Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 4 – Mei '40 – maart '41 (2e band)
Alle delen:
XCKritiek op het vooroorlogs bestel 502
XCDe derde aanloop 541 Hoofdstuk 13 Twee beslissende maanden 546
XCDe Nederlandse Unie steekt van wal 546
XCHet anti-revolutionair réveil 556
XCMussert krijgt een streepje voor 567
XCInvasie van Engeland gaat niet door 595
XCNSB: gehate minderheid 601 Hoofdstuk 14 - In de pas! 607
XCOprichting van de Winterhulp Nederland 681
XCBalans 686 Hoofdstuk IS De eerste illegalen
688
6~
XCBeleid van de politie 725 Hoofdstuk 16 Het begin der Jodenvervolging 742
XCHet beleid der secretarissen-generaal 753
XCDe Joden uit overheidsdienst verwijderd 780
XCCleveringa' s toespraak 792 Hoofdstuk 17 Groeiende verontwaardiging 804
XCEngeland komt sterker te staan 807
XCHet Driemanschap valt bijna uiteen 844
XCDe Winterhulp wordt afgewezen 849
XCMandement tegen de NSB 854 Hoofdstuk 18 De Februaristaking 861
XCNieuwe anti-Joodse maatregelen 868
XCCommunistische Partij Nederland 897
XCDe achttien doden 938 Bijlage - Datumlijst van de belangrijkste gebeurtenissen 943 Lijst van illustraties 948
Lijst van kaarten Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten Register 95° 95 1 954
'Nederlandse Unie'noemde.
XC'Uit de nood der tijden', zo las men daarin, 'is een nieuwe taak geboren. Wij nodigen u uit, met ons deze taak op te nemen. Wij roepen u op, met eigen kracht en overeenkomstig onze eigen Nederlandse aard, gezamenlijk door kordate arbeid naar een nieuwe Nederlandse saamhorigheid te streven. Allereerst is nodig:
XCErkenning van de gewijzigde verhoudingen;
XCNationale samenwerking op de allerbreedste grondslag;
XCHarmonische economische opbouw met samenbinding van alle arbeidskrachten in ons volk;
XCSociale rechtvaardigheid opdat er kome werk voor allen en arbeidsvreugde voor allen, voor jong en oud, voor de sterke en de zwakke;
XCBezieling van de jeugd in vaderlandse zin.
XCDit willen wij verwezenlijken op Nederlandse wijze, eerbiedigend de traditionele geestelijke vrijheid en verdraagzaamheid.
XCWij willen ons werk verrichten in contact met de Nederlandse autoriteiten en met de bezettingsautoriteiten.
XCNederlanders ! Geeft aan ons streven uw aller krachten. Wie zich afzijdig houdt, schaadt de Nederlandse zaak. Sluit u aan!'
XCOnder deze oproep stonden, in alfabetische volgorde, de namen van Einthoven, Linthorst Homan en de Quay. Als het voorlopig adres van hun Unie werd Alexanderstraat 20, Den Haag, opgegeven; daar bevond zich het kantoor van de Nederlandse Padvinders Beweging. Homan had nog aan het ANP doen weten dat het Driemanschap 'zelfstandig, zonder enig mandaat', 'een nieuwe weg' wilde inslaan; daarbij zou het 'gaarne contact opnemen met anderen die eveneens bezig zijn met pogingen tot nationale concentratie. '
XCReeds op donderdag 25 juli stroomden de adhesiebetuigingen bij het voorlopig adres van de Unie binnen. De administratie liep er al op die eerste dag in het honderd. Van's morgens vroeg tot's avonds laat verschenen
er mensen van allerlei leeftijd, beroep of godsdienst die hun handtekening zetten, direct al contributie betaalden'en vaak', aldus later de Quay, 'min of meer ontroerd en handendrukkend met ons en anderen spraken omdat het nu eindelijk zo ver was . . . Men sprak duidelijk zijn erkentelijkheid uit dat onder deze zware omstandigheden het initiatief was genomen. Er was als het ware weer een houvast ... er was een Nederlandse organisatie waarin men elkaar kon vinden. '1
XCBinnen een week had de Nederlandse Unie meer dan honderdduizend leden en enkele maanden later waren het er achthonderdduizend geworden. Kennelijk voldeed de oprichting aan een in brede kring gevoelde behoefte.
XCDe gebeurtenissen die tot het ontstaan van de Nederlandse Unie geleid hebben, moet men in verband brengen met een tegenstelling welke zich in die onzekere zomer van '40 in tal van Nederlandse milieus voordeed: moest men naar een nieuwe eendracht streven dan wel naar een nieuwe eenheid?
XCAan beide concepties lag de overtuiging ten grondslag dat de situatie waarin Nederland door de bezetting was komen te verkeren, een breken vergde met tal van tot dusver geëerbiedigde tradities, ja eigenlijk een zich afzetten op de organisatorische gescheidenheid van het Nederlandse volk die in veel gevallen op godsdienstige beginselen gegrondvest was - een gescheidenheid die, zoals wij in Voorspel betoogden, in de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw vaste vormen aangenomen had. Waarom moesten er (de vraag was al vóór mei' 40 gesteld) naast Rooms-Katholieke instellingen en verenigingen van velerlei aard Protestants-Christelijke en eventueelook 'neutrale' zijn? Die strikte gescheidenheid welke de gehele politieke en maatschappelijke opbouw van het Nederlandse gemenebest doortrok, werd al vóór de Duitse inval door velen (maar als regel niet door de betrokkenen!) als een absurditeit beschouwd en wie er zo over dacht, werd door die inval alsmede door de bezetting in zijn overtuiging versterkt. De militairen die in de meidagen van '40 het leven verloren hadden, waren i111111ers niet op grond van hun geloof gesneuveld, evenmin als aanhangers van de een of andere politieke partij, maar als Nederlanders! En als Nederlander was men
XC1 J. E. de Quay: 'Algemeen overzicht van de geschiedenis der Nederlandse Unie' (1945), p. 3 (eNU,
door de capitulatie in een toestand beland waarin men zich, hoe vaag ook, bedreigd voelde: bedreigd door de Duitsers en door de NSB. Vergde dat niet een gemeenschappelijke afweer?
XCZowel de voorstanders van een nieuwe eendracht als die van een nieuwe eenheid beantwoordden die vraag bevestigend - maar dan gingen hun wegen uiteenlopen. De voorstanders van eendracht gingen er van uit dat de natie, samengesteld als zij nu eenmaal was uit groeperingen met verschillende beginselen, juist in die beginselen haar kracht zou vinden, zeker als het er op aankwam, zich tegen de nationaal-socialistische ideologie te verzetten; men moest de historisch gegroeide organisaties, al hun misschien irriterende verscheidenheid ten spijt, dus niet opheffen - men moest ze bundelen: samenbrengen in federatieve verbanden; die verbanden zouden stuk voor stuk een defensief front kunnen vormen. Brede samenwerking was dus wel wenselijk, doch met handhaving van de identiteit der partners.
XCDe voorstanders van een nieuwe eenheid wilden wezenlijk verder gaan. Zij meenden dat al die organisatorische gescheidenheden hun tijd gehad hadden en in de situatie waarin men was komen te verkeren, hun zin en betekenis hadden verloren. Nederland moest een geheel nieuw begin maken: wilde men gezagsoverdracht aan NSB' ers voorkomen, wilde men in de strijd die zich zou gaan aftekenen, eventueel ook bij de bescherming van Nederlandse belangen in een door Duitsland gedomineerd Europa, zo sterk mogelijk staan, dan moest dat zijn in de vorm van nieuwe eenheidsorganisaties m.et een duidelijk 'Nederlandse' signatuur. Dat betekende dus een breuk met het verleden; voorstanders van de nieuwe eenheid zagen daar geen nadeel in doordat zij het vertrouwen koesterden dat alleen al uit het feit dat men allen tezamen Nederlander was, een nieuwe bezieling zou ontstaan, sterk genoeg om de nationale identiteit van Nederland te handhaven. Zij die niet verder wilden gaan dan tot het bevorderen van eendracht, zagen daarentegen aan die eenheid gevaarlijke kanten vastzitten: speelde men de Duitsers niet in de kaart door zelf te vernietigen wat historisch gegroeid was? Beroofde men de Nederlanders niet van een wezenlijk deel van hun geestelijke weerstandskracht indien men de organisaties ophief die zij vanuit die weerstandskracht opgebouwd hadden? Moest men niet vrezen dat men juist door de vorming van eenheidsorganisaties een eventuele machtsoverdracht aan NSB'ers vergemakkelijkte? En moest men niet óók aannemen dat die eenheidsorganisaties, zodra zij voor concrete politieke vraagstukken geplaatst werden, een innerlijke verdeeldheid zouden gaan vertonen die verdacht veel op de oude verscheidenheid leek?
XCHoe dat zij - het streven naar een nieuwe eendracht dan wel eenheid ging zich kort na de capitulatie op tal van terreinen manifesteren. Wij maakten
al melding van de oprichting van het Nationaal Comité voor Economische Samenwerking en van de poging van het NVV om alle vakbondsleden in één vakcentrale samen te brengen. Wij voegen hieraan toe dat nog in mei op initiatief van het RKWV een' Orgaan van overleg in arbeidszaken' opgericht werd waartoe aanvankelijk alleen de grote vakcentrales en de centrales van werkgevers behoorden(die laatsten met in totaal ca. vierduizend leden), later ook de drie middenstandsbonden (ca. vijftigduizend leden) en drie grote landbouw-organisaties: het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité, de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond en de Christelijke Boeren- en Tuindersbond in Nederland (samen met ongeveer honderdvijftigduizend leden). 'Landbouwen Maatschappij' had men in die samenwerking niet betrokken. Als voorzitter van het Orgaan van overleg in arbeidszaken trad een katholiek parlementariër op, mr. dr. L. G. Kortenhorst, als secretaris een liberaal, mr. dr. B. C. Slotemaker. Men ziet: aan de identiteit der organisaties werd niet getornd - wel was het gemakkelijk voor dr. Hellwig dat hij zijn wensen via dat Orgaan van overleg aan alle organisaties kenbaar kon maken; Hellwig was al bij de constituerende vergadering aanwezig.
XCDe wens om de oude gescheidenheid te overwinnen, leefde sterk bij het college van secretarissen-generaal, maar vermoedelijk bij geen der leden sterker dan bij de secretaris-generaal van onderwijs, kunsten en wetenschappen, prof van Poelje. Deze zag het als een 'noodzakelijkheid om op elk gebied een overkoepeling te vinden van nationale eenheid, terwijl', zo betoogde hij eind juli, 'de verschillende individuele vrijheid in zekere mate gewaarborgd blijft." Dat kwam dus neer op bevordering van eenheid met handhaving van de kenmerken der eendracht - een innerlijk-tegenstrijdige doelstelling bij welker verwezenlijking van Poelje dan ook allerlei moeilijkheden kreeg. Die deden zich met name op de sector van het onderwijs voor waar de protestantse en katholieke organisaties zich al in de zomer van '40 tegen het eenheidsstreven gingen verzetten - een verzet waartegen van Poelje begin augustus als verweer aanvoerde dat hij 'tenslotte 'lil dienst' van de Duitsers was." Op dit gebied vloeide uit zijn initiatieven niet meer voort dan dat in de herfst (van Poelje zat toen al bij de gijzelaars in het kamp Buchenwald) het Algemeen Nederlands Onderwijzers Verbond opgericht5
1 Dat waren er vier: het Verbond van Nederlandse Werkgevers, het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers in Nederland, de Algemene Katholieke Werk geversvereniging en het Rooms-Katholiek Verbond van Werkgevers-vakvereni gingen. 2 Csg: Notulen, 31 juli 1940. 3 G. A. van Poelje: (194 2), p. 5.
werd; de grootste vereniging van protestantse onderwijzers en onderwijzeressen ging daar echter niet in op en het plan voor de benoeming van een 'nationale jeugdleider' waar van Poelje in juli van gerept had-, verdween onder tafel.
XCEr waren twee, politiek minder gevoelige gebieden waarop van Poelje wèl iets wist te bereiken: de sport en de kunsten, op beide terreinen niet zonder nadelige effecten.
XCAlle voetbalbonden bracht hij samen in een Nederlandse Voetbalbond, waarbij overigens de katholieken de diocesane bonden (voor het 'lagere' voetbal) buiten de samenwerking hielden. Aan de fusie van de gymnastiekverbonden weigerde het protestantse verbond (dat vijftienduizend leden telde) mede te werken. Bij de wandelsportbonden lukte de fusie wèl - met als gevolg dat ook voor een NSB-organisatie, eertijds de gecamoufleerde voortzetting van de WA, plaats moest worden ingeruimd in het bestuur. Ter bevordering van al dat eenheidsstreven werd in de herfst de in voetbalkringen zeer bekende K. J. J. Lotsy als adviseur aan het departement verbonden; 'tal van fusies' (wij zullen ze maar niet alle noemen) kwamen, aldus Lotsy, 'op de meest plezierige wijze tot stand'"; daarbij werd overigens zijnerzijds in oktober '40 meegedeeld, 'dat in een te vormen bestuur geen Joden mogen zitten" en in februari '41 kreeg Lotsy bij zijn dirigerende arbeid onverhoeds twee NSB'ers naast zich! Ruim een half jaar later trok hij zich terug.
XCBevreesd dat de Duitsers nagenoeg onmiddellijk onder hûn leiding een imitatie van de Kulturleanuuer zouden gaan oprichten, nam van Poelje al in mei maatregelen om alle kunstenaars in een eigen organisatie samen te brengen. Dit werd de Nederlandse Organisatie van Kunstenaars, die onder voorzitterschap kwam te staan van de secretaris van het hoofdbestuur der PTT, mr. J. F. van Royen, een in kunstenaarskringen bekende en geachte figuur, zelf amateur-drukker van bibliofiele uitgaven; vijftig organisaties met bijna zevenduizend leden sloten zich bij de Nok aan. Het was echter zowel van Poelje als van Royen onbekend dat de eigenlijke initiatiefnemer, de architect Hein von Essen (die tweede voorzitter werd), de gehele opzet tevoren met de Duitsers besproken had. Dat van Essen pro-Duits was, bleek spoedig: in augustus verscheen van zijn hand een brochure [Iienheid der Nederlandse kunstenaars eis tot behoud der Nederlandse cultuur) die deJ. ].
1 Csg: Notulen, za juli 1940. 2 Brief, 13 nov. 1946, van K.].]. Lotsy aan de PRA Groningen (Doe 1-587, a-6). 3 Brief, 25 okt. 1940, van Adriaanse aan zijn medebestuurders van het Nederlands Christelijk Gymnastiek-Verbond (Doe II-48o A, a-r).
Nieuwe Orde warm aanprees en allerlei Nazi-terminologie bevatte; het departement had hier een subsidie voor verleend. De conservator van de Amsterdamse gemeente-musea, W. J. H. B. Sandberg, had er toen genoeg van; de Nederlandse Organisatie van Klmstenaars had zich ook al niet tegen de eerste antisernietische maatregelen verzet, en met de woorden 'Ik houd meer van het ras van Christus dan van CIrristenen van ras', liep Sandberg in september uit een vergadering van de organisatie weg, samen met de schilder Huib Luns.'
XCVon Essenwist in zijn eigen vak, de architectuur, de drie bestaande verenigingen met hulp van de bezetter in één samen te brengen, de Bond van Nederlandse Architecten (dat was de naam van de oudste); deze bond nam prompt in een Studiekring voor de Corporatieve Orde 'een vrij groot aantal notoire NSB'ers' Op.2 De afdeling toneelkunst van de Nok, de Nederlandse Organisatie van Toneelkunstenaars, had daarentegen in '40 geen last van 'foute' elementen: die sloten zich bij het Nederlands Arbeidsfront van de NSB aan.
XCWanneer dit overzicht één conclusie toelaat, dan toch wel deze dat, als men niet stevig in zijn schoenen stond, elk streven om. zich in de vorm van nieuwe eendrachts- en a fortiori eenheidsorganisaties tegen het vooroorlogse Nederland af te zetten, grote risico's met zich kon brengen.
XCAl in het vooroorlogse Nederland was de parlementaire demoeratie een omstreden stelsel geweest. wellaat zich de stelling verdedigen dat deze demoeratie in de periode tussen de twee wereldoorlogen sterker kwam. te staan dan tevoren doordat zij aan het eind van de jaren '30 door de sociaaldemocratische beweging (die ruim een vijfde van de kiezers vertegenwoordigde) niet alleen feitelijk maar ook in beginsel aanvaard was - daar staat evenwel tegenover dat ter linkerzijde communisten, revolutionair-socialisten en anarchisten van diverse pluimage bleven volharden in hun principiële verwerping en dat aan de rechterzijde in de jaren '30 tal van groeperingen ontstonden die het parlementaire stelsel Of geheel wilden afschaffen àf in zijn uitingsmogelijkheden beperken. Veel aanhang hadden die rechtsautoritaire dan wel fascistische groeperingen niet gekregen (de NSB nog
XC'1. Schöffer: Verslag gesprek, 5 en 8 aug. 1952, met W. J. H. B. Sandberg, p. 2 (Doe II-395, a-c). 2 J. Bot: 'Kunst en verzet', VI, p. 5 (a.v., i-z). 5
de meeste), maar de Enquêtecommissie heeft, dunkt ons, terecht geconstateerd dat de anti-democratische stemming in den lande sterker was 'dan de betrekkelijk geringe aanhang van totalitaire politieke bewegingen zou doen vermoeden.'!De uiterlijke politieke stabiliteit werd door het systeem van evenredige vertegenwoordiging, dat aan het einde van de eerste wereldoorlog ingevoerd was, bevorderd; tegelijk droeg dat systeem er toe bij dat de verkiezingsstrijd een abstracter, een rninder persoonlijk karakter aannam en dat zich geen grote en duidelijke verschuivingen voordeden: de politieke verdeeldheid in den lande werd in de verkiezingsuitslagen en dus in de samenstelling der vertegenwoordigende lichamen zuiver maar ook tot vervelens toe weerspiegeld. Elk kabinet was een moeizaam samengesteld coalitiekabinet dat tot in de zomer van '39 steeds de drie grote confessionele partijen als kern had - drie partijen welker confessionele uitgangspunten slechts van beperkte toepasselijkheid waren op de problematiek waarmee men in de jaren '20 en '30 geconfronteerd werd. Van die drie bleef de Anti-Revolutionaire Partij onder Colijns leiding nog het meest homogeen; in de Christelijk-Historische Unie kwam daarentegen in de jaren '30 een stroming van jongeren naar voren die de staat een veel actiever rol wilden laten spelen op het terrein der economie, en de Rooms-Katholieke Staatspartij was tijdens de gehele periode een door de kerk bijeengehouden coalitie van groepen die op sociaal-economisch gebied elkaars tegenstanders waren.
XCHet was dan ook geen toeval dat zich juist in die Rooms-Katholieke Staatspartij, meest op de achtergrond, een streven aftekende om, zoals dat heette, 'de klassentegenstellingen te overwinnen' en 'de klassenstrijd uit te bannen' door het oprichten van corporaties; dat zouden door de staat ingestelde organen zijn waarin, al of niet na verkiezing, vertegenwoordigers van overheid, ondernemers en arbeiders tot gemeenschappelijke besluiten zouden moeten komen. De invoering van zulk een corporatief stelsel zou betekenen dat, met uitsluiting van andere vormen van actie, de strijd om de verdeling van het nationaal inkomen (een van de meest wezenlijke elementen in de politieke worsteling die binnen een demoeratie gevoerd wordt) plaats zou vinden achter gesloten deuren, hetgeen tot een bedenkelijke verschraling van die demoeratie zou leiden. Trouwens, in een staat als Italië waarin dat corporatieve stelsel ingevoerd heette, was van demoeratie geen sprake meer en hetzelfde gold voor Spanje en Portugal waar men aan het eind van de jaren ,30 beweerde, respectievelijk trachtte, een corporatief stelsel op te bouwen. Over het algemeen wist men er in Nederland weinig van hoe het er in die landen in werkelijkheid uitzag en hoe die corporaties in de praktijk fungeer
XC1 Enq., dl. VII a, p. 186. 5 0
den: men kon daar lustig over gaan fantaseren waarbij men, door wensvoorstellingen gedreven, aannam dat de sociale realiteit in overeenstemming was met de schoonklinkende wetten en decreten die afgekondigd waren.
XCNaast diegenen die nevens of in plaats van de parlementaire demoeratie een corporatief stelsel wilden gaan opbouwen, waren er anderen die, op zichzelf aanhangers van die democratie, van mening waren dat zij in Nederland meer en meer faalde doordat zij tot verbrokkeling en versplintering van het politieke leven geleid had. Wat bleef in die omstandigheden van 'de eenheid van het Nederlandse volk' over? Moest men niet veeleer zoeken naar wat verbond dan naar wat verdeelde 1 En had het dan geen zin om als eerste aanloop te trachten, regionaal die verbrokkeling te overwinnen door binnen elk gewest de 'organische samenhang' te onderstrepen 1 Dat waren denkbeelden die in de vooroorlogse jaren Iller en daar in de buitenprovincies waar men zich bij het westen des lands achtergesteld voelde, met name in Limburg, Noord-Brabant en Groningen, een zekere weerklank vonden.
XCDe afkeer van de politieke versplintering werd in menige kring door de economische malaise gestimuleerd. 'De machteloosheid van regering en wetgever om door forse maatregelen het demoraliserende werkloosheidsverschijnsel tegemoet te treden, gaf, aldus weer de Enquêtecommissie, 'aanleiding tot velerlei kritiek op en afkeer van het parlementaire bestel en de functionering daarvan.'! Wie meende dat men de werkloosheid door een veel actiever eonjunctuur-politiek effectiefkon bestrijden, moest tegelijk constateren dat het bij de heersende politieke verdeeldheid niet mogelijk was, voor zulk een andere aanpak een duidelijke meerderheid in de volksvertegenwoordiging te krijgen. Bij de een leidden algemene gevoelens van frustratie, bij de ander een afschuw van alles wat 'rood' was, tot de roep om 'een sterk gezag' - dat 'sterke gezag' dacht men zich dan in allerlei vormen en gradaties die in elk geval dit element gemeen hadden dat 'het praatparlement' , zo men het al niet geheel wilde afschaffen, veel zwakker zou komen te staan in zijn relatie met de regering. Tekenend was het bijvoorbeeld dat in een rapport dat in '36 door een commissie onder voorzitterschap van Goseling aan het bestuur van de Rooms-Katholieke Staatspartij werd uitgebracht, voorgesteld werd, het recht van vereniging en de persvrijheid te beperken en onder bepaalde omstandigheden de wetgevende bevoegdheid, overigens na goedkeuring door het parlement, alleen aan de regering op te dragen. Nog verder ging de jonge katholieke politicus Remme die in '35 hoogleraar in het staatsrecht geworden was aan de Katholieke
Economische Hogeschool te Tilburg; in ' 3 6 bepleitte hij dat het parlement gedeeltelijk uit afgevaardigden van corporaties zou bestaan, een jaar later dat de 'koning' zijnleiderschap 'onverbiddelijk (zou) laten gelden wanneer het mondige volk de grens dreigt te overschrijden waarbuiten naar zijn, ,s vorsten, inzicht wezenlijk gevaar voor dat volk in heden of toekomst aanwezig is.'! Remme's denkbeelden werden door de RKSP niet aanvaard, wèl bleven zij bij menigeen hangen.
XCMist men in dat overzicht van politieke denkbeelden die in bepaalde kringen in het vooroorlogse Nederland opgeld gingen doen, een duidelijke lijn? Wij kunnen het niet helpen: die duidelijke lijn ontbrak; de weergegeven denkbeelden drukten veelal eer een stemming van wrevel en onbehagen uit dan dat zij in een concreet politiek program hun neerslag gevonden hadden.
XCHet uiten van dat onbehagen had als regel geen effect.
XCDat laatste ervoer ook koningin Wilhelmina toen zij in januari '39, in aansluiting op de actie van de Beweging voor morele en geestelijke herbewapening, het Nederlandse volk in een radiotoespraak tot bezinning aanspoorde. 'Laten wij in dit ernstig tijdsgewricht', zei de koningin (het was vier maanden na het accoord van München),
XC'werkelijk eerlijk zijn tegenover onszelf en ook als volk de ogen niet sluiten voor onze tekortkomingen en feilen als mens en als gemeenschap. De verdeeldheid en voortschrijdende splitsing en versnippering die ons in het dagelijks leven tegemoettreden met de daarmee gepaard gaande vervreemding onderling, zijn slechte heelmeesters voor de krankheden van onze tijd. Want juist nu het verlangen naar samenwerking en het sluiten van de gelederen bij talloos velen opkomt en de noodzaak gevoeld wordt, elkander de hand te reiken, moet aller streven er in de eerste plaats op gericht zijn, elkander te begrijpen en begrepen te worden. Men geve zich rekenschap, hoe het de enkeling te moede moet zijn indien de omstandigheden nog drukkender en benauwender zouden worden en hij zich niet gedragen zou voelen door de gemeenschapsgedachte."!
