Het november-alarm (snel opgekomen, snel weer verdwenen) had in één opzicht een belangrijk effect gehad. Op zaterdag 4 november was niet alleen de Nederlandse regering maar waren ook de regeringen van Engeland en Frankrijk opeens geconfronteerd met het perspectief dat Hitler acht dagen later, op zondag de rzde, tot de aanval in het westen zou overgaan. Het bericht dat bij de Engelse regering binnengekomen was en de inlichtingen die majoor Sas op de 7de in Berlijn kreeg, spraken uitsluitend van een aanval op Nederland. Dat wierp, gelijk wij al vermeldden, voor de Geallieerde legerleiding (dat betekende in dit geval: voor de Geallieerde opperbevelhebber, de Franse generaal Gamelin) de vraag op, hoe men Nederland te hulp kon komen. Zonder de volledige medewerking van België zou dat bezwaarlijk gaan. De Belgische regering kwam dus voor het probleem te staan, wat zij zou doen indien Duitsland niet België en Nederland, maar uitsluitend Nederland zou aanvallen.
Op de dag waarop de vredesoproep van koning Leopold en koningin Wilhelmina gepubliceerd werd, 7 november, besloot het Belgisch kabinet om geen onmiddellijke beslissing te nemen: de minister-president, Hubert Pierlot, de minister van buitenlandse zaken, Spaak, en de chef van de generale staf, generaal Henri Denis, kregen volmacht om te handelen naar het hun goed dacht. Spaak ontving die avond nog de Franse gezant en vroeg hem wat men in Parijs wilde: dat België in geval van een Duitse invasie van Nederland neutraal bleef of dat het Duitsland de oorlog verklaarde en de Geallieerden te hulp riep. Parijs antwoordde: het laatste - maar dat wierp een nieuwe vraag op: welke hulp zouden de Geallieerden dan èn aan Nederland èn aan België kunnen verlenen s!
Generaal Gamelin had geen enkel uitgewerkt plan gereed liggen. Na de eerste waarschuwing uit Londen had hij op 5 november opdracht gegeven, een transportschema te ontwerpen waarbij Geallieerde troepen eerst naar Zeeuws-Vlaanderen en vervolgens naar Walcheren en Zuid-Beveland zouden oprukken.ê Wat België betreft, had de Belgische regering gehoopt dat de Geallieerde legers, als Duitsland tot een aanval zou overgaan, onmiddellijk zouden doorstoten tot aan het Albertkanaal in de buurt van Luik en Maastricht, maar dat was Gamelin te ver; hij deed de Belgische militaire attaché in Parijs geen enkele concrete toezegging, hij hoopte alleen dat de GeallieerdeJ.
zijn om Nederland te hulp te komen. Hoe zouden zij dat kunnen doen, als
zij het Nederlandse krijgsplan niet kenden en als zij niet wisten waar Neder
land het dringendst behoefte aan had? Generaal Reynders dacht dat het vol
doende was om pas bij een Duitse invasie verbindingsofficieren naar het
buitenland te sturenl, maar minister van Kleffens was van opinie dat het lang
niet zeker was dat men daar dan voldoende tijd voor zou hebben; hij kwam
op het denkbeeld om de nodige informatie neer te leggen in brieven die
men voorshands gesloten zou deponeren bij de Nederlandse gezantschappen
in Brussel, Parijs en Londen: zou de Duitse invasie werkelijkheid worden,
dan zouden die brieven onmiddellijk aan de regeringen en aan de militaire
leiders van België, Frankrijk en Engeland overhandigd kunnen worden.
Een eerste stuk 'waarin de eventueel van de Fransen te vragen hulp wordt
geregeld', werd in de nacht van vrijdag Ia op zaterdag II november door
de Nederlandse gezant in Parijs ontvangenê - er kan maar weinig beraad aan
ten grondslag gelegen hebben; daarvoor was de tijd te kort. Een betere versie
moest vervaardigd worden. Daarmee belastte zich het hoofd van de afdeling
operaties van het Algemeen Hoofdkwartier, majoor Wilson. Op zondag
19 november stelde hij de nieuwe stukken Op3, twee officieren van GS III
zorgden voor de vertaling in het Frans en het Engels+en nog diezelfde avond
werden die vertalingen aan de ambtswoning van minister van Kleffens afge
geven. De korte inhoud (de stukken zijn, zoals wij nog zullen verhalen, later door
andere vervangen en toen vernietigd) was, dat de Geallieerden in Noord
Brabant zo ver oostelijk moesten doordringen dat zij konden helpen bij de
verdediging van de Peel-Raamstelling." Dat was nog heel wat verder dan
het Albertkanaal! Inderdaad was generaal Reynders er zich niet van bewust , dat zijn denkbeeld allerminst strookte met de operatieve bedoelingen van
generaal Gamelin; hij had ook niet de behoefte, zich, hoe voorzichtig ook,
van die bedoelingen te vergewissen: zijn opvatting was, dat de inhoud van
de bij de Nederlandse gezantschappen in Brussel, Parijs en Londen gedepo
neerde brieven strikt geheim moest blijven tot de dag waarop Duitsland zou
aanvallen." sloot dat niet het evidente risico in dat op die informatie dan
onvoldoende gereageerd zou worden? Stellig - maar onze indruk is, dat
1 I. H. Reynders: De wisseling van het opperbevel, p. 29. 2 'Uittreksel uit het dag
boek van de militair attaché', II nov. 1939 (Enq., punt a, gestencildebijlage 158).
