbehoefte bij de hoofdpersoon hebben bestaan om in deze vaderlandse

XCgeschiedenis haar rol voorgoed te verduidelijken. Anderzijds ontmoette ze

XCin De Jong een authentieke kroniekschrijver van het Londense levensge

XCvoel en een historicus die van de feiten van toen geen ongepast gebruik

XCmaakt. In dat opzicht is het opvallend dat de auteur over de staatkundige

XCdenkbeelden van Wilhelmina de stukken laat spreken, maar zich van een

XCoordeel onthoudt. Hij is bijvoorbeeld relatief veel scherper voor zijn

XCpartijgenoten-ministers, die het anti-koloniale programma van de SOAP in

XChun ministersambt zijns inziens hebben verloochend. Het kan zijn, dat de

XCauteur met zoveel precair archiefmateriaalliever de stellingen van Wilhel

XCmina voor zich laat spreken. Aan zijn durf hoeft overigens niet te worden

XCgetwijfeld. Daartoe is de "paragraaf Van 't Sant" ook in zijn definitieve

XCversie nog explosief genoeg.

594 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

Al met al is na het verschijnen van deel 9 geen periode in de twintigste

XCeeuw zo goed belicht met betrekking tot de verhouding tussen kabinet en

XCstaatshoofd als de Londense tijd. De historicus heeft een constitutionele

XCbarrière doorbroken, waar een parlementaire enquête-commissie nog voor

XCis geweken. Met deze publikatie heeft De Jong zich verdienstelijk gemaakt,

XCen de politiek verantwoordelijke minister van Onderwijs en Wetenschap

XCpen met hem. Er is met uitzondering van de Verenigde Staten geen

XCgeallieerde staat uit de oorlogstijd, waar de openbaarheid van de geschied

XCschrijving de geheimen van het staatshoofd zo is gepasseerd als in

XCNederland. Het is te hopen, dat ook voor de minder heldhaftige perioden

XCvan de vaderlandse geschiedenis die openbaarheid regel gaat worden.' In de Haagsche Courant maakte een recensent kritische opmerkingen op de wijze, waarop De Jong zich op de kerkhistorische onderwerpen in oorlogstijd had georiënteerd. In een tweetal artikelen, getiteld 'Kerken, de blinde vlek van dr. L. de Jong', wees hij op lacunes in de geraadpleegde literatuur. Het eerste (I december 1979) opende hij aldus: , 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Dat terrein

XCis zo lang en breed en diep, dat men wel een renaissancemens moet zijn om

XChet te overzien en te doorzien. Niemand kan meer cultuur - in de zin van

XCgeordende samenleving - in haar geheel kennen, zoals dat misschien in de

XCzestiende eeuw mogelijk was. Wie in onze tijd "totaal-geschiedschrijving" verricht, is dan ook

XCverplicht af te gaan op anderen. Niemand is tegelijk krijgs-, maatschappij-,

XCstaatskerken nog-veel-meer-historicus. Hoe breder het blikveld is, des te oppervlakkiger het inzicht in details.

XCSommigen zeggen, dat één man daarom zo'n werk als dat van prof. dr. L. de

XCJong niet aan kan. Dat zal waar wezen, als die man alles zelf zou moeten

XConderzoeken. De Jong behandelde de vernieuwing in de Nederlandse Hervormde Kerk, maar, aldus de recensent, zijn voornaamste bron was het tweedelig werk van H. C. Touw, Het verzet der Hervormde Kerk, dat al in 1946 verscheen. Voorts , 'een aantal rapporten uit bezet gebied, dat Londen bereikte; en enkele

XCartikelen in Hervormd Nederland, één van de bladen die na de bevrijding

XCwerden gebundeld tot het weekblad De Hervormde Kerk, dat later weer

XCHervormd Nederland ging heten. Van deze laatste bronnen kan De Jong geen vindplaats geven; hij heeft ze

XCgebruikt voor zijn in 1945 te Londen verschenen boek Je Maintiendrai, en

XCzijn aantekeningen vervolgens laten verdwijnen. Eerlijk gezegd is dat bronnenmateriaal wel wat magertjes. Touw is

XCinmiddels op een enkel punt gecorrigeerd. Miskotte bijvoorbeeld schijnt

595 [PDF]
DEEL 9

, van een bepaald stuk niet de voornaamste auteur te zijn - welk stuk weet ik

XCniet meer, want soms gooi ook ik wel eens wat weg. Voornaamste bezwaar is wel dat Touws boek geen afstand tot de ont

XCwikkeling heeft genomen en bepaald ook, dat hij terwille van de lees

XCbaarheid zijn vindplaatsen onvermeld laat.' De Jong heeft in het dertiende deel de meeste in de Haagsche Courant gesignaleerde feitelijke onjuistheden gecorrigeerd." De recensent besloot zijn tweede artikel (8 december I979) aldus: , 'Dit alles had De Jong kunnen weten (en schrijven) als hij met de

XCHandelingen van de hervormde synode hetzelfde had gedaan als wat hij een

XCpaar jaar geleden van de Acta der gereformeerde synodes uit die tijd

XCbeweerde: ze allemaal gelezen te hebben. Dan had hij fraaie staaltjes kunnen signaleren van bezielde grepen naar

XCopenbare verantwoordelijkheid van de kerk voor de naoorlogse samenle

XCving. Maar ook bedachtzame vragen van synodeleden, of andersdenkenden

XCdie in die grepen geen hervormd imperialisme zouden zien. De Jong stelt met recht dat deze grootse grepen iets te maken hadden met

XChet isolement van een voorhoede die geen openbaar debat (in de publiciteit

XCbijvoorbeeld) ontmoette. Maar uit de Handelingen blijkt, dat dit isolement niet zó absoluut was als

XChij zegt. Op elke synodezitting waren erwel mensen die betuigden, hoeveel

XCweerklank ze in kerkelijke bijeenkernsten hadden gevonden bij het

XC"grondvlak". Vandaar waarschijnlijk dat het hervormde elan toch langer

XCdoorwerkte dan De Jong in zijn Londense boek voor mogelijk hield, en

XCwel tot in de jaren zestig. En nu nog even over de gereformeerden. Behoort het uiteenzetten van

XCeen dogmatisch geschil binnen een kerk, die toen 8 procent van de

XCbevolking omvatte, tot de taak van een algemeen geschiedwerk? De Jong vond van wel, maar naar mijn mening had hij kunnen volstaan

XCmet de vermelding dàt er zo'n conflict bestond in de Gereformeerde

XCKerken. Zoiets subtiels als de verhouding van uitverkiezing en genadeverbond is

XCvrijwel niet uit te leggen, vooral nu dit verschilpunt tussen vrijgemaakte en

XCniet-vrijgemaakte gereformeerden inmiddels op de achtergrond is geraakt. Maar àls men zich aan een omschrijving waagt, moet die wel te volgen

XCzijn. Dat de benadering van de Kuyperianen pastoraal was, is een typering

XCdie niet uit het betoog volgt. Waarbij dan nog komt dat het vreemd is vanuit

XCeen "pastorale" leer zo on-pastoraal met de bijl op andere opvattingen in te

XChakken. De Jong ziet in deze scheuring een symptoom van wat in Nederland

2 Deel t j , 142 en 143 (142-143).

596 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, gelijk bleef: "Hier werd in wezen gedacht en gehandeld alsof er geen

XCbezetting bestond." Daar zit wat in en het geldt ook voor een hervormde synode, die

XCdiezelfde zomer vurig debatteerde over de vraag, of er straks, op de eerste

XCzondag na de bevrijding, een landelijke kerkcollecte kon worden gehouden

XCvoor een nieuw synodegebouw. Intussen betwijfelt De Jong terecht, of de gereformeerden hun krachten

XCnog meer aan het verzet zouden hebben gegeven, als zij niet afgeleid waren

XCgeweest door de kerkelijke strijd. Verzetswerk verhinderde kerkelijke strijd

XCniet. En omgekeerd. P. Jongeling, het latere vrijgemaakte kamerlid (GPv), verslond in die tijd

XCde hem door zijn vrouw gestuurde pakketten in een Duits concentratie

XCkamp. De inhoud at hij op. Ook van de verpakking smulde hij: pamf1etj es

XCoververbond, doop en synodocratie.' Andere woorden van afkeuring kwamen uit de mond van mr. L. R. J. Ridder van Rappard, oud-burgemeester van Gorinchem en luidruchtig aanvoerder van een radicaal-conservatieve groepering. Zijn memoires verschenen kort na publikatie van het negende deel en bevatten kritiek op de geschiedschrijver." Van Rappard werd bij die gelegenheid geïnterviewd in Elseviers Magazine (27 oktober I979) en verklaarde: , 'In de tot dusverre verschenen delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de

XCTweede Wereldoorlog, 's lands semi-officiële geschiedschrijving, ziet de heer

XCVan Rappard de voornaamste bron voor "de legende, en die ontstond al vrij

XCsnel na de oorlog, dat ons volk zich nagenoeg in zijn geheel slap en serviel

XCzou hebben gedragen, voorzover het zich niet aan collaboratie zou hebben

XCschuldig gemaakt. En in die optiek is slechts plaats voor een paar

XCuitzonderingen die de regel bevestigen: enkele heroïsche vaderlanders,

XCmeest gereformeerden of communisten. En tegen dat beeld protesteer ik.

XCHet is mij een gruwel dat het Nederlandse volk zich laat aanpraten dat het

XCpraktisch in zijn geheel in meer of mindere mate fout is geweest. Dat is

XCvolstrekt strijdig met de werkelijkheid - en die ken ik zeer goed. Ik beweer

XChet tegendeel: ons volk is praktisch min of meer goed geweest. Ik kom in

XCmijn boek op voor tienduizenden bestuurders en ambtenaren die hun

XCplichten en verantwoordelijkheden bleken te kennen. Zij bleven op hun

XCpost, volgens de aanwijzingen van de regering. Als niemand dan de gewone

XCvaderlander verdedigt, uit angst, dan zal ik het doen." Van Rappard gaat ook werkelijk geen thema uit de weg in zijn boek,

XCgetuige het hoofdstuk "Het antisemitisme, niet uitsluitend een zaak van

XCchristelijk ressentiment". "Het is niet in hoofdzaak de afwezigheid tijdensJ.

3 L. R Ridder van Rappard, (Meppel, 1979).

597 [PDF]
DEEL 9

, de bezetting die dr. De Jong in mijn ogen minder geschikt maakt [...]. Bij dr.

XCDe Jong leidt zijn jood-zijn onwillekeurig - of moet ik zeggen automatisch

XC- tot frustraties." Van Rappard vindt de klassieke verklaring voor het

XCantisemitisme (de kruisiging van Christus) "te simplistisch". In het gesprek

XCgaat hij liever niet in op dit onderwerp: "Het leidt licht tot misverstanden.

XCWie zegt dat hij joodse vrienden heeft, geeft daarmee in de ogen van velen

XCal te kennen dat hij antisemiet is." De ridder wil wel vaststellen dat het Nederlandse volk ten aanzien van

XChet bezettingsverleden geen enkel schuldgevoel hoeft te koesteren. "Dat is

XChet volkaangepraat op valse gronden. Wat had men dan gewild in Londen?

XCDat iedereen de wapens op zou nemen? Dat zou tot een onvoorstelbare

XCcatastrofe hebben geleid. Ons landschap leent zich slecht voor een guerrilla.

XCMen was in Londen overbezorgd. Dacht men soms dat wij niet op eigen

XChoutj e loyaal zouden blijven? Die betekenis van het gewapend verzet moet

XC- en dan druk ik mij voorzichtig uit - niet overschat worden. De betekenis

XCvan de houding van de gemiddelde, dus goede, Nederlander wordt

XConderschat. Dat beeld van Nederland en de Nederlander heb ik willen

XCschetsen, als correctie van het beeld dat De Jong geeft. Ik heb waardering

XCvoor de eerste honderd bladzijden die De Jong schreef. Daarin betuigt hij

XCwijlen koningin Wilhelmina de eerbied die zij volledig verdient. Dàt heeft

XChij goed gedaan, maar dit soort principiële communisten heeft natuurlijk

XCeen diep respect voor deze karakters. Maar alle volgende bladzijden zijn

XCvoor mij onverteerbaar." In het communistische dagblad De Waarheid (30 april 1979), dat in het verleden in afkeurende zin over het geschiedwerk had geschreven, was De Jong bij gelegenheid van zijn pensionering als directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie op I mei 1979 aan het woord gelaten. In een vraaggesprek met joop Morriën, dat gekenmerkt werd door een zakelijke toonzetting, zei De Jong over de vroegere communistische recensies op zijn werk: , '''Die kritiek in de pers is - speciaal in De Waarheid, zoals u wel weet - af en

XCtoe gemengd geweest met verdachtmakingen aan het adres van het

XCInstituut, verdachtmakingen aan mijn eigen adres, die je je zou moeten

XCaantrekken, als je ze au serieux nam. Maar, eerlijk gezegd, daar hebben wij

XChier geen seconde slaap over verloren. We zagen dit als een politieke

XCagitatie, waar de werkzaamheid van het Instituut volstrekt naast stond.

XCWanneer uzelf een bepaald artikel geschreven hebt in het maandblad ofhet

XCdagblad van de CPN, dat in beledigende termen was vervat en er stonden

XCtoch zakelijke opmerkingen in, die juist waren, dan zou ik zeggen, daar is

XCtoch echt de vinger gelegd op iets, wat ergens in die delen onjuist vermeld

XCstaat. Ongeacht de verpakking, waarin die opmerking stond, zou ik die toch

XCter harte hebben genomen en dat zou geleid hebben tot een correctie in het

XC

598 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, IkIk ben dus volstrekt ongevoelig voor de toon, waarin de kritiek is

XCverpakt. Als ik zo een stuk onder ogen krijg, dan is de enige vraag, die ik me

XCstel: heeft de schrijver, los van de bewoordingen die hij gebruikt, zakelijk

XCgelijk op enig punt. Als dat zo is ben ik als wetenschapsbeoefenaar verplicht

XCmijn tekst te wijzigen. Er is geen herdruk van mijn werk verschenen, waarin

XCniet op zeg maar tussen de 50 en 100 pagina's min of meer ingrijpende

XCwijzigingen zijn aangebracht." U verwijst naar een maandblad van de CPN. Het gaat mij er niet om nu

XCuitputtend met u te discussiëren, ik ben ook voor zakelijke kritiek. In dat

XCmaandblad werd trouwens opgemerkt, dat de rol van de CPN in de

XCFebruaristaking wordt erkend, hoewel wij vanuit de visie van de CPN, en die

XCbehoeft natuurlijk niet door iedere historicus te worden overgenomen,

XCmenen dat aan die rol meer recht gedaan zou kunnen worden. "Zoals ik de zaken vanaf 1945 gevolgd heb, heeft de CPN de betekenis

XCvan het boek van Sijes over de Februaristaking eigenlijk niet beseft. Toen ik

XCin 1945 met het werkvan dit Instituut begon, leefden wij in een Nederland,

XCwaarin het illegale werk van de CPN van vóór de 22e juni 194 I niet werd

XCerkend. Je kon in die tijd geen niet-communistisch dagblad opslaan of daar

XCstond van tijd tot tijd wel in dat de communisten pas na de inval in Rusland

XCaan het illegale werk zijn gaan deelnemen. Tegen die achtergrond besloot

XChet toenmalige bestuur van het Instituut een speciaalonderzoek aan iemand

XCtoe te vertrouwen. Dat werd Sijes, die een geharnast tegenstander van de

XCCPN was en is. Ik deelook de ideologie van de CPN niet, toen niet en nu ook

XCniet. In dat opzicht zitten wij eerlijk tegenover elkaar. Maar wanneer je als

XConderzoeker tot de conclusie komt, dat het illegale werk van de illegale CPN

XCten grondslag heeft gelegen aan het uitbreken van de Februaristaking, dan

XCmoet dat in je wetenschappelijke publikatie in alle duidelijkheid worden

XCgezegd. En dat heeft Sijes gedaan. Dat boek van hem is met machtiging van

XCde regering door ons gepu bl iceerd. U moet van mij maar aannemen, dat het ons in bepaalde kringen in

XCNederland in die tijd, want het was de periode van de koude oorlog,

XCallerminst in dank is afgenomen. We publiceerden het boek niet alleen,

XCmaar we haalden ook de pers erbij en zeiden: dit is een belangrijke

XCpublikatie en daar moet je aandacht aan besteden. Ik vind dus, dat we

XChiermede in feite de CPN een enorme dienst hebben bewezen. Dat hebben

XCwe trouwens ook met onze contacten met de Stichting 1940-' 45 gedaan. U

XCweet, dat het aanvankelijk bij de Stichting moeite heeft gekost om in te zien

XCdat die datum 22 juni 194 I geen speciale datum is geweest in het illegale

XCwerk van de CPN. De CPN is in de zomer van 1940 met het illegale werk begonnen en ze is

XCik heb dat in alle duidelijkheid in mijn boeken geschreven - met de kleine

XCRSAP van Sneevliet, de enige politieke partij geweest, die als zodanig, met

XCzijn illegale kader in het verzet is gegaan. Hoewel ik tegen de ideologie van

XCde CPN gekant ben, spreekt het voor mij vanzelf dat ik het grote aandeel, dat

599 [PDF]
DEEL 9

, de communisten hebben gehad aan het illegale werk in Nederland, de

XCbuitengewone moed, die zij daarbij hebben getoond, de wijze, waarop zij

XCzich ook in de verhoren van de SD hebben gedragen, niet onder de tafel

XCwerk. En dan kanje er natuurlijk over gaan twisten hoe groot die betekenis nou

XCis geweest. De CPN heeft aan de basis gelegen van de Februaristaking in

XCAmsterdam. Sijes gebruikte daarvoor de beeldspraak, dat zij de kracht is

XCgeweest, die de lont aan het kruitvat heeft gehouden. Dat vind ik een goede

XCuitspraak. En dan heb ik er wel begrip voor, dat de CPN de betekenis wat

XCmeer naar zich toetrekt. Maar van de integriteit, waarmede het onderzoek is

XCuitgevoerd en de conclusies zijn geformuleerd, moet, vind ik, de beweging

XCovertuigd zijn. Juist op dat punt heeft zij ons vaak verdacht gemaakt op een

XCwijze, die wij ons niet persoonlijk hebben aangetrokken, maar die wij toch

XCniet hebben kunnen waarderen."

3. Het Londense regeringsbeleid

XC

XCDe hoofdstukken over het Londense regeringsbeleid kregen in de pers aandacht waar het de verhouding tussen koningin en kabinet betrof. J. R. Soetenhorst publiceerde daarover in NRc-Handelsblad (16 oktober 1979) een recensie met als titel: 'Gerbrandy leerde tussen twee vuren in te staan': , 'De Jong is altijd een ijverige geschiedschrijver geweest. Structuren zijn niet

XCzijn sterkste punt. Voorop staan werkkracht en gevoel voor menselijke

XCdetails. Dat kan soms leiden tot een te anecdotisch soort geschiedschrijving,

XCzeker als het om zo iets nabijs gaat als eigentijdse geschiedenis. Maar in dit

XCgeval heeft De Jong veel licht weten te werpen op de relaties binnen de

XCNederlandse regering. Vooral op zijn hoofdfiguren, de koningin en

XCpremier Gerbrandy. Zij zijn samen symbool geworden van de Nederlandse oorlogsinspan

XCning. Vooral bij de koningin heeft dat geleid tot een heilig geloof in eigen

XCzienswijze en kunnen. De meidagen zag zij, volgens De Jong, als een

XC"gericht" dat haar gelijk tegenover de heren politici bewees. Zij hadden de

XCdefensie verwaarloosd met hun twisten en traagheid; premier De Geer

XCtoonde zich in Londen defaitistisch. Zij dwong hem ook tot aftreden, zich

XCop dat moment, zomer 1940, nog wel degelijk afvragend of zij dat binnen

XCde constitutie kon doen. Maar met een beroep op het landsbelang leek het

XCjuist. Als premier trad Gerbrandy op, duidelijk geen echte A.R.-partijman, een

XCvechter die onvoorwaardelijk geloofde in de vorstin en de geallieerde

XCeindoverwinning. In hun samenwerking in de eerste oorlogsjaren werd

XCtegelijk de basis gelegd voor de antagonie van de daarop volgende jaren, die

XCtot veel fikse ruzies tussen koningin en minister-president hebben geleid.

XCGerbrandy had zijn benoeming aan de koningin te danken. Zij voelde zich

600 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, tegelijk baas van de regering en symbool van het Nederlandse volk. Met die

XCerfenis, te danken aan zijn voorganger, moest de nieuwe premier leren

XCoptornen tegen de koningin. Aanvankelijk stelt hij zich geheel achter haar

XCideeën op. Ook hij denkt sterk aan gezagsstructuren. Ook hij is ervan overtuigd, dat

XCna de Tweede Wereldoorlog de grondwet moet worden herzien in een zin

XCdie vooral de koninklijke macht uitbreidt. Hij verzet zich tegen verzuiling

XCen politieke "versplintering". Hij erkent het recht van de koningin om

XCministers te ontslaan "naar welgevallen". Maar midden in de Tweede

XCWereldoorlog komt de omslag. De premier zal zich hardnekkig verzetten

XCtegen plannen van de koningin om haar onwelgevallige ministers af te

XCdanken, al gebeurt dat nog wel in het geval van defensieminister

XCDijxhoorn. Ook verzet Gerbrandy zich tegen het zonder meer afdanken

XCvan het oorlogskabinet zodra Nederland bevrijd zal zijn. Over haar terugkeer had koningin Wilhelmina uitgesproken ideeën en

XCdaarin kwam het kabinet, vertegenwoordigers van het "oude" Nederland,

XCniet voor. Zij zag zich als haar voorvader Willem I in Scheveningen aan land

XCgaan, verwelkomd door een "voorlopig bewind". Dat zou bestaan uit de ware representanten van het "vernieuwde"

XCheldenvolk, mensen uit de illegaliteit. Gerbrandy heeft geleerd tussen twee vuren in te staan. Tussen de

XCkoningin en het kabinet dat steeds vaker vond dat Wilhelmina eigenmach

XCtig handelde en langs de rand van de constitutie liep. Gerbrandy bracht zijn

XCcollega's dan onder het oog, hoe moeilijk de omstandigheden waren voor

XCde koningin, voor wie ook normale remmen waren weggevallen zoals

XCpublieke opinie en parlement. Steeds wees hij ook weer op de grootheid,

XConverzettelijkheid en visie van de koningin. Dankbaarheid heeft hem dat

XCniet opgeleverd. De koningin wilde hem eigenlijk vanaf 1943 kwijt en

XCheeft hem na zijn aftreden injuni 1945 ook niet meerwillen zien. Achteraf zijn het vaak futiele gevechten geweest tussen koningin en

XCkabinet. Het geloof in dat vage begrip "vernieuwing" werd niet bewaar

XCheid. Nederland hield zich na '45 bezig met het trauma Indonesië en de

XCwederopbouw. Maar ondanks die misrekeningen mocht de koningin zich, volgens De

XCJong, de ware representant van het Nederlandse volk voelen in Londen. Zij

XCging in haar radiotoespraken tekeer tegen de "aanranders", "verraders" en

XC"moffen". In de overtuiging van het bij het rechte eind hebben in

XCtegenstelling tot de meeste van haar ministers, werd zij gesterkt door

XCEngelandvaarders. Zo kon zij noteren over het naoorlogse Nederland: "Ik

XCneem Regering en gezag zelf in handen ..." en: "Ik handhaaf het voorlopig

XCbewind tot ik een kabinet gevormd heb. Handhaaf de staat van beleg ..." Zij vond dus - en De Jong geeft frappante voorbeelden van de strijd om

XCde macht - dat zij het na de bevrijding voor het zeggen moest hebben. Dat

XCwas landsbelang, anders zou "het land in dezelfde afgrond ploffen als voor

XCdeoorlog".

601 [PDF]
DEEL 9

Alweer, de conflicten rond de terugkeer van het kabinet en de koningin

XCen de daarmee gepaard gaande gezagsoverdracht in Nederland en de

XCsmadelijke afdanking van het oorlogskabinet, zijn achteraf futiel gebleken.

XCDe hoofdrolspelers hebben te weinig oog gehad voor de "constanten" in de

XCNederlandse samenleving en te weinig historisch besef. Maar waar de

XCgeschiedschrijver dan te gemakkelijk langs glijdt zijn de autoritaire en

XCautocratische tendenzen in het Londense milieu. Hij signaleert het, in de

XCeerste plaats bij de koningin; hij wijt het aan de oorlogsomstandigheden en

XCde vertekening door het verblijf in Londen, maar spreekt er nauwelijks een

XCoordeel over uit. Komt dat omdat de geschiedschrijver ter plekke was en

XCzijn bewondering voor die twee doorbijters, Wilhelmina en Gerbrandy, te

XCgroot is geworden? Maar waar het om gaat is dit: De Jong heeft kans gezien een indringend

XCportret te maken van koningin Wilhelmina, in haar visies en onhebbelijk

XCheden. Niet langer staan zweverigheid en overtrokken eerbied voorop; De

XCJong blijft helder inkleuren, hoewel een zeker gevoel voor pathetiek hem

XCook nu niet in de steek laat. Ditmaal lijkt het een functioneel gevoel.

XCDankzij de verhalende rapportage van de historicus over een vorstin in

XCballingschap, kan de betekenis van koningin Wilhelmina beter dan tevoren

XCworden gemeten.'

XCDe Jongs conclusie over het verraderlijke Englandspielwerd van commentaar voorzien in het Brabants Nieuwsblad (16 oktober 1979). , 'Dat De Jong, om dit alles duidelijk te maken, achteraf tot pijnlijke

XConthullingen overging, was onvermijdelijk. Dat hij dit alles heeft gedaan

XCzonder iets te verdoezelen was juist: in een affaire, die een halve eeuw lang

XCeen opeenstapeling is geweest van vaagheden en geheimzinnigheden,

XCstond de geschiedschrijver geen andere weg open.'

XCZoals in de begeleidingscommissie was verwacht, werd er in de media gereageerd op het relaas van De Jong over de verklaring van verontruste Nederlandse ballingen onder wie aanvankelijk hijzelf over de voornemens van de regering met betrekking tot het herstel van parlement, raden en staten na de bevrijding. A. den Doolaard, radio-collega van De Jong in Londen, bracht het ter sprake in het Weekblad Nieuwsnet (20 oktober 1979). In een vraaggesprek met Chiel Kramer deelde hij mede: , '''De Jong zegt dat hij er lichtvaardig zijn handtekening onder heeft gezet.

XCMaar ik geloof toch dat op dit punt zijn geheugen hem misschien bedriegt.

XCIk meen mij te herinneren dat er diverse vergaderingen over die tekst zijn

XCgeweest." Hij ging op vakantie, zegt DeJong. "Ja ... enfin. Hoe dan ook het is pertinent onjuist, wat Lou de Jong

602 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, beweert, dat de Engelandvaarder Lou Tas ook zijn handtekening heeft

XCteruggetrokken. Dat is nietwaar, dat is nietwaar. Ook Lou Tas heeft zijn poot

XCstijf gehouden. Verder heeft De Jong geen gesprek gehad met Gerbrandy,

XCzoals hij schrijft, maar met Van Kleffens, de minister van Buitenlandse

XCZaken, een man waar hij zéér veel hoogachting voor had. Lou de Jong was

XCgevoelig voor de argumenten dat hij door mede-ondertekening van het

XCmanifest de Nederlandse zaak geschaad had." Waarom was hij daar plotseling gevoelig voor? "Oh, dan heeft u nooit met Van Kleffens gepraat. Hij maakte je met zijn

XCargumenten volkomen sprakeloos. De man redeneerde op een koele,

XCvolstrekt logische manier, zodat je dacht: ja, hij heeft gelij k hè." Dus als u bij Van Kleffens was geroepen, had u ook uw handtekening terug

XCgetrokken. "Oh nee, dat had ik niet gedaan. Ik had die handtekening gezet en die

XCstond er. Het goede van de resolutie was, vind ik nog steeds, dat het diende

XCom de ministerraad duidelijk te maken dat er andere stemmen waren dan

XCdie voorstanders van de vrijwel machteloze Raad van Advies. Het hele

XCconflict in Londen draaide er eigenlijk om dat de koningin de rol van de

XCvolksvertegenwoordiging overnam, toen deze wegviel. Dat was staatkun

XCdig gezien niet eerlijk, want zij bleef onschendbaar, terwijl de ministers

XCverantwoordelijk waren. Als er een conflict kwam, had de minister maar

XCéén keus: hij kon toegeven aan de koningin of aftreden. Ze kon haar zin

XCdoordrijven door gewoon te weigeren haar handtekening te zetten onder

XCregeringsbesluiten. Dat is dan ook meer dan eens gebeurd." Hoe keken jullie tegen De Jong aan, nadat hij zijn handtekening had terug

XCgetrokken? "Ach, je zat per slot van rekening in een êquipe en de oorlog ging voort.

XCWe werkten ons rot. De Jong had in die tijd zijn portie voor de radio en

XCdeed ook nog de redactie van het blaadje De Vliegende Hollander, dat boven

XCNederland werd uitgestrooid." Wiessing reageerde weifel, volgens zijn boek. "Ja, maar Wiessing is per slot van rekening het kind van de rekening

XCgeworden. Hij werd ontslagen bij het Londense Vrij Nederland. Dat ontslag

XCwas een rotstreek. Jacques Gans werd plotseling in militaire dienst opgeroepen. Hij kwam

XCop een zondag bij ons aankloppen, we hadden op het platteland een caravan

XCstaan: «Bob en Erie, kan ik bij jullie onderduiken?» Midden in het vrije

XCEngeland. «Ja, de marechaussee zit achter mijn broek. Ze willen me in de

XCPrinses Irene Brigade hebben en dat verdom ik» Hij is toen bij het

XCzogenaamde Pioneer Corps gegaan, waar de dienstweigeraars van alle naties

XCbij elkaar gebracht werden. Hij werd naar Egypte verscheept." , Den Doolaard schreef terzelfder tijd een uitvoerige recensie van het negende deel in Nuc-Handelshlad (20 oktober 1979), waarin hij deze zaak niet ter sprake bracht:

603 [PDF]
DEEL 9

, 'Ik heb vanaf november '42 tot mei' 45 op het kantoor van Radio Oranje te

XCLonden zo goed als dagelijks samengewerkt met dr. (toen nog drs.) L. de

XCJong. Daarbij leerde ik hem kennen als een onvermoeibaar en snel werker.

XCHij bezat een overzadelijke dorst naar feiten en een verbluffend compilatie

XCvermogen, wat hem in staat stelde om een van de hoofdpunten uit het vaste

XCprogramma, het politieke weekoverzicht, in mitrailleurtempo uit de

XCschrijfmachine te slaan. Hij schreef in een nuchtere stijl die (in tegenstelling tot de mijne) elke

XCbravoure en neiging tot literatuur vermeed. Voor alles wilde hij zakelijk

XCinformeren, maar uit de knappe, schijnbaar hiaatloos sluitende aaneenrij

XCging van feiten en feitjes trok hij zonder aarzelen conclusies, die mij een

XCenkele keer te simplistisch leken. Ook vertrouwde hij als historicus

XConvoorwaardelijk op zijn bronnen. Wanneer hij na topconferenties van de

XC"Grote Drie" (Roosevelt, Churchill, Stalin) voor de microfoon met volle

XCovertuiging een communiqué voorlas dat altijd van eensgezindheid droop,

XCdacht hij blijkbaar nooit aan het oer-Hollandse gezegd; "Liegen alsof het

XCgedrukt staar." Tijdens zijn leven wisselt een mens wel van lichaamscellen maar niet van

XCkarakter. Alle trekken die ik hierboven schetste vind ik terug in deel 9 van dr. De

XCJongs monumentale oorlogsgeschiedenis dat de ondertitel "Londen"

XCdraagt: de schijnbaar moeiteloze beheersing en rangschikking van myria

XCden details, de nuchtere stijl die door zijn zakelijkheid overtuigend werkt,

XCmaar ook de voor mijn smaak een paar keer gewaagde of te summiere

XCgevolgtrekkingen. Het boek ligt voor me, neen, het staat voor me met de indrukwekkende

XCsoliditeit van een imposant gebouw. Ik waag mij enkel aan kritiek omdat ik

XCmij in een paar kamers van deze architectonische schepping enigszins thuis

XCvoel daar ik met de bewoners van die vertrekken (onder wie koningin

XCWilhelmina, premier Gerbrandyen enkele leiders van de "geheime

XCdiensten"), anders dan dr. De Jong nog in oorlogstijd gesprekken heb

XCkunnen voeren. Bovendien wil het toeval, dat ik dit voorjaar juist een

XCnieuw hoofdstuk, "Londense Achtergronden", heb geschreven voor de

XCherziene druk van mijn autobiografie "Het leven van een landloper". De

XCdaarvoor noodzakelijke documentatie komt mij nu te pas bij mijn kritiek,

XCdie slechts enkele punten geldt. Het verheugt mij bijvoorbeeld dat dr. De Jong van koningin Wilhel

XCmina niet de mythische figuur heeft gemaakt, die in bezet gebied opgeld

XCdeed en waarvoor Zij, bij de Gratie Gods, Zichzelf hield (de hoofdletters

XCzijn hier opzettelijk gebruikt). Hij heeft, met alle waardering voor haar grote standvastigheid, daarnaast

XChaar eigenzinnigheid en wispelturigheid terdege doorzien en uitgebeeld.

XCHij uit echter nauwelijks kritiek op H.M.'S onconstitutionele ingrijpen in het

XCreilen en zeilen van de geheime diensten, dat tot medio' 43 voortduurde. In

604 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, september '40 drong zij aan op de benoeming van haar secretaris en

XCfactotum François van 't Sant tot chef van het Centrale Bureau Inlichtingen.

XCHij werkte goed samen met de Secret Intelligence Service, die tijdens de

XCEerste Wereldoorlog, toen hij commissaris van de rivierpolitie in Rotter

XCdam was, reeds uitvoerig van zijn diensten had geprofiteerd. Het Britse Foreign Office, Van Kleffens en topfiguren in Nederlands-Indië

XChadden echter bezwaren tegen een persoon die in het vooroorlogse

XCNederland zwaar in opspraak geraakt was (hierover dadelijk meer).

XCDesondanks bevorderde de koningin, wat dr. De Jong onbegrijpelijker

XCwijze goedkeurt, dat Van 't Sant na zijn ontslag in de herfst van' 4 I achter de

XCschermen als organisator bleef optreden voor de groep van Hazelhoff

XCRoelfzema (beter bekend als "Soldaat van Oranje"), die met Britse

XCmotortorpedoboten op de Nederlandse kust opereerde. Zij en prins

XCBernhard traden op als beschermvrouwe en beschermheer van deze groep

XCdie geen enkele officiële status had. Erger was dat haar pogingen om met gebruikmaking van de geheime

XCverbindingen nieuwe ministers uit bezet gebied naar Londen te halen, twee

XCkeer op ongelukken uitliepen. (Zij werkte met het Londense kabinet, dat uit

XCde door haar gehate "partijschappen" was ontstaan, node samen.) Dr. Wiardi

XCBeckman, die op haar verzoek in de riskante overtocht toestemde, werd

XCdoor organisatiefouten van de groep-Hazelhoff op het Scheveningse strand

XCgearresteerd en stierf in een concentratiekamp. In haar aandrift haar kabinet te verjongen met figuren uit haar

XCgedroomde "heldenvolk" probeerde de koningin twee keer om Koos

XCVorrink te laten overkomen. Toen hij weigerde verzocht zij hem om

XCuitvoerige inlichtingen, direct aan haar te richten. Zij deed dit, buiten haar

XCministers om, via de socialistische journalist Meyer Sluyser. Deze had

XCconnecties met de afdeling Nederland van de Britse geheime dienst

XCgenaamd "Special Operations Executive" (sos-Dutchi, die saboteurs in bezet

XCgebied dropte. sos-Duuk was toen al volledig gepenetreerd door de Duitse

XCAbwehr, die erin slaagde Koos Vorrink en 150 andere verzetsfiguren te

XCarresteren. Mijns inziens stelt dr. De Jong deze, weliswaar goed bedoelde

XCmaar engrondwettelijke koninklijke bemoeizucht via gevaarlijk arnateuris

XCtische onderonsjes niet voldoende in een kritisch licht. [...] Dit teveel aan overbodige en te persoonlijke details trof mij in de

XCbiografie van dr. Somer, de onvermoeibare en bekwame leider van het

XCBureau Inlichtingen, dat vanaf medio '43 de eerste betrouwbare en

XCpermanente verbindingen schiep met bezet gebied. Na een moeilijke vlucht

XCbelandde dr. Somer april '42 in Amerika. Ik vraag mij af welk historisch

XCbelang gediend wordt met de mededeling dat Somers huwelijk slecht was,

XCen door de aansluitende gevolgtrekking: "Dat laatste kan slechts bevorderd

XChebben dat hij in New York de bloemetjes buitenzette." Ten slotte vind ik

XCde conclusies welke dr. De Jong uit het tragische Englandspiel trekt voor een

XChistoricus te simpel. Hij schrijft, precies als de Parlementaire Enquêtecorn

605 [PDF]
DEEL 9

, missie, de tragedie waardoor 54 geheime agenten van sos-Dutcn en

XChonderden anderen in Duitse handen vielen, uitsluitend toe aan "het falen

XCaan Engelse kant: verregaande incompetentie op basis van een gebrekkig en

XCbovendien slecht gehanteerd veiligheidssysteem". Inderdaad schonken de

XCofficieren van SOE-Dutch er weinig of geen aandacht aan, dat in de

XCtelegrammen van hun sabotage-agent Lauwers tegen eind maart '42 de

XC(trouwens al te simpele) veiligheidstekens opeens ontbraken. De twee

XCleidende officieren, Blizard en Bingham, namen gemakshalve aan dat hun

XCagent zenuwachtig geweest was en ze blunderden rustig verder. De tragedie nam echter pas een onheilspellende omvang aan nadat

XCpremier Gerbrandyen admiraal Furstner hun fiat hadden gegeven aan het al

XCte ambitieuze Britse Planfor Holland. De Britten gaven hun ontevredenheid

XCte kennen dat er begin '42 in bezet Nederland zelfs geen kern van

XCorganisatie bestond, die na een invasie de achterwaartse verbindingen van

XCde Wehrmacht kon saboteren en afsnijden. Daarom ontwierp de militaire

XCchef van heel SOE, generaal Gubbins, een roekeloze figuur, in maart-april

XC'42 een gedetailleerd plan voor een geheim legertje van 1070 man, dat pas

XCbij de invasie zou optreden maar voordien door SOE-Dutch geleidelijk van

XCinstructeurs, wapens en springstoffen zou worden voorzien. Gubbins gafkolonel De Bruyne, de Nederlandse tegenspeler van SOE, te

XCkennen dat het plan verband hield met een "mogelijk zeer grote invasie van

XCWest-Europa". Dit was pure misleiding, want zo'n invasie was, zeker voor

XC1942 en waarschijnlijk voor 1943, materieel onmogelijk. De totale

XCvoorraad aan landingsvaartuigen was lente '42 nog slechts toereikend voor

XCéén divisie. Daarom hield Churchill ook de boot af toen generaal Marshall

XC(op bevel van president Roosevelt, die door de benarde Stalin was

XCaangespoord) begin april' 42 in Londen met een plan voor een beperkte

XCinvasie op kwam draven: het aan land zetten van 9 divisies in Normandië

XCom "een voet tussen de deur te krijgen" en tevens de Duitse druk op de

XCSovj et- Unie te verlichten. De Amerikanen zagen weldra de onuitvoerbaarheid in van dit plan,

XCwaarvoor zij de bombastische naam Operation Sledgehammer ("Moker")

XChadden bedacht. Wat dr. De Jong nu doet is het Plan for Holland

XCvastkoppelen aan Sledgehammer, dat nooit verder dan papier kwam. Dit is

XCzelfs chronologisch onjuist, want kolonel De Bruyne heeft getuigd dat

XCpremier Gerbrandyen hij reeds in februari '42 kennismaakten met

XCkopstukken van SOE, op een lunch waarbij tussen sherry en koffie het Plan jor

XCHolland in beginsel op tafel kwam. Ik ben eerder geneigd om het Plan for Holland te rangschikken binnen het

XCkader van de Britse campagne van de schijninvasie, die in 1942 op het

XCbezette vasteland zoveel bittere teleurstelling bracht, maar waarvan dr. De

XCJong in dit verband met geen enkel woord gewaagt. De Britten, onmachtig

XCtot een werkelijke invasie tijdens 1942, brachten de vijand met succes in de

XCwaan dat deze toch elk ogenblik plaats zou kunnen hebben, waardoor ze

606 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, Duitse divisies bonden en dus aan het Oostfront onttrokken. Dit

XCgeschiedde allereerst via alle BBc-uitzendingen. Henk van den Broek en ik

XCwisten als redacteuren van de zeemansgroep "De Brandaris", dat er wegens

XCzware verliezen toen volstrekt onvoldoende tonnage voor een invasie

XCbeschikbaar was, zodat we na menige uitzending tegen elkaar zeiden: "Wat

XChebben we weer moeten liegen." Deze schijninvasie-campagne culmineerde, augustus' 42, in de grote raid

XCop Dieppe, waar het Britse opperbevel willens en wetens op één dag meer

XCdan 3000 commando's opofferde aan een militaire misleiding, waar de

XCvijand net zo intrapte als in het bij voorbaat tot mislukking gedoemde Plan

XCfor Holland. Op 7 juli '42, tien dagen nadat de voornaamste organisator, Jambroes, bij

XCzijn dropping met gedetailleerd plan plus de eerste containers met wapens

XCin Duitse handen gevallen was, seinde Rauter naar Himmler dat de Britten

XC"binnen afzienbare tijd", zij het niet tijdens de eerstvolgende 6 weken, een

XCaanval op Nederland zouden doen, een "poging tot opening van een

XCTweede Front". Gebrek aan plaatsruimte belet mij hier verder in te gaan op

XChet misleidingsaspeet van het Plan for Hal/and, dat binnen het Englandspiel,

XCwaarop het geënt werd, tot het merendeel van de arrestaties van agenten en

XCverzetslieden leidde. Dr. De Jong verwerpt dit misleidingsaspect totaal en verklaart het hele

XCEnglandspiel enkel uit Britse stommiteiten. Die zijn zeker voortdurend

XCbegaan, maar ze vormen slechts een deel van de ingewikkelde waarheid.

