zelf van aggressiviteit vervuld, had hij in het kader van zijn wereldbeschouwing grif geloof gehecht aan de opvatting dat de vijanden van zijn heilsleer en van het Naziregime 'vergaderd waren in een duivelse drie-eenheid van Jezuïeten, Vrijmetselaren en Joden'2 - drie verdoemelijke groepen die nu eens via kapitalistische grootbankiers, dan weer via die Kommune ageerden. Het beeld dat zijn achterdochtige geest zich van de wereld gevormd had, was even rechtlijnig als primitief. Relativering was hem vreemd, nuances en subtiliteiten ontgingen hem. Hij was ook te impulsief om zich tijd te gunnen voor het rustig overdenken van gecompliceerde situaties: elke Gordiaanse knoop moest onmiddellijk doorgehakt worden, zijn zwaard was er goed voor. In het apparaat van de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst waren er in ons land dan ook verscheidenen die hem, terecht, alle werkelijke bestuursgaven ontzegden." Andere Duitsers noemden hem een 'steirischer Holzhackes'», Schmidts opvolger Ritterbusch karakteriseerde hem eens als 'ein ehrlicher Polterhans, eigentlich ein grosses Kind'.5