Nog geen negen maanden na het begin der bezetting waren van de elf commissarissen der koningin (die van eind juli '40 af '
commissaris der pro
.r
Quarles was op de avond van 14 mei '40 uit Middelburg naar ZeeuwsVlaanderen getrokken zonder enige instructie achter te laten voor de ambtenaren van de provinciale griffie. Bij zijn ontstentenis had de enige gedeputeerde die in Middelburg woonde, mr. P. Dieleman, al bijna dertig jaar lid van het Zeeuws provinciaal bestuur voor de Anti-Revolutionaire Partij, de functie van commissaris waargenomen. Eerst eind mei keerde Quarles naar Middelburg terug. Zijn gezag was in hoge mate aangetast. wel slaagde de griffier der Staten (die Quarles vergezeld had) er in, sommigen er van te overtuigen dat de commissaris alleen het belang van Zeeland op het oog gehad zou hebben, maar anderen bleven zijn houding veroordelen en onder hen stond de eerzuchtige mr. Dieleman vooraan.
Deze die nooit van sympathie voor het Derde Rijk had doen blijken, was omgeslagen als een blad aan een boom. Op 18 mei had hij de uit internering ontslagen districtsleider van de NSB, J. A. Dekker, ontvangen met de Hitlergroet en met de woorden 'Ik ben zur Verfiigungf' Daarmee had hij Dekker zo geërgerd dat deze hem toegevoegd had: 'Ik heb altijd Nederlands kunnen verstaan, laten we nu ook Nederlands spreken.'!
Voor de Duitsers werd Zeeland in de zomer van '40 uit militair oogpunt een hoogst belangrijke provincie: de landingen in Engeland stonden op het program. Het grootste deel van Zeeland ressorteerde voor militaire aangelegenheden onder de Wehrmachtbejehlshaher in Belgien und Nordfrankreich uit die hoek kwamen klachten over de traagheid waarmee Quarles Duitse eisen doorgaf Seyss-Inquarts Beaujtragter, Münzer, was over Quarles ('stur aber nicht unwillig'2) niet bepaald ontevreden, maar de beslissing lag niet bij hem. Miinzer werd gedwongen, een opvolger te noemen. Na overleg met Dekker viel zijn keus op Dieleman. Dieleman had zich weliswaar nog niet bij de NSB aangesloten, maar met zijn overtuiging dat Duitsland de oorlog al gewonnen had, was ook zijn bereidheid versterkt om "zur Verfügung' te blijven. Hij was voor Seyss-Inquart een alleszinsacceptabele candidaat." Medio september was het zover. Dieleman ontving een telegram uit Den Haag: Quarles was uit zijn functie ontheven, de waar
1]. A. Dekker: 'De bestuurders van Zeeland tijdens de bezetting van 1940-1944'
, p. 434 (Doc II-923, e-r). 2 A.v., p. 426-27. 3 Dieleman heeft in verscheidene opzichten tijdens de bezetting getracht, de nadelen van de oorlog van Zeeland af te wentelen; hij werd overigens in '43, 'na zeer ernstig gebed'
begunstigend lid van de SS. (P. Dieleman: 'Overzicht van de gang van zaken gedurende de bezetting in '
t provinciaal bestuur' (sept. 1945), p. 23, Doc 1-339, a-4).'Wil men mij naderhand de leiding geven van Vlaanderen - prachtig."
Quarles had, midden in een bespreking, bericht ontvangen dat hij uit zijn functie ontheven was en dat hij bovendien onmiddellijk de provincie moest verlaten. Die bespreking had hij terstond afgebroken. Diep geschokt waarschuwde hij zijn ambtgenoten, wellicht het eerst de commissaris van Friesland, mr. P. A. V. baron van Harinxma thoe Slooten, die al een-en-dertig jaar in functie was en-volgens de anciënniteitsregel als deken optrad van het corps van commissarissen ('voorzitter van de vakvereniging, spotte hij soms."
). Harinxma besloot ontslag èn gedwongen vertrek van Quarles aan de orde te stellen in de eerste periodieke vergadering die de commissarissen met Frederiks hielden. Er hadden er al enkele plaatsgevonden en Harinxma had gedoogd dat Frederiks bij de eerste in de stoel van de voorzitter was gaan zitten. Bovendien was in die vergaderingen van meet af aan van verdeeldheid gebleken, waarbij, aldus Bosch van Rosenthal, de commissarissen van ZuidHolland (van Karnebeek) 'en Groningen in het bijzonder'
(Linthorst Homan) als regel het conciliantste standpunt jegens de Duitsers ingenomen hadden.ê Met dat al was men over hetgeen met Quarles geschied was, in de eerste bespreking terzake algemeen verontwaardigd. Harinxma nam de taak op zich, een stevige brief op te stellen waarmee Frederiks in het tegenoffensief zou gaan.