XCBij een Colijn kon de koningin met dit soort denkbeelden weinig bereiken: hij was er te nuchter voor. Zij riep dus de commissarissen der koningin bijeen en drong er bij deze gezagsdragers op aan, met de morele en geestelijke herbewapening ernst te maken; de commissaris van Gelderland vroeg haar toen, zo vertelde hij korte tijd later aan een van zijn burgemeesters, 'het begrip morele en geestelijke herbewapening wat meer te willen
XC1 c. P. M. Romme: Erfelijk nationaal koningschap (1937), p. 31. 2 Koningin Wilhelmina: Radiotoespraak, 27 jan. 1939.
concretiseren omdat, zonder meer, het moeilijk is, hiermee tot de bevolking te gaan.'! Het schijnt dat de commissaris van Groningen, Linthorst Homan, de enige was die door de oproep van de koningin tot enig initiatief gestimuleerd werd.
XCEr bestond in Groningen, als navolging van een overeenkomstige organisatie in Drente, sinds '30 een provinciale vereniging voor opbouwwerk die in buurthuizen lezingen en cursussen organiseerde, tentoonstellingen hield en op allerlei terreinen voorlichting gaf. Homan was als commissaris voorzitter van het bestuur. Als commissaris had hij voorts, met zoveel anderen, geconstateerd hoezeer door de economische crisis de belangentegenstellingen tussen landbouw, industrie en handel (alle drie afhankelijk van overheidsmaatregelen en veelal ook van overheidssteun) verscherpt waren. Meer onderling begrip zou, meende hij, tot verzachting van tegenstellingen kunnen leiden. Vandaar dat hij in '38, '39 en begin '40 de Z.g. Groninger Dagen liet organiseren - conferentiedagen waarop deskundigen uit verschillende kringen algemene vraagstukken bespraken waar veelal een provinciaal aspect aan zat.
XCNa de geciteerde rede van de koningin ging Homan een stap verder: hij richtte de stichting 'Groninger Gemeenschap' op. zelf werd hij voorzitter; in het bestuur zat een hervormd predikant naast de katholieke deken van Groningen en een sociaal-democratische wethouder naast een antirevolutionaire burgemeester (dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot); een vrijzinnigdemocratische gedeputeerde en dr. van der Wielen, de leider van de volkshogeschool in Bakkeveen (die overigens in Friesland lag), completeerden het bestuur. In een bestuursraad van niet minder dan zestig leden (onder wie een anti-revolutionair en een christelijk-historisch lid van de Tweede Kamer) waren vrijwel alle bevolkingsgroepen vertegenwoordigd. In februari ' 39 belegde de Groninger Gemeenschap een grote vergadering; zij zamelde meer dan f 100000 in; zij haalde Rotterdamse huisvrouwen voor een vakantieverblijf naar Groningen; zij bereidde een tentoonstelling voor; zij schonk bibliotheken aan werkverschaffmgskampen; en zij besloot tot het stichten van een groot 'Groninger Tehuis' dat door jeugdige werklozen gebouwd zou worden - de plaats was, toen de Duitsers ons land overvielen, nog niet vastgesteld.'
XC1].]. G. Boot: Burgemeester in bezettingstijd, p. IO. 2Wij ontlenen deze gegevens aan de onuitgegeven studie van].]. H. A. Bruna: 'De Nederlandse Unie' (I966-'67), van wiens feitenmateriaal wij in dit hoofdstuk en in de overige waarin de Unie ter sprake komt, in menige passage dankbaar gebruik gemaakt hebben. Daarnaast ontleenden wij enkele gegevens aan de doctoraal-scriptie van H. Burger: 'De NederlandseUnie' (I965). 5 0
XCEen overeenkomstig initiatief, minder breed evenwel dan in Groningen, werd in Noord-Brabant genomen toen daar in '37 de stichting Brabanria Nostra ('Ons Brabant') in het leven geroepen werd als uitvloeisel van een twee jaar tevoren opgericht gelijknamig tijdschrift. 'Brabant wordt zienderogen weer de kern van de Nederlanden', was in het eerste nummer trots verklaard - tijdschrift en stichting hadden dus een 'Dietse' ondertoon en zij die er hun medewerking aan verleenden, hadden dan ook veelal contact zowel met Arnold Meyers Zwart Front als met het Verdinaso-Nederland. Hoofdredacteur van Brabantic Nostra was een leraar Nederlands in Roosendaal, Geert Ruygers, en organisator van de studiekringen die door de stichting georganiseerd werden, was een collega van Ruygers uit Tilburg, [ef de Brouwer. De Brouwer was de sterkste figuur in deze merkwaardige, ietwat overspannen groepering waarin specifiek katholieke denkbeelden over een ,organische' herstructurering van de maatschappij sterk naar voren kwamen.
XCNiet in provinciaal maar in landelijk verband vond in ' 38 een aantal verontruste, uit verschillende politieke richtingen afkomstige jongeren elkaar op een conferentie in 'Woudschoten', het conferentiehuis van de Nederlandse Christelijke Studentenvereniging. Zij constateerden er dat de historisch-gegroeide partij-indeling niet meer sloeg op de actuele problemen en gingen ten behoeve van alle democratische partijen richtlijnen voor een veel actiever overheidsbeleid opstellen. Hun bedoeling was, aan het vage begrip 'nationale gedachte' een concrete inhoud te geven die voor de grote meerderheid van het Nederlandse volk aanvaardbaar was en waarmee men overleefd geachte politieke tegenstellingen kon overwinnen. Uit de conferentie kwam een tijdschrift voort, Het Genienebest (met als redactiesecretaris ds. A. M. Brouwer, hervormd predikant te Vledder) alsmede een 'beweging'; de 'Beweging versterking der Nederlandse Gemeenschap', spoedig als 'de Nederlandse Gemeenschap' aangeduid. Zij trad in juni '39, toen het vierde kabinet-Colijn wankelde, voor het eerst in de openbaarheid met een in een aantal bladen opgenomen' Manifest tot eendracht' (' eendracht', niet 'eenheid'), waarin op versterking van de defensie en opheffing van de werkloosheid aangedrongen werd. 'Ons volk hunkert naar eendracht', stond er verder in, 'zijn verlangen komt in de woorden en daden van zijn leiders niet voldoende tot uitdrukking. Eendracht en saamhorigheid betekenen geen vervluchtiging van de verschillen van beginsel welke onze volkssamenleving kent en welke zij niet zou kunnen verliezen zonder schade voor zichzelf. Zij betekenen wèl het doelbewuste aankweken van de wil, het wezenlijke van het bijkomstige te onderscheiden ... De versplintering van het heden kan slechts voeren tot een toestand
en nietsontziend ingrijpen ... Daartoe behoeft het niet te komen! Daartoe mag het niet komen!'
XCTwee hoogleraren bevonden zich bij de ondertekenaars van deze oproep: de Quay en een van zijn Rotterdamse collega's, prof. mr. P. Lieftinck, een van de 'linksen' in het christelijk-historisch milieu. Voorzitter van de Nederlandse Gemeenschap was in die tijd een Haags advocaat, mr. J. J. Schokking, ook al lid van de CHU; hij werd begin '40 opgevolgd door mr. H. J. Reinink, die secretaris van het college van curatoren van de Groninger Rijksuniversiteit geweest was voor hij de functie aanvaardde waarvan wij al melding maakten: chefhoger onderwijs bij het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen.
XCVonden deze onrevredenheidsc.q. verontrustingsbewegingen veel weerklank in den lande? Neen. Zij waren, en dat gold vooral voor de Nederlandse Gemeenschap, te theoretisch; Iller en daar vond die Gemeenschap bij de leiding, soms ook bij het kader van de grote democratische partijen een zekere mate van aandacht, maar haar aanhang was te zwak om als intellectuele pressiegroep merkbare invloed uit te oefenen. Elke verbinding met de grote massa ontbrak; die verbinding werd door de leden van de Nederlandse Gem.eenschap ook niet gezocht.
XCDe snelle nederlaag in meien Duitslands overwinning in West-Europa bleven niet zonder uitwerking op de geestesgesteldheid die wij in het voorafgaande geschetst hebben. Het Derde Rijk had 'de democratieën' verslagen - dus, zo meenden velen (hoevelen, weten wij weer niet), was het totalitaire stelsel blijkbaar effectiever dan het democratische. Wie er zo over dacht, ging de diepere oorzaak van de nederlaag zoeken in het vooroorlogs bestel: in de politieke verdeeldheid die Nederland al zo lang gekenmerkt had en in de wijze waarop de parlementaire demoeratie ten onzent gefunctioneerd had; los van de vraag of Duitsland al of niet de eindoverwinning zou behalen, moest dus met die fouten uit het verleden gebroken worden: Nederland moest sneller en efficiënter, vooral ook met minder parlementaire vertraging bestuurd worden - àls het al wenselijk was, het parlementaire stelsel met zijn twee Kamers en zijn evenredige vertegenwoordiging te handhaven. Algemene inzichten tekenden zich hier af die ons nog in latere delen van ons werk zullen bezighouden; er waren 5 0
'40
in elk geval, dunkt ons, in de zomer van '40 maar weinigen die binnenskamers (in het pubhek werd niets van die aard vernomen) de ongewij zigde voortzetting van het vooroorlogs bestel bepleitten. Menigeen zag Duitslands overwinningen als bewijs dat zich in geheel Europa een staatkundige revolutie aftekende waarin gebroken zou worden met de grondslagen zowel van de parlementaire demoeratie als van de kapiralistische productiewijze; men lette er dus niet op dat in het Derde Rijk wel de parlementaire demoeratie en alle grondrechten opgeheven waren maar dat, onder de topleiding van staat en partij, in de structuur van de maatschappij, althans in de sociale tegenstellingen, niets wezenlijks veranderd was.
XCEen typerend voorbeeld van de omwenteling in het denken die zich bij menigeen manifesteerde, wordt gevormd door een brochure die dr. Johan Brouwer (later een van de grote 'bezielers' van het verzet; hij werd in '43 gefusilleerd), in de zomer van '40 het verschijnen onder de titel Geestelijke verwarring. Als 'de verstandigste, de gebodene en de noodzakelijke houding' noemde hij 'die van berusting, gehoorzaamheid en vertrouwend afwachten'; Duitslands suprematie was 'voor lange tijd ... verzekerd', maar Brouwer twijfelde er niet aan of Nederland zou 'in dat nieuwe Europa''een waardige plaats' kunnen innemen, Dan moest veel veranderen, aangezien 'het parlernentarisme met zijn gesalarieerde 'volksvertegenwoordigers' en het bonzenstelsel van de confessionele en politieke arbeidersorganisaties en vakverenigingen aanleiding heeft gegeven tot veel politiek en zedelijk bederf,"
XCIn kringen van de Nederlandse Gemeenschap, maar ook wel hier en daar elders, werd in die tijd druk geschermd met een 'program van nationale opbouw' dat, na gesprekken met voormalmen uit de groepen der verontrusten, opgesteld was door de cultuursocioloog dr. P. J. Bouman, leraar te Middelburg. Ook Iller weer zulk een merkwaardige ontwikkeling: Bouman die in de eerste jaren na Hiders Machtubernahme in fascisme en nationaalsocialisme veel prijzenswaardigs aangetroffen had, stelde tijdens de bezetting zijn leven in de waagschaal door hulp te verlenen aan vervolgde Joden en ook nog op allerlei andere wijzen illegaal werkzaam te zijn. In de zomer van '40 bepleitte hij in zijn program 'versterkt gezag van personen die door karakter en bekwaamheid geschikt zijn voor de vervulhng van leidinggevende functies'; één Kamer, 'gekozen op grondslag van vrije partijvorming', moest de regering uitsluitend adviseren; een 'raad van corporaties' diende de ministers voor te stellen en 'de wetgevende arbeid' te verrichten; de minister-president moest 'bijzondere volmachten' krijgen; het economisch
XC1 J. Brouwer: Geestelijke verwarring (aug. 1940),p. 60,68,92.
leven diende 'harmonisch' opgebouwd te worden; kerkgenootschappen mochten zich niet 'in politieke strijd- of partijformaties mengen'; de omroepverenigmgen moesten opgeheven worden. 'Het is niet zó', aldus Bouman, 'dat wij het oude willen afbreken. Het oude is grotendeels stukgeslagen- wij hebben de keus tussen een doelloos rondtasten op de puinhopen of een moedig voorwaarts gaan ... Alleen van hervormingen waarbij verband wordt gelegd tussen de verschillende gebieden van het leven, m.a.w. van hervormingen die totaal (niet totalitair) zijn, mogen wij Heil verwachten."
XCBoumans program bleef binnenskamers. Veel meer aandacht trok de brochure Op de grens van twee werelden die Colijn begin juli publiceerde meer aandacht vooral door de persoon van de schrijver, nog steeds een man van groot gezag in anti-revolutionaire kring en ver daarbuiten.
XCFrankrijks nederlaag had Colijn diep getroffen. Begin juni had hij nog gehoopt dat de Fransen, ook als Parijs verloren zou gaan, een hechte verdedigingslinie zouden kunnen opbouwen. In de nacht na Frankrijks capitulatie kreeg hij hartkrampen. Drie dagen later schreefhij het 'woord vooraf' voor zijn brochure. 'Onder al de verwarring van deze dagen klinkt', zo stond daarin te lezen, 'één geluid met steeds toenemende kracht: er moet iets gedaan worden! Er moet meer saamhorigheid zijn! Ook wordt de stem van het overweldigend grootste deel van het Nederlandse volk' (door het zwijgen van de pers) 'niet of nauwelijks gehoord! Eén moet daarmee beginnen' - en Colijn stak van wal.
XCVeruit de belangrijkste (en deprimerendste) conclusie die hij in zijn geschrift poneerde, was dat, 'naar de mens' gesproken, 'een nederlaag van Duitsland niet langer binnen de grens der mogelijkheden mag worden gerekend'; dat stond er, in verschillende bewoordingen, viermaal in. Van de ontwikkeling der internationale politiek tussen de twee wereldoorlogen schetste hij een beeld dat op allerlei punten nauw bij de Duitse propaganda aansloot; over het vooroorlogse Nederland brak hij de staf: 'de zo hoog geprezen en zelfs vereerde democratic' was in 'verval' geraakt, in Nederland was zij 'uitgeleefd'; bij 'sommige volksgroepen' was 'een soort plundergeest richtsnoer (geworden) bij het beheer der publieke fmanciën' - met al die misstanden moest gebroken worden indien men het 'nationaal volksbestaan' als gevolg van 'een vredesverdrag' weer' ongerept' terugkreeg; Colijn sprak zelfs van 'onafhankelijkheid' maar die beperkte hij al door de veronderstelling te uiten dat Nederland na de oorlog geen eigen buitenlandse politiek
XC1 Aangehaaldin Bruna: 'De Nederlandse Unie', p. 50-52.
zou kunnen voeren. 'Zelfstandig' zou Nederland dus zijn binnen een door Duitsland gedomineerd Europa - 'dàn kunnen we zeggen dat ons verlangen blijft uitgaan naar de constitutionele monarchic onder het Huis van Oranje'. Hoe was dat verlangen te verwezenlijken? 'Ik zie geen andere weg', schreef Colijn,
XC'dan dat de leiders van de grote politieke partijen van weleer de handen ineenslaan. Eerst om in eigen kring het besef te verdiepen waar het om gaat, wat er op het spel staat. Dat is: het behoud ener constititionele monarchie onder leiding van Oranje met het daaruit voortvloeiend behoud onzer geestelijke vrijheden. Vervolgens de vorming van een nationaal front, gerepresenteerd door personen die met recht kunnen spreken namens een overweldigende meerderheid van het Nederlandse volk, die het zedelijke recht bezitten, de wensen van het Nederlandse volk onder de aandacht der Duitse Overheid te brengen'l
XCdat recht kende Colijn aan een Mussert of Arnold Meyer niet toe.
XCEr werden van zijn brochure meer dan dertigduizend exemplaren verkocht; in de dagbladen verschenen lange uittreksels, hier en daar ook commentaren. Drie dagen na verschijnen werd verdere discussie in de pers door de Duitsers verboden. Want hoe aangenaam het hun ook was dat een zo gezaghebbende politicus beweerde dat Duitsland de oorlog practisch gewonnen had, het politieke doel dat Seyss-Inquart wilde bereiken, was onverenigbaar met het door Colijn aanbevolen 'behoud ener constitutionele monarchie onder leiding van Oranje'. Politieke actie werd door SeyssInquart alleen toegestaan aan personen die althans in het publiek over Oranje zwegen. Dat was in de opzet van de Reichskommissar niet een ondergeschikt detail - het was het kernpunt; het kernpunt dat breekpunt werd tussen de leiders der zes grote democratische partijen en de drie rnannen die op 24 juli om steun vroegen voor hun Nederlandse Unie: Homan, de Quay en Einthoven.
XCWaarom waren het er drie? Waarom niet twee, vier of vijf?
XCDat een driemanschap geformeerd werd, was geen toeval: zij hebben het zo gewild. Waarom? Enerzijds heeft de herinnering aan het driemanschap van 1813 (van Hogendorp, van Limburg Stirum, van der Duyn van Maas
XC1 H. Colijn: Op de grens van twee werelden, p. 5, 24, 30, 38, 48,53.
dam) een rol gespeeld (ook in de geschiedenis van de illegaliteit zullen wij de figuur van het driemanschap herhaaldelijk tegenkomen), anderzijds is de verscheidenheid van het Nederlandse volk, dat zich immers in het driemanschap 'herkennen' moest, van betekenis geweest. Politiek Nederland kende in '40 geen samenbindende nationale figuur. Een nieuwe beweging had dus altijd meer dan één 'leider' nodig (zulks nog afgezien van het feit dat het éénhoofdig leiderschap op zichzelf al verdacht was); twee waren beter dan één; drie beter dan twee en het Driemanschap van de Unie 'lag' niet slecht: een geprononceerde katholiek uit het zuiden (de Quay), een wat minder geprononceerde protestant uit het noorden (Homan) en een figuur uit het westen wiens kerkelijke bindingen niet bekend waren (Einthoven).
XCWanneer wij nu wat dieper op hen drieën ingaan, dan willen wij met de Quay beginnen, ten eerste omdat, dunkt ons, zijn inbreng in het gemeenschappelijk program het grootst geweest is en ten tweede omdat hij als enige van begin tot eind betrokken geweest is bij de ontwikkeling die tot de oprichting van de Nederlandse Unie geleid heeft.
XCToen deze Unie opgericht werd, was Jan Eduard de Quay acht-en-dertig jaar: hij was in augustus 'or in Den Bosch geboren als telg van een oud Brabants geslacht waaruit in vroegere generaties veel militairen voortgekomen waren; zijn vader bereikte de rang van luitenant-generaal. De Quay doorliep de gymnasium-afdeling van het Jezuïetencollege te Katwijk, studeerde in Utrecht psychologie, promoveerde er in '27 en zette vervolgens zijn studie korte tijd in de Verenigde Staten voort. Aan de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg werd hij nog in het jaar van zijn promotie tot lector in de psychoteclmiek benoemd; zeven jaar later werd hij er hoogleraar, nu ook in de bedrijfsleer. Hij had inmiddels als adviseur o.m. van de PTT en van het kledingbedrijf C. & A. Brenninkmeyer veel aanraking gehad met het bedrijfsleven. Die contacten breidde hij uit toen hij zijn hoogleraarschap ging combineren met de functie van directeur van het Economisch-Technologisch Instituut voor Noord-Brabant.
XCHij was niet iemand die uitsluitend voor zijn werk en zijn gezin leefde. Hij had veel belangstelling voor jeugdproblemen, werd hoofdcommissaris van de Katholieke Verkennersbeweging (die hij uiteindelijk graag in een nationale jeugdbeweging zag opgaan) en ijverde voor de oprichting van een Arbeidsdienst voor werkloze jongeren. Daarnaast vervulde de toestand van ,s lands defensie hem, de generaalszoon, met grote zorg . Hij besteedde veel tijd 5
aan de in ' 3 6 opgerichte 'Vereniging voor Nationale Veiligheid'; daar werd hij voorzitter van; hij leerde er Homan kennen die een van de bestuursleden was. Menigmaal bepleitte de Quay in het publiek een drastische verhoging van de defensieuitgaven, mede met het oog op het effectdat een zodanige verhoging zou hebben op de conjunctuur. In augustus '39 werd hij als reservekapitein in algemene dienst gemobiliseerd; zijn taak werd het, de 'gemeenschapsgeest' in het leger aan te kweken. Hij werd lid van de raad van advies voor Ontwikkeling en Ontspanning - een raad die de leider van het z.g. O-en-O-werk in de krijgsmacht, reserve-kapitein Einthoven, terzijde stond.
XCDank zij al die activiteit was de Quay in katholieke kring, maar ook daarbuiten, alseen van de bekwaamsten onder de jongere katholieken gaan gelden: een trouwe zoon van de Moederkerk, maar geenszins afgesloten voor andere richtingen; een werkzaam man, zeer beminnelijk, goed spreker, goed erganisator - misschien wat ondoorzichtig. Hij had kennelijk een afkeer van de hokjes- en schotjesgeest en kon zich moeilijk schikken in de historisch-gegroeide partij-indeling; vandaar dat hij ook met enthousiasme deelnam aan het werk van de Nederlandse Gemeenschap. Dat begrip 'gemeenschap' kwam tegemoet aan zijn wens, de maatschappij een meer' organische' structuur te geven. Natuurlijk viel daar bij de vooroorlogse krachtsverhoudingen in de binnenlandse politiek niet aan te denken, maar de Quay was in het katholieke kamp niet de enige en evenmin de meest-gezaghebbende (eerder was dat Remme) die de klassenstrijd ook in zijn politieke uitwerkingen wilde 'opheffen' door corporaties in het leven te roepen die een deel van de taak van het parlement zouden overnemen. Dergelijke denkbeelden kwamen in katholieke kringen veel voor; men aanvaardde er de parlementaire demoeratie niet zozeer uit principiële dan wel uit opportunistische overwegingen: zij was een stelsel dat in dit land en in dit tijdperk de ontplooiing van het katholieke volksdeel bevorderde; in andere landen werd daar weer een ander stelsel dienstig voor geacht en mochten zich in Nederland ooit de omstandigheden wijzigen, dan zou het katholieke volksdeel zich hebben aan te passen zoals het in de loop der historie zo vaak gedaan had.
XCVan sympathie voor Duitsland, laat staan voor het nationaal-socialisme had de Quay nooit blijk gegeven. wel was het zo dat hij, toen de bezetting begon, vanuit de soepelheid die hem eigen was en bij gebreke aan een heftige verontwaardiging over hetgeen geschied was, minder moeite had dan anderen om zich in de nieuwe situatie in te leven en met Duitsers aan één tafel te gaan zitten. Wij gaven reeds weer dat hij op grond van die soepelheid door Hirschfelds ingrijpen een positie kreeg waarbij hij als regeringscommissaris voor de organisatie van de arbeid het overleg met de Duitsers voeren 5 1
moest waarvoor Hirschfeld secretaris-generaal Scholtens minder geschikt achtte. De Quay ging spoedig opnieuw voor een Nederlandse Arbeidsdienst ijveren, maar nu voor alle mannelijke jeugdigen, niet alleen voor de werklozen onder hen. Bovendien wenste hij een z.g. arbeidsboekje in te voeren, hetgeen tot een complete registratie van alle Nederlandse arbeidskrachten leiden zou en scherpe individuele controle mogelijk zou maken. Het zou niet juist zijn, hem te verwijten dat hij, toen hij samen met Verwey dit plan opstelde, een systeem ontwierp waarvan de Duitsers bij het voortduren van de oorlog in hoge mate zouden profiteren, want de Quay was er in die tijd rnèt de secretarissen-generaal (wier beraad hij steeds bijwoonde) maar ook mèt Colijn en rnèt zoveel anderen van overtuigd dat Duitsland de oorlog practisch niet meer kon verliezen en dat deze dus vermoedelijk vrij spoedig zou eindigen. Zijn denkbeelden ten aanzien van de Arbeidsdienst en het arbeidsboekje waren dus uitvloeisel van een algemeen maatschappelijk inzicht dat met de oorlog niet te maken had.!
XCDe Quay was een man waar hartelijkheid van uitging; zijn reacties waren evenwel nooit vrij van bedachtzaamheid. Louis Einthoven daarentegen was een en al spontaniteit - we zouden haast zeggen: een natuur die geneigd was tot vulkanische uitbarstingen.
XCEinthoven was in '96 in Soerabaja geboren maar had Indië al op jeugdige leeftijd verlaten; hij volgde het lager en gymnasiaal onderwijs in Utrecht, studeerde daar rechten en vervolgens Indisch recht in Leiden. Onmiddellijk nadien werd hij substituut-officier van justitie, eerst in Makassar, daarna in Batavia. Hij repatrieerde in '33 toen hem de positie van hoofdcommissaris van politie in Rotterdam aangeboden werd. Met de burgemeester kon hij daar als regel uitstekend opschieten, maar met de sociaal-democratische wethouders lag hij menigmaaloverhoop: dat waren, vond hij, 'ondermijners van het gezag'. De Indische jaren en zijn positie als hoofdcommissaris tijdens een vaak roerige periode droegen er toe bij dat Einthoven er sterk-autoritaire opvattingen op na ging houden. Het 'partijgedoe' was hem een gruwel en de5 1
1 Dat het arbeidsboekje nimmer ingevoerd is, is gevolg geweest van tegenwer king van Nederlandse kant en van het feit dat men in Duitsland de wettelijke bepalingen voor het daar bestaande wilde wijzigen; het Nederlandse arbeidsboekje bleef daar op wachten en de wijzigingen in Duitsland kwamen nimmer gereed. (B. A. Sijes: p. 105)
snelle nederlaag in mei' 40 leek hem een overtuigend bewijs dat de parlementaire demoeratie Nederland hollend naar de ondergang gevoerd had.