3 Proces-verbaal, 3 okt. 1946, van verhoor van].]. C. P. Wilson (Dossier-deGeer,
proces-verbaal no. 33), Enq., dl. I b, p. 35. 4 J. G. M. van de Plassche, 29 nov. 1955. s J.]. C. P. Wilson, 30 nov. 1955. 61. H. Reynders, 26 okt. 1955.
De aanvalsdatum voor Fall Gelb is door Hitler vóór de lode mei 1940 niet minder dan negentien maal vastgesteld en achttien maal opgeschoven.' NegentienmaalkreegdusookdeAbwehrinformatie. Wijwetennietmetzekerheid of Oster in de gelegenheid was, al die data zonder uitzondering aan zijn vriend Sas door te geven; Osters inlichtingen waren niet altijd volledig, maar dat er, ook toen Sas op 13 november naar Berlijn teruggekeerd was, herhaaldelijk bericht van hem binnenkwam dat Nederland op een bepaalde datum door Duitsland overvallen zou worden, staat vast.ê Keer op keer was die informatie op het moment waarop zij doorgegeven werd, juist. Maar die data verstreken, de een na de ander. Niets geschiedde. Na het novemberalarm werd het midden januari voor er van Nederlandse zijde weer bijzondere voorzorgsmaatregelen genomen werden, en dat tweede alarm (dat wij nog beschrijven zullen) was minder gevolg van enige aankondiging van majoor Sas, dan van een waarschuwing uit België waar men door de noodlanding van een Duits vliegtuig documenten buitgemaakt had welke in de richting van een spoedige aanval op Nederland en België schenen te wijzen. Anders gezegd: de data die majoor Sas doorgaf, zijn op zichzelf, vóór de
Natuurlijk werd hem vaak gevraagd, wie toch die geheimzinnige informant was in wiens mededelingen hij een onbeperkt vertrouwen stelde. De naam Oster werd, uit veiligheidsoverwegingen, door Sas jegens niemand genoemd. Geen van de andere Nederlanders aan het gezantschap te Berlijn kende die naam.' Ook bij dat gezantschap werd, 'speciaal in de periode na de grote alerte van 12 november 1939'
, aan de betrouwbaarheid van die informant getwijfeld- - later verdween die twijfel goeddeels omdat de waarschuwingen die Sas kreeg, veelal klopten met overeenkomstige waarschuwingen welke het gezantschap, maar dan meest iets later, van anderen ontving: een functionaris van het Auswärtige Amt die Nederland welgezind was, liet wel eens in vage termen blijken dat de situatie kritiek werd, en een ontslagen ambtenaar van de Duitse buitenlandse dienst, graaf Albrecht von Bemstorff, een moedig tegenstander van het Nazibewind en een persoonlijk vriend van de gezant, jhr H. M. van Haersma de With," gaf menigmaal de hem bekend geworden aanvalsdata voor Fall Gelb aanhetgezantschap door." Jhr. van Haersma de with en zijn staf waren dus in beginsel geneigd, geloof te hechten aan de inlichtingen welke majoor Sas ontving - zij waren, afgezien van koningin Wilhelmina en een enkele minister als Gerbrandy, vrijwel de enigen.
