Wat had de ministerraad inmiddels verricht?
Aan het einde van ons vorig deel beschreven wij hoe minister-president de Geer op de avond van donderdag 9 mei de leden van zijn kabinet verzocht had, rekening te houden met de mogelijkheid van kabinetsberaad dat,
1 A.v., p. 25. 2
Het was 3 uur 55 -X-Zeit.
Onmiddellijk moesten de Belgen, Fransen en Engelsen ingelicht en de Fransen en Engelsen om hulp gevraagd worden. De opperbevelhebber, generaal Winkehnan, had daartoe eind maart zijn krijgsplan en zijn wensenin memoranda neergelegd die zich, in verzegelde enveloppen, bij de Nederlandse legaties in Brussel, Parijs en Londen bevonden - enveloppen die, volgens een vastgestelde regeling, na ontvangst van een speciaal codewoord aan de geadresseerden overhandigd moesten worden.
Van het bombardement van Waalhaven en Bergen vernomen hebbend, belde nu Dijxhoorn omstreeks vier uur zijn ambtgenoot van buitenlandse zaken op. 'Wij spraken af, dat terstond het codewoord naar Londen, Parijs en Brussel zou worden gezonden .... Van Kleffens en ik', aldus later Dijxhoorn 'waren voorts van oordeel dat ogenblikkelijk de raad van ministers bijeen moest komen.'!
Van Kleffens telefoneerde de Geer uit zijn bed. Met een paar woorden werd de situatie uiteengezet. 'Het lijkt mij tijd'
, concludeerde de minister van buitenlandse zaken, 'dat (code)telegrarn te verzenden.' Maar de minister-president, zo verhaalde van Kleffens aan de Enquêteconunissie, 'was daar nog niet aan toe'
- de Geer uitte dus bezwaren. Was hij van mening dat de Duitse aggressie nog niet onomstotelijk vaststond? Vreesde hij dat Nederland de positie van neutraliteit waaraan hij als minister-president zijn hart verpand had, ontijdig zou prijsgeven? Zijn argumenten maakten op van Kleffens, aldus diens relaas, niet de minste indruk: 'Ik: zeide 'Dat kan niet wachten; als het, nu zij ons met bommen om de oren gooien, nog niet de tijd is, kunnen wij het net zo goed laten; ik verzend het telegram.' '
Het was haast insubordinatie jegens de premier. De Geer gaf toe: 'Dat vond hij toenGetuige Enq., dl.c, p.
Het speciale codewoord ging dus naar Brussel, Parijs en Londen uit - het werd, vermoedelijk in alle drie gevallen, telefonisch doorgegeven. Wat Londen betrof, belastte zich daarmee de secretaris-generaal van buitenlandse zaken, jhr. mr. A. M. Snouck Hurgronje, maar deze kon zich na de nacht die hij ten huize van minister van Kleffens goeddeels wakend doorgebracht had, en misschien ook door alle emoties van het eerste oorlogsuur, het alge mene codewoord niet herinneren waarmee Buitenlandse Zaken aan de posten elders duidelijk placht te maken dat het departement aan de lijn was en niet een-of-andere verdachte Duitser of Vijfde Colonnist. Snouck was, anders gezegd, niet in staat, zich onmiddellijk te identificeren jegens de gezant te Londen, jhr. mr. E. F. M. J. Michiels van Verduynen, die hij in zijn slaap stoorde. 'Noem me de naam van je jongste dochter'
, zei de slagvaardige Michiels. Die naam bleek te kloppen; de spreker uit Den Haag was dus betrouwbaar, kon het speciale codewoord doorgeven en de gezant wist wat hem nadien te doen stond. Hij begaf zich onmiddellijk naar de kanselarij van het Londens gezantschap om de voor de Engelsen bestemde stukken uit de safe te halen en trof daar toen al de marine-attaché aan, luitenant-ter-zee eerste klasse A. de Booy, die zich met generaal Winkelmans memorandum naar de Admiralty moest begeven." De Booy was weinige minuten tevoren gewekt door een telefoontje van de officier-van-de-wacht der afdeling verbindingen bij de Britse admiraliteit die (via de door vice-admiraal Furstner voorbereide, geheime Nederlands-Britse radioverbinding) een lakoniek telegram van de marinestafin Den Haag ontvangen had: 'Vraag hulp. Oorlogstoestand ingetreden. Van Kleffens.'
De Duty Officer Signals van de Admiralty had die woorden 'met sterk Engels accent'
aan de Booy voorgelezen; de Booy had ze kunnen begrijpen." Met het memorandum dat hij in de safe had aangetroffen, begaf de marine-attaché zich naar de Admiralty, de gezant spoedde zich naar de verblijfplaats van de Britse minister van buitenlandse
'Herinneringen van de marine-attaché te Londen'
, Mededelingen van de Marinestaf, I952, no. 2, p. 45
Op dat vroege uur was evenwel in het omstreden Den Haag een ieder al klaar wakker. Duitse vliegtuigen ronkten boven de stad, luchtafweergeschut dreunde, luclitdoelmitrailleurs gaven ratelend hun vuurstoten af, hier en daar kwamen scherven van luchtdoelgranaten kletterend op het plaveisel neer het was onder de begeleiding van dit oorlogsgeweld dat de ministers omstreeks vijf uur naar de woning van de minister-president reden: Albarda, van Boeyen en Bolkestein, Dijxhoom, Gerbrandyen van Kleffens, Steenberghe, van den Tempel en Welter - hun levensloop en persoonlijkheid schetsten wij beknopt in ons eerste deel. In hun kring had evenwel twee dagen vóór de Duitse aanval een nieuweling zijn intrede gedaan waardoor de ministerraad van tien tot elfleden uitgebreid was.