XCTijdens de mobilisatie had Einthoven leiding gegeven aan het O-ena-werk, na de meidagen nam hij in Rotterdam zijn functie weer op. Anders dan Homan die zekere sympathieën voor Duitsland koesterde, was Einthoven, veruit de meest emotionele van het Driemanschap, anti-Duits en vooral anti-NSB. In Rotterdam liet hij zijn politie in juni en juli met harde hand tegen de geüniformeerde NSB' ers optreden zodra zij provocerend op straat verschenen; dat bezorgde hem schrobberingen zowel van het departement van justitie als van burgemeester Oud. Die laatste was van mening dat Einthoven 'de tekenen des tijds niet verstond'rHetzelfde hielden ook sommige Duitsers hem voor; andere Duitsers verbaasden zich eerder over de passiviteit van de Nederlandse pers en van de bevolking in het algemeen. 'Jullie laten je volkomen koejeneren en denkt alleen maar aan je duiten', voegde een hoge Duitse militair Einthoven eens toe.ê Dat alles wekte in hem de overtuiging dat het tijd werd, de bezetter te tonen wat de massa van het Nederlandse volk in werkelijkheid dacht, 'de lectuur van een eenvoudig boekske over de Tachtigjarige Oorlog deed me', schreefhij in '45, 'tenslotte besluiten om niet voor onze voorvaderen onder te doen en me in de strijdte werpen.P
XCDe samenhang waarin die strijd gevoerd zou worden, interesseerde Einthoven nauwelijks: dat was 'politiek' en 'politiek' was een vies bedrijf waarmee hij zo weinig mogelijk te maken wilde hebben. Hem was het uitbundig enthousiasme waarmee de Unie in de eerste weken, wellicht maanden, begroet werd, voldoende; daar genoot hij van. Van de drie kon hij, nadat hij als hoofdcommissaris op non-actief gesteld was, de meeste tijd aan het Uniewerk geven; hij zat 'bij wijze van spreken dag en nacht' op het secretariaat.ê
XCWas hij van de drie de meest strijdvaardige (hij had in '41, met medeweten van de Quay, belangrijke contacten in verzetskringen), hij was ook degeen die vanuit zijn anti-Duitse gezindheid en, dunkt ons, ook uit zelfkennis met de meeste innerlijke twijfel tot het Driemanschap toegetreden was: hij beweerde althans na de oorlog dat hij al één dag nadat de ook door hem ondertekende oproep in de pers verschenen was, aan de Leidse godsdiensthistoricus prof dr. H. Kraemer de vraag voorlegde of deze zijn plaats wilde innemen. Kraemer weigerde.
1 Bruna: 'De Nederlandse Unie', p. 72. 2 L. Einthoven: Nota voor de Commissie inzake het Driemanschap van de Nederlandse Unie (I946), p. 3 (CNU, II b). "A.v., p. 2. 4 A.v., p. 4.
XCVan de leden van het Driemanschap werd Homan het minst door twijfel geplaagd: hij was de enige met Duitse sympathieën - sympathieën die met name Einthoven menigmaal aan de rand van de wanhoop brachten en crisissituaties deden ontstaan waarin de Quay, een charmant bemiddelaar, al zijn tact en welsprekendheid moest aanwenden om een breuk te voorkomen.
XCVanwaar Homans sympathieën voor het Derde Rijk?
XCLaat ons eerst, zij het kort, op zijn persoonlijkheid ingaan.
XCMet te waarderen eerlijkheid erkende hij zelf na de oorlog dat hij een naïef en lichtgelovig man was-. Daar is nog wel iets aan toe te voegen. Een van de medewerkers van de Unie die veelvuldig persoonlijk contact met hem gehad had, sprak van zijn 'impulsieve, ietwat onberekenbare en oppervlakkige natuur' - daardoor was Homan 'enorm beïnvloedbaar'ê; 'zeer suggestibel', bevestigde Reinink," Het zal nog blijken.
XCInhet Driemanschap was Johannes Linthorst Homan de jongste: hij was in ,03 in Assen geboren als zoon van de latere commissaris der koningin in Drente wiens vader dezelfde hoge functie bekleed had. Een regentenzoon dus uit een regentenfamilie. Homan doorliep het gymnasium in Assen en studeerde vervolgens rechten, eerst in Leiden, daarna in Dijon. In Dijon bevond hij zich in de tijd waarin de Fransen, om Duitsland tot herstelbetalingen te dwingen, tot de bezetting van het Ruhrgebied overgingen; dat wekte bij hem een zeker medelijden met Duitsland terwijl hij omgekeerd de door schandalen geteisterde Franse demoeratie ging minachten. Korte tijd was hij advocaat in Assen maar nog vóór zijn dertigste verjaardag werd hij tot burgemeester van de Drentse gemeente Vledder benoemd, vijf jaar later ('37) tot commissaris der koningin in Groningen.
XCHij was in die tijd een actiefliberaal en zelfs een tijdlang lid van het hoofdbestuur van de Vrijheidsbond, overigensmetenigesympathieën voor de meer autoritaire beweging Nationaal Herstel; nationaal herstelleek hem in elk geval hoogst wenselijk en dat trachtte hij te bevorderen door mensen 'tot elkaar te brengen' - enigszins vanuit de simplistische verwachting dat maatschappe
XC1 J. Linthorst Homan: 'Tijdskentering', p. 307. 2 H. Roelfsema: 'Uit de geschiedenis der Nederlandse Unie' (1945), p. 3 (Doc II-54I, a-r), 8 CNU: Notulen, 9 april 1946, p. 2 (CNU, III a). 5
lijke tegenstellingen als bij toverslag verdwijnen indien de in conflict liggende groeperingen elkaars'problemen begrijpen'. Wij maakten al melding van de initiatieven die Homan terzake nam; initiatieven die in de provincie Groningen waar men de idealistische voortvarendheid van de jeugdige commissaris wel sympathiek vond, zekere weerklank vonden.
XCHoman had een neiging tot excessief reageren. Op 7 mei werden de militaire verloven ingetrokken. Een dag later zou een gezelschap vrouwen uit andere delen des lands hem bezoeken; hun leidster kwam hem op de 7de vragen of zij er wellicht verstandig aan deden, naar huis terug te keren. 'Hoe ziet u de situatie?' vroeg zij. 'Het is mogelijk', antwoordde Homan, 'dat de Duitsers hier vanavond zitten en dat ik om één uur tegen de muur sta.'! Dat perspectief leek hem niet irreëel toen hij op vrijdag 10 mei in alle vroegte aan de hand van het volkenrecht en de 'Aanwijzingen' het besluit van de burgemeester van Nieuweschans goedkeurde om geen hulp te verlenen bij het herstel van een opgeblazen brug. Maar ziet: de Duitse troepen die Groningen binnenrukten, gedroegen zich onberispelijk en toen op 13 mei de eerste Feldkommandant aangediend werd, bleek deze een omstreeks zestigjarige Oberst te zijn, von Bonin, die begon met in Homans werkkamer een halve minuut naar het portret van koningin Wilhelmina te staren en vervolgens zei dat hij de inval hogelijk betreurde, 'vooralomdat hij', schreefHomanlater, 'een jeugdvriend van prins Hendrik was en omdat hij voor de koningin die hij kende, zoveel respect had, maar ja, het was Kriegsnotwendigleeit ...'Ik zal ridderlijk zijn', zei von Bonin, 'en u zult dat na de oorlog (wij gaan gauw weer weg) erkennen .. .' Hij stak zijn hand uit. Ik aarzelde even en nam die aan.'2
XCAfgezien van die symbolisch belangrijke, in zekere zin fatale handdruk gedroeg Homan zich, zolang de gevechtshandelingen in Nederland duurden, gelijk van hem gevergd mocht worden: hij weigerde hulp aan de Duitsers te verlenen die met de 'Aanwijzingen' in strijd was en hij wekte de bevolking op, trouw te blijven aan de koningin. Toen het bericht dat de koningin naar Engeland vertrokken was, ook in Groningen 'een storm van teleurstelling en zelfs van woede' ontketende ('portretten werden op straat gesmeten, predikanten smaalden op haar en haar Huis'), vaardigde Homan, met von Bonins medeweten, een proclamatie uit waarin hij de koningin, 'die', aldus de tekst, 'steeds ons volk voorging in opofferingsgezindheid en zelfverloochening', aan de bevolking ten voorbeeld stelde."
XCOp de tweede oorlogsdag, I I mei, had Homan in zijn provincie, alweer
XC1 c. I. Wttewaall van Stoetwegen, Enq., dl. VII c, p. 493. 2 J. Linthorst Homan: 'Herinneringen aan 1940', Groninger Volksalmanak 1947, p. 14. 3 A.v., p. IS. 5 I
met een proclamatie, 'in naam der koningin ... de uitoefening van het centraal Nederlands gezag' in handen genomen; wij zouden niet willen beweren dat dit op zichzelf een onverstandige maatregel was, wél dat hij daarmee de bevoegdheden overschreed die de regering tevoren aan de commissarissen der koningin gegeven had. Homan was zich van die overschrijding heel wel bewust. Hij had zich allang geërgerd aan de 'lamheid", de geringe besluitvaardigheid en het gebrek aan imaginatie in de Haagse regeringskringen (Nederland was' doodziek', schreefhij later") - hij zou aantonen dat hij steviger regeren kon! Op tal van terreinen greep hij in; veelal was dat nuttig werk maar Homan deed dat zozeer op eigen gezag dat zijn ambtgenoot in Drente zich begin juni verplicht achtte, het departement van binnenlandse zaken te waarschuwen tegen het 'koninkje spelen in eigen provincie' waaraan Homan zich zijns inziens schuldig maakte."
XCNiet dat Homans aandacht tot Groningen beperkt bleef! Heel' doodziek' Nederland had, meende hij, een nieuwe bezieling nodig. Reinink, de voorzitter van de Nederlandse Gemeenschap, die hem kort na de capitulatie in Groningen bezocht had, was het daar geheel mee eens en in diens auto reed Homan op 23 mei naar Den Haag. I-Iij bezocht er Winkelman (wie hij tevoren per ordonnans een rapport toegezonden had over de voortvarende wijze waarop hij opgetreden was) en vroeg hem, met 'fors nationaal werk ... de komende stemming van 'nu is alles verloren, nou kun je net zo goed bij de NSB gaan",4 te keren. Winkelman antwoordde, aldus Homan, 'dat ons nationaal gevoel niet kon worden in stand gehouden door nationaal werk, maar dat dit moest gebeuren door het kijken naar de ruïnes in Rotterdam.'5
XCWat verstond Homan onder' nationaal werk'?
XCKennelijk een veel bredere activiteit van de Haagse autoriterten waardoor het genezingsproces van het 'doodzieke' land een aanvang kon nemen. Winkelman merkte evenwel nuchter op, dat het Nederlandse volk 'in zijn normale dagelijksewerk zijn houding wel weer vinden' zou; 'verder iets doen, zou'," zei hij, 'moeilijk zijn ... een en ander was op dit terrein al mislukt' (het plan van de Militärverwaltung om een 'regering' onder Fentener van Vlissingen te vormen), bovendien zou er binnenkort, zei Winkehnan, een Zivilvenoaltung komen, 'en dan zou het nog veel moeilijker worden; nuJ.J.J.
1 Brief, 19 april 1947, van Linthorst Homan aan W. Drees (archief Drees, map 'Nederl. Unie en Politiek Contact'). 2 Linthorst Homan: 'Tijdskentering', p. II6. s Brief, 4juni 1940, van R. H. de Vos van Steenwijk aan Frederiks (Collectie Frederiks). Linthorst Homan: 'Tijdskentering', p. 84. 5 Getuige]. Linthorst Homan, dl. VII c, p. 489.
JUist tevoren nog iets verrichten' (d.w.z.: tot die veel bredere activiteit overgaan) 'was teclmisch onmogelijk.'!
XCDe generaal was onwrikbaar, maar Homan gaf het niet op. Hij ging de commissaris van Zuid-Holland, van Karnebeek, bezoeken. Deze vertelde hem van Colijns mislukte form.atiepoging en vond, als Winkelman, dat men deed wat mogelijk was. Homan vond dus geen weerklank voor zijn inzichten. Hij was diep teleurgesteld. Jegens wie kon hij die teleurstelling beter uiten dan jegens Reinink die hem tot zijn bezoek aan Den Haag gestimuleerd had, en jegens de Quay, de voorzitter van de Vereniging voor Nationale Veiligheid waaraan hij met enthousiasme meegewerkt had? Nog diezelfde dag voerde Homan met hen beiden 'een lang gesprek . . . Wij spraken over de lamheid welke blijkbaar over Den Haag was neergedaald en over de noodzaak, die lethargie te doen eindigen.f Hoe? Wij nemen aan dat zij het er gedrieën over eens waren dat het te betreuren was indien het Nederlandse volk zich niet tot nieuwe politieke activiteit kon opwerken en dat met name Homan de wenselijkheid betoogde dat het schip van staat op een veel vastere koers moest komen te liggen.
XCHoe verder te komen? Dat was het probleem waarmee Homan naar Groningen terugkeerde. Hij ontving er een dag later het rondschrijven waarin generaal Winkelman een beeld gaf van de nieuwe staatkundige structuur: hij, Winkelman, was de vervanger der regering, landelijke regelingen zouden door hem samen met de secretarissen-generaal getroffen worden; de commissarissen der koningin dienden, elk in hun provincie, 'leiding tot eensgezind samenwerken' te geven. Geen nieuwe aanpak dus! Homan ging er opnieuween lans voor breken. 'Ik. wil', schreef hij Winkelman, 'met nadruk en klem er op wijzen dat deze leiding op zeer korte termijn verder moet gaan dan het teclmische en economisch-sociale werk dat thans in Den Haag ... wordt aangepakt' (anders gezegd: er moest ook politieke leiding gegeven worden), 'al begrijp ik', aldus Homan, 'dat de moeilijkheidJ.5 1
1 Linthorst Homan: 'Tijdskentering', p. 84. 'A.v., p. Dat Homan met de Quay en Reinink samen sprak, blijkt uit zijn 'Korte notities over de chronologische gang van zaken bij de oprichting van de Nederlandse Unie' (CNU, II b).
der verhoudingen tot de Kroon en tot de nationale geestelijke stromingen het probleem bijzonder moeilijk doen zijn.'!
XCBijzonder moeilijk, inderdaad. De koningin bevond zich in Engeland en met 'de nationale geestelijke stromingen' (wat waren dat precies?) was er geen contact. Dat laatste kon verholpen worden, contact met de koningin leek uitgesloten zolang de oorlog duurde. Voor Homan ging het er overigens naar uitzien dat Duitsland bezig was die oorlog te winnen: men moest zich dus op samenwerking met die overwinnaar instellen, een samenwerking die hij zijnerzijds bevorderde in en door zijn toeschietelijke verhouding met von Bonin die al eerder ter sprake kwam. Maar hoe kon men het gehele land tot aanvaarding van die samenwerking brengen? Die vraag was het welke Homan in zijn voortgezette contacten met Reinink en de Quay aan de orde bleef stellen - contacten waarin nu ook Einthoven (persoonlijk al aan Homan en de Quay bekend) betrokken werd. Wij weten van die contacten weinig af; wél, dat er in de eerste weken van juni door hen vieren (en door elk hunner weer met vele anderen) 'geregeld' overleg gepleegd werd.ê Het is onze indruk dat de drie anderen minder hard van stapel liepen dan Homan. wel kwamen zij gevieren tot de conclusie dat het, met het oog op de pretenties van de NSB en gegeven het zwijgen der traditionele partijen, wenselijk was, een nieuwe politieke beweging in het leven te roepen, maar in het program dat zij opstelden, werd over de verhouding tot het Derde Rijk niets gezegd: het bepleitte slechts binnenlandse hervormingen - hervormingen overigens, voor welker verwezenlijking een nieuw bewind noodzakelijk zou zijn of waaruit althans een nieuw bewind zou resulteren; schaarde de overgrote meerderheid van het volkzich achter dat program, dan zou dat feit, zo werd blijkbaar vertrouwd, ook door de koningin aanvaard worden.
XCHet program (het heeft zin, de inhoud te herhalen) telde tien punten:
XC1. Instandhouding en versterking van de Nederlandse cultuur
XC2. Trouwaan het Huis van Oranje
XC4. Opheffing van het bestaande systeem van politieke partijen
XC6. Organische opbouw der maatschappij
XC7. Arbeid en arbeidsplicht voor iedereenBrief,meivan]. Linthorst Homan aan Winkelman, aangehaald in Homans 'Herinneringen aanp.J. Linthorst Homan: 'Korte notities over de chronologische gang van zaken bij de oprichting van de Nederlandse Unie'. 5
1 27 1940, 1940', 1947, 23-25·
XC8. Economische samenwerking van Nederland en Nederlands-Indië III Europeesverband
XC9. Vrijheid van kerk, godsdienst en levensovertuiging
XC10. Verzorging van de geestelijkeen lichamelijkevolksgezondheid.
XCDit program sloot nauwaan bij de conceptie die aan het beleid van het college van secretarissen-generaal ten grondslag lag: dat Nederland (met Indië!) 'in Europees verband' met Duitsland diende samen te gaan en dat er dus een ander, een meer aan het Derde Rijk aangepast Nederland moest ontstaan. Geen NSB-Nederland ! Het was de secretarissen-generaal dus aileen maar welkom indien een politieke beweging tot ontwikkeling kwam, veel breder dan de NSB, die de basis zou kunnen vormen voor de politiek van goede-verstandhouding-met-Duitsland die ook zij voor onvermijdelijk hielden.
XCOp 21 juni besprak de Quay het project van het Viermanschap in de vergadering van het college. De notulen zijn er kort over: de Quay maakte, zo stond er in, 'enige opmerkingen van algemene aard, met name betreffende de noodzaak van Nederlands politiek initiatief, waarvan de vergadering met belangstelling en met instemming kennis neemt.'! De Quay liet het boven weergegeven program aan voorzitter Snouck Hurgronje lezen en deze was het die, hopend op een goede afloop, de vier opstellers (Einthoven, Homan, de Quay, Reinink) bij Generalkommissar Schmidt introduceerde aan wie zij wilden vragen of zij op grondslag van hun program plus het daarbij behorend manifest 'Polizeigenehmigunç' kregen om aan het werk te gaan, d.w.z. verlof om drukwerken te verspreiden, vergaderingen te beleggen, enz. Schmidt zei dat hij daar eerst met de Reichskommissar en de Wehrmachtbefehlshaber over moest spreken en 'de opmerkingen over Oranje zouden aan Berlijn worden voorgelegd."
XCGeen openbare bijeenkomsten dus - maar tegen een besloten vergadering was geen bezwaar. Die vergadering werd door Reinink in zijn kwaliteit van voorzitter van de Nederlandse Gemeenschap belegd; zij vond op woensdag 26 juni (vier dagen na Frankrijks capitulatie) in het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen plaats. Een verslag en een lijst van aanwezigen zijn niet bewaard gebleven. Wij weten slechts dat een vijftig tot zestig personen die in de paar voorafgaande jaren met de Nederlandse Gemeenschap in contact gestaan hadden, aanwezig waren en dat er zich een scherpe tegenstelling aftekende tussen de vier initiatiefnemers die de bestaande politieke partijen wilden opheffen en anderen (onder wie deNotulen,juniBruna: 'De NederlandseUnie', p.5
1 Csg: 21 1940. 2 42.
burgemeester van Zaandam, de SDAp'er in 't Veld) die van mening waren dat juist de zes grote democratische partije.nin hun samengaan de kern moesten vormen van een nationaal afweerfront. Die tegenstelling (welke zich in die tijd ook in de pers manifesteerde') kwam naar voren toen aan Homan (die als inleider optrad) gevraagd werd, wat hem van de activiteit der politieke partijen bekend was; 'ik antwoordde', schreef hij later, 'dat die blijkbaar bleven zwijgen en dat zulks wel goed was omdat zij na wat zij tevoren niet hadden gedaan (ik doelde op de werkloosheidstijd) nu niet in staat zouden zijn, onze honderdduizenden jongeren tot enthousiasme te brengen.' Hierop volgde 'een verwarde discussie'."
XCDe vergadering had geen ander resultaat dan dat Reinink het voorzitterschap van de Nederlandse Gemeenschap aan Homan overdroeg en dat een soort uitvoerend comité van achttien personen gevormd werd om zich over mogelijke actie in de toekomst te beraden; het is, schijnt het, niet één keer bijeengekomen.
XCDe ontwikkeling ging namelijk plots een andere richting uit.
XCIn de vergadering ten departemente was door in 't Veld aan Homan meegedeeld dat tussen de voormannen van de zes grote democratische partijen allerlei besprekingen gaande waren; hem was aangeraden, zijn licht op te steken bij de voorzitter der liberalen, de Leidse hoogleraar Telders, hem uit zijn studententijd al bekend. Homan zocht Telders op 27 juni op. Hij kreeg van deze te heren, dat de zes grootste partijen inderdaad al ver gevorderd warerf met de vorming van een nationaal blok en dat gewerkt werd aan een gemeenschappelijk manifest. 'Houd met uw actie op', betoogde Telders min of meer. 'Niemand heeft u mandaat gegeven. Niet uw groep maar de politieke partijen zijn de constitutionele vertegenwoordigers van ons volk.' 'Ik heb daarop geantwoord', aldus Homan, 'dat ik dat laatste principieel ontkende, aangezien een politieke partij als zodanig geen officiëlebetekenis heeft. Overigens verklaarde ik mij bereid, besprekingen hierover mede te maken. '3 Van die bereidheid deed Homan mededeling aan Einthoven, de Quay en Reinink en voor Einthoven was zulks aanleiding om zich terugJ.J.5
1 Zo bepleitte de katholieke op 26 juni de vorming van een 'nationaal blok' van de zes grote partijen waar men de Staatkundig Gereformeerde Partij en de Christen-Democratische Unie ook in kon opnemen. Volgens het (21 juni) moest echter 'een nieuw huis' gebouwd worden waarvoor 'de beste krachten van ons volk, zij met ideeën, inzicht, moed en een open geest voor de wentelende tijd', elkaar dienden te vinden. Het (21 juni) wilde onder 'de besten en de kundigsten uit de Nederlandse gelederen' ook NSB'ers opnemen. 2 Linthorst Homan: 'Tijdskentering', p. 93. a Linthorst Homan: 'Kort overzicht van de voorgeschiedenis der Nederl. Unie', p. 2.
te trekken. 'Ziezo, nu gaat er wat gebeuren', dacht deze (wij volgen zijn eigen relaas), 'nu komt er dus een combinatie die een zekere wilsvorming bij die Duitsers op tafel kan leggen. Waarom zou ik daar bij blijven? Ik hoor helemaal niet in dat gezelschap thuis. Politiek is nooit mijn vak geweest. Ik ... ben naar mijn werk teruggegaan." Rouwig was Einthoven daar niet om: hij had niet veel op met de heren politici, Telders inbegrepen.
XCBenjamin Marius Telders van wie in de herfst van '40 belangrijke verzetsimpulsen zouden uitgaan, was een begenadigd jurist. Hij was in 1903 in Den Haag als oudste zoon van een bekend advocaat geboren, had in Leiden en Parijs gestudeerd en was in '27 in Leiden gepromoveerd, waarna hij zich in zijn geboortestad als advocaat gevestigd had. Acht-en-twintig was hij pas toen hij (' 3 I) in Leiden tot hoogleraar in het volkenrecht benoemd werd, later ook in de rechtsencyclopedie. Die tweede opdracht wijst al op een uiterst veelzijdige belangstelling. Inderdaad: na zijn benoeming publiceerde hij niet alleen studies over het volkenrecht, maar ook over het burgerlijk recht, het handelsrecht, het procesrecht, het octrooirecht, de rechtsgeschiedenis en de rechtsfilosofie - trouwens ook over staatkunde, algemene geschiedenis en algemene filosofie. Hij was een achterneef van Louis Couperus en had diens boekerij geërfd. De litteratuur had zijn liefde, maar evenzeer de schilderkunst en de muziek; zelf was hij een verdienstelijk pianist. Hij had een uitgebreide talenkelmis (Frans, Duits, Engels, Spaans, Italiaans, Russisch) en was dan bovendien nog in het fraai ingerichte huis aan het Rapenburg dat hij geheel alleen bewoonde (hij was ongehuwd), 'een gul en geneegelijk en geestig gastheer' die van elke maaltijd met zijn vrienden een sprankelende feestmaaltijd wist te maken.ê
XCAnderen zouden wellicht de neiging hebben, een dergelijke rijkdom aan gaven uitsluitend in eigen vrienden- en werkkring te ontplooien, maar voor zulk een isolement voelde Telders niet. Zowel met de binnen- als met de buitenlandse politiek leefde hij intens mee (hij reisde ook veel, tot in Amerika en Rusland toe) en in ' 38 nam hij de grote stap: hij liet zich tot voorzitter benoemen van de liberale partij.
