Het was een vooruitzicht waartegen de minister-president in genen dele bestand was. Een tijding van peilloos onheil was hem door van Kleffens overgebracht. Meer dan acht maanden lang had hij kracht ontleend aan de hoop, Nederland buiten de oorlog te houden. Die hoop was verbrijzeld. Sterker nog: zijn gehele wereldbeeld lag aan stukken. Door Hiders offensief in het westen zag de Geer gans Europa ondergaan in materiële verwoesting en morele ontwrichting. Puur verstandelijk had hij de mogelijkheid van oorlog, oorlog in Nederland, niet volledig verworpen - nu die mogelijkheid werkelijkheid geworden was, harde, onwrikbare, wrede werkelijkheid, voeldehij zich, zo zei hij ons vijftien jaar later, 'als lamgeslagen'
," Aanvankelijk kon hij de katà strofale slag die aan zijn gehele psyche toegebracht was, nog opvangen. Hij was bij dat eerste. beraad, aldus van den Tempel, 'volkomen kalm; van enige verwarring of opwinding bleek niets. Een iederwas natuurlijk zwaar onder de indruk van het gebeurde, maar de gehele situatie werd bekeken vanuit het standpunt: wat gaat er gebeuren, wat moeten wij doen ?'
2