'Thans is de ure gekomen waarin ik mij, te midden van mijn trouwe Staten-Generaal, onder aanroeping van Gods heilige naam, zal verbinden aan het Nederlandse volk, tot instandhouding van zijn dierbaarste rechten en vrijheden' - met die passage hief de korte toespraak aan die de jonge, pas achttien jaar geworden koningin op 6 september 1898 bij haar inhuldiging in de Nieuwe Kerk te Amsterdam uitsprak. 'Zo bevestig ik heden'
, zo vervolgde zij, 'de hechte hand die tussen mij en mijn volk bestaat en wordt het aloude verbond tussen Nederland en Oranje opnieuw bezegeld. Hoog is mijn roeping, schoon de taak die God op mijn schouders gelegd heeft. Ik ben gelukkig en dankbaar, het volk van Nederland te mogen regeren - een volk, klein in zielental, doch groot in deugden, krachtig door aard en karakter. Ik acht het een groot voorrecht, dat het m:ijn levenstaak en plicht is, al mijn krachten te wijden aan het welzijn en de bloei van mijn dierbaar vaderland. De woorden vanmijn benlinde vader maak ik tot de mijne: 'Oranje kan nooit, neen nooit genoeg voor Nederland doen."
Daarop volgde de eedsaflegging in de door de Grondwet voorgeschreven bewoordingen:
'Ik zweer aan het Nederlandse volk dat ik de Grondwet steedszalonderhouden en handhaven. Ik zweer dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des rijks 111.et al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren, dat ik de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle mijne onderdanen zal beschermen en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden welke de wetten te mijner beschikking stellen, zoals een goed Koning schuldig is te doen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig!'
Op de betekenis van de door de vorstin afgelegde eed komen wij terug. Hier willen wij allereerst wijzen op het kenmerkend feit dat haar korte'gehéél haar eigen werk'
was; 'wij hadden geen aanmerking, enkellof', tekende de minister-president in zijn dagboek aan.' Die toespraak getuigde van een zelfbewustheid, van een vastheid van opvatting, van een kordaatheid en van een plichtsbesef die men in het algemeen in die mate bij zo jeugdige personen niet zal aantreffen en zeker niet gecombineerd. Er sprak een gevormde persoonlijkheid uit, hij stond bovendien in dezelfde strijdbare toonsoort als de toespraken die zij, meer dan veertig jaar later, tijdens de tweede wereldoorlog voor de Londense radio zou houden.
En inderdaad: wie zich in het leven van koningin Wilhehnina verdiept, wordt onmiddellijk getroffen door het feit dat hij in aanraking komt met een, in wezen zichzelf gelijkblijvende, figuur van bijzondere kracht en van bedwongen heftigheid - kracht en heftigheid die al in haar jonge jaren gebleken waren. Op haar vader geleek zij in temperament, van haar Duitse moeder ('a tremendous personality', aldus een van Emma's nichten, 'full of courage and intelligence'2) had zij een complex van eigenschappen geërfd dat wij misschien nog het best met het begrip Tüchtigkeit kunnen aangeven. Heftigheid en Tüchtigkeit waren beide versterkt door de speciale verhoudingen waarin zij als kind en jong meisje opgroeide; verhoudingen waarin zij enerzijds aan heel veel minder, anderzijds aan heel veel meer dwang onderworpen werd dan leeftijdgenoten.
Enig kind was zij; dochter van (zo zag zij hem) 'een imposante, mannelijk stoere, rijzige vader, een echte koning: figuur, houding, gebaren, stem. Een ontzagwekkende vader', aldus Booy die naast zoveel andere waardevolle herinneringen van Wilhelmina ook deze vastgelegd heeft. 3 Ontzagwekkend voor het jonge prinsesje - en verwennend. 's Levens stormen waren goeddeels uitgewoed toen de meer dan zestigjarige koning dit lieftallig dochtertj e als laat geschenk ontving: kon hij haar wensen inwilligen, dan deed hij zulks. Over de bladzijden die Wilhelmina in haar Eenzaam maar niet alleen aan haar vader wijdt, hangt dan ook een waas van kinderlijk geluk. Zozeer greep zijn overlijden haar, de tienjarige, aan, dat zij enkele maanden lang niet meer groeide. 'Nog kort voor haar dood sprak zij mij over hem'
, aldus weer Booy, 'met een ontroerende, warme genegenheid en echte verering. Deze liefde was zo innig dat zij zijn fouten nimmer op zijn rekening zette maar steeds op die van anderen. En dat zij zich tomeloosp.'De Grondwet werd hier precies naar de letter uitgelegd. Mijn vader heeft hier al zoveel mee te stellen gehad. Denkt u maar aan de Aprilbeweging: hij houdt een toespraak in Amsterdam en meteen gaat minister Thorbecke heen.'
