Aan het op-non-actief-stellen van hun ambtgenoot Ringeling verbonden de overige secretarissen-generaal geen consequenties. Geen wonder: met uitzondering wellicht van Tenkink waren zij allen van mening dat Ringeling de zaken nodeloos op de spits gedreven had. Bovendien had Seyss-Inquart het tactisch aangepakt: Ringeling was niet 'ontslagen'
maar mocht alleen niet meer op zijn departement komen. De Reichskommissar vond zelfs goed dat hij voorlopig (Snouck Hurgronje had daarop aangedrongen) de vergaderingen van het college van secretarissen-generaal bleef bijwonen. Ringeling deed dat tot begin september, zwijgend. Toen werd hij ontslagen en trok hij zich als ambteloos burger terug; contacten met het georganiseerde verzet kreeg hij toen oflater niet."