XCHet is toch wel opmerkelijk dat een niet-militair, die slechts bij geruchte

XCvan het PlanJor Hal/and gehoord had, minister vanjustitie Van Angeren, op

XC27 juli' 42 aan Gerbrandy schreef: "Bestaan er vaste plannen voor een

XCinvasie op korte termijn? Zo ja, dan is er reden [...) aan het bewuste handelen

XCmee te werken. Zo neen, dan is er grond dit handelen onverwijld stop te

XCzetten. De risico's zijn dan veel te groot." Deze aanmerkingen nemen niet weg dat ik menig hoofdstuk, in het

XCbijzonder die over onze koopvaardij en marine in oorlogstijd, met be

XCwondering en volledige instemming heb gelezen.'

4. De affaire- Van 't Sant

XC

XCOp de persconferentie van 12 oktober 1979 ter gelegenheid van het verschijnen van het negende deel had De Jong de verklaring uitgedeeld over de paragraaf 'Van 't Sant' uit hoofdstuk I I. De tekst ervan luidde: , 'De in de paragraaf "Van 't Sant" beschreven feiten zijn mij sinds meer dan

XCtwintigjaar bekend. Ik heb in 1968 tijdens het schrijven van deel I van mijn

XCwerk, "Voorspel", dat o.m. over de jaren '30 handelt, besloten, deze feiten

XCin deel ç, "Londen", te vermelden aangezien zij pas tijdens de oorlogsjaren

XCmet name in het Londense milieu maar ook in bezet Nederland gevolgen

607 [PDF]
DEEL 9

, hebben gehad van zodanig belang dat ik van mijn taakopvatting uit het

XCbieden van opheldering geboden achtte. Ik heb de genoemde paragraafin augustus 1978 in concept geschreven als

XCdeel van hoofdstuk I!. Dat concept-hoofdstuk is door mij op 14 september

XC1978 toegezonden aan de lezers van mijn concept-teksten. Dit waren, wat

XCdit hoofdstuk betrof, 4 I personen, onder wie een functionaris van het

XCdepartement van algemene zaken; deze heb ik verzocht, voor de concept

XCparagraaf "Van 't Sant" de persoonlijke aandacht te vragen van de

XCminister-president. De opmerkingen waartoe de lectuur van deze paragraaf aanleiding gafbij

XCde lezers, daarbij inbegrepen de minister-president, heb ik op de gebruike

XClijke wijze integraal voorgelegd aan de begeleidingsgroep voor mijn werk,

XCdie bestaat uit de drie bestuursleden van het Rijksinstituut voor Oodogsdo

XCcumentatie, de drie adviseurs en twee leden van de wetenschappelijke staf.

XCDe begeleidingsgroep heeft deze opmerkingen uitvoerig met mij bespro

XCken op 30 januari 1979. Ik heb alle ontvangen opmerkingen, een verslag

XCvan de bedoelde vergadering en mijn eigen conclusies terzake op 5 februari

XCaan de minister-president doen toekomen. Deze heeft vervolgens mijn

XCconcept-tekst voorgelegd aan H.M. de Koningin. Bij het schrijven van 8 juni heeft het bestuur van het Rijksinstituut voor

XCOorlogsdocumentatie mede namens de adviseurs de minister van onder

XCwijs en wetenschappen om machtiging gevraagd tot de uitgave van deel ç. Deze machtiging is door de minister verleend bij schrijven van 27 juli. De wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van de

XCparagraaf"Van 't Sant" ligt uitsluitend bij mij.' In het verslag over het vierde kwartaal van 1979 ten behoeve van het bestuur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie maakte De Jong melding van zijn wedervaren met de media naar aanleiding van deze publicatie. De betreffende passage luidde als volgt: , 'Ik ontving in de dagen, volgend op de verschijning van deel 9, talrijke

XCuitnodigingen van de media om dieper in te gaan op de zaak-Van 't Sant en

XCte reageren op kritiek die op de inhoud van de betrokken paragraaf werd

XCgeleverd; ik ben op al die uitnodigingen niet ingegaan, aangezien ik vond

XCdat het niet op mij n weg lag, stof te geven voor verdere discussie. Uiteraard had ik voorzien dat nogal wat mensen op de genoemde

XCparagraaf aggressief jegens mij zouden reageren. Ik achtte die reacties ook

XCbegrijpelijk. Wie deel 9 van begin tot eind gelezen heeft, kan, dunkt mij,

XCmoeilijk ontkennen dat het uit wetenschappelijk oogpunt wenselijk was, de

XCzaak- Van 't Sant volledig uit de doeken te doen op de wijze zoals ik heb

XCgedaan en met vermelding dus van het buitenechtelijk kind van prins

XCHendrik. De gehele context evenwel waarin de betrokken paragraaf

XCgepubliceerd was, viel in de media weg en op een deel van de publieke

XCopinie kwam de zaak dus zo over dat ik gemeend had te moeten

608 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, "onthullen" dat er een buitenechtelijk kind van prins Hendrik was, welke

XConthulling uiteraard koningin Juliana pijnlijk moest treffen. Gevoelens van

XCverbondenheid met de koningin leidden dus tot een zekere boosheid tegen

XCmij. De reacties vielen evenwel mee: ik kreeg uit het hele land niet meer

XCdan 4 "negatieve" telefoontj es en ca. 10 "negatieve" brieven en van alle

XCdagbladen is er slechts één geweest, De Telegraaf, dat mij scherp heeft

XCaangevallen, overigens niet in hoofdredactionele commentaren maar in

XCvier achtereenvolgende wekelijkse bijdragen van de Haagse redacteur

XCLulofs; deze nam aan dat ik bij de publikatie van het Van 't Sant-verhaal

XClouter door sensatiezucht en ijdelheid gedreven was. Ook hier heb ik niet

XCop gereageerd. Vermeld zij nog dat De Telegraaf, toen het blad op 27 oktober in grote

XCopmaak het bericht bracht dat een buitenechtelijk kind van prins Hendrik

XCbekend geworden was, nl. een zekere mr. Lier, het deed voorkomen alsof

XCdeze de Henri "le Roi" was waarover ik in de paragraaf "Van 't Sant" had

XCgeschreven. Deze voorstelling van zaken was niet juist: mr. Lier is enkele

XCjaren vóór Henri "le Roi" geboren.'

XCIn de Tweede Kamer reageerde men verschillend op de openbaarmaking. Een verslaggever van de Twentsche Courant (17 oktober 1979) sprak met een aantal Kamerleden en concludeerde tot een over het algemeen 'terughoudende' opstelling. , 'Het CDA zet vraagtekens bij de "absolute historiciteit" van het verhaal. In

XCdeze fractie wordt erop gewezen dat De Jong toch in feite maar één bron

XChad, namelijk Van 't Sant zelf, die bovendien partij was in de affaire.

XCDaarnaast vraagt men zich in CDA-kring af ofhet nu echt nodig was voor De

XCJong ditverhaal uit de jaren twintig "zo" te brengen. Zowel de PVDAals de VVDonthield zich van commentaar. Voorzitter Den

XCUyl van de socialistische fractie merkte nog wel op dat het verhaal hem niet

XCverbaasd had, omdat het gegeven van de escapades van prins Hendrik bij

XCvelen bekend was. Brinkhorst van 0'66 sprak van een "Iaat-Victoriaanse

XCoprisping", waar hij niet van wakker zei te zullen liggen. Het chantage-element is ook voor de psp'er Van der Spek reden om wat

XCmeer over de hele zaak na te willen denken. Hij sluit niet geheel uit, dat hij

XCover dit aspect vragen zal stellen aan de regering, temeer daar "iets

XCdergelijks zich weer zou kunnen voordoen". Naar de mening van dit

XCkamerlid dient een kabinet te voorkomen dat een lid van het koninklijk

XChuis in een chantabele positie terecht kan komen. Dit door altijd volstrekte

XCopening van zaken te geven. PPR-woordvoerder Henk Waltmans was eveneens gefrappeerd door de

XCmogelijkheid dat ook koningin Juliana chantabel is geweest. "Wat voor

XCAantjes gold, geldt natuurlijk voor leden van het koninklijk huis des te

XCmeer. Alle spionagediensten zijn tuk op dit soort feiten."

609 [PDF]
DEEL 9

Ruud Nijhof, de enige vertegenwoordiger van DS'70 in de Tweede

XCKamer, is van plan deze en andere aspecten van de ministeriële verantwoor

XCdelijkheid aan de orde te stellen bij de behandeling van het wetsontwerp,

XCwaarin wordt geregeld wie wel en wie geen lid is van het koninklijk huis. Ds. Abma van de SGPis evenals het CDAniet geheel overtuigd van het

XCwaarheidsgehalte van De Jongs beweringen, temeer omdat mr. Henri van

XCVredenburch deze in twijfel trekt. Als er nog meer reden voor twijfel komt,

XCvindt Abma het vrijwel onvermijdelijk dat de regering om opheldering

XCwordt gevraagd. Vooralsnog wil hij dat maar liever niet doen "om de zaak

XCniet nog meer in de publiciteit te brengen". In SGP-kring vindt men het niet

XCzo plezierig dat de zaak openbaar is gemaakt, omdat er een slechte

XCvoorbeeldwerking naar de burgers van zou kunnen uitgaan. "Juist zij, die

XCdicht leven bij het staatshoofd, moeten zich ervoor hoeden in het kwaad te

XCvallen." Anderzijds is Abma toch ook weer blij met de publicatie, aangezien

XCer nu schoon schip is gemaakt.' In verscheidene kranten verschenen hoofdartikelen, waarin de geschiedschrijver werd bijgevallen of gekritiseerd vanwege zijn besluit om deze affaire openbaar te maken. 'Moest dat nou?' vroeg de hoofdredactie van het Brabants Nieuwsblad zich af (16 oktober 1979): , 'Het is niet te hopen dat de betrekkelijk korte passage over Hendriks

XCescapades en zijn voortdurende geldnood thans wordt gezien als het

XCklapstuk van De Jongs 1485 pagina's tellende voortreffelijke geschied

XCschrijving. Er is in de beide helften van zijn geschrift een grote hoeveelheid

XCleesstof voorhanden die in belangrijkheid verre uitstijgt boven de mense

XClijke tragedie in de koninklijke familie in de jaren twintig. Ronduit verbijsterend is met name zijn samenvatting inzake het

XCEnglandspiel, dat direct minstens 132 mensen het leven heeft gekost - vaak

XConder gruwelijke omstandigheden. De Jong wijst op een harde manier

XCschuldigen aan en hij noemt ze met name. Voor wie de oorlog in bezet

XCgebied aan den lijve heeft ondervonden, geeft dit relaas het barre idee dat

XCeen groot aantal mensen in Londen eenvoudigweg heeft zitten te suffen,

XCzijn zaken niet kende, op een welhaast schuldig te noemen wijze speelde

XCmet levens van anderen en het drukker had met het instandhouden van

XCeigen macht en prestige dan met zaken die van wezenlijk belang waren. Dat moet met name bij verzetsmensen, die dachten een goede zaak te

XCdienen en daar hun leven voor veil hadden, wel hard aankomen, al was het

XCmeeste reeds bekend uit de verslagen van de Parlementaire Enquêtecom

XCmissie.' InHet Binnenhoft i 6 oktober 1979) en in de Twentsche Courant (I 7 oktober 1979) verschenen gelijkluidende hoofdartikelen van bijval: , 'Wilde De Jong een juist inzicht kunnen geven in de besluitvorming van

610 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, de Nederlandse regering in Londen en de nogalopvallende, overheer

XCsende, rol van Wilhelmina daarin, dan kon hij er beslist niet onderuit tot in

XCdétails de figuren te beschrijven die de in wezen oppermachtige majesteit

XComringden. De voor velen mysterieuze figuur Van 't Sant moest daarbij wel

XCop de proppen komen omdat hij als haar toegewijde vazal en beschermeling

XCzeer veel invloed heeft gehad op de Londense regering.'

XCWaren de bronnen in deze paragraaf over Van 't Sant wel zo stellig, zo vroeg de journalist De Kok zich af in de Goudsche Courant (16 oktober 1979): , 'De Jong beantwoordt deze vraag bevestigend: een zelfde lezing had hij

XCook van Gerbrandy gehoord. Bovendien leverde hun beider relaas naar zijn

XCmening "de enige constructie die de kern van deze zaak begrijpelijk maakt".

XCOp dit punt toont hij zich zeer stellig. De oud-directeur van het

XCRijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie behoort nu eenmaal tot de

XCmensen, die - als zij eenmaal hebben gekozen - hun keus met grote

XCovertuiging verdedigen. Tijdens de traditionele persconferentie, waarmee

XChij een nieuw deel van zijn werk inluidt, toonde hij zich vorige week zeker

XCals altijd: zo moet het zijn gebeurd en niet anders. De kritische lezer echter kan een gevoel van twijfel niet onderdrukken:

XCnergens is terug te vinden van wie De Jongs tweede bron - Gerbrandy

XCzijn wetenschap had: het is zeer wel mogelijk dat die eveneens van Van 't

XCSant afkomstig was. In dat geval zou deze politieman als enige - niet meer te

XCverifiëren zegsman van het hele verhaal fungeren en dat houdt

XConvermijdelijk in dat de zekerheden minder groot zijn dan De Jong nu doet

XCvoorkomen. Van 't Sant zelf was hoe dan ook een omstreden man en

XCbezeten van "een heet verlangen naar rehabilitatie", zoals destijds H. P. L.

XCWiessing eveneens een Londen-ganger - in zijn memoires schreef.

XCKennelijk heeft De Jong in 1956 niet geprobeerd de verklaringen van Van

XC't Sant nader te onderzoeken, hij maakt er althans geen melding van. "Van

XCdiegenen die de achtergronden kenden, is er niet één meer in leven",

XCschrijft hij nu. In 1956 was dat nog niet het geval. Was er toen geen reden de

XCfeiten verder te onderzoeken? De twijfel wordt versterkt door een verklaring van een derde partij in

XCdeze kwestie, namelijk van jhr. mr. H. van Vredenburch, oud-ambassadeur

XCin Bonn. Zijn vader was in de jaren twintig gezant in Brussel, wiens naam,

XConmiddellijk na zijn overlijden in 1927, in een chantagezaak werd ge

XCnoemd. De familie diende een niet gering bedrag te betalen, een affaire

XCwaarin Van 't Sant als bemiddelaar optrad. Mr. Van Vredenburch is na

XClezing van dit nieuwe deel eveneens tot de conclusie gekomen dat Van 't

XCSant blijkbaar De Jongs enige getuige was, uitgerekend een man die eerder

XCin deze zaak naar zijn mening niet betrouwbaar was gebleken. Mede door

XCde vreemde details - de schuilnaam en de achtergronden van de vrouw in

611 [PDF]
DEEL 9 , kwestie - heeft de "onthulling", als men dat woord althans wil gebruiken,

XCiets weg van een keukenmeidenroman uit de jaren twintig. De Jong

XCfungeert - zich beroepend op zijn taak als historicus - zijns ondanks als een

XCsoort Hedwig Courths-Mahler. Is het nieuwe detail van deze affaire - het toeschrijven van een onecht

XCkind aan prins Hendrik - wel zo essentieel als De Jong doet voorkomen?

XCOok in dit opzicht is ruimte voor enige twijfeL Van 't Sant had destijds

XCopdracht om op de prins te letten en dat was geen prettig baantje. "Zijn

XCgedrag was weinig stichtelijk, zijn zijsprongen op zinnelijk gebied waren

XCvan vrij laag allooi", schreef de reder Heldring in zijn dagboek in 1934 toen

XCde prins overleed. Voor koningin Wilhelmina was de oud-politiecommis

XCsaris een man van onschatbare waarde, in de ouderwetse zin van het woord

XCeen "hoveling", betrouwbaar en toegewijd. En dat bepaalde haar houding

XCjegens hem. Voor de historicus lijkt het op grond daarvan al mogelijk de

XCpositie van Van't Sant in Londen uiteen te zetten zonder dat een niet meer

XCnaspeurbaar kind uit een verhouding van wie dan ook ten tonele moest

XCworden gevoerd. Deze notities laten overigens onverlet het respect voor de titanen-arbeid

XCvan DeJong.' In de Arnhemse Courant (16 oktober 1979) werd de juistheid van het besluit van de geschiedschrijver om tot publikatie over te gaan in twijfel getrokken: , 'De Jong komt met zijn publikatie kort na de affaire-Aantjes. De zaken

XChebben niets met elkaar te maken, maar iedereen herinnert zich de

XCslordigheden van de geschiedschrijver in laatstgenoemde zaak. Zulke gegevens mogen hem niet in de verleiding brengen om de

XCgeschiedschrijving geweld aan te doen. Maar de discussie over de vraag of

XCde onthulling van vandaag werkelijk ter zake doet, dringt zich op. Dat moet

XCvoer zij n voor alle historici. Door het parlement dient te worden onderzocht op welke gronden en op

XCwelke manier de ministers ervan zijn overtuigd dat dit essentieel is in de

XCgeschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog. De opdracht aan dr. De

XCJong behelst namelijk alleen dat laatste.' In het dagblad De TelegraafschreefB. Lulofs een kritisch commentaar over De Jongs onthullingen (20 november 1979): , 'Is dr. L. de Jong in zijn laatste boek over de schreef van zijn opdracht gegaan

XCmet de nadere onthullingen over de moeilijkheden in het huwelijk van

XCkoningin Wilhelmina en prins Hendrik? Het antwoord is: "Ja". Het was voor het schrijven van de geschiedenis van Het Konin.krijk der

XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog volstrekt onnodig de handel en

XCwandel van prins Hendrik in de jaren twintig, in de openbaarheid te

XCbrengen.

612 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

XCOok zonder deze "wetenschap" zou de geschiedschrijving over Londen volkomen verantwoord zijn geweest. De motivering van dr. De Jong dat de ontluistering van prins Hendrik nodig was om de positie van François van 't Sant, de vertrouwensman van koningin Wilhelmina in Londen, te kunnen verklaren is kletskoek.

XCOok zonder de intieme details van de eertijdse verhouding van prins Hendrik met "Elisabeth le Roi", zou de vertrouwensband tussen koningin Wilhelmina en Van 't Sant heel goed kunnen zijn toegelicht. Kennelijk is opzien baren de drijfveer van de onthulling geweest. Goedkope sensatiezucht. De geschiedschrijver van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog onwaardig.

XCDe openbaarmaking van de relatie prins Hendrik-"Elisabeth le Roi ", was niet alleen niet nodig, zij was ook, gemeten naar de normen van het maatschappelijk fatsoen, en zeker tegenover de vorstin, verwerpelijk. Voor bepaalde geschiedschrijving geldt, dr. De Jong weet het beter dan ik, dat gewacht wordt met openbaren tot direct-betrokkenen en/of nabestaanden in de eerste lijn, zijn overleden. Het staat nergens geschreven; het is een regel die wordt ingegeven door innerlijke beschaving.

XCDr. De Jong heeft die ondergeschikt gemaakt aan zijn eerzucht als historicus. Iedere rechtvaardiging als voor de onthullingen in de Greet Hofmans-, of Lockheed-affaire ontbrak. Zijn verweer dat de "zaak-Van 't Sant een veel wijdere rol is gaan spelen in het historisch werk van de Tweede Wereldoorlog", is even goedkoop als zijn onthulling.

XCMisselijk is ook zijn voorstelling van zaken, dat de Koningin geen bezwaren had. "De tekst over prins Hendrik is eerst aan haar voorgelegd." Boerenbedrog. De Vorstin had geen keus. Van het verhaalover prins Hendrik circuleerden 46 kopieën bij de medewerkers en concept-lezers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.

XCBij een "nee" van de Koningin zouden de onthullingen dan misschien niet in deel 9 zijnopgenomen; de pu bliciteit hadden zij zeker wél gehaald; met een dan voor het Koninklijk Huis waarschijnlijk nóg pijnlijker effect. Ook de Koningin is op dit terrein door schade en schande wijs geworden.

XCNee, met alle respect voor zijn wetenschappelijke arbeid, ontkom ik niet aan de indruk, dat de Amsterdamse historicus de roem naar het hoofd is gestegen. Hij meent zich langzamerhand alles te kunnen veroorloven.

XCOp de persconferentie in Nieuwspoort waar hij deel o presenteerde werd hem gevraagd "of er controle is geweest van enige instantie, belast met het beheer van de archieven, op dat wat hij ging publiceren". Hij antwoordde: "Nee. Maar ik zou zo'n controle ook nooit hebben geaccepteerd." Hij niet.

XCTen slotte de wetenschappelijke verantwoordelijkheid. Dr. De Jong beroept zich voor de onthullingen over prins Hendrik op "twee onafhankelijke bronnen": de heer Van 't Sant zélf en minister-president Gerbrandy. Alleen weet hij niet waar de laatste zijn wetenschap vandaan heeft. Dat zou dus best óók Van't Sant geweest kunnen zijn. Derhalve en in dat geval: één 6 1

613 [PDF]
DEEL 9 , bron. Ook in wetenschappelijk opzicht schoot dr. L. de Jong schromelijk

XCtekort. Het maakt zijn doen en laten tegenover de Koningin nog ver

XCwerpelijker dan het al was.'

XCJournalisten hebben getracht belangrijke getuigen te ondervragen. In de Haagsche Courant (16 oktober 1979) werd een verklaring afgedrukt van jhr. H. L. F. K van Vredenburch, de zoon van de betrokken gezant in Brussel en door De Jong geraadpleegd. , 'De heer Van Vredenburch heeft nadat hij in zijn woonplaats bij Genève

XCeerder weigerde met een verslaggever van deze krant te spreken, ons

XCgisteren een schriftelijke verklaring gezonden over de kwestie Van 't Sant.

XCHij schrij ft daarin: "Nimmer heb ik enig geloof gehecht aan de oorspronkelijke beweringen

XCover het beweerde vaderschap van een natuurlijk kind van de zich

XCnoemende Elisabeth le Roi. Volgens hetgeen de heer Van 't Sant aan dr. De

XCJong heeft medegedeeld is dit dan ook gebleken onwaar te zijn en zou het

XCkind - indien het heeft bestaan - door een andere natuurlijke vader zijn

XCverwekt. Ook die lezing meen ik te mogen betwijfelen. Waarschijnlijker lijkt het mij dat deze, die aansluit op de geruchten die

XCdestijds reeds, overigens zonder schijn of schaduw van bewijs, in omloop

XCwaren, aan de heer Van 't Sant door de zich noemende Elisabeth le Roi is

XCvoorgespiegeld en hij dus door haar, althans aanvankelijk, is misleid. Anderzij ds kan mij ns inziens ook niet worden voorbijgegaan aan het feit,

XCdat uit de door de heer Van 't Sant aan Dr. de Jong afgelegde verklaring

XCmoet worden geconcludeerd, dat hij in deze aangelegenheid blijk heeft

XCgegeven weinig zorgvuldigheid met de waarheid te betrachten, ook toen hij

XConder ede werd gehoord. Aangezien over de oorspronkelijke lezing gerechtvaardigde twijfel was

XCblijven bestaan, ten gevolge waarvan de heer Van 't Sant zich genoopt had

XCgezien ontslag uit zijn functie van hoofdcommissaris van politie te

XC's Gravenhage te vragen, wil het mij voorkomen, dat a priori evenmin kan

XCworden uitgesloten dat hij door zijn mededelingen aan de heer De Jong

XCheeft gepoogd die twijfel weg te nemen. Daar laatstgenoemde in de onmogelijkheid verkeerde deze mededelin

XCgen aan de hand van andere inlichtingen te toetsen, berust het verhaal

XCderhalve uiteindelijk op niets meer dan op horen zeggen van één, eerder in

XCdeze niet betrouwbaar gebleken, direct belanghebbende getuige. Voor mij is dit een afdoende reden om ook aan deze lezing geen geloof

XCte hechten. Wat de destijds circulerende geruchten betreft, volgens de welke de heer

XCVan 't Sant tijdens de oorlog verraad zou hebben gepleegd, stel ik er prijs op

XCte verklaren, en zulks mede op grond van mijn eigen ervaringen in Londen,

XCervan overtuigd te zijn dat deze van alle grond zijn ontbloot. De conclusie,

614 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, waartoe Dr. De Jong op dit punt is gekomen, kan ik dan ook geheel tot de

XCmijne rnaken. Van mijn visie, die ik hierboven heb weergegeven, heb ik Dr. De Jong in

XCkennis gesteld.'"

XCInHet Vrije Volk (25 oktober 1979) werden vraaggesprekken van het journalistieke tweetal Geert-Jan Laan en Rien Robijns met de diplomaat J. G. de Beus, met de oud-premiers W. Drees en P. J. S. de Jong en met de auteur L. de Jong gepubliceerd. De twee meldden dat op de geschiedschrijver druk was uitgeoefend om van publikatie af te zien. , 'Hebben de oud-bewindslieden en diplomaten De Jong van zijn geschied

XCschrijving af willen houden vanwege hun respect voor de door hen zo lang

XCen trouw gediende koningin Juliana, die ze drie jaar na de Lockheed-affaire

XCniet nog een nieuwe klap gunden door openbaring van de handelingen van

XChaar vader? Of waren ze van andere feiten op de hoogte, die het vermoeden

XCkunnen wettigen, dat De Jong ditmaal niet geheel in de roos heeft ge

XCschoten? "Ten dele uit respect," zo laat dr. J. G. de Beus (70), in de oorlogsjaren

XCparticulier secretaris van premier Gerbrandyen laatstelijk ambassadeur in

XCBonn, ons weten vanuit zijn flat in de Geneefse diplornatenwijk Grand

XCSacconeux. "Maar verder vind ik dat wat De Jong aandraagt niks te maken

XCheeft met het onderwerp van zijn boek. De Londense regering had niks van

XCdoen met dat feit uit het leven van prins Hendrik. Er is verder juridisch

XCbekeken geen enkel bewijs. De hele zaak drijft louter op de mededelingen

XCvan Van 't Sant. Een andere getuige is er niet."Dr. De Jong heeft het ook ontleend uit gesprekken met Gerbrandy?

XCDe Beus: "Ik ben de laatste twee oorlogsjaren secretaris van Gerbrandy

XCgeweest en heb hem de hele oorlog van nabij meegemaakt. Ik heb er nooit

XCiets van hem over gehoord. Bovendien kon Gerbrandy het dan ook alleen

XCvan Van 't Sant als bron hebben. Ik heb het allemaal goed bestudeerd. Er is

XCgeen snippertje bewijs. Niemand behalve Van 't Sant heeft die vrouw

XCElizabeth Ie Roi ooit gezien. Ze moet in Riga geboren zijn, maar ge

XCboorteaktes zijn nooit gevonden. Ze moet in Brussel gewoond hebben,

XCmaar dat is nergens uit gebleken. Of het juist of onjuist is valt niet meer te

XCachterhalen. Dan is juridisch het bewijs er niet en dan zeg ik als jurist: zoiets

XCmoet je niet publiceren. Alleen dat mondelinge gesprek tussen Van 't Sant

XCen De Jong is er geweest." Maar dat was [unctioneel om een ander licht op Van 't Sant te werpen?

XC"Het wantrouwen tegen die man als vermeende verrader had ook

XCweggehaald kunnen worden zonder dat verhaal. Dat was trouwens in de

XCoorlog al duidelijk. In het begin van de jaren dertig is een commissie van

XCdrie, ja, toen ook al, met de beste juristen van toen erin, tot de overtuiging

XCgekomen dat er geen bewijs was. Die mensen hebben toen 27 nog levende

615 [PDF]
DEEL 9

, getuigen gehoord. De Jong had alleen Van 't Sant en die kun je geen

XCaanvullende vragen meer stellen." Heeft u datdr. Dejong zo verteld?

XC"Natuurlijk. Maar hij zei: een historicus hoeft niet over dezelfde bewijzen

XCte beschikken als een rechter. Ja, hoor eens, denk ik dan, maar in dit geval

XCzijn we niet bezig met een kranteartikel, maar met een historisch

XCwetenschappelijk standaardwerk dat de mensen als vaststaand aannemen." Twintig kilometer ten noordoosten van Genève heeft een van de meest

XCbetrokkenen, mr. Henry van Vredenburch, dagenlang gewerkt aan een

XCkorte verklaring, waarin hij de visie van De Jong probeert te ondergraven.

XCKort gezegd meent ook hij dat De Jong te lichtvaardig zijn bron Van 't Sant

XCheeft geloofd, een bron, die bovendien in het verleden omstreden

XCverklaringen onder ede aflegde. Tussen de wat wollige regels van de

XCbejaarde edelman door is ook te lezen, dat hij eerder gelooft dat Van 't Sant

XCzijn familie heeft gechanteerd voor 40 000 gulden dan dat werkelijk een

XCkind op de achtergrond heeft gespeeld.' Voorts werden de oud-premiers Drees en De Jong geïnterviewd. , 'Dr. Drees: "Ik heb in eerste instantie niet gereageerd op de gewraakte

XCpassage van De Jong, maar toen ik later vernam dat hij mijn zwijgen als

XCinstemming vertaalde vond ik het nodig alsnog te reageren. Ik heb toen als

XCmijn mening gegeven dat die hele geschiedenis met prins Hendrik in geen

XCenkel verband stond met de oorlog. Ik vond het ook niet nodig, er zo

XCuitgebreid over te schrijven in het kader van het eerherstel van Van 't Sant.

XCToen ik daar nog eens nader op ben gewezen heb ik als mijn oordeel te

XCkennen gegeven dat De Jong die passage beter kon weglaten." Bent u daar soms op gewezen door de koningin, die u als een oude vertrouwensman

XC(Drees' portret siert nog steeds het bureau van de koningin, red.) misschien

XCheeft aangesproken?

XCDrees: "Nee, in ieder geval niet door de koningin." Door wie dan wel?

XCDr. Drees, wiens ijzeren geheugen nog steeds spreekwoordelijk is: "Dat is

XCal zoveel maanden geleden. En het heeft zolang geduurd. Nee, dat ben ik

XCvergeten." Oud-premier De Jong: "Ik ben wel van mening dat Van 't Sant een

XCverklaring behoefde, maar deze bijzonderheden, die niet met stevige

XCbewijzen zijn onderbouwd, zijn twijfelachtig. Daar heb ik mijn oordeel

XCover gegeven." Hoe bent u op het spoor gezet?

XCDe Jong: "Tja, een enkeling heeft er met me contact over opgenomen. Toen

XCheb ik de tekst opgevraagd. Wie die enkeling is? Dat kan ik me niet zo

XCherinneren. Het Hof? Nee, dat niet." Argumenten?

XCProf. dr. De Jong wilover deze zaken tenslotte niets meer kwijt. "De

616 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, contacten, die ik heb gehad, waren vertrouwelijk. Druk is er op mij niet

XCuitgeoefend. De gesprekken hadden het karakter van argumenten. Met wie

XCik heb gesproken breng ik nooit in de openbaarheid." Waarom niet?

XC"Omdat ik dan de mensen-pro-mijn-visie met een medeverantwoordelijk

XCheid zou belasten. Wat de twijfels betreft, zoals ook door Van Vredenburch

XCzijn verwoord, kan ik alleen maar zeggen: die zijn me bekend, ze zijn zowel

XCdoor mij als mijn begeleidingsgroep verworpen. Het is onzin." In het weekblad Vrij Nederland (20 november 1979) gingen diverse medewerkers in op de openbaarmaking van De Jong. Igor Cornelissen schreef een artikelonder de kop 'Dr. L. de Jong betracht gepaste openhartigheid' , 'Al de tot nog toe verschenen delen over de geschiedenis van het

XCKoninkrijk der N ederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr. L. de Jong

XChebben tot dusverre een spectaculair-sensationele geschiedenis bevat. Dit

XCgeldt dus ook voor deel negen, over Londen, een deel dat sommige

XCOranje-gezinden met weinig genoegen zullen lezen. Maar het medege

XCdeelde is wel functioneel. Want al in een vrij vroeg stadium van de oorlog

XCwerd Van 't Sant door Nederlandse verzetsstrijders genoemd als een

XCverrader, op zijn minst als een gevaarlijk lek. Er waren te veel in Nederland

XCgedropte agenten in Duitse handen gevallen.' De columnist Piet Grijs bleek een andere mening toegedaan (20 oktober 1979): , 'Het is niet moeilijk te voorspellen welk hoofdstuk uit dit negende deel de

XCmeeste aandacht zal krijgen. Het verhaalover de halfbroer van prinses

XCJuliana die door de Haagse hoofdcommissaris van politie naar Zuid-Ame

XCrika werd gestuurd, door zijn moeder zevenenveertigduizend gulden te

XCgeven. Dat verhaal speelt in 1927 en heeft niets met de Tweede

XCWereldoorlog te maken. Al in het eerste deel voorspelt De Jong ons

XConthullingen over deze commissaris Van 't Sant, en later wijdt hij er dertig

XCpagina's aan. De Jong gelooft het verhaal van Van 't Sant dat hij valsheid in

XCgeschrifte had gepleegd om prins Hendrik te redden. Ik geloof er niets van.

XCDe Jong is veel te goedgelovig, als het huis van Oranje er aan te pas komt.

XCWaarom zou Van 't Sant toen hij een naam moest verzinnen voor de

XCmaîtresse van prins Hendrik, haar "Le Roi" genoemd hebben? Dat is toch

XCniet erg discreet. Waarom zou Van 't Sant, die voor dergelijke chantagege

XCvallen altijd geld kreeg via Pierson en Heldring, niet ook die zevenenveer

XCtigduizend gulden zo hebben ontvangen? Dan had hij niet de familie van de

XCBrusselse gezant hoeven oplichten. Die had nu namelijk zevenenveertig

XCduizend gulden betaald omdat Van 't Sant beweerde dat de kleine Henry de

XCzoon van die gezant was. Ik denk dat Van 't Sant dat geld in zijn eigen zak

617 [PDF]
DEEL 9

, stak. Waarom heeft De Jong toen hij dit verhaal hoorde, niet aan

XCWilhelmina gevraagd of het waar was? Hij schept veelap over zijn toegang

XCtot de koningin, en over de vragen die hij haar stelde, maar waarom niet

XCVan 't Sants verhaal bij haar gecheckt? De Jong gelooft het verhaalomdat

XCGerbrandyen Van 't Sant het hem vertelden in gelijkluidende bewoordin

XCgen. Maar daaruit volgt alleen dat Gerbrandy het ook van Van 't Sant had.

XCVroeg De Jong niet aan Van 't Sant hoe die geheimzinnige juffrouw Le Roi

XCheette? Hoeweet hij dat de naam van haar zoontje Henrywel de echtewas?