XC1 Getuige L. Einthoven, Enq., dl. VII c, p. 750. 2 R. P. Cleveringa: Artikel over Telders in Ars Aequi, jan.
XCIn Neutraal gaven wij weer dat Telders het neutraliteitsbeleid 'niet alleen Nederlands recht' genoem.d had, maar 'Nederlands hoogste plicht, ook en juist tegenover de mogendheden om ons heen.' De schending dier neutraliteit trof hem diep: opeens besefte hij dat het naast elkaar plaatsen, in welk verband ook, van Duitsland, Frankrijk en Engeland fnndamenteel onjuist geweest was. Zijn gekwetst rechtsgevoel zette zich om in politieke strijdbaarheid. Al op 25 mei ried hij Snouck Hurgronje aan, benoemingen van nieuwe rechters en burgemeesters eenvoudig na te laten; liet men de zittende rechters wat harder werken en de opengevallen burgemeestersplaatsen door een der wethouders innemen, dan voorkwam men dat de bezetter eigen creaturen naar voren kon schuiven.
XCWat de plichten en rechten van autoriteiten en burgers in bezet gebied waren, werd door Telders in vier lange artikelen uiteengezet die hij begin juni voor de Nieuwe Rotterdamse Courant schreef op verzoek van de waarnemend hoofdredacteur, mr. M. Rooy; zij werden zonder auteursnaam als hoofdartikelen geplaatss.! De teneur er van was, dat Seyss-Inquart met de formuleringen die hij in zijn eerste verordeningen gebezigd had (zijn 'Verfassung', zoals Rabl gezegd had), zorgvuldig binnen de grenzen van het volkenrecht gebleven was. Die grenzen werden evenwel door Telders nauwkeurig aangegeven, zulks met de bedoeling dat elke lezer van wat in die tijd het meest gezaghebbende dagblad was, precies zou kunnen nagaan waar zij eventueel overschreden zouden worden. Dat ambtenaren ontslag zouden nemen, werd door Telders met klem ontraden, tenzij zij meenden, iets dat van hen gevraagd werd, 'naar eer en geweten niet te kunnen uitvoeren'; waar' eer en geweten' dan behoorden te spreken, werd door hem precies aangegeven: daar waar de Duitse politiek bepaald zou worden door belangen die geen enkel verband hielden met de Duitse oorlogsvoering. In zijn laatste artikel waarschuwde hij bedekt tegen elke vorm van Jodenvervolging. Het 'geestelijke beginsel' van de verdraagzaamheid had, schreef hij, in de Tachtigjarige Oorlog Nederland doen ontstaan. Welnu:
XC'Een zelfstandigNederland dat dit beginselniet langer zou huldigen, is niet denkbaar. De eerbied voor anderer godsdienstige overtuiging of geestelijke inzichtenheeft ons volk.door de eeuwen heen gesierd,de gelijkheidder burgers, ongeacht afkomst of geloof, heeft het steeds als een nastrevenswaardbeginsel voor ogen gestaan.'
XCDaarop volgde een waarschuwing:
XC1 Nieuwe Rotterd. Crt., 8, Ia, II, 12 juni 1940, ook afgedrukt in B. M. Telders : Verzamelde geschriften, dl. IV (1947), p.
XC'Wie in Nederland denkt aan toekomstige staatkundige hervormingen, hij zal de hierboven geschetste beginselen niet kunnen veronachtzamen zonder in on-Nederlands vaarwater verzeild te raken. Bovendien past het aan Nederlanders, thans een zekere terughouding bij het omschrijven van wensen in acht te nemen.'
XCDat waren de standpunten die Telders met klem ging vertolken toen het beraad tussen de voormalmen der zes grote democratische partijen in juni op gang kwam.!
XCUit het vonge hoofdstuk bleek reeds dat het de Sociaal-democratische Arbeiderspartij in de zomer van '40 moeite kostte, voor zichzelf vast te stellen welke taak in de nieuwe verhoudingen nog voor haar overbleef. Geen wonder: de vrijheid van vergadering en de vrijheid van drukpers waren de grondslag geweest voor haar politieke arbeid in Nederland en die arbeid had zij sinds bijna vijftig jaar gericht op het verkrijgen van zo sterk mogelijke fracties in de vertegenwoordigende lichamen van welke de Tweede Kamer veruit de belangrijkste was. Het parlement was evenwel op non-activiteit gesteld, de vrijheid van drukpers was, voorzover het uitlatingen betrof die anti-Duits waren of anti-Duits geïnterpreteerd konden worden, al in de periode van de Militärverwaltung opgeheven en wat hadden openbare vergaderingen voor zin als men toch niet zeggen kon wat men op het hart had? Ook de vrijheid van vereniging en van vergadering werd trouwens spoedig aan beperkingen onderworpen. De eerste werden op 21 juni afgekondigd in een verordening niet van de Reichskommissar maar van de secretarissengeneraal Frederiks en Tenkink." Die verordening gaf de NSB (maar ook de CPN) meer vrijheid doordat alle verbodsbepalingen die na het uitbreken van de oorlog door het militair gezag uitgevaardigd waren (generaal Winkelman had bijvoorbeeld op IQ mei zowel de bladen der NSB als het communistische Volksdagblad verboden) opgeheven werden, maar zij
XC1 Telders' artikelen trokken zozeer de aandacht dat ook De Telegraaf een beroep op hem ging doen. Op 20 juni betoogde Telders in dat dagblad dat de bezetter alleen die zaken mocht requireren die in het belang waren van het bezettingsleger; op 22 juni constateerde hij dat niemand verplicht was, werk in Duitsland te aanvaarden en dat elk die opzettelijk en vrijwillig de bezetter hulp verleende, krachtens art. r02 van het Wetboek van Strafrecht met vijftien jaar gevangenis gestraft kon worden. (a.v., p. 325-30) 2 VO 24/40 (Verordeningenblad, 1940, p. 56-58). 5 2
stelde overigens vast dat voortaan de procureurs-generaal toestemming moesten geven voor het oprichten van nieuwe verenigingen en voor alle vergaderingen (behalve voor 'besloten gezelschappen' of voor bijeenkomsten met 'een zuiver godsdienstig of artistiek karakter') waar meer dan twintig personen aanwezig zouden zijn.
XCWat kon een politieke partij in die omstandigheden nog aan legale activiteit ontplooien? Haar kaders en leden bijeenhouden, overigens in een tijdsperspectief waarvan niemand wist of en hoe nog practische politieke arbeid mogelijk zou zijn. Op het beleid van de Communistische Partij Nederland en van de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij komen wij nog terug. Van de overige partijen moet gezegd worden dat zij zich als zodanig niet tot illegale organisaties ontwikkelden, zij het dat binnen menige partij spoedig kernen tot stand kwamen waar algemene verzetsimpulsen van uitgingen.
XCHet bijeenhouden der kaders vond, behalve in de SDAP, ook plaats in de Liberale Staatspartij, in mindere mate in de Vrijzinnig-Democratische Bond en, sterker weer, in de Anti-Revolutionaire Partij en in de ChristelijkHistorische Unie; de voorzitter en politieke leider van de CHU, H. W. Tilanus, zond al begin juni een gestencild rondschrijven! aan zijn kader waarin hij het besluit van koningin en kabinet om het land te verlaten, verdedigde en opriep om, waar men dit kon, in gesprek en levenshouding 'te doen gevoelen wat Schrift, Kerk en Historie voor ons in de realiteit van het leven betekenen'; een tweede rondschrijven, eind juli verzonden, wekte op tot het houden van bijeenkomsten met twintig personen en eindigde met de woorden: 'Leve Nederland! Leve Oranje!'2 Naar aanleiding van het eerste had Tilanus overigens van verscheiden kanten te horen gekregen: 'Daar word je straks voor opgehangen'; Verschuur, voorzitter van de Rooms-Katholieke Staatspartij, vond de tekst 'gewaagd',"
XCDat laatste mag men als aanwijzing zien dat in leidende kringen van de Rooms-Katholieke Staatspartij gemeend werd dat er tijdens de bezetting voor deze partij geen enkele taak meer weggelegd was. Wij nemen aan dat dit ook de opvatting was van het Episcopaat. Inderdaad werd het partijwerk practisch geheel stilgelegd en het enige wat het bestuur deed, was de studiecomrnissie-Goseling weer in het leven roepen die in '36 o.m. beperking van het recht van vereniging en van de persvrijheid voorgesteld had.? In welke
1 Tekst in G. Puchinger: (1966), p. 184-87. 2 Tekst: Doc II-lSI, a-2. 3 Getuige H. W. Tilanus, dl. VII c, p. 647. • Goseling kon slechts tot begin oktober aan het werk deelnemen; hij werd toen, gelijk reeds vermeld, als Indisch gijzelaar weggevoerd.
geest die commissie (welke tot eind februari '41 bijeenkwam) haar werk moest verrichten, werd door de ondervoorzitter van de partij, mr. P. J. Witteman, duidelijk gemaakt toen hij in juli in De Tijd schreef, dat 'het tijdvak van het individualisme, liberalisme en kapitalisme afgesloten' moest worden en dat het staatsgezag moest worden versterkt; voor 'een wijd vertakt stelsel van politieke partijen in een parlementaire democratie' was geen plaats meer, de 'gezonde volksinvloed' hoorde zich voortaan slechts te uiten 'langs de weg der beroepsen bedrijfsgemeenschappen' - via een corporatief stelsel dus.' Door dit standpunt in te nemen was de RKSP de enige grote politieke partij die de parlementaire demoeratie volledig liet vallen; de partij ging zich gedragen alsof zij zelf nooit bestaan had. Velen die aan de partij van Schaepman en Nolens hun beste krachten gegeven hadden, voelden zich volledig in de steek gelaten. In een van de katholieke dagbladen, Het Centrum, werd op 21 juni opgemerkt dat het katholieke volksdeel 'in de meest hachelijke periode van onze vaderlandse geschiedenis van de laatste honderd jaren practisch zonder staatkundige leiding gebleven' was."
XCHet was vooral Drees die de passiviteit der grote politieke partijen betreurde. Eind mei had hij er bij de voorzitter van de Tweede Kamer, van Schaik, op aangedrongen dat deze het seniorenconvent bijeen zou roepen; van Schaik had toen geweigerd. Drees had zich daarop tot de voorzitters van de fracties der katholieken en vrijzinnig-democraten gewend, Deckers en mr. A. M. Joekes; begin juni was hij nog geen stap verder gekomen." Dat deelde hij aan de leden van de SDAP-fractie mee toen deze op 4 juni voor het eerst sinds de capitulatie weer bijeenkwamen. 'Wij moeten ons natuurlijk voorbereid houden op een geleidelijk ongunstiger ontwikkeling', betoogde Drees; daarom juist leek het hem wenselijk dat er 'een gezamenlijke verklaring van de democratische partijen' kwam."
XCPas later in j uni wist Drees, krachtig door V orrink gesteund, zijn eerste doel te bereiken: politici als Telders, Tilanus en Colijn waren mèt hem van mening dat er voor die' democratische partijen' geen enkele reden was, een bedremmeld stilzwijgen te bewaren. Aan contact met CPN en RSAP had men geen behoefte; de twee protestantse partijen zagen de kleine Staatkundig-Gereformeerde Partij en de Christen-Democratische Unie lieverarchief, collectie-Jo R. H. van Schaik, 83) 4 W. Drees: Aantekeningen voor de bijeenkomst op 4 juni I940 (Archief-Drees, II
1 23 juli I940. 2 was er overigens van overtuigd dat de Nieuwe Orde 'natuur-noodzakelijk' zou komen. 3 Deckers had van Schaik op 30 mei geschreven dat hij wel voor het denkbeeld van Drees voelde. (Alg. Rijks
ook niet verschijnen - er resulteerden dus zes: RKSP, CHU, VDB en SDAP die alle vier in het kabinet-de Geer vertegenwoordigd waren, plus de twee partijen die buiten dat kabinet waren blijven staan: ARP en Liberale Staatspartij; tezamen hadden zij in '37 meer dan 83% van de stemmen behaald en van de honderd Tweede-Kamerzetels hadden zij er acht-en-tachtig veroverd. Toen de voorzitters van deze partijen en van hun TweedeKamer-fracties in de loop van juni in het 'Politiek Convent' begonnen te vergaderen, mochten zij terecht stellen dat zij de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk vertegenwoordigden - maar van het vooroorlogse. Hoe dacht dat volk rut over de situatie? Dat wist niemand en daarom vond het beraad in het Politiek Convent van meet af aan in een sfeer van onzekerheid plaats; bovendien had de Vrijzinnig-Democratische Bond (joekes en zijn partijvoorzitter mr. M. Slingenberg waren weinig strijdbare figuren) de neiging, zich te effacerenen wilde de RKSP eigenlijk liever in het geheel niet aan het overleg deelnemen. Dat laatste gold voor practisch alle voormannen dier partij, het gold evenwelniet voor voorzitter Verschuur.
XCNog in juni kwam het Politiek Convent één of twee keer bijeen. In beginsel werd het denkbeeld aanvaard dat de zes politieke partijen een concept voor een gemeenschappelijke verklaring zouden opstellen dat, alvorens gepubliceerd te worden, door de partijbesturen moest worden goedgekeurd. Op I juli kwam men opnieuw samen: Verschuur voor de RKSP (deze had fractievoorzitter Deckers niet meegebracht omdat hij wist dat Deckers weinig voor een gemeenschappelijke verklaring voelde), Colijn en J. Schouten voor de ARP (Colijn als grand old man, hij was op dit moment slechts lid van de Eerste Kamer), Tilanus en mr. G. E. van Walsum, voor de CHU (Tilanus was èn partij- èn fractievoorzitter en had van., Walsum, secretaris van het partijbestuur en hoofdredacteur van het dagblad.c, De Nederlander als 'tweede man' meegenomen), Telders en mr. J. Rutgers __ voor de Liberale Staatspartij (fractievoorzitter dr. S. E. B. Bierema woonde in het verre Groningen, Rutgers was partijsecretaris), Slingenberg en [oekes voor de vrijzinnig-democraten en tenslotte, Vorrink en Drees voor de SDAP.
XCTelders zal op die rste juli wel verteld hebben van het bezoek dat hij vier dagen tevoren van Homan ontvangen had; zelf vond hij, dat de heren van de Nederlandse Gemeenschap eigenlijk voor niemand anders spraken dan voor zichzelf, maar toen Verschuur, die veel contact met de Quay gehad had, voorstelde, na te gaan of men wellicht samen met de leiding van de Nederlandse Gemeenschap tot een oproep aan het volk kon komen, had niemand daar bezwaar tegen. Kennelijk had men het gevoel dat men sterker
treden. Dus verscheen de Quay ter vergadering en las er (wij nemen aan dat hij dit zo met Verschuur afgesproken had) een' concept-manifest' voor vermoedelijk hetzelfde stuk dat hij, Einthoven, Homan en Reinink een kleine week tevoren aan Generalkommissar Schmidt voorgelegd hadden; van zijn contact met Schmidt maakte de Quay evenwel geen melding, evenmin deelde hij dus mee dat deze al in het eerste gesprek gezegd had dat het twijfelachtig was of het begrip 'Oranje' in het manifest gehandhaafd kon blijven,
XCHet concept van de vier leiders der Nederlandse Gemeenschap werd door de leden van het Politiek Convent niet aanvaard, wél verklaarden zij zich in beginsel tot samenwerking bereid, 'mits men het over een gemeenschappelijk' (en beter!) 'program. eens kon worden'." en voor de opstelling van dat program (of manifest) werd, toen de Quay de vergadering verlaten had, een redactiecommissie benoemd: Verschuur, Colijn, Drees.
XCTwee avonden later, op 3 juli, kreeg Verschuur een geduchte uitbrander van Aalberse dat hij zo dom geweest was, niet te verhinderen dat 'vooraanstaande politici' weer op de voorgrond traden, 'de zaak', betoogde Aalberse, 'moet van niet-politieke en vooral jongere mensen uitgaan' - en dan Colijn, die 'voor ons volk gevaarlijke machtswellusteling', in de redactiecommissie! Verschuur 'was er helemaal beduusd van', schreef Aalberse in zijn dagboek."
XCIn het concept dat Verschuur voor het manifest gemaakt had, werd gesproken van 'een wedergeboorte van Nederland in vrijheid en onafhankelijkheid binnen het kader van een nieuw Europa', Oranje werd er niet in genoemd.ê Drees sprak in ZÜn concept daarentegen van 'de wedergeboorte van een onafhankelijk Nederland onder de constitutionele monarchie van het Huis van Oranje en met behoud van zijn geestelijke en staatkundige vrijheid'4 en ook Colijn die naar het voorbeeld van Denemarken 'een natioJ.Verschuur' (Archief Drees, map 'Nederl. Unie en Politiek Contact'). 4 Concept
1 B. M. Telders: 'Besprekingen over nationale concentratie', p. L 2 P. M. Aalberse: Dagboek, 6 juli 1940. Een dag of tien eerder had Aalberse in zijn dagboek een passage opgenomen die een duidelijke aanwijzing vormt dat hij aan de vorming van een soort regering dacht: 'Ik acht 't niet volstrekt onmogelijk dat als er een Nationaal Comité zou optreden dat 60% der bevolking achter zich had, de Duitsers dat comité als representatief zouden willen erkennen. Rest echter de moeilijkheid dat wij generlei contact met de koningin hebben. Toch zou zij m.i. er in gekend moeten worden wanneer we tenslotte iets positiefs zouden willen ondernemen. Ik vrees nu dat zij eens hier terug komt' (Aalberse was daar kennelijk niet zo zeker van), 'zij volkomen vreemd tegenover dit alles zal staan. Ze ondergaat nu al te zeer de invloed harer Engelse omgeving.' (a.v., 27 juni 1940). 3 'Ontwerp
naaI blok' wilde vormen;' stelde in het stuk dat hij schreef, 'de nauwe betrekkingen tussen het Koninkrijk en het Huis van Oranje' voorop.ê
XCOpenbaarde zich hierin al een zekere tegenstelling (Verschuur had als enige van het 'nieuwe Europa' gerept), er kwamen er meer. Om te beginnen verscheen op 2 juli Colijns brochure Op de grens van twee werelden. Tilanus was er ontzet van; bij de zin 'Er moet iets gedaan worden!' in het 'Woord vooraf', schreef hij in zijn exemplaar: 'Neen: alleen de wettige regering (in Londen) heeft te handelen. Een 'bezet' volk zwijgt!'3 Anderen, als Telders, Drees en Vorrink, betreurden het in hoge mate dat Colijn in het publiek Duitslands overwinning zo ongenuanceerd practisch zeker genoemd had en dat hij zo fel had afgegeven op de vooroorlogse democratie; dat kon de bezetter, de NSB en Nationaal Front alleen maar welkom zijn.
XCDaags na de verschijning van Op de grens van twee werelden bezocht Homan Colijn. Zonder overleg met Verschuur of Drees gaf Colijn het door hem opgestelde concept aan de voorzitter van de Nederlandse Gemeenschap mee en deze haastte zich, het met de Quay en Reinink (Einthoven had zich teruggetrokken) te bespreken. Bovendien deed Homan op 4 juli General kommissar Schmidt mededeling van zijn contact met de voormannen der politieke partijen. De drie van de Nederlandse Gemeenschap gingen er graag accoord mee dat in Colijns concept over het Huis van Oranje gesproken werd maar zij misten, zo schreef Homan aan Telders, 'erkenning van het aanbreken van een tijd waarin ook Nederland, gelijk in I848 en gelijk rond I917, moet streven naar een eigen aanvaarding der wereldverhoudingen naar Nederlandse trant' - en dan die term 'blok'? Neen, 'het zal in de ware zin een beweging moeten zijn', 'een organisatie met leden'! - iets geheel nieuws dus.
XCTelders had die brief nog niet ontvangen toen het Politiek Convent op 6 juli opnieuw bijeenkwam. Verschuur, Colijn en Drees hadden van hun drie concepten plus van nog een vierde dat Telders geformuleerd had (en waarin, alweer, 'de constitutionele monarchie van het Huis van Oranje' vooropgesteld was terwijl er tevens in gezegd werd: 'Tegen politieke kwakzalvers en avonturiers kan niet genoeg worden gewaarschuwd'"), een gemeenschappelijk concept gemaakt, maar toen dat op die öde juli in bespre
XC1 Uit de pers wist men dat in Denemarken de regering-Stauning uitgebreid zou worden met vertegenwoordigers van alle in het parlement vertegenwoordigde partijen minus de communisten. Dat 'nationale' kabinet kwam op 8 juli tot stand. 2 Concept-Colijn (a.v. en in Een groot vaderlander. Dr. H. Colijn herdacht door tijd genoten, p. 24-25). a G. Puchinger: Ti/anus vertelde mij zijn leven, p. r8r-82. 4 Brief, 5juli r940, van]. Linthorst Homan aan B. M. Telders (Archief-Drees, map 'Nederl. Unie en Politiek Contact'). 5 Concept-Telders (a.v.). 53
king genomen werd (nu was ook Deckers aanwezig), begon Verschuur met de teleurstellende mededeling te doen dat zijn partijbestuur het manifest van de Nederlandse Gemeenschap (dat de Quay op I juli voorgelezen had) prefereerde boven de tekst die hijzelf had helpen opstellen; hij zei er maar niet bij dat hij voor zijn eigen oorspronkelijke denkbeeld: dat alleen de partijleiders zouden optreden, niet alleen in het partijbestuur van de RKSP maar ook in zijn Tweede-Kamer-fractie van niemand steun gekregen had.'
XCHet lag voor de hand dat men op die ode juli het met de Quay gevoerde gesprek ging voortzetten. Nu verschenen Homan, de Quay en Reinink in de vergadering. Verschuur begon met het drietal op hun nummer te zetten: 'Wie vertegenwoordigt u eigenlijk?' vroeg hij. Homan antwoordde geprikkeld. Hij wees op het werk "an de Nederlandse en van de Groninger Gemeenschap en zei tegen de politici dat zij minder hoog van de toren moesten blazen: hadden zij de werkloosheid soms kunnen oplossen? De Quay (die nauwkeurig wist dat Verschuur in de leiding van zijn eigen partij niemand achter zich had) zweeg bij dit dispuut; dat het een schijndispuut was, bleek uit de snelheid waarmee men het vervolgens eens werd: eens over de vorming van een Nationaal Comité waarin de leiders van de Nederlandse Gemeenschap zitting zouden krijgen naast 'vertrouwensmannen' van de zes politieke partijen (niet dus de meest vooraanstaande figuren die in den lande het bekendst waren); dat Nationaal Comité zou op grondslag van een nieuw manifest de Nederlanders om steun vragen: het zou dus toch een beweging worden naast de bestaande partijen.
XCDe redactiecommissie voor het nieuwe manifest werd op pariteitsbasis samengesteld: Verschuur, Colijn, Drees plus Homan, de Quay, Reinink; die zes kwamen nog diezelfde middag bijeen. Homan, de Quay en Reinink bleken toen een eigen concept bij zich te hebben waarin de nieuwe beweging als de 'Nederlandse Unie' aangeduid werd - een Unie die 'in trouwaan Oranje' uiting wilde geven 'aan wat in ons allen leeft.' De aanhef van dit stuk luidde:
XC'Het ogenblik is gekomen waarop het Nederlandse volk zijn verdeeldheid aflegt en zichzelfhervindt in een rijkgeschakeerdeeenheid.
XCHet uur is daar om met beslistheidhet gelaat te wenden naar de toekomst die staat geboren te worden uit de omwenteling welke zich thans in Europa voltrekt. Erkenning van de gewijzigde omstandigheden en een helder begrip van de eisen die daardoor ook aan ons zullen worden gesteld, is noodzakelijk, wil Nederland zijn recht behouden op een zelfstandig bestaan binnen de gemeenschap der volkeren.'
XC1 P. J. M. Aalberse: Dagboek, 15 juli 1940. 53
XCAls een van de 'wensen' van de 'Nederlandse Unie' werd dan in het stuk nog genoemd: 'een regering, bekleed met bevoegdheden tot het geven van krachtige leiding.' 'De Nederlandse Unie', aldus het theatrale slot, 'legt de plechtige gelofte af, met God, in waarachtige tucht, in dienst van een nieuwe Nederlandse arbeidsgemeenschap, te doen wat plicht is, kome wat komt.'!
XCNu, het eerste wat kwam, was ongezouten kritiek van Verschuur, Colijn en Drees en het stuk van Homan, de Quay en Reinink verdween goeddeels onder tafel. Het concept Verschuur-Colijn-Drees werd grondslag voor het op te stellen manifest. 'Vooral in tijden van druk', zo begon het,
XC'toont een volk zijn ware grootheid en zijn innerlijke kracht door fierheid en eensgezindheid. Deze fierheid door daden te tonen, is onze plicht en ons recht nu de hoogste vertegenwoordiger van de bezettende macht in Nederland heeft uitgesproken, ons volkskarakterniet in het nauw te willen brengen ... Eensgezind heid te smeden is onze taak, teneinde de hechte grondslagte krijgen voor vruchtbaar werk ook in deze tijd waarin zoveel wankelt en verandert; eensgezindheid ook voor een wedergeboorte van Nederland in vrijheid en onafhankelijkheid, in trouwaan het Huis van Oranje.'
