Er waren in ons land twee verenigingen van journalisten: de Nederlandse Journalistenkring en de Rooms-katholieke Journalistenvereniging die samen ongeveer achthonderd leden telden. De uitgevers der bladen waren gegroepeerd naar het soort blad dat zij uitgaven. De Nederlandse Dagbladpers was een vereniging van dagbladdirecteuren, de Provinciale Pers was een vereniging van uitgevers van kleine provinciale nieuwsbladen die als regel één- of tweemaal per week verschenen, en de Nederlandse Periodieke Pers was een organisatie van uitgevers van weekbladen, vakbladen en diverse tijdschriften; aan tijdschriften aileen al verschenen er in ons land tegen de drieduizend. De twee laatstgenoemde: de Provinciale Pers en de Periodieke Pers werkten sinds '37 nauw samen, en dat er vooral bij de Nederlandse Periodieke Pers een sterk streven tot aanpassing bestond, bleek uit het feit dat wij al aanstipten: eind mei vormde het bestuur waarvan de Amsterdamse uitgever A. J. G. Strengholt als voorzitter optrad, een 'dagelijks bestuur'
met een nieuwe voorzitter: de NSB'er H. J. Kerkmeester, op dat moment directeur van Het Nationale Dagblad; Kerkmeester zat in verband met verschillende uitgaven van de Nederlandse Nationaal-socialistische Uitgeverij al in het bestuur van de Nederlandse Periodieke Pers. Het sprak vanzelf dat hij als voorzitter van het dagelijks bestuur de gehele organisatie op het 'nieuwe Europa'
zou gaan richten: daarom had men hem ook voorzitter gemaakt. Bij de gelijkschakeling van de overige organisaties was evenwel niet hij de meest actieve figuur maar een uitgever en persbureau-eigenaar die al jaren in geheim contact stond met diverse instanties van het Derde Rijk: Arie Meijer, zich noemende en schrijvende 'Meijer-Schwencke"
: dat klonk gedistingeerder.