'Wij zijn van oordeel'
, stond in die brief, 'dat het college van secretarissengeneraal zich noch tegenover Hare Majesteit, noch tegenover de bevolking en ons, er bij mag neerleggen dat één van Harer Majesteits vertegenwoordigers in de gewesten als een eerloze schelm uit zijn ambt en zijn gewest wordt verdreven.'
Aan alle commissarissen liet Harinxma dit concept toesturen behalve aan Dielernan en Homan van wie hij toch slechts tegenwerking verwachtte. Ook anderen hadden evenwel bezwaar tegen een brief in zo krachtige termen: van Karnebeek en de commissarissen van Overijsel (mr. A. E. baron van Voorst tot Voorst) en van Noord-Brabant (jhr. mr. dr. A. B. G. M. van Rijckevorsel). Hetslot van het lied was dat een delegatie uit de commissarissen nog eens met Frederiks ging praten; deze ontried collectieve actie (geen beroep dus op de secretarissen-generaal) en daar werd
' om'
: 'In vliegende storm mag de kapitein de brug niet verlaten'
, zei hij na terugkomst uit Den Haag tegen zijn kabinetschef die het door Harinxma rondgezonden concept opgesteld had.!
Begin februari' 41 werden drie commissarissen tegelijk ontslagen: Bosch van Rosenthal (Utrecht), mr. dr. W. G. A. van Sonsbeeck (Limburg) en Röell (Noord-Holland). Bosch en van Sonsbeeck waren de Duitsers als geharnaste tegenstanders bekend (Bosch had de Reichskommissar bij een bezoek aan Utrecht nauwelijks te woord gestaan en van Sonsbeeck had zich, toen SeyssInquart naar Maastricht kwam, ziek gemeld), Röellliep tegen de tachtig. De eerste twee werden door NSB'ers opgevolgd, resp. ir. F. E. Müller, directeur van een Utrechtse fabriek, en de graaf de Marchant et d' Ansembourg, Röell door zijn kabinetschef, mr. A. J. Backer, die zich spoedig bij de NSB zou aansluiten; 'mr. Frederiks roemde hem enige tijd geleden tegen over mij zeer', tekende de Monchy aan.ê
De overige commissarissen schoven het probleem aan de secretarissengeneraal toe. Uit een gesprek dat Frederiks met Harinxma en van Karnebeek voerde, bleek hem dat zij persoonlijk in het gebeurde geen reden zagen om 111m ontslag in te dienen; anders zou het zijn als de secretarissen-generaal de zaak zo hoog zouden opnemen dat zij zouden besluiten af te treden, maar dat wilden Harinxma en van Karnebeek ('niet in hun kwaliteit van commissarissen der provincies maar als meer vooraanstaande Nederlanders'
) het college bepaald ontraden. Aan zijn ambtgenoten deelde Frederiks nog mee dat Müller en d'Ansembourg hem verzekerd hadden dat zij hun taak '
als Nederlanders' zouden opvatten en de bestaande wetten zouden eerbiedigen. 'Onder de gegeven omstandigheden zijn de secretarissen-generaal van mening'
, zo werd vastgelegd, 'dat er voor hen geen aanleiding bestaat, consequenties uit de benoeming van de nieuwe commissarissen te trekken.'
Daarop volgde een slotzin waarbij Seyss-Inquart, had hij hem gelezen, zich in de handen gewreven zou hebben: 'Of in deze benoemingen een aanwijzing moet worden gezien dat de Duitse autoriteiten van zins zijn, geleidelijk het bestuur om te zetten, is een vraag die niet voor beantwoording vatbaar is.'
3
Aldus de secretarissen-generaal op 6 februari '41.
Daags tevoren was in Utrecht het bericht van Bosch van Rosenthals ont
1 P. Wijbenga: Bezettingstijd in Friesland, dl. I, p. 131-33. 2 s. J. R. de Monchy: Dagboek, 6 febr. 1941. 3 Csg: Notulen, 6 febr. 1941.'Ik kom terug!'
waren diezelfde dag zijn laatste woorden tot de burgemeester van Utrecht." Verder contact met zijn ambtenaren was Bosch verboden, maar daar trok hij zich niets van aan. Hij riep hen op de öde bijeen en nam afscheid met een indrukwekkende toespraak. 'Eén zin werd'
, aldus een ambtenares,
'met grote nadruk uitgesproken: 'Blijf rustig uw werk doen en als u meent, dat niet meer te kunnen doen, houd er dan mee op.' Na de handdruk met de diepe, ernstige blik uit de zwarte ogen die ik nooit vergeten zal, liep ik snel de zaal uit met twee mannelijke collega's die, eenmaal buiten, in tranen uitbarstten."