Mr. M. P. L. Steenberghe, minister van economische zaken, was in de herfst van '39 overwerkt geraakt; hij had toen aloverwogen, een deel van zijn taak aan zijn secretaris-generaal (die dan minister zou worden) over te dragen; dat was op bezwaren gestuit; Steenberghe was een poos met vakantie gegaan, dreigde na terugkomst opnieuwonder zijn zware last te bezwijken - toen was de knoop doorgehakt- en op 8 mei was Economische Zaken gesplitst in een departement van handel, nijverheid en scheepvaart met Steenberghe als minister; landbouwen visserij waren toevertrouwd aan een nieuwe minister, de al bedoelde secretaris-generaal van wat toen nog het ongesplitste departement was, mr. dr. Arie Adriaan van Rhijn.
Van Rhijn was in oktober 1892 als zoon van een hoogleraar in de theologie te Groningen geboren. Daar en in Utrecht had hij rechten en staatswetenschappen gestudeerd. Na enkele andere functies uitgeoefend te hebben, was hij in '28 referendaris geworden bij het departement van sociale zaken, in '32 secretaris-generaal van economische zaken. Hij was lid van de ChristelijkHistorische Unie (de partij van de Geer), lid ook van haar dagelijks bestuur; hij behoorde er tot wat men de zich langzaam aftekenende 'linkervleugel'
zou kunnen noemen: een vleugel die een veel actiever eonjunctuurbeleid voorstond dan Colijn of de Geer voor hun verantwoording durfden nemen. Het nationaal-socialisme had hij reeds in '30 en '
3 I in verscheidene publikaties principieel veroordeeld. Hij was, zeven-en-veertig jaar oud, een man met veel sociaal gevoel, uitermate ervaren in de wetgeving op sociaal en economisch gebied, scherpzinnig ook, welwillend, zeer irenisch - en nooit werd invan Rhijn,nov.Met deze beknopte vermeldingen bedoelende mededelingen die de genoemde personen ons op de aangegeven data gedaan hebben.
Voor het eerst sinds bijna anderhalve eeuw rukte een vreemde strijdmacht Nederland binnen. En kon men bij de opmars, in 1795, van de Franse legers onder generaal Pichegru wel van een vijandelijke invasie spreken? Eigenlijk moest men tot het rampjaar 1672 teruggaan om een situatie van vergelijkbare benardheid te vinden - met dien verstande dat waar men toen niet bij voorbaat aan de mogelijkheid van een langdurige en succesvolle verdediging had behoeven te wanhopen, nu, in mei '40, 's vijands brute overmacht veel dreigender, veel onmiddellijker oprees - ja, de stad waar de regering zetelde, was terstond door hem geteisterd en werd (dat bleek spoedig) door zijn parachutisten en luchtlandingstroepen belaagd. Bloedige strijd was al ontbrand. Duizenden militairen zouden sneuvelen.
Het was een vooruitzicht waartegen de minister-president in genen dele bestand was. Een tijding van peilloos onheil was hem door van Kleffens overgebracht. Meer dan acht maanden lang had hij kracht ontleend aan de hoop, Nederland buiten de oorlog te houden. Die hoop was verbrijzeld. Sterker nog: zijn gehele wereldbeeld lag aan stukken. Door Hiders offensief in het westen zag de Geer gans Europa ondergaan in materiële verwoesting en morele ontwrichting. Puur verstandelijk had hij de mogelijkheid van oorlog, oorlog in Nederland, niet volledig verworpen - nu die mogelijkheid werkelijkheid geworden was, harde, onwrikbare, wrede werkelijkheid, voeldehij zich, zo zei hij ons vijftien jaar later, 'als lamgeslagen'
," Aanvankelijk kon hij de katàstrofale slag die aan zijn gehele psyche toegebracht was, nog opvangen. Hij was bij dat eerste. beraad, aldus van den Tempel, 'volkomen kalm; van enige verwarring of opwinding bleek niets. Een iederwas natuurlijk zwaar onder de indruk van het gebeurde, maar de gehele situatie werd bekeken vanuit het standpunt: wat gaat er gebeuren, wat moeten wij doen ?'
2
Het eerste wat dan te doen viel, was het opstellen van een proclamatie aan het gehele volk, een proclamatie van de koningin. Snel beraad vond er over plaats, 'in grote lijnen'
werd 'vastgesteld wat die zou moeten bevatten."
De punten genoteerd hebbend, trok de Geer zich in een kabinetje terug dat naast de kamer gelegen waswaar de ministers bijeen waren; spoedig kwam hij met een korte, sobere tekst te voorschijn die, getuigend van een verontwaardiging die in elk der ministers trilde, algemene instemming vond. De tekst werd korte tijd later telefonisch aan koningin Wilhelmina voorgelezen; zij zei dat ze de gekozen bewoordingen 'heel goed'
vond.! De RegeringsJ.'Mijn volk'
, zo heette het
'Nadat ons land met angstvallige nauwgezetheid al deze maanden een stipte neutraliteit had in acht genomen en terwijl het geen ander voornemen had dan deze houding streng en consequent vol te houden, is in de afgelopen nacht door de Duitse weermacht zonder de minste waarschuwing een plotselinge aanval op ons gebied gedaan. Dit, niettegenstaande de plechtige toezegging dat de neutraliteit van ons land zou worden ontzien zolang wij haar zelfhandhaafden. Ik richt hierbij een vlammend protest tegen deze voorbeeldloze schending van de goede trouwen aantasting van wat tussen beschaafde staten behoorlijk is. Ik en mijn regering zullen ook thans onze plicht doen. Doet gij de uwe, overal en in alle omstandigheden, ieder op de plaats waarop hij is gesteld, met de uiterste waakzaamheid en met die innerlijke rust en overgave waartoe een rein geweten u in staat stelt.'