Generaal Reynders behoorde bepaald niet tot dat kleine groepje. Wat Sas uit Berlijn berichtte, moest hoe dan ook in de geheime overzichten van GS III opgenomen worden. Welnu, enige tijd na het november-alarm gaf de generaal aan majoor van de Plassche die voor het samenstellen van die overzichten zorg droeg, de ongepaste maar kenmerkende opdracht om het verstrekken van inlichtingen aan de koningin en aan minister Dijxhoom te beperken, 'Hare Majesteit'
, had de opperbevelhebber gezegd, 'wordt er maar zenuwachtig van en de minister van defensie krijgt maar aanleiding zich met de zaak te bemoeien.PGeneraal Pabius, opvolger van van Oorschot als hoofd van de geheime dienst, ging zelfs nog verder want hij wilde, aldus van de Plassche, 'dat ik helemaal geen berichtenmeer uitstuurde, want dan werden de mensen maar zenuwachtig."
J.J.J.J.
Veel effect hadden dergelijke absurde opdrachten niet: van elk rapport dat Sas naar het Algemeen Hoofdkwartier zond, stuurde hij op verzoek van de koningin rechtstreeks een kopie naar een harer adjudanten! en de geheime overzichten welke GS III A samenstelde, werden menigmaal door enkele jongere officieren van de afdeling' clandestien'
aan prins Bernhard meegegeven bij diens bezoeken aan het Algemeen Hoofdkwartier; 'die stak ze in zijn zak'
, aldus een der officieren, 'en ik hoor het hem nog zeggen: 'Dan kan ik het eens met Moeder bepraten, dan ziet ze het ook eens.' '
2Wat het verbod betrof om minister Dijxhoom zo volledig mogelijk in te lichten: hier trok majoor van de Plassche zich op instructie van de minister (die hij zelf gewaarschuwd had) niets van aan." Contact met de secretaris-generaal van justitie, mr. van Angeren, was Sas (zij kenden elkaar sinds jaren) uitdrukkelijk door generaal Reynders verboden: oud-minister Geseling die, gemobiliseerd, als kapitein ingedeeld was bij de juridische afdeling van het departement van defensie, belastte zich toen met de taak, mondeling de waarschuwingen van Sas aan van Angeren door te geven? - van Angeren lichtte dan telkens minister Gerbrandy in en deze liet niet na, herhaaldelijk in de ministerraad uitdrukking te geven aan zijn overtuiging dat een Duitse aanval niet zou uitblijven; hij kreeg in het kabinet de naam van de man 'die altijd denkt dat er morgen oorlog komt'
."
Reeds eerder vermeldden wij dat generaal Reynders al vóór het november-alarm weinig geloofhechtte aan de berichten die majoor Sas placht door te geven. Na het november-alarm beschouwde hij hem eerst recht als 'een paniquard'. 6 Sas had hem meegedeeld dat zijn informaties van een officier van de Duitse generale staf afkomstig waren en hij was zo ver gegaan om aan te duiden dat het een officier van de Abwehr was.? Dat deed bij Reynders de deur dicht: leek het hem op zichzelf al hoogst onwaarschijnlijk dat een Duits officier 'verraad zou plegen'
, het stond voor hem als een paal boven water dat men aan gegevens die men uit kringen van de Abwehr ontving, geen waarde kon toekennen. Was het niet juist een van de functies van die dienst om de tegenstanders met Spielmaterial in verwarring te brengen 1 Pleitte niet veel er voor, dat Sas, ongewild, evenzeer werktuig in Duitse handen geworden was als Payne Best en Stevens 1 En hadden de Duitsers bij het doorgeven van dat Spieluioterial niet een evident belang 1 Elke keer wanneer het gealarmeerdeJ.J.J.12 jan. 1956. 6 Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, Enq., dl. Ie, p.·647. 'I. H. Reyn'Bovendien'
, aldus de generaal,
'waren die inlichtingen van de heer Oster al enige malen onjuist gebleken. Sas had mij ook verteld dat diezelfde meneer hem had meegedeeld dat hij bezig was, een aanslag op Hitler voor te bereiden. Toen geloofde ik het helemaalniet meer. Ik kon mij niet voorstellen dat een Duits officier die bezig was een aanslag op Hitler voor te bereiden, aan een buitenlands attaché zou vertellen dat hij daarmee bezig was.'2
In het Algemeen Hoofdkwartier werd de afwijzende houding van de opperbevelhebber door velen gedeeld. De bewoordingen zelf waarin die geheimzinnige Duitse officier soms zijn berichten inkleedde (Hitler duidde hij wel eens als' de roverhoofdman'
aan) versterkten, door Sas weergegeven, het wantrouwen; 'dergelijke berichten'
, aldus generaal Fabius, de chef van GS III, 'werden dan een beetje smalend opgenomen."
