Aan beide concepties lag de overtuiging ten grondslag dat de situatie waarin Nederland door de bezetting was komen te verkeren, een breken vergde met tal van tot dusver geëerbiedigde tradities, ja eigenlijk een zich afzetten op de organisatorische gescheidenheid van het Nederlandse volk die in veel gevallen op godsdienstige beginselen gegrondvest was - een gescheidenheid die, zoals wij in Voorspel betoogden, in de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw vaste vormen aangenomen had. Waarom moesten er (de vraag was al vóór mei' 40 gesteld) naast Rooms-Katholieke instellingen en verenigingen van velerlei aard Protestants-Christelijke en eventueelook 'neutrale'
zijn? Die strikte gescheidenheid welke de gehele politieke en maatschappelijke opbouw van het Nederlandse gemenebest doortrok, werd al vóór de Duitse inval door velen (maar als regel niet door de betrokkenen!) als een absurditeit beschouwd en wie er zo over dacht, werd door die inval alsmede door de bezetting in zijn overtuiging versterkt. De militairen die in de meidagen van '40 het leven verloren hadden, waren i111111ers niet op grond van hun geloof gesneuveld, evenmin als aanhangers van de een of andere politieke partij, maar als Nederlanders! En als Nederlander was men