XCHet is opvallend dat De Jong schrijft dat alle Nederlanders die met deze

XCzaak te maken hadden dood zijn. Weet hij soms dat de halfbroer Henry nog

XCleeft, maar een Zuid-Amerikaanse nationaliteit bezit? Er zijn twee mogelijkheden: Of De Jong weet meer dan hij opschrijft en

XCdan is hij een slecht historicus. Of De Jong weet niet meer dan hij opschrijft,

XCen dan is hij een slecht detective. Of er nu wel of niet een halfbroer Henry bestaat, één ding staat vast: het

XCNederlandse staatshoofd heeft in 1920 de commissaris van politie in Den

XCHaag aangeworven om voor haar privé dingen te doen waar een gewoon

XCburger voor in de gevangenis zou komen. Dat is ernstiger kost dan de

XCantidemocratische idealen die het staatshoofd in Londen bleek te koesteren,

XCen waar De Jong honderden pagina's aan wijdt. De affaire-Van 't Sant en Henry Ie Roi is best waard om eens uitgezocht

XCen opgeschreven te worden. Maar niet in een geschiedenis van Nederland

XCtijdens de bezetting. In de tijd dat hier mensen vermoord, gedeporteerd en

XCverhongerd werden, hadden ze in Londen niets beters te doen dan voor

XCzichzelf baantjes te veroveren, en zich in hofintriges te verdiepen. Het is

XCbespottelijk dat in de officiële geschiedenis van Nederland onder de

XCDuitsers zulke franje de hoofdrol moet spelen.'

XCJan Rogier ten slotte gaf vier maanden later in Vrij Nederland een kritisch oordeelover Wilhelmina en over haar beeldvorming in het werk van De Jong (16 februari 1980). Over de geschiedschrijver meldde hij: , 'Wat het Nederlandse publiek gedurende de laatste maanden, na het

XCverschijnen van deel negen in twee banden van het "geschiedwerk" van dr.

XCL. de Jong, in alle toonaarden werd voorgeschoteld is het volgende beeld:

XCeen onnozele, sekslustige en onverantwoordelijk levende prins-gemaal

XCHendrik, een plichtsgetrouwe, opofferende en bij uitstek bevoegde konin

XCgin Wilhelmina en een ten onrechte verguisde, vervolgde, maar a zo

XCtrouwe en integere geheime agent Van 't Sant die een leven lang gezwegen

XCheeft over zijn werkelijke motieven om koningin Wilhelmina te sauveren. De sensatiepers heeft zich erop geworpen: steeds meer onechte kinderen,

XChalfzusters of -broers van Juliana, werden ontdekt en geïnterviewd.

XCWilhelmina werd meer en meer martelares, Van 't Sant steeds meer de

XCtrouwe dienaarvan de majesteit.

618 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, InIn geen deel van De Jongs grote werk is beter bewezen dat zijn exposé in

XChet verlengde ligt van de boulevarden sensatiepers, in sommige opzichten

XCzelfs op de sensatiepers preludeert. De ongeveer veertig pagina's die hij

XCwijdt aan het uitpluizen van de escapades van Van 't Sant in dienst van het

XCtoenmalige staatshoofd, mogen dan interessante lectuur zijn, zij zijn

XCgrotendeels overbodig voor de wel nodige historische conclusies, die in het

XCboek van De Jong niet getrokken worden.' Over zijn paragraaf-Van 't Sant oordeelde Rogier: , 'Hij doseert zijn onthullingen en is de regisseur van zijn eigen publiek

XCsucces als geschiedschrijver. Voor zo'n timing kan men een zekere

XCjournalistieke bewondering hebben, maar met wetenschapsbeoefening

XCheeft dat niets te maken. Het gedetailleerd bespreken van de escapades van

XCprins Hendrik was dan ook absoluut niet relevant voor het tekenen van de

XCrol die Van 't Sant in Londen aan het Nederlandse hof is gaan spelen. Maar

XCer is meer aan de hand met deze geschiedkundige zijsprong van De Jong.

XCHij gaat zo uitvoerig in op de hofgeheimen en de rol die de Haagse

XChoofdcommissaris van politie, Van 't Sant, daarin heeft vervuld, om aan te

XCtonen dat de keuze door koningin Wilhelmina van Van 't Sant als haar

XCpersoonlijke vertrouweling in Londen juist en verantwoord is geweest,

XComdat zij wist dat de geruchten van omkoperij, falsificatie en chantage die

XCin brede kring in Nederland, ook in de pers, geuit waren ten aanzien van

XCdeze politieman, onjuist waren. Het is nodig om hier een paar feiten en gebeurtenissen nuchter op een

XCrijtje te zetten en daaruit eenvoudige conclusies te trekken. De versie die De Jong als de meest waarschijnlijke voorstelt van wat Van

XC't Sant in werkelijkheid heeft gedaan in de jaren twintig en dertig, steunt

XCvrijwel uitsluitend op het mondelinge relaas dat Van 't Sant in 1956

XCtegenover De Jong heeft opgehangen. De Jong erkent zelf dat hiermee niet

XCalle vraagpunten zijn opgelost, maar hij waagt het toch te varen op het

XCkompas van de beschuldigde zelf, omdat dit relaas antwoord geeft op de

XCvraag waarop een ieder stuit die zich in de geschiedenis van Nederland in de

XCTweede Wereldoorlog verdiept: hoe kwam het dat Van 't Sant, die al in '41

XCin verzetskringen in bezet gebied beschouwd werd als de grote verrader in

XCLonden, in bijzondere mate het vertrouwen genoot van koningin Wilhel

XCmina? Dat betekent dus dat de historicus De Jong tegen vele schriftelijke en

XCmondelinge getuigenissen over Van 't Sant in, kiest voor mondelinge

XCverdediging van de aangeklaagde die geen bewijsstukken kan overleggen,

XCen hij doet dat omdat deze versie overeenkomt met het vertrouwen dat de

XCkoningin in Van 't Sant had. Hij heeft het overigens ook niet kunnen

XCopbrengen de koningin zelf te vragen om bevestiging van Van 't Sants

XCverhaal. Een zonderling staaltje van goedgelovigheid en onwetenschappe

XClijkheid, dat alleen verklaard kan worden uit het blijkbaar blinde geloof van

XCdeze historicus in de integriteit, de wijsheid en de mensenkennis van

619 [PDF]
DEEL 9

, koningin Wilhelmina. Aan deze drie eigenschappen van het voormalige

XCNederlandse staatshoofd valt echter juist op grond van vele door De Jong

XCzelf vermelde feiten ernstig te twijfelen. De koningin vertrouwt haar man niet, is bang voor haar eigen reputatie

XCen voor het verlies van haar vermogen. Ze wenst te scheiden en moest

XCdaarvan door ministers worden afgehouden. Zijn bron voor dit verhaal

XCvertelt De Jong niet, ook niet in de wetenschappelijke editie van zijn boek.

XCMaar was die wens van de koningin een teken van wij sheid> Prins Hendrik had als prins-gemaal geen eigen toelage uit de staatskas.

XCToen zijn familie na de Eerste Wereldoorlog de inkomsten uit haar positie

XCin het groothertogdom Mecklenburg had verloren, was Hendrik aangewe

XCzen op zakgeld dat hij ontving van zijn vrouw. Dat zal wel niet veel geweest

XCzijn. De Jong vermeldt het bedrag niet. Was het wijs van Wilhelmina en

XCtrouwens ook van de Nederlandse regeringen om de prins-gemaal te

XCdwingen in een positie van volstrekte financiële afhankelijkheid van zijn

XCvrouw, dus als een bedelaar aan het hof? De prins ging lenen en schulden maken, werd gechanteerd en bedreigd,

XCen ook de koningin kreeg chantagebrieven. Daarop nam de koningin een

XCgeheime agent in de arm, de Haagse hoofdcommissaris, die de gangen van

XCde prins moest nagaan en aan haar rapport uitbrengen. Bovendien moest hij

XCde chanteurs met geld het zwijgen zien op te leggen. Daarmee dacht

XCWilhelmina waarschijnlijk twee vliegen in één klap te vangen: de

XChoofdcommissaris die de schandalen zou moeten opsporen, aan het licht

XCbrengen en eventueel aan de justitie zou moeten voorleggen, werd hiervan

XCafgehouden en de koningin kreeg greep op het particuliere leven van haar

XCgemaal. De gekwetste majesteit zoekt wraak en vernedert haar echtgenoot

XCnog meer. En zij schuwt zelfs niet het middel van omkopen van een

XCambtenaar in functie. Wijs en integer? Van 't Sant, die jarenlang spionagediensten verricht had voor de Engelse

XCIntelligence en ook op goede voet stond met de Duitse Abwehr-agenten in

XCRotterdam en aan die activiteiten in brede kring een twijfelachtige reputatie

XChad overgehouden, ging in Den Haag op zeer grote voet leven en liet een

XCkapitale villa, Windekind geheten, een wel zeer symbolische naam voor de

XCaard van zijn activiteiten, tussen Den Haag en Scheveningen bouwen. De

XCJong verklaart 't grote vermogen dat Van 't Sant in deze jaren vergaarde niet

XCuit zijn spionagewerkzaamheden voor Engeland, Duitsland en de Neder

XClandse koningin, want daar zou hij niets aan verdiend hebben, dat zou hij

XCallemaal gedaan hebben uit vaderlandsliefde, plichtsbesef en aanhankelijk

XCheid aan het huis van Oranje. Nee, Van 't Sant kwam door de uitbetalingen

XCdie hij aan de chanteurs van prins Hendrik moest verrichten, in contact met

XChet bankiershuis Heldring & Pierson, dat het vermogen van de koningin

XCbeheerde. En de firmanten van het huis "gaven hem in het begin van de

XCjaren '20 menigmaal goede tips voor beurstransacties", schrijft De Jong.

XCHadden die firmanten ook prins Hendrik niet enige tips kunnen geven? Dat

620 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, zou een omslachtige weg hebben kunnen voorkomen. Is een historicus die

XCzulke sprookjes voor zoete koek aanneemt, nog wel naïef te noemen? En is

XCeen koningin die zo'n man als haar agent aanstelt behept met mensenken

XCnis?' Over Wilhelmina zelf was de recensent van mening, dat , 'koningin Wilhelmina verantwoordelijk was voor valsheid in geschrifte,

XCoplichting, chantage en valse beschuldiging, het aantasten van eer en goede

XCnaam en nog een paar misdaden die in het Wetboek van Strafrecht staan

XCvermeld. En om het in ronde woorden te zeggen: ze was te gierig om zelf de

XCalimentatie voor het kind van haar man te betalen en liet daar onder valse

XCvoorwendsels de familie van een van Harer Majesteits gezanten voor

XCopdraaien. Ik ben geen jurist en zeker geen kenner van het staatsrecht, maar nog

XCafgezien van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de handelingen

XCvan het staatshoofd, lijkt mij dat de strafrechtelijke vergrijpen waaraan de

XCkoningin zich schuldig maakte, wanneer deze aan het daglicht waren ge

XCkomen, tot haar troonsafstand hadden geleid. Nogmaals: is dat wijs, integer

XCen getuigend van mensenkennis? Minister Van Lidth de Jeude, minister van Oorlog in het tweede

XCkabinet-Gerbrandy, schreef in zijn dagboek op 8 juni 1944: "Majesteit, gij

XCspeelt een gevaarlijk spel, want telkens weer wilt gij roekeloos het schild

XCvan uw onschendbaarheid wegwerpen!" Dat was parlementair uitgedrukt,

XCmaar niemand durfde dit de koningin rechtstreeks in het gezicht te zeggen.

XCDat heeft het koningin Wilhelmina mogelijk gemaakt om haar "sterke" rol

XCin Londen te spelen, een rol die eens te meer bewezen zou moeten hebben

XCdat monarchie en demoeratie door de aanwezigheid van welke monarch

XCook steeds in gevaar zijn. Ten aanzien van koningin Wilhelmina gold dat in

XCwel heel bijzondere mate. Zij was alleen in de ogen van mensen die haar bij

XCvoorbaat als sterk, wijs, koninklijk, intelligent en integer beschouwden,

XCook werkelijk behept met die eigenschappen. Wie zonder aanhankelijkheid en eerbied naar de gebeurtenissen en naar

XChaar gedragingen kijkt, moet coneluderen dat deze koningin een eigen

XCwijze potentaat was, een wereldvreemde en weinig verlichte despoot, een

XCarrogante en hooghartige vrouw, bovendien van tact gespeend, driftig,

XCwreed, wraakgierig en in hoge mate bekrompen. Zij mocht volgens het

XCprotocol niet worden tegengesproken, zij mocht zelfs niet worden

XCaangesproken. Wat las zij; kende zij de politieke theorieën van Montes

XCquieu, Hobbes, Stuart Mill, Marx, Proudhon en Bakoenin? Niets wijst erop. Hield zij zich in haar Engelse ballingschap misschien bezig met het

XCbijspijkeren van haar culturele bagage? Ik hoor en lees er niets over in de

XCadembenemende avonturenserie van De Jong en in de memoires van de

XCNederlandse vorstin Eenzaam maar niet alleen leer ik alleen iemand kennen

XCdie zich heeft overgegeven aan goedkope, overspannen mystiek en aan een

621 [PDF]
DEEL 9

, godsdienstige vervoering die boven de bekende godsdienstige stromingen

XCzweefde. Onbenulligheid, grilligheid en onevenwichtigheid, daar vloeit

XCook haar Londense regeerperiode van over. Dat het met een mens zo ver

XCkon komen is grotendeels de schuld van laffe ogendienaars en in het stof

XCkruipende lakeien die dit karakter van jongs af hebben misvormd. Dat is

XCmet Wilhelmina van Oranje meer dan een halve eeuw gebeurd en de

XChistoricus die de feiten allemaal kent en die "zonder restrictie met koningin

XCWilhelmina (heeft) mogen spreken" en die daarvan met grote dankbaarheid

XCgewaagt, heeft zich gevoegd in het leger van de mensonterende onderkrui

XCpers.' Den Doolaard nam stelling tegen hetgeen zijn Londense radio-collega over de zaak-Van 't Sant had gepubliceerd. Kort na het verschijnen van het negende deel schreefhij in NRc-Handelsblad (20 oktober 1979): , 'Verwonderd was ik ook over zijn pogingen om het besmeurde blazoen van

XCde dubieuze figuur Van 't Sant zoveel mogelijk schoon te poetsen. In het

XCLondense milieu heeft Van 't Sant zich veel vijanden gemaakt door zijn

XCgespioneer voor de koningin, die hem inlichtingen liet verzamelen buiten

XChaar ministers om, zijn intriges en zijn gelaster (maar dit altijd onder vier

XCogen). Verraad van het verzet in Nederland heeft deze "éminence grise"

XCechter nooit gepleegd. Toen de Sicherheitsdienst in het begin van de il

XClegaliteit de ene groep na de andere oprolde, weet men dit in bezet gebied

XCniet aan gebreken in de eigen conspiratieve techniek (een vak dat geleerd

XCmoet worden), maar zocht men gemakshalve naar een verrader. Daarvoor

XCleek Van 't Sant geknipt. Men herinnerde zich dat hij in 1935, zij het zogenaamd eervol, ontslagen

XCwas als hoofdcommissaris van politie in Den Haag. Een daarop volgend

XCgerechtelijk onderzoek wegens misbruik van ambtseed werd geseponeerd,

XCen de familie van wijlen H.M.'S gezant te Brussel, jhr. Van Vredenburch,

XCverloor zelfs het civiel proces, door haar tegen Van 't Sant aangespannen

XCwegens oplichting. Maar zijn reputatie was hij voorgoed kwijt, en toen hij in

XCLonden opdook vlak naast de Kroon en bovendien als chef van de eerste

XC"geheime dienst", concludeerde men in Nederland dat hij een verrader

XCmoestzijn. Om nu de onwankelbare verknochtheid van de koningin aan Van 't Sant

XCte verklaren, heeft dr. De Jong het niet alleen nodig geacht om de hele

XCaffaire-Van Vredenburch weer op te rakelen, die zich in 1927 afspeelde,

XCmaar er ook een eigen nieuwe versie van te geven, op grond van gesprekken

XCdie hij meer dan een kwart eeuw later voerde met Van 't Sant en prof.

XCGerbrandy die, ook volgens De Jong, bekend stond wegens zijn slechte

XCgeheugen. Dr. De Jong zegt dat deze getuigenissen elkaar dekten, wat ik

XCnogal naïef vind, want wat Gerbrandy kon weten was grotendeels af

XCkomstig van Van 't Sant, die dr. De Jong blijkbaar onvoorwaardelijk ge

XClooft.

622 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

Uit dit op zichzelfboeiende verhaal komt Van 't Sant te voorschijn als

XCeen man die zijn hondentrouwaan de koningin zover dreef, dat hij bereid

XCbleek tot meineed en tot het offer van zijn eigen goede naam om de

XCreputatie van het Huis van Oranje te redden, in gevaar gebracht door prins

XCHendriks veelvuldige buitenlandse escapades, welke onder andere tot een

XConecht kind hadden geleid. De gevolgen van deze escapades werden

XCdoorgaans afgekocht met zwijggeld dat de Koningin door Van 't Sant liet

XCuitbetalen. Maar in de affaire-Van Vredenburch verschafte Van 't Sant zich

XCdit zwijggeld door de familie Van Vredenburch voor een bedrag van f 4 7 000 (huidige waarde pl.m. een half miljoen) te chanteren. De koningin heeft dit misschien niet in finesses geweten maar achteraf

XCwel gedoogd, en dr. De Jong heeft helaas niet begrepen dat zijn drang naar

XChistorische volledigheid en naar opheldering van geschiedkundige raadsels

XChem tot conclusies gebracht hebben die Van 't Sant sauveren ten koste van

XCde koningin.' Den Doolaard, bevriend met Henri van Vredenburch, de zoon van de in de affaire genoemde gezant, deed zelf onderzoek naar Van 't Sant en publiceerde zijn bevindingen in december 1980, gelijktijdig met het verschijnen van deel lOA van De Jong. Zijn voornaamste conclusie was dat 'Elisabeth le Roi', de moeder van het kind van wie prins Hendrik de vader zou zijn, nooit heeft bestaan. Zij en haar prinsenkind waren verzinsels van de Haagse commissaris van politie, die op deze wijze de diplomaat Van Vredenburch had pogen te chanteren.

XCBij gelegenheid van het verschijnen van deel lOA in december 1980 vroegen journalisten De Jong naar een commentaar op de kritiek van A. den Doolaard.' In het Rejormatoriseh DagbLad (9 december 1980) werd De Jongs antwoord aldus weergegeven: , 'Dr. L. de Jong, van wiens hand vandaag deel lOA van Het Koninkrijk der

XCNederlanden in de Tweede WereldoorLog verscheen, handhaaft zij n oordeel over

XCde particulier secretaris van Koningin Wilhelmina in Londen, de heer F. van

XC't Sant, zoals beschreven in deel ç van zijn geschiedschrijving. Hij wijst daarmee de visie af van zijn oud-collega, de schrijver A. den

XCDoolaard, die bij Radio Oranje in Londen werkzaam was, neergelegd in

XCdiens pas verschenen boekje Londen en de zaak- Van 't Sant. Den Doolaard

XCbeschuldigt Van 't Sant ervan, dat hij een aartsoplichter was; dat het plegen

XCvan meineed door hem een karaktertrek was en dat de figuur van Elisabeth

XCle Roi, die een onechte dochter van prins Hendrik zou zijn, nooit heeft

XCbestaan. In deel ç had dr. De Jong het verhaal van Van 't Sant "doorgegeven", dat

XC4 Den Doolaard gaf zijn kritiek in een brochure onder de titel Londen en de zaak- Van 't Sant (Amsterdam, 198o).

623 [PDF]
DEEL 9

, hij om de positie van het Huis van Oranje te redden, Elisabeth le Roi aan de

XCtoenmalige ambassadeur van Nederland in België had toegeschreven. Volgens dr. De Jong heeft Van 't Sant destijds meineed in een

XCnoodsituatie gepleegd. Hij zei op een persconferentie, waarop deel lOA

XCwerd gepresenteerd, dat hij geen enkele reden heeft om aan Van 't Sant te

XCtwijfelen en dat deze tot aan zijn dood recht door zee is gegaan om zijn

XCeenmaal gedane belofte om het Koninklijk Huis te beschermen, gestand te

XCdoen.' Dit antwoord kwam hem te staan op een kritisch hoofdartikel in De Tijd (12 december 1980): , 'Bij de presentatie van zijn nieuwe boeken heeft De Jong nagelaten serieus

XCin te gaan op Den Doolaards verwijten. Hooghartig zei hij vast te houden

XCaan zijn eigen lezing. Hooguit komt hij er bij leven en welzijn in 1985 op

XCterug, wanneer in een Epiloog van de serie aspecten van de kritiek aan de

XCordekomen. Maar als De Jong zo zeker is van zijn zaak had hij nu met een weerlegging

XCmoeten komen van Den Doolaards zinnige geschrift. Nu moet worden

XCaangenomen dat hij dat niet kan, ondanks zijn suggestie dat hij nog

XCargumenten in portefeuille heeft. Het heeft er veel van weg dat De Jong een

XCdoor vertrouwen verblind dienaar van Van 't Sant is, die ter wille van diens

XCrehabilitatie zijn goede naam offert.' Na het verschijnen van deel r j kwam Den Doolaard in NRc-Handelsblad (29 november 1988) op de zaak terug en herhaalde zijn kritiek. , 'Begin december 1927 overreedde Van 't Sant de familie van de pas

XCoverleden Nederlandse gezant te Brussel, jhr. dr. Carel van Vredenburch,

XChem een bedrag van f 40 000 (tegenwoordige waarde een half miljoen

XCgulden) toe te vertrouwen om daarmee eenjonge vrouwafte kopen. Deze

XC"Elisabeth le Roi" had gedreigd om met een onecht kind van de overledene

XCaan de hand schandaal te komen maken op de begrafenis. Dit drie jaar oude

XCjongentje, "Henny", was in feite een bastaard van prins Hendrik, wat Van 't

XCSant vanzelf verzweeg. Hij maakte van de transactie, waarbij Elisabeth le

XCRoi hem twintig compromitterende brieven van wijlen jhr. Carel ter

XCverbranding zou hebben overhandigd, een ambtsedig proces-verbaal op dat

XChij aan de broer van de overledene,jhr. Jan van Vredenburch, als vrijwarend

XCdocument tegen verdere eisen toevertrouwde. Deze ietwat naïeve landjonker ontdekte pas jaren later dat alle personalia

XCin het proces-verbaal vervalst waren, waaruit hij en zijn advocaat mr. Hartog

XCconcludeerden dat Elisabeth le Roi niet bestond. Hij diende begin 1934 bij

XChet Haagse gerechtshof een aanklacht tegen Van 't Sant in wegens op

XClichting. De procureur-generaal besliste uiteindelijk dat er onvoldoende

XCgrond was voor rechtsvervolging.

624 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, dermate compromitterend dat hij om eervolontslag verzocht. Het werd

XChem verleend per I januari 1935, waarop de koningin hem dadelijk tot haar

XCadviseur in vaste dienst benoemde tegen een ministerieel salaris: f I2 000

XCper jaar. Dit was koningin Wilhelmina's reactie op het besluit van jhr. Jan van

XCVredenburch om via een civiele procedure de ten onrechte uitbetaalde

XCbedragen, in totaal belopend f 47 000, terug te eisen. In een civiele

XCprocedure rust de bewijslast echter op de eisende partij. Bovendien liet jhr.

XCJans advocaat mr. Hartog zich door Van 't Sants advocaat, jhr. mr. W. de

XCBrauw (tevens juridisch adviseur van het Koninklijk Huis), bepraten om het

XCgeding ter beslechting te onderwerpen aan het voor beide partijen bindend

XCoordeel van een ereraad van drie juridisch geschoolde notabelen. Dit scheidsgerecht bevond op 29 juni 1935 dat de eisen van partij-Van

XCVredenburch niet konden worden toegewezen. Mr. Hartog had niet

XCkunnen bewijzen dat de spoorloos verdwenen "Elisabeth Ie Roi" niet

XCbestond, en evenmin dat Van 't Sant de f 47 000 niet aan haar had uit

XCgekeerd. Tijdens de zittingen van de ereraad was het gerechtelijk vooronderzoek

XCtegen Van 't Sant na interventie van Hare Majesteit negen maanden lang

XCstopgezet. De Jong zwijgt over deze koninklijke ingreep, en hij vermeldt

XCevenmin dat het vooronderzoek kort na de uitspraak van de ereraad hervat

XCwerd na een daartoe strekkend besluit van de voltallige ministerraad onder

XCvoorzitterschap van H. Colijn, waarop Hare Majesteit als tegenzet aan

XCstonds het volledige dossier-Van 't Sant ter inzage eiste. Deze koninklijke

XCbelangstelling, die ook het verder onderzoek bleef beïnvloeden, blijkt uit

XCbrieven in het dossier-Van Schaik, waaruit de twee Vrij"Nederland-redacteu

XCren Hugo Arlman en Gerard Mulder citeerden in hun boek Van de Prins geen

XCkwaad (1982). De Jong heeft dit dossier uit het Rijksarchief blijkbaar niet

XCbestudeerd. Zoals te voorzien was liep het verder onderzoek ondanks een gerucht

XCmakende huiszoeking in Van 't Sants villa op niets uit. Dank zij de

XChocus-pocus-activiteiten van Van 't Sant en zijn door meineed bekrach

XCtigde vervalsing van gegevens bleven "Elisabeth Ie Roi" en haar zoontje

XC"Henny" onvindbaar. Het vergeefse speurwerk werd in juni' 38 stopgezet.

XCVoor Van 't Sant had het slechts één voordeel opgeleverd; zijn bankiers

XChadden kunnen aantonen dat de f 47 000 niet op zijn rekening terecht

XCwaren gekomen. Maar zijn goede naam had hij dermate verspeeld dat hij

XCreeds in 194 I in Nederlandse verzetskringen werd aangewezen als de grote

XCverrader in Londen - waar hij meer dan ooit het vertrouwen van koningin

XCWilhelmina genoot. Van 't Sant was het tegendeel van een verrader; maar

XCwee de wolf die in een kwaad gerucht staat. De Jong achtte zich als historicus geroepen om deze wolf het

XCschaapskleed der onschuld terug te geven. Een toelichting op Harer

XCMajesteits ongebroken vertrouwen in haar gunsteling leek hem daartoe 62

625 [PDF]
DEEL 9

, noodzakelijk. Dit vereiste zijns inziens het oprakelen van de zaak-Van

XCVredenburch die na de oorlog in het vergeetboek was geraakt. Centraal

XCdaarin stond de uitspraak van het scheidsgerecht. De belangrijkste stukken

XCin verband met deze procedure waren; (I) het ambtsedige maar volledig

XCgefingeerde proces-verbaal d.d. 10 december 1927; (2) het arbitrale vonnis

XCd.d. 26 juni 1935, omvang 18 blz. folio; (3) de pleitnota van de advocaat van

XCpartij-Van Vredenburch, omvang 35 blz. folio. Jhr. Jan van Vredenburch

XCverdedigde namelijk tevens de belangen van jhr. Henri van Vredenburch,

XCenig nakomelingvan de in dec. 1927 overleden gezant. Het leven is rijk aan verrassingen. Jhr. Henri, die als 22-jarig student na

XCdreigementen geuit door Van 't Sant als de weergaf 40000 had moeten

XCdokken om zijn vader een ongestoorde begrafenis te bezorgen, werd ruim

XCdertig jaar later als ervaren diplomaat een van de kritische medelezers van

XCDe Jongs deel 9 - een deel waarin hij een stuk van zijn eigen verleden

XCtegenkwam. Dit medelezerschap voerde tot een briefwisseling met dr. De

XCJong en met derden. Alle brieven over het hoofdstuk-Van 't Sant werden na jhr. Henri's

XCoverlijden (eind 198 I) ondergebracht in het Algemeen Rijksarchief. In een

XConthullende brief van 15 juni 1973 schreef De Jong aan jhr. Henri van

XCVredenburch onder meer het volgende: "Ik heb ter zake gesproken met

XCGerbrandy die terughoudend was maar wel met de grootste nadruk zei dat

XCVan 't Sant in deze zaak geheel vrijuit ging. Verder heb ik op 25 juni en op

XC2 oktober 195 6lang over de kwestie gesproken met Van 't Sant zelf. [...] Het

XCvervelende is dit dat ik zelf het proces-verbaal en de uitspraak bovenbe

XCdoeld (het arbitrale vonnis, AdD) eerst onder ogen kreeg toen Van 't Sant en

XCGerbrandy al waren overleden; ik had vooral Van 't Sant veel meer en veel

XCscherper vragen kunnen stellen. Dat is nu niet meer mogelijk." Van De Jongs kant was dus geen sprake van een interview, laat staan van

XCwat tegenwoordig een "hard interview" heet, waarbij de ondervrager, met

XCdocumenten bij de hand, "doorduwt", De Jong was daartoe niet in staat omdat hij zelfs niet de moeite had

XCgenomen om de vooroorlogse persberichten door te lezen. Het ambtsedige

XCproces-verbaal stond namelijk al in De Telegraafvan 29 juni 1935, terwijl

XChet arbitrale vonnis door vele bladen integraal gepubliceerd werd op 2 en 3

XCjuni I935! Daarbij komt nog dat De Jong het hierboven aangeduide

XCdocument (3), de pleitnota van de advocaat der beide Van Vredenburchs,

XCblijkens eigen bekentenis helemaal nooit onder ogen heeft gehad. Door dit gebrek aan bronnenstudie kon De Jong enkel maar gelovig

XCluisteren. Luisteren naar Van 't Sants late bekentenis dat de spoorloos

XCverdwenen "Henny" geen gezantenkind maar een prinsenkind was - een

XCbekentenis waarmee De Jong bijna een kwart eeuw later, bij de presentatie

XCvan deel 9, de Nederlandse pers in hevige opschudding bracht, Een

XCtekenende krantekop toentertijd luidde: "Posthuum eerherstel voor ver

XCguisde Van 't Sant". Het feit dat deze geraffineerde oplichter op grond van

626 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, een gefingeerde vaderschapserkenning een rouwende familie een poot van

XCeen half miljoen had uitgedraaid, een strafbaar vergrijp dat hij met een

XCmeineed bekrachtigde, vindt men enkel terug in een vergoelijkende

XCvoetnoot. Dr. De Jong ziet nog steeds geen reden te twijfelen aan de wezenlijke

XCjuistheid van Van 't Sants fantasierijke relaas. Het credo quia absurdum mag

XCechter niet worden toegepast door historici, die dienen uit te gaan van

XCauthentieke en controleerbare feiten. Het hele hoofdstuk-Van 't Sant wekt

XCde indruk dat de doorgaans zo nauwgezette dr. De Jong zich wellicht toch

XCheeft laten beïnvloeden door de omstandigheid dat koningin Wilhelmina

XC(die hem haar gehele Londense politieke archief afstond) haar "éminence

XCgrise" van 1920 aftot aan haar dood toe ten volle bleefvertrouwen.'

XCIn 198 I publiceerde het weekblad Vrij' Nederland in de periode tussen 3 oktober en 7 november een zestal artikelen van Hugo Adman en Gerard Mulder over Van 't Sant. In de introductie tot deze serie, getiteld 'In harer majesteits geheime dienst', schreven zij het volgende (Vrij' Nederland, 3 oktober 1981): , 'Twee jaar geleden bracht de historicus dr. Loe de Jong Nederland in rep en

XCroer met de publikatie van deel negen van zijn levenswerk, de geschiedenis

XCvan Het Koninkrijk der Nedertanden in de Tweede Wereldoorlog. Aanleiding was een passage van zestien bladzijden, handelend over een

XCgebeurtenis die zich jaren vóór die oorlog heeft afgespeeld en die het

XConopvallende tussenkopje "Van 't Sant" droeg. Om het geheugen nog even

XCop te frissen: François van 't Sant, oud-hoofdcommissaris van politie in

XCDen Haag, nam in de oorlog een sleutelpositie in als vertrouweling,

XCadviseur en particulier secretaris van koningin Wilhelmina in Londen. Hem

XCwerd - terecht of ten onrechte - de rol van grijze eminentie achter de

XCkoningin toegedicht en als hij niet door zoveel mensen was tegengewerkt,

XCzou Van 't Sant na de oorlog ongetwijfeld ook in Nederland een

XCbelangrijke functie hebben gekregen, bij voorbeeld die van directeur van

XCpolitie. Dat Van 't Sant zowel in Londen als in de Nederlandse illegaliteit zoveel

XCweerstand opriep, had verscheidene oorzaken. In de eerste plaats was er de

XCgewone jaloezie op iedere hoveling die zich in de bijzondere gunst van de

XCvorst(in) mag verheugen. In de tweede plaats stond Van 't Sant bekend als

XCeen vleier en een intrigant. En in de derde, maar belangrijkste plaats ging

XCover de mysterieuze figuur van deze oud-politieman steeds het gerucht dat

XChij onbetrouwbaar was. Ja, men verdacht hem er zelfs van een verrader te

XCzijn. Verscheidene Engelandvaarders gingen de zee op met het plan Van 't

XCSant te liquideren zodra ze Londen hadden gehaald wegens de geruchten

XCdat hij in contact stond met de NSB en met de Duitsers. De Jong herleidt

XCdeze achterdocht tot de nooit geheelopgehelderde reden, waarom Van 't

627 [PDF]
DEEL 9

, Sant eind 1934 zijn ontslag nam als hoofdcommissaris. Hij was er destijds

XCvan beschuldigd de diplomatenfamilie Van Vredenburch onder valse

XCvoorwendsels bijna een halve ton afhandig te hebben gemaakt. Kort nadat

XCin 1927 de Nederlandse gezant in Brussel, jhr. dr. C. G. W. F. van

XCVredenburch, was overleden, had Van 't Sant contact gezocht met de

XCnabestaanden om hun te vertellen dat de overledene er een vriendin op na

XChad gehouden, bij wie hij ook een kind had verwekt. De vrouw, die volgens

XCVan 't Sant Elizabeth Le Roi heette, zou hebben gedreigd met een schandaal

XCals ze niet onmiddellijk veertigduizend gulden van de familie Van

XCVredenburch kreeg. Jonkheer Jan van Vredenburch, een broer van wijlen de gezant, regelde

XCzonder aarzeling dat Van 't Sant het gevraagde bedrag - in totaal ging het

XCom een afkoopsom van zevenenveertigduizend gulden plus 565 gulden

XConkostenvergoeding voor de politie zelf - in handen kreeg. Het schandaal

XCbleef inderdaad uit. Later kreeg jhr. Van Vredenburch argwaan omdat hij

XCnergens een aanwijzig kon vinden dat de geheimzinnige "Elizabeth le Roi"

XCen haar zoontje "Henri" (Henny) echt hadden bestaan. Toen ook Van 't Sant

XCop zijn vragen "louter onbevredigende antwoorden" (De Jong) gaf, zette

XCVan Vredenburch de aanval in. Hij diende een aanklacht in bij de justitie;

XChij wilde een civiele vordering op Van 't Sant uitbrengen om het geld terug

XCte krijgen; een zogenaamde ereraad - vóór de oorlog een in de hogere

XCkringen vaak gehanteerd middel om pijnlijke conflicten entre nous te

XCbeslechten bemoeide zich ermee en er volgde een jaren durend

XCgerechtelijk vooronderzoek. Alles liep op niets uit. Er kon niet bewezen

XCworden dat "Elizabeth le Roi" had bestaan, maar evenmin kon worden

XCaangetoond dat ze niet had bestaan. Bovendien wist Van 't Sant aannemelijk

XCte maken dat hij het geld van de Van Vredenburchs niet in eigen zak had

XCgestoken. Van 't Sants strafblad bleef dus blanco, al had hij zelf wel zijn

XCfunctie opgegeven vanwege de affaire en al kleefde er sindsdien aan hem

XCeen luchtje dat hij nooit meer zou kwijtraken. De oplossing van het raadsel had De Jong in de jaren vijftig zelf uit de

XCmond van de oud-politiechef opgetekend. Van 't Sant had zich naar eigen

XCzeggen in de jaren twintig en dertig op verzoek van de koningin met de

XCtalloze chantagepogingen bemoeid die de toenmalige prins-gemaal Hen

XCdrik van Mecklenburg zich op de hals had gehaald als gevolg van een

XCopwindend buitenechtelijk seksleven. Ook "Elizabeth Ie Rei" had bij de

XCvele vrouwen gehoord met wie de prins een verhouding had gehad en het

XCzoontje "Henny" was niet door de diplomaat Van Vredenburch verwekt,

XCmaar door prins Hendrik, al had Van Vredenburch wel een affaire met de

XCmoeder gehad. Om te voorkomen dat het blazoen van het vorstenhuis en

XCdat van de prins-gemaal in het bijzonder zou worden ontsierd, had Van 't

XCSant gezwegen over de ware identiteit van "Elizabeth le Roi" en over de

XCwerkelijke achtergronden van deze chantagezaak. Daarmee had hij zijn

XCeigen reputatie verwoest, maar zich de eeuwige dankbaarheid van Wilhel

XCmina verworven.