Ook Fabius zag de berichtgeving door Sas als een vorm van Duitse zenuwoorlog, 'dat er in de Duitse generale staf verraders zaten ... was zo on-Duits ... , dat men dat niet zo dadelijk geloofde."
Van de Plassche, hoofd van GS III A, had eveneens dikwijls 'het idee dat we '
gevoerd' werden met berichten." Dat was mede de opinie van de chef-staf van de landmacht, generaal-majoor Carstens: deze zag de alarmeringen vooral als een Duitse poging om de Nederlandse troepen af te matten." Meer en meer gingen sommigen majoor Sas als een tamelijk ridicule figuur beschouwen. Had hij weer eens een invasiedaturn gerapporteerd, dan werd op het Algemeen Hoofdkwartier gezegd: 'Het sast weer.'?
Een van zijn collega's begroette Sas in Den Haag eens met de woorden: 'Zo, S-O-S, hoe gaat het met je geestelijke toestand 1'8
Het bleef niet bij het afwijzen van inhoud en toon van de berichten van de majoor. Van de Plassche reisde ter controle naar Berlijn 'om eens kennis te maken met die vertrouwde berichtgever'
- hij kreeg Oster niet te zien." Sas
1 Getuige 1. H. Reynders, Enq., dl. I c, p. 23. 2 A.v. 3 Getuige H. A. C. Fabius, a.v., p. 252. A.v., p. 251. 5 Getuige ]. G. M. van de Plassche, a.v., p. 222. • Brief, lokt. 1940, van N.T. Carstens aan de commandant in hetjustitiële garnizoen Den Haag, a.v., dl. I b, p. 125. 7 H.]. PIlaff, 18 maart 1960. 8 G.]. Sas]r.: 'Het begon in mei 1940'
, De Spiegel, 17 okt. 1953. Getuige J. G. M. van de Plassche, Enq., dJ. Ic, p. 653.' '
1
Sas zou dus een andere functie krijgen.
Dat feit alleen al wees er op dat ook in de ministerraad aan de waarde van zijn berichtgeving getwijfeld werd. De Geer had dat van meet af aan gedaan, maar geleidelijk was die twijfel ook bij de ministers Dijxhoorn en van Kleffens gegroeid. Generaal Reynders wilde al na het november-alarm van die 'paniekzaaier'
af, maar het bleek niet zo gemakkelijk om een opvolger te vinden. Toen men er een had (een gepensioneerd opperofficier van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger, generaal-majoor A. G. van Triche), kwam men tot de ontdekking dat men aan de Duitsers geen acceptabele verklaring geven kon voor het feit dat men Sas wilde vervangen.ê bovendien arriveerde er een fel protest van de Berlijnse gezant, van Haersma de With het slot van het lied was, dat Dijxlioom en van Kleffens besloten, Sas te handhaven en van Tricht te benoemen tot militair attaché in Zwitserland en Italië.
Bij dat alles speelde een rol dat Sas' scherpste criticus, generaal Reynders, begin februari '40 vervangen was; misschien ook, dat het januari-alarm bij sommigen het vermoeden gewekt had dat majoor Sas met zijn berichten in wezen gelijk had. Twijfel bleef bestaan, en niet alleen aan Nederlandse kant. De Belgische collega van Sas, kolonel Goethals, voegde, toen hij begin december '39 allerlei berichten doorgaf die via Sas kennelijk van Oster afkomstig waren, aan die berichten de opmerking toe dat de (hem, Goethals, onbekende) informant heel wel, zonder het te weten, als 'agent provocateur' kon fungeren," en nog op 7 mei '40 werd de uit dezelfde bron afkomstige inlichting dat het offensief voor Fall Gelb op 8 mei ingezet zou worden (inlichting welke op dat moment juist was), door de Belgische militaire attaché naar Brussel in code doorgetelegrafeerd 'ovec expresses reserves.":
J.J.14
Datzelfde voorbehoud trof vele van de detail-inlichtingen welke majoor Sas aan Den Haag deed toekomen. Oster legde er de nadruk op, dat de leden van het Koninklijk Huis bedacht moesten zijn op hun veiligheid-; hij waarschuwde herhaaldelijk en met klem dat men speciaal letten moest op het tijdig opblazen van alle bruggen over de Maasê; hij berichtte begin december '39 dat de Duitsers parachutisten en tanks zouden inzetten en sommige van hun troepen in Nederlandse uniformen zouden steken"
; hij deelde eind januari' 40 mee dat zij, met inzet van een gehele tankdivisie, hun hoofdstoot via Noord-Brabant, de Moerdijkbruggen en de brug bij Dordrecht in de richting van Rotterdam zouden uitvoeren - een bericht dat bij generaal Fabius op tafel kwam die er, 'aannemende dat de opmars van het FransBritse reserveleger door België in de richting van de Ruhr tot de mogelijkheden behoorde'
, ter attentie van generaal Reynders (die op aftreden stond) een memorie aan toevoegde waarin hij 'het onwaarschijnlijke van een aanval . door Noord-Brabant' krachtig onderstreepte." Dit rapport van Sas, strategisch misschien het belangrijkste van de vele die hij doorgaf, raakte later zoek. Generaal Winkelman, opvolger van Reynders, kreeg het niet te zien",
Achteraf valt het niet moeilijk, te constateren dat het ongeloof dat de berichtgeving van de Nederlandse militaire attaché in Berlijn trof, in menig opzicht de Nederlandse verdediging geschaad of zelfs ernstig geschaad heeft. Maar hoe dat ongeloof te verklaren 1 Wij moeten ons hoeden voor een al te simpele voorstelling van zaken. Eenvoudig, gelijk reeds gezegd, is de historie alleen achteraf; zij heeft dan zelf, door haar verloop, helder gemaakt wat voor velen als tijdgenoten duister en ondoorgrondelijk was.