2
Het jonge prinsesje onderging niet de corrigerende werking die van broertjes of zusjes uit kan gaan: 'geen stevige kibbelarijen die een te grote hitte wegbuien, geen onenigheden waarin een kind al vroeg leert dat gelijkhebben bijzaak is, geen plagend uitlachen noch proestlachen en mekaar in 't ootje nemen."
Nagenoeg geheel ontbrak in de opvoeding het element van de normale, directe straf, 'omdat men niet het risico kon lopen dat men een uur of wat later een schreiend koninginnetje bij de officiële gasten moest brengen/"
Tegenover die toegevendheid stond evenwel de harde, onpersoonlijke dwang die in het door een strikte étiquette gekenmerkt hofmilieu aan de troonopvolgster en toekomstige koningin opgelegd werd. Een tijdgenote liep eens in Den Haag, niet ver van het Paleis Noordeinde:
'Ik zal een jaar of tien geweest zijn en Wilhe1mientje dus zeven jaar, want we schelen maar drie jaar met elkaar. Opeens kwam daar een grote Sint-Bernardshond aan. Slagersjongens en iedereen die langs kwam, keken natuurlijk naar dat beest en bleven even stilstaan. Ik ook ... Maar opeens zag ik voor mij twee dames met een kind tussen zich in en vlak daarachter een lakei. Ik begreep meteen: dat kind moet het prinsesje zijn. Ook zij wilde even blijven staan kijken en ze draaide zich al om naar die prachtige Sint-Bernardshond, maar toen nam een van de hofdames haar hoofdje tussen haar handen en wees haar, dat ze niet rechts, noch links, maar recht voor zich uit moest kijken. Ach wat had ik toen met dat kind te doen."
Tweede momentopname van het jeugdig koninginnetje:A.v., p.Koningin Wilhelmina,maartMet een beknopte vermelding als deze worden de aantekeningen bedoeld die wij in het kader van ons onderzoek maakten naar aanleiding van gevoerde gesprekken. Vermeld worden dan de persoon met wie wij spraken en de datum van het gesprek.Henr. de Beaufort:p.Booy:p.in H. H. Felderhof enA. M. Middelhoff:
'Zij mag naar het strand ... Ze trekt haar witte handschoenuit. De hofdame schrikt zich ongelukkig: stelje voor dat Hare Majesteitook eenfort gaat bouwen! Een blik alseen doodvol1l1is. De witte handschoengaat weer aan.'!
Men vermenigvuldige deze opnamen met duizend - en dan wordt zij toch wel begrijpelijk, de weemoedige klacht die Wilhelmina, mijmerend over haar leven, kort voor haar dood uitte: 'Waarol11mocht ik toch nooit op de kettingen voor de Voorhout zitten schommelen e Ik wou het zo graag. Ik was toch ook een kind.'
2
Een kind - en géén kind, want achter de kinderjurk schemerde steeds de hermelijnen mantel. De geest van de tijd, vormelijker dan de twintigste eeuw, eiste dat zij die tot het koningschap geroepen zouden worden, van jongsaf in het dwangbuis van knellende conventies geperst werden. Omgang met gewone kinderen was niet gepermitteerd; werden al bij tijd en wijle leeftijdgenootjes uitgenodigd om ten paleize te komen spelen, dan werden zij eerst zorgvuldig geïnstrueerd, het prinsesje, later het jonge koninginnetje, met 'mevrouw'
aan te spreken: er zal van de spontaniteit der kinderspelletjes niet veel overgebleven zijn. Trouwens, ook de kleine Wilhelmina gedroeg zich dan afwerend. Eens werd gepoogd, een aantal van die opgetrommelde kinderen te laten spelen niet in de grote, kille zalen der paleizen maar in háár speelkamer en met háár speelgoed - ze was daar 'helemaal niet op gesteld'
, ze 'juichte'
toen het speelterrein weer naar de zalen verplaatst werd,"
Nu werd, zien wij het goed, die door de conventies voorgeschreven dwang in haar speciale geval door twee factoren versterkt. Booy geeft de eerste aan, waar hij er op wijst, 'dat het Huis van Oranje, toen de training voor het leven van Wilhehnina begon, in de sterke herinnering leefde aan een kroonprins wiens bestaan door wilszwakte getekend was.'