628 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

Het is niet verbazingwekkend dat deze passage in het boek van De Jong

XCzoveel opzien baarde. De rijks-historicus weet altijd met meesterlijk gevoel

XCvoor publiciteit bij het verschijnen van elk nieuw deel van zijn standaard

XCwerk ten minste één onthulling in de schijnwerpers te manoeuvreren en dat

XCwas in dit geval de zaak- Van 't Sant. Op zich zelf is deze episode niet van wereldomspannend belang, maar ze

XCwerpt een nieuw licht op een van de vele nog onopgehelderde raadsels uit

XCde oorlog. Het is ook adembenemend om te lezen hoe carrières zijn

XCgeruïneerd, hoe vijandschappen voor het leven ontstonden en hoe mensen

XChun leven op het spel zetten louter als gevolg van het libido van een

XCPruisische landedelman, wiens enige vaardigheid bestond uit buikspreken

XC(Hendrik had rond de eeuwwisseling lessen genomen bij het toenmalige

XCbuikspreekfenomeen "Mr. Vox" uit Berlijn-Moabit: in familiekring trad

XCde hertog soms op onder de artiestennaam" Mr. VOX II"). Maar het belangwekkende aan de passage over François van 't Sant is toch

XCwel het plotselinge doorkijkje dat door De Jong wordt verschaft op nog

XCnooit eerder beschreven aspecten van de geschiedenis van het koninklijk

XChuis. Er zijn critici die De Jong hebben verweten uit een soort sensatiezucht

XCin het vorstelijk privéleven te hebben gewoeld. Maar juist de zaak-Van 't

XCSant bewijst - zoals twintig jaar later de zaak-Oreet Hofmans dat deed

XChoezeer privé-leven en staatszaken bij vorstenhuizen met elkaar verweven

XCzijn. Staat dus enerzijds het belang van deze bijdrage van De Jong tot de

XCgeschiedschrijving buiten kijf, toch is het opmerkelijk hoe juist bij deze

XCpassage in De Jongs boek een groot aantal vraagtekens te plaatsen is. Nadat

XCde eerste opwinding was geluwd, viel in de eerste plaats op dat de bronnen

XCvan de historicus tamelijk mager zijn. Hij noemt Van 't Sant, oud-premier

XCprof. mr. P. S. Gerbrandyen kranteberichten uit de jaren dertig over de

XCaffaire. Maar Van 't Sant was duidelijk partij, Gerbrandy kon zijn kennis niet

XCanders dan uit de tweede hand hebben (hij hoorde pas in de oorlog van de

XCachtergronden van de zaak) en de kranteberichten geven alleen weer wat

XCover de zaak min of meer officieel naar buiten kwam. Dat betekent niet

XCalleen dat aan de betrouwbaarheid van dit relaas kan worden getwijfeld,

XCmaar ook dat allerlei vragen onbeantwoord blijven. Waarom werd de

XCfamilie Van Vredenburch in de zaak betrokken als het hier eigenlijk alleen

XCging om een van de vele ordinaire chantagepogingen waarvan Van 't Sant er

XCzoveel aan de hand had gehad in verband met prins Hendrik? Waarom nam

XCVan 't Sant of iemand uit de onmiddellijke omgeving van de koningin niet

XCop basis van geheimhouding de rechtstreeks betrokkenen in deze zaak in

XCvertrouwen over de ware achtergronden' Dat zou Van 't Sant veel ellende

XChebben bespaard terwijl het toch niet hoefde te betekenen dat de details van

XCHendriks privé-leven op straat kwamen te liggen.'

XCArlman en Mulder bevestigden in hun onderzoek in grote lijnen het betoog van De Jong. Hun studie werd in boekvorm uitgegeven,

629 [PDF]
DEEL 9

aangevuld met een onderzoek naar het optreden van Van 't Sant in de periode dat een spiritueel begaafde dame, Greet Hofmans, de koninklijke familie frequenteerde," Aan het slot van deze publikatie stelden zij vast dat geen van de hoofdpersonen behoefte had om archiefmateriaalover deze tijd toegankelijk te maken. , 'De enige die in het roerigejaar 1956 juist de gelegenheid te baat nam om

XCwél enige aanvullingen op de geschiedenis van het Oranjehuis voor het

XCnageslacht vast te leggen, was François van 't Sant. De directeur van het

XCRijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, dr. L. de Jong, had van de

XCregering opdracht gekregen de officiële geschiedenis van het Koninkrijk der

XCNederlanden in de Tweede Wereldoorlog te schrijven. Om informatie uit

XCde eerste hand te verkrijgen, had hij in de loop van 1956 een gesprek met

XCWilhelmina gehad, die het project zó belangrijk vond, dat ze hem alle

XCmedewerking gaf. In hetzelfde kader bracht De Jong injuni en oktober van

XCdat jaar een bezoek aan de kleine witte villa opzij van Paleis Soestdijk, waar

XCVan 't Sant toen woonde. Voor Van 't Sant was dit de kans om ervoor te

XCzorgen dat hij, die bij zijn leven geen rehabilitatie meer kon verwachten,

XCalthans in de officiële geschiedschrijving de plaats zou krijgen waarop hij

XCrecht had. Hij stierf in 1966. Dertien jaar later pas was De Jong in zijn

XCchronologie zover gevorderd dat er aanleiding was voor een hoofdstuk,

XCgetiteld "Van 't Sant". En De Jong schreef: "Geven wij de ons bekende

XCgegevens naar beste weten weer, dan willen wij wel erkennen, dat zij geen

XCantwoord bieden op alle vragen welke men zou kunnen stellen. [...] Met

XCname geeft dit relaas antwoord op de vraag waarop een ieder stuit die zich in

XCde geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog verdiept: hoe

XCkwam het dat Van 't Sant, die al in '41 in verzetskringen in bezet gebied

XCbeschouwd werd als de grote verrader in Londen, in het bijzonder het

XCvertrouwen genoot van koningin Wilhelmina?" François van 't Sant had zijn doel bereikt.'63

5 H. Arlman en G. Mulder, & (Alphen aan den Rijn, 1982).

630 [PDF]

DEEL 10.

631 [PDF]

Hoofdstuk : DEEL 10. HET LAATSTE JAAR: Discussie

XC

XCM = Memorie van Punten, opgesteld voor de discussie op 12 maart 1980 over deel lOA (hoofdstukken I tim 7). Mi = Idem, voor de discussie op 2 I augustus 1980 over deel lOA (hoofdstukken 8-I5). Mii = Idem, voor de discussie op 2 j uli 198 lover deel lOB (hoofdstukken 1-3), met een aanvulling. Miii = Idem, voor de discussie op 2 juli 198 lover deel lOB (hoofdstukken 4 en 5)· Miv = Idem, voor de discussie op 26 augustus 198 lover deel lOB (hoofdstukken 6, 7 en 8). MV= Idem, voor de discussie op I I maart 1982 over deel lOB (hoofdstukken 9-14) [NB:deze Memorie is besproken op de vergadering van 8 april 1982, red.]. Mvi = Idem, voor de discussie op 8 april 1982 over deel lOB (hoofdstukken 15-17). Mvii = Idem, voor de discussie op 8 april 1982 over deel lOB (hoofdstukken 9-14, aanvulling). v = Verslag van de bespreking van de begeleidingsgroep op 12 maart 1980.

XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong: prof.dr. P. W. Klein (voorz.), prof. dr.

XCI. J. Brugmans, dhr. A. J. van der Leeuw, drs. A. H. Paape, prof. jhr. dr. P. J.

XCvan Winter. Afwezig waren: prof. dr. A. F. Manning, prof. dr. B. A. Sijes, mr.

XCP. J. Verdam. vi = Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 2 I augustus 1980.

XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong: prof. Manning (voorz.), prof.

XCBrugmans, prof. Klein, dhr. Van der Leeuw, drs. Paape en dr. N. K. C. A. In 't

XCVeld. Afwezigwaren prof. Sijes, mr. Verdam en prof. j hr. Van Winter. vii = Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 12 februari 198 I. Aanwezig waren naast dr. L. de Jong alle bovengenoemde leden van de

XCbegeleidingscommissie, behalve prof. Sijes, die in verband met zijn

XCgezondheidstoestand zijn adviseurschap had neergelegd.

633 [PDF]
DEEL IO

vui Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 2 juli 198 I.

XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong de bovengenoemde leden van de

XCbegeleidingsgroep, behalve dhr. Van der Leeuwen mr. Verdam. viv Idem, van de bespreking van de begeleidingsgroep op 26 augustus I98 I.

XCAanwezig waren de hierboven genoemde leden van de begeleidingsgroep,

XCbehalve prof. Klein. Tijdens deze bespreking werd dr. In 't Veld als lid in de

XCcornrmssreopgenomen. vv Verslag van de bespreking op 8 april I 982.

XCAanwezig waren naast dr. L. de Jong alle hierbovengenoemde leden van de

XCbegeleidingsgroep, behalve dr. In't Veld en prof.jhr. Van Winter. 1.

1. Algemene opmerkingen en kritiek

XC

XCHet deel waarmee De Jong zijn geschiedschrijving van bezet Nederland afsloot verscheen onder de titel Het laatstejaar in twee delen, verdeeld over vier banden in december I 980 (I OA), december I 98 I (I OB, eerste helft) en september I982 (lOB, tweede helft). In deze boeken kwamen alle lijnen die de auteur in de voorgaande delen had uitgezet weer samen: De Jong knoopte beurtelings aan bij de chronologische delen over de bezetting, bij zijn studie over de gevangenen en gedeporteerden en bij het Londense deel. De montage van het geheel gaf de meelezers aanleiding tot een groot aantalopmerkingen. Met name Brugmans pleitte ervoor dat De Jong meer zou knippen in het hem ter beschikking staande materiaal. De opzet en de strekking van het geschiedverhaal boden echter veel minder stof tot discussie. De belangrijkste punten van kritiek hadden betrekking op de beoordeling van het beleid van de regering in Londen, in het bijzonder met betrekking tot de terugkeer naar bevrijd Nederland, op de problemen rond de coördinatie van de illegaliteit en op de weergave van de toestand tijdens de in veelopzichten barre laatste oorlogswinter.

XCDe Jong besprak als aanloop tot zijn verhaalover de bevrijding de geallieerde opmars naar Duitsland vanaf de invasie in Normandië. Enkele meelezers vroegen hem waarom hij de aanslag op Hitler (20 juli 1944) en de opstand van Warschau (augustus 1944) uitvoerig had behandeld en wat eigenlijk de samenhang met de gebeurtenissen in Nederland was. Anderen betwijfelden of het voor goed begrip nodig was passages uit voorgaande delen, onder meer die over de concentratiekampen, uitvoerig samen te vatten of te herhalen. De Jong wilde hieraan wel vasthouden, want hij vond dat men dit deelook op zichzelf moest kunnen lezen. Klein

634 [PDF]
DISCUSSIE

schreef De Jong dat hij een zekere wijdlopigheid bespeurde en daarom pleitte hij voor meer puntigheid, beknoptheid en zelfbeperking. (Mi) Brugmans, Van der Leeuwen In 't Veld adviseerden de auteur, net als eerder naar aanleiding van deel 8, minder gebruik van citaten te maken, in het bijzonder in zijn passages over de concentratiekampen.

XCEnkele lezers gingen met De Jong in debat naar aanleiding van historische controversen. Opnieuw kwamen de morele aspecten van de geallieerde luchtbombardementen op Duitsland ter sprake naar aanleiding van een uitgebreide voetnoot van De Jong over de verwoesting van Dresden in februari 1945. Brugmans prees de auteur omdat deze naar zijn mening het 'fabeltje' ontmaskerde dat dit bombardement was voortgekomen uit zinloze vernietigingszucht van de geallieerden. Anderen, onder wie Van der Leeuw (die de zaak bij de behandeling van deel 7 had aangekaart), Manning en Klein verdedigden het tegenovergestelde standpunt en In 't Veld was hierbij het felst: , 'Ik tref in zijn algemeenheid in deze voetnoot een vergoelijkende toon aan,

XCdie ik eerder bij je gecritiseerd heb. Er valt aan het bombardement van

XCDresden niets te vergoelijken, en de historicus moet (als hij er zo een is, die

XCvoortdurend waarde-oordelen uitspreekt, en dat dóe jij, bij uitstek) dat dan

XCmaar ook flatly zo zeggen. Bovendien betwijfel ik sommige punten, bijv.

XCdat Dresden een "garnizoensstad met talrijke militaire installaties" was

XChet zal wel van de definitie afhangen. Wél of géén militaire installaties en/of velerlei fabrieken van oorlogs

XCtuig:je noemt Dresden "een legitiem doel voor bombardementen". Ik vind

XCdit een betreurenswaardige uitspraak. De wijze waarop deze stad is

XCaangepakt, is en kan nooit door enig redelijk mens legitiem worden

XCgenoemd.' Deze criticus besloot: , 'Er was niets legitiems aan het uitroeien van Dresden. Het was een

XCterreur-bombardement van een afgrijselijke omvang, en volkomen onno

XCdig, om niet te zeggen schadelijk (zoals überhaupt de bombardementen van

XCDuitse steden). Het was, doodgewoon, een schandalige oorlogsmisdaad.'

XC(MV) De Jong antwoordde in de 'Memorie van Punten' dat hij zijn passage over Dresden baseerde op aantekeningen van de hand van E. G. Groeneveld, de bibliothecaris van het Rijksinstituut. Hij constateerde dat In 't Veld en anderen in feite de gehele geallieerde strategie met betrekking tot bombardementen ter discussie stelden en voelde niet de behoefte zich te distantiëren van het beleid dat vooral de Engelse regering terzake voerde. De Jong wees erop dat Engeland tot laat in de oorlog geen andere

635 [PDF]
DEEL 10

mogelijkheid had om Duitsland aan te vallen dan door de lucht en voegde hieraan toe: , 'Het effect op de publieke opinie is bijzonder groot geweest, ja men kan

XCzich nauwelijks voorstellen dat het Engelse volk de oorlogsinspanningen

XCzou hebben volgehouden indien het niet het vertrouwen bezat dat

XCDuitsland regelmatig en effectief met luchtbombardementen werd geteis

XCterd.' (MV) De auteur wijzigde zijn standpunt dus niet, wel noemde hij het bombardement in zijn definitieve tekst' niet langer 'legitiem' - omdat die term naar zijn smaak te juridisch klonk - maar 'belangrijk'. (MV) In de begeleidingscommissie herhaalde de discussie zich en De Jong besloot niet tot ingrijpende wijzigingen.

XCVan der Leeuw bracht ook een ander historisch twistpunt naar voren. De Jong had in zijn concept-manuscript gesproken over het unieke karakter van de uitmoording van joden door nazi-Duitsland ('een uitroeiingsmachinerie die in de gehele wereldgeschiedenis nog door geen machthebber was ontworpen en in werking gesteld'). Van der Leeuw noemde dit een 'goedkope opmerking' en voegde hieraan toe: , 'Uiteraard was dat in de geschiedenis nog nooit zo gebeurd want het was

XCeen typisch 20e eeuwse uitwerking van een beginsel, dat in andere eeuwen

XCheus al wel eens op historisch vergelijkbare wijze was toegepast.' De Jong reageerde: , 'Ik zie niet in wat er goedkoop is aan mijn opmerking - JUIst de

XCuitroeiingsmachinerie vormde een uniek fenomeen enjuist het uitzonder

XClij k karakter daarvan maakte het voor de meeste mensen onmogelij k, geloof

XCte hechten aan de eerste berichten over gaskamers.'( MV) Tijdens de discussie verduidelijkte Van der Leeuw nog dat naar zijn mening het bijzondere van de Endlösung lag in de toepassing van de moderne techniek, niet in de massaliteit: 'men denke slechts aan de dertigjarige oorlog'. (vv)

XCTegen het einde van deel lOB wijdde De Jong enkele regels aan de betekenis van de periode 1940-1945 voor Nederland en de Nederlanders. Hij schreef: , 'De jaren van oorlog en bezetting zijn door de toen volwassen generatie

XCbeschouwd en gevoeld als een periode van bijzondere betekenis die een

XCuitgebreide en nauwkeurige uitbeelding ten volle waard was - tegelijk is

XC1 Zie voor de betrokken voetnoot: deel lOB, r 127 (1082).

Indextermen: Leeuw, A.). van der
636 [PDF]
DISCUSSIE

, die periode óók [...] niet meer dan een hoofdstuk geweest in de Nederlandse

XCgeschiedenis.' (Mvi) Hij kondigde aan in deel 12, Epiloog, zijn oordeel te zullen geven over de vraag in hoeverre dit hoofdstuk 'belangrijk' was geweest. Klein reageerde instemmend, maar merkte op dat de auteur niet altijd in deze zin had geschreven: , 'Uit je werk spreekt m.i. althans niet zelden een zekere overschatting van

XCdeze periode - buiten dan wat je noemt de ervaring van de toen volwassen

XCgeneratie. Ik ben niet met j e van oordeel, dat het thans te vroeg is daarover

XCeen oordeel te geven: een definitief oordeel valt immers nooit te geven en

XCelke periode herschrijft haar verleden. Ik meen thans al te kunnen

XCvaststellen, dat de oorlogsperiode van minder belang in de geschiedenis is

XCgeweest dan de destijds volwassen generatie - zeer begrijpelijk - meende.'

XC(Mvi) De Jong ging uitvoerig in op deze opmerkingen en noemde het prematuur om nu al, aan het slot van deel 10, zij n eindoordeel te geven. Hij had immers Nederlands-Indië en de nasleep van de oorlog in Nederland nog niet behandeld. De auteur verzekerde dat er van overschatting, in de zin die Klein had bedoeld, geen sprake was. Hij vervolgde: , 'In wezen heb ik in mijn werk op dit punt de visie op de bezettingstijd

XCneergelegd die in de onmiddellijk op de bevrijding volgende periode al in

XCmij is gegroeid, als concretisering van wat ik in Londen al voor waarschijn

XClijk hield; het geloof in de "vernieuwing" dat koningin Wilhelmina heeft

XCbezield, heb ik niet gedeeld.' Over de betekenis van de oorlogsjaren schreef De Jong verder: , 'Waarin steekt die betekenis? In wat de mensen ondergingen - ervaringen

XCdie, daarover zal iedereen het nu wel eens zijn, diep in hen hebben

XCdoorgewerkt. En bovendien heeft Nederland een aandeel gehad, zij het een

XCbescheiden aandeel, aan het verslaan van Duitsland. Het ging er in de

XCTweede Wereldoorlog niet om een nieuwe maatschappij te vestigen - het

XCging er om, te voorkomen dat een misdadig systeem de gehele wereld in

XCzijn greep kreeg. Dat doel is bereikt. Ik acht het getuigen van een

XCmerkwaardige blindheid aan Kleins kant dat hij daar alle begrip voor mist

XCen dus hier, zoals hij ook al eerder gedaan heeft, aan de Tweede

XCWereldoorlog een norm gaat aanleggen die in geen enkelopzicht op zijn

XCplaats is.' (Mvi) De begeleidingsgroep zette deze discussie niet voort.

XCZoals steeds waren er ook nu weer lezers die sommige zaken liever weggelaten wilden zien omdat zij ze om uiteenlopende redenen te pijnlijk

Indextermen: Klein, P. W.
637 [PDF]
DEEL Ia

vonden. Het ging onder meer om passages over buitenechtelijke relaties van Nederlandse autoriteiten in ballingschap. Mevrouw A. Joustra vond het niet goed dat plundertochten van het Militair Gezag en van de staf van Prins Bernhard naar Duitsland aan het eind van de oorlog uitvoerig werden beschreven. De Jong antwoordde dat dezelfde feiten onder meer voorkwamen in de geautoriseerde biografie van de prins door Alden Hatch," (MV) Indachtig de nabestaanden vroeg Van der Leeuw details over een ophanging in het Duitse concentratiekamp Neuengamme achterwege te laten, maar De Jong voelde hiervoor niets en de begeleidingscommissie was het hiermee eens. (MV, vv) Ook werd er vruchteloos aandrang op de auteur uitgeoefend om passages over vrijpartijen van Nederlandse meisj es met Canadese bevrijders te laten vervallen. (xrvi)

XCEen kwestie die in de publiciteit na verschijning van deel Ia aandacht kreeg betrof de executie zonder vorm van proces van een Nederlands lid van de Waffen-ss door manschappen van de Brigade Prinses Irene, in september I 944. De commandant van de Brigade, kolonel A. C. de Ruyter van Steveninck, wist te voorkomen dat verdere executies plaatsvonden en toen prins Bernhard enkele dagen later voorstelde alle tweehonderd krijgsgevangen gemaakte Nederlandse Waffen-ss'ers de kogel te geven, beschikte De Ruyter hierop negatief. De Jong noemde de executie van de ene Waffen-ss'er een oorlogsmisdaad en voegde hieraan toe dat de Brigade-commandant prins Bernhard een grote dienst had bewezen door verdere moord op krijgsgevangen militairen te weigeren. Dr. E. Haas, de meelezer van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, vroeg de auteur ofhet niet beter was te voorkomen dat er weer een rel rond de prins zou ontstaan, en nog wel op grond van een verhaal van één officier."

XCDe Jong schreefin de 'Memorie van Punten' geen enkele behoefte aan een rel te hebben. Hij had zich echter van de juistheid van zijn bron overtuigd en vond het verhaal voldoende relevant. Uiteraard was hij bereid aan de begeleidingsgroep de vraag voor te leggen of het inderdaad voldoende relevant was om in het relaas op te nemen. Hij tekende hierbij ten behoeve van de commissie nog aan dat hij recent met de officier, aan wie hij zijn verhaal had ontleend, had gesproken en vervolgens ook metJ. J.Beelaerts van Blokland, 'Oorlogsbelevenissen van een cavalerie-officier', 109. Zie ook: De Jong, deel lOA, 268n.

2 A. Hatch, (Amsterdam, 1962) 164-165. 3 Te weten: een bij het RIOD berustend, niet uitgegeven manuscript van G.

638 [PDF]
DISCUSSIE

prins Bernhard.' De prins had De Jong op 28 december 1979 gezegd dat hij zich het geval van de executie goed herinnerde, hij wist ook nog de naam van de officier die de ss'er had doodgeschoten. Het geval van de grote groep Waffen-ss'ers herinnerde hij zich echter niet, maar hij kon zich goed voorstellen dat hij dat standpunt had ingenomen. De Jong stelde daarom voor zijn tekst te handhaven, want het ging niet om een , 'particuliere aangelegenheid van de prins - hij nam dit onjuiste standpunt in

XCals bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten en als gedoodverfd opper

XCbevelhebber van land- en zeemacht. Wanneer dan blijkt dat de betrokkene,

XCwie hij ook is, onvoldoende normbesef heeft, dan mag dat feit in een

XCserieus historisch werk niet verdoezeld worden.' (M ) De begeleidingscommissie vond dit punt verreweg het belangrijkste dat in de vergadering van 28 maart 1980 ter discussie stond; De Jong deelde mee dat hij de zaak ook onder aandacht van de minister-president zou brengen." Na ampele discussie stemde men in met de mening van Sijes, die De Jong had gezegd: 'Je kunt er niet onderuit.' (v) 2.

2. De voorbereiding van de terugkeer

XC

XCDe voorbereiding van de terugkeer naar bevrijd Nederland stelde de regering in Londen voor een aantal problemen van fundamentele betekenis. Het eerste was de coördinatie van het gewapend verzet. De Jong beschreef hoe koningin Wilhelmina zich sterk had gemaakt voor een benoeming van prins Bernhard tot opperbevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten. Het kabinet was weinig gelukkig met deze gedachte, maar moest de benoeming noodgedwongen accepteren, aldus De Jong. N. D. J. Barnouw, medewerker van het RIOD, vroeg de auteur nadrukkelijker afstand te nemen van het doorzetten van deze benoeming door de koningin en de prins, omdat hij dat in andere gevallen ook gewend was. Maar De Jong antwoordde: , 'Op het punt van het uiten van goedof afkeuring wil ik miJ 111 het

XCalgemeen zeer beperken. Dergelijke persoonlijke uitspraken voegen niets

XCtoe aan het historisch gebeuren. Natuurlijk kunnen zij soms niet gemist

XCworden, met name wanneer het gaat om aangelegenheden waarover bijv.

XCde Enquêtecommissie een uitspraak heeft gedaan - dan acht ik mij verplicht

XCmijn eigen oordeel in eigen woorden vast te leggen. Is dat hier noodzake

XCVerslagen van gesprekken van De Jong met prins Bernhard d.d. 28-12-1979 en 9-7-1980. 5 Van deze zijde is geen nadere reactie ontvangen.

639 [PDF]
DEEL 10

, lijk? Ik citeer uit het dagboek van Van Lidth "de hals-over-kop-methoden

XCwaarmee dit door HMwordt doorgedreven" en ik geef weer dat het kabinet

XChet gebeurde bepaald afkeurde en de waarborg wenste dat dit niet zou

XCworden herhaald. Dat is alles historisch relevant en moet ik daar nu nog aan

XCtoevoegen dat ook ikvind dat die doordraverij nogal bedenkelijk was?' (M) Overigens lag de zaak volgens De Jong niet eens zo simpel, want ook de meest betrokken ministers, Gerbrandyen Van Lidth, was volgens hem wel het een en ander te verwijten.

XCEen ander belangrijk 'terugkeer-probleem' was ook de wettelijke regeling van de vorming van een noodparlement, van tijdelijke provinciale staten en van tijdelijke gemeenteraden voor de overgangsfase na de bevrijding. Koningin Wilhelmina weigerde in september 1944, toen de spoedige bevrijding van Nederland voor de deur leek te staan, het ontwerpbesluit met betrekking tot het noodparlement te tekenen. Met de manier waarop dit uiterst belangrijke punt werd geregeld was namelijk de door haar verlangde politieke vernieuwing nauw verbonden. Daarom meende Wilhelmina dat zij geen wettelijke regeling mocht bekrachtigen, die niet eerst was voorgelegd aan de gebundelde illegaliteit. De Jong schreef dat de koningin hier 'inconstitutioneel' handelde: , 'Zij was zich heel wel bewust dat de betrokken voornemens en daden in

XCstrijd waren met de Grondwet en dat zij zich dus eigenlijk op een

XCinconstitutioneel pad begaf, maar los nog van het feit dat zij juist die

XCGrondwet welke haar zo aan banden legde, als verouderd beschouwde

XComdat deze niet langer uitdrukking gaf aan wat, naar zij meende, in het volk

XCleefde [...], vond zij steun in de overweging dat haar slechts bezorgdheid

XCdreefvoor de toekomstvan Nederland.' (Mi) Een aantal meelezers (Fraenkel- Verkade, In 't Veld en Verdam) had wel begrip voor dit oordeel van de Jong, maar maakte krachtig bezwaar tegen gebruik van de term 'inconstitutioneel'. Verdam merkte op dat constitutioneel en inconstitutioneel moeilijke begrippen zijn, vooral in verband met staatsnoodrecht, dat 'zo vaak over de constitutie heen springt'. Hij voegde hieraan toe: , 'Het gaat hierom: de koningin weigert te tekenen omdat de illegaliteit niet

XCis gehoord. Ge vindt haar gedachte volstrekt constitutioneel [...].Hier stelt

XCge [...] de vraag: "Waarom had zij geweigerd?" En dan presteert ge het om

XCdie constitutionele weigering binnen 20 regels te herleiden tot inconstitu

XCtioneel denken. Ik vind dit niet redelijk.' (Mi) De Jong hield in de 'Memorie van Punten' staande dat hij niet te ver ging

640 [PDF]
DISCUSSIE

koningin dingen had gedaan die krachtens de geldende Grondwet niet mochten en waarbij zij haar ministers had gepasseerd. De auteur toonde zich bewust van de zwaarte van het door hem geuite verwijt, maar hij meende dat de feiten waarop hij zich baseerde onomstotelijk vast stonden en dat hij daarom ook niet anders kon oordelen. Op verzoek van De Jong lichtte Verdam zijn bezwaren nog schriftelijk toe, maar de auteur handhaafde met instemming van de begeleidingsgroep de term 'inconstitutioneel'. Wel besloot hij zijn tekst op enkele ondergeschikte punten aan te passen. Aanvankelijk was De Jong van mening dat de neerslag van deze discussie aan de minister-president moest worden toegezonden, maar later besloot hij de toezending aan de minister-president te beperken tot zaken waarin nog levende leden van het koningshuis een rol hadden gespeeld. (vi)

XCVerderop noemde De Jong het optreden van de koningin opnieuw 'inconstitutioneel' in verband met het feit dat zij in het najaar van 1944 de Grote Advies Commissie der Illegaliteit gevraagd had een delegatie naar Londen te sturen om met haar van gedachten te wisselen over de kwestie van het instellen van een noodparlement. Dit was uitdrukkelijk tegen de zin van Gerbrandy geweest en buiten diens formele voorkennis. Brugmans merkte op dat het staatshoofd formeel het recht heeft bij een kabinetsformatie ieder die zij wil om advies te vragen. De Jong antwoordde echter dat het hier geen kabinetsformatie betrof; het zittende kabinet had althans zijn ontslag niet aangeboden. (Mi)Tijdens de discussie kondigde De Jong aan zich nog eens te zullen beraden op het gebruik van de gewraakte term. Dit leidde tot wijziging van een zin uit het concept-manuscript die luidde: 'dat de koningin met de uitnodiging aan de GAC inconstitutioneel heeft gehandeld, lijdt voor ons geen twijfel'. Dit laatste werd: 'dat de koningin zich met de uitnodiging aan de GAC [ ...] los heeft gemaakt van de ministeriële verantwoordelijkheid, lijdt voor ons geen twijfel."

XCDe Jong stelde in zijn tekst vervolgens de vraag waarom het kabinet wegens deze gang van zaken niet zijn ontslag had gevraagd. De belangrijkste reden was volgens de auteur dat de ministers er niet zeker van waren dat dit verzoek zou worden ingewilligd. Bovendien vreesden ze dat de koningin de formatie van een kabinet zou bevorderen dat geen enkele voeling had met de Nederlandse politieke werkelijkheid. 'Kortom: de ministers wilden de koningin tegen haar eigen autocratische

XC6 Zie: deel

641 [PDF]
DEEL 10

neigingen in bescherming nemen.' (Mi)Brugmans en In 't Veld tekenden opnieuw bezwaar aan. Volgens beiden trachtte Wilhelmina zo goed mogelijk op de hoogte te blijven van wat er in bezet Nederland leefde en dacht zij dat de ministers hierin onvoldoende inzicht hadden. De Jong hield echter staande dat de bezorgdheid die hij bij de ministers had gesignaleerd ook reëel bestaan had. Tijdens de discussie liet hij echter weten dat hij bij nader inzien zijn conclusie wilde herzien; volgens de definitieve tekst dienden de ministers hun ontslag niet in uit vrees , 'dat de koningin een kabinet zou doen vormen dat minder aanraking had

XCmet de Nederlandse politieke werkelijkheid, dan het zittende, en met name

XCbij de grote bondgenoten Engeland en de Verenigde Staten aanleiding zou

XCgeven tot scherpekritiek'." Ook elders in de 'Londense' gemeenschap leefden tegen het eind van de oorlog geprononceerde ideeën over de noodzaak van politieke hervormingen na de oorlog. De Jong bracht in een voetnoot in zijn conceptmanuscript gedachten ter sprake die in de staf van prins Bernhard leefden over een benoeming van de prins tot 'stadhouder'. De Jong zag dit als 'loos gepraat', voortgekomen uit een 'tekort aan democratisch besef bij enkele van de naaste medewerkers van de prins'. In 't Veld en de oD-groep vroegen zich af of dit voldoende terzake was en adviseerden de auteur deze voetnoot maar te laten vervallen. De Jong vond echter dat hij er juist aan deed de voetnoot te handhaven, ook in het licht van nadere gegevens die hij aan zijn tekst had toegevoegd. Bovendien had hij de noot uitvoerig met prins Bernhard besproken, waarbij deze had opgemerkt dat de noot op zichzelf gesproken juist was. De prins ontkende echter dat het zijn adjudant eh. H J. F. van Houten was geweest die deze gedachte het luidst had verwoord en vroeg De Jong bovendien nog duidelijker dan al was gebeurd weer te geven dat koningin Wilhelmina hiermee nooit akkoord gegaan zou zijn. (Mi)De begeleidingscommissie zag geen redenen om bij De Jong op verdere wijzigingen aan te dringen. (vi)"

XCIn de conflicten rond de terugkeer van de regering naar bevrijd Nederland heeft Burger als minister zonder portefeuille en later van Binnenlandse Zaken een hoofdrol gespeeld. Hij was een van de Londense bewindslieden die na de bevrijding van Zuid-Nederland tussen september en november 1944 met generaal Kruls, de chef-staf van het Militair Gezag, in conflict waren geraakt over de uitoefening van het gezag in

XC7 Dee! lOA, 943 (904). 8 Zie voor de betrokken voetnoot dee! rOA,

642 [PDF]
DISCUSSIE

bevrijd gebied. In januari 1945 ontstond vervolgens een kabinetscrisis, toen de minister-president Burger de wacht aanzegde naar aanleiding van een radiotoespraak waarin deze nuancering en matiging bij de zuivering en internering van van collaboratie verdachte personen had bepleit. Burger maakte kritische kanttekeningen bij de hoofdstukken 8 ('Londen arriveert') en 9 ('Problemen voor het Militair Gezag') van het conceptmanuscript, waarin ook hij ten tonele werd gevoerd: , 'Al met al wordt de productie, zo respectabel als die zijn moge, een Londens

XCverhaal van: i .Iof op de koningin, 2.lof op Gerbrandy, j.Jof op Somer's BI

XCen 4.lof op het MG.Het eerste kan ik verstaan uit hoofde van het feit dat HM

XCzich niet heeft mogen verweren, met name ook niet voor de Enquêtecom

XCmissie, het tweede kan ik om psychologische redenen die ik wel eens eerder

XCheb gememoreerd", als een aberratie met een schouderophalen laten voor

XCwat het is. Het derde kan gedekt worden - met erkenning voor de grote

XCfouten van Somer, door het misbruiken van zijn dienst voor particuliere en

XCpolitieke doeleinden - met het spreekwoord dat in het land der blinden

XCeenoog koning is, maar het vierde passeert alle grenzen.' (Mi) De Jong tekende in de 'Memorie van Punten' aan: , 'Ik vind dat het op mijn weg ligt, de beoordeling door Burger van de twee

XCgenoemde hoofdstukken aan U voor te leggen. Hij heeft, naar ik aanneem,

XCeen kopie van zijn brief aan mij bewaard, maar heeft niet de behoefte gehad,

XCin deze beoordeling iets te wijzigen toen hij in latere hoofdstukken

XCgegevens aantrof waaruit hij had kunnen afleiden dat ik geenszins

XCkritiekloos sta tegenover koningin Wilhelmina, Gerbrandy, het Bureau

XCInlichtingen en generaal Kruis. In het algemeen getuigen de brieven die ik

XCvan Burger heb ontvangen (ik heb menigmaal door hem voorgestelde

XCzakelijke correcties overgenomen), van een grote verbittering over datgene

XCwat tenslotte in Londen met hem is gebeurd. In geen van zijn brieven heb ik

XCooit een spoor van zelfkritiek gevonden.' (Mi) In januari 1945 ontstond de kabinetscrisis naar aanleiding van Burgers radiorede over de zuivering. De Jong keurde de strekking en inhoud van deze rede uitdrukkelijk af omdat Burger naar zijn mening de indruk wekte

9 Burger heeft als meelezer van deel 9 De Jong een aantal reacties op concept-hoofd stukken gezonden waarin hij diens oordeel over Gerbrandy als minister-president bij herhaling veel te positief noemde, zonder overigens de psychologie van de auteur ter sprake te brengen. Burger schreefDe Jong op 28 februari 1979 over het beeld dat van Gerbrandy was geschetst: 'Het is ontworpen Mede daarom is het zo boeiend. Zo zal Gerbrandy de historie ingaan. En van mij mag ie, want de haast onvermijdelijke betrekkelijke waarde van geschiedschrijving is mij bekend. De grens tussen historie en de, aan feitelijkheden gebonden, historische roman is bereikt.'

643 [PDF]
DEEL 10

dat de zuivering en berechting van collaborateurs beter tot een noodzakelijk minimum beperkt konden worden om ongewenste nevenverschijnselen als wilde arrestaties, valse aanklachten en ongefundeerd onderzoek te bestrij den. , 'Kortom: deze passages uit zijn toespraak waren in tegenspraak met het

XCgehele beleid dat hij zelf als minister had gevoerd; zij waren een

XCmonumentale blunder.' (Mi) Burger op zijn beurt tekende krachtig protest aan tegen De Jongs suggestie dat hij zich na zijn ontslag verbitterd had teruggetrokken. Hij vond dat hij weinig reden tot verbittering had gehad: , 'Immers zonder dat conflict, zou mijn voorland geweest zijn: met de hele

XCtroep naamloos ten onder gaan, terwijl ik nu terzelfder tijd zo nadrukkelijk

XCde aandacht op essentiële euvelen heb kunnen vestigen, op een wijze die

XCblijvend een waarschuwende rol [is] blijven spelen, zowel t.a.v.het Militair

XCGezag als t.a.v.de zuivering.' (Mi) Burger vervolgde: , 'Dat je voortgaat via spitsvondigheden het dwaze idee reliëf te geven als

XCzou ik de zuivering daarbij hebben losgelaten, verwondert mij niet.' (Mi) Hij voerde aan dat zijn waarschuwingen over het uit de hand lopen van de interneringen en de zuivering terecht waren geweest. Bovendien: zoals ook De Jong zelf indertijd had opgemerkt'? werd Burgers standpunt in het bevrijde Zuiden vrijwel algemeen gedeeld. De auteur tekende in zijn 'Memorie van Punten' aan: , 'Burger beweert dus nog steeds dat alle critici zijn toespraak verkeerd

XCbegrepen hebben. Ik heb de essentiële passages uit die toespraak in mijn

XCtekst weergegeven en u hebt zich een eigen oordeel kunnen vormen. Ik wijs

XCer op dat ik uitdrukkelijk onderstreep dat Burger zich voor de zuivering veel

XCmoeite gegeven heeft en dat hij door Gerbrandy op onbehoorlijke wijze is

XCbehandeld - ik blijf intussen van mening dat hij zich in zijn toespraak

XCbuitengewoon ongelukkig heeft uitgedrukt [...].' (Mi) De Jong stelde de vraag ter discussie of de kwalificatie 'een monumentale blunder' niet net iets te ver ging en stelde haar daarom ter discussie, te meer omdat hij de kans groot achtte dat zij na publikatie in de pers veel aandacht zou krijgen. Inderdaad vond de begeleidingsgroep de gebezigde

10 Zie voor De Jongs rapportage aan Gerbrandy naar aanleiding van de radiorede van Burger, d.d. 18 maart 1945: deel lOA, 977n. (936n.).

644 [PDF]
DISCUSSIE

termen te fors, aangezien duidelijk was dat de minister iets heel anders had bedoeld dan hij in zijn toespraak had gezegd. Daarom deden de leden verschillende suggesties om dit laatste in de tekst te verduidelijken. Uiteindelijk besloot De Jong in zijn definitieve tekst tot 'een grove blunder'."