De argumenten die naar het oordeel van de generaals Reynders en Carstens (om slechts hen te noemen) tegen de betrouwbaarheid van Sas' anonieme informant pleitten, waren allerminst gezocht. Dat zij erkend. Het was een vreemde zaak dat het zo nauwkeurig aangegeven offensief telkens niet doorging; de veronderstelling dat Hitler een soort zenuwoorlog voerde, was evenmin absurd als die andere dat het hem er om te doen was, een beter inzicht te krijgen in de oorlogsopstelling van het Nederlandse leger. MaarJ.J.schijnlijk dat het Oberkommando des Heeres vóór eindjanuari het plan voor de tankstoot door Noord-Brabant uitgewerkt had. 5 Getuige G. J.
Die kern lag bij twee factoren.
De eerste was, dat verreweg de meeste Nederlanders (ministers en generaals incluis) het perspectief niet konden verdragen dat Hitler zo al niet met zekerheid, dan toch met grote waarschijnlijkheid tot de aanval op Nederland zou overgaan. Sas was een Cassandra: hij werd evenmin geloofd als de dochter van Priamus.
En als tweede, daarmee samenhangende factor 'zien wij het feit dat het nagenoeg allen aan wie de berichten van Sas onder ogen kwamen (wij maken voor de koningin een uitzondering'), schortte aan begrip zowel voor de demonie van Hitlers politiek als voor de tegenstellingen en spanningen welke die politiek in de hogere regionen van het Derde Rijk had doen ontstaan. Sas placht bij zijn bezoeken aan Den Haag Hitler en de zijnen aan te duiden als 'die bende, die troep ploerten" - dat waren niet de categorieën waarin tom de meeste Nederlandse ministers en opperofficieren plachten te denken. Voor hen golden als regel nog fatsoensnormen waaraan Hitler zich in zijn gehele politieke loopbaan onttrokken had. Vandaar dat zij ook het gewetensconflict van Sas' ongenoemde informant niet konden aanvoelen. Een man als generaal Fabius zag die informant niet als een bij uitstek moedig, anti-nationaal-socialistisch patriot, maar als een 'verrader'
en 'dat er in de Duitse generale stafverraders zaten'
, was 'on-Duits'
. Generaal Winkelman kende in beginsel aan de inlichtingen welke Sas doorgaf, veel meer waarde toe dan zijn voorganger Reynders gedaan had, maar toen Winkelman medio maart '40 vernam dat die inlichtingen van een hooggeplaatst Duits officier afkomstig waren, zei toch ook hij, 'dat hij eigenlijk die berichtgever een beroerde vent vond."
Die geringe aandacht welke aan de berichten van de Nederlandse militaire attaché in Berlijn geschonken werd, was, in het negatieve, de uitdrukking van gebrek aan fantasie, gebrek aan begrip voor het wezen van het nationaalsocialisme, en, in het positieve, van gehechtheid aan het rustig nationaal en persoonlijk bestaan, gehechtheid aan de traditionele fatsoensnormen. Achter het probleem-Sas ging dan ook een veel algemener probleem schuil: het probleem van de mentaliteit en van de politiek in de neutraliteitsperiode.peilen.' (Th. Booy, 30 jan. 1956). 2 C. Ringeling, 6 juli 1960. 3 Getuige G. J. Sas, Enq., dl. I c, p.