4 Hiermee werd de zieke prins Alexander bedoeld." Op grond van die heugenis werd besloten, met de opvoeding van Wilhelmina geen risico te nemen, 'ieder slap toegeven van mij werd'
, aldus Wilhelmina-zelf, 'dadelijk streng aangepakt, soms zelfs met verwijzing naar het bedoelde antecedent."
Koningin Emma (haar eigen Duitse opvoeding kan hierbij een rol gespeeld hebben) meende goed te handelen door met nimmer aflatende gestrengheid haar enig dochtertje zo spoedig en nadrukkelijk mogelijk in te stellen op 's levens hardheid. Dat werd welnooit drastischer gepoogd dan in de nacht van hetBooy:p.A.v., p.Koningin Wilhelmina:p.Booy:p.• Brief,dec.vanBooy.Koningin Wilhelmina:' '
2
Als tweede factor die de door de conventies voorgeschreven dwang versterkte, zien wij het met het voorafgaande samenhangende beleid van sommige opvoeders. Met name de Engelse gouvernante, Miss Winter, was doordrongen van het besef (haar zeker ook door de koningin-moeder ingescherpt) dat zij geen andere opdracht had dan (wij citeren hetgeen wilhelmina van haar opvoedster te horen kreeg) 'to train yO~lrcharacter, to make a bold and a rwble woman out of you, unflinching and strong.'3 Wat hier aan conflicten uit voortgevloeid is, kunnen wij slechts gissen. Miss Winter 'kroop voor niemand in haar schulp of ging voor wie dan ook uit de weg'
" - gaat het te ver, te veronderstellen dat ze op haar pupil een immense druk uitoefende? Onbarmhartig werd de jonge koningin in de vormen geperst die haar opvoeders voor de juiste hielden. Het is waarlijk geen wonder dat, als reactie daarop, in haar krachtige persoonlijkheid een driftige aggressiviteit gewekt werd.
Op te groeien als lid van een boven alle andere families gestelde en daardoor in psychologisch opzicht een aparte plaats innemende koninklijke familie dunkt ons onder de meest gunstige omstandigheden een proces met specifieke moeilijkheden. In de omstandigheden van haar eigen familie heeft Wilhelmina het in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw wel buitensporig moeilijk gehad. Mag men, aan de overmatige toegevendheid en aan de overmatige dwang denkend, spreken van een voortdurende afwisseling van gloeiend-hete en ijskoude stortbaden? Ze werd er, zonder twijfel, door gehard, ja gestaald; maar die grillige afwisseling wekte in haar ook, mede gegeven haar onstuimig temperament, op emotioneel gebied een situatie waarbij de negatieve en positieve stemmingen en gevoelens (Booy spreekt, wellicht ietwat overdreven, van 'himmelhoch jauchzende en zum Tode betriibte-stemmingen, schroeiende haat, smeulende rancune, bloedwarme sympathieën, bandjirs van blijdschap en afgronddiepe ontgoochelingen'ê) vlak naast elkaar lagen - een geheel van tegendelen dat zij zelf als regel aan haar Russische afkomst toeschreef", maar waarbij wijvan koningin
Daarbij moet dan nog bedacht worden dat de combinatie van toegevendheid en dwang ook in later jaren gehandhaafd bleef; dwang, voorzover de koningin na haar inhuldiging dagelijks onderworpen bleef aan knellende voorschriften van étiquette en protocol, aan de nimmer-aflatende opeenvolging van publieke functies die zij moest uitoefenen - kortom, aan het jaar in, jaar uit nagenoeg voortdurend voor haar, voor haar alléén, geldend stelsel van geschreven en ongeschreven gedragsregels dat zij zelf in Eenzaam maar niet alleen als 'de kooi'
zou gaan aanduiden.l Waar zij zich maar vertoonde, was zij door eerbetoon omgeven. Meer dan dat. De étiquette eiste dat niemand (met uitzondering van de ministers en de vice-president van de Raad van State) buitens- of binnenskamers haar ooit tegensprak. Strikt hield de hofhouding zich aan die misvormende regel. Dwaze situaties vloeiden er soms uit voort. Als 'een van de vele gevallen'
noemt Booy het ingrijpen van hovelingen die
'een jong, eenvoudig standhouder op een expositie zo ongeveer besprongen, nadat hij op de opmerking van de koningin: 'Dat is dus kamgaren. Katoen, nietwaar?'
