Wij willen uitgaan van de eed die zij bij haar inhuldiging aflegde. Trouw zwoer zij toen aan de Grondwet en aan de overige wetten des rijks. Zij kon nier in feller woede ontsteken dan wanneer een der ministers haar meende te moeten verwijten (een verwijt dat jhr. de Jonge op schrift vastlegde en wellicht ook mondeling uitte), dat zij inconstitutioneel gehandeld had. M. W. F. Treub, een van haar ministers uit de eerste wereldoorlog, maakte eens in een audiëntie een opmerking waaruit, schreef hij, de koningin 'ten onrechte afleidde, dat ik haar verdacht, voorstandster te zijn van een verlicht desporisme. Ik kreeg toen de wind van voren en had heel wat moeite haar te overtuigen, dat zij mij verkeerd begrepen had.'! Andere ministers hadden wel eens overeenkomstige ervaringen. De in de Amsterdamse Nieuwe Kerk afgelegde eed was Wilhelmina heilig. Maar daaraan dient
Jonge, B. C. deSrruycken, A. A H.Treub, M. W. F.Wilhelmina, koninginKONINGIN WILHELMINAtoegevoegd, enerzijds, dat het handelen overeenkomstig die eed voor haar ('iemand die altijd het laatste woord en altijd zijn zin wil hebben') vaak een moeilijke zelfoverwinning betekende, anderzijds, dat het belangrijkste artikel dat de Grondwet nopens de verhouding tussen de koning en de ministers bevat, niet meer zegt dan dat de eerste onschendbaar is en de laatsten verantwoordelijk zijn. Dat betekent, gelijk al betoogd, dat de uitvoerende macht (koning en ministers) naar buiten als eenheid dient op te treden - een eenheid waarbij de verdediging van het te voeren beleid uitsluitend aan de ministers toevalt. Maar de bepaling van dat beleid, Is de koning niet meer dan het 'ornament' waar van Houten van sprak, niet meer dan (wij citeren enkele andere opvattingen uit het einde van de regeringsperiode van Willem III) 'een kegeljongen die telkens de kegels opzet en afroept wie het spel wint, maar die zelf niet meespeelt' of' de klokopwinder van het staatsuurwerk dat, buiten hem om, vóór of achter loopt' ,I Nonsens. De constitutionele koning is volledig bevoegd, binnen de grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid zijn invloed tot gelding te brengen. Hij kan een ledepop zijn of worden, maar niets verplicht hem daartoe. Geen enkel wetsvoorstel, geen enkel koninklijk besluit behoeft hij automatisch te ondertekenen. Hij kan bezwaren opperen of anderszins aansporen tot heroverweging. Hij heeft, in de befaamde formulering van Quem Victoria's tijdgenoot Walter Bagehot, drie rechten die zijn persoonlijke mogelijkheden om in te grijpen en zijn persoonlijke mede-verantwoordelijkheid onderstrepen: het recht om aan te moedigen, het recht om te waarschuwen, het recht om geraadpleegd te worden. Wij zijn geneigd, dat derde recht het belangrijkste te achten en het in elk geval te beschouwen als de basis van de beide. andere: want wat zijn aanmoedigingen, wat zijn waarschuwingen waard als zij niet op deugdelijke inlichtingen berusten en hoe kan de koning die inlichtingen krijgen als hij niet geraadpleegd wordt,