Was getekend: 'Wilhelmina'
.
Nog andere besluiten werden in die eerste bijeenkomst ten huize van de Geer individueel of collectief door de ministers genomen. Minister Steenberghe besloot tot het richten van een regeringsinstructie tot de gehele buitengaatse passagiersen koopvaardijvloot: bevorderd moest worden dat de schepen die zich buiten Nederland bevonden, de Duitse onderzeeboten zoveel mogelijk zouderi ontwijken, voorkomen dat zij havens zouden aandoen waar zij in Duitse handen konden vallen. Een daartoe strekkend codetelegram dat door de radiodienst van de marine uitgezonden kon worden, lag al enkele dagen klaar - nu het Steenberghe via zijn ambtgenoot Dijxhoorn de marine opdracht geven, het telegram regelmatig, nl. om het uur uit te seinen.
Het luidde:
'N ederland is in oorlog met Duitsland. De hieronder volgende, als raadgeving gestelde zinnen moeten als bevel van de regering worden .gelezen. Aan alle Nederlandse schepen, bestemd voor het gehele rijk. Aangeraden wordt, langs de kortste route een haven aan te lopen in de volgende landen: Argentinië, Chili, Brazilië, Engeland (het Britse rijk in alle werelddelen), Egypte, Panama, Spanje, Frankrijk, Portugal (Plus hun koloniën), Verenigde Staten van NoordAmerika. Aangeraden wordt, tijdens de reis volstrekte radiostilte in acht te
1 De mededeling die men ÎIl sommige later geschreven mémoires aantreft dat de koningin zelf de proclamatie voorlas, is niet juist. 4'"
om codetelegram uit Berlijn bereikt hadden:
1 Deze instructie werd op 10 mei des avonds in die zin gewijzigd dat gelast werd, uitsluitend Engelse of Franse havens aan te lopen en de Downs te mijden. Scheveningen-Radio gelastte van IQ uur 36 af de Nederlandse trawlers op de Noordzee (de haringloggers lagen nog binnen: zij zouden pas op 14 mei voor het eerst uitvaren), zich zo spoedig mogelijk naar een Engelse haven te begeven. (Ministerie van marine, chef van de marinestaf, bureau maritieme historie: 'De Koninklijke Marine in de tweede wereldoorlog'
, dl. I, hoofdstuk 2, Mededelingen 1Ian de Marine staf, 1955, no. 5, p. 87-89; directoraat-generaal van scheepvaart: manuscripten van T. H. Milo en W. E. van Popta betreffende de geschiedenis van koopvaardij en marine in de tweede wereldoorlog, II, p. 218. (De eerste bron zal verder aangehaald 'I ~31~ '
Marine ... tweede wereldoorlog', de tweede als: Ms. van Milovan Popta). èVOndanks deze order keerde een deel van de vissersschepen naar de Nederlandse havens terug, alleen al op 10 mei naar Ijmuiden twee-en-zestig; zij werden na lossing naar Amsterdam doorgezonden teneinde te voorkomen dat door bomaanvallen schepen in het vaarwater tot zinken zouden worden gebracht ((Sectie krijgsgeschiedenis) V. E. Nierstrasz: West en noordfront Vesting Hal/and, mei 1940 (1961), p. 9.)
'Erklären Sie Einsatz gewaltiger deutscher Truppenmadu+
[eder Widerstand völlig zwecklos.
Deutschland garantiert den europäischen und aussereuropäischen Besitzstand und die Dynastie, wenn jeder Widerstand unterbleibt. Sonst CeJahr völliger Vernichtung des Landes und Staatswesens.
Daher dringend auffordern. Atifruf Volk und Wehrmacht und Aujj"orderung iluf nahme Verbindung mit deutschen militärischen Kommandos.