geantwoord had: 'Nee, majesteit, kamgaren is wo!.' '
Men spreekt de koningin niet tegen!' '
Maar kamgaren is geen katoen.' '
Dat doet er niet toe.' '
Ik mag toch niet liegen en zeker niet tegen de koningin. Wat had ik dan moeten zeggen?' '
Ja, majesteit, dat is katoen, een wolsoort die katoen genoemd wordt, of alleen: Ja, majesteit.' '
.
En niet alleen het protocol bemoeilijkte de normale relatie tussen de koningin en andere mensen. Er was een tweede, minstens zo belangrijke factor.
Koningin Willleln1Ïna werd in haar tijd en in het toen geldend cultuurpatroon door de meeste mensen als een wezen van hoger orde beschouwd, als een soort sprookjesfiguur die over magische kracht beschikte. Ontzag en bevangenheid waren als regel al vóór enig contact plaats vond, in de geest van nagenoeg allen aanwezig die haar naderden. Dat betekende dat wat haar van jongsaf voorgehouden was: dat zij als koningin boven de medemens geplaatst was, in het gedrag van die medemens bevestiging vond. Dat bleef niet zonder gevolgen. Tijdens haar leven is Booy niet de enige geweest, die
1 Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 61. • Booy: De levensavond lInn koningin Wilhelmina, p. 232.'Ik was wèl een pasja'
, of: 'Ik ben een lastig mens. Altijd geweest.' De eerste keer toen zij het woord '
pasja' gebruikte, vroeg ik haar wat zij er precies mee bedoelde ... 'een grote baas, meneer. Iemand die altijd het laatste woord en altijd zijn zin wil hebben. Iemand die de neiging heeft, iedereente ringeloren.Dat woord kent u toch wel ?'
Ja, dat kende ik."
Wij twijfelen er niet aan dat Booy dit kenmerkend gesprek naar waarheid weergegeven heeft. Niettemin halen wij de geciteerde passage met enige aarzeling aan. Zij kan immers licht misverstand wekken. Geen enkele menselijke persoonlijkheid is eenvoudig; die van Wilhelmina is, dunkt ons, heel veel gecompliceerder geweest dan in één zulk een passage tot uitdrukking komt. Ja, wij menen zelfs dat in die passage het wezenlijke niet gezegd en het wezenlijke probleem ook niet aangeduid is. Men lette op wat er staar: 'weinig soepel'
, 'baasachtig'
was zij jegens hofhouding en jegens personeel, jegens 'de andere gezagsdragers in de staat'
- maar dat waren altezamen de personen jegens wie zij niet als mens maar als koningin (dat wil zeggen: als een voor onaantastbaar gehouden autoriteit) van meet af aan en voortdurend in een bijzondere relatie stond, een relatie die haar, gegeven haar karakter en taakopvatting en gegeven, opnieuw, het cultuurpatroon van de tijd waarin zij leefde, er toe bracht, het menselijke op de achtergrond te dringen en in de eerste, vaak enige plaats koningin te zijn: de absolute meesteres, het onaantastbare staatshoofd.
Het is voor de meeste mensen, al zijn zij zich dat niet bewust, een zegen dat zij nagenoeg onopvallend hun levensweg kunnen afleggen en dat zij naast een deel van hun bestaan waarin gezagsverhoudingen een rol spelen, een ander deel hebben waarin hun alle ruimte gelaten wordt, zichzelf te zijn: mens naast andere mensen. Vergissen wij ons, watmeer wij stellen dat deze koningin vele tientallen jaren lang geworsteld heeft met het probleem dat voor háár het onopvallende niet weggelegd was, dat in háár bestaan gezagsverhoudingen nagenoeg voortdurend een rol speelden en dat, met andere mensen vergeleken, de ruimte die háár gelaten werd, zichzelf te zijn, 'benauwend klein was?
