Op de betekenis van de door de vorstin afgelegde eed komen wij terug. Hier willen wij allereerst wijzen op het kenmerkend feit dat haar korte
Amsterdam
Houten, S. van
Wilhelmina, koningin
Willem III, koning
toespraak, ruim een week: tevoren aan de leden van het ministerie-Pierson toegezonden, 'gehéél haar eigen werk'
was; 'wij hadden geen aanmerking, enkellof', tekende de minister-president in zijn dagboek aan.' Die toespraak getuigde van een zelfbewustheid, van een vastheid van opvatting, van een kordaatheid en van een plichtsbesef die men in het algemeen in die mate bij zo jeugdige personen niet zal aantreffen en zeker niet gecombineerd. Er sprak een gevormde persoonlijkheid uit, hij stond bovendien in dezelfde strijdbare toonsoort als de toespraken die zij, meer dan veertig jaar later, tijdens de tweede wereldoorlog voor de Londense radio zou houden.