Begründ,mg: wir haben unwiderlegliche Beweise eines unmittelbar drohenden Ein .falles Prankreichs und Englands in Belgien, Holland, Luxemburg der mit Wissen Hollands und Be/giens lange vorbereitet. Ziel: Vorstoss Ruhrgebiet.'2
Wat er door Zech heengegaan was toen hij dit telegram, wellicht na het persoonlijk ontcijferd te hebben, voor het eerst las, weten wij niet, maar toen hij aan de hand van de punten die hij, aldus van Kleffens, op 'een heel kort briefje'
bij zich had, zijn verklaring moest afleggen (min of meer dezelfde tot welker aflegging Cesandter Kiewitz volgens Hiders eerste opzet tot de koningin had moeten doordringen), kon hij geen woord uitbrengen. Twaalf jaar lang had hij het Duitse Rijk in Den Haag vertegenwoordigd; hij kende en waardeerde Nederland ; hij wist met volstrekte zekerheid dat het kabinet-de Geer onder geen beding een Geallieerd offensief via Nederlands gebied zou toelaten; hij besefte dat de verklaring die hij moest afleggen, een samenraapsel van leugens en verzinsels was; hij voelde zich als bezoedeld door de abjecte onwaarachtigheid van de taak die zijn eigen regering hem opgedragen had - de woorden stokten hem in de keel, 'hij zat maar te huilen. Hij kon het briefje niet eens voorlezen. Ik: zeide', aldus van Kleffens. 'Geef het mij maar.' '
3 De minister las de Duitse tekst. 'Ik: heb', verhaalde hij twintig jaar later, 'toen een ogenblik goed moeten denken wat ik daarop zou antwoorden.erî het kwam mij voor, dat nodig was een zeer duidelijk antwoord. De Grondwet schreef voor, dat oorlog niet kon worden verklaard zonder medewerking van de Staten-Generaal, maar hier viel geen oorlog te verklaren, er was oorlog. En een van de redenen waarom het mij voorkwam dat die toestand onmiddellijk klaar en duidelijk moest worden vastgesteld, was dat ik meende dat het niet mocht kunnen voorkomen dat iemand ooit zou kunnen zeggen dat er geen oorlog was, met het gevolg dat de Duitsers (die daar zeer gauw toe geneigd zijn) onze troepen zouden verklaren tot .franc-tireurs, met alle gevolgen van dien. Ik: heb toen wat ik hem te zeggen had, opgeschreven op een papiertje met eenVan Ribbentrops telegram werd opmei verzonden, zoalsblijkt uit Zechs antwoord, maar het tijdstip van verzending of ontvangst is onbekend (telegram,meivan Graf Zech 'für persönlich', FO-SD, Enq., dl.b, p.Getuigeyan Kleffens,a.v., dl.c, p.'Met verontwaardiging wijst Harer Majesteits regering'
, zo had van Kleffens geschreven, 'de aantijging der Duitse regering van de hand dat zij op enigerlei wijze of met enige mogendheid geheime en tegen Duitsland gerichte afspraken heeft gemaakt. Gezien de ongehoorde Duitse aanval op Nederland, een aanval begolmen zonder enige voorafgaande waarschuwing, is de Nederlandse regering van oordeel dat thans een staat van oorlog is ontstaan tussen het koninkrijk en Duitsland."
Dat kreeg Graf Zech in blauw potloodschrift overhandigd. VanKleffens vroeg hem ofhij nog iets te zeggen had. Meer dan een paar afscheidswoorden kon de Duitse gezant niet uitbrengen. Van Kleffens die van mening was dat de gezant persoonlijk generlei schuld had aan de Duitse invasie, gafhem de hand" - dat werd door de twee Nederlandse officieren die het onderhoud bijgewoond hadden, als een gebaar van misplaatste vriendelijkheid beschouwd; de echo van hun verontwaardigd relaas zou van Kleffens de Londense jaren door blijven vergezellen. Kennelijk had de correcte precisie waarmee de minister van buitenlandse zaken onmiddellijk op de brutale Duitse tekst gereageerd had, minder indruk op hen gemaakt. Het in die tekst neergelegde denkbeeld om de Duitse eisen te aanvaarden (te aanvaarden, anders gezegd, dat Nederland in de positie zou komen welke Denemarken een maand te voren geaccepteerd had), had de minister geen moment overwogen: Nederland zou vechten; wellicht wat het grondgebied des rijks in Europa betrof, ten onder gaan - maar dan strijdend. Elke andere houding werd als onverenigbaar beschouwd met het meest simpele nationale zelfrespect."
1 E. N. van Kleffens in L. deJong: De bezetting, p. 36. De teksten van de door ons in de jaren 1960-65 samengestelde televisie-uitzendingen citeren wij naar de in 1966 verschenen ééndelige uitgave. 2 Tekst: Enq., dl. II b, p. 17. 3 Getuige E. N. van Kleffens, a.v., dl.1I c,'p. 292. 4 Het komt ons zinloos voor, er over te speculeren wat het mogelijk effect geweest zou zijn indien het kabinet-de Geer op IQ mei' 40 het door het Deense kabinet-Stauning op 9 april '
40 gegeven voorbeeld gevolgd had. De historicus heeft het al moeilijk genoeg met het beschrijven en verklaren van de ontwikkelingen die zich werkelijk voorgedaan hebben - het fantaseren over hypothetische ontwikkelingen welke geen enkele grondslag vinden in de realiteit zoals die door de toen levende mensen ervaren werd, laten wij graag over aan wie zich daartoe geroepen acht.' Zodanig gedachtenspel heeft, wat ook zijn verdere waarde moge .zijn, met wetenschap niets uitstaande.
Graf Zech werd weggeleid om, na telegrafisch de Duitse minister .van buitenlandse zaken, von Ribbentrop. verwittigd te hebben van van Kleffens' antwoord (dat kon niet meer rechtstreeks; zijn telegram bereikte Berlijn via Rome"), spoedig met alle leden van zijn gezantschap in Hotel des Indes aan het Haagse Voorhout geïnterneerd te worden - minister van Kleffens begaf zich weer naar zijn ambtgenoten.