Wij geven in dit hoofdstuk slechts feiten weer die op koningin wilhel
1 A.v., p .. 58.
Zulk een problematiek kan slechts aanvaard, zulk een taak kan slechts blijvend getorst worden, wanneer men dat aanvaarden en torsen voelt als een volstrekte, onontkoombare, indiscutabele noodzakelijkheid, wanneer men is wat men moet worden. Inderdaad, vanaf het moment waarop het vroegste zelfbewustzijn in haar ontwaakte, is Wilhelmina koningin geweest. 'Zonder dat het mij mogelijk was dit te uiten (ik was eerst tien jaar), hield toch' (wij citeren haar eigen beschrijving)
'mijn toekomstige taak mij bezig, vroeg ik mij af hoe ik mij die moest voorstellen en welke mijn verantwoordelijkheid zou zijn. Ik moest mij daar een voorstelling van kunnen maken, moest weten wanneer het tijdstip was dat deze taak aanving en hoe ik dan reeds groot en verstandig zou kunnen zijn. Anders kon ik niet tot innerlijke rust komen. Ik overwon mijzelf en stelde moeder de nodige vragen. We hebben daar samen lang over geboomd, in diepe ernst. Ik was er erg van onder de indruk, hoe kort de acht jaren waren waarin ik volwassen en wijs en verstandig moest worden en begreep dat er geen tijd verloren mocht gaan.'1
Een aandoenlijke passage - men is geneigd, er 'arm kind!'
bij te verzuchten. Zo jong nog, en zozeer reeds geconcentreerd op de grote taak die komende is! Welnu, voor haar geestelijke vorming zijn die acht jaren welke tussen de dood van haar vader en haar eigen troonsbestijging verliepen, van fundamentele betekenis geweest. Wat zij zich in die jaren aan opvattingen eigen maakte, zou zij in wezen later niet meer prijsgeven.
1Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen, p. 31.
Wij willen haar geloof voorop stellen want zij is, haar leven lang, een diepgelovig Christen geweest. Haar trok, evenmin als haar vader, een bepaald en daardoor in haar visie tegelijk beperkt kerkgenootschap aan. Haar geloofsleven was, aldus Rogier, 'ofschoon uitgesproken christocentrisch, dogmaloos en onkerkelijk'!
- die twee laatste begrippen uiteraard relatief bedoeld: er is aile reden, aan te nemen dat een geloofsbelijdenis als in de zestiende eeuw door Guido de Brès ill gevangenschap geschreven, haar sterk aansprak. Aan de Bijbel klemde zij zich vast. Als jong meisje werd haar eens een natuurkundige proef getoond die het langzaam ontstaan van het zonnestelsel illustreerde. Was het Bijbels scheppingsverhaal dan niet juist, vroeg zij. 'Daarop kreeg ik'
, legde zij later vast,
'de schampere opmerking ten antwoord: 'Je hebt toch niet werkelijk geloofd dat de wereld in een week geschapen is!', een opmerking die mijn twijfel en vraagtekens alleen maar groter kon maken. Wat was het toen somber ill mijn zieleleven. Niemand bevroedde deze nacht van twijfel. De God van het scheppingsverhaal, de trouwe God waarop ik zo vast gebouwd had, bestond misschien helemaalniet, ik kon dus ook eigenlijk niet meer bidden. Ik stond geheel alleen voor dit raadsel; er was niemand die mij had kunnen helpen.
Voor mijn gevoel duurde het lang tot die donkere schaduwen verdwenen, tot ik had doorstreden en ik mij weer van Gods nabijheid bewust werd, en de schok over het scheppingsverhaal te boven was. Zó groot was mijn nood geweest zonder God en zó had die vreselijke twijfel mij gemarteld, dat mijn toen genomen besluit: 'dat nooit meer' zó vast stond, dat ik, op één kortstondige uitzondering na, die niet minder pijngevend was en mij diep ongelukkig maakte, in mijn verdere leven geen tijd van zogenaamde Godverlatenheid en twijfel en strijd daartegen heb gekend ...