XCDe Jong spaarde ook minister-president Gerbrandy niet. Naar aanleiding van de kabinetsformatie van begin 1945 beschreef de auteur hoe Gerbrandy trachtte voor zijn nieuw te formeren kabinet na het vertrek van de socialistische ministers andere vertegenwoordigers van deze stroming te vinden. Hij benaderde diverse personen en bracht daarover aan de Vertrouwensmannen van de regering in bezet gebied een rapport uit dat naar het oordeel van De Jong in meerdere opzichten onvolledig en 'misleidend' was. Verdam tekende bezwaar aan tegen een tot twee maal toe herhalen van deze laatste term, maar De Jong hield vol dat dit gerechtvaardigd was: , 'Ik meen dat ik hiermee niet te ver ben gegaan. Gerbrandy heeft in mijn

XCleven veel betekend en ik ben mij ervan bewust dat ik een niet gering

XCverwijt tot hem richt, maar ikmeen dat voor dit verwijt reden is.' (Mi) Na discussie met de begeleidingsgroep zegde de auteur toe het tweede 'misleidend' te vervangen door 'incorrect'. (vi)

XCVoorts vroeg Manning De Jong dieper in te gaan op een van de belangrijkste beslissingen van de Nederlandse regering in Londen: het uitroepen van de spoorwegstaking in september 1944. Hij vroeg De Jong hoe het zat met het besluit van de regering om de staking niet af te gelasten toen na enkele weken bleek dat de geallieerde opmars was blijven steken en stelde ook De Jongs oordeel ter discussie dat Seyss-Inquart geen enkele noodzaak had gehad om op de spoorwegstaking te reageren zoals hij had gedaan: met een embargo op de voedselaanvoer naar W est-N ederland dat zes weken lang van kracht bleef:

XC'In de nu gekozen formuleringen rijst althans voor mij de vraag of je beide

XC"partijen" op dezelfde wijze tracht te verstaan. Billijk je de Nederlandse

XCregering niet iets te snel en wijs je het Duitse embargo-besluit niet al te vlug

XC("geen enkele noodzaak") van de hand?' (Mii) De Jong kondigde aan op de eerste vraag in een later hoofdstuk terug te zullen komen." Hij bleef inmiddels vinden dat Seyss-Inquart zonder enige noodzaak zo hard was opgetreden, aangezien de grote massa van de

XC11 Deel rOA, 975 (934). 12 Zie deel rOB, hoofdstuk 6, 'Illegaal Werk', 488-579 (428-555).

645 [PDF]
DEEL IO

bevolking niets met het uitbreken van de staking van doen had gehad, hoewel zij ermee sympathiseerde. (Mii)

3. Coördinatie van de illegaliteit

XC

XCDe Jong ontving uitvoerige reacties op zijn behandeling van deze stof, onder meer van de voormalige leden van het college van Vertrouwensmannen W. Drees en J. van der Gaag, van de secretaris van de Vertrouwensmannen mr. J. le Poole en van het lid van de Contact Commissie J. Meijer. Vooral Van der Gaag was kritisch. Hij verzette zich er tegen dat De Jong in zijn tekst de suggestie wekte dat de Raad van Verzet (RVV) een communistisch geïnspireerde verzetsorganisatie zou zijn geweest." Van der Gaag tekende ernstig bezwaar aan tegen de passage waarin De Jong suggereerde dat koningin Wilhelmina hem niet geheel

XC13

646 [PDF]
DISCUSSIE

vertrouwd zou hebben wegens vermeende communistische sympathieën." Bovendien vond hij dat er te veel aandacht was besteed aan de conflicten in de top van de illegaliteit, omdat deze volgens hem zo goed als geen betekenis hadden gehad voor het verzetswerk van alledag."

XCDe groep uit de voormalige Ordedienst zette de in deel 7 gestarte discussie met De Jong over diens beoordeling van de on voort. De leden van de groep hadden De Jongs concept-teksten ook doorgezonden aan de vroegere gewestelijk commandanten van de oo en andere betrokkenen. Dit had, aldus de auteur, geleid tot tal van wijzigingen en aanvullingen op soms belangrijke punten. In het algemeen schreef de on-commissie over deze hoofdstukken: '[hierinj is niet veel anders dan onvriendelijke kritiek op de on te lezen, veroorzaakt door het meermalen uitgaan van onjuiste premissen' (M) en: , 'Het lijkt er op dat consequent gepoogd wordt het werk van de on te

XCdepreciëren. Waarom moet steeds kritiek van derden op de 00 expliciet

XCworden vermeld? Er moet rekening mee worden gehouden dat deze

XCmensen onder zeer moeilijke omstandigheden moesten werken, zodat men

XCdeze "kritische opmerkingen" de betrokkenen niet kwalijk mag nemen. Zij

XChoren echter in een geschiedschrijving niet thuis.' (M) De oud-leden van de Ordedienst legden De Jong uit welke voorbereidingen deze illegale groep had getroffen om bij de bevrijding tijdelijk het regeringsgezag waar te nemen. Toen bleek dat de 00 deze taak niet mocht gaan uitoefenen had dit tot teleurstelling geleid, maar alle betrokkenen hadden zich loyaal achter de regering gesteld. Men voelde zich daarom gegriefd door opmerkingen van De Jong over het niet vernietigen van on-armbanden en over proclamaties van on-zijde aan de bevolking, waarvan de suggestie uit kon gaan alsof de oo toch nog rekende op een zelfstandig optreden.

XCVerder constateerde de on -groep ook een discrepantie tussen De Jongs kijk op de OD had en het oordeel van de geschiedschrijver van de Binnenlandse Strijdkrachten (waaronder de on), G. J. van Ojen." Volgens de on'ers getuigde Van OJ ens oordeel in tegenstelling tot dat van De Jong van inzicht en objectiviteit. De Jong stelde Van Ojens visie in de 'Memorie van Punten' ter discussie en citeerde haar eerst:

XC14 Zie voor de bedoelde passage deel lOB, 952-953 (913); Van der Gaag uitte dit bezwaar in een briefaan de auteur d.d. 22 oktober 1981 en De Jong antwoordde op 9 november 1981 dat hij als auteur niet vereenzelvigd mocht worden met onbillijke uitspraken van koningin Wilhelmina. 15 Brief Van der Gaag aan De Jong d.d. 5 juli 198r. 16 G. J. van Ojen, De Binnenlandse Strijdkrachten (Den Haag, 1972) 684-685.

647 [PDF]
DEEL 10

, 'Wat men ook de OD in de jaren van verzet en daarna, o.i. niet altijd ten

XConrechte heeft ten laste gelegd, dat zij landelijk zou hebben gefaald is een

XCmening waarmede wij ons niet kunnen verenigen. [...] Dat de OD velen niet

XCsympathiek was, waardoor veel onverdiende blaam op deze organisatie

XCwerd geworpen hetgeen tot tal van moeilijkheden heeft geleid, moet voor

XCeen deel worden toegeschreven aan tendentieuze voorlichting die door niet

XCterzake deskundigen aan de Nederlandse regering te Londen werd

XCgegeven.' (M) Van Ojen stelt in zijn boek dat de regering in Londen ten gevolge van de rivaliteit binnen de illegaliteit, in het bijzonder ook door het reeds besproken conflict tussen de 00 en de Zwitserse Weg, de 00 niet juist heeft beoordeeld en daarom onvoldoende gebruik van zijn diensten heeft gemaakt. Het werk van de 00 was wel degelijk van groot belang voor de strijd tegen de bezetter en het herstel van de parlementaire democratie, aldus Van Ojen, die hieraan toevoegt dat ook Gerbrandyen Drees dit na de oorlog volmondig hadden erkend.

XCDe Jong wees de strekking van de opmerkingen van de oD-groep, die door Van Ojens betoog werd ondersteund, in haar algemeenheid af. Hij meende zelf 'met begrip' over de 00 te hebben geschreven en ook 'met een zeer duidelijke waardering' voor onderdelen van zijn werk. Hij bracht op de door de oD-groep genoemde punten enkele wijzigingen aan die zijn oordeel matigden. Wel wilde hij soms kritische opmerkingen van anderen over de 00 weergeven, zoals hij ook ten aanzien van andere organisaties gewoon was. Over de passages over de 00 in Van Ojens werk schreefhij in de'Memorie': , 'Men kan deze slechts beoordelen indien men ook kennis neemt van

XCdatgene wat zij over de LKP en de RVV schrijft. Met name de Knokploegen

XCworden naar mijn oordeel door Van Ojen onbillijk beoordeeld. De

XCsabotage-acties die de Knokploegen in de nachten van 3 op 4 en van 4 op 5

XCseptember 1944 uitvoerden (alsmede in de daaropvolgende periode tot de

XCinzet van "Market-Garden"), vormden naar mijn mening de belangrijkste

XCactie die de Nederlandse illegaliteit in de gehele bezetting op sabotage

XCgebied heeft ondernomen. Zij hebben onvoldoende effect gehad doordat

XCde Geallieerden de kracht misten om snel door te stoten, maar dat neemt

XCniet weg dat een uiterst belangrijke opdracht, door het Geallieerde

XCopperbevel gegeven, stipt op tijd is uitgevoerd in de vereiste omgeving.

XCHier kan de OD niets tegenover stellen. Ik meen voorts dat de regering zich terecht zorgen heeft gemaakt over de

XCautoritaire opvattingen van Six en ik hecht weinig waarde aan de na

XCoorlogse uitlatingen van Gerbrandyen Drees: beiden hebben de stukken

XCniet gekend waarop ik mijn algemene beoordeling

648 [PDF]
DISCUSSIE

, heb gebaseerd. Natuurlijk neemt dat alles niet weg dat de 00 in de

XCbeschreven periode in sommige opzichten hoogst nuttig werk heeft

XCverricht, maar dat werk memoreer ik dan ook: werk op spionagegebied,

XCvorming van stoottroepen en actieve medewerking aan de bevrijding, zoals

XCdie zich met name in Zeeland heeft voorgedaan. Ik mag wel schrijven dat ik

XCer opzettelijk naar heb gestreefd om overal waar ik oo'ers tegenkwam die

XCiets van belang verrichtten, hun daden in de tekst te memoreren en ik ben

XCdus van mening dat ik bij het weergeven van het totale beeld en de activiteit

XCvan de 00 (niet gemakkelijk doordat verantwoorde detail-studies ontbre

XCken) de gepastebillijkheid in het oog heb gehouden.' (M)

XCDe begeleidingsgroep concludeerde hierop dat de reacties van on-zijde 'een ietwat overtrokken karakter' droegen, temeer omdat het oordeel van De Jong over de 00 duidelijk positiever was dan dat van de Parlementaire Enquête-commissie. (v)

XCHet hoofdstuk van deel lOB over de sabotage-activiteiten door de Binnenlandse Strijdkrachten heette, naar de drie belangrijkste exponenten van het gewapend verzet, 'Koot, Thijssen en Van Bijnen' en De Jong handhaafde deze titel ook na een vraag van Brugmans of deze namen de lezers wel voldoende te zeggen hadden. (Miv, viv) De Jong citeerde naar de smaak van Brugmans een aantal fragmenten uit brieven van de LKP-voorman J. A. van Bijnen te uitvoerig. De Jong bestreed dat hij te veel van het goede had geboden, want de brieven gaven naar zijn mening een treffend beeld van Van Bijnens gemoedstoestand onder de zware druk waaronder hij moest opereren. De auteur noemde het ookjammer dat hij niet over meer van zulk materiaal had kunnen beschikken om ook andere verzetsleiders beter te kunnen karakteriseren. De samenvoeging van het gewapend verzet onder de noemer Binnenlandse Strijdkrachten was gepaard gegaan met diepgaande conflicten. Drees, indertijd lid van de Contact-Commissie der Illegaliteit, schreefDe Jong triest gestemd te zijn bij de herinnering aan deze tegenstellingen. Hij vroeg de auteur de felste correspondentie niet volledig af te drukken, maar de inhoud slechts zakelijk weer te geven om te voorkomen dat het nageslacht een verkeerd beeld van sommige verzetsleiders zou krijgen. De Jong voerde hiertegen aan: 'Juist die brieven maken de motieven duidelijk die het handelen van de betrokkene bepaalden.' (Miv) Tijdens de discussie steunden diverse meelezers de auteur: Van Winter en Van der Leeuw merkten op dat vooral de figuur van J. Thijssen zo beter uit de verf was gekomen en naar De Jong meedeelde had ook Thijssens weduwe positief gereageerd. (viv)

XCDe oo-groep zond De Jong naar aanleiding van dit hoofdstuk een aantalopmerkingen, met daaraan de algemene kritiek toegevoegd dat De

649 [PDF]
DEEL 10

Jong onvoldoende duidelijk maakte hoe de ODdoor 'Londen' stiefmoederlijk was behandeld en daarom over onvoldoende radioapparatuur en wapens kon beschikken. Inmiddels zou bij de lezers de indruk worden gewekt dat de OD nauwelijks iets in het verzet te betekenen had gehad, aldus Six cum suis. (Miv) De Jong ontkende opnieuw dat hij ernaar had gestreefd de Ordedienst in een slecht daglicht te plaatsen; hij merkte op dat de oD-groep nogal eens de neiging vertoonde opinies van derden die de auteur citeerde ook aan hemzelf toe te schrijven. (Miv) De Jong nam overigens vele door de oD-groep voorgestelde zakelijke correcties over; er bleef één punt van kritiek dat hij van de hand wees.

XCHet ging om de weigering van de regering in Londen de OD in een periode van bestuurlijk vacuüm bij de bevrijding te belasten met het waarnemen van het regeringsgezag. Dit zou bij de burgerlijke overheid komen, onder leiding van het College van Vertrouwensmannen. De dag vóór 'Dolle Dinsdag' (5 september 1944) bereikte de chef-staf van de OD, Six, met de Vertrouwensmannen overeenstemming over samenwerking en onderschikking van de ODaan hun gezag. Niettemin bleef hij, aldus De Jong, toch rekening houden met de mogelijkheid van zelfstandig optreden van de ODals er onverwacht een noodtoestand zou ontstaan. Als het civiele bestuur in zo'n situatie onvoldoende kon optreden, dan wilde Six niet uitsluiten dat de ODtijdelijk toch een vorm van militair gezag zou uitoefenen. De Jong vond dat de instructie van Six aan de gewestelijke commandanten van 28 september 1944, waarin deze gedachte was vervat, 'dwars tegen het regeringsbeleid in' ging. (Miv) Zowel Brugmans als de on-Commissie was het hiermee niet eens. Zij wezen erop dat Six hier uitdrukkelijk alleen op een noodtoestand had gedoeld en vroegen De Jong of de on-commandanten in zo'n geval de zaak dan maar in het honderd hadden moeten laten lopen. (Miv)De auteur antwoordde dat Six naar zijn oordeel altijd een eigen beleid had gevoerd, terwijl de regering sinds begin 1944 duidelijk had gemaakt dat iedere zelfstandige gezagsuitoefening door de OD uit den boze zou zijn. Het regeringsstandpunt in dezen was duidelijk, aldus De Jong, en als Six correct had gehandeld dan had hij de regering vooraf om toestemming gevraagd om een passage van deze strekking in zijn instructie op te nemen. (Miv)

XCBrugmans handhaafde in de begeleidingsgroep zijn kritiek op dit oordeel van de auteur, hierin gesteund door Manning. Verdam daarentegen merkte op dat alle instructies uit Londen juist van het bestaan van een noodtoestand uitgingen. Daarom ging Six' instructie wel degelijk dwars tegen de opvattingen van de regering in. (viv) De Jong zegde toe over de

650 [PDF]
DISCUSSIE

zijn definitieve tekst schreef hij dat Six in het rondschrijven van 28 september 1944 'toch weer verder ging dan de regering wenste'."

XCNiet alleen de militaire maar ook de politieke samenbundeling van de illegaliteit leidde tot hevige controversen in bezet Nederland. In juni 1944 deed koningin Wilhelmina namens de regering een dringend beroep op de Nederlandse verzetsbeweging om de krachten te bundelen. Het lag in de bedoeling uit haar midden een vertegenwoordigend orgaan te vormen dat na de bevrijding, zolang er nog geen volwaardig parlement functioneerde, de Kroon van advies kon dienen. Dit verzoek, neergelegd in een telegram van 8 juni 1944, leidde tot het instellen van een Grote Advies Commissie der Illegaliteit (GAC) waarin de landelijk opererende verzetsgroepen waren vertegenwoordigd. Tijdens de bezetting werd het werk van de GAC in feite gedaan door een uit vijf personen bestaande Contact-Commissie. Om tot een representatieve samenstelling van dit orgaan te komen werd de GAC naar politieke binding onderverdeeld in een Iinker-, een rechter- en een middensectie. Elk van de drie secties wees een vertegenwoordiger in de Contact-Commissie aan, terwijl twee niet-politiek gebonden leden hieraan werden toegevoegd.

XCIn het najaar van 1944 verzocht de koningin de Contact-Commissie een delegatie naar Londen te sturen om haar in te lichten over de politieke standpunten die in de illegaliteit leefden. Na consultaties over dit verzoek moest de Contact-Commissie echter al spoedig coneluderen dat de drie secties het niet eens konden worden over een gezamenlijke reactie. De middenen de rechtersectie voelden er weinig of niets voor dat de illegaliteit een bij uitstek politieke taak als het adviseren van het staatshoofd op zich zou nemen, terwijl de linkersectie meende dat dit juist van groot belang was met het oog op de wederopbouw van het nieuwe, naoorlogse Nederland. Namens deze laatste richting schreef Vrij'Neder land-voorman Van Randwijk de Contact-Commissie een uitvoerige brief, in de woorden van De Jong 'een belangrijk en bewogen stuk'."

XCIn 't Veld reageerde sceptisch op de uitvoerige wijze waarop de auteur deze brief citeerde. De strekking liet zich volgens deze criticus gemakkelijk kort samenvatten. De essentie was immers dat de oorlog door 'links' werd beschouwd als een gevolg van het falen van de vooroorlogse demoeratie en dat na de bevrijding het roer om moest: de illegaliteit zou in het nieuwe Nederland een voorhoede-rol moeten spelen, er moest een heel andere sociale en economische politiek worden gevoerd en aan de

XC17 Deel lOB, 603 (57 8). IS Deel lOB,

651 [PDF]
DEEL Ia

koloniale relatie met Indonesië moest een einde komen. In 't Veld vond dat door het uitgebreide citeren de linkersectie te veel politiek gewicht werd toegekend. De Jong bracht hier tegenin dat dit het enige stuk was waarin de opvattingen van de linkersectie van de illegaliteit duidelijk uiteen waren gezet. Hij noemde het onjuist zo'n 'fundamenteel getuigenis' niet uitgebreid te citeren. (MV) Tijdens de discussie in de begeleidingscommissie steunde Van der Leeuw de opvatting van In 't Veld, maar De Jong bleef bij de zijne en voegde hieraan toe dat als hij over soortgelijke beschouwingen van de andere secties had beschikt, hij ze ook geciteerd zou hebben. (vv)

XCEen heet hangijzer in de geschiedenis van de illegaliteit is de vraag geweest of de Vertrouwensmannen van de regering er in de laatste fase van de bezetting goed aan hebben gedaan met Rijkscommissaris SeyssInquart in onderhandeling te treden over een gedeeltelijke wapenstilstand om bezet West-Nederland te sparen en voedseldroppings door de geallieerden ten behoeve van de hongerende bevolking mogelijk te maken. De Jong beschreef het onderhandelingsproces minutieus en liet ook duidelijk uitkomen welke krachtige bezwaren de verzetsbeweging koesterde tegen deze onderhandelingen met de vijand in het zicht van de overwinning." De Jong kwam, alles afwegend, tot het oordeel dat ondanks de nadelen de Vertrouwensmannen en ook de commandant van de BS, Koot, wijs hadden gehandeld door deze onderhandelingen aan te gaan.?"]. Zwaan, medewerker van het RIOD en tijdens de bezetting lid van de BS in de Wieringermeer, hekelde in zijn reactie de houding van de Vertrouwensmannen in deze zaak en wees er ook op dat zijns inziens de verzetsbeweging door hun toedoen aan politieke invloed had ingeboet: , 'U zult begrijpen dat deze conclusie mij als medespeler in het drama van

XCtoen opnieuw heeft geërgerd en opgewonden. Ik weet dat de discussie over

XCdeze zaak reeds lang is uitgewoed. De strijd is gestreden en de politici in

XCLonden en het bezette Nederlandse gebied hebben de strijd gewonnen. De

XCillegaliteit heeft verloren, ook in de publieke opinie, maar dat wil niet

XCzeggen dat de opinie van, zover ik kan nagaan en destijds heb opgemerkt, de

XCmeeste, zo niet alle, illegale werkers toentertijd, als zouden de politici en de

XCmilitairen buiten bezet gebied en daar binnen de idealen en principes van

XCde gezamenlijke illegaliteit hebben verraden en aan hun laarsgelapt, onjuist

XCis. Het kleine kwaad, collaboratie om bestwil, dat door zoveel hoge

XCambtenaren,journalisten en politieke leiders gedurende de bezetting steeds

XCwerd gekozen, was in strijd en bleef dat met de geest van de illegaliteit. [...]

XC19 Deel r oa, 1319-1331 (1268-1280). 20 Deel rOB, 1381-1382

652 [PDF]
DISCUSSIE

Het is vooral de houding van de Vertrouwensmannen in de laatste

XCweken van de oorlog en de bezetting geweest, die duizenden illegale

XCwerkers elk vertrouwen in de toekomst en hun toekomstige regeerders

XCvoor de rest van hun leven heeft ontnomen. En dat is, gezien hun idealisme

XCen inzet gedurende al die donkere jaren van de oorlog, onverdiend

XCgeweest, onverschillig de resultaten van dat verzet, die, ik erken het, weinig

XCspectaculair zijn geweest. Men had wat meer fijngevoeligheid en wat

XCminder arrogantie ten toon kunnen spreiden. Conclusie: de mentaliteit van de heren Vertrouwensmannen deugde

XCmijns inziens niet. Ze handelden elitair en arrogant en weinig tactvol ten

XCopzichte van de illegaliteit. Ik vind dat dat ook wel eens vermeld had mogen

XCworden.' (xrvi) De Jong antwoordde Zwaan in een persoonlijke brief dat hij alle begrip had voor diens standpunt, maar dat het betoog hem beslist niet had overtuigd. Wel was hij het met hem eens dat de illegale werkers na de bevrijding in veelopzichten niet de plaats hadden gekregen die hun toekwam; hierop wilde hij in deel 12 terugkomen. (Mvi) Tijdens de discussie kwamen er geen nieuwe gezichtspunten naar voren, behalve dat Manning concludeerde dat de gevoelens van Zwaan door velen gedeeld werden.

4. De laatste fase van de bezetting

XC

XCDe Jong wijdde in deel lOA een compleet hoofdstuk aan 'Dolle Dinsdag', de vijfde september 1944, de dag waarop de val van Duitsland een feit leek en de bevolking zich op veel plaatsen in Nederland gedroeg alsof de bezetter al was verdwenen. Klein noemde dit een knap hoofdstuk, maar vroeg de auteur ofhij niet te veel de indruk wekte alsof de berichtgeving van Radio Oranje de bekende jubelstemming had veroorzaakt: , 'Hoe ik je beschrijving van het gebeuren ook waardeer, een analytische

XCverklaring van desnoods sociaal-psychologische aard mis ik. Wat er op

XCDolle Dinsdag is gebeurd, is tenslotte niet iets unieks in de geschiedenis.

XCDergelijke - aan paniek rakende - massareactieszijn vaker voorgekomen.'

XC(M) De Jong bleef echter van mening dat de gebeurtenissen op Dolle Dinsdag in direct verband stonden met de berichtgeving van de Londense radio: , 'Ik weet niet wat zich op 5 september' 44 in bezet gebied zou hebben

XCafgespeeld, als niet Gerbrandy op 4 september bekend had gemaakt dat de

XCGeallieerden de Nederlandse grens hadden overschreden en als daar niet

XClater op de avond aan was toegevoegd dat Breda was bevrijd - de

653 [PDF]
DEEL 10 , opgewondenheid die ontstond, kan naar mijn oordeel niet worden

XClosgemaakt van die twee berichten. Zij vormden "groet nieuws".' (M) Wat betreft de verklaring die Klein wilde: De Jong meende dat de zaak nogal eenvoudig lag: 'men haakte naar de bevrijding en men nam aan dat die bevrijding ophanden was.'

XCBrugmans kwam terug op een punt dat hij ook naar aanleiding van deel 7 aan de orde had gesteld, namelijk de vraag naar de ontwikkeling van het dagelijks leven gedurende de bezetting, vooralook op sociaal-economisch terrein: , 'Allerlei vragen komen op die geen antwoord vinden in de tekst. Hoe stond

XCde arbeidende klasse er voor? Was er veel werkloosheid en hoe ging de

XCondersteuning van werklozen ?Werden de belastingen als vóór 1940 geïnd

XCen wat brachten zij op? Hoe zag het staatsbudget er eigenlijk uit? Waren er

XCtekorten en, zo ja, hoe werden die gefinancierd> Hoe was de gestie van de

XCNederlandse Bank ten opzichte van het prijsniveau?' (M) De Jong antwoordde dat hij de vragen die Brugmans stelde impliciet of expliciet had beantwoord in het lange hoofdstuk 'Verarmend Nederland' in deel 7, terwijl hij in de betrokken paragraaf van deel IOA 21 slechts de meest essentiële zaken opnieuw had weergegeven. (M)

XCIn de nachtvan 30 september op loktober I 944legde een groep BS 'ers in de omgeving van Putten een hinderlaag voor een Duitse vrachtauto; er ontstond een schietpartij waarbij een Duitser sneuvelde. Dit was de aanleiding tot de bekende represaille op de inwoners van het dorp Putten. De Jong vond dit soort overvallen van verzetszijde op zichzelf niet onverantwoord maar noemde de uitvoering in dit geval 'hoogst ongelukkig'. Manning en Haas vonden deze kwalificatie te mild: de aanslag noemden zij willekeurig en de uitvoering ondeskundig. De Jong antwoordde dat hij het begrip 'willekeurig' niet zou willen gebruiken omdat de actie was voortgekomen uit een algemene instructie. Willekeurig waren volgens hem alleen het punt en het tijdstip waarop de aanval werd uitgevoerd. Op een opmerking van Haas dat men op een felle Duitse reactie had moeten rekenen schreef De Jong dat dit voor hem niet vaststond. Bovendien merkte de auteur op dat hij in het algemeen terughoudendheid wilde betrachten in het uiten van kritiek op daden van illegale werkers. Ook de uitvoerders van de overval bij Putten waagden iets terwille van de goede zaak, aldus De Jong, terwijl de overgrote meerderheid van de Nederlanders passief bleef. (Mii) In de begeleidings

XC21 Deel lOA, 'Dagelijks leven/Duitse druk', 60-80

654 [PDF]
DISCUSSIE

commissie volgde een korte discussie, waarin de meningen verdeeld waren en bleven en De Jong concludeerde dat hij de tekst niet zou wijzigen. (vii)

XC'Nederland wordt leeggeroofd', luidt de titel van de paragraaf uit deel lOB waarin wordt beschreven hoe de bezetter in het najaar van 1944 op grote schaal zeer uiteenlopende goederen, van schaatsen tot machines voor de zware industrie en van vee tot textielwagons vorderde. De Jong stelde zichzelf in het concept-manuscript de vraag of dit alles als 'roof mocht worden betiteld: , 'Wij menen van weL Bij het zich toeëigenen en wegslepen van goederen uit

XCNederlands bezit, kunnen wel veelal vorderingsbewijzen afgegeven zijn,

XCzoals bij de vordering van dekens en kledingstukken het geval was, maar dat

XCbetekende niet anders dan dat de oorspronkelijke eigenaren een papier van

XChoogst twijfelachtige waarde in handen kregen; [... J Vorderingsbewijzen en

XCbankbiljetten waren papier - papier waarmee men bleef zitten, nadat men

XCde geroofde goederen was kwijtgeraakt.' (Mii) Brugmans vond het echter veel te ver gaan om het inpikken op grond van vorderingsbewijzen als roof te beschouwen omdat onzeker bleef of ze ook gehonoreerd konden worden. Bovendien: , 'Betaling in geld blijk je ook als roof te beschouwen, omdat het geld zijn

XCwaarde wel zou verliezen. [... J Ja, alle inflatie is goedbeschouwd roof en dan

XCmoet onze tegenwoordige regering als een roversbende worden

XCbeschouwd.' (Mii) De Jong meende in de 'Memorie van Punten' dat hij in zijn tekst voldoende duidelijk had gemaakt waarom hij een wat ruimere inhoud dan gebruikelijk aan 'roof had gegeven. Tijdens de discussie hield Brugmans echter met hulp van Klein staande dat in tijd van oorlog het internationaal recht nu eenmaal allerlei rekwisities toestaat; daarom vond hij het in dit geval niet geoorloofd 'roof als algemene typering te gebruiken. De Jong beloofde in zijn tekst meer op het element van vordering te zullen wijzen. (vii)

XCHoofdstuk 3 van deel lIB ging over de hongerwinter van 1944-1945. Kleins kritiek was dat dit hoofdstuk 'sterk impressionistisch' was: het bestond zijns inziens uit een opsomming van voorbeelden en bevatte niet de , 'duidelijke centrale probleemstelling die in dit hoofdstuk toch erg voor de

XChand zou hebben gelegen: de maatschappelijke ontwrichting. Waardoor

XCwordt deze veroorzaakt, waaruit bestaat zij, wat waren de gevolgen, hoe

XCwerd zij bestreden, waarom mislukte dat. Deze vragen worden nu volstrekt

655 [PDF]
DEEL 10

, impliciet gelaten - ze zitten er wel degelijk in natuurlijk - en het hoofdstuk

XCblijft daardoor naar mijn oordeel rommelig en onoverzichtelijk, waarbij de

XCgegeven voorbeelden - en niet het betoog - het beeld moeten geven.'(Mii) De Jong stemde ermee in dat het relaas over de hongerwinter sterk impressionistisch genoemd kon worden; eigenlijk kwam het onderwerp in aanmerking voor een afzonderlijke monografie. Zo'n boek, waarop hij zijn hoofdstuk graag had gebaseerd, was er echter niet. , 'Ik heb in dit hoofdstuk niet anders kunnen doen dan mijn gebruikelijke

XCwerkwijze volgen, d.w.z. de gegevens die ik bij mijn onderzoek ben

XCtegengekomen, in een zo zinvol mogelijk verband te plaatsen.' (Mii) Verder betwistte de auteur Kleins opmerking dat in dit hoofdstuk geen lijn zou steken; hij noemde het niet bezwaarlijk dat deze vooral impliciet naar voren kwam. Verder ging De Jong in op de problemen die hij bij de geschiedschrijving van de hongerwinter ondervonden had en besloot: , 'Ja, er zit tegenstrijdigheid in mijn beeld - maar daar wijs ik uitdrukkelijk

XCop. De rantsoenen, niet eens steeds beschikbaar, daalden tot 340 cal. per dag

XCen toch leed van de stedelingen in de hongerprovincies maar één op de

XCvijftien aan de hongerziekte en zijn er op een groep van 3 V2 miljoen

XCpersonen slechts ruim 22 000 doden geweest. Conclusie (niemand heeft

XCdaar ooit op gewezen): de bedrijfshulp en de hongertochten zijn van vitale

XCbetekenis geweest. Ik vertrouw dat dit voldoende duidelijk is uitgekomen.'

XC(Mii) In het hoofdstuk over de hongerwinter signaleerde de auteur het verschijnsel dat er globaal gesproken ook een zekere sociale differentiatie optrad, waarbij de beter gesitueerden er minder goed in slaagden het hoofd boven water te houden dan degenen die het nooit breed hadden gehad. Die laatsten waren immers gewend aan een harde strijd om het bestaan en hadden er ook minder bezwaren tegen om als zij over enig extra geld beschikten dit te gebruiken om in de zwarte handellevensmiddelen te kopen, aldus De Jong. Bovendien was in 'arbeiderskringen' het onderling hulpbetoon groter dan bij andere standen. Klein vroeg zich af of deze stellingen wel steekhoudend waren, temeer daar De Jong zich op een specifiek rapport uit één gemeente (Heemstede) baseerde: 'Het lijkt me allemaal erg op mythe en vooroordelen te berusten. Geen beste generalisatie' - waaraan deze criticus meteen toevoegde dat hij het tegendeelook niet kon bewijzen. (Mii) De Jong antwoordde dat het geval van Heemstede niets met mythe en vooroordelen van doen had, maar met een duidelijke en goed beargumenteerde situatieschets. Hij wees op een soortgelijk verslag uit de Amsterdamse Jordaan en stelde in zijn 'Memorie van Punten' de vraag:

656 [PDF]
DISCUSSIE

, 'Wat is er implausibel aan het geschetste verschil? Het heeft zich ook in de

XCconcentratiekampen voorgedaan: wie de hardste strijd om het bestaan

XCachter de rug had, kon zich het beste handhaven. Ik erken dat ik voor de

XCalgemene factor die ik aanstip, maar heel weinig bewijsmateriaal heb, maar

XCgeldt dit niet vaker juist voor de algemene factoren die, doordat zij zo

XCalgemeen zijn, niet vastgelegd worden? Ik heb er geen enkel bezwaar tegen

XCom te "extrapoleren" en meen dat ik in dit geval niet te ver ben gegaan.'

XC(Mii) De begeleidingscommissie wijdde een levendig debat aan dit probleem, maar dit leidde niet tot wijziging van de tekst. Naar aanleiding van de opmerkingen van Klein over de constructie van het hoofdstuk over de hongerwinter zegde De Jong toe de structuur van het geheel in zijn inleidende alinea bij het hoofdstuk" te zullen verduidelijken. (vii)

XCNa 'Dolle Dinsdag' en de daarop volgende geallieerde opmars vluchtten tienduizenden xss'ers met hun gezinnen naar Duitsland, waar ongeveer 20 000 mensen bij Lüneburg in grote verzamelkampen werden ondergebracht. De Jong beschreef de ongemakkelijke toestand in deze kampen uitvoerig, te uitvoerig naar de smaak van Brugmans en In 't Veld en te veel gelardeerd met citaten. De Jong wenste echter zijn tekst te handhaven: , 'Men dient [...] in het oog te houden dat het hier de lotgevallen betreft van

XCeen niet zo kleine groep: misschien omstreeks 20 000 Nederlanders. Ik

XCvind dat deze groep er recht op heeft dat datgene wat zij doorstond, in mijn

XCwerk adequaat wordt uitgebeeld - ik zou het niet juist vinden wanneer zij

XCde indruk kreeg, met een enkele samenvatting te worden afgescheept.'

XC(Miii) De meningen waren ook in de begeleidingsgroep verdeeld en De Jong handhaafde zijn tekst. Vervolgens vroegen enkele meelezers de auteur waarom hij zo uitvoerig schreef over de martelingen door de Duitse SD en het executeren van zogenaamde Todeskandidaten. Mevr. Groeneveld schreef dat de betrokken passages naar haar smaak veel te lang waren: 'Hoe treffend vaak ook, wat in die citaten staat maakt op den duur geen indruk meer. De aandacht verslapt, temeer omdat ze vaak nog op hetzelfde neerkomen ook.' (Miii) De Jong betoogde dat het zijns inziens van groot belang was aan deze zaken, hoe weerzinwekkend ook, veel aandacht te besteden, onder meer omdat ze een belangrijk onderwerp in de naoorlogse bijzondere rechtspleging waren geweest. Hij was het met zijn critici eens dat hij uitvoerig was geweest, maar vond dat niet storend.

XC22 Zie deel lOB, 163-164 (156-157).

657 [PDF]
nEEL 10

XCDeel lOB bevatte een passage die bij publikatie in de pers opzien zou baren: hierin stelde De Jong vast dat R. Zwolsman, in later jaren een bekend zakenman, een bonafide illegale werker was geweest en niet de collaborerende avonturier die sommigen wel in hem gezien hadden." Na de bezetting had betrokkene, aldus De Jong, ten onrechte voor het Haagse Bijzonder Gerechtshof terecht moeten staan wegens hulpverlening aan de vijand - waarvoor hem overigens geen straf werd opgelegd. In de laatste oorlogswinter had hij namelijk enige keren als verbindingsman tussen de Haagse illegaliteit en de sn gefungeerd en deze had hem enige concessies gedaan in ruil voor het uitleveren van een na Dolle Dinsdag gedeserteerde sn-agent. Zwolsman had tijdens de bezetting als handelaar in onroerend goed aanzienlijke (zwarte) winsten gemaakt, waarmee hij illegaal werk financierde, maar ook feesten en drinkgelagen die zijn reputatie niet ten goede waren gekomen. In 1950 werd hem echter een onderscheiding wegens moedige en beleidvolle daden in de strijd tegen de vijand verleend en De Jongs slotconclusie luidde in de concept-tekst: , 'Zwolsmans persoonlijkheid en wijze van optreden buiten beschouwing

XClatend, menen wij dat die onderscheiding hem op grond van de grote

XCrisico's welke hij heeft gelopen, terecht is verleend.' (Miii) Brugmans en Haas vroegen zich af waarom Zwolsmans activiteiten zoveel aandacht moesten krijgen en vooral de verhalen over de slemppartijen die hij aanrichtte vonden zij weinig terzake. (Miii)

XCOok twee oud-illegale werkers hadden kritiek op de concept-tekst van De J ong." Het waren dr. W. F. Noordhoek Hegt en drs. E. P. Wellenstein, beiden te Den Haag, die in overleg met respectievelijk het Medisch Contact en het Nationaal Comité hadden deelgenomen aan het overleg met de Haagse so over een mogelijke vermindering van Duitse represailles in ruil voor disciplinering van de illegaliteit. Zij lazen in de tekst de suggestie dat zij niets hadden bereikt en zich bovendien onwaardig hadden opgesteld door met beruchte Duitsers een gemoedelijk onder-onsje te hebben en daarbij drank en rookwaar van hen te accepteren. Deze aan een naoorlogs politieverhoor van de sr--chef ]. Schreieder ontleende sfeertekening werd door Wellenstein en N oordJ.van het College van Vertrouwensmannen die als meelezer fungeerde, om commentaar op het manuscript

23 Deel lOB, 437 (4 I 6-4 I 7)· 24 Zij waren met instemming van De Jong door mr. le Poole, de voormalig secretaris

658 [PDF]
DISCUSSIE

hoek Hegt van de hand gewezen, met nadere bijzonderheden over het verloop en de toon van de gevoerde gesprekken. Beiden voelden zich eveneens gegriefd dat de auteur hen niet eerder had geraadpleegd om Schreieders verhaal, waarin zij manifeste onjuistheden en lacunes konden aanwijzen, te verifiëren, 'Ik ben noch voor mijn plezier, noch met een licht hart naar dat sri-hoofdkwartier gegaan, dat ik al in de eerste maanden van 1942 als "Hdjtling" van binnen had leren kennen', schreefWellenstein De jong."