Kort na hem hadden dezen de woning van de Geer verlaten maar niet dan nadat zij afgesproken hadden, elders opnieuw in.vergadering hijeen te komen en dan ook te. blijven. Er was constant luchtalarm> Men, moest er rekening mee houden dat de Duitsers het centrum van Den Haag zouden bombarderen. Verplaatsing van de toppen van het regeringsapparaat naar forten in de buurt van Amsterdam (forten die nog goeddeels ingericht moesten worden) was onuitvoerbaar. Dus had men besloten, elkaar om zeven uur opnieuw te ontmoeten in het stevige gebouwaan de Bezuidenhoutseweg no. 30 waarin de departementen van handel, nijverheid en scheepvaart, van landbouwen visserij en van sociale zaken gevestigd waren, 'omdat aldaar over eel]. zeer goede schuilkelder werd beschikt waar men onder de luchtbombardementen kon doorwerken. '2 Een bijkomend voordeel was, dat de commandant van (I.e<;:f."·~·_· Vesting Holland, luitenant-generaal J. A. van Andel, zijn hoofdkwartier schuin tegenover de departementsgebouwen had, 'zodat ik'
, aldus Dijxhoorn, 'door persoonlijk contact met de generaal mij op de hoogte kon houden omtrent het verloop van de strijd om Den Haag'
3 - want toen de ministers, vermoedelijk even na zes uur, de Geers woning verlieten, moet hun wel bekend geweest zijn dat bij de vliegvelden Ypenburg en Ockenburg hard gevochten werd: het geknal in de verte was duidelijk te horen.
Sommigen der ministers gingen eerst nog even bij hun departement langs. Bij Defensie was de secretaris-generaal, C. Ringeling, om vier uur door de Duitse vliegtuigen gewekt; hij was meteen naar het Plein gefietst, maar zijn bode was er nog eerder gearriveerd dan hij en had veiligheidshalve ('U zult het wel druk krijgen van bezoekers'
) een zeil over het fraaie vloerkleed gelegd." Ook Steenberghe vond zijn secretaris-generaal, dr. H. M. Hirschfeld, al present; deze had iets eerder zijn naaste medewerkers uit bed gebeld, één met de woorden 'Het gedonder is begonnen'
."
Niet lang na zeven uur waren de meeste ministers in het departementsgebouw aan het Bezuidenhout aanwezig. Een deel van de' schuilkelder wasA.v.,c, p.'Alles is verloren!'
barstte hij los. Toen schoot de oud-schildersgezel van den Tempel die uit een harder hout gesneden was, uit zijn slof: Alles verloren? Dat had hij nog nooit gehoord! Oorlogen begonnen zo vaak met nederlagen! De enige vraag was: hoe slaan we zo goed mogelijk van ons af - en in die geest werd toen verder gesproken."
Bij dat beraad opperde van Kleffens het denkbeeld dat hij onmiddellijk naar Londen zou vertrekken. Dat denkbeeld was bij hem opgekomen nadat GrafZech zijn kamer verlaten had. Nader overleg met de Geallieerden was wenselijk - en dan ging hij in eerste instantie liever naar de Engelse hoofdstad dan naar de Franse 'waar rotte plekken in de regering zaten.'
De minister had ook al bedacht, hoe hij zou kunnen reizen; hem was bekend dat er op het Brasemermeer watervliegtuigen lagen van de Marineluchtvaartdienst: zou één daarvan niet bij Scheveningen kunnen landen? Hij had er zich van vergewist dat er niet veel wind stond en dat dus de branding geen hinderpaal zou vormen."
De ministerraad ging met het denkbeeld accoord, met dien verstande dat besloten werd, niet alleen de minister van buitenlandse zaken met de missie buitenslands te belasten, maar ook die van koloniën: Welter zou van Londen ofParijs uit langer en in elk geval gemakkelijker dan vanuit Den Haag waarschijnlijk was, het contact met de gouverneur-generaal van Nederlandsp. 137. 3 P. S. Gerbrandy, 4 juli 1955. Brief, 6 mei 1969, van E. N. van
Waren de watervliegtuigen waar van Kleffens aan gedacht had, inderdaad beschikbaar?
Er was rekening mee gehouden dat zich onmiddellijk na het begin van het Duitse offensief officiële Nederlandse vertegenwoordigers naar het buitenland zouden moeten begeven: de opperofficieren namelijk, die generaal Winkelman naar Parijs en het hoofdkwartier van generaal Gamelin, naar Brussel en naar Londen wilde laten vertrekken, elk met de opdracht, de militaire hulpverlening aan Nederland te bevorderen. Besloten was om voor het vervoer althans van de voor Londen bestemde missie (generaal-majoor van Oorschot, de over het Venlo-incident gestruikelde chef van GS III, zou als hoofd optreden) van de watervliegtuigen van de Marineluchtvaartdienst gebruik te maken; zoals wij al in ons vorig deel verhaalden, had de marinestaf in de nacht van 9 op 10 mei kort na twaalf uur gelast, enkele vliegtuigen die verspreid en gecamoufleerd op het Brasemermeer lagen, naar de steigers te halen en van hun bommenlast te ontdoen: zij zouden voor het transport van regeringsvertegenwoordigers naar het buitenland gebruikt worden - àls zij op het meer aan de aandacht der aanvallende Duitsers zouden ontsnappen.
Dat laatste was het geval maar zulks betekende niet dat op dat moment met de gespaarde toestellen offensiefiets ondernomen kon worden. Voor de strijd in de lucht met Duitse jagers en bommenwerpers waren de MLD-toestellen die alle met drijvers uitgerust en daardoor vrij langzaam en moeilijk wendbaar waren, niet geschikt. Afgezien van de lesvliegtuigen waren bij de marine vier types drijvervliegtuigen in gebruik, alle een product van Fokker. Drie types (de series F, Gen W) dienden voor verkenning, het vierde type (de serie R) was bestemd om torpedo's te vervoeren die in de vlucht gelanceerd moesten worden tegen vijandelijke schepen; de lanceerinrichtingen werkten evenwel nog niet feilloos - vandaar dat men de toestellen met bommen uitgerust had.'