Deze smartelijke ondervinding heeft ook een ander gevolg gehad, namelijk dat ik, zo jong alsik toen was, innerlijk de oorlog verklaarde aan de wetenschap'2
een oorlog die zij een kleine veertig jaar voortgezet heeft tot zij, doorJ. Rogier, aangehaaldinp.2Koningin Wilhelmina:'zij ontdekte toen, dat het mogelijk was om tegelijk een verknochte aan de wetenschap en een getrouw volgeling van Jezus te zijn."
Haar volgelingschap wekte in haar, hoezeer zij ook 'een door-en-door reformatorische figuur'
was en bleeP (waarbij tot laat in haar leven een negatieve benadering van het katholicisme paste), een diep en ongeduldig smachten naar de eenheid der christelijke kerken, ja naar de geboorte van de nieuwe mens, naar de vestiging van het Koninkrijk Gods op aarde.
Haar koningschap beschouwde zij als van God gegeven. 'Het '
bij de gratie Gods' was voor haar geen devotieformule, laat staan een historisch fossiel, maar een ontzaglijke realiteit: God in den hoge had in Zijn genade Zijn dienaresje Wilhelmina op de troon geplaatst.lê In trouwaan Hem wilde zij haar taak volbrengen, want, zo drukte zij het op het eind van haar leven uit, 'het is de wil van die hoge Wijsheid die, zonder dat de mensen die de geschiedenis maken zich ervan bewust zijn, de historie bestiert door de mensen die Zij zendt om het Goddelijk beleid ten uitvoer te brengen.l" Als een van die mensen beschouwde zij zichzel£ Nederland was in haar visie 'in verleden, heden en toekomst' bij uitstek '
door God geleid'." 'Zij was geneigd'
, aldus Booy, 'de Nederlandse geschiedenis te interpreteren als de geschiedenis van het Israël van het westen, het Nederlandse volk te zien als Gods nieuwe bondsvolk, een volk waar in Gods hart een uitzonderlijk grote plaats voor was. Zij kwam hiertoe na de bestudering kort na haar troonsaanvaarding van Groen van Prinsterers Geschiedenis van het Vaderland ('De geschiedenis van Nederland is boven die van de meeste, zelfs christelijke volken gewichtig. De Heer heeft grote dingen gedaan ... Nederland onder de natiën der aarde tot een toonbeeld Zijner genade gesteld.'
)
Dit boek ontdekte zij zelf en het was een openbaring voor haar. Ook omdat het voldeed aan de diepgevoelde behoefte aan het in één bezield, ongecompliceerd verband hebben van bijbel en vaderlandse historie ... Het boek van Groen bleef tot haar dood een ereplaats behouden in Wilhelmina's boekerij. Allejaren dat ik bij haar werkte, lag het binnen handbereik."
Als de taak der Oranje's, ja als de hun door God geschonken opdracht zag zij het, een wijze Ieiding te geven aan het Nederlandse volk. Bij haar abdicatie uitte zij jegens Juliana het vertrouwen, dat deze het zou 'verstaan,Booy:p.A.v., p.A.v., p. 168-69. Koningin Wilhelmina: Beneaam maar niet alleen, p. II. 5 A.v., p. IS. 6 Booy: Het is stil op Het Loo, p.'Dat is'
, zo drukte zij het zelf eens uit,
'de essentie van het koningschap: een voorbeeld voor alle burgers zijn, en dat maakt het juist zo zwaar, omdat je tenslotte ook een gewoon mens bent. Je kunt niet altijd een voorbeeld zijn, maar het moet, en je bent veel schuldiger dan een ander als je het een keer niet bent. Geleerde mensen hebben het over de vorsten als symbolen. Ik weet niet wat dat is, een symbool te zijn. Ik ben in deze dingen het eenvoudige kind gebleven dat van moeder leerde: je moet een voorbeeld zijn en dat altijd, zolang je leeft. Omdat ik dat ernstig heb genomen, was mijn leven zo moeilijk."
Hoge eisen stellend aan zichzelf, stelde zij niet minder hoge eisen aan anderen, en dan in de eerste plaats aan diegenen die met haar de uitvoerende macht deelden: de ministers van de Kroon. De eerste eis was die van mannelijke moed: staatslieden moesten strijders zijn, pal staande voor hun overtuiging (en liefst dan een overtuiging die met de hare strookte) - op civiel gebied te vergelijken met de krijgsman die zijn leven waagt op het slagveld. Het martiale sprak haar in het algemeen sterk aan. Van de begeerte om 'grote daden'
te verrichten, werd zij zich bewust toen zij als zestienjarig meisje in Den Haag de herdenking bijwoonde van de militairen die in de Indische archipel bij de expeditie naar het eiland Lombok gesneuveld waren.s Op het ontwerp voor de eerste door haar uit te spreken Troonrede had zij
'met een frenetiek pathos'
uitroepen: 'Ik: hoop zo vurig als ik maar iets hopen kan, dat de held van Dien Bien Phoe morgen gesneuveld is. Als hem die glorie maar gegeven wordt .'