XCDe Jong kwam Wellenstein en Noordhoek Hegt door het aan brengen van ingrijpende wijzigingen tegemoet. Toch bleef naar hun smaak de onjuiste indruk nog steeds in de definitieve tekst" aanwezig. Met de begeleidingscommissie debatteerde de auteur uitvoerig over de passages over Zwolsman. Ieder was het erover eens dat de bewuste passage niet eerst aan Zwolsman behoefde te worden voorgelegd; wel zou hij kort voor verschijning van het deel de tekst toegezonden krijgen. Enkele leden adviseerden de auteur de zojuist geciteerde slotzin weg te laten. (viii) In de defmitieve redactie schreef De Jong dat erover te twisten viel of Zwolsmans daden zo beleidvol waren geweest als was gesteld bij het verlenen van zijn onderscheiding, maar naar zijn mening was het woord 'moedig' terecht gebruikt. 'In tegenstelling tot vele anderen heeft Zwolsman in de bezettingsjaren herhaaldelijk zijn leven in de waagschaal gesteld'." De hoofdpersoon in deze kleine affaire liet De Jong na verschijning van het boek weten 'uiterst dankbaar' voor diens weergave te zijn.28

25 Brief E. P. Wellenstein aan 1. de Jong, 29 oktober 1981. 26 Deel lOB, 430-434 (410-414). 27 Zie voor de 'zaak-Zwolsman' deel lOB, 418-437 (399-417). 28 Brief Zwolsman aan De Jong, 11-12-1981.

659 [PDF]

Hoofdstuk : DEEL 10. HET LAATSTE JAAR: Reacties en recensies

XC

1. Inleiding

XC

XCOp 9 december 1980 verschenen de eerste en tweede band van het viertal boeken, die te zamen deel 10 van De Jongs seriewerk vormen en die een historische beschrijving bevatten van het laatste oorlogsjaar. De pers wijdde aandacht aan de Slag om Arnhem en aan het verraad van de geallieerde operatieplannen door Chris Lindemans, alias King Kong, aan de Duitse legerleiding. Andere onderwerpen van de beide delen lOA, die in publikaties naar voren werden gehaald, waren de paniek onder xss'ers over de snelle opmars van de geallieerden, hun opwinding op Dolle Dinsdag (dinsdag 5 september 1944), alsmede de problemen bij de overgang van bezetting naar bevrijding in het zuiden - met name de conflicten tussen het Militair Gezag en enkele ministers - en de chaos bij arrestaties van collaborateurs. In de media kon men voorts een echo horen van de affaire-Van 't Sant, die ruim eenjaar tevoren bij het verschijnen van het negende deel al voor beroering had gezorgd.'

XCIn vergelijking met de beraadslagingen van de begeleidingscommissie valt het op dat de pers meer aandacht besteedde aan krijgshistorische aspecten van de Slag om Arnhem; de commissieleden daarentegen discussieerden meer over de constitutionele aspecten van de maatregelen bij gelegenheid van de terugkeer van de regering. 2.

2. De auteur en zijn werk

XC

XCDe Amsterdamse krant Het Parool wijdde op 27 maart 198 I in zijn boekenbijlage aandacht aan de totstandkoming van en de kritiek op De Jongs seriewerk. Dat gebeurde onder andere in een vraaggesprek met de voorzitter van het bestuur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Manning, en met het bestuurslid Klein. Onder de kop 'RIOD niet gebaat bij rellen' lieten de verslaggeefsters Mary Ann Lindo en Leonoor Wagenaar hen aan het woord:

1 Zie hiervoor: 'Reacties en recensies', deel 9, 607-630.

661 [PDF]
DEEL lOA

, 'Als wij hem (Manning) vragen naar zijn wetenschappelijk oordeelover het

XCwerk van De Jong houdt hij zich op de vlakte. "Ach, je kunt natuurlijk bij

XCelk historisch onderzoek zeggen: Ik had het anders gedaan, een andere

XCbenadering gekozen voor het onderwerp. Je zou hem bij voorbeeld kunnen

XCverwijten dat hij te weinig aandacht heeft geschonken aan de internationale

XCsituatie of juist te veel, maar dat blijft voor rekening en dus voor

XCverantwoording van de auteur. Als vakhistoricus onthoud ik me verder

XCechter van openbare kritiek. Ik ben voorzitter van het bestuur en wil als

XCzodanig niet gebonden worden aan uitspraken die ik als historicus zou

XCkunnen maken. Daarbij is het werk op het instituut niet gebaat bij herrie of

XCrellen."[ ...] Werkt hetfeit dat De Jong kritiek op zijn werk naast zich neer kan leggen en ook

XClegt, op de lange duurfrustrerend? Prof. Manning: "Nee, integendeel, een onderzoeker behoort vrij te zijn

XCin zijn werk en hoeft zich door niemand iets te laten voorschrijven, zeker

XCwaar het gaat om interpretatie, Het zou een slechte zaak zijn wanneer

XCvakgenoten je verbieden om naar eigen inzicht te werken. Geschiedenis is

XCnu eenmaal geen natuurkunde, het gaat niet om een opsomming van feiten,

XCmaar om een selectie en een interpretatie daarvan. Bovendien, kritiek op de totale aanpak is nu zinloos, iets wat eenmaal in

XCbeweging is kan jeniet meer wezenlijk veranderen. Na het versehij nen van

XCde eerste delen kan je moeilijk van De Jong eisen dat hij een heel andere

XCkoers gaat volgen. Ik wist waaraan ik begon toen ik er rond 1970 als

XCbestuurslid in stapte. Ik zie de bijeenkomsten van de commissie als een

XCregelmatige kritische bespreking. De commissie is meer dan een klankbord.

XCVooral door de wijze waarop De Jong deze besprekingen voorbereidt,

XCkrijgen de commissieleden een grote betrokkenheid." Prof. Klein: "De eerste jaren trok ik nog wel fel van leer tegen steeds

XCterugkerende euvelen. Met name De Jongs wijze van slechte behandeling

XCvan de bronnen staat mij niet aan, maar met die kritiek ben ik gestopt. Ach,

XCik draag geen verantwoordelijkheid voor de inhoud. Ik zie de begeleidings

XCcommissie als een klankbord voor de schrijver, meer niet. Bij het doorlezen

XCvan de manuscripten laat ik dus een heleboel liggen en richt me

XChoofdzakelijk op die détails waar nog over te praten valt. Het is niet zo dat we hem sparen in onze kritiek, maar je komt niet

XCtelkens met dezelfde vruchteloze boodschap. Wij zitten daar niet om onze

XChistorisch-wetenschappelijke visie te verdedigen maar om De Jong de

XCgelegenheid te geven zijn werk te toetsen. Het is bijvoorbeeld wezenlijk

XCander werk dan dat van een promotor. Als iemand bij mij promoveert ben ik

XCmede-verantwoordelijk voor de dissertatie, dan kijkje heel anders naar de

XCmethode van onderzoek en naar het eindresultaat." De bronvermelding van De Jong is inderdaad gebrekkig. Maar dat de

XCmeeste wetenschappers op een zorgvuldige annotatie hameren is niet louter

XCvanuit een nauwkeurigheidsdrift. Een verantwoorde bronvermelding kan

662 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, de lezer een inzicht verschaffen in de door de auteur geselecteerde feiten.

XCWelk feitenmateriaal wordt intensief gebruikt en welk niet? Bovendien is

XCde lezer, wanneer hij de bronnen kan achterhalen, in staat om zelf te

XCbeoordelen of ze correct zijn geciteerd, of ze zo betrouwbaar zijn als de

XCauteur wel meende en tenslotte hoe de schrijver die bronnen verder ge

XCinterpreteerd heeft. Prof. Klein: "Dat is in de regel juist, hoewel in dit geval beslist niet alle

XCbronnen voor het publiek toegankelijk zijn. Strafrechtelijke dossiers bij

XCvoorbeeld vallen onder justitie en zijn niet voor iedereen ter inzage.

XCBehalve voor de onderzoekscommissie, maar het zou voor ons geen doen

XCzijn om al die bronnen te checken. En dat is onze taak ook niet. Bij een zo

XComvangrijk werk moet je gewoon vertrouwen hebben in de integriteit van

XCde auteur. Ja, ik had toch een adequatere bronvermelding willen zien, maar De

XCJong zegt daarover alleen dat hij me misschien wel gelijk wil geven, maar

XCdat hem simpelweg de tijd ontbreekt. Let wel, hij is een zeer goed

XCwetenschapsman, die bij eerdere publicaties zijn annotatie wel degelijk

XCgoed verzorgde. En het is beslist niet zo dat hij bronnen zou verzwijgen uit

XCangst dat we hem op opzettelijke onzorgvuldigheden zouden betrappen.

XCIntegendeel, hij geeft ons de fiches, waarop hij zijn aantekeningen heeft

XCgenoteerd graag ter inzage. Maar hij heeft gewoon geen tijd om die

XCaantekeningen te verwerken tot een volledig noten-apparaat. We blijven

XCover de juistheid van deze aanpak van mening verschillen, maar basta.'"

XCVan Klein drukte het dagblad op diezelfde dag ook een artikel af onder de kop: 'Lau de Jong of het orakel spreekt'. , 'Men mag wel zeggen, dat het verschijnsel 'Lau de Jong' de laatste kwart

XCeeuw niet onopgemerkt aan de Nederlandse samenleving is voorbijgegaan.

XCBij tal van gelegenheden heeft hij de openbare mening in beroering gestort;

XCboosheid, afkeuring, felle kritiek, instemming en applaus werden zijn deel;

XCemoties en hartstochten riep hij op. Nu eens was hij de stut en steun van

XCgevestigde machten, dan weer bracht zijn woord het heersende bestel aan

XChet wankelen. Een gezaghebbend man, die Lau de Jong! Waarop berust zijn gezag? In ieder geval mede op zijn werk als historicus.

XCDat is, op zichzelf beschouwd, niet zo vreemd. Er zijn wel meer voor

XCbeelden te geven van geschiedschrijvers, die de rol van priesterlijk orakel

XCvervulden. Dat is wel verklaarbaar ook. Historici genieten immers de roep

XCvan bij uitstek deskundigen op het gebied van de gewoonten en tradities

XCwelke samenlevingen in de loop der tijden tot één geheel verbinden en

XCbij eenhouden. Bij crisis en onzekerheid is het juist vaak dit in het verleden

XCverankerde, historische verband, dat zich aandient als houvast en richtsnoer

XCvan maatschappelijk handelen. Van historici wordt dan heel eenvoudig

663 [PDF]
DEEL lOA

, verwacht dat zij weten hoe die geschiedenis in elkaar steekt. Hun woord

XCschenkt dan zekerheid, veilige geborgenheid en het knusse warmtegevoel

XCvan bij-elkaar-te-zijn. En komt de historicus al eens met een onaangenaam

XCheid voor de draad: geen nood. 't Is immers enkel maar geschiedenis en

XCallemaal allang voorbij. En dan hoor je verluiden, dat je het verleden beter

XCkunt laten rusten. De geschiedschrijver die, veelalonbewust, op die manier appelleert aan

XCde publieke opinie roert veelal aan in een ver verleden gewortelde oordelen

XCen vooroordelen, gangbaar binnen hele beschavingen, culturen, naties,

XCtaalverbanden, geloofsgemeenschappen en wat dies meer zij. Zijn adelaars

XCblik overziet in de regel een weids tijdsperspectief, waarbinnen grootse

XComwentelingen en dramatische veranderingen zin geven aan de loop van

XChet gebeuren; voor anecdotische vertellingen, details en incidenten is geen

XCplaats. Niet zo Lou de Jong en dat maakt hem toch tot een merkwaardig

XCverschijnsel. Slechts een luttel zestaljaren uit de Nederlandse geschiedenis

XChoudt hem bezig. En hoe! Zijn Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede

XCWereldoorlog hoe zwaar en deftig klinkt die titel - telt intussen al 12 8 I 9

XCbladzijden en er zit nog heel wat inkt in zijn pen. Alleen al in kwantitatief

XCopzicht heeft De Jong een grootse prestatie geleverd. Maar kwalitatief? Ik

XClaat dat nog maar even in het midden om vast te stellen, dat onderwerp en

XCperiode niet bij voorbaat de geschiedschrijver verzekeren van maatschappe

XClijk gezag en prestige. Het onderwerp heeft al met al toch maar een beperkte

XCbetekenis. Tegenwoordig is men het er in de kring van historici althans over

XCeens, dat de Tweede Wereldoorlog in Nederland niet meer dan een episode

XCvan weinig ingrij pend belang is gebleven. Zeker, voor wie hem aan den lijve heeft ondervonden is de oorlog een

XCtraumatische ervaring geweest. Maar het incident van de oorlog heeft het

XCmaatschappelijke bestel van de samenleving niet uit zijn voegen kunnen

XCrukken. De interne machtsverhoudingen bleven ongeschokt, de sociale

XCverhoudingen onveranderd; het geestesleven - cultureel, religieus, ideolo

XCgisch - bleef zich in hetzelfde spoor bewegen; de economie hervatte haar

XCstructurele expansie, die een halve eeuw tevoren met de industrialisatie een

XCaanvang had genomen. Er zijn, zo beschouwd, wel andere tijdvakken te

XCnoemen uit het Nederlandse verleden, die heel wat drastischere omwente

XClingen in de maatschappelijke kaders hebben bewerkstelligd en uit dien

XChoofde ook dieper sporen in het collectieve bewustzij n heb ben nagelaten. De huidige maatschappij mag dan wel keer op keer hoogst gevoelig

XCreageren op allerlei kwesties die nog met de oorlog van doen hebben, in

XCwerkelijkheid staat zij van die oorlogservaring ver verwijderd. Alle

XCluidruchtige publiciteit rond zaken als de Weinreb-, de Mentenof de

XCAantjes-affaire, kan niet verhullen dat het daarbij louter gaat om kleurrijke

XCzeepbellen, waarvan de luchtige ontploffingen de bestaande maatschappe

XClijke structuren onberoerd laten. Is het dus geen merkwaardig

Indextermen: Het Parool; 1
664 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, dat diezelfde maatschappij van thans nog zoveel gezag hecht aan het oordeel

XCvan juist deze geschiedschrijver? Dat schijnt des te merkwaardiger omdat zes jaren - het mogen dan

XCbewogenjaren zijn geweest - toch maar een dun flintertje zijn op tenminste

XCeven zo veel eeuwen vaderlandse geschiedenis. Een verantwoord en

XCgezaghebbend oordeel over het wezen van de Nederlandse samenleving,

XCzo zou men menen, vereist toch een breder historisch perspectief en dieper

XCin de tijd snijdende analyses. Maar gaat De Jong dan niet verder terug in de tijd? Jazeker wel. In deel t

XCvan zijn geschiedwerk ziet de lezer zich zelfs verplaatst naar het ontstaan van

XChet Koninkrijk der Nederlanden in de r çe eeuw. Maar daarbij is het

XChelemaal niet de bedoeling de wezenlijke wording van het bestel der

XCNederlandse samenleving bloot te leggen of zelfs ook maar te schetsen.

XCHeel die aanloop dient enkel als Voorspel tot de beschouwing van het

XCoorlogsgebeuren en wat daarin volgens De Jong niet past kan zonder

XCbezwaar als irrelevant terzijde blijven. In deze werkwijze wordt de

XCoorlogsgeschiedenis niet betrokken op de Nederlandse geschiedenis maar

XComgekeerd de Nederlandse geschiedenis enkel geplaatst in het perspectief

XCvan de Tweede Wereldoorlog. Het schijnt een even toelaatbare als voor de

XChand liggende aanpak, maar is het bij nader toezien geen van beide. Het hangt er immers maar van af welke oogmerken de geschiedschrijver

XCnastreeft. Dat is voor Lou de Jong echter geen groot punt. Zowel in zijn nota

XCuit 1949 over de opzet van het geschiedwerk - gepubliceerd in zijn bundel

XCTussentijds uit 1977 - als in het voorwoord in het eerste deel daarvan,

XConthield hij zich althans van een beredeneerde verantwoording van zijn

XCdoelstellingen. In 1949 volstond hij met de opmerking, dat de oorlog "een

XCder belangrijkste en meest bewogen perioden van ons volksbestaan" is

XCgeweest. Destijds ongetwijfeld een dooddoener; thans een betwistbare

XCuitspraak al was het maar omdat wij tegenwoordig hopelijk wat minder tuk

XCzijn op vaderlands gekleurde geschiedschrijvingen dan in 1949 nog het

XCgeval was. Maar de geciteerde zinsnede maakt in ieder geval duidelijk dat

XCDe Jong de oorlogstijd om zichzelfs wil de historische aandacht waard

XCachtte. Zo'n opvatting is onder historici niet ongebruikelijk. Menig

XChistoricus huldigt de opvatting dat elk tijdvak zijn specifieke eigenaardighe

XCden vertoont en daarom alleen alliefdevolle aandacht verdient. "[ede Epoche

XCunmittelbar zu Cott", heette dat vroeger. Waarmee maar gezegd wilde zijn

XCdat het verleden niet straffeloos naar willekeur dienstbaar gemaakt kon

XCworden aan hedendaagse doeleinden. Maar De Jongs oogmerken reiken wel degelijk verder. Hij noemde het

XCnamelijk "een moreel belang" het nageslacht een gezaghebbend beeld van

XCde oorlogstijd na te laten. Waarom? Omdat "het Geschiedwerk" - de

XChoofdletter is kostelijk - "een scherp-omlijnd, gedetailleerd beeld geeft,

XChoe het Nederlandse volk (...j reageerde op een van die beproevingen

XCwaarin volkeren, gelijk ook mensen, hun ware aard tonen."

Indextermen: Het Parool; 1
665 [PDF]
DEEL lOA

XCZo blijkt, naar de mening van Lou de Jong zelf, de geschiedschrijving van zes oorlogsjaren dus inderdaad voldoende om de "ware aard" van het Nederlandse volk in het daglicht te stellen. Gezien de reacties van dat Nederlandse volk op zijn werk, gezien ook het grote gezag dat hij zich daardoor in de publieke opinie heeft verworven, schijnt hij nog gelijk te hebben gekregen ook.

XCZo is het intussen niet. Zijn opvatting is om te beginnen zinledig. Mij althans ontgaat het wat de ware - of voor mijn part; onware - aard van mensen of volker en wel is. En gesteld al dat er zoiets bestaat: wordt dat dan door de omstandigheden - zoals oorlogen - boven water gehaald? Maar brachten dan de materiële geneugten van de verzorgingsstaat tijdens de jaren zestig de ware aard van het Nederlandse volk niet evenzeer aan het licht als de beproevingen? Toont De Jongs eigen geschiedschrijving niet keer op keer aan dat de oorlog ook vreugde en genoegen verschafte?

XCDe Jongs opvatting van het verschijnsel oorlog als iets heel bijzonders gaat voorbij aan het statistische gegeven, dat oorlog een geregeld voorkomende vorm van conflict en conflictbeheersing is geweest. Zijn uitgangspunt voert noodzakelijkerwijs tot een historische beeldvorming, waarin de nadruk bij voortduring moet liggen op het uitzonderlijke en het abnormale van de toestand.

XCDe vorm van het geschiedwerk is daarbij aangepast. Het is de vorm van het breed opgezette epos. Uitvoerig wordt daarin verhaald van de elkaar in de tijd opvolgende lotgevallen van de held in kwestie, in dit geval het Nederlandse volk, temidden van zes jaar strijd. De stof, zo opgebouwd en gepresenteerd, moet daarbij, om het zo eens te zeggen, voor zich zelf spreken. Analytische vergelijkingen en dwarsdoorsneden door de tijd, die beide als hulpmiddel in de moderne geschiedschrijving toch vaak gebruikt worden, zouden in dit geval de chronologische begripsvorming alleen maar verstoren.

XCMaar als die begripsvorming op die manier aan de lezer moet worden overgebracht kan dit alleen maar door hem te eonfronteren met een beeld waarvan hem de hoofdlijnen al bij voorbaat bekend zijn.

XCDaaraan komt De Jongs werkwijze tegemoet. Zo roept zijn behandeling bij voortduring het voor een ieder herkenbare beeld op van oorlog als gewelddadige strijd tussen staten. Temidden daarvan figureert het kleine, weerloze Nederland - onvoorbereid, argeloos en onschuldig slachtoffer van blinde driften als machtswellust, bloeddorst en agressie.

XCWie zal het ontkennen? Maar wie ook zalontkennen, dat daarmee weinig of niets is gezegd over het verband tussen de oorlog en de heersende maatschappelijke verhoudingen en de daaruit voortvloeiende spanningen? Zo beschouwd is het nog maar de vraag of de werking van het Nederlandse maatschappelijk bestel niet ook deel had aan de krachten, die tot de oorlog voerden en vervolgens bepaalden hoe deze werden gevoerd. Maar een vraag als deze is ongepast in het beeld, dat de verhalende en op het nationale

Indextermen: Het Parool; 1
666 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, verband geënte geschiedschrijving voor een ieder herkenbaar wiloproepen. Vragen als deze verwijzen namelijk naar verborgen en onduidelijke

XCgrondstromen in de wereldgeschiedenis. Daarom laren zij zich zeker niet

XCzonder meer beantwoorden door een chronologische rangschikking van

XChet gebeuren aan de hand van in de bronnen vermelde feiten. De

XCdesbetreffende onderstromen treden pas aan de oppervlakte aan de hand

XCvan theoretische denkbeelden, die zorgvuldig zijn gegrondvest in duide

XClijke veronderstellingen omtrent de werking van maatschappelijke krach

XCten. Aldus verkregen antwoorden hebben zodoende altijd maar een beperkte

XCgeldigheid. Die geldigheid blijft bovendien steeds betwistbaar, eenvoudig

XComdat theorie en veronderstelling niet in staat zijn de volle historische

XCwaarheid ofwerkelijkheid te openbaren. Ook De Jong heeft herhaaldelijk

XCgewezen op de beperktheid en betwistbaarheid van zijn geschiedverhaal.

XCHoe kan het ook anders als uit de geschiedenis zelf zo zonneklaar blijkt, dat

XCzij telkens opnieuw tot een andere waarheid moeten worden herschreven? En toch blijft de publieke opinie de strekking van zijn geschiedschrijving

XCin volle overtuiging als absoluut aanvaarden. Als ik mij niet vergis komt dat

XCdoor een voorstelling van zaken die de lezer nog in een ander opzicht naar

XCeen duidelijk herkenningspunt voert, dat hem moeiteloos houvast biedt.

XCNiet alleen de spannende strijd tussen naties is in het geding, maar veel

XCméér nog de altijd weer boeiende worsteling tussen goed en kwaad. Onuitgesproken, maar daarom nog niet minder duidelijk, presenteert De

XCJong de Tweede Wereldoorlog andermaal als een zeer uitzonderlijk

XCtijdvak. Duidelijker dan ooit stond toen immers goed tegenover kwaad,

XClicht tegenover duisternis, wit tegenover zwart, mens tegenover demon.

XCZeker, tussen elk van die uitersten bewegen en warrelen tal van nuances en

XCschakeringen. Maar in laatste instantie is de limiet, die elke twijfel uitbant,

XCeen onomstotelijk gegeven: de mens ontleent zijn waarde aan de strijd

XCtegen het absolute kwaad, dat zijn personificatie vindt in de historische

XCfiguur van Adolf Hitler. En inderdaad, wie zal het wagen het te betwijfelen?

XCIntussen stapt de historicus voort in de schoenen van de alom geëerbiedigde

XCzedenmeester, steeds op zoek naar verantwoordelijkheden voor menselijk

XCslagen of falen en altij d bereid daarover een al dan niet met zoveel woorden

XCuitgesproken oordeel te vellen. Wie hem daarover lastig valt krijgt steevast

XCte horen, dat in de onderhavige kwestie de lezer er toch recht op heeft het

XCsubjectieve oordeel van de geschiedschrijver te vernemen. Mij baart het recht van mijn eventuele lezer heel wat minder zorg. Als

XChistoricus probeer ik zoveel mogelijk helderheid te verschaffen over het

XContstaan van in mijn oog interessante maatschappelijke problemen en de

XCmanier waarop men die heeft aangepakt. Voor de rest heb ik aan de lezer

XCgeen boodschap. In kwesties van ethiek en moraal geef ik, evenals de meeste

XCcollega's in het vak, niet thuis, al ontken ik daarmee geenszins de eigen

XCsubjectiviteit. Ik denk, dat het zijn nut heeft te proberen begrip

Indextermen: Hitler, A., Het Parool; 1
667 [PDF]
DEEL lOA

, brengen voor wat voor menselijk handelen dan ook. Ik ga daarbij uit van de

XCveronderstelling, dat al dit handelen in beginsel wel verklaarbaar is door het

XCte beschouwen in zijn functioneren binnen doelgerichte gedragspatronen.

XCIk meen, dat men zich binnen de wetenschappelijke geschiedschrijving

XCbeter kan onthouden van waardeoordelen over de doelstelling en de zin

XCvan dit gedrag. Niet zo dus Lou de Jong en wat dit betreft neemt hij ten opzichte van zijn

XCvakgenoten een heel eigen plaats in. Maar ja, men zou hem het uitdragen

XCvan zijn moraal net zo goed kunnen beletten als een vis het zwemmen ... Zijn excentriek optreden, dat hem buiten de enge vakwereld kennelijk

XCzo'n indrukwekkende reputatie heeft bezorgd, heeft in brede kring de

XCindruk doen ontstaan dat zijn collega's hem niet de moeite waard achten, de

XCdiscussie met hem ontlopen en zijn werk zelfs proberen dood te zwijgen.

XCMaar zo liggen de kaarten niet. Waar is het, dat het Nederlands Historisch

XCGenootschap - grootste gezelschap van geschiedbeoefenaren - in gebreke is

XCgebleven. Het officiële blad van het genootschap heeft onbegrijpelijk laat

XCin 1978 pas - een bespreking van De Jongs werk opgenomen. Zij vloeide

XCuit de pen van mr. H. van Riel, die ondanks zijn brede historische

XCbelangstelling toch nauwelijks gerekend kon worden tot de vakbroeders en

XCals hoogbejaarde niet langer tot zinnige oordeelsvorming in staat lijkt te

XCzijn geweest. De bespreking is er dan ook naar. Zij leert ons meer omtrent de

XCnogal rare persoonlijke opvattingen van Van Riel en diens relatie tot zijn

XCmoeder dan omtrent de kwaliteit van De Jongs geschiedwerk. Daar staat

XCtegenover, dat de zeer deskundige en bekwame Leidse hoogleraar Ivo

XCSchöffer in het Tijdschrift voor Geschiedenis al in 197 I een zeer gedegen en

XCscherpzinnige bespreking gaf van de eerste drie delen van De Jongs werk.

XCDaarin werd feitelijk al alles gezegd wat vakgenoten te berde zouden

XCkunnen brengen. Zijn Utrechtse collega H. W. van der Dunk kwam in

XCNRc-Handelsblad herhaaldelijk met soortgelijke beschouwingen voor de

XCdag. Ook andere historici deden hun zegje, soms ten aanzien van

XConderdelen, zoals de Amsterdammer J. c. H. Blom, die De Jongs uiteen

XCzettingen omtrent de Nederlandse Unie op de korrel nam. Nee, over gebrek aan belangstelling van de kant der vakgenoten hoeft

XCDe Jong niet te klagen, al blijft het jammer, dat men tot dusver niets heeft

XCvernomen van een knap historicus als de Groningse hoogleraar E. H.

XCKossmann - nota bene zelf auteur van een dikke pilover de geschiedenis

XCder Lage Landen. Uit alle reacties spreekt voorts grote waardering voor De

XCJong en een diepe bewondering voor zijn gaven als verhalend geschied

XCschrijver. De bittere en ongenuanceerde kritiek, die de halve historicus Jan

XCRogier van Vrij Nederland met rancuneuze, loodzware ernst over De Jong

XCheeft uitgestort, heeft in vakkringen dan ook geen weerklank gevonden.

XCHet zou bijna doen vergeten, dat Rogiers ongerichte trommelvuur zo nu en

XCdan toch een rake voltreffer plaatst. Toch klinkt ook in de beschouwingen van de vakgenoten fundamentele

668 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, en zakelijke kritiek op De Jong door - anders dan veelal het geval is in de

XCmassamedia, die zich blijkbaar nauwelijks kunnen onttrekken aan de ban

XCvan zijn knappe regie tijdens persconferenties. Zijn gemoraliseer, zijn

XCpathetische toonzetting, het oncontroleerbare van zijn uitspraken, zijn

XCkroniekmatige aanpak, het gebrek aan thematische analyses van structuren

XCen processen, zijn blindheid voor de werking van onpersoonlijke maat

XCschappelijke krachten, zijn onevenwichtige behandeling van de stof - meer

XCbepaald door wat toevallig bekend is dan door probleemgericht onderzoek

XC- zijn wijdlopigheid, de gebrekkige annotatie, het gemak waarmee hij zijn

XCbron als juist dan wel onjuist accepteert, zijn ongebreidelde vooren

XCafkeuren - ten aanzien van met name personen -: het is alles voer voor

XChistorische kritiek Maar De Jong trekt er zich niets van aan. Onverdroten gaat hij verder.

XCHet zou onredelijk zijn anders te verwachten. Hij kan nu eenmaal niet

XCanders. Er schuilt iets groots in deze noeste onverstoorbaarheid, even zo

XCgoed als iets eigenzinnigs. Maar is het een wonder dat de kritiek verstomt?

XCMen kan toch niet telkens opnieuw met dezelfde litanie van klachten voor

XChet front treden, iedere keer dat er weer een deel van het grote

XCgeschiedwerk van de pers komt? Dan blijft niets anders over dan te

XCproberen De Jong op feitelijke onjuistheden te betrappen. Wie daaraan lol

XCbeleeft moet het maar zeggen. Laat ik eindigen met te vragen of het anders en beter had gekund. Voor

XCmij lijdt het inderdaad geen twijfel, dat de wetenschap beter gediend zou

XCzijn geweest met thematisch opgezette, probleemgerichte en analytische

XCdeelstudies, geschreven door specialisten. Ik ben er tegelijkertijd zeker van,

XCdat zo'n soort geschiedschrijving nooit die weerklank bij een breed publiek

XCgevonden zou hebben als De Jongs epos. Wat is van méér belang? Ik weet het niet. En zeg nu eens eerlijk: zou u de

XClaatste kwart eeuw het verschijnsel Lou de Jong hebben willen missen? Noudan!'

XCEen lezer, E. A. Rekers uit Amsterdam, reageerde op dit artikel in een ingezonden brief aan de redactie van Het Parool (I april 198 I): , 'Evenals P. W. Klein dat toegeeft aan het einde van zijn artikel, zou ook ik

XChet verschijnsel Lou de Jong niet hebben willen missen in de laatste kwart

XCeeuw. Evenals ik blijkt professor Klein het werk van De Jong echter niet

XCgoed gelezen te hebben. Ik deed dat uit tijdgebrek Erger lijkt het me echter

XCals je zo oppervlakkig leest als professor P. W. Klein. Ik kan me tenminste

XCmoeilijk voorstellen dat professor Lou de Jong in zijn geschiedschrijving de

XCvervolging en uitroeiing van de Nederlandse joden heeft vergeten. Als

XCKlein in zijn artikelopmerkt dat "de Tweede Wereldoorlog in Nederland

XCniet meer dan een episode van weinig ingrijpend belang is gebleven", móet

XChij toch een heleboel bladzijden

669 [PDF]
DEEL lOA

3. De Slag om Arnhem

XC

XCDe kranten besteedden tamelijk veel aandacht aan De Jongs beschrijving en beoordeling van de Slag om Arnhem. De conclusie van De Jong dat het verraad van operatieplannen 'Market Garden' niet de oorzaak was van hun mislukking, werd door Jan de Roos in het Haarlems Dagblad (9 december 1980) aangestipt: , 'De Nederlandse dubbelagent Chris Lindemans alias "King Kong" heeft op

XC15 september 1944 in Driebergen belangrijke informatie over Market

XCGarden, het grote dubbele offensief van de Geallieerden dat twee dagen

XClater onder meer bij Arnhem begon, verraden aan de Abwehr, de Duitse

XCcontraspionage. De Britse nederlaag in de Slag om Arnhem is echter niet aan

XCdat verraad te wijten geweest. Tot deze opmerkelijke conclusie komt dr. L.

XCde Jong in het vandaag verschenen deel lOA van zijn seriewerk Het

XCKoninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Al kort na de nederlaag van de Britten bij Arnhem deden in geallieerde

XCkringen geruchten de ronde dat de mislukking van de operatie vooral te

XCwijten zou zijn geweest aan verraad. Eind 1944 wist de Britse militaire

XCpolitie Lindemans, die van dit verraad werd verdacht, te arresteren. Hij heeft

XChet verraad van "Arnhem" echter altijd ontkend. Het proces tegen hem dat

XCkort na de oorlog zou plaatsvinden ging niet door omdat Lindemans

XCzelfmoord pleegde. De Parlementaire Enquêtecommissie (PEC), die een onderzoek instelde

XCnaar de kwestie-Lindernans, kwam na de oorlog tot de conclusie "dat

XCduidelijk vast is komen te staan dat Lindemans op 15 september 1944 bij de

XCDuitsers te Driebergen geen mededelingen heeft gedaan over het aanstaand

XCoffensief van de Geallieerden op Arnhem". Ook prins Bernhard zei op 5

XCmei van dit jaar nog in een interview met de Nos-televisie ter gelegenheid

XCvan de 35Ste verjaardag van de bevrijding van ons land, dat Lindemans

XCnooit Market Garden verraden kan hebben. Deze opvatting van de PEC (en

XCvan de prins) wordt door dr. De Jong in het nieuwste deel van zijn

XCoorlogsserie weerlegd. Hij onderstreept daarbij overigens dat "Arnhem"

XCniet door het verraad van Lindemans verloren is, een opvatting die in brede

XCkring nog steeds heerst. De Jong toont namelijk aan dat de Duitse majoor

XCKiesewetter, aan wie Lindemans op 15 september 1944 zijn mededelingen

XCover de ophanden zijnde operaties deed, diens mededelingen niet duidelijk

XCaan de Duitse autoriteiten doorgaf omdat hij Lindemans niet vertrouwde.

XCDe mislukking van "Arnhem" moet volgens De Jong worden gezocht in

XCeen aantal strategische en taktische fouten aan Geallieerde kant, overschat

XCting van de eigen moeilijkheden en onderschatting van de kracht van de

XCDuitsers, en aan tegenslagen en omstandigheden die niet of moeilijk te

XCvoorzren waren. Uit de bewaard gebleven documenten

670 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, Garden wel degelijk als een verrassing kwam, ondanks de slechte geheim

XChouding van de geallieerde plannen. De Jong geeft van dat laatste

XCverscheidene opmerkelijke voorbeelden. Zo werden begin september

XCgeheime agenten gedropt, die van de plannen op de hoogte waren, een

XCuiterst riskante zaak voor het geval zij in Duitse handen zouden vallen. Ook

XCwerden de plannen uitvoerig besproken met de meeste van de ongeveer

XCveertig officieren van het Nederlands Militair Gezag die op I2 september

XCvanuit Londen naar het continent overstaken. Voorts werd de operatie drie

XCdagen voor het begin onthuld aan honderden oorlogscorrespondenten die

XCwaren geaccrediteerd bij SHAEF, het geallieerde hoofdkwartier. Dat

XCgebeurde op een persconferentie. De Jong concludeert hieruit dat de

XCgeallieerde bevelhebbers kennelijk zo zeker waren van het welslagen van

XCde operatie dat zij strikte geheimhouding niet meer noodzakelijk achtten.'

XCDe Arnhemse Courant (1 6 december 1980) liet Willem H. Tiemens aan het woord, ingezetene van Arnhem, die van studie van de Slag om zijn stad zijn levenswerk heeft gemaakt. Hij betoogde: , 'Niet het (mogelijke) verraad van de dubbelspion Chris (King Kong)

XCLindemans heeft een rol gespeeld in de voor de geallieerden zo tragische

XCafloop van de slag om Arnhem, maar wèl de oplettendheid en het alert

XCreageren van de Duitse Luftwaffe-GeneralmaJor Walter Grabmann, destijds

XCcommandant van de enorme luchtwaarnemingsbunker aan de Koningsweg

XCin Schaarsbergen. Door zijn informaties (waarnemingen, daags vóór de slag, van vijande

XClijke verkenningsvluchten boven wat later landingsterreinen bleken te zijn)

XCstonden de stukken geschut, tanks en pantservoertuigen van ss-majoor

XCSepp Krafft al zo'n 13 uur van tevoren tot schieten gereed om de

XCneerdalende Britse parachutisten op die bewuste zondag de I 7e september

XC,44 een warm, zeg maar heet, welkom te bereiden ... De verwachting van de Britten, dat het verrassingselement in hun

XCvoordeel zou werken, ging in rook op. In plaats daarvan werden zij totaal

XCverrast, want op zoveel, onmiddellijke tegenstand, hadden ze niet gere

XCkend ... En terwijl de vuurmonden van ss-majoor Sepp Krafft een regen van

XCdood en verderf op de para's en uitrusting van de airbornes uitbraakten

XCalarmeerde Luftwaffe-GeneralmaJor Grabmann intussen - reeds vijf minuten

XCna de eerste droppings -luitenant-generaal Willi Bittrich, commandant van

XChet z e ss-Pantserkorps, die zijn hoofdkwartier in Doetinchem had. De ss-generaal dirigeerde onmiddellijk zij n ge en I oe pantserdivisies (de

XCHohenstaufen-divisie en de Frundsberg-divisie) naar het Arnhemse slagveld.

XCDe luchtlandingen waren toen nog in volle gang ...'