Toen nu door de ministerraad vastgesteld was, dat van Kleffens en Welter naar Engeland zouden vertrekken, belde eerstgenoemde de chef van de marinestaf, vice-admiraal Furstnet, op 'en ik heb gevraagd: kunt ge die dingetjes niet naar zee sturen, dan komen wij misschien weg."
Dat men door de gevechten die zich met de op het vliegveld Valkenburg gelande Duitsers
'De Mok'
de R 4 en een toestel van de G-serie naar het Scheveningse strand gedirigeerd - alles bijeen zouden daar dus vijf toestellen neerstrijken: een hoogst riskante operatie, want Duitse jagers zwermden om Den Haag heen.
Op eigen gelegenheid reden de twee ministers van het Bezuidenhout naar Scheveningen. Welter ging nog even bij zijn departement aan het Plein langs en zei tegen zijn secretaris-generaal, jhr. mr. o. E. W. Six: 'Het is verder aan jou opgedragen."
Ook van Kleffens nam in zijn departement afscheid van zijn naaste medewerkers; vergeefs trachtte hij telefonisch zijn echtgenote te bereiken: van oorsprong was zij een Amerikaanse, teer van gestel - het bezwaarde hem zeer dat hij haar zou moeten achterlaten. Een definitief besluit dat ministers, naar het buitenland vertrekkend, hun naaste familie niet zouden meenemen, was er toen nog niet. Op weg naar Scheveningen reed van Kleffens langs zijn huis; hij zag zijn vrouw op straat lopen, stelde haar voor mee te gaan als er plaats was - ze stapte in de auto."
Toen de twee ministers aan het Scheveningse strand arriveerden, spoedig door· generaal-majoor van Oorschot en een hem begeleidende overste van de luchtmacht gevolgd, lagen de R I en de R 3 al op de golven te wiegen. Beide toestellen waren onderweg slaags geraakt met Duitse jagers. Bij de R I was een benzinetank lek geschoten: dat toestel zou Engeland niet kunnen halen. De R 3 lag scheef; er zaten kogelgaten in een van de drijvers die daar:" door vol water gelopen was, maar de commandant, de officier-vlieger J. H. J. van Loon, stelde van Kleffens gerust met de woorden: 'Als we vaart krijgen, loopt het water wel-uit de drijver en kom ik wel los.I" Als - elk moment konden Duitse jagers zich op de kleine watervliegtuigen storten.
De twee ministers en mevrouw van Kleffens werden op de ruggen van de commandant en zijn sergeant door de branding naar het vliegtuig gedragen. De motoren sloegen aan en het toestel nam vaart; het was nog maar net los
i Getuige]. W. van Oorschot.a.v., p. 450. 2 Getuige O. E. W. Six, a.v., dl. VIIIc, p. II2. 3 Brief, 9 april I969, van E. N. van Kleffens. 'Getuige E. N. van Kleffens,a.v., dl. II c, p.'Duidelijk zag ik'
, aldus een uit zijn huiskamerraam kijkend ooggetuige, 'vlak om het vliegtuig heen het water opspatten van de kogels. Ik waande het Nederlandse toestel en de inzittenden reeds verloren toen de Duitse machine (om wat voor redenen heb ik nooit begrepen) afdraaide en, van zee uit vrijwel pal in de richting van ons huis vliegend, plotseling neerdook en het nog stil aan het strand liggende tweede Nederlandse watervliegtuig onder vuur nam.'!
De inzittenden van de R 3 waren door het oog van een naald gekropen. Het was toen kort na negen uur.
Nog geen kwartier later streek bij Scheveningen de R 4 neer. Nauwelijks had het de pier bereikt of het werd door weer een andere Duitse jager in brand geschoten; commandant en bemanningslid liepen er dodelijke verwondingen bij op. Gekkenwerk, deze vorm van evacuatie! De voor Londen bestemde militaire missie keerde mismoedig naar Den Haag terug.' Toen arriveerden bij Scheveningen nog de R 2 (met vier gaten in de vleugel) en het G-toestel. Ook dat laatste werd in brand geschoten. De R I wist met zijn ene benzinetank op te stijgen en vloog naar Schellingwoude, dicht bij de Fokkerfabriek die voor een nieuwe tank zou kunnen zorgen, de R 2 kreeg om kwart over tien opdracht, naar het Brasemermeer terug te keren, nam zuidwaarts een wijde boog om Den Haag heen, werd bij Hoek van Holland door Duitse jagers aangevallen en maakte een noodlanding op de Nieuwe Waterweg waarbij het toestel op het strand van Rozenburg schoof; toen een overmacht van Duitse luchtlandingstroepen naderde die al even onbedoeld en onverwachts op Rozenburg geland waren, werd het door de bemanning in brand gestoken; met een sleepboot stak zij onder een regen van Duitse kogels naar Hoek van Holland over. 2
Voordat koningin Wilhelmina omstreeks zes uur; misschien iets later, de bewoordingen vernam van de proclamatie die in haar naam uitgegeven zou worden, hadden zich al in en bij de schuilkelder die bij het Huis ten Bosch gebouwd was en waarin de koningin, prinses Juliana en de twee prinsesjes Beatrix en Irene de nacht van 9 op 10 mei doorgebracht hadden, bewogenJ.'Ze komen! Ze hebben al veel vliegvelden gebombardeerd!'
