Voor de ontruiming van de gebieden die bij dreigend invasiegevaar onder water gezet zouden worden of die, als het inderdaad tot een invasie kwam, vermoedelijk gevechtszone zouden worden, was al vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog een regeling voorbereid. Defensie en Binnenlandse Zaken hadden samen in maart' 35 een '
Voorschrift Afvoer Burgerbevolking' opgesteld dat van het beginseluitging dat een eigenmachtig uitwijken van de bevolking voorkomen moest worden; voorzover die bevolking geëvacueerd zou worden, zou ze uit de bedreigde gebieden in transporten van ongeveer duizend personen naar tevoren vastgestelde andere gemeenten overgebracht worden waar de burgemeesters voor de huisvesting en voor het uitbetalen van steun dienden te zorgen: als regel zou men die geëvacueerden bij burgers inkwartieren. Landelijk zou een interdepartementale commissie, de Commissie Burgerbevolking, op een-en-ander toezicht houden. Toen echter eind augustus '39 de algemene mobilisatie afgekondigd werd en het oorlogsgevaar opeens een realiteit leek te worden, bleek dat de in ' 35 ontworpen regeling '
bij het departement van binnenlandse zaken in het vergeetboek geraakt' was: nadere regelingen waren niet uitgewerkt. Overhaast moesten provinciale commissarissen (Commissarissen Afvoer Burgerbevolking) benoemd worden, niet minder overhaast werd in Den Haag een Bureau Afvoer Burgerbevolking in het leven geroepen! - dat alles volgens een nieuw voorschrift dat op 9 september '39 van kracht verklaard werd en het oude van'
35 verving. Het nieuwe voorschrift bepaalde dat de geëvacueerden per persoon maximaal dertig kg bagage mochten meenemen en dat, waar mogelijk, afzonderlijke veetransporten samengesteld zouden worden. Voor die vee-afvoer moest een nieuw bureau van Economische Zaken zorgen, het Bureau Ontruiming.