XCIn hetzelfde blad vulde een Britse parachutist van 1944, Henry MacAnelly, Tiemens

671 [PDF]
DEEL lOA

, '''Ik ben ontzettend blij met hetgeen Will em Tiemens boven water heeft

XCgehaald. Hiermee is het geheim, het raadsel waar ik al jarenlang mee

XCrondliep, opgelost en is gebleken dat ik toch gelijk had en niet dr. Lou de

XCJong." Dat zegt de als meest gewonde Britse para uit de slag om Arnhem

XCbekend staande Henry MacAnelly uit Westervoort. "Ik hoor het De Jong nog zó zeggen toen ik op zijn verzoek bij hem was

XCom informatie te geven over de gevechten. Hij vroeg mijn naam, rang,

XCfunctie en toen ik 'rn dat vertelde zei hij (dat was in 1962): «Zo, dan zijn

XCjullie door één oude, verrotte Duitse tank in de pan gehakt.» Ik was

XCwoedend en er ontstond in zijn kantoor een heftige woordenwisseling. De

XCJong zei toen: «U moet niet vergeten dat ik tijdens de slag om Arnhem, bij

XCRadio Oranje in Londen zat», waarop ik reageerde met: «Meneer De Jong,

XCtijdens de slag om Arnhem, zat ik in Arnhem.» De Jong drukte op een

XCbelletje, er kwam iemand binnen die te horen kreeg «Wilt U meneer

XCMacAnelly uitlaten ... »" "Wèl, door die brief van generaal-majoor Grabmann is wel duidelijk

XCgeworden, dat het niet om één verrotte oude tank ging, maar om modern

XCuitgeruste ss-tankeenheden van generaal Bittrich. Voor mij is het mysterie

XCnu opgelost. Want ook uit waarnemingen van ooggetuigen, onder meer

XCNic van Toorn van de Leren Doedel, weet ik, dat tussen de Dreyenseweg en

XCLa Cabine aan de Amsterdamseweg zeker 20 tot 25 pantservoertuigen met

XC20 mm-kanonnen stonden opgesteld, alsmede een flink aantal Tiger-tanks

XCaan de noordkant van de Amsterdamseweg, waar ze mij toen in de prak

XCschoten. Bewoners bij de Johannahoeve weten te vertellen hoe een dag

XCvoor de landing de Duitsers daar al stellingen betrokken en de bewoners

XCweg moesten, omdat de Duitsers moesten inschieten.'" Aan het eind van zijn beoordeling van de Slag om Arnhem stelde De Jong zich de vraag wat er gebeurd zou zijn indien de Britse luchtlandingstroepen de strijd hadden gewonnen. In dat geval zou het Canadese leger al in de herfst van 1944 tot Amsterdam zijn opgerukt en het Britse tot het Ijsselmeer, maar het westen van Nederland zou door de terugtrekkende Duitsers aan catastrofale verwoestingen zijn onderworpen.ê Krijgshistorici lieten naar aanleiding van deze conclusie tegenargumenten horen, die het dagblad Trouw (I I december 1980) publiceerde onder de kop: 'Dr. De Jong speculatief bezig'. Deze kritiek kwam uit de mond van luitenantkolonel E. H. Brongers, die met De Jong al eens over de slag op de Grebbeberg in debat was getreden, en van kolonel L. C. Schreuders. , 'Brongers: "In de eerste plaats betwijfel ik dat de Duitsers tot de

XCvernietigingstactiek zouden zijn overgegaan, indien zij bij een geslaagde

XCEngelse doorstoot naar het Ijsselmeer zouden zijn omsingeld. De toevoe

XC2 Deel lOA, 444-446

672 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, ging «als dat nodig was» betekent mijns inziens dat de Duitsers pas hiertoe

XCzouden overgaan in een noodsituatie, bij voorbeeld bij een aanval van de

XCgeallieerden op het westen. Vernietigingstactiek is een tweesnijdend

XCzwaard dat ook de bezetter zelfhad getroffen. In de tweede plaats: voor zo'n aanval bestonden geen plannen. Integen

XCdeel, Montgomery wilde na een geslaagde operatie Market-Garden het

XCRoergebied bezetten. De Engelsen en Amerikanen wilden naar het oosten

XCen het is zeer onwaarschijnlijk, dat zij - wat De Jong veronderstelt - naar

XChet westen wilden oprukken." U spreekt over "onwaarschijnlijk", met andere woorden: u baseert zich, evenals

XCdr. Dejong, op hypothesen? "Ja, maar ik kan voor mijn hypothese meer gronden aanvoeren. Zo is het

XCvrijwel uitgesloten, zoals De Jong in het tweede deel van zijn hypothese

XCschrijft, dat het Canadese eerste leger naar Amsterdam zou zijn opgerukt.

XCVeronderstel dat dit plan zou hebben bestaan of later zou zijn opgesteld

XC(onwaarschijnlijk, omdat het Nederlandse kabinet in Londen de geallieer

XCden bij voortduring verzocht bezet Nederland te ontzien) dan nog was zo'n

XCplan kansloos geweest. De Canadezen waren te zwak om zo'n operatie,

XCzonder parachutisten, over de grote rivieren heen uit te voeren. Met

XCveronderstellingen, met «als dit, als dat», kun j e natuurlij k nog verder gaan;

XCje kunt ook zeggen «als de geallieerden op de Nederlandse in plaats van op

XCde Franse kust waren geland, dan ... » Met andere woorden; dit soort

XCspeculaties heeft weinig zin." Kolonel L. C. Schreuders, die voor de Hogere Krijgsschool een studie

XCheeft gemaakt van de Duitse bronnen over de slag bij Arnhem, zegt: "Ik

XCvind dat De Jong de laatste jaren in toenemende mate met veronderstellin

XCgen werkt; op deze wijze is hij niet wetenschappelijk verantwoord bezig.

XCTegenover de hypothese van De Jong kun je met hetzelfde recht een andere

XChypothese naar voren brengen, namelijk dat de Duitsers, als ze na een

XCoverwinning van de Engelsen bij Arnhem waren afgesneden, zich in het

XCwesten zouden hebben overgegeven. En dan was ons de hongerwinter

XCbespaard gebleven." Schreuders heeft in de archieven van alle bij "Arnhem" betrokken Duitse

XCdivisies gespeurd naar aanwijzingen voor een mogelijk verraad door

XCChristiaan Lindemans, alias King Kong. Een verraad, dat nu door dr. De

XCJong met grote stelligheid als een feit wordt gezien (hoewel dit verraad

XCgeen invloed had op het verloop van de strijd). Schreuders: "De Jong komt

XCmet slechts één verklaring voor dit verraad op de proppen, namelijk die over

XCde Duitse majoor Kiesewetter, die de van Lindemans ontvangen inlichtin

XCgen over de op handen zijnde slag niet zou hebben doorgegeven aan zijn

XCsuperieuren. Ik heb voor dit verraad nimmer aanwijzingen gevonden." En waarom vermeldt De Jong dat Lindemans - volgens een verklaring

XCvan de Nederlandse verrader Verloop "reeksen namen en illegale

XCadressen" aan de Duitsers doorgaf, toen hij in maart 1944 voor de Duitsers

673 [PDF]
DEEL 10A

, ging werken? Verloop verklaarde dat het verraad van Lindemans tot 267

XCarrestaties onder de verzetsmensen in Nederland, België en Frankrijk

XCleidde. Schreuders betwijfelt dit: "In het verzet werd met een methode

XCgewerkt, waarbij niemand zoveel namen kon weten." Kritiek op De Jong's stelling dat Lindemans "Arnhem" toch heeft

XCverraden, kritiek op diens aanvechtbare maar desondanks boeiende hypo

XCthese, dat we blij moeten zijn dat de slag bij Arnhem werd verloren.

XCOpnieuw voedsel voor "de legende van King Kong" en voor een weleens

XCmodieus aandoend schamperen op de eens onaantastbare en nu tot

XC"nationale zondebok" (aldus Brongers) verheven De Jong?' In De Volkskrant (I I december 1980) kon de journalist Willem Kuipers vaststellen dat het toneelstuk King Kong van Willem Frederik Hermans nu kon worden opgevoerd; hetzij in een toneelzaal, hetzij in een uitzending van de Nederlandse Omroep Stichting (NOS). De Jong, die zo'n vertoning in 1972 op historische gronden had ontraden - Christiaan Lindemans zou geen verraad hebben kunnen plegen, omdat hij de operatieplannen niet kende - was immers nu van mening veranderd en moest dus de inhoud van het stuk kunnen goedkeuren. , 'De vraag is in hoeverre dit standpunt van De Jong ertoe heeft bijgedragen

XCdat King Kong dat door Jan Venema een uitstekend stuk werd genoemd

XCnooit op de beeldbuis verscheen. Het stuk lag ook gevoelig, doordat Prins

XCBernhard en Freule Wttewaal van Stoetwegen er als personages in

XCvoorkomen - en niet op hun voordeligst. Ook de heren W. Polak, toen wethouder Kunstzaken van de gemeente

XCAmsterdam, en J. W. Rengelink, van de raad van beheer voor programma

XCzaken van de NTS, bemoeiden zich blijkens het boek van Hermans met de

XCzaak. Omdat Hermans het stuk in opdracht van de gemeente Amsterdam

XChad geschreven (en daarvoor vijfduizend gulden honorarium kreeg) maar

XCdatzelfde stuk ook de NTS had aangeboden (onder aanvaarding van een

XCvoorschot van tweeduizend gulden). In ieder geval is het standpunt van De Jong door zijn eigen onderzoek

XCachterhaald en kan dit een opvoering van King Kong niet meer in de weg

XCstaan. Dat was ook het commentaar van Willem Frederik Hermans,

XCgisteravond vanuit Parijs: "Mijn stuk kan nu dus overalopgevoerd

XCworden," zei hij.' De historicus Karel Margry, gespecialiseerd in de gevechtshandelingen in Brabant, trachtte De Jong op dat onderdeel te corrigeren. In het Eindhovens Dagblad (6 januari 198 I) schreef hij onder de kop 'Britse tanks voorkwamen in 1944 "Slag om Eindhoven"', dat de Amerikaanse parachutisten in Brabant op hun weg naar Arnhem onmisbare hulp kregen van twee Britse tankbataljons.

674 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, 'De hulp, die de 1 01 st Airborne Division kreeg toebedeeld, bestond uit twee

XCBritse onafhankelijke tankbataljons (onafhankelijk, want normaal worden

XCbataljons samengevoegd tot brigades of regimenten), te weten het bataljon

XC15/19 Hussars en het 44ste bataljon van het Royal Tank Regiment (kortweg:

XC44ste RTR). Zij kregen als "uitstap-haltes" respectievelijk Eindhoven en

XCVeghel toegewezen. Deze beide Britse tankbataljons, van ieder nog geen

XC600 man en met een sterkte van zo'n 60 tanks, worden in bijna geen enkel

XCverslag van Operatie Market Carden genoemd, maar met name in de

XCgevechten bij Best op I9 september en bij de verdediging van de brug bij

XCSon op 19 en 20 september, en in mindere mate later bij Veghel, hebben zij

XCde beslissende factor gevormd, die het verschil uitmaakt tussen overwin

XCning of nederlaag. De eer van de bevrijding van Eindhoven en de corridor komt terecht

XCvoor het grootste deel toe aan de Amerikaanse 101 st Airborne Division. Maar

XCter aanvulling van dr. De Jong en omwille van de historischejuistheid is het

XCook terecht dat de onafhankelijke Britse tankbataljons, die de para's te hulp

XCkwamen in hun moeilijkste momenten, de waardering krijgen die zij

XCverdienen. Zonder hen had de geschiedenis van Eindhoven er wellicht heel

XCanders uitgezien.' Na het verraad van Lindemans kreeg ook diens dood nieuwe aandacht in de media. Door een aantal publikaties in het Haarlems Dagbladbegin 1986 daartoe gedwongen gaf de regering enkele documenten vrij. Op last van de burgemeester van Rotterdam werd het stoffelijk overschot van Lindemans opgegraven en onderzocht. Het rapport van het Gerechtelijk Geneeskundig Laboratorium van het ministerie van Justitie leverde op 8 augustus 1986 niet het doorslaande bewijs op voor de veronderstelling dat Lindemans in gevangenschap op 18 juli 1946 door arsenicum zou zijn vergiftigd; vermoedelijk is door extra toediening van arsenicum zijn dood ten gevolge van een zelfmoordpoging verhaast. Wie hem deze arsenicum heeft ingebracht, is onduidelijk gebleven.

XCDe Jong nam in deel 12 de gegevens van dit onderzoek over en corrigeerde zijn beschrijving uit deel 10A. 3 Hij stelde, dat er geen enkel bewijs was voor de veronderstelling dat prins Bernhard iets met Lindemans' dood te maken had gehad of ook maar iets wist van wat Lindemans op 18 juli 1946 was overkomen.

XCOp deze herziening reageerden twee onderzoekers. W. H. Tiemens, die aan Lindemans' verraad van de Britse operatieplannen met betrekking tot Arnhem aan de Duitsers een grotere betekenis placht toe te kennen,

3 Deel 12,588-590 (573-575).

675 [PDF]
DEEL lOA schreef in het (6 mei 1988) een bij drage tot de discussie

onder de titel 'Prof. de Jong: onvoldoende voor King Kong'.

XC'I. Uit het onderzoek dat ik indertij d heb ingesteld is komen vast te staan,

XCdat gelijktijdig met de verpleegster Tine Onderdelinden door de GGD van

XCDen Haag in een afzonderlijke ambulancewagen een Lindemans bij het

XCZuidwal Ziekenhuis werd afgeleverd, die er niet werd opgenomen. We

XCweten nu, dat met de "echte" Lindemans uren lang in een ziekenwagentje

XCvan de Cellenbarakken door Den Haag werd gereden. De GGD haalde de

XC"stand-in" Lindemans van het ziekenzaaltje af, de "echte" stond bij de

XCadministratie al klaar op een brancard. Hieruit blijkt, dat het hele gebeuren

XCvan tevoren al in de gevangenis in scène gezet moet zijn. Uit niets blijkt, dat De Jong enige moeite heeft gedaan om er achter te

XCkomen, wat er zich in de Cellenbarakken heeft afgespeeld, wie er bij

XCbetrokken zijn geweest, en - wat interessanter is - wie het initiatief tot de

XCactie genomen heeft. Daardoor kan hij wat vrijblijvend concluderen, dat

XCgepoogd is Lindemans' overlijden te verhaasten. Ik denk, dat het er

XCbewerkstelligd is. 2. Zeer curieus is de bewering van De Jong, dat de militaire historicus

XCTh. A. Boeree in 1955 onomstotelijk aantoonde, dat het verraad van

XCLindemans op 15 september 1944 geen effect heeft gehad op de Slag bij

XCArnhem. Inderdaad is het juist, dat Boeree dat in 1955 meende. Hij meende zelfs

XCmeer, nl. dat Lindemans "Arnhem" helemaal niet verraden had en dat hij

XCook niets wist van de grote dingen die te gebeuren stonden. De Jong zelf

XCgaf in deel lOA reeds toe, dat Lindemans "Arnhem" wel degelijk aan de

XCDuitsers had verraden. Bovendien moest hij erkennen, dat Lindemans op

XCde hoogte was geweest van de op handen zijnde luchtlandingen. Boeree blijkt, geheel te goeder trouwoverigens, op onjuiste gegevens

XCafgegaan te zijn. Om die eenvoudige reden mag zijn conclusie, dat het

XCverraad geen effect op het verloop van de Slag om Arnhem heeft gehad, niet

XCzonder meer worden overgenomen. Zeker niet, nu we weten, dat Boeree in

XC1957 tot zijn grote teleurstelling en woede ontdekte, dat hij bij zijn

XConderzoek misleid werd. Hij was dermate ontgoocheld, dat hij besloot het

XCbijltje erbij neer te gooien. De lezers van deze krant hebben daar uitgebreid

XCover kunnen lezen. De Jong echter zwijgt hierover en houdt daardoor de onjuiste indruk die

XChij in deel IOA over het onderzoek van Boeree vestigt, in stand. 3. De vraag, of het verraad van Lindemans effect heeft gehad op het

XCverloop van de gebeurtenissen vanaf 17 september 1944, zal naar mijn

XCmening opnieuw en aan de hand van recente informatie en verder

XConderzoek, beantwoord moeten worden. Onder recente informatie versta ik het belangwekkende inlichtingen

XCrapport waar de Eindhovense journalist

676 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, hand op wist te leggen. Het rapport bevat de resultaten van het verhoor dat

XCRichard Christmann op 9 september 1946 werd afgenomen. Deze Christ

XCmann, een officier van de Duitse contra-inlichtingendienst (Abwehr), stelde

XCde rapporten op, die de strekking van het verraad dat Lindemans pleegde,

XCbevatten. Twee dagen voor de aanvang van de luchtlandingen, beschikten

XCdrie Duitse hoofdkwartieren in ons land over een rapport, waarin de

XCkomende luchtlandingen vermeld werden. Volgens Christmann werden

XCop grond van dit bericht plaatselijke troepen in staat van paraatheid gebracht. In dit licht gezien is het ook opmerkelijk, dat de hoogste chef van de ss in

XCons land, Rauter, met grote hardnekkigheid op het hoofdkwartier van

XCveldmaarschalk Model in Oosterbeek waarschuwde voor luchtlandingen in

XCdie omgeving. Toen hij geen gehoor vond, gaf hij zelf een bataljon van

XConder zijn bevel staande ss'ers opdracht om een verdediging voor het

XChoofdkwartier van de veldmaarschalk op te werpen. Het was dit bataljon,

XCdat de opmars van de Britten danig wist te ontregelen. En wat was de aanleiding van het plotselinge munitietransport, dat op

XC16 september 1944 met inderhaast van Van Gelder in Ijmuiden gevorderde

XCvrachtwagens overdag (groot risico voor beschieting door jachtvliegtui

XCgen!) moest worden uitgevoerd? Wanneer werd het gemechaniseerde geschut, dat vanuit Duitsland in

XCZevenaar arriveerde, gealarmeerd en gereed gemaakt voor vertrek naar

XCArnhem? Eén ding lijkt zeker, dat blijkt ook uit de verklaring van Christmann:

XC"Berlijn" hechtte geen geloof aan de berichten die een speciale koerier uit

XCDriebergen bracht. (Het zou de grote razernij kunnen verklaren, waarin

XCHitler schijnt te zijn ontstoken, toen hem de eerste berichten over de

XCluchtlandingen bereikten). Er werden niet direct versterkingen gestuurd.

XCMaar dat wil mijns inziens nog niet a priori zeggen, dat het verraad van

XCLindemans geen effect op het verloop van de strijd bij Arnhem (en elders)

XCheeft gehad. Er zijn tekenen, die op het tegendeel wijzen. Dus op dit punt is

XCeen serieus aanvullend onderzoek, waarbij de data van diverse gebeurtenis

XCsen nog eens kritisch onder de loep moeten worden genomen, onontbeer

XClijk. 4. De Jong zwijgt over de contacten die er voor 17 september 1944

XCtussen de staf van de prins en Lindemans zijn geweest. De Britse

XCinlichtingenofficier Baker was aan die staf toegevoegd en huisde in

XChetzelfde hotel in BrusseL Van verschillende kanten worden die contacten

XCbevestigd, terwijlook Boeree tot de slotsom is gekomen, dat de Nederlan

XCders Lindemans aan Baker opdrongen om te gebruiken voor zijn missie in

XCons land. Dat Lindemans zijn inlichtingen over de luchtlandingen op het

XCNederlandse hoofdkwartier verzamelde, wordt d~ardoor veel aannemelij

XCker dan de bewering van De Jong, dat hij die "in geallieerde milieus"

XCverwierf. Maar ook hier laat De Jong alles bij het oude. 5. Wie heeft Lindemans naar de andere wereld geholpen? De Jong weet

XCeigenlijk alleen maar te melden, wie het niet gedaan heeft.

677 [PDF]
DEEL lOA Dat prof. De Jong de affaire-King Kong alsnog tot klaarheid zou kunnen

XCbrengen, lag niet in de lijn der verwachting. Maar we hadden niet behoeven

XCte verwachten, dat hij deze kwestie, die zo'n prominente plaats in onze

XCoorlogsgeschiedenis inneemt, met wat algemeenheden zou afdoen. Zulk

XChuiswerk verdient een dikke onvoldoende.'

XCA. den Doolaard, die het op enige punten oneens was met zijn vroegere radio-collega, bleefDe Jong op dit thema kritiseren. Hij verweet hem onder andere de voor prins Bernhard compromitterende feiten in deel 12 te veronachtzamen. In teuc-Handelsblad (7 december 1988) schreef Den Doolaard een kritiek onder de titel: 'King Kong blijft een schim in een mistbank'. , 'Op biografisch gebied is Nederland vergeleken met Engeland bepaald

XCachterlijk, zeker als het gaat om de levensbeschrijving van vorstelijke

XCpersonen. Een boek als de pas verschenen amoureuze biografie van Edward

XCVII, getiteld The King in Love, met een portret van koningin Alexandra

XCvoorzien van het onderschrift "De veelvuldig bedrogen vrouw", zou in

XCNederland onmogelijk zijn, hoewel sinds de instelling van de monarchie te

XConzent koningin Beatrix de eerste vorstelijke vrouw is die de met dit

XConderschrift verbonden perikelen niet heeft hoeven doorstaan. Het

XCkoninklijk huisarchiefzit trouwens potdicht en de Nederlandse pers heeft

XCal te lang vrijwillig een muilkorf gedragen, opgesierd met een Oranje

XCkokarde. Dr. L. de Jong was de eerste publicist die dit roddelbevorderend taboe

XCverbrak. In deel 9 van zijn geschiedschrijving belichtte hij koningin

XCWilhelmina's huwelijksproblemen en in deel lOA doorbrak hij een tweede

XClangdurige "conspiration de silence": kort vóór de slag om Arnhem had

XCprins Bernhard voor een missie door de linies heen een koerier aanbevolen

XCdie zes weken later werd ontmaskerd als spion van de vijand. Om deze

XCblamage te bemantelen werd door "hogerhand" meer dan dertig jaar lang

XCelke connectie tussen prins en spion geloochend, totdat De Jong in I 980 de

XChem toen bekende feiten publiceerde. De spion, aldus De Jong, was de toen 32-jarige automonteur Christiaan

XCLindemans, wegens zijn buitengewone lichaamskracht bijgenaamd "King

XCKong" (KK), een avonturier, losbol en vrouwenloper, die in Frankrijk voor

XCde Duitsers als chauffeur had gewerkt, maar tevens voor een ontsnappings

XClijn uit Nederland naar Spanje. Eind' 43 redde hij in Parijs het leven van de

XCEngelandvaarder Kas de Graaf en bracht hem naar de Pyreneeën. Om het leven van zijn wegens pilotenhulp ter dood veroordeelde broer

XCte redden liep King Kong in maart '44 over naar de Duitse Abwehr

XC(contra-spionage), verried vele ondergrondse werkers, maar wist handig

XCzijn illegale contacten te behouden, en dit ook door zijn overtuigende

XCwelsprekendheid:

678 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, 4 september '44 vocht hij mee bij de bevrijding van Antwerpen, en de

XCBelgische ondergrondse beval hem aan bij de Britse kapitein Baker, die

XCvoor zijn pilotenhulporganisatie M(ilitary) I(ntelligence) 9 naar een koerier

XCzocht om dringende opdrachten over te brengen naar de Eindhovense

XCillegaliteit. De voormalige kelner Kas de Graaf, in Engeland militair opgeleid en met

XCkapiteinsrang opgeklommen tot vertrouwdste adjudant van de prins, moet

XCin het bevrijde Brussel zijn levensredder Lindemans met argeloze vreugde

XChebben verwelkomd, want, zoals De Jong schrijft, "op gezag van De Graaf

XCdeed de prins weten dat men met Lindemans in zee kon gaan". Eenmaal

XCdoor de linies heen verried King Kong in het hoofdkwartier van de Abwehr

XC(waar men hem niet vertrouwde) alles wat hij te weten was gekomen van

XCMontgomery's veldtochtplan: doorstoot van het Britse tankleger via

XCEindhoven richting Zuiderzee met ondersteuning van luchtlandingen bij

XCArnhem. Het Duitse opperbevel reageerde niet op deze alarm-melding en de

XCluchtlandingen kwamen als een volledige verrassing. Na zijn terugkeer

XCdoor de linies viel King Kong even onder Britse verdenking, maar "de

XCprins, door De Graaf voorgelicht, zei dat men niet hoefde te twijfelen aan

XCLindemans' betrouwbaarheid." Gedurende de maand oktober '44 maakte Lindemans in kapiteinsuni

XCform plezierritjes naar Parijs, werkte korte tijd voor de Canadese Intelli

XCgence, voerde voor de prins twee missies uit en werd op 28 oktober,

XCverraden door een collega-spion die in het frontgebied was betrapt, in het

XCprinselijk hoofdkwartier, kasteel Wittouck bij Brussel, gearresteerd. Tijdens langdurige verhoren door Britten en Canadezen hield hij vol dat

XChij "Arnhem" niet had verraden. Via diverse gevangenissen belandde hij,

XClichamelijk afgetakeld, in de ziekenzaal van de cellenbarakken te Scheve

XCningen. Op 26 juli' 46 pleegde hij, kort voor zijn berechting, samen met een

XCverpleegster die verliefd op hem geworden was, zelfmoord door het

XCinnemen van een overdosis luminal. "Zij bleef in leven, hij stierf" Aldus

XCbesloot De Jong in 1980 zijn toen opzienbarend verslag. De Jong schuift in zijn King Kong-verhaal telkens kapitein De Graaf naar

XCvoren als een schild waarachter de in ijltempo tot luitenant-generaal

XCbevorderde militaire amateur prins Bernhard zich kon verschuilen. De Jong

XCis nooit onder dienst geweest en besefte blijkbaar niet dat een bevelhebber

XCaltijd verantwoordelijk blijftvoor de fouten van zijn ondergeschikten. De prins, die niet uitblonk door mensenkennis, had het trouwens met

XCdeze adjudant slecht getroffen. In 1950 werd De Graaf, door de Parlemen

XCtaire Enquête Commissie verhoord over het Englandspiel, ontmaskerd als

XCpathologische leugenaar en mythomaan, wat niet belette dat deze zelfde

XCenquêtecommissie een jaar later als zoete koek De Graafs beëdigde

XCverklaring opat dat King Kong slechts tweemaal op het prinselijk hoofd

XCkwartier was verschenen: eenmaal, en dat na de luchtlandingen, om

679 [PDF]
DEEL lOA

, verhoord te worden en de tweede maal om gearresteerd te worden. De

XCenquêtecommissie heeft de prins over de zo netelige King Kong-affaire met

XC"fluwelen handschoenen" aangepakt. De Jong ontleende zijn King Kong-verhaal grotendeels aan de publika

XCties over "Arnhem" van de militaire amateur-historicus overste b. d.

XCTheodoor Boeree. In een liber amicorum van 1967 noemt hij Boeree zelfs

XC"ons aller leidsman". De Jong wist niet dat de Oranjeminnende en

XCgezagsgetrouwe overste al in 196 I twee dikke bundels King Kong-stukken

XCals "ongeschikt voor publikatie" had laten opbergen in het Krijgsgeschied

XCkundig archief van de Generale Staf. Boeree werkte samen met de Britse militaire historicus kapitein Archi

XCbald Stainforth, wiens zoon Peter, glider-piloot, tot het bittere einde op de

XCArnhemse brug had gevochten. In 1957 ontving Boeree van Stainforth sr.

XCeen document waarvan hij totaal afknapte. De chef van King Kong-uitzen

XCder kapitein Baker, de professioneel wantrouwige kolonel James Langley,

XChad een positiefbewijs geëist voor de betrouwbaarheid van King Kong die

XChij zelf als een onbetrouwbaar avonturier beschouwde. Kolonel Langley

XC(zelfs de naam komt bij De Jong nergens voor) verklaarde dat King Kong

XCals koerier gebruikt werd "op uitdrukkelijk verzoek van de bevelhebber der

XCNederlandse Strijdkrachten". De prins had aan Montgomery's Inlichtin

XCgendienst laten weten "dat hij een Nederlander als koerier wenste en dat hij

XCde juiste man bij de hand had in de persoon van Lindemans, die al prachtig

XCwerk had gedaan". Waarop de betrouwbaarheidsverklaring prompt af

XCkwam. De geschiedenis staat nooit stil. Na 1980 kwamen dossiers vol incrimi

XCnerende en daarom geheim-gehouden King Kong-documenten (waaron

XCder het bovenstaande) boven water dank zij de speurzin en de volharding

XCvan W. H. Tiemens, auteur van Facetten van de Slag om Arnhem en van de

XCbrochure Veertig jaar affaire King Kong, van de twee Haarlems Dagblad

XCredacteuren Arthur Maandag en Jan de Roos, die geheime KK-dossiers aan

XCde klemgreep van de BVD ontwrongen, en van de freelance journalist Frans

XCDekkers, die in 1986 in een Amerikaans militair archief het gedocumen

XCteerde bewijs ontdekte dat KKaan de Abwehr de drie parachutage-zones had

XCverraden (De Jongs bewijs berustte op een mondelinge mededeling van

XCsn-chef Schreieder). In zijn boek King Kong (1986) vatte Frans Dekkers ten

XCslotte alle nieuwontdekte of na veel strijd losgekregen gegevens samen. En wat deed's Rijks geschiedschrijver met deze rijke buit toen hij in zijn

XCdeel 12, Epiloog (1988), de gelegenheid kreeg zijn versie van 1980 te

XCherzien? Hij vermeldt enkel het Haarlems Dagblad; de namen van de

XCamateur-historici zijn hem zelfs geen voetnoot waard. Verder beperkt hij

XCzich tot vage toespelingen op een komplot, uitgevoerd door "verscheidene

XCpersonen" op aanstichting van ongenoemden om King Kongs "overlijden

XCte verhaasten" door het toedienen van arsenicum bovenop de luminal. Wat heeft de lezer aan dit schimmenspel in een mistbank?

680 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

De Jong zegt in eenjuridisch onhandige formulering dat er geen enkel

XCgegeven is waaruit blijkt dat de prins iets met die dubbele vergiftiging te

XCmaken heeft gehad. Dit pal na zijn juridisch even naïeve als onbedoeld

XCincriminerende vermelding, dat Lindemans tijdens zijn proces (dat door

XCzijn dood verviel) ook de prins in opspraak kon hebben gebracht. Inderdaad. Tussen deze twee avonturiers, zo verschillend van afkomst en

XCmilieu, maar allebei moedig en roekeloos, grillig, goedhartig en onbe

XCdachtzaam, was na King Kongs terugkeer uit Eindhoven een echt manne

XClijke vriendschap ontstaan. In zijn versie van 1980 schrijft De Jong over die

XCperiode: "Verscheidene malen kwam hij (KK) daar (in het prinselijk

XChoofdkwartier) op bezoek, hij werd ook aan de prins voorgesteld en kreeg

XCer soms te eten." In het licht van wat we nu weten, zou deze zin beter

XCkunnen luiden: "Hij liep het hoofdkwartier waar hij nu kind aan huis was

XCeen maand lang in en uit, ging met de prins zeer amicaal om en voerde aan

XCtafel het hoogste woord." Getuigen hiervoor: overste Boeree, ir. Th. Tromp

XCen ir. Frits Philips. Het komplot om King Kong om zeep te helpen was veel macaberder dan

XCDe Jong aangeeft. In 1983 kwam Tiemens op het lumineuze idee om de

XCoude ambulanceregisters van de Haagse GGD uit te gaan pluizen en zijn

XCnaspeuringen werden later door Frans Dekkers voltooid. Op de dag van

XCKing Kongs dood, 18 juli 1946, vervoerde de GGD onder de naam

XCLindemans eerst een fors gebouwd persoon, die na aflevering aan het

XCziekenhuis Zuidwal spoorloos verdween. Even later arriveerde zuster

XCOnder de Linden, die samen met KK zelfmoord had willen plegen; haar

XCmaag werd leeggepompt en zij herstelde. Later op de middag reden drie bewakers en een ziekenbroeder de

XCwerkelijke Lindemans in een oude Ford langs drie ziekenhuizen, waar men

XCweigerde de bewusteloze patiënt op te nemen. Toen in een vierde

XCziekenhuis eindelijk zijn maag werd leeggepompt was het te laat; hij stierf

XCdiezelfde avond. Van zijn overlijden werd pas vijf dagen later aangifte

XCgedaan, niet door de familie die het lijk niet meer had mogen zien, maar

XCdoor een employé van het Bureau Nationale Veiligheid. De directeur van

XCdit bureau was mr. L. Einthoven, vriend en bewonderaar van de prins. Van dit alles bij De Jong geen spoor. Ten besluite twee citaten uit de

XCverbitterde brief, die de door en door royalistische overste Boeree samen

XCmet zijn geheime King Kong-dossiers naar de Generale Staf stuurde,

XCzinsneden die veel verduidelijken en die men bij De Jong vergeefs zal

XCzoeken: "Alles bijeen blijkt dat dit HQ (het hoofdkwartier van prins Bernhard)

XCzich met Lindemans heftig heeft gecompromitteerd en dat men de sluier

XCover alles heeft geworpen." En: "Uit eerbied voor de Prins ging de zaak in

XCde doofpot.'"

XCDe Jong heeft in deel I 3 zijn mededeling over Kas de Graaf, adjudant van

681 [PDF]
DEEL lOA

prins Bernhard, gecorrigeerd. Deze zou de prins vermoedelijk minder positief over Lindemans hebben geadviseerd.'

4. Terugkeer van koningin en ministers

XC

XCDe Jongs beschrijving van de daadwerkelijke terugkeer van koningin Wilhelmina en prins Bernhard gaf in de pers aanleiding tot enkele glossen. De algemene ontroering bij gelegenheid van de eerste ontvangst van koningin Wilhelmina in de Nederlandse gemeente Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen, op 13 maart 1945, werd door de gemeentesecretaris, George van Vooren, gerelativeerd. De Jong had op gezag van A. Pelt, chef van de Regeringsvoorlichtingsdienst en begeleider van de koningin, geschreven dat ontroering zich van alle aanwezigen had meester gemaakt toen twee kinderen, wier vader(s) kort tevoren door de Duitsers waren gefusilleerd, zich in de mantel van de koningin verborgen." Tegen een verslaggever van de Provinciale Zeeuwsche Courant (10 december 1980) verklaarde de heer Van Vooren: , '''Ik geloof dat hier toch wel wat overdreven wordt. Ik heb in Aardenburg

XCniemand zien huilen. Van die twee kinderen heb ik niets gezien of gehoord,

XCook later niet. Die konden er volgens mij niet eens bijkomen want de

XCkoningin was helemaal afgeschermd door militairen en veiligheidslui. De

XCmensen waren uitgelaten, ja, en zenuwachtig, een beetje gespannen

XCnatuurlijk. Maar gehuild werd er niet. Dit verhaal is toch echt wel een beetje

XCsentimenteel en overtrokken." Van Vooren heeft een heilig respect voor de geschiedschrijver Lau de

XCJong, maar vooral als deze zich toeverlaat op de getuigenissen van chef A.

XCPelt van de toenmalige Regeringsvoorlichtingsdienst, worden de zaken

XCvolgens Van Va oren toch wel een beetj e overdreven. De dag van de intocht

XCvan de koningin ligt hem nog vers in het geheugen. "Het hele dorp was uitgelopen. De stoet stopte voor het nood-gemeen

XCtehuis. Daar werden de mensen aan haar voorgesteld. Het was een gedrang

XCvan jewelste. En Tarzan lag op het platte dak van café Pieters naast het

XCgemeentehuis, en gaf steeds maar van die grote brullen." Glimlachend: "ja,

XCdat is iets wat iedereen die er bij was zich nog goed kan herinneren Van Vooren: "Ze werd voorgesteld aan twee illegale werkers: gemeen

XCtesecretaris J. Paridaen, B. Haaksmari-De Koster, en daarna aan twee

XCoorlogsslachtoffers: mevrouw A. Moelaart-Poortvliet van Sint Kruis, die

XCbij de evacuatie een been kwijtraakte door beschietingen van Canadese

XCDeel 13, 147 (147). 5 Deel lOA, 103 I (986).

682 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, vliegtuigen en mevrouw S. Sallet-Martens die haar man, zoon en dochter

XChad verloren. Géén naaste familieleden van illegale werkers, die kort voordien wegens

XCsabotage zouden zijn doodgeschoten, zoals De Jong beweert. Er werd in

XCAarden burg ni emand gefusilleerd", zegt Van V ooren stellig.' Een verwachting, in de begeleidingscommissie uitgesproken, werd bewaarheid. De pers besteedde bijzondere aandacht aan het voornemen van prins Bernhard in I944 om krijgsgevangen leden van de Waffen-ss te doen executeren. 'Bernhard wilde in 1944 ss'ers voor het vuurpeloton', meldde het Algemeen Dagblad (10 december I 980). , 'Prins Bernhard heeft in september 1944 aan de commandant van de Prinses

XCIrene-Brigade gevraagd of deze brigade "een 200-tal Nederlandse ss'ers die

XCdoor de Amerikanen waren krijgsgevangen gemaakt", wilde doodschieten. Kolonel De Ruyter van Steveninck, de commandant van de Irene-bri

XCgade, heeft dit verzoek met instemming van zijn staf afgewezen "daar

XCafmaken van zo'n groot aantalonverantwoord was". Dr. L. de Jong vertelt dit in het gisteren verschenen deel lOA van de

XCgeschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. De Jong ontleent zijn gegevens aan het boek van J. J. G. Beelaerts van

XCBlokland Oorlogsbelevenissen van een cavalerie-officier. Prins Bernhard heeft tegenover de Avro-televisie de onthulling van De

XCJong bevestigd. "Die opmerking was evenwel niet serieus bedoeld maar

XChelaas heeft mijn vriend Beelaerts dit in zijn dagboek wel serieus vermeld,"

XCaldus de prins die morgenavond voor de Avro-tv een toelichting geeft op

XCzijn rol in het boek van De Jong. Die uitzending op Nederland I begint om

XC20-45 uur. Bij de presentatie van deel lOA vertelde De Jong dat hij over deze zaak

XCuitgebreid met de Prins van gedachten heeft gewisseld. Hij wilde niets

XCmeedelen over de inhoud van het gesprek, "maar wanneer de opmerkingen

XCvan de Prins iets van zakelijk belang hadden toegevoegd, was dit zeker in de

XCtekst opgenomen". In een voetnoot schrijft De Jong, dat de commandant van de Irene-bri

XCgade met zijn weigering "prins Bernhard en de Irene-brigade een grote

XCdienst heeft bewezen". De 200 Waffen-ss'ers die prins Bernhard in handen van de Irene-brigade

XCwilde spelen, zijn uiteindelijk als krijgsgevangenen naar Amerika getrans

XCporteerd.' De journalist H. J. A. Hofland bezag in een commentaar in de Haagse Post (13 december I980) de Londense discussies ter voorbereiding van de terugkeer van de regering in het licht van de ordeproblematiek. Over het conflict óver van de verhouding tussen de Ordedienst en het Militair Gezag schreef hij onder

683 [PDF]
DEEL lOA

, 'De bedreiging van de openbare orde kwam niet van een aantal woeste

XCbenden, desperado's en revolutionairen, maar van een paar groeperingen

XCdie elkaar de verantwoordelijkheid voor de orde betwistten, die daardoor

XCaan de top onoverzichtelijke toestanden schiepen en zodoende aan de basis

XCruimte maakten voor willekeur. Het is die eigenaardige vaderlandse

XCordelievendheid, die over het algemeen tot averechtse resultaten leidt, en

XCwaarmee het volk ook later nog veel te stellen zou krijgen, zoals het er al

XCeerder mee te maken had gekregen. Jammer genoeg gaat De Jong niet nader

XCin op dit bijzondere karaktertrekje zonder hetwelk men zich een Neder

XClandse overheid nauwelijks kan voorstellen. Het is een wel bekend maar weinig besproken feit dat het Nederlandse

XCvolk betrekkelijk rijk is aan kleine machtswellustigen. Een aantal van hen

XCkwam na de bevrijding van het Zuiden terecht in de arrestatieploegen van

XCde Binnenlandse Strijdkrachten en kreeg daar de kans om naar eigen smaak

XCzijn eigen kampbewind te voeren. Een door De Jong geciteerde arts noteerde: "De bewaker heeft wat bloed

XCaan zijn handen: beveelt een der gevangenen dit afte likken. De zoon van S.