XCHierop volgde een soort beginsel- en actieprogram dat tamelijk vaag was en in één der punten ('een georganiseerde invloed van het volk op wetgeving en bestuur') de mogelijkheid van een corporatief bestel openliet, maar dat zou toch alleen met 'behoud van de traditionale volksvrijheden' verwezenlijkt mogen worden.ê
XCDe drie van de Nederlandse Gemeenschap waren over dit manifest niet erg tevreden, maar zij achtten het feit dat nu toch, volgens hun denkbeelden, een nieuwe beweging van start zou gaan, van primaire betekenis; toen zij op maandag 8 juli opnieuw met het Politiek Convent bijeenkwamen, werd het stuk met algemene stemmen goedgekeurd. Afgesproken werd dat het door een 'Nationaal Comité' zou worden ondertekend en dat tegelijk de namen van meer dan honderd vooraanstaande Nederlanders gepubliceerd zouden worden die aan het manifest hun adhesie betuigd hadden. Het Nationaal Comité werd in die vergadering van de 8ste samengesteld. Homan werd voorzitter en de Quay een der leden; van de leden van het Politiek Convent (wier namen in elk gevalonder die van de adhesiebetuigers opgenomen zouden worden) werd slechts Drees in het Comité opgenomen; in het Comité kwam nog een tweede sociaal-democraat: het Kamerlid van
XC1 Concept in Archief-Drees,map 'Neder!. Unie en Politiek Contact'. 2 Tekst in Bruna: 'De NederlandseUnie', p. 57-58.
den Bom, voorzitter van de Metaalarbeidersbond (hij zou als representant der 'arbeiders' kunnen gelden). Voorts zouden voor het Comité uitgenodigd worden: oud-minister mr. dr. J. Donner (een bekend anti-revolutionair), van Sonsbeeck (de katholieke commissaris der koningin in Limburg), Fentener van Vlissingen (voor 'de industriëlen'), mr. W. H. van Helsdingen (tot in '39 voorzitter van de Volksraad, het Indische 'parlement') en mr. C. Th. E. graaf van Lynden van Sandenburg (ondervoorzitter van het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité en dus vertegenwoordiger van 'de boeren'). Alles bij elkaar waren dit namen die de publieke opinie anno I940 weinig zegden. 'Dat geen prominente persoonlijkheden als Colijn, Tilanus, Telders, Vorrink of wie ook in dat Nationaal Comité werden opgenomen, is', zo schreef Colijn ca. 20 juli aan het Centrale Comité van zijn partij, 'toegefelijkheid geweest tegenover de Nederlandse Gemeenschap om in ieder geval het verwijt te voorkomen dat men weer met het 'oude politieke zoodje' kwam aandragen dat weer pogen zou, te grijpen naar de macht.'!
XCUit die 'toegefelijkheid' op een zo vitaal punt blijkt opnieuw dat de 'prominente persoonlijkheden' niet veel verweer hadden tegen het offensief der' jongeren'; het is veelzeggend dat men de onstuimige Homan die zich toch duidelijk als overtuigd voorstander van een fundamenteel ander Nederland ontpopt had, als voorzitter aanvaardde.ê
XCHet Comité was dus samengesteld en toen men zo ver was, zei Homan dat het manifest natuurlijk eerst aan de Duitsers voorgelegd moest worden. Daar werd door de leden van het Politiek Convent meteen tegen geprotesteerd. In de discussiedie zich toen ontwikkelde, deelde Homan mee dat hij met een vroeger manifest ook al eens bij Generalkommissar Schmidt geweest was. Dat werd, aldus Homan, 'vrij unaniem, misschien wel geheel unaniem, onjuist' geacht," Homan stelde daar zijn argument tegenover: men kon toch moeilijk doen alsof de bezetter niet bestond! Had iemand in ernst gedacht dat men ooit actie zou kunnen ontwikkelen als dat feit niet eerst door de bezettende macht goedgekeurd was? Het was een klemmende vraag.(J.J.
1 Colijns verslag werd doorgezonden aan de anti-revolutionaire kiesverenigingen. Een bekort exemplaar dat in Rotterdam circuleerde, viel een NSB'er in handen, werd op 1 augustus gepubliceerd in en op 16 augustus in 2 In een op 25 juli gedateerde brochure deelt Homan zelfs mee dat in de besprekingen met het Politiek Convent 'uitdrukkelijk was overeen gekomen dat na het gevoerde overleg in het vervolg ruggespraak met de politieke partijen zou plaatsvinden.' Linthorst Homan: p. 8-9). 3 Getuige Linthorst Homan, dL VIIc, P·49 0.
Allen gingen er nu accoord mee, de meeste politieke leiders evenwel met tegenzin, dat, 'nu er eenmaal contact was, ook de veranderde opzet aan Schmidt werd meegedeeld'1 - meegedeeld, meer niet.
XCOp 10 juli ging het rondschrijven uit waarin de personen, van wie men een adhesiebetuiging verwachtte, uitgenodigd werden, hun instemming te betuigen met het opgestelde manifest; zij moesten binnen twee dagen antwoorden, desnoods telegrafisch.
XCToen die twee dagen om waren, zat de zaak vast.
XCOp vrijdagmorgen 12 juli kon Homan de leden van het Nationaal Comité, die allen, met uitzondering van van Sonsbeeck, hun plaats in het Comité aanvaard hadden, plus het nagenoeg voltallig Politiek Convent (alleen Vorrink ontbrak) slechts meedelen dat Generalkommissar Schmidt, met wie hij de vorige dag twee besprekingen gevoerd bad, definitief bepaald had dat van een wedergeboorte van Nederland 'in vrijheid en onafhankelijkheid, in trouwaan het Huis van Oranje', niet gerept mocht worden. Homan zei niets over Schmidts verdere mededelingen: dat het Comité zich zou moeten uitspreken over het koppelen van de gulden aan de mark en dat het pressie moest gaan uitoefenen op gouverneur-generaal van Starkenborgh die, aldus Schmidt, 'geheel op de verkeerde weg was'. Het was niet zo dat hij die mededelingen bewust verzweeg: hun politieke betekenis was eenvoudig niet tot hem doorgedrongen. Intussen deed wat Homan wèl van Schmidts uitlatingen weergaf, voor Colijn, Schouten, Tilanus en Telders de deur dicht en, aldus deze laatste, 'ook anderen meenden dat dan een zo groot mogelijke eenheid van het Nederlandse volk niet te verkrijgen zou zijn.'2 Rutgers, de secretaris van de Liberale Staatspartij, noemde in dat verband nog zijn eigen naam en die van Vorrink.ê Drees dacht er niet anders over."
XCAlle moeite was dus vergeefs geweest. Homan ontving opdracht, aan Schmidt mee te delen, 'dat dan de Nederlandse Unie niet tot stand zou komen." Men besloot, des avonds weer te vergaderen teneinde te vernemen wat Schmidts reactie was geweest; het was denkbaar dat de Duitser zou toegeven. Allen waren's avonds weer present, behalve Fentener van Vlissingen; ook Vorrink was nu aanwezig. Homan bracht Schmidts weigering over.
XCWas hier de zaak mee afgedaan?
XC1 J. Linthorst Homan: 'Tijdskentering', p. roo. 2 B. M. Telders: 'Besprekingen over nationale concentratie', p. 3 (Archief-Drees, map 'Nederl, Unie en Politiek Contact'). • Getuige J. Rutgers, Enq., dl. VII c, p. 652. 4 Dat blijkt al uit het straks weer te geven verslag van Colijn. 6 B. M. Telders : 'Besprekingen over nationale concentratie', p. 3.
XCMen concludeerde dat een nieuwe beweging althans op de afgesproken basis niet van start kon gaan maar men tilde zwaar aan de consequentie: dat al die duizenden, wellicht tienduizenden in den lande die op een gemeenschappelijk woord van de zes democratische partijen zaten te wachten, al was het maar om het schijnbare monopolie van een Mussert en een Arnold Meyer te doorbreken, totaal niets zouden horen ; zouden al die mensen zich niet opnieuw in de steek gelaten voelen? Alle aanwezigen waren geneigd, die vraag bevestigend te beantwoorden en hoewel dus vast stond dat men niet tot de politieke bundeling kon komen die men door middel van de nieuwe beweging tot stand had willen brengen, werd besloten, de oprichting van het Nationaal Comité toch te laten doorgaan (Homan voorzitter plus van den Born, Donner, Drees, Fentener van Vlissingen, van Helsdingen, van Lynden van Sandenburg en de Quay als leden); het Comité zou zich, aldus een persbericht waarover men het eens werd, 'ten doel (stellen), de Nederlandse werkzaamheid op onderscheiden gebied in de huidige omstandigheden te bevorderen onder handhaving van de Nederlandse opvattingen en tradities'; 'organisaties en personen' die dat streven wilden ondersteunen, zouden zulks aan het bureau van het Nationaal Comité kenbaar kunnen rnaken.
XCWeer moest Homan naar Schmidt toe: nu om hem dat persbericht voor te leggen. 'Hoewel het mooie van de zaak nu verloren was, heb ik', schreef Colijn aan zijn Centraal Comité, 'gemeend, daaraan mijn steun niet te mogen onthouden ... Ik bleef er waarde aan hechten dat er een unie tot stand gekomen was op de grondslag van vrijheid en onafhankelijkheid in trouwaan Oranje waaraan ook de SDAP van harte meedeed. Bovendien kon men niet weten wat er in ons land nog zou kunnen gebeuren wanneer de Duitsers eens weggingen' (nadat ze de oorlog gewonnen hadden, maar dan met achterlating van een garnizoen). 'Men moest voorkomen dat dan alleen maar de stem van de NSB zou worden gehoord."
XCDiezelfde vrijdag 12 juli verscheen een brochure die Homan kort te voren onder de titel Aanpakken! Een hartekreet van een jonge Nederlander, geschreven had. 'Nu wij midden in de oorlog leven en tevens midden in een wereldrevolutie, weet menigeen in ons land zijn koers niet te bepalen', zo luidde de eerste zin. 'Midden in een wereldrevolutie' - dat was precies wat de propagandisten van de Nieuwe Orde betoogden! Kwam Donner, die meteen een exemplaar kocht, nog tot pagina 26 waar Homan het 'onjuist' noemde indien men aan de bezetter zijn 'medewerking' onthield? De anti
XC1 H. Colijn: 'Besprekingen inzake de Nederlandse Unie', Het Liberale Weekblad, 16 aug. 1940.
revolutionaire oud-minister wist niet dat Homan op verzoek van zijn uitgever (H. D. Tjeenk Willink & Zn) die hem op de Duitse instructies gewezen had, elke vermelding van het Huis van Oranje uit zijn tekst geschrapt had, maar wat hij onder ogen gekregen had, was hem genoeg en op zaterdagmorgen ging hij Homan meedelen dat hij zich als lid van het Nationaal Comité terugtrok. Die mededeling was voor Homan, de Quay en Reinink, die die zaterdagochtend samen zaten te overleggen, teleurstellend, maar toch niet in alle opzichten: niet zonder innerlijke twijfel hadden zij zich op het contact met de politieke leiders ingelaten, de besprekingen hadden bijna twee weken geduurd en wat was er de avond tevoren uit geresulteerd? Een persbericht waar niemand een touwaan zou kunnen vastknopen. Dat kwam er van als je met 'het oude politieke zoodje' (Colijns formulering) in zee ging! Nu verder gaan zonder de anti-revolutionair? Dat was alleszinsmogelijk, maar voor Homan, de Quay en Reinink was de mededeling van Donner dat hij zich terugtrok, voldoende aanleiding om er, zonder overleg met het Politiek Convent, het bijltje bij neer te leggen. Met Donners hulp stelden zij een brief aan Generalkommissar Schmidt op, waarin zij aan deze berichtten dat de 'Nederlandse Unie' niet zou doorgaan. Homan bracht die brief weg en nam vervolgens de trein naar huis. Het trof hem pijnlijk dat hij aan elk station dat bij passeerde, kon zien hoe druk zijn brochure Aanpakken! verkocht werd (in totaal gingen meer dan dertigduizend exemplaren van de hand). En hij die die 'hartekreet' geslaakt had, keerde nu naar Groningen terug, onverrichterzake.
XCDe Quay had over de stap die hij eind juni samen met Einthoven, Homan en Reinink bij Schmidt ondernomen had en over het verdere contact met de voormannen der zes grote democratische partijen het college van secretarissen-generaal regelmatig ingelicht. Had het college niet veel vertrouwen in het contact met die voormannen? Voorzitter Snouck Hurgronje uitte zich in die tijd tegen een bezoeker zo negatief dat deze vastlegde dat Snouck 'van politiek partijgeknoei niets meer (moest) hebben.'! Hij en zijn ambtgenoten vonden het met dat al, naar wij aannemen, hoogst onaangenaam dat er in den lande geen enkel tegenwicht tegen de NSB en het Nationaal Front
XC']. N. Breunese: Dagboek, 25 juli 1940.
ontstond. Elk tegenwicht, welk ook, leek hun beter dan geen tegenwicht.
XCNu verdient het de aandacht dat Homan en de Quay in de weken waarin zij met de leiders der politieke partijen in contact stonden, ook andere combinaties overwogen hadden. Homan zowel als de Quay hadden een gesprek gevoerd met Arnold Meyer en deze had zich zelfs bereid verklaard, met hen samen een Driemanschap te vormen, zulks in de overtuiging dat dat Driemanschap op zijn eenhoofdige leiding zou uitlopen. Overigens had Meyer 66k geëist dat Homan en de Quay voor de nieuwe beweging het program van Nationaal Front zouden overnemen; dat was door beiden geweigerd en de twee besprekingen (de data staan niet vast) hadden niet tot resultaat geleid; Homan had zijn oordeel over Meyer in drie woorden samengevat: 'moedig maar gek'! - er werd dus betwijfeld of Meyer een figuur was waarmee men voor het forum van het Nederlandse volk kon treden.
XCMet de brief die men op zaterdag 13 juli aan Generaleommissar Schmidt overhandigd had, was voor Homan de zaak afgedaan. Niet voor de Quay. Hem liet het denkbeeld van een nieuwe politieke beweging niet los - maar wie kon als leidende figuur optreden? Hij besprak die vraag met Fentener van Vlissingen; deze wees hem op de oud-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, jhr. mr. B. C. de Jonge die, sinds hij gerepatrieerd was, in tamelijke afzondering in de buurt van Arnhemleefde.
XCDe Jonge was een man met uitgesproken autoritaire opvattingen. Hij was er voorstander van dat de Tweede Kamer voor de helft uit afgevaardigden van corporaties samengesteld zou worden en dat de Grondwet in dier voege gewijzigd werd dat, in conflictsituaties, de regering steeds het laatste woord zou hebben. Het Nederland dat hij bij zijn terugkeer in '36 aangetroffen had, was hem veel te vooruitstrevend; in '39 was hij dan ook een' zeer enthousiast' lezer van het fascistischeweekblad De Waag geworden.ê Ook hij was in de zomer van '40 van Duitslands overwinning overtuigd en het trok hem kennelijk wel aan, in de Nederlandse politiek weer een leidende rol te gaan spelen; de 'eenheid van de natie' moest dan voorop staan en men handelde, meende hij, onjuist indien men daarbij a priori de NSB'ers uitsloot. Had de Jonge wel eens van zijn nieuw-ontwaakte politieke belangstelling getuigd in een gesprek met de Utrechtse hoogleraar Gerretson die hij sinds lang kende en in de kringen rond het tijdschrift De Rijleseenheid opnieuwontmoet had? Het is hoogst waarschijnlijk. In elk geval had Gerretson eind juni Seyss-Inquart per brief aangeraden, vooral toch eens de Jonge voor een onderhoud uit te nodigen.
XC1 Bruna: 'De Nederlandse Unie', p. 107. 2 Brief, 19 sept. 1939, van J. A. H. van der Does aan T. Goedewaagen (De Waag, U 6 c).
XCTot dat onderhoud was het nog niet gekomen, toen de Jonge, hetzij op maandag 15, hetzij op dinsdag 16 juli, in Den Haag een gesprek voerde met de Quay en Fentener van Vlissingen. De Jonge kende zowel de Quay als Homan uit het bestuur van de Vereniging voor Nationale Veiligheid. Veel respect had hij niet voor hen: het waren 'geen mensen met autoriteit, en dat', legde de Jonge later aan de Enquêtecommissie uit, 'was toch op dat ogenblik wel nodig," Maar goed: wanneer hem gevraagd werd, het voorzitterschap van een comité op zich te nemen dat zich bij de bezettende macht als representant van het Nederlandse volk zou aandienen, dan was hij tot medewerking bereid; op twee voorwaarden evenwel: 'persoonlijkheden uit de politieke partijen' wenste hij in het comité niet te zien en hij diende als voorzitter 'grote bevoegdheden' te krijgen.ê De Quay en Fentener van Vlissingen konden hem natuurlijk niet toezeggen dat die voorwaarden aanvaardbaar waren voor de anderen die althans de vorige vrijdag nog lid waren geweest van het op te richten Nationaal Comité: Homan, van den Bom, Donner (die zich eigenlijk al teruggetrokken had), Drees, van Helsdingen en van Lynden van Sandenburg. Dat moest nader bezien worden.
XCOp vrijdagavond 12 juli hadden de leden van het Politiek Convent samen met de leden van het Nationaal Comité afgesproken dat Homan het korte persbericht waar men overeenstemming over bereikt had, zaterdag aan Schmidt zou voorleggen. Maandagochtend kwam men weer bijeen om de uitslag te horen. Geen Homan! Geen de Quay! Maar Reinink, die vrijdag aan de besprekingen deelgenomen had, was wèl aanwezig en hij kon alleen maar bevestigen wat Donner meedeelde: Homan, de Quay en Reinink hadden hun initiatief als mislukt beschouwd en daarbij was van belang geweest dat ook hij, Donner, er de brui aan gegeven had. De overige aanwezigen (Colijn, van Walsum, Telders en Vorrink waren niet verschenen) achtten dit handelen in strijd met een gemaakte afspraak ten enenmale onjuist en bovendien, zo betoogden zij: was het tegenover de publieke opinie verantwoord, totaal niets te doen? Men had meer dan honderd mensen om adhesie gevraagd voor het optreden van een Nationaal Comité; hier en daar was de zaak ook al naar de pers uitgelekt - en dan nu zwijgen? Neen: als voorzitter Homan, de Quay en Donner zich uit het comité teruggetrokken hadden, 'dan moest men trachten, een ander comité samen te stellen. Besloten werd dat het Nationaal Comité zoals dit gevormd was, zich nog eens zou beraden."
XCOp dinsdag wist de Quay dat de Jonge tot medewerking bereid was.
XC1 Getuige B. C. de Jonge, Enq., dl. VII c. p. 452. 2 Bruna: 'De Nederlandse Unie', p. 61. • B. M. Telders : 'Besprekingen over Nationale Concentratie',
Iedereen ging hij opbellen: een nieuwe opzet was mogelijk, zei hij. Hij belde ook Homan in Groningen en deze snelde weer naar Den Haag.
XCTen huize van de oud-commandant-veldleger, jhr, W. Röell, had de Quay daar vermoedelijk op woensdagochtend een gesprek met een in rechts-autoritaire en fascistische kringen niet onbekende figuur: jhr. R. Groeninx van Zoelen die in gezelschap was van een van zijn weinige medestanders, dr. M. R. J. Brinkgreve, een oud-leraar in de klassieke talen die bij de leiding van een zilverfabriek betrokken was. Groeninx had in de loop van de jaren '30 het door hem geleide groepje, de 'Nationale Unie', tot een man of dertig zien inkrimpen. Hij was, zo had de Duitse gezant hem in ' 34 gekarakteriseerd, 'ein politischer Geschäftlhuber, ganz gescheit, mit eineni grossen Geltungsbedürfnis, hat aber nichts zu sagen'l - nu, die woensdagochtend had Groeninx heel veel te vertellen. In de crisiswaarin Nederland was komen te verkeren, kon alleen een 'autoritaire democratie' met bijpassend corporatief besteluitkomst bieden; eigenlijk diende die omzwaai onder leiding van zijn Nationale Unie voltrokken te worden, maar terwille van de nationale zaak was hij bereid, zich aan de leiding welke de Quay voor ogen stond, te onderwerpen: een driemanschap - dat 'bood een figuur welke het volk historisch kende en zou begrijpen', zei Groeninx; de Quay was het daar geheel mee eens en deze zei nog dat het Nationaal Comité waarvan Homan voorzitter zou zijn, in zijn oorspronkelijke samenstelling eigenlijk 'te sterk 'liberaal' belast' wasê, maar die 'liberalen' waren nu verdwenen en in het Driemanschap dat de Quay wilde formeren, had Groeninx vertrouwen: de Jonge voorzitter, Homan en de Quay leden. Groeninx en Brinkgreve zegden hun steun toe.
XCTen huize van jhr. Röell verscheen's middags niet alleen Homan maar ook de Jonge en deze laatste had een voor Homan onaangename mededeling: met de Quay in het Driemanschap ging hij accoord maar Homans plaats moest door Einthoven ingenomen worden. De Jonge kende Einthoven uit zijn Indische jaren; ook diens grondige afkeer van de politieke partijen was hem bekend.
XCWoensdagmiddag laat kwam het gezelschap dat maandag vergaderd had, opnieuw bijeen: een aantalleden van het Politiek Convent plus alle leden van het Nationaal Comité (ook Donner) plus Reinink. De Quay ontvouwde zijn nieuwe opzet: een 'Comité van Nationale Eensgezindheid' met de Jonge als voorzitter en de Quay en Einthoven als leden van het' dagelijks bestuur' (de term 'Driemanschap' werd door de Quay niet gebruikt). Van
XC1 Brief, 2 okt. 1934, van GrafZech aanhetAusw. Amt(FOjSD,E 551397). 2Brief, 26 juli 1940, van R. Groeninx van Zoelen aan J. E. de Quay (Doc II-884, a-j).
dat comité zouden voorts van den Born, Donner, Fentener van Vlissingen, van Helsdingen, Homan en van Lynden van Sandenburg deel uitmaken - Drees niet; tegen hem had de Jonge bezwaren, maar zijn plaats zou eventueel door de burgemeester van Zaandam, in 't Veld, ingenomen kunnen worden. Aldus de Quay.
XCDie opzet kreeg een zeer gemengde ontvangst: van den Bom zei dat hij, nu het NVV daags tevoren onder Woudenberg geplaatst was, niets meer voelde voor een comité dat ook met Duitsers contact zou moeten opnemen, Drees verklaarde dat hij de Jonge die in ' 35 Mussert in Indië zo ostentatief ontvangen had, bij uitstek ongeschikt vond om aan het hoofd te staan van enig nationaal comité en dat hij ook van zich uit niet bereid was, verder mee te doen, en Donner volhardde bij zijn weigering. De overigen (Fentener van Vlissingen, Homan, van Lynden van Sandenburg en de Quay; van Helsdingen was afwezig) zeiden toen dat zij desondanks met de Jonge in zee wilden gaan; daarop verklaarden de aanwezige leiders der zes partijen dat zij zich voorshands van elke adhesiebetuiging zouden onthouden.
XCNog diezelfde avond kwam het Comité van Nationale Eensgezindheid voor zijn constituerende vergadering bijeen. En wat stond die avond in de kranten? Janke's betoog dat' een nationale concentratie' voor de bezettende macht alleen aanvaardbaar was indien men over' de toekomstige staatsvorm' en de positie van het Huis van Oranje zweeg. Nu naar buiten optredend, zou het Comité dus erkennen dat het niet alleen met elke vorm van demoeratie maar ook met het vorstenhuis brak; zeker dat laatste was voor de Jonge onaanvaardbaar. wel vernam men nog diezelfde avond van Snouck Hurgronje dat Janke 'zurückgepfiffen' zou worden, maar dat maakte voor de Jonge geen verschil: hij trok zich terug en Fentener van Vlissingen en van Lynden van Sandenburg volgden zijn voorbeeld. Einthoven, Homan en de Quay bleven met precies één lid over: van Helsdingen. Wij nemen aan dat deze diep onder de indruk was van het feit dat juist op die dag uit zijn Indische kennissenkring tientallen als gijzelaars gearresteerd waren. Wat kon men anders doen dan mismoedig uiteengaan?
XCHet Comité van Nationale Eensgezindheid had nog geen halve dag bestaan.
XCHoman reisde weer naar huis, misschien nog met het advies in de oren dat mr. J. Rutgers hem de vorige dag gegeven had: 'koop een kaartje eerste klas naar Groningen en kom er de hele bezettingstijd niet meer uit.'!
XC1 Getuige J. Rutgers, Enq., dl. VII c, p. 652.