- die woorden waren de eerste die de prinses van haar moeder vernam. Het zal dus toen kort na vier uur geweest zijn. In diezelfde minuten hoorde men van het Huis ten Bosch uit, dat het om Den Haag opgestelde luchtafweergeschut was begonnen te vuren.
Koningin Wilhelmina was, hoewel uiterlijk kalm, diep geschokt. 'Vaak'
, aldus haar dochter, achttien jaar later,
'had ze mij verteld, hoeveel zorgen ze zich maakte over onze landsverdediging, vaak had ze zich tegenover mij pessimistischuitgelaten. Dat we door Duitsland overvallen zouden worden, had ze verstandelijk voor hoogst waarschijnlijk gehouden, maar met je gevoel kun je je het ergste toch niet goed voorstellen. Je wilt er niet aan -'t is net als een overlijdensgeval inje naaste familie. zelfhad ik de oorlog eerder voor mogelijk dan voor waarschijnlijk gehouden en ik herinner me, dat toen ik door moeder gewekt werd, in de eerste plaats een gevoel van ontzaglijke verbazing in mij opkwam: het was dus tèch gebeurd!'
1
Het Huis ten Bosch werd bewaakt door een compagnie van het regiment grenadiers. 's Morgens om drie uur waren die militairen als uitvloeisel van de laatste beveiligingsmaatregelen die generaal Winkelman getroffen had, al op post geweest. Aanvankelijk viel er niets voor hen te doen, maar later in de ochtend vloog een Duits vliegtuig laag over het Huis ten Bosch heen. Mitrailleurs namen het onmiddellijk onder vuur, prins Bernhard schoot mee - de benzinetank van het toestel werd geraakt (hoogstwaarschijnlijk door een batterij van de luchtafweer); brandend stortte het neer op het Malieveld. 2 De koningin had de komst van dat toestel niet nodig gehad om te beseffen dat Hitler, Nederland aanvallend, het ook op haar persoonlijk, ja op de gehele koninklijke familie gemunt had. Al enkele maanden tevoren had zij bepaald dat, bij een Duitse invasie, de kroonprinses en haar twee dochtertjes
1KoninginJuliana, 23 mei 1958. 2 Nierstrasz: West- en Noordfront Vesting Holland, p. 38; brief, 28 april 1969, van het hoofd van de sectie luchtmacht-historie van de luchtmachtstaf der Koninklijke Luchtmacht.'TM 5 I'
(die bij Schiedam lag), naar Breskens zou varen; vandaar zou het gezelschap zich dan via de Vlaamse kust naar de buurt van Parijs begeven om zijn intrek te nemen bij een oom en tante van prins Bernhard, de graaf en gravin de Kotzebue.
Die vrijdagochtend verscheen de marine-adjudant van de koningin, kapitein-luitenant-ter-zee (overste) jhr. E. J. van Holthe, al vóór vijf uur bij de marinestaf om na te gaan of dit evacuatieplan uitgevoerd kon worden. Onmogelijk! Bij Waalhaven werd gevochten; tussen Den Haag en Delft en in het westland kwamen Duitse parachutisten neer, het ene Duitse vliegtuigeskader verscheen na het andere - naar Schiedam was geen enkele route veilig. Met dat bericht begaf de overste zich naar het Huis ten Bosch: voorlopig kon het vertrek van prinses Juliana en de twee kleine prinsesjes niet doorgaan.' Of konden de Belgen dan wel de Engelsen of Fransen op de een-of-andere wijze hulp bieden? Waren de Engelsen of Fransen wellicht in staat, een oorlogsschip te zenden waarmee de kroonprinses het land zou kunnen verlaten? De koningin en prins Bernhard bespraken dat beiden telefonisch met de vice-president van de Raad van State, jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, en deze bezocht onmiddellijk de Belgische en de Britse gezant, en zocht met de Franse gezant per telefoon contact; dat alles leverde voorlopig geen resultaten Op.2
Uur na uur verstreek. De strijd om Den Haag nam in hevigheid toe. Steedstalrijker werden de geruchten die van een omvangrijke Vijfde Colonne gewaagden. Omstreeks negen uur gaf het Algemeen Hoofdkwartier bovendien aan de koningin de waarschuwing door, 'dat het in de bossen rondom het Huis ten Bosch wemelde van Duitse parachutisten"
; het leek generaal Winkelman aanbevelenswaardig dat de koninklijke familie het excentrisch gelegen Huis ten Bosch zou verlaten en naar het paleis Noordeinde zou gaan, midden in Den Haag. Ook het paleis Noordeinde bezat een schuilkelder, zij het een veel kleinere dan het Huis ten Bosch. De koningin besloot
1 K. W. L. Bezemer: Zij vochten op de zeven zeeën. Verrichtingen en avonturen der Koninklijke Marine in de tweede wereldoorlog (1954), p. 46. 2 Verslag, door F. Beelaerts van Blokland op 15 aug. 1942 aan G. Bolkestein toegezonden (CollectieBolkestein, map 'Koninklijke familie'
). Onjuist is de mededeling van F. C. Gerretson aan de Enquêtecommissie, dat Beelaerts 'reeds op de ochtend van de inval een bezoek heeft gebracht aan de Engelse gezant om hem te vragen te zorgen voor een schip voor de koningin'
. (Enq., dl. II c, p. 48).'Juliana'
, aldus prins Bernhards biograaf, 'maakte grapjes om Trix aan het lachen te krijgen en in de wagen vóór hen leek de rug van koningin Wilhelmina even vastberaden rustig en onbewogen alsof ze een gezellig ochtendritje maakten."