2 Dat keizer Wilhelm II in 1918 niet de dood op het slagveld zocht maar uitweek naar Nederland, verbijsterde haar: 'Ik overdrijf niet, als ik zeg dat het mij een week en misschien tlOg langer gekost heeft voor ik geloof kon hechten aan de ingekomen berichten, zó onwaarschijnlijk leek mij deze handelwijze."
Aan de hoge normen die zij liet gelden, konden de meeste ministers in haar ogen niet voldoen. 'De laatste vijf-en-zeventig jaren,' klaagde zij in 1959, 'hebben weinig werkelijke staatslieden opgeleverd.l" Van al haar kabinetten was er slechts één (het kabinet-Cort van der Linden), waarvan zij in haar Eenzaam maar niet alleen
'het verstandige en vooruitziende beleid'
prees": slechts zes andere ministers werden in die levensherinneringen met name genoemd, zeer terloops overigens"; geneigd als zij was tot een negatief oordeel, was een minister bij haar spoedig uit de gratie. Ze vond wel dat Booy gelijk had dat hij, haar medewerker, mensen altijd zeer gematigd kritiseerde, maar bij haar zelflagen ze, aldus haar eigen woorden, 'zo op de vuilnisbelt en hoe krijgt u ze er weer afl'
7 Met een snijdende formulering (wij kwamen al een voorbeeld tegen: 'Hare Majesteit was van mening dat men reizende heren niet moest ophouden'
) kon zij ministers laten vallen of hun congé geven. '0, u gaat ook op de grote hoop', zei zij wel eens in een conflict. 'Welke hoop l'
'De hoop waar al die oud-ministers al liggen."
In het bijzonder had zij het niet begrepen op diplomaten, 'zo vals als een diplomaat'
was 'een van haar geliefkoosde uitdrukkingen'
." 'Ik: heb altijd', zei ze eens tegen Booy, 'de mensen veracht die standpunten die ze hoog zaten, zo maar lieten vallen. Wat heb ik dat vaak beleefd!"?
Waarbij de betrokkenen dan nog het nadeel hadden dat de koningin jegens wie zij zich te verantwoorden kregen, een ijzersterk geheugen had. Maar dat geheugen was toch niet meer dan een hulpmiddel: hulpmiddel van een vitale en
1 E. van Raalte: Troonredes, openingsredes, inllllidigillgsredes, p. XXX. 2 Booy: De levensavond van kOllillgin Wilhelmina, p. 21. 3 Koningin Wilhelmina: Eenraam maar niet alleen, p. 179. • A.v., p. 198. s A.v., p. 154. 6 Pierson, Kuyper, van Kleffens, Welter, Gerbrandy, van Maak. 7 Booy: Het is stil op Het Loo, p. 151. 8 E. N. van Kleffens, 19 april 1956, over de ervaringen van enkele van zijn ambtgenoten. • A.v., 2 juni 1958. 10 Booy: De IC1JCIISalJolldvall kO,lillgin Wilheltnina, p. Sr.
Er is over die inzichten ·en overtuigingen uit de periode harer vorming meer te berichten.
Allereerst dit, dat haar neiging tot achterdocht, in het bijzonder jegens ministers, in belangrijke mate versterkt werd door hetgeen koninginmoeder Emma haar bij tijd en wijle vertelde van moeilijkheden met de leden van de kabinetten uit de jaren '90. 'Zo kreeg ik reeds jong'
, schreef Wilhelmina aan het eind van haar leven, 'een beeld van allerlei personen, indrukken die toen sterker waren dan ze later zouden zijn geweest. Het zal niemand verwonderen als ik schrijf dat deze indrukken niet onverdeeld gunstig waren en niet nagelaten hebben op mijn gedachtenleven en gedachtenwereld in te werken. Met het vertrouwen van moeder was ik heel gelukkig. Maar wel was het op deze leeftijd soms moeilijk alleswat ik hoorde te verwerken."