XCTwee dagen later stapte Homan weer in de trein. Enige tijd tevoren had hij de uitnodiging aanvaard om op zaterdag 20 juli in Den Bosch in de grote zaal van. het Concertgebouwover het werk van de Groninger Gemeenschap te spreken; die bijeenkomst zou belegd worden door 'Brabantia Nostra'. Langs allerlei kanalen hadden de voormannen van deze groepering vernomen dat Homan zich grote moeite gaf, een volksbeweging tegen de NSB in het leven te roepen; zij hadden dat rondverteld en het gevolg was dat Homan toen hij in de met Nederlandse vlaggen versierde zaal het podium betrad, met uitbundig gejuich en een daverend Willlelmus begroet werd. De voorzitter van "Brabantia Nostra', drs. F. van der Ven, heette hem hartelijk welkom. Homan vertelde wat in Groningen tot stand gekomen was en sprak over de noodzaak, 'de Z.g. klassentegenstellingen' te doen verdwijnen 'door diep en eerlijk sociaal onderzoek, gevolgd door zelfkritiek en zelfverbetering'. Na hem stak de organisator van 'Brabantia Nostra', Jef de Brouwer, de loftrompet over Brabant en voorzitter van der Ven eindigde met op te merken' dat dit voorbereidende werk zalmoeten leiden tot grotere samenwerking van het Nederlandse volk. Edele Brabant, were di!' Zo groot was het enthousiasme dat na dit slot één, zelfs twee coupletten van het Willlelmus niet voldoende geacht werden: men zong er zes.'
XCEr ging van de bijeenkomst op Homan iets verfrissends uit: hier nu eens niet al die eindeloze palavers met politieke voormannen die eigenlijk van zijn werk in Groningen en ook van de 'nieuwe tijd' niets begrepen en vanuit dat wanbegrip moeizaam aan elke formulering gingen sleutelen - hier een zaal vol Nederlanders die blij waren dat zij, los van alle bindingen, als Nederlanders samen waren en al in hun gejuich en zingen duidelijk konden maken dat hun de NSB niet aanstond. Men dorstte, dacht hij, naar een nieuwe massabeweging - en twee comité's waren almislukt en de politieke partijen waren tot niets bereid!
XCHij reisde naar Groningen terug, zich afvragend of hij niet onjuist gehandeld had door de zaak als verloren te beschouwen. Veel tij d voor overpeinzingen werd hem niet gegund. W éér verscheen Reinink bij hem, wéér toog Homan met Reinink naar Den Haag. Hij viel daar midden in een situatie waarin door tallozen, vooral jongeren, ook op Einthoven, de Quay en Reinink ingepraat werd: men kon het politieke terrein toch niet aan de NSB en Nationaal Front overlaten! Hetzelfde werd met klem door enkelen der secretarissen-generaal betoogd, vooral door
XC1 Nieuwe Rotterd. Crt., 2I juli I940.
Snouck Hurgronje; de hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad, von Balluseck, kwam met een aantal jongere redacteuren uit Amsterdam gereisd om er op te wijzen, 'dat er iets moest gebeureri'ê; uit het gehele land kwamen brieven, telefoontjes en telegrammen binnen; ook uit kringen van de Rooms-Katholieke Staatspartij kreeg men te horen: doorzetten, juist nu! - en onder al die pressie kwam het viertal op maandag 22 en dinsdag 23 juli tot de conclusie dat men terug moest keren tot de conceptie die ruim vier weken tevoren aan Generalkommissar Schmidt voorgelegd was: een nieuwe beweging met een eigen program. Maar wat te doen met de verboden begrippen 'vrijheid', 'onafhankelijkheid' en 'Oranje'? Die eerste twee leken minder essentieel: in het 'nieuwe Europa' zouden 'vrijheid' en 'onafhankelijkheid' toch gelimiteerd worden. Oranje niet te noemen was moeilijker, maar men herinnerde zich wat Schmidt gezegd had: zo men al in het publiek over Oranje zweeg, dan zou men toch de trouwaan Oranje in het hart kunnen meedragen!
XCToch van wal steken dus. Maar onder welke leiding? Gevieren? Neen: de door Groeninx gesuggereerde figuur van een Driemanschap zou aantrekkelijker zijn. Er werd nog overwogen, Reinink 'secretaris' te maken, maar jongeren uit Groningen, onder wie dr. van der Wielen, zeiden dat ze hem daar te deftig voor vonden - 'niet voldoende volks (is: verbonden met de arbeiderr'ê - en het slot van het lied was dat hij, de oud-voorzitter van de Nederlandse Gemeenschap, geheel terzijde geschoven werd. Een Driemanschap zou optreden: Einthoven, Homan, de Quay. Dinsdagmiddag werd druk gewerkt aan het formuleren van de oproep die in de pers zou moeten verschijnen. Om vijf uur werd het Driemanschap door General kommissar Schmidt ontvangen.
XCSchmidt las de opgestelde tekst.
XCGeen woord over Oranje, geen woord over de onafhankelijkheid, geen woord over de democratie. 'Allereerst is nodig: erkenning van de gewijzigde verhoudingen. '
XCSchmidt was niet ontevreden: aanstootgevende begrippen kwamen in de oproep niet voor en er stond wèl met zoveel woorden in, dat het Nederlandse volk zich op aanvaarding van de Duitse suprematie in Europa diende in te stellen. Misschien vond Schmidt het wel minder aangenaam dat uit de tekst geen 'rasbewustzijn' sprak (integendeel, 'de traditionele geestelijke vrijheid en verdraagzaamheid' werden er in genoemd), maar hij nam dat niet te zwaar op: de heren moesten eerst maar eens tonen dat zij een aanhangJ.54
1 Getuige Linthorst Homan, dl. VII c, p. 491. • CNU: Notulen, 9 april 1946, p. 2.
konden krijgen, en (maar dat zal Schmidt er wel niet bij gezegd hebben) waren zij eenmaal aan het werk, dan zou hij zien hoe hij hen verder in de richting van het nationaal-socialisme kon dringen. Schmidt gaf dus zijn accoord. Einthoven wees hem er nog op dat in de vergaderingen die men zou mogen houden, stellig gevraagd zou worden hoe men tegenover Oranje stond; Schmidt bevestigde wat hij al eerder gezegd had: 'dat geen Duitser dan bezwaar zou maken tegen een antwoord onzerzijds', aldus Homan, 'dat er in onze gevoelens over Oranje niets veranderd was bij vroeger.'1
XCDaags daarna, 24 juli, deed de Quay in het college van secretarissengeneraal mededeling van het feit dat met Schmidt gesproken was en dat de Nederlandse Unie die hij samen met Einthoven en Homan zou leiden, verlof gekregen had om in de openbaarheid te treden. Voorzitter Snouck Hurgronje feliciteerde hem met dat resultaat. 'Er zal echter voor gewaakt moeten worden', zo werd genotuleerd, 'dat dit contact' (d.w.z. het contact van het Driemanschap met de Duitsers) 'niet officieel wordt'2 - anders gezegd: aan een instantie die namens Nederland naast ofboven de secretarissengeneraal contact met de bezetter zou onderhouden, had het college geen behoefte.
XCDat het Driemanschap, wat de verhouding met Duitsland betreft, bij de opsomming van de vijf punten die 'allereerst nodig' waren, de 'erkenning van de gewijzigde verhoudingen' als eerste punt noemde, was evenzeer oprecht gemeend: het Driemanschap was er van overtuigd dat het 'nieuwe Europa', de 'Nieuwe Orde', de 'Europese revolutie' of hoe men het ook noemen wil, in het tijdsgewricht waarin men zich bevond, vaste vorm zou krijgen. Dat werd ook wel door anderen verwacht, maar terwijl die anderen door dat perspectief met bezorgdheid of afgrijzen vervuld werden, daar stelden vooral Homan en de Quay zich positief op: zij wilden bij die 'Europese' vormgeving betrokken worden, zij wilden Nederland een nieuwe structuur geven (dat laatste was ook Einthovens wens). Zij wilden tegelijk het Nederlandse volk in dat 'nieuwe Europa' naar bilmen voeren met doelstellingen en onder een leiding die zowel voor dat volk als voor de machthebbers van het Derde Rijk acceptabel zouden zijn. Aanpassing aan het Derde Rijk was dus een van de doelstellingen.
XCBeoogde het Driemanschap de vorming van een nieuwe regering? De Quay heeft het later ontkend: 'Uiteraard heeft niemand er over gepiekerd', schreef hij in '45, 'om aan een zogenaamde door de Duitsers te vormen regering deel te nemen. Toen niet en later niet." Wij aanvaarden die ontkenning maar wij menen dat er niet alles mee gezegd is. Homan vond al in mei een nieuwe Nederlandse aanpak wenselijk en in het concept-manifest dat hij, de Quay en Reinink op 6 juli aan Verschuur, Colijn en Drees voorlegden, werd als 'wens' van de op te richten 'Nederlandse Unie' (de 'eerste' Unie) expressis verbis genoemd: 'een regering, bekleed met bevoegdheden tot het geven van krachtige leiding.'
XCMen moet dit goed interpreteren. Voorzover het Driemanschap in deze beginfase over zaken als regeringsvorming dacht, zag het ze als aangelegenheden van de toekomst - een toekomst waarvan geenszins vast stond, welke rol de leden van het Driemanschap er persoonlijk in zouden spelen. Geen van hen voelde er voor, de koningin te passeren. Het politieke doel dat zij zich ill deze beginfase stelden, lag ill het vlak van de voorbereiding: de Nederlandse Unie moest, zo was de opzet, de massabeweging worden die zou bevorderen dat Nederland, 'met handhaving van de traditionele geestelijke vrijheid en verdraagzaamheid', in het straks door Duitsland te leiden Europa een vorm zou krijgen die voor Duitsland aanvaardbaar was.
XC1 J. E. de Quay: 'Algemeen overzicht van de geschiedenis der Nederlandse Unie', P·4·
XCMet dat alles had het Driemanschap zich op een moeilijk en tegelijk gevaarlijk pad begeven: gevaarlijk doordat de bezetter een niet alleen machtige maar ook geslepen en gewetenloze tegenspeler was; gevaarlijk doordat men begonnen was, die bezetter niet op ondergeschikte Inaar op wezenlijke punten belangrijke concessies te doen; gevaarlijk doordat men de banden met ervaren politieke leiders van sterke volksgroepen verbroken had; gevaarlijk doordat men een program had opgesteld dat, als het systematisch en met succesverkondigd werd, het Nederlandse volk in verscheidene opzichten eer meer dan minder toegankelijk zou maken voor nationaal-socialistische concepties; gevaarlijk tenslotte doordat het Driemanschap zelf alle staatkundige ervaring miste.
XCMogen wij het Driemanschap als een eenheid zien? Niet in alle opzichten, en dat duidden wij al aan. Er lagen, globaal gesproken, aan hun naar voren treden drie veronderstellingen ten grondslag: dat Duitsland de oorlog practisch al gewonnen had, dat de brede massa van het Nederlandse volk voor een samengaan met Duitsland gewonnen kon worden en dat die brede massa of althans een groot deel daarvan, dorstte naar een nieuwe, tegen de NSB gerichte bundeling. De strijdvaardige Einthoven had aan die derde veronderstelling al voldoende, de eerste twee waren mede bepalend geweest voor het besluit waartoe Homan en de Quay gekomen waren.
XCEr was van die drie veronderstellingen overigens slechts één in overeenstemming met de werkelijkheid: de laatste.
XCOp 24 juli '40 publiceerde het Driemanschap van de Nederlandse Unie zijn oproep; twee maanden later, op 23 september, ging voor Mussert de wens in vervulling die hij sinds de rade mei gekoesterd had: hij werd door Hitler ontvangen. Enerzijds bevestigde die ontvangst dat de leider der NSB niet alleen feitelijk maar ook formeel Hitlers gezag aanvaardde, anderzijds hield zij in dat het Duitse bezettingsbestuur uit de politieke mogelijkheden welke zich in de zomer van '40 in bezet Nederland leken te bieden, althans in eerste instantie die ene: de NSB, gekozen had - niet Nationaal Front, niet de Nederlandse Unie, niet de drie bewegingen samen.
XCDat was een beslissing van principiële betekenis.
XCVan even principiële maar van nog veel algemener betekenis was de ontwikkeling welke zich juist in die maanden in de oorlog aftekende. Toen Mussert door Hitler ontvangen werd, stond het vast dat de Luftwaffe de Royal Air Force niet had kunnen bedwingen; daar vloeide uit voort dat de Duitse plannen tot de invasie van Engeland niet konden doorgaan.
XCDe mythe van de Duitse onoverwinnelijkheid was gebroken.
XCOp 26 juli, twee dagen na de oprichting van de Unie, voerde Seyss-Inquart in Den Haag het woord- (het feit vermeldden wij al). Hij sprak als triomfator; hij struikelde haast over de superlatieven: 'als der genialste Feldherr aller Zeiten' 'sehlug', riep hij uit, 'unset Führer die gewaltigste Schiacht und errang den grossartigsten Sieg.' Hoe nu verder met Nederland? 'Die politische Willens bildung ill diesem Lande ist', zei Seyss-Inquart, 'Sache der Niederlánder, Wir behalten uns nur unsere Stellungnahme var.' 'Id. beobachte', betoogde hij, 'mancherlei Versuche der Sammlung, Konzentration genannt. Ieh beg/eite alle diese Versuche mit wohlwollendem Interesse und werde ihnen keine Schwierigkeiten bereiten, es sei denn dass es sich einfach um den Versuch handelt, [enen Geist in irgendeiner Form
XC1 Tekst in A. Seyss-Inquart: Vier Jahre in den Niederlanden,
weiterbestehen ader wieder aufieben zu lassen der schliesslich das niederländische Volk in den 10. Mal geführt hat. Eines mochte ich aber sagen: Eine innenpolitische Bewegung und Willensbildung leann ihre Autorisierung niemals van mir als dem Vertreter der Besatzunosmacht erurarten, sondern muss sie dadurch erhalten dass sie das niederlän dische Volk van der Richtigkeit ihres Weges überzeugt. Wenn ich hierzu etwas sage, sa ist dies ... ein Rat aus der Erfahrung ... : Die Sammluny der KräJte cines Volkes kalm niemals erfalgen durci: die VerbindHng versebiedener Programme wobei die Grundsätze möglichst ausgedehnt HI1ddaher unielar wetden. damit alle noch irgendwie einen Platz darinfinden'
XCdoelde Seyss-Inquart hiermee op het program van de Unie? Was hij van mening dat de Unie aan het werk wilde gaan in de geest 'die tot de rode mei geleid had'? Het Driemanschap wilde dat misverstand graag uit de weg ruimen: daags na Seyss-Inquarts toespraak publiceerde het een uitgewerkt program en nogmaals een dag later (28 juli) vroeg het een audiëntie bij de Reichskommissar aan; de brief waarin dat geschiedde (het stuk is niet bewaard gebleven) was van dien aard dat Reinink, misschien toch al teleurgesteld omdat hij terzijde geschoven was, zich geheel terugtrok, hij was het 'met de inhoud van wat (Homan) op dat ogenblik wilde betogen, bepaald oneens.'!
XCIn het op 27 juli gepubliceerd programê werd vooropgesteld dat de Nederlandse Unie 'met open oog voor de werkelijkheid' (Duitslands suprematie) 'en in loyale verhouding tot de bezettende overheid' aan het werk wilde gaan; ter 'verdieping van de Christelijke geest in de samenleving' had de Unie op 'cultureel gebied' negen richtlijnen opgesteld waaronder als vierde: 'Vrijheid van godsdienst, kerk, levensbeschouwing en opvoeding' ; dat die 'vrijheid van levensbeschouwing', indien hersteld, niet tot een normale parlementaire demoeratie mocht leiden, bleek uit de eerste richtlijn 'op sociaal-economisch gebied' die in de richting van een corporatief bestel wees: 'Organische ordening van de arbeidsgemeenschap zonder klassentegenstellingen'. In andere richtlijnen werd duidelijk afstand genomen van de liberale economische orde. De politieke eonsequenties die uit dit alles voortvloeiden, werden tamelijk vaag aangeduid:
XC'Op staatkundig gebied ijvert de Nederlandse Unie voor een sterk Nederlands volk, in nauwe verbondenheid met de overzeese gebieden. Zij is overtuigd dat een organische opbouw van het Nederlandse gemenebest onder leiding van een krachtig en besluitvaardig gezag noodzakelijk is. De uitwerking van deze richtlijnen zal zij ter hand nemen zodra de tijd daartoe gekomen is'GetuigeJ. Reinink,dl.c, p.Tekst: a.v., dl.b, p.
1 H. VII 5I6. VII 25.
dat wilde zeggen: niet voordat de oorlog geëindigd was; eerder mocht geen nieuwe' politieke constructie' opgetrokken worden - dat werd door Homan in zijn tweede, op 25 juli gedateerde brochure die spoedig uitkwam, uitdrukkelijk betoogd.'
XCWij hebben er geen behoefte aan, lang bij het program. van de Unie stil te staan: het heeft zeker in de begintijd slechts een beperkte rol gespeeld. Veel belangrijker was het dat alleen al de publikatie van het bericht dat het Driemanschap een nieuwe, zich duidelijk van de NSB distantiërende beweging opgericht had, een ware vloedgolf van sympathie deed ontstaan. 'Geweldig was de belangstelling', schreef Homan later:
XC'Het viel als een lawine over ons heen, het bedolf onze kantoren letterlijk onder de telegrammen, rapporten, opstellen, gedichten, wat niet al. Het deed lange files van arm en rijk en van jong en oud in onze kamers en vóór onze kamers staan, het was teveel voor ons, wij konden het niet verwerken Er waren adhesiebetuigingen en lidmaatschapsaanmeldingen bij de duizenden per dag, tienduizenden per week.' 2
XCHadden al die mensen het program gelezen en kritisch verwerkt? Welneen! Het interesseerde hun geen zier. Laat ons een kijkje nemen in het eerste hoofdkantoor van de Unie op de dag na het bericht van de oprichting; een van de helpers van het eerste uur, druk bezig met het uitreiken van lijsten waarop men zijn handtekening plaatsen kon, vertelt:
XC'Tegen het koffieuurtje loopt het storm ... Het krioelt om me heen van de mensen. 'Meneer, ik ben zo blij dat het er door is', zegt me een dame die me vertelt dat ze een groentenwinkel heeft. Ze zal zo'n lijst bij haar in de winkel leggen. Er komt een melkboer die tegen al zijn klanten zal zeggen dat de Nederlandse Unie alleen de oplossing kan brengen. 'Ik zal ze allemaal hierheen brengen', zegt hij met overtuiging 'Meneer, ik kom toevallig uit Limburg hier. Mag ik van u een bende van die lijsten meenemen?' 'Ga uw gang, meneer.' 'Meneer, ik ben nog nooit bij een politieke partij geweest', zegt iemand, 'maar nu heb ik een plicht. Ik ga naar al mijn kennissen. Ik zal het op straat openlijk tegen iedereen zeggen: het is een heilige plicht hier te komen.' In het schaftuur komen de eerste arbeiders: 'Meneer, is de Nederlandse Unie iets voor de arbeiders?' Voor de arbeiders heb ik een woord op mijnlippen: 'Arbeidsgemeenschap. Ieder van jullie is even onmisbaar als de drie mannen die de leiding namen .. .' Weer komen de mensen van bureaus en kantoren. Ze nemen lijsten mee voor al het personeel en na vijf uur brengen ze die vol terug ... Iemand brengt me een lijst met honderden namen ... Het trekt mijn aandacht dat mensen hun handtekening
XC1 J. Linthorst Homan: lit vaderlandse zilt, p. 22. 2 J. Linthorst Homan: 'Tijdskentering', p.
zetten zonder ook maar iets te vragen. Ik wend mij tot een bezoekster: 'Mag ik u vragen waarom u tekent?' Ze antwoordt me op kwaadaardige toon: 'Meneer, dat moet u mij als moeder van zes kinderen niet vragen.' Ze tekent en gaat heen.'1
XCSpoedig had het Driemanschap voor weinig anders meer tijd dan voor de Unie. De Quay legde zijn regeringscommissariaat neer, Einthoven kreeg als hoofdcommissaris van politie voor onbepaalde tijd verlof (de waarnemer die hij burgemeester Oud aanbevolen had, ontpopte zich spoedig als totaal 'fout'), Homan vroeg (vergeefs) ontslag als commissans van de provincie Groningen. Einthoven en Homan verhuisden naar Den Haag. Het succes van hun oproep was als een storm die hen voortjoeg.
XCTwee instanties waren er die zich van meet af aan in dat succes verheugden: de secretarissen-generaal en het bestuur van de Rooms-Katholieke Staatspartij.
XCBij de secretarissen-generaal speelde daarbij een rol dat de oprichting van de Unie in de tijd viel waarin PIesman zijn bemiddelingspoging ondernam en waarin de opzet voorbereid werd voor de missie van Jongejan en Boerstra. Hoogst welkom was het hun indien het Nederland dat straks met Duitsland zou moeten samenwerken, slechts één politieke massabeweging zou kennen: niet de NSB, maar de Unie. De secretarissen-generaal en het Driemanschap stemden hun beleid dan ook nauwkeurig op elkaar af, Einthoven vertelde later dat hij 'een- of tweemaal per week' met Snouck Hurgronje besprak, 'hoe wij het standpunt van de secretarissen-generaal konden ondersteunen door onze eigen beweging."
XCHet bestuur van de Rooms-Katholieke Staatspartij adviseerde alle leden op I augustus, een week na de oprichting van de Unie dus, zich bij de nieuwe beweging aan te sluiten: 'Zegene God de toekomst van ons dierbaar Vaderland'," Wij nemen aan dat deze stap de instemming had van het Episcopaat. Vertrouwelijk werd aan de afdelingsbesturen bericht dat het de bedoeling was,
XC'dat de bestuursleden der afdelingen van man tot man propaganda voor de Unie maken. De partij-apparatuur wordt eventueel geheel ten dienste van de Unie gesteld ... Het partijbestuur verwacht zeer veel van deze oriëntatie en meent op deze wijze, de katholieke invloed op het landelijk gebeuren te kunnen behouden. Zelfs schijnt men te verwachten dat de katholieke voormannen van thans geroepen zullen worden, deel te nemen in het landsbestuur."
XC1 De Unie, 24 aug. 1940. 2 Getuige L. Einthoven, Enq., dl. VII c, p. 752. S Doe II-54I, b-20. 'Rondschrijven z.d., aangehaald in A. Meyer: Alles voor het vader land, p. lOS.
XCHet Rooms-Katholiek Werkliedenverbond betuigde het Driemanschap telegrafisch 'van harte zijn instemming met het streven, tot uiting gebracht in uw publikaties'l (het RKWV wees overigens het denkbeeld van de Quay om onverwijld met het CNV en de NVC te fuseren, van de hand), de groepering 'Brabantia Nostra' ging ook al en bloc naar de Unie over en herdoopte, zonder enige autorisatie, haar weekblad tot De Nederlandse Unie. Uitgave voor het gewest Brabant; dit geschiedde vier weken vóór het 'echte' weekblad, De Unie, uitkwam.
XCZo positief als deze reacties waren, zo negatief waren de reacties uit de kringen van het Nationaal Front en van de NSB. Arnold Meyer zag opeens dat aan al zijn hooggespannen politieke verwachtingen de bodem ingeslagen werd: als het initiatief van het Driemanschap slaagde, dan was Nationaal Front niet langer het enige alternatief voor de NSB. Hij haastte zich, de Unie te discrediteren. In het nummer van zijn weekblad dat na de oprichting van de Unie verscheen, duidde hij haar aan als 'een kartonnen gevel waarachter betere tijden voor het oude stelsel kunnen worden afgewacht'ê, één nummer later sprak hij van 'een zeepbel'; 'de aanhang der Unie', schreef hij, 'disqualificeert het Driemanschap',"
XCNog jaloerser, nog giftiger waren de eerste reacties van de NSB. 'De Unie', aldus Het Nationale Dagblad, 'is een vrucht van Colijns wereldbeschouwing; zij omvat de kringen van het reactionaire politieke Christendom en van het liberale kapitalisme ... De heren strijden voor de verworven posities.l" Mussert noemde het program van de Unie 'het verkrachte program der NSB'; als een van de 'werkelijke doelen' gafhij aan:
XC'Afwachten of Engeland wint en in dat geval met lauwerkransen getooid naar het Scheveningse strand trekken ter verwelkoming van de heren (zie 1813) ... Mocht Engeland onverhoopt verliezen, dan zoveel mogelijk trachten te redden van de demoeratie zodat die vervloekte NSB zo min mogelijk haar zin krijgt ... het gehele geval ploft in elkander op het ogenblik dat Hitlers troepen door Londen marcheren De toekomst is aan ons."
XCSpeciaal op één punt vielen die reacties van Arnold Meyer en Mussert samen: nog voor de Unie tot haar eerste ontplooiing gekomen was, deden beiden hun best, aan Seyss-Inquart duidelijk te maken dat de nieuwe beweging er niet een was waarin de Reichskommissar ook maar een spoor van vertrouwen kon stellen. Omgekeerd zag het Driemanschap het als zijn
1 Aangehaald in Bruna: 'De Nederlandse Unie', p. 92. 27 juli 1940. 3 3 aug. 1940. 25 juli 1940. s 2 aug. 1940.
eerste taak, de Reichsleommissar ervan te overtuigen dat de twijfel die in zijn toespraak van 26 juli tot uitdrukking gekomen was, alle redelijke grond miste. In de publieke toespraken die in de maand augustus door Homan, de Quay en Einthoven in den lande gehouden werden, kwam het thema: wij moeten Nederland hervormen en het aan het Derde Rijk aanpassen, herhaaldelijk en in tal van variaties voor (bij Einthoven het minst); daar werd als regel door het publiek lauw op gereageerd. Enthousiasme wekten alleen die passages welke men anti-Duits kon interpreteren.
