Op woensdag I november, laat in de middag, maakten van OIst en Albrink jr. hun opwachting bij een joodse koopman in gedragen kleding, zekere Blom, die zijn bedrijf uitoefende in een loods bij het vroegere Amsterdamse Weesperpoortstation. Ze kochten de nodige uniformstukken en bestelden er meer die Blom niet voorradig had: de uniformen van een postbode, van spoorwegpersoneel, van de rijksveldwacht, ze zouden er de volgende dag al voor terugkomen, ze hadden haast en Blom moest alles zo inpakken dat, zeiden ze, 'niemand moest kunnen zien wat er in zat'
. Blom vertrouwde het zaakje niet, noteerde in de schemering het nummer van de auto waarin de twee heren gekomen waren en gafhet nummer aan de politie door, vermoedelijk op donderdag 2 november toen de tweede zending kledij opgehaald werd. Ten huize van Genuneke die weer in dienst was, werden onder toezicht van Abwehr-officier Gerken de uniformstukken waar men in Duitsland om zat te springen, in twee grote koffers gepakt, Albrink jr. laadde die koffers in zijn auto en reed weg. Ter attentie van 'Herr Gerken, Stadttheater Osnabrück', moest hij ze afgeven aan de Duitse douanepost op de weg van Almelo naar Nordhorn.