XCmoest zijn eigen vader slaan. Opsluiten in een hondehok en dan laten

XCblaffen. Pieringen opeten, met het gezicht in een mesthoop rollen. (enz.) Dit

XCalles doen voor de ogen van een opgeschoten publiek dat het toejuicht." Ook de foto's van arrestaties, het kaalknippen van "moffenmeiden", en

XCdan in het bijzonder de gezichten van de overheidsdienaren en de

XCtoeschouwers bewijzen dat de nasleep van een oorlog weinig of niets bevat

XCom trots op te zijn. Ook de eigenlijke bevrijders hebben zich trouwens niet

XConbetuigd gelaten: er is door de geallieerde troepen hier en daar flink

XChuisgehouden ten nadele van degenen die nog ter begroeting met een

XCvlaggetje hadden staan zwaaien. Sinds zijn oprichting is het de vraag geweest of het Militair Gezag

XCwerkelijk nodig was. Het is een schijnprobleem. De lethargie van de

XCbevolking maakte een speciaal gezagsapparaat overbodig. Maar Nederland

XCwas frontgebied, wat daar gebeurde was ondergeschikt aan de oorlogvoe

XCring en het lag dus voor de hand dat het Zuiden ook in eerste instantie

XCmilitair zou worden bestuurd. Het opperhoofd van dit militair bestuur was

XCvoor geen kleintje vervaard, vond een verdeelde ministerraad tegenover

XCzich, en kreeg bovendien doordat de strijd in het Zuiden lang duurde de

XCkans, zijn bestuursapparaat overmatig uit te bouwen. Zo trad het vanzelf

XCbuiten zijn oevers. Maar er is geen enkele garantie, dat een burgerlijk

XCbestuur zich niet op dezelfde manier zou hebben ontwikkeld. Tot degenen die in de chaotische overgangstoestand probeerden hun

XCmacht uit te breiden, hoorde ook prins Bernhard. Koningin Wilhelmina

XChad, overeenkomstig haar opvattingen over de macht van het staatshoofd,

XCgewild dat hij tot opperbevelhebber van de land- en zeestrijdkrachten zou

XCworden benoemd. Op die manier zou ze, buiten het parlement om, via haar

XCschoonzoon

684 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

XCHet kabinet verzette zich met succes, maar wel werd de prins bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten, dat wil zeggen de commandant van het verzet. In deze functie gedroeg hij zich meteen zeer beweeglijk en hield om te beginnen een radiotoespraak, waarvan Van Lidth de Jeude, de minister van Oorlog, noteerde: "teveel in de toon «ik beveel». Héél enthousiast ben ik ook niet, vooral niet over de hals-over-kop-methoden waarmee dit door HM wordt doorgedreven."

XCHet volgende probleem ontstond toen de prins, bij de organisatie van de strijdkrachten in het Zuiden, niet gediend bleek te zijn van het oude beroepskader, waar in kringen van de koninklijke familie de schuldigen aan de snelle nederlaag van mei 1940 werden gezocht. Verder raakte hij in conflict met Kruis over de vraag wie in het Zuiden voor de Binnenlandse Strijdkrachten verantwoordelijk moest zijn, want zeer begrijpelijk wilde Kruis niet dat naast zijn eigen Militair Gezag nog een ander, zelfstandig machtsapparaat zou opereren.

XCDe BS had zich toen al een bedenkelijke naam verworven. Niettemin streefde de prins ook nog naar arrestatiebevoegdheid voor de Binnenlandse Strijdkrachten, maar hier werd hij weer tegengehouden door Van Heuven Goedhart, de minister van Justitie, die overigens weer geen vriend was van generaal Kruis. Ten slotte was er de procureur-generaal bij het gerechtshof van Den Bosch, mr. E. M. L. H. baron Speyart van Woerden, die bang was dat door het gerouwdouw van leden der BS de hele Oranjedynastie in gevaar zou komen. Opnieuwontrolt zich hier een toneel van cornpetentiestrijd en chaos, waarin koningin en prins op eigen initiatiefhun politieke rol speelden, zonder de politieke gevolgen te doorgronden.

XCZoals ook in vorige delen komt koningin Wilhelmina hier als draagster van de vernieuwing naar voren. De vernieuwing was niet zozeer een duidelijk omschreven politiek als wel een beweging, die in de praktijk zou moeten leiden naar "eenheid". En dit zou weer betekenen dat de oude politieke structuur ruimschoots zou worden geslecht, dat het parlement minder te zeggen zou krijgen en dat het staatshoofd - vestigingsplaats van volkswil en volksgeweten - de grote nationale lijn zou gaan bepalen.

XCVernieuwing was een brok in de keel van de Nederlandse politiek en als zodanig een niet onbekend verschijnsel. Hier ging het gepaard met verwaarlozing en dus een poging tot bevriezing van de sociaal-economische machtsverhoudingen, en daarom is het geen wonder dat de beweging vooral bijval kreeg uit de hogere lagen van de samenleving. Intussen is het wel curieus, ons nu de prins voor te stellen als instrument van deze stroming.

XCOver Bernhard schrijft De Jong met tegenstrijdige strekking. Uit zijn opsomming van feiten komt voornamelijk een man te voorschijn, die in zijn snel gedrag, behoefte aan macht en gebrek aan toepasbaar politiek inzicht het publiek intussen welbekend is. Het enerzijds-anderzijds van zijn laatste overwegingen wordt besloten met de conclusie dat "zijn benoeming

685 [PDF]
DEEL r OA

, tot bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten een gunstig effect heeft

XCgehad". Hij stelt zich niet de vraag ofhet met iemand anders misschien beter

XCwasgegaan. In deze delen wordt door de nationale historicus weer onvermoeid

XCuitgepakt, tientallen intriges worden tot in de finesse besproken, zonder dat

XCwe precies te weten komen wat de schrijver er zelf van vindt en in welk

XCperspeetlef hij het gebeuren zet. Dat zullen pas diegenen beleven aan wie

XChet is beschoren de publikatie van het allerlaatste deel mee te maken. De stijl

XCblijft gedragen en de lezer krijgt geen greep op De Jongs denken. Ik heb wel

XCeens het vermoeden, dat volgens hem het voor een historicus niet eens

XCstrikt nodig is te denken, zolang hij speurt, vorst en in een "brede

XCvertelling" opsomt. Intussen ontstaat uit deze twee boeken toch het beeld van een

XCkabouternatie, die er door alle oorlogsavonturen heen in slaagt, haar

XCisolement te bewaren. Terwijl op zijn eigen grondgebied de reuzen elkaar

XCbij de strot hebben, blijven koning Kaskoeskielewan en zijn makkers

XCproberen, elkaar een beentje te lichten. In deel lOB zullen we lezen hoe het

XCdaarbij onze vrienden verder vergaat. Met dat al blijft het een interessante

XCvertelling.'

XCIn de boekenbijlage van Het Parool (27 maart I98r) verscheen een vraaggesprek met mr. J. A. W. Burger, die tot januari r 94 5 als minister van Binnenlandse Zaken nauw betrokken was bij het herstel van het Nederlandse bestuur in het zuiden. Zijn kritiek op de concept-hoofdstukken uit de delen 9 en r OA, die al in de begeleidingscommissie ter sprake was gebracht, maakte hij in dat interview gedeeltelijk openbaar. , 'Na een uur praten zegt mr. Jaap Burger: "De Jong geeft over mijn vertrek

XCnaar het bevrijde Zuiden in januari '45 een verdraaide voorstelling van

XCzaken. Dat heb ik u aangetoond. Nou zitten we over dit ene onderdeeltje al

XCeen heel gesprek te voeren, maar het is om zo te zeggen per pagina onjuist.

XCVandaar dat het onmogelijk is dat te corrigeren. Intussen is het natuurlijk

XCwel zo dat het onaangevochten onjuist in dat geschiedwerk blijft staan. Ik

XCheb De Jong ook geschreven: ik ben ervan overtuigd datjouw mening ten

XConrechte de historische zal zij n." Mr. J. A. W. Burger, minister zonder portefeuille en later minister van

XCbinnenlandse zaken van I943 tot januari I945 in het tweede kabinet

XCGerbrandy, schetst de situatie. Zeeland, Brabant, Limburg en een stukje

XCGelderland waren bevrijd, de rest van Nederland was nog door de nazi's

XCbezet gebied. In december' 44 zetten de Duitsers hun laatste krachtige

XCaanval in, het Ardennenoffensief, dat een maand later pas door de

XCAmerikanen tot staan wordt gebracht. We kunnen dat ook allemaal bij De

XCJong lezen. Gelden Burgers bezwaren nu de feiten die De Jong vermeldt of

XCdiens conclusies?

686 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

XCBurger: "Het zullen meestal niet de feiten sec zijn, het is vooral de beóórdeling van die feiten. Ik geef u een simpel voorbeeld. Ik werd in januari' 45 door Gerbrandy teruggeroepen naar Londen voor een ministerraad. Ik heb toen een radiorede gehouden want wat was de situatie? We hebben daar in het Zuiden dus de bevrijding gehad en meteen daarbij de zuivering. Iedereen werd bij zijn lurven gepakt, iedereen die ruzie met zijn buurman had zei, «die vent deugt niet» en hup die werd dan opgepakt, een belachelijke vertoning. Daar wou ik iets tegen zeggen. Maar ik wou ook wat zeggen om een psychologische reden. De mensen waren als de dood dat de Duitsers in dat Ardennenoffensief zouden slagen en dat de zaak weer bezet zou worden. Of dat zou gebeuren maten ze ten onrechte af aan de afwezigheid van Nederlandse ministers in Brabant. Ze dachten: die ministers zullen het wel als eersten weten en dan zorgen dat ze wegkomen. En ik zag dus in Bos en Ven in Oisterwijk waar wij zaten, elke dag een aantal mensen de marechaussee vragen of de ministers er nog waren. Nou, ik was er in ieder geval nog; die mensen gerustgesteld.

XCMaar wat zegt De Jong nou? Dat was helemaal niet nodig dat die mensen kwamen, want het gevaar was toen al geweken. Ik wist dat toen niet, de mensen zeker niet. Die waren gewoon bang, is dat nou zo onbegrijpelijk> Ik heb toen die rede gehouden in de hoop dat als ik de volgende dag weg zou zijn en de mensen zouden daar dan over praten dat ze zouden zeggen: maar ik heb hem gisteren nog gehoord. En het was natuurlijk mijn bedoeling dat ik ook snel weer terug zou zijn,

XCMaar volgens De Jong was dat volstrekt overbodig. Dat kun je een beoordeling van de feiten noemen, maar het geeft wel een valse voorstelling van zaken." U sprak in die rede over de zuiveringen en over het Militair Gezag. Volgens De Jong waren Gerbrandyen uw collega Van Heuven Goedhart vanjustitie bang dat u tegen dat Militair Gezag zou ageren. U had daartegen toch bezwaren? Burger: "Ik had inderdaad niet zoveel op met het Militair Gezag. Ik was in het zuiden om de gemeenteraden en de provinciale besturen te regelen, zaken waar het Militair Gezag geen lor mee te maken had. Maar ik was natuurlijk bekend genoeg met de chaotische situatie om in te zien dat zoiets als het Militair Gezag nodig was, eenvoudigweg alom de relatie met de Geallieerden. En ook om zaken als voedsel en zo te krijgen had je een militair apparaat nodig. Ik ben nooit principieel tegen het Militair Gezag geweest. Ik ben zelfs in '43 onder Van den Tempel die toen minister van sociale zaken was ambtenaar geworden op de uitdrukkelijke voorwaarde dat ik de verbindingsman met het Militair Gezag zou zijn. Van den Tempel was furieus tegen een Militair Gezag, maar ik zei: iets van dien aard moetje toch hebben. Pas toen het MG zichzelf overgreep en zèlf wilde gaan regeren op een lachwekkende wijze.ja, toen heb ik mij natuurlijk verzet."Begrijpen !vij goed dat u die eerste weken van 1945 in Brabant heel Uitdrukkelijk

687 [PDF]
DEEL lOA

, Burger: "Natuurlijk, ik had toch net dat Bureau Binnenlandse Zaken in Den

XCBosch opgericht, een soort minidepartement. Ik had mijn flat in Londen

XCopgezegd. Als ik een ministerraad moest bijwonen, moest ik in Londen in

XCeen hotel. Mijn standplaats was Brabant." Maar De Jong schrijft dat u als minister-kwartiermaker in december' 44 naar

XCLonden was teruggekeerd en dat u op 2 of 3 januari plotseling toch weer naar

XCNederland ging omdat uw moeder ziek was.

XC"Ja, dat schrijft hij en dat is uitermate misplaatst. Ja, dat vind ik eenvoudig

XCongehoord. Maar had ik daar erg in dat ze in Londen bang waren dat ik het

XCMilitair Gezag onderuit zou halen?" Gerbrandy schreef u een briejje dat u zich al/een particulier mocht bezighouden.

XC"Maar dat staat er niet. De Parlementaire Enquête Commissie heeft het er

XCop één lid na - niet in kunnen lezen. Ik heb het er ook niet in gelezen. Ik

XCdacht dat het een vriendelijk meeleven van de man was. Inderdaad, mijn

XCmoeder was ziek maar dat is natuurlijk geen reden om als minister je werk

XCniet te doen." Dejong stelt heel nadrukkelijk: Burger ging speciaal naar Nederland omdat zijn

XCmoeder ziek was.

XCBurger: "Natuurlijk, en dus was ikzo mis om die radiorede te houden. Daar

XCwas ik immers niet voor. De voorstelling van zaken is dus deze: ik ben

XCterwijl ik in Londen hoorde te zijn naar Brabant gegaan om het Militair

XCGezag dwars te zitten en daarvoor verzin ik het smoesje dat mijn moeder

XCziek is. En Gerbrandy is dan nog zo zorgvuldig mij een briefje te schrijven.

XCMaar nee hoor, Burger houdt gauw stiekem even die rede dwars tegen het

XCzuiveringsbeleid van de regering in." De Jong schrijft dat dat uw eigen beleid was.

XC"Ja, dat staat er godswonder nog in. Maar dit is dus het verhaalongeveer, dat

XCmoet je uit iedere zinswending begrijpen en dat is fundamenteel onjuist." In uw gewraakte radiorede had u het over de zuiveringen. U hebt ons al geschetst

XCwelke ongewenste vormen die hadden aangenomen. U maakt onderscheid tussen

XCcol/aborateurs en goedwillende vaderlanders diefouten maken. Dat is u zeer kwalijk

XCgenomen, niet alleen in Londen door Gerbrandy, maar ook in bezet Nederland door

XCde illegale pers. Het is reden voor uw onmiddellijk ontslag als minister.

XC"Daarover kun j e een stuk of vier dingen zeggen. In de eerste plaats: j e kunt

XCnatuurlijk wel zeggen dat je rekening moet houden met de gevoelens in

XCbezet gebied maar in het zuiden moest geregeerd worden en daar was het

XCeen chaos. Nou, dan staat er in datzelfde boek van De Jong dat hij een paar

XCweken later voor Gerbrandy op stap moest om de zaak eens te onderzoeken

XCen tot zijn stomme verbazing was iedereen in Brabant het met mij eens. Hij

XChad daar ook gesproken met bisschop Mutsaerts en met de hoofdredacteur

XCvan de weekbladeditie van Trouw. In een voetnoot zegt ie dan dat hij daar

XCmaar één verklaring voor heeft. Er was in het Zuiden naar zijn indruk

XCweinig verzet gepleegd en daarover zou men zich schuldig voelen. Dat is

XCnou toch wel hondsbrutaal datje indirect zegt dat die twee ook wel niet zo

688 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, best geweest zullen zijn. Dat is twee. Dan heeft Holla, de eerste president

XCvan het Tribunaal in Den Bosch, gesproken over «het gulden woord van

XCBurger». Dat is drie. Ook de enquêtecommissie is het jaren later met mij

XCeens. Zegt De Jong daar weer over heen: die enquêtecommissie heeft er ook

XCgeen goeie visie op. Je moet het allemaal maar durven. Ik heb voor de radio

XCgezegd dat wanneer het recht zijn loop heeft gehad dan is het afgelopen, dan

XCis het zuiveringsvraagstuk ten einde. En ik heb heel uitdrukkelijk gezegd dat

XCdat ging over collaborateurs." Volgens Dejong hoort na de bijzondere rechtspleging nog een zuivering te volgen.

XCU zou die twee dingen hopeloos door elkaar hebben gehaald.

XC"Dat kan hij nou wel vinden, maar dat is allemaal geregeld in het

XCTribunaalbesluit. Wie veroordeeld werd, werd automatisch tien jaar uit zijn

XCburgerrechten ontzet. Daar viel verder niet over te praten. Daarom zeg ik

XCjuist, dan is het af. De Bijzondere Rechtspleging is nu juist in het leven

XCgeroepen om te kunnen zuiveren. En het zijn toch waarlijk niet de eersten

XCde besten die het met mij eens zijn. Ik heb ze De Jong allemaal

XCvoorgehouden en hem geschreven: «zou jeniet eens een ogenblik kunnen

XCdenken datjij het bij het verkeerde eind hebt?»" Wat schrijft hij dan terug?

XC"Nou, dat ie het er niet mee eens is. Dan beroept ie zich daarover uitsluitend

XCop de illegale pers benoorden de rivieren, op Goedhart in Het Parool en op

XCVan Randwijk in Vrij Nederland. Nou heb ik in de loop der jaren van

XCGoedhart wel meer extreems gehoord, maar toevallig loop ik op de

XCtentoonstelling over Wilhelmina in Londen en daar blader ik in een stuk

XCvan Van Randwijk. Daar lees ik dat Van Randwijk heel goed het verschil

XCbegreep tussen fout zijn en fouten maken. De Jong niet, die vindt dat

XCiedereen die een fout maakt een collaborateur is. Maar tijdens de bezetting

XCmaakte je elke dag fouten. Collaboratie begint pas waar je de bedoeling

XChebt de vijand te helpen. Als je iets fout doet ben je een stommerik en dan

XCmoet j e misschien de gevolgen daarvan ondervinden, maar dan ben j e nog

XCgeen collaborateur. Nou dat onderscheid, dat kent De Jong niet, dat begrijpt

XCie niet en dat weet ie niet." Dat doet een beetje aan de affai re-Aantjes denken, zoals dat gegaan is.

XCBurger: "Nou ja goed, ik ben het daar dan ook helemaal niet mee eens.

XCSchandalig hoe dat gegaan is. Dat iemand zoveel jaar na de oorlog van de

XCene op de andere dag rechteloos veroordeeld kan worden, terwijl er geen

XCenkele reden was waarom die man niet een behoorlijke rechtsgang had

XCkunnen gaan. Dat is strijdig met ons hele rechtswezen. En de grootste

XCellende is nog dat door het optreden van De Jong, doordat hij tegelijk als

XConderzoeker, als officier van justitie en als rechter is opgetreden, nooit

XCprecies is vastgesteld wat Aantjes gedaan heeft, wat de feiten precies zijn. En

XCdaardoor is ook nooit vastgesteld in hoeverre die feiten hem aan te rekenen

XCzijn en of daarop na zoveeljaar nog een strafhad moeten volgen."

689 [PDF]
DEEL lOA

, Dat kan natuurlijk ook het geval zijn bij mensen die geen commentaar meer kunnen

XCleveren omdat ze overleden zijn.

XC"Ja, dat gaje wel denken natuurlijk." U hebt ons zojuist die brief van 3juli 1980 laten zien waarin u Dejong uitvoerig

XClaat weten wat uw punten van kritiek zijn op deel tien, vooralover uw vertrek naar

XCNederland beginjanuari' 45. Wat schrijft De Jong dan terug?

XC"Even zien, hij schrijft mij: «wat je opmerkingen aangaat wil ikje schrijven

XCdat ik je hele passage die begint onderaan pagina I en die eindigt op pagina 3

XCintegraal aan de begeleidingscommissie zal voorleggen. Ik vind dit een

XCfundamentele kritiek die ik al uit een oogpunt van ministeriële verant

XCwoordelijkheid voor mijn werk met de commissie dien te bespreken.» En

XCverder zegt De Jongdan datikvan hem maar moet aannemen dat hij aan het

XCoordeel van de commissie bijzonder veel waarde hecht, maar, zegt hij dan,

XC«ik moet in laatste instantie zelf beslissen wat ik al dan niet voor mijn

XCwetenschappelijke verantwoording neem. In dit stadium wijs ikje kritiek

XCaf.» Dat schrijft ie dan. En ik weet niet wat de commissie er van vond maar het

XCresultaat is dat er niets wezenlijks is gewijzigd. Ook aan de passages over

XCmijn speech niet. De Jong haalt telkens het wezen eruit door «fout zijn en

XCfouten maken» gelijk te stellen en trekt dan zijn eigen conclusies. Daar is hij

XCwezenlijk fout mee." En daarom heeft Burger De Jong laten weten niet meer "on speaking

XCterms" met hem te zijn, als hij daarmee doorgaat.' De historicus H. J. c. Termeer, die in 1979 een studie had gepubliceerd over de bevrijding van Nijmegen en over de politieke gevolgen daarvan, werd door de redactie van Kleio, het blad van de Vereniging van docenten in geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN), uitgenodigd om de hoofdstukken uit deel lOA, betrekking hebbend op het zuiden, van commentaar te voorzien," In Kleio (30 (1989) 16-22) schreef hij een recensie onder de titel 'De Jong en het bevrijde Zuiden' en betoogde onder andere: , 'Het beeld dat De Jong in zijn deel lOA van het bevrijde Zuiden geeft, is het

XCeerste algemene overzicht dat over dat onderwerp geschreven is. Maar een

XCsynthese in de gebruikelijke zin van een samenvatting van de bestaande

XCliteratuur, is het niet. Die basis zou ook nogal smal zijn geweest, want

XCwetenschappelijk onderzoek naar die periode is nog betrekkelijk schaars en

XCplaatselijk van karakter. De niet-wetenschappelijke produktie is weliswaar

XCveel groter, maar deze bestaat voornamelijk uit werken die plaatselijk en

XCanecdotisch van aard zijn of uit officiële verslagen van de werkzaamheden

XC6 H. Termeer, Nijmegen frontstad, september 1944-mei 1945. Politiek en vakbeweging. Gelderse Historische Reeks 13 (Zutphen,

690 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, van nationale instellingen. Deel lOA is dan ook niet alleen gebaseerd op de

XC(in hoofdzaak vóór 1970) verschenen literatuur maar voor het belangrijkste

XCdeel op ongepubliceerd materiaal: archiefstukken en persoonlijke getuige

XCnissen, in de loop der jaren door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen

XCtatie (RIOD) verzameld. Hoewel De Jong in deel lOA ongetwijfeld het meest gedetailleerde

XCbeeld van het bevrijde Zuiden tot nu toe heeft geleverd, kan dat door talloze

XCfeitelijkheden gedomineerde overzicht toch bezwaarlijk een totaalbeeld

XCworden genoemd. Waar het aan ontbreekt is nu juist de synthese, dat wil

XCzeggen een samenvatting, waarin de vele, zeer uiteenlopende ontwikkelin

XCgen op het terrein van de arrestatiekwestie, de zuivering, de politiek, de

XCmilitaire en materiële situatie met elkaar in verband worden gebracht en

XCworden verklaard. Bij gebrek aan een centrale vraagstelling volgt logischer

XCwijs ook geen eindconclusie of samenvattende typering van deze periode

XCals geheel. In dat verband is het dan ook kenmerkend dat De Jong elke poging tot

XCperiodisering, dat wil zeggen tot indeling van de zeer veelzijdige stof in

XCbetekenisvolle chronologische parten, achterwege laat. Hij ordent de

XChistorische materie op thematische wijze, behandelt per terrein de meest in

XChet oog springende gebeurtenissen en laat het bij conclusies per thema.

XCVoor een zo chaotische overgangsperiode als die van het bevrijde Zuiden

XCbetekent dat dat de lezer wél van een aantal goed geschreven thematische

XCstukken kan genieten en aldus met de belangrijkste problemen kennis

XCmaakt. Maar aan de laatste thematische inventarisatie gekomen, heeft hij

XCnog steeds geen inzicht in de bijzondere aard van de hele periode en de

XCbepalende fasen die daarin te onderscheiden zijn. Op grond van mijn eigen onderzoekingen kwam ik tot de volgende

XCtypering en periodisering. Hét kenmerk van de periode van het bevrijde Zuiden was haar

XCovergangskarakter: niet alleen de moeizame militaire en psychologische

XCovergang van bezet gebied naar bevrijd gebied, maar ook die van be

XCzettingsbestuur enerzijds en verzet en hulp door de illegaliteit anderzijds

XCnaar een regulier burgerbestuur in een vrije maatschappij, zoals die tot

XC10 mei 1940 bestaan had. In deze parallel lopende processen van na de bevrijding vervulden het

XCMilitair Gezag (MC) en de voormalige illegaliteit als gezaghebbende

XCFremdkörper, afkomstig uit respectievelijk Londen en de bezettingstijd, een

XCcentrale rol. In fasen werd de voormalige illegaliteit door het MC met horten

XCen stoten vanuit een hoofdrol teruggedrukt in een bijrol. Zo vormden zij

XCbeiden actief en passief de wezenlijke en bepalende krachten in de

XCovergangsperiode van het bevrijde Zuiden. Hun positie en de invloed die

XCzij uitoefenden, lijken daarom bijzonder geschikt om te dienen als

XCgraadmeter van de mate van normalisatie in de maatschappij van na de

XC

691 [PDF]
DEEL lOA

XCAls gevolg van de militaire ontwikkelingen verliep de bestuurlijke overgang in het bevrijde Zuiden bijzonder moeizaam en chaotisch. In de meeste plaatsen deed zich aanvankelijk een eerste "wilde" fase voor van meest enkele weken na de bevrijding, waarin het centrale bestuursniveau, te weten het door de regering ingestelde MG, slechts een marginale rol speelde. De plaatselijk gestationeerde functionarissen van dat MG, de militaire commissarissen, baseerden hun gezag in eerste instantie voornamelijk op de aangebleven of teruggekeerde "oude" bestuurders.

XCDaartegen kwam vervolgens de plaatselijke oud-illegaliteit in het geweer. Zij organiseerde zich in plaatselijke comité's en kantte zich vooral tegen het uitblijven van een behoorlijke zuivering, met name van het overheidsapparaat en de politie. Doordat de arrestaties van politieke verdachten onder leiding stonden van oud-illegalen in de Binnenlandse Strijdkrachten ( BS; een militair verband waarin leden van de Knokploegen, van de Raad van Verzet en van de OD en hun hulpkrachten uit de bevrijdingsstrijd samengingen), bestond er nog geruime tijd een "dualiteit van de macht". Die hield in dat het plaatselijke MG weliswaar de bestuursmacht uitoefende, maar geen greep kreeg op de door de BS beheerste arrestaties en overigens evenmin op de door de "oude" bestuurders verwaarloosde ambtelijke zuivering. Voormalige illegaliteit en BS stelden in diverse gemeentes zelf burgemeesters aan of verwijderden door de autoriteiten aangestelde functionarissen en zij weigerden de arrestaties op te geven, zolang zij niet bij het bestuur en de zuiveringen werden ingeschakeld.

XCVervolgens, vanaf medio oktober tot en met eind november, verlegde het MG zij n koers door op aansporing van de chef-staf van het MG, generaal Kruis, de georganiseerde voormalige illegaliteit bij het beleid in te schakelen en een serieus begin te maken met de zuivering van overheidspersoneel en politie. Tijdens deze fase werden in diverse plaatsen aanvankelijk teruggekeerde burgerlijke functionarissen en onvoldoende krachtig optredende militaire commissarissen alsnog verwijderd en vervangen. De voormalige illegaliteit organiseerde zich inmiddels voor het hele bevrijde gebied in de Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland (GOIWN). De nog gebrekkig gecoördineerde BS bleef echter nog op veel plaatsen eigenmachtig arrestaties verrichten.

XCIn september 1944 tot en met medio februari 1945 werd er onder druk van de toenemende kritiek op BS en oud-illegaliteit op arrestatiegebied overeenstemming bereikt door de toppen van het MG, van de BS, van de GOlWN en van de politie in bevrijd gebied. Maar die overeenstemming had voorlopig weinig resultaat omdat de tegenstellingen tussen GOlWN, BS, MG en koningin enerzijds en kabinet en "oude" gezagsdragers anderzijds steeds scherpere vormen aannamen. Zij resulteerden eind januari 1945 in de verwijdering van het hoofd van de politie, procureur-generaal jhr. mr. E. Speyart van Woerden uit bevrijd gebied en in de val van minister

692 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, en kort daarop van het tweede kabinet-Gerbrandy. Het MG slaagde er in

XCdeze periode in om op het gehele bestuursgebied, dus ook op het terrein van

XCde arrestaties, de touwtjes in handen te krijgen. De georganiseerde

XCoud-illegaliteit stelde zich ten dienste van dat MG en werd plaatselijk en

XCcentraal ingeschakeld in adviescommissies en in uitvoerende organen,

XCvooral op het terrein van opsporing en zuivering. De meeste oud-illegale

XCleden van de inmiddels opgeheven opsporingsdiensten van de BS gingen

XCover naar politieke opsporingsdiensten (POD) van het MG. Vanaf medio februari (het laatste kabinet-Gerbrandy was aangetreden)

XCtot de bevrijding van de rest van het land werd de voormalige illegaliteit in

XChet defensief gedrongen (fase van uitschakeling en frustratie). Zowel de Staf

XCMG als de plaatselijke militaire commissarissen verlegden hun aandacht

XCmeer en meer van de voormalige illegaliteit naar de "oude" bestuurders en

XCorganisaties. Ook die werden nu volop ingeschakeld om de vele materiële

XCen andere problemen de baas te worden. Van hun kant en vande zijde van

XCde sterker wordende niet-oud-illegale pers klonk de roep om spoedige

XCopheffing van het MG en om herstel van de bevoegdheden van de

XCburgerlijke bestuursorganen steeds luider. Het MG begon zich, mede vanwege zijn aanstaande taak in de nog te

XCbevrijden gebieden, inderdaad langzaam maar zeker uit de burgerlijke

XCbestuurszaken terug te trekken. Maar dat betekende veelalook dat de

XCinvloed die de georganiseerde voormalige illegaliteit bij het MG op

XCbestuurszaken, arrestaties en zuivering had verworven, merkbaar afnam. De

XContevredenheid in oud-illegale kringen daarover en over de daarmee

XCgepaard gaande stagnatie in de zuivering (met name de economische

XCcollaboratie kon bij gebrek aan juridische regelingen niet worden aange

XCpakt) groeide sterk. Dat de gematigde krachten in de leiding van de GorWN

XCerin slaagden de ontevreden achterban in de hand te houden, was

XCvoornamelijk te danken aan de zeer optimistische verwachting bij allen dat

XCde radicaler geachte illegaliteit in het nog te bevrijden gebied na de

XCbevrijding van het Noorden een vooraanstaande rol voor de voormalige

XCillegaliteit als geheel zou opeisen. In de reconstructie van De Jong speelt de georganiseerde oud-illegaliteit

XCeen veel bescheidener rol dan hiervoor werd geschetst. Als men deel lOA moet geloven, heeft zij in het bevrijde Zuiden slechts een geringe invloed

XCgehad op het beleid van het MG en de koers van de regering, en dan nog

XCvoornamelijk in de eerste twee, drie maanden na de bevrijding. Ik zal hierna

XCaan de hand van enkele belangrijke voorbeelden proberen te verklaren hoe

XCen waarom De Jong tot dat beeld gekomen is en aangeven welke correcties

XCmijns inziens noodzakelijk zijn. De GorWN wordt in acht pagina's behandeld onder de kop "Vernieu

XCwing" en getypeerd als een organisatie van oud-illegale werkers en een

XCmeerderheid van "goede Nederlanders". Zij was er volgens hem onder

XChet mom van vage vernieuwingsgedachten voornamelijk op uit om de

693 [PDF]
DEEL lOA

, terugkeer van de "oude", dat wil zeggen vooroorlogse gezagsdragers en van

XCde "oude" gezagsverhoudingen tegen te houden ten behoeve van ver

XCnieuwde figuren en structuren. De BS krijgen veel meer aandacht. Zowel hun rol bij de massale arrestaties

XCen bij de bewaking van politieke verdachten alsook hun militaire betekenis

XCworden uitvoerig belicht. De in het bevrijde gebied overwegend oud-illegale pers komt in deel

XClOA als zodanig in het geheel niet aan de orde. Dat de GorWN er bij De Jong zo bekaaid afkomt, lijkt voornamelijk een

XCgevolg van de bronnen, die hij gebruikt heeft. Van het beschikbare

XCbronnenmateriaal van en over de GOlWN heeft hij slechts een fractie

XCgebruikt, te weten vrijwel uitsluitend notulen van enkele vroege GOIWN

XCvergaderingen uit november en december, die wél op het RIOD aanwezig

XCzijn. De daar niet aanwezige talrijke latere notulen en stukken van de GOIWN

XCworden in deel lOA in elk geval niet genoemd en waarschijnlijk als gevolg

XCdaarvan komt de GorWN in de beschrijving van ontwikkelingen na

XCdecember 1944 niet of nauwelijks meer voor. Dat eenzijdig gebruik van enkel de vroege notulen leidt ook verder tot

XCvertekening in het beeld van de GOlWN. Uit het pas in januari 1945 tot stand

XCgekomen ballotagereglement blijkt namelijk dat de GorWN enkel en alleen

XCmaar oud-illegale werkers als lid toeliet; andere "gcede Nederlanders"

XCwerden in de periode van het bevrijde Zuiden, dus in tegenstelling tot wat

XCDe Jong beweert, niet als lid aangenomen. Ook het ledental, waarnaar De

XCJong gist, is gewoon in de latere stukken van de GOIWN te vinden. Een ernstiger gevolg van dat bronnengebruik is dat de belangrijke

XCactiviteiten van de GOlWN: eerst bij de vestiging en versterking van het MG

XCen voorallater in de strijd om de arrestatiebevoegdheid en bij de zuivering

XCvan overheidspersoneel en bedrijfsleven onvermeld of sterk onderbelicht

XCblijven. Dat praktische werk werd op den duur inderdaad belangrijker dan

XChet schermen met vernieuwingsidealen, maar het komt bij De Jong niet aan

XCbod. De BS krijgen, zoals gezegd, van De Jong wél veel aandacht. Daarbij leunt

XChij stevig (en veel meer dan uit de noten blijkt) op de studie van Van Ojen

XCover dat onderwerp. Het enige serieuze punt waarop De Jong van Van OJ en

XCafwijkt, heeft betrekking op de vraag, in hoeverre de BS uit voormalige

XCillegalen bestond. Van Ojen is op dat punt erg vaag en gaat er min of meer

XCstilzwijgend van uit dat de BS voor het overgrote deel uit de gelederen van

XCde illegaliteit voortkwamen. De Jong daarentegen maakt een scherp

XConderscheid tussen de grotendeels niet uit het illegale werk afkomstige

XCBewakingstroepen (16 000 man) en de "in hoofdzaak uit illegale werkers"

XCsamengestelde Stoottroepen (4000 man). Daarvoor baseert hij zich slechts

XCop enkele conternporaine getuigenissen van buitenstaanders. De Jong noch

XCVan Ojen deed dus onderzoek naar het "illegale gehalte" van de BS, hoewel

XCdie informatie van groot belang is voor een goede beoordeling van de

694 [PDF]
REACTIES EN RECENSIES

, aanspraken van de BS en de eOIWN in de strijd om de arrestatiebevoegdheid.

XCMijn steeksproefsgewijze onderzoek in de as-archieven wees uit dat de

XCoud-illegalen vooral te vinden waren in de staven van de Stoottroepen

XC(ruim 50 procent) en van de Bewakingstroepen (circa 30 procent) en dat hun

XCaandeel in de manschappen regionaal nogal varieerde, maar in de Stoottroe

XCpen veel kleiner was (6 à 16 procent) en in de Bewakingstroepen groter was

XC(3 à 4 procent) dan tot dusverre werd aangenomen. Die conclusie zou in elk

XCgeval zowel het massale voorkomen van wantoestanden bij de arrestaties en

XCin de bewaringskampen alsook het alom hardnekkige vasthouden aan de

XCarrestatiebevoegdheid kunnen verklaren. Men kan De Jong allerminst veronachtzaming van de voormalige

XCillegaliteit verwijten. Integendeel, in deel lOA komt hij juist tot een

XCbelangrijke revisie in positieve zin van het beeld van de rol van de

XCvoormalige illegaliteit na de bevrijding. Hij toont namelijk aan dat de

XCgeorganiseerde oud-illegaliteit en het Me in de strijd om de arrestatiebe

XCvoegdheid het gelijk aan hun zijde hadden door te stellen dat de politie zelfs

XCin december 1944 nog onvoldoende gezuiverd was om alleen alle

XCarrestaties te verrichten. Hij verwerpt daarmee terecht de eerder in de

XChistoriografie overheersende mening dat oud-illegaliteit en Me te ver

XCgingen met hun eisen en er enkel op uit waren om hun eigen positie ten

XCopzichte van de regering te versterken. Maar anderzijds gaat De Jong in zijn herwaardering van de rol van de

XCvoormalige illegaliteit naar mijn mening niet ver genoeg. Dat komt doordat

XChij, vooral als gevolg van zijn bronnenselectie naar het schijnt, niet echt een

XCgreep krijgt op het complexe verschijnsel van de voormalige illegaliteit en

XCdoordat hij de afhankelijkheid van het Me van haar steun onderschat. Ook

XCdat komt doordat hij zich teveel uitsluitend baseert op publikaties en

XCstukken van de Me-top en de regering en op de incomplete, in het RIOD aanwezige bronnen van de kant van de voormalige illegaliteit. Daardoor is

XChij vaak geneigd om de betekenis van initiatieven van oud-illegalen te

XConderschatten of herkent hij in bepaalde, belangrijke initiatieven niet het