De twee auto's werden maar weinig aangehouden, 'veel te weinig'
, vond prinses Juliana. Haar viel het op, dat de meeste mensen er op straat kalm bijliepen." Waren al die berichten omtrent de Vijfde Colonne wellicht overdreven?
In die eerste uren na het begin van het Duitse offensief was er maar weinig contact tussen koningin en kabinet. Het concept voor de koninklijke proclamatie werd haar, gelijk weergegeven, telefonisch voorgelezen; wij nemen voorts aan, dat de koningin er langs diezelfde weg van verwittigd werd dat het kabinet in het departementsgebouw aan het Bezuidenhout in vergadering bijeen zou blijven en dat de ministers van Kleffens en welter naar Engeland zouden vertrekken - wij hebben hieromtrent geen zekerheid. Geen van de ministers werd, voorzover ons bekend, door de koningin ontboden, geen vroeg een audiëntie aan. Men zou kunnen zeggen dat de proclamatie uit de vroege ochtend van de rode mei tijdens de invasiedagen niet alleen de eerste daad van de volledige regering geweest.is (daad waarbij tussen koningin en voltallig kabinet wilsovereenstemming bestond), maar ook de laatste. Zich min of meer opsluitend in het departementsgebouw aan het Bezuidenhout, isoleerden de meeste ministers zich niet alleen van 'de gang van zaken in hun departement - zij isoleerden zich ook van het staatshoofd.p. Zijn plaats en functie in de moderne monarchie (1962), p. 100. 3 Koningin Juliana,
De Geer ging nog verder: hij isoleerde zich tevens van de volksvertegenwoordiging.
De Tweede Kamer was, zoals wij aan het slot van ons vorig deel weergaven, donderdagmiddag 9 mei in vergadering bijeen geweest ter bespreking van een door de minister van justitie, prof Gerbrandy, aanhangig gemaakte aanvulling van het Wetboek van Strafrecht. De vergadering was verdaagd tot 10 mei, des middags om één uur. 's Morgens was het de Kamervoorzitter, mr. J. R. H. van Schaik, duidelijk dat slechts een deel der leden, vermoedelijk minder dan de voorgeschreven helft, de zitting zou kunnen bijwonen. Het kwam hem evenwel voor, dat op dat historische uur de stem van het parlement niet gemist mocht worden. De Tweede Kamer vertegenwoordigde het gehele volk, de Tweede Kamer zou bij monde van haar voorzitter spreken en het leek van Schaik gepast, dat de regering daarbij in de persoon van enige ministers, op zijn minst van de minister-president, aanwezig zou zijn. Aan het eind van de ochtend belde hij dus de Geer op en zei hem, aldus de bij het gesprek aanwezige Kamergriflier: 'De zitting van de Kamer vanmiddag zal doorgang vinden; ik deel het je mee, want ik neem aan dat de regering er tegenwoordig zal willen zijn.' '
Nu heb ik', zo ging de griffier verder, 'uiteraard niet precies kunnen horen wat de heer de Geer telefonisch heeft geantwoord, maar de heer van Schaik heeft mij direct er na gezegd: 'Hij denkt er niet over, hij heeft er geen zin in, want (heeft hij gezegd) 'Ik heb op het ogenblik wel wat anders te doen en bovendien begrijp ik niet, waarom de Kamer moet bijeenkomen; die heeft op het ogenblik niets te doen; dat is afgelopen op het moment; wij zijn niet in een toestand dat de Kamer behoeft bijeen te komen en het heeft ook niets geennut. ' , De heer van Schaik achtte de zaak met dit antwoord afgedaan. Ik ben misschien iets feller geweest en heb gezegd: 'President, het kan toch niet, dat de regering zich dit tegenover de Kamer veroorlooft in deze tijd; dat lijkt mij volkomen onjuist.'
Nadat wij er enige tijd over hadden gepraat, heeft de president de heer de Geer opnieuwopgebeld en toen was het antwoord van de heer de Geer, naar de heer van Schaik mij direct heeft meegedeeld, niet zo positief meer; het luidde: 'Ik zal nog wel eens zien.'
Wij waren beiden er van overtuigd dat hij niet zou komen'ê=en inderdaad, noch de minister-president, noch de leden van zijn kabinet waren aanwezig toen van Schaik om één uur in de zittingzaal van de TweedeGetuigeKesper, Enq., dl.c, p.Van Schaiksstandpunt werd door het seniorenconventHet overleg met het convent heeft vermoedelijk tussen het eerste en het tweede telefoongesprek met de Geer plaats gevonden (brief,meivan W. Drees).'In een roemvol verleden'
, zo klonk het aan het slot,
'zullen wij de kracht vinden, onze onafhankelijkheid tegen de overweldiger te verdedigen. Onze bevolking zal in waardigheid en kalmte, maar tevens in fierheid haar plicht vervullen. In deze uren van nood en gevaar scharen wij ons eensgezind en vol vertrouwen om onze geliefde vorstin en bidden wij Harer Majesteits regering kracht en sterkte toe. God sta ons bij in deze beproeving en spare OilS dierbare vaderland.l!
Dat de Geer verzuimd had, door zijn aanwezigheid de eenheid van regering en volksvertegenwoordiging te demonstreren, zien wij als symptomatisch: innerlijk verlamd als hij was door de ramp die het land getroffen had, ontzonk hem meer en meer het vermogen, zich boven de moeilijkheden te verheffen en te doen wat passend, nuttig of noodzakelijk was. Wij komen er in een volgend hoofdstuk op terug.