XCIn het openbaar traden de mannen van het Driemanschap voor het eerst op 6 augustus op, in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag. De toegangskaarten waren er binnen twee uur uitverkocht. In de met rood-wit-blauwe vlaggen versierde, stampvolle zaal (buiten verdrong zich nog een grote menigte) sprak Homan als eerste.' 'Zal ons volk', riep hij uit, 'vrijwillig en zelfstandigzijn degelijke,harde saamhorigheidzo snel tot gelding kunnen brengen dat het èn binnenlands zijn gemeenschapsplichtenverstaat èn internationaal zich kan doen gelden bij de opbouw van het komende Enropa? En wel wezenlijk sterk: niet in een noodverband bijeengehouden?Ja, duizendmaalja'
XCmaar er kwam geen spoor van instemming, evenmin toen hij Hitler en Mussolini prees. Een daverend applaus weerklonk daarentegen toen hij betoogde dat het Driemanschap zich wilde' onthouden van alleswat zweemt naar ogendienerij en opportunisme tegen de bezetter' - dat was een hak op Mussert! En dan lette men er minder op dat een passage volgde waarin Homan zei, er 'alle vertrouwen' in te hebben, 'dat de Rijkscommissaris die zo sprak als hij kortgeleden sprak' (26 juli), 'niet de man is voor een lichtvaardig oordeel over ons' - anders gezegd: Homan vertrouwde dat SeyssInquart tot serieus contact met het Driemanschap bereid zou zijn.
XCDe Quay bepleitte dat Nederland zich 'in snel tempo' zou aanpassen. Hij sprak vrij uitgebreid en nogal academisch over de taken van landbouwen nijverheid 'in een stelsel van geleide economie' dat 'voor geheel Europa onder leiding van Duitsland' opgebouwd kon worden; in Nederland dienden dan corporaties te ontstaan die in een 'nationale raad' zouden samenkomen; de klassentegenstellingen zouden verdwijnen, 'eerste voorwaarde is verplichte organisatie.' Alweer: weinig of geen applaus.
XCEinthoven uitte vergoelijkende woorden over Duitslands aggressie; men
XC1 Wij combinerengegevensuit de verslagenin de Nieuwe Rotterdamse Courant, het Algemeen Handelsblad en De Telegraaf, alle van 7 augustus 1940. 55
liet ze gelaten over zich heen gaan. Des te meer reacties volgden toen hij, na waarderend gesproken te hebben over de Vlaamse cultuur, zich tegen de vorming van 'Groot-Nederland' uitsprak met de woorden: 'Het past ons niet, onze handen uit te strekken naar wat niet van ons is' (zeer langdurig applaus) en nog sterker waren die reacties toen hij met stemverheffmg uitriep: 'De vrijheid van godsdienst, van levensbeschouwing en opvoeding spreekt vanzelf' (applaus). 'Wie aan die vrijheden raakt, raakt aan de Nederlanders zelf!' (daverend applaus) 'Deze vrijheden willen wij tegen elke aanranding verdedigen!' (een ovatie) 'De nood der tijden', aldus zijn slot,
XC'brengt ons eindelijk samen, heeft weer Nederlanders van ons volk gemaakt. Het samengaan mag geen rem zijn. Wij moeten met volle kracht vooruit naar een rechtvaardige toekomst. Laten wij later voor onze gevallenen een gedenkteken kunnen oprichten en daarin kunnen beitelen: 'Hier liggen uw zonen, als zaden in 't zand, Brengt hun dank, a Nederland!"
XCLuid applaus en luid gejuich weerklonken en toen aan het einde der bijeenkomst niet het Wilhelmus, maar het refrein van het schoolliedje 'Waar de blanke top der duinen' door de gehele zaal meegezongen werd: 'Ik heb u lief, mijn Nederland!' (wie de woorden van het Wilhelmus niet kende, kende in elk geval die regels), steeg het enthousiasme ten top. Homan, de Quay en Einthoven werden bij het verlaten van het podium als politieke helden, ja als verlossers toegejuicht. Velen namen geen seconde aan dat zij hun vriendelijke woorden aan het adres van Duitsland of van de bezettingsoverheid ernstig gemeend hadden: dat was slechts camouflage geweest! Een camouflage die het, zo meende men, het Driemanschap mogelijk gemaakt had, op slimme wijze een nationaal, een waarlijk-Nederlands enthousiasme te ontketenen gelijk men nooit eerder had beleefd.
XCDat enthousiasme had een anti-Duitse strekking. Het duurde niet lang of er werden protesten geuit zodra men zich in de vergaderingen positief over de bezetter uitliet. Iets verder gaand dan Homan, zette Jef de Brouwer voorman van "Brabantia Nostra', op de eerste grote Unievergadering in Utrecht uiteen, 'dat de Unie bij de Duitsers heus wel wat kan bereiken. Een diep gegrom dat steeds sterker werd', zo herinnerde zich een der aanwezigen, 'ging door de duizenden. Dàt moesten we niet! Voor ons hoefde de Unie geen mooi weer te spelen bij de Duitsers. En wat gafhet ons een voldoening om hier met een zo grote massa gezamenlijk uiting te geven aan de gevoelens die we voor de bezetter koesterden! Na afloop gingen de mensen in groepen naar huis, 55
enkele groepen luidkeels zingend. De Nederlanders: roomsen en socialisten, echte liberalen en het hervormde kerkvolk, hadden elkaar gevonden in één besefvan saamhorigheid.'l
XCWaar kwam dit alles op neer?
XCHet kwam er op neer dat het Driemanschap, bedoelend een beweging in het leven te roepen die de grondslag moest vormen voor Nederlands aanpassing aan het Derde Rijk, in werkelükheid al door het simpele feit dat het in stad na stad duizenden anti-nationaal-socialistische Nederlanders in publieke vergaderingen bijeenbracht, een aanhang kreeg die de Unie van meet af aan als een uiterst welkome gelegenheid beschouwde om tegen Hitler, Seyss-Inquart en Mussert te demonstreren. De opzet leidde prompt tot gevolgen die aan die opzet diametraal tegengesteld waren. 'Het volk', aldus een der hoogste functionarissen van de Unie, 'met zijn eigen instinctieve gevoelens van haat en afkeer tegenover de bezetter en diens handlangers beheerste de Unie en niet de Unie het volk.'2
XCDaarmee was de opzet al binnen enkele weken mislukt.
XCHoe groot het enthousiasme voor de Unie ook was, zij slaagde er in het kamp der anti-Duitse Nederlanders niet in, de aandacht te monopoliseren. Juist omgekeerd: de oprichting van de Unie en de enorme weerklank die haar eerste manifcstaties vonden, stimuleerden enkele van de democratische politieke partijen, met name de Anti-Revolutionaire Partij, tot nieuwe activiteit. Die activiteit knoopte in zekere zin aan bij een veel beluisterde en veel gelezen preek die een hervormd voorganger in Amsterdam, dr J. Eykman, begin juli gehouden had.
XCJohan ('Jopie') Eykman die in 1892 in Amsterdam geboren was, had in de jaren van de economische wereldcrisis in Indië als predikant leiding gegeven aan allerlei steunwerk onder werkloos geworden Nederlanders; hij was een man van grote sociale bewogenheid die zich in de periode na de eerste wereldoorlog steeds sterker was gaan stoten aan het afgesloten en sociaalconservatief karakter der Christelijke kerken. De ontkerstening die hij allerwege om zich heen ontwaarde, werd hem een benauwenis; vooralvan Arkel: 'Aantekeningen',p.(DoeA,Roelfsema: 'Uit de geschiedenisder NederlandseUnie', p.
1 G. 43 1-37 a-z). 2 H. 2.
dorstte hij er naar, de 'asfaltjeugd' der grote steden weer voor het Evangelie te winnen. Daarvoor gafhij zich na zijn repatriëring grote moeite als directeur van de Amsterdamse Maatschappij voor Jongemannen (AMVJ) wier gebouw bij het Leidseplein een centrum werd van velerlei sociaal werk op grondslag van een Christendom dat bij Eykman geheel openstond voor de maatschappelijke noden. Hij had vele verbindingen in socialistischekringen; Koos Vorrink was een van zijn beste vrienden. Diens afschuw van het nationaal-socialisme werd door hem volkomen gedeeld. Eykman was een van de organisatoren van de grote collecte ten bate van de Joodse vluchtelingen die in december '38 gehouden werd. In Duitsland stond zijn naam genoteerd: het gebouw van zijn AMVJ was een van de eerste gebouwen die in Amsterdam door de Wehrmacht in beslag genomen werden.
XCVan de centrale betekenis van de antisernietische component in het nationaal-socialisme was Eykman zich ten volle bewust: toen hij begin juli als lid van de Amsterdamse luchtbescherming een soort Ariërverklaring ondertekenen moest, verscheurde hij als een der weinige Amsterdammers, en misschien wel als enige, het formulier. In diezelfde dagen was het dat hij zijn preek schreef waarin hij betoogde dat de 'nieuwbouw' waar van tal van kanten om geroepen werd, slechts zin had als hij plaats vond 'op het enig fundament, Jezus Christus, de Gekruiste'. Was dit al een algemene waarschuwing tegen onberaden nieuwlichterij, in andere passages werd Eykman concreter. Hij herinnerde aan het verraad van Judas. 'Wij kennen het verraad uit de historie van elk land ... Wij kennen dit verraad helaas ook in onze historie. Wij hebben in onze historie ook een Rennenberg die zijn stad aan de vijand verried' - en, vulde zijn auditorium aan: een Mussert. Elke vergoding van 'bloed' of'ras' werd door Eykman verworpen: 'Voor iedereen die ooit één woord in de Bijbel gelezen heeft, is het duidelijk dat God het Joodse volk en het Joodse ras als een zegen in de wereld gewild heeft.' Tot geestelijk verzet riep hij op, eigenlijk ook tot daadwerkelijk verzet zodra de bezetter de normen van recht en menselijkheid zou schenden: 'Men (moet) Gode meer gehoorzamen dan de mensen. Op dit punt zullen wij hopelijk geen moeilijkheden krijgen.' MiljoenenNederlandse Christenen die elke zondag ter kerke togen in een 'aantal dat nog nooit door welke kunstmatig opgetrommelde demonstratie-optocht ook overtroffen is', waren, zo eindigde Eykman,
XC'bereid te bouwen, alsmen dat graag horen wil: nieuw te bouwen. Ik zeg liever: voort te bouwen, verder te bouwen eerst onder de druk van de bezettendemacht die God over ons in Zijn donkere Raad heeft toegelaten, straks, geve het God, in volle vrijheid. Doorbouwen. Verder bouwen. Hier en daar ook andersbouwen
en nieuw bouwen. Maar op het oude fundament, Niemand kan een ander fundament leggen dan hetwelk gelegd is, namelijk Jezus Christus.'
XCEykman had heel wat angst moeten overwinnen toen hij die preek schreef ('Je weet niet hoe ik in de rats heb gezeten', zei hij tegen zijn collega Buskes-) - hij was dankbaar voor de weerklank die zijn woorden al in Amsterdam vonden. In de weken die volgden, ging hij zijn preek elders herhalen en begin augustus liet hij haar door W. ten Have in Amsterdam uitgeven onder de titel: Wü bouwen verder, maar op wellee grondslag? De tekst was toen evenwel aanzienlijk uitgebreid. Ey kman was door V orrink uitvoerig ingelicht over de voorgeschiedenis van de Nederlandse Unie; hij had ook van haar program kennis kunnen nemen. Fel sprak hij zich nu uit tegen de 'verloochenaars' :
XC'Hoevelen zijn er zo in Nederland die nu niet meer eerlijk uitkomen voor hun gedachten over allerlei? Straks, als mogelijk de moeilijkheid weg is, dan weer wel. Dan natuurlijk weer wel. Dan doen ze het immers allemaal weer. .
XCHoe is het mogelijk, al verloochenende aan het bouwen te slaan?
XCIs het niet beter, om over al dergelijke verloochening de nacht maar liever in te lopen en te schreien, te schreien over eigen lafheid of eigen slimheid? Zij is bovendien niet slim genoeg om de ander die gij misleiden wilt, te overtuigen'
XCdie' ander' was Seyss-Inquart.
XC'Ziet gij niet, landgenoten, aanpassers,bijkleurders, hoe gij staat te verloochenen al datgene wat u dierbaar was, sterker: dierbaar is, alleen ... om voor u zelf en mogelijk voor ons volk wat lijden te ontgaan? Waarom kiest gij voor u en voor ons volk niet liever het lijden dat gij bovendien, als het moet komen, niet ontgaan kunt, ook door uw verloochening?'
XCDe oude politieke voormannen hadden, betoogde Eykman, terecht hun actie afgebroken toen over onafhankelijkheid en Oranje niet meer mocht worden gesproken:
XC'Ik vraag mij daarom af, nadat Oranje en onafhankelijkheid als verboden in een programma achterwege moeten blijven wat men nu nog bedoelt als men nu toch nog spreekt over 'opvoeding in nationale geest'. Wat blijft er dan nog over dat typisch Nederlands is? Is dat de liefde voor de Veluwse bossen of voor de Kaasmarkt in Alkmaar of voor Artis zoals de kranten ons iedere dag althans op de fotopagina proberen bij te brengen? ... Voorshands doen wij beter en men had beter gedaan om niet twee maanden maar veellanger te wachten, misschien jaren, aleer men zich opmaakte om tot een Nederlandse Unie te geraken.'
XC1 J. J. Buskes in: Den vaderland getrouwe, p. 95.
XCEr waren van dit principieel getuigenis al dertienduizend exemplaren in omloop toen de verkoop begin september op persoonlijke last van General kommissar Schmidt verboden werd. Begin oktober werd Eykrnan met de tweede groep Indische gijzelaars naar Buchenwald gevoerd. Later werd hij, ernstig ziek, uit de gijzeling ontslagen; hij overleed in januari' 45 in Amsterdam.
XCIn hun afwijzing van de Unie waren Eykman en Vorrink één geweest, maar Vorrink kreeg daarbij toch niet de gehele SDAP mee. Drees meende begin augustus dat 'het élan waarmee een groot deel van de bevolking zich achter de Unie heeft geschaard, op zeer sympathieke motieven' berustte desondanks wilde hij niet tot aansluiting adviseren: 'de kans op het inslaan van een verkeerde weg is te groet." Zijn twijfels werden in de weken die volgden, sterker maar het partijbestuur kwam niet tot een duidelijk advies pro of contra. Grote groepen SDAP' ers, beroofd van de mogelijkheid om in hun eigen partij enige activiteit te ontplooien, sloten zich bij de Unie aan; in Amsterdam werd de ontslagen chef van het documentatiebureau van het NVV, J. G. Suurhoff, leider van het Uniewerk.
XCHet hoofdbestuur van de Vrijzinnig-Democratische Bond maakte begin augustus bekend dat het het lidmaatschap van de VDB verenigbaar achtte met dat van de Unie; vooral bondsvoorzitter Slingenberg stond sympathiek tegenover de nieuwe beweging.
XCDe Liberale Staatspartij nam een geheel ander standpunt in. In een hoofdartikel in Het Liberale Weekblad ried Telders tot 'afwachten en voorlopige onthouding" en deze positiebepaling werd twee weken later door het dagelijks bestuur onderschreven. Met uitzondering van de afgevaardigde van de kieskring Groningen verklaarde ook het hoofdbestuur zich accoord. Wij hebben niettemin de indruk dat er in de partij tamelijk velen waren die zich ondanks die adviezen bij de Unie aansloten.
XCHetzelfde verschijnsel deed zich bij de christelijk-historischen voor. Tilanus, voorzitter en parlementair leider van de Christelijk-Historische Unie, deed eind juli aan het partijkader weten dat hij de Nederlandse Unie
1 Brief, 5 aug. 1940, van W. Drees aan]. A. Berger (Archief-Drees, II, 1940-1945). 2 2 aug. 1940.
in allerlei opzichten een bedenkelijke beweging achtte maar hij wilde zich tegen aansluiting 'niet verzetten. zelf gevoel ik daaraan geen behoefte Juist nu, in deze tijd, is het meer dan ooit nodig, vast te houden aan de beproefde beginselen en daarvoor het pleit te voeren." Toen nu het Driemanschap kort na de oprichting van de Nederlandse Unie bekend maakte, dat het lidmaatschap van de Unie met dat van 'een politieke partij' onverenigbaar was, gafhet dagelijks bestuur van de CHU als zijn opinie weer, dat toetreding tot de Unie onwenselijk was. Eind augustus trok het Driemanschap evenwel zijn bekendmaking in; het gevolg daarvan was dat een grote groep CHU' ers, door de partijsecretaris van Walsum geleid, zich bij de Unie aansloot. Een van de Tweede-Kamerleden van de CHU, de Groninger Tj, Krol (die met Homan in de Groninger Gemeenschap samengewerkt had) werd later adviseur van het Driemanschap.
XCVan de twee grote protestantse partijen stelde de Anti-Revolutionaire Partij zich evenals de Liberale Staatspartij tegen de Unie op _ nog een tikje gedecideerder zelfs. Na overleg met Schouten en oud-minister de Wilde gaf Colijn eind juli het advies, 'voorshands' geen adhesie te betuigen; toen het Driemanschap zich tegen de partijen uitgesproken en in vergaderingen als in Den Haag duidelijk naar Seyss-Inquart gelonkt had, werd de beperking 'voorshands' ingetrokken. H. Algra noemde in het Pries Dagblad de Unie 'bedenkelijk en gevaarlijk'. In het weekblad De Rejormatie vatte prof dr. K. Schilder zijn oordeel samen in de formule: 'Wij volgen geen grijze vanen.P
XCVan belang was vooral dat door de anti-revolutionairen van dat afwijzend standpunt getuigd werd in massale vergaderingen. Dat waren geen vergaderingen van hun partij alleen: zij belegden ze als regel samen met de Christelijk-Historische Unie. Daarbij viel tweeërlei weerstand te overwinnen: de weerstand van die christelijk-historischen welke van mening waren dat men, gegeven het karakter van de Nederlandse Unie als anti-Duitse beweging, de bezwaren tegen de pro-Duitse punten in het program niet zo zwaar moest laten wegen; daarnaast was er bij velen ook sprake van weerstand tegen Colijn. Men vergaf hem niet zo licht zijn uitval tegen koningin en kabinet in De Standaard van 15 mei _ een uitval waartegen trouwens in anti-revolutionaire kring ook vrijwel onmiddellijk geprotesteerd was in een artikel in hetzelfde dagblad (22 mei) dat door een der hoogleraren van de Vrije Universiteit, prof. mr. V. H. Rutgers, ondertekend was." 'Wie wijs is, schort zijn oordeel op', had Algra toen in het Pries Dagblad geschrcvcn+>-tegen
1 Rondschrijven z.d. (Doe II-lSI, a-j). 2 K. p. 217. 3 Het was geschreven door zijn schoonzoon, mr. N. Okrna, 4 23 mei 1940.
Colijn. Ook diens brochure had bij zeer velen, mede in de rijen der eliristelijk-historischen, kwaad bloed gezet.
XCDe gemeenschappelijke vergaderingen van ARP en CHU werden bevorderd door het bestaan van een contactcommissie die medio juli voor het eerst bijeengekomen was. Niet aileen de ARP en de CHU waren er in vertegenwoordigd, maar ook de protestantse organisaties op het gebied van het bijzonder onderwijs, het Christelijk Nationaal Vakverbond, de Christelijke Boeren- en Tuindersbond, de Christelijke Middenstandsbond en de Nederlandse Christelijke Radio- Vereniging alsmede diverse Christelijke jeugdorganisaties. Afwisselend fungeerden Colijn en Tilanus als voorzitter - het ging immers om de verdediging van getneenschappelijke belangen. Desalniettemin voelde Tilanus er aanvankelijk niet voor, samen met Colijn in het openbaar op te treden: het was hem bekend dat er in de CHU velen waren die, niet zonder graagte, over Colijn de staf braken. Hij had er evenwel geen bezwaar tegen dat andere voormalmen van de ChristelijkHistorische Unie samen met Colijn het woord zouden voeren. De eerste vergadering van die aard vond op zaterdag Ia augustus in de Apailohal te Amsterdam plaats. Colijn en de christelijk-historische oud-minister prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruïne zouden er als de voornaamste sprekers optreden.
XCDe belangstelling was overweldigend. Zoveel toehoorders waren er (meer dan zeventienduizend) dat de vergadering op die ene dag drie keer achter elkaar plaatsvond: om half twee en om vier uur 's middags en om half acht's avonds. Ook Seyss-Inquart was geïnteresseerd: hij liet de Sicher heitsdienst een stenografisch verslag van aile redevoeringen maken; Presse dezement Janke schrapte persoonlijk uit het ANP-verslag aile passages die kennelijk tegen de Unie gericht waren. Er bleef genoeg over, want men zou kunnen zeggen dat de gehele betoging tegen de Unie gericht was - en niet minder tegen de Duitsers.
XCProf. Rutgers die als voorzitter optrad, waarschuwde dat de tijd der bezetting er niet een was voor 'hervormingen, laat staan duurzame hervormingen'; aan het Huis van Oranje zou men vasthouden, 'hetNederlandse volk verloochent een geschiedenis van meer dan drie-en-een-halve eeuw niet!' Dat was een aanval zowel op de Duitsers als op het Driemanschap. Het streven van die drie werd door Rutgers principieel verworpen: 'WaImeer men ons door een nationale eenheidsmalen zou malen, zouden wij onszelf niet meer zijn. En of dit nu goedgekeurd wordt of niet, wij wensen onszelf te blijven.'
XC'Als men bij ons komt en zegt: verloochen uw verleden van Groen af tot op de dag van heden toe, dan', aldus Colijn, 'zeggen wij: nooit!' Homan, de Quay en Einthoven noemde hij 'goedwillende personen maar zij zijn
alleen het spoor bijster geraakt omdat zij geen inzicht hebben in de gecompliceerde structuur van het Nederlandse volk.' Duitsland zou, herhaalde hij, op het vasteland van Europa de sterkste mogendheid blijven ('concertmeester van een groot orkest'), maar dat mocht voor Nederland nooit een reden zijn om met het verleden te breken: 'jagen naar eenheid is tot volstrekte mislukking gedoemd.'
XC'Wij zeggen tot ons volk', zo sprak Slotemaker, 'neem ons zoals wij zijnen wij zijn volslagen te uwen dienste. Vraag ons niet, ter wille van de volkseenheid het heiligste dat wij bezitten, buiten het openbare leven te plaatsen.'
XCDeze en dergelijke passages werden uitbundig toegejuicht. Enkele NSB'ers die, toen Slotemaker het woord voerde, lawaai maakten en 'leugenaar!' riepen, werden door de Amsterdamse politie onder grote bijval de zaal uitgewerkt. Vóór elk van de drie vergaderingen geopend werd, had men strijdpsalmen aangeheven: 'De Heer zalopstaan tot de strijd, Hij zal Zijn haters, wijd en zijd, Verjaagd, verstrooid doen zuchten' wie die 'haters' waren, wist een ieder: Hitler, Seyss-Inquart, Mussert.
XCDe verhalen over de geestdriftige bijeenkomsten in Amsterdam (de teksten der redevoeringen verschenen als brochure onder de titel Geestelijke vrijheid 1) deden anti-revolutionairen en christelijk-historischen elders in het land besluiten, de voormannen voor overeenkomstige betogingen uit te nodigen. Eind augustus spraken Colijn en het CHU-Kamerlid mr. R. Pollema dertienduizend Friezen op het IJsclubterrein te Leeuwarden toe, een dag later spraken zij voor tienduizend Groningers in een voetbalstadion, nogmaals een dag later voor zesduizend Drenten in een grote tent op de Veemarkt te Assen. Voor alle drie bijeenkomsten moesten extra-treinen ingelegd worden.
XCBegin september zou Colijn samen met Slotemaker in het Scheveningse Kurhaus spreken - maar toen achtte Tilanus die de vergadering zou voorzitten (het werden er weer twee, zo groot was de belangstelling) het toch geraden, Colijn tevoren de brief te laten lezen waarin een bezadigde ouderling zijn bezwaren geuit had tegen Colijns emotionele reactie op IS mei. 'Toen hij die brief had gelezen', vertelde Tilanus later aan de Enquêtecommissie,
XC1 Van deze brochure waren door de uitgever W. ten Have bijna zestigduizend exemplaren in de handel gebracht toen de verdere verspreidingin november verboden werd.
'vroeg ik hem of hij niet iets op die vergadering kon zeggen om die indrukken van de eerste weken weg te nemen. Hij keek mij met zijn grote trouwe ogen aan en zei dat hij zou zien, wat hij er aan kon doen. Op die vergadering heeft hij gezegd: 'Gedurende de eerste dagen zijn er dingen gezegd en geschreven die, achteraf gezien, beter niet gezegd en geschreven hadden kunnen worden.' Onmiddellijk nadat hij dit had gezegd, ben ik naar hem toegegaan en heb ik hem de hand gedrukt'! - een gebaar dat een storm van enthousiasme ontketende.