Houdt men in het oog dat deze passage met grote terughoudendheid geschreven is (een terughoudendheid die Wilhelmina in Eenzaam maar niet alleen, waar het haar relaties met ministers betrof, zeer bewust en zeer systematisch betracht heeft), dan gaat het wel niet te ver, te veronderstellen dat de koningin-moeder haar dochter voor ogen hield dat zij er als koningin verstandig aan zou doen, een zo groot mogelijke waakzaamheid te betrachten: hoe vaak was niet van het vertrouwen en van de aanhankelijkheid van vorsten misbruik gemaakt I
Voor de jeugdige Wilhelmina was, wellicht met een iets positiever accent, ook het contact met de enige zuster van koning Willem III, groothertogin Sophia van Saksen-Weimar, van eminente betekenis. Op haar droeg zij, aldus Booy, na haar vaders heengaan een groot deel van de liefde over die zij voor hem gekoesterd had. Wat leerde zij van haar tante I De groothertogin wist 'haarscherp ... dat de koning niet alleen een staatsman en een generaal moest zijn maar ook een cultuurdrager en een cultuurbehoeder en een vriend der mensen."
Zij, 'die zo goed met het leven hier te lande op de hoogte was gebleven, was', schreef Wilhelmina, 'voor moeder een gesprekspartner als geen ander. Met haar kon moeder over alles spreken'ê, 'de gesprekken die zij met mij voerde, zijn werkelijk van onschatbare waarde voor mij geweest.I" In welke opzichten I Wij moetenKoningin Wilhelmina:p.Booy:p.KoninginWilhelmina:p.Zo tegen Booy.p.
De voorbereiding op die functie was, wat het bijbrengen van de nodige kennis betrof, niet vrij van een eenzijdigheid waarin het liberale Nederland weerspiegeld werd. 'De werkelijke wereld der arbeiders bleef een gesloten boek voor haar ... Zij wist bij haar troonsbestijging meer van het adatrecht der Minangkabauers dan van de rechteloosheid van de arbeiders van AJ11sterdam.'
Omtrent de Gereformeerde Kerken was haar weinig meegedeeld, 'het Réveil was voor haar alleen een Frans woord ... Vanhet actuele Katholieke leven in Nederland was zij eigenlijk wel zo ongeveer onkundig gelaten' - aldus weer Booy.' Eens kocht hij antiquarisch Het vergeten hoofdstuk: het over de toestand der arbeiders handelend supplement op het over de vooruitgang juichende boekwerk Een halve eeuw dat ter gelegenheid van Wilhelmina's troonsbestijging verschenen was. Dat vertelde hij haar.
'Ze keek ineens scherp geïnteresseerd en vroeg mij haar de inhoud te vertellen. Ik deed dit en citeerde uit mijn hoofd een en ander. Aan het eind deelde ik mee, dat dit geschrift over de sociale ellende in Nederland een tot haar gerichte open brief was en dat die sloot met de woorden: 'Wanneer allen u vleien, bewieroken, huldigen, maar u de waarheid onthouden, toch is er althans één stem tot u gekomen die u heeft ingelicht.'
Het was daarna een ogenblik stil. Evenwel slechts een ogenblik. Toen was ik getuige van een van de ergste woede-uitbarstingen die ik van de Prinses heb meegemaakt ... Haar bewoordingen zal ik niet weergeven ... De zakelijke inhoud was: ze hebben me alleen dat officiële gedenkboek gegeven, die aanvulling is me toegestuurd, natuurlijk, maar die hebben de heren achtergehouden."
Anders dan Booy zijn wij geneigd, in die uitbarsting ook een element van onbewust zelfverwijt te zien. Moest men nu waarlijk Het vergeten hoofdstuk gelezen hebben om iets te bevroeden van de levensomstandigheden der arbeiders 1 Had de koningin niet vaak genoeg als kind in gezelschap Vall de regentes door de arme wijken der grote steden gereden 1 Die vragen stellend, willen wij overigens niet ontkennen dat niets haar, door de verhoudingen van de tijd, moeilijker gevallen is dan te worden waar haar hart naar dorstte: koningin van het gehele volk.
Zij heeft er meer dan veertig jaar op moeten wachten.