Eind juni werd de burgemeester van Den Haag, begin augustus die van Meppel de laan uitgezonden: beide ontslagen zullen wij in ander verband ter sprake brengen. Hier willen wij slechts vermelden dat er in den lande maar zeer weinig burgemeesters waren die, als de Zeeuwse gedeputeerde Dieleman, van een plotseling ontloken sympathie voor de 'Nieuwe Orde'
blijk gaven. Verreweg de meesten gedroegen zich gereserveerd jegens de Duitsers. De burgemeester van Middelburg, mr. dr. J. van Walré de Bordes die Seyss-Inquart bij zijn bezoek aan de provinciale hoofdstad (welker centrum door de Duitsers in puin geschoten was) een lunch aanbood, vormde een uitzondering." Omgekeerd vormde ook de burgemeester van Zwolle, A. van Walsurn, een uitzondering toen hij in juni weigerde, de Sicherheits polizei toegang te geven tot het bevolkingsregister; hij werd korte tijd in arrest gehouden en op de dag van zijn vrijlating ontslagen, waarbij evenwel aangetekend zij dat van Walsum op 14 mei, na het bekend worden van het vertrek van de koningin naar Engeland, voor de Zwolse draadomroep een emotionele toespraak gehouden had waarvan de teneur was: Wilhelmina is onze koningin niet meer. Die toespraak waren velen hem blijven verwijten.
En dan is er de vreemde zaak van de burgemeester van Hilversum, mr. K. baron de Wijckerslooth de Weerdesteyn. Ze ligt in de pathologische sfeer maar verdient om een tweetal aspecten vermelding.
1 G. A. W. ter Pelkwijk: Utrecht in de eerste jaren van de bezetting, p. 19. 2 G. van Arkel: 'Aantekeningen'
, p. 32 (Doe 1-37 A, a-r), 3 Hij was een vooraanstaand lid van de Beweging voor geestelijke en morele herbewapening. Bij de beschieting van Middelburg had hij op 17 mei van persoonlijke moed blijk gegeven. In september '42 nam hij ontslag: hij 'wilde gaan arbeiden voor de vrede'
, er was 'een roepstem'
tot hem gekomen. (M. W. G. van der Veur: Middelburg in oorlogs- en bezettingsjaren, 1939-1944 (1945), p. 64-65).
De Wijckerslooth was pas enkele maanden in functie. Hij had zich in de meidagen flink gedragen, maar eind juni hield hij totaalonverwachts twee redevoeringen voor de Hilversumse draadomroep waarin hij de Vrijmetselarij als een internationaal gevaar aanduidde, de NSB prees en Hitler een genie noemde. Zichzelf zag hij als de toekomstige leider van Nederland; hij meende trouwens van Willem de Zwijger af te stammen. Van zijn komend leiderschap deed hij mededeling in een blad dat hij maar vast in 400.000 exemplaren had laten drukken. De daarin opgenomen proclamatie las hij ten afscheid aan de verbijsterde Hilversumse gemeenteraad voor waarna hij, samen met twee vrienden die zich op de publieke tribune bevonden, het Wilhelmus zong. Vervolgens trok hij naar Maastricht vanwaar hem tot zijn ontsteltenis het bericht bereikt had dat zijn verloofde alle relaties met hem verbrak. In Maastricht werd hij tot zijn niet minder grote ontsteltenis door de Sicherheitspolizei uit zijn hotel gehaald en verhoord. Er ging een verslag naar Den Haag. Enkele dagen later werd hem officieel meegedeeld dat de Duitse autoriteiten graag van hem een rapport over de Vrijmetselarij zouden ontvangen en dat zij hem verlof gaven, zijn politieke actie voort te zetten.
Voor het feit dat Seyss-Inquart en de zijnen elk die een gooi wenste te doen naar het politieke leiderschap, zijn kans wilden geven, is er misschien geen sterker aanwijzing dan het verlof dat aan deze geestelijk-gestoorde ex-burgemeester gegeven werd - zoals er ook misschien geen sterker aanwijzing is voor de politieke verwarring die zich in de zomer van '40 van tal van Nederlanders meester gemaakt had, dan dat ca. vijfhonderd hunner de moeite namen, met de oproep van de Wijckerslooth hun sympathie te betuigen.'
Hij sloot zich bij de NSB aan en was twee jaar later haar candidaat voor het burgemeesterschap van Nijmegen; benoemd werd hij niet.ê