XCAl deze vergaderingen werden met vergunning van de bezetter gehouden. Besefte Seyss-Inquart wat hier plaats greep? Begin september deelde Schmidt aan zijn naaste medewerkers mee: 'Der Reichskommissar will Colijn noch nicht verhaften. Er soil aber politisch durch die Presse totgemacht werden.'2 Alsof dat nog kon! De zaak dreigde de bezetter volledig uit de hand te lopen. Op 5 september bepaalde Rauter dat aan de al afgegeven vergunningen voor politieke bijeenkomsten, optochten e.d. voorlopig geen nieuwe toegevoegd mochten worden.ê
XCMen kan, dunkt ons, de betekenis van dit politiek réveil moeilijk overschatten. Het sterkte leiders als Colijn en Tilanus in hun overtuiging dat de leden van het Politiek Convent de contacten met de Nederlandse Gemeenschap terecht verbroken hadden. Voorts hadden de bijeenkomsten op de tienduizenden die ze bezochten, een inspirerende uitwerking. Elk hunner
1 Getuige H. W. Tilanus, dl. VII c, p. 648. 2 2 sept. 1940, p.1. 8 Het gevolg van dit verbod was o.m. dat op 14 september een grote bijeenkomst in Amsterdam die door de plaatselijke afdeling van de Liberale Staatspartij belegd was en waar Wiardi Beckman, Telders en prof. mr. Paul Scholten zouden spreken, niet doorging. De teksten der redevoeringen verschenen wèl in een brochure waarvan in 1940 7 000 exemplaren verkocht werden en in '41 bijna 4000. Enkele citaten mogen de geest verduidelijken waarin men had willen spreken. Wiardi Beckman: 'Sedert de rode mei brengt iedere dag ons ervaringen die ons het hart doorwonden Dat de vrijheid zoals wij die verstaan en buiten welke voor een werkelijke Nederlander geen volwaardig leven mogelijk is, - dat die vrijheid onverbrekelijk verbonden is aan het leven in een eigen Nederlands staats verband ... In tijd van vreemde bezetting doet men beter, de kritiek op het goede, eigen nest binnen de wal van zijn tanden te houden ... Voor Nederlandse vernieu wing is het nu niet de tijd ... Daden of praktijken die mensen of mensengroepen'
werd uit zijn isolement gelicht en in een sfeer van geladen en geestdriftige eensgezindheid gebracht; van het feit dat de voormannen van twee partijen'. die meer dan veertig jaar lang wel parallelle maar toch gescheiden wegen bewandeld hadden, nu santen optraden, ging een extra-bezielend effect uit ; 'Zij zullen het niet hebben / de Goden van de tijd !' Met nieuwe energie en strijdlust geladen keerden al die tienduizenden huiswaarts om, elk in eigen kring, te verhalen wat men gehoord en, belangrijker nog, beleefd had.
XCIn de kringen der anti-revolutionairen was de uitwerking van dit alles sterker dan in die der christelijk-historischen. Vóór de bezetting was de organisatie van de ARP aanzienlijk hechter geweest dan die der CHU. De binding die de anti-revolutionairen met de Gereformeerde Kerken bezaten, ontbrak bij de christelijk-historischen. Ook was Colijn in sterker mate een samenbindende figuur dan Tilanus die, gelijk Drees bij de sociaal-democraten, pas in augustus '39 fractievoorzitter in de Tweede Kamer geworden was. Eigenlijk had Tilanus in de zomer van' 40 op verscheidene punten van een zuiverder staatkundig inzicht getuigd dan Colijn, maar de christelijk-· historische leider (die begin oktober als gijzelaar naar Buchenwald gevoercL zou worden) kreeg zijn eigen partij maar ten dele mee: wij wezen er al op dat, manifestaties als in Amsterdam, het noorden en Den Haag ten spijt,. eind augustus en begin september een aanzienlijk aantal vooraanstaande christelijk-historischen actief aan de Nederlandse Unie ging medewerken. Zo iets deed zich bij de anti-revolutionairen niet voor. Zij waren vasthoudender, aggressiever. Alle volksgroepen werden door de bezetting van elkaar geïsoleerd; de anti-revolutionairen hadden daar minder moeite mee dan anderen. 'In ons isolement ligt onze kracht', had Kuyper geleerd. Welnu :. juist in en vanuit dat isolement zou men tonen dat men er nog was.
(de Joden) 'onrecht berokkenen, vinden voor het volksgeweten geen genade.' Telders : 'Te licht geloven zij die gespaard bleven, dat na het staken der krijgs verrichtingen de plicht het brengen van offers in de strijd voor hogere waarden, niet langer geldt ... Wij staan midden in een gigantische strijd en iedere poging in. dit opzicht de profeet te willen spelen maakt degeen die er zich aan bezondigt, slechts belachelijk ... Grote woorden als 'corporatieve staat' of 'corporatieve op_· bouw van de maatschappij' zijn het tegendeel van nuttig ... De overgrote meerder-· heid van het Nederlandse volk heeft zich steeds er voor uitgesproken dat alle aan te brengen verbeteringen zouden geschieden op het bestaande fundament der parle-· mentaire democratie' - Telders sprak ook van 'het antiquarische feit ener zogenaam de Germaanse afstamming.' Scholten: 'De Christelijke vrijheid is de grondslag van ons volksbestaan ... Wij staan weer voor de strijd 0111 onze vrijheden. Zij zijn kostbare goederen die wij vóór Ia mei 1940 bezaten en die wij niet mógen prijsgeven ... Het gezag heeft zijn tegenpool in de vrijheid. Valt deze weg, dan wordt het tyrannic.'
XCIn Amsterdam was dat proces in anti-revolutionaire kring al vóór de grote betoging van 10 augustus aan de gang. Amsterdamse anti-revolutionairen waren er toe overgegaan om van hun kaderblad, Nederland en Oranje, een algemeen colportage-orgaan te maken; het stond onder redactie van mr. N. Okma en het Kamerlid mr. A. B. Roosjen.' In hun kring was ook het denkbeeld voor de betoging in de Apollohal geboren. Tijdens die betoging werd druk met Nederland en Oranje gevent en het gevolg was dat antirevolutionairen uit andere plaatsen grote aantallen gingen bestellen om die in eigen kring maar ook aan buitenstaanders te verkopen. Die actie kwam op gang net in de periode waarin De Standaard voor acht weken verboden was. De oplaag van Nederland en Oranje (de titel werd door de Duitsers verboden, men koos een nieuwe: Hou en Trou) steeg van week tot week met grote sprongen en had, toen het blad in september verboden werd, de 180000 bereikt," Meer dan een maand lang was het het landelijk strijdorgaan van de Anti-Revolutionaire Partij geweest; het versterkte het zelfvertrouwen en droeg er toe bij dat men alom in de partij besloot om, juist omdat men geen publieke vergaderingen meer mocht houden en geen eigen strijdorganen mocht uitgeven, de partij-organisatie zelf zoveel mogelijk te versterken. De Anti-Revolutionaire Partij had in mei' 40 niet meer dan zeventigduizend leden geteld; tallozen die wel steeds voor de partij gestemd hadden maar er nooit lid van waren geweest, sloten zich nu aan. Eind mei' 41 overschreed het ledental het kwart miljoen.
XCColijn had toen al zes maanden tevoren het initiatief genomen om een schaduworganisatie op te bouwen. Met name na de arrestatie van de tweede groep Indische gijzelaars rekende hij er op dat de Duitsers vroeg oflaat ook hem van zijn bewegingsvrijheid zouden beroven. In november riep hij dus twaalf vertrouwden uit alle delen des lands in Den Haag bijeen (men ging hen 'de twaalf apostelen' noemen, maar het werden er spoedig zeventien); met hen besprak hij de situatie en voorzover nodig gaf hij richtlijnen hoe men handelen moest. De afspraak was, dat de 'apostelen' de richtlijnen en alles wat verder besproken was, systematisch zouden doorgeven aan de anti-revolutionaire kiesverenigingen of aan combinaties daarvan. Geestelijk verzet achtte Colijn geboden, van actief verzet en ook van elke vorm van illegale organisatie was hij lange tijd een tegenstander. 'Handen af van actief verzet', zei hij begin januari '41 in Leeuwarden toen hij daar in besloten kring een van zijn talloze spreekbeurten vervulde,aan de twee groepen Indische gijzelaars in Buchenwald toegevoegd werden. 2 A. B. Roosjen, IS dec.
1 Mr. Roosjen behoorde tot de negen anti-revolutionairen die eind december '40
Je stelt je eigen leven en dat van anderen in de waagschaal. De Duitsers zullen vertrekken, maar eer ze vertrekken, zul je bij wijze van spreken gras eten en niet meer in staat zijn, bij de bevrijding het klokketouw te halen.'!
XCEen maand of twee later ging hij andere accenten leggen. Zijn Op1l11e dat Duitsland niet meer verslagen kon worden, had hij herzien. In maart' 4I deelde hij aan een aantal studenten van de Vrije Universiteit mee dat Amerika de doorslag zou geven maar het zou toch wel '44 of' 45 worden eer Duitsland 'de genadeslag zou krijgen ... Hij vroeg ons', aldus later een der aanwezigen,
XC'ons geestelijk te wapenen en ons via de geestelijke strijd voor te bereiden op het daadwerkelijk verzet dat ook vanuit het binnenlandse front zou moeten plaatsvinden wanneer het geëigende moment daarvoor zou zijn aangebroken: 'Wanneer de vijandelijke vesting begint af te brokkelen, moet u allen helpen, deze vesting finaal kapot te stoten.' Op de vraag van een der studenten of zijn visie, ontwikkeld in de bekende brochure Op de grens van twee werelden nu wel juist was en ofhet tactisch was op dit moment zo'n brochure te publiceren, luidde de slotzin: 'Tenslotte wil ik opmerken dat het boetekleed ook mij niet zalontsieren. Gezien alles wat de Duitsers sindsdien ook in Nederland hebben gedaan, moet ik erkennen dat ik deze brochure beter in de pen had kunnen houden.'"
XC'Van der Parteien I-Iass und Gunst verwirrt I schwankt sein Charakterbild in der Geschichte' - zo Schiller over Wallenstein. Het is ook op Colijn van toepassing: waar de een tijdens en na de oorlog geen vlekje op het blazoen van zijn held wilde zien, daar bleef de ander de auteur van het Standaard artikel vanmei en van Op de grens van twee werelden verdoemen. Beide visies achten wij in hun eenzijdigheid onjuist en daarbij kunnen wij ons, wat de verdediging van het artikel en de brochure betreft, op het oordeel van Colijn zelfberoepen: de publikatie zowel van het een als van het ander heeft hij betreurd.
15
XCOmgekeerd zouden wij het onjuist en onbillijk achten indien men het beeld van Colijn te veel, laat staan exclusief, door die twee publikaties liet
XC1 Y. N. Ypma: Friesland annis domini 1940-'45, p. 67. 2 Brief, 25 nov. 1960, van J.
bepalen. In de gehele activiteit en in al de uitlatingen van de een-en-zeventigjarige oud-premier staken de principiële afwijzing van het nationaal-socialisme, het niet pacteren met de bezetter en de handhaving der protestantschristelijke organisaties als kernelementen; later kwam daar de oproep bij, zich op het illegale werk voor te bereiden. Vooral onder het gereformeerde volksdeel is Colijn met dit alles een der grondleggers geworden van het verzet. Daarbij willen wij er speciaal op wijzen dat hij zijn principiële standpunten begon te verkondigen in een periode waarin hij van Duitslands blijvende suprematie in Europa overtuigd was. De waarde van die verkondiging wordt door die te pessimistischevisie niet verzwakt - zij wordt er, naar ons oordeel, door versterkt. Trouw te blijven aan de eigen beginselen was moeilijker indien men aalmam dat men een periode van lange en misschien wel onafzienbare Duitse hegemonie voor de boeg had dan indienmen vast vertrouwde dat de bevrijding spoedig zou komen.
XCWij zouden (maar dit heeft niet alleen met Colijn te maken) de zaak algemener willen stellen.
XCUit dit hoofdstuk en uit de beide voorafgaande hoofdstukken is gebleken dat de gevoelens van neerslachtigheid en verwarring die in juni begonnen te wijken, in juli en augustus in tal van kringen geheel verdwenen waren. Wij spraken al eerder van 'herwonnen zelfbewustzijn'. De houding van het Politiek Convent, de publieke reacties in de vergaderingen der Nederlandse Unie, een brochure als van Eykman, de betogingen der anti-revolutionaire en christelijk-historische voormannen en het begin van het anti-revolutionair réveil - het waren alles nieuwe symptomen van dat zelfbewustzijn; symptomen die, dunkt ons, bijzondere betekenis ontlenen aan de omstandigheid dat zij zich niet voordeden in de periode waarin de Duitsers de luchtslag om Engeland verloren hadden maar juist in weken waarin een ieder verwachtte dat Engeland het volgende slachtoffer zou worden van Hitlers Blitzkrieg; weken, waarin dag in, dag uit Duitse militairen met zware tred door de Nederlandse steden marcheerden, telkens weer hun Pruisischafgehakte zang herhalend: 'Denn wir fahren, denn wir [ahren, Denn wir [ahren gegen Engelland - Engelland!'
XCOp 16 juli, drie dagen voor zijn z.g. vredesaanbod in de Reichstag-zitting, had Hitler, gelijk wij al eerder vermeldden, via het Oberkommando der Wehrmacht de drie Wehrmacht-onderdelen (Heer, Kriegsmarine, Lu/twa8e) opdracht verstrekt, de invasie van Engeland voor te bereiden.' Enkele weken hadhij laten voorbijgaan zonder enig plan op te stellen, zonder enige richtlijn aan te geven. Daarmee was kostbare tijd verloren gegaan. Hoopte hij nog steeds dat Engeland zou inbinden? Twee maanden lang, van midden juni tot midden augustus, verscheen overdag geen enkel Duits toestel boven de Britse eilanden. Zwakke nachtelijke aanvallen van een klein aantal bommenwerpers hadden nauwelijks enige uitwerking.
XCDe Engelsen maakten van die onverwachte pauze een nuttig gebruik. Overal werd hard aangepakt, vooral in de fabrieken waar jachtvliegtuigen vervaardigd werden: de arbeiders zwoegden er twaalf tot veertien uur per dag. Van april tot september steeg de productie van jagers van 256 tot 467 per maand. Mocht het tot een Duitse invasie komen, dan gold als richtlijn dat de troepen tot het uiterste stand moesten houden; zij zouden dan gealarmeerd worden met het codewoord 'Cromwell' en bovendien zouden in het gehele land de kerkklokken beginnen te luiden. Het Britse oorlogskabinet vertrouwde overigens dat Hitler er niet in zou slagen, het Kanaal met een sterke strijdmacht over te steken: nog in juli werd besloten, van de 400 tanks die in Engeland aanwezig waren, ISO naar het Midden-Oosten te zenden samen met meer dan 100 kanonnen; er bleven dus maar 250 tanks in Engeland achter.
XCHet vertrouwen van het kabinet en van de Britse Chiefs of Staf[ was in de eerste plaats gebaseerd op de superioriteit van de Britse vloot en op het defensief vermogen van de Royal Air Force. Eigenlijk was die laatste factor de belangrijkste. Want als de Luftwaffe er in zou slagen, de Royal Air Force nit de lucht te bezemen en haar gehele bodemorganisatie te vernietigen of te verlammen, dan zouden de Engelse vlooteenheden nauwelijks meer in het Kanaal kunnen doordringen: Hitler zou er heer en meester zijn en zou, van zijn superioriteit in de lucht gebruik makend, zoveel strijdkrachten kunnen overzetten als hij wilde.
XCDat alles om de superioriteit in de lucht draaide, werd ook aan Duitse kant beseft. Vooral admiraal Raeder, de Oberbefehlshaber der Kriegsmarine,ontlenen wij aan de officiële Engelse oorlogsgeschiedschrijving alsmede aan Peter Fleming: Invasion iç
1 Veel van onze gegevens over Engelands militaire situatie en het Duitse invasieplan
wees daar voortdurend op. In legerkringen was men evenwel optimistisch: men had Frankrijk kunnen verslaan - waarom zou dat met Engeland niet lukken? Ook Goerings zelfvertrouwen kende geen grenzen.
XCOnder al die impulsen nam het invasieplan in de loop van augustus vaste vorm aan: op een nader te bepalen datum zouden aan de Engelse zuidkust tussen Folkestone en Brighton negen infanteriedivisiesen twee tankformaties (de Duitsers bezaten een paar honderd amfibische tanks) aan land gaan, ondersteund door luchtlandingstroepen; in drie dagen zouden honderdtwintigduizend man landen en acht dagen later zouden er in totaal elf divisies, waaronder vier tankdivisies, op Britse bodem zijn waar dan in de komende weken nog twee-en-twintig infanteriedivisies op zouden volgen. Die strijdmacht moest met grote schepen en motorboten maar grotendeels met weinig zeewaardige rijnaken over het Kanaal gezet worden: die rijnaken moesten tevoren 'ontkopt' worden en van op- en neerklappende boegdeuren voorzien: dat zou het uitladen op de Engelse stranden vergemakkelijken. Natuurlijk zou het overzetten van die strijdmacht eerst kunnen beginnen nadat de Engelse mijnversperringen in het Kanaal opgeruimd waren (dat zou drie weken vergen) en er was voorts besloten, aan weerszijden van de oversteek-zone eigen mijnenvelden aan te leggen (twee weken). Men nam aan Duitse kant aan, dat het verslaan van het Engelse leger niet veel moeite zou kosten. Het Reichssicherheitshauptamt had al een heel boekwerk laten drukken met de namen en adressen van meer dan tweeduizend Engelsen en anderen die onmiddellijk gearresteerd moesten worden, onder hen minister van Kleffens en de gehele hogere staf van de Nederlandse legatie; grondstoffenvoorraden diende men in beslag te nemen en de Oberbefehlshaber des Heeres, von Brauchitsch, gaf begin september order om, alsEngeland verslagen was en als dan nog verzet geboden zou worden, desnoods de gehele mannelijke bevolking tussen zeventien en vijf-en-veertig jaar naar het continent te brengen. Bene zou van Den Haag naar Londen verhuizen: daar zou hij (tenminste dat zei hij tegen een Nederlands bezoeker) 'Reichskonuuissar für die besetzten britischen Gebiete' worden.!
XCOp dit gehele plan dat, wat de militaire zijde betreft, in verscheidene opzichten hoogst riskant was, ja op het roekeloze af, rustte als zware hypotheek dat eerst de Royal Air Force bedwongenmoest zijn. Numeriek was de Luftwaffe de meerdere. Bijna 900 Duitse bommenwerpers, meer dan 300 duikbommenwerpers en meer dan 700 één-motorige alsmede ruim 200
XC1 J. A. van Hamel: 'Niet met oogkleppen', Mededelingen van de Neder/. Vereniging voor Intern. Recht (1947), p. 3.
twee-motorige jagers stonden begin augustus op de vliegvelden in Frankrijk, België en Nederland klaar om Engeland te bestoken - en dan stonden er nog een I20 bommenwerpers en ruim 30 twee-motorige jagers in Noorwegen en Denemarken die tegen Schotland en het noorden van Engeland ingezet konden worden. De gehele Engelse afweer berustte, behalve op het afweergeschut, op niet meer dan 600 tot 700 jagers (met bijna 300 in reserve). Die Engelse jagers hadden evenwel het voordeel dat zij dicht bij hun bases opereerden en dat die operaties radiografisch geleid werden vanuit dirigeerstations die met radarposten aan de kust verbonden waren.
XCDe Battle of Britain werd op I2 augustus ingezet. Spoedig waren de vijf belangrijkste Engelse radarposten zwaar beschadigd en als de Duitsers hun aanvallen op die doelen hadden voortgezet, dan hadden zij de Britse luchtverdediging als het ware van haar 'ogen' kunnen beroven - maar neen, nieuwe doelen werden uitgekozen: de vliegvelden in zuid- en zuidoostEngeland. Dag na dag kwamen meer dan duizend toestellen van de Luft waffe aanvliegen; welleden zij ernstige verliezen maar de kracht van het offensief verminderde nauwelijks en in de eerste dagen van september ontwikkelde zich (overigens zonder dat de Duitsers dat wisten) aan Engelse kant een hoogst kritieke situatie doordat nu de belangrijkste dirigeerstations de een na de ander uitgeschakeld werden. De radarposten waren hersteld maar wat had men aan waarnemingen die men niet aan de jagers kon doorgeven?
XCHitler had inmiddels de invasiedatum voorlopig bepaald: I5 september.
XCOp 4 september sprak hij te Berlijn in het Sportpalast. Twee zinnetjes wijdde hij aan zijn voornemen: 'Und wenn man in England heute sehr neu gierig ist und [ragt: 'Ja, warum kommt er dann nicht?' Beruhigt euch, er kommt!' Op deze belofte volgde een ovatie die met wilde kreten van haat gepaard gmg.
XCDiezelfde 4de september zond Mussert aan Hitler via de verbindingen van het Reichsleommissarlat een geheim telegram van de volgende inhoud:
XC'Führer! - Die Entwicklung der Lage in Europa erfordert Entschlûsse die für die weitere Zukunfi unseres Kontinents van grundlegender Bedeutung sein werden. Der Ausgangspunkt kamt dabei kein anderer sein als der des völkischen Prinzips ... Am Vorabend var der grossen Auseinandersetzuno zwischen Deutschland und England
Bewusstsein dass alle Ihre Entschlüsse und Bejehle letzien Endes auck zum Wohle des niederländischen Volkes sind, erwarten wir Ihre Befehle.'l
XCWij willen bij dit telegram (dat een merkwaardige voorgeschiedenis heeft) .allereerst opmerken dat niet alleen Mussert en de meeste NSB'ers maar ook Seyss-Inquart en de meeste Duitsers er begin september van overtuigd -waren dat de invasie van Engeland op handen was; al weken lang leefden .zij naar die invasie toe en het is denkbaar dat dat perspectief een zekere versnelling bewerkstelligd heeft in Seyss-Inquarts besluitvorming. Bij Mussert was dat stellig het geval: straks was, zo meende hij, Engeland verslagen, dan was de oorlog ten einde, de vredesopbouw van het 'Nieuwe Europa' begon .- wie zou dan in Nederland de macht krijgen? Daarover had Hitler te beslissen, Het was Mussert veel waard (hij heeft er inderdaad een hoge prijs voor moeten betalen) indien hij tijdig, d.w.z. vóór de invasie van Engeland ingezet werd, een soort voorkeurspositie bij Hitler verworven had hij, niet Arnold Meyer, niet het Driemanschap van de Nederlandse Unie.
XCIs dit, van Mussert uit gezien, begrijpelijk - minder begrijpelijk is het, .althans op het eerste gezicht, dat Seyss-Inquart aan dat naar voren schuiven van Mussert medewerking verleend heeft,
XCDat Mussert door Seyss-Inquart als een figuur van de tweede, zo niet van .de derde rang beschouwd werd ('seine Qualitäten dürften die eines durchschnitt lichen Gauleiters im Reich nicht erreichen'ï, vermeldden wij al. Bovendien had -de Reichskommissar op 26 juli in Den Haag betoogd dat een Nederlandse -polirieke beweging van hem geen 'machtiging' verwachten moest doch dat zij deze alleen maar kon verwerven 'dadurch ... dass sie das niederiándische Volk von der Richtigkeit ihres Weges überzeugt.' Was Mussert daar in augustus .,40 in geslaagd? Geenszins. Seyss-Inquart moet er zich integendeel bewust van zijn geweest (men denke aan de uitlating van Harster over Seyss-Inquarts zoeken naar een 'politisch gesehen grësseren Kreis') dat Mussert een zeldzaam vermogen had om de Nederlanders die niet lid waren van de NSB, de -overweldigende meerderheid dus, tegen zich in het harnas te jagen.
XCIs hier dus sprake van een omzwaai van Seyss-Inquart? Is hij wellicht tot .die omzwaai door anderen geforceerd?
XCLaat ons pogen, wat zich in bezet Nederland in augustus aan politieke .krachten roerde, door de ogen van Seyss-Inquart te zien. Men dient zich daarbij in te prenten dat die beoordeling zich bij de Reichskommissar op één -vraag toespitste: in hoeverre zijn die krachten bereid of in hoeverre kunnen -zij er, naar aangenomen mag worden, toe gebracht worden dat zij niet
XC.• NSB, map 'dagboek van Mussert'.
alleen Nederlands onderschikking aan Duitsland aanvaarden maar daarenboven de geleidelijke nazificatie van het land, met alleswat dat impliceerde, ook op het gebied der Jodenvervolging?
XCWas met de traditionele democratische partijen iets te beginnen? Neen: zij hadden voet bij stuk gehouden, enkele hunner werden zelfs van week tot week brutaler.
XCMet Arnold Meyers Nationaal Front? Neen: die beweging was wél antisemietisch en autoritair ingesteld, maar ze was klein en 'Diets' en ze had katholieke verbindingen die haar in Duitse ogen hoogst verdacht maakten.
XCMet de Nederlandse Unie? Alweer: neen. wel zal Seyss-Inquart van Schmidt te horen hebben gekregen dat met de pro-Duitse Homan wellicht iets te bereiken viel, maar een nationaal-socialist was dat voor de Duitsers meest acceptabele lid van het Driemanschap bepaald niet. Los daarvan moeten de rapporten en krantenverslagen over de eerste vergaderingen van de Unie het aan Seyss-Inquart duidelijk gemaakt hebben dat het etiket 'de Churchill-Unie' dat Volk en Vaderland op 9 augustus de nieuwe massabeweging opgeplakt had, niet misplaatst was voorzover het de aanhang betrof. Zowel op 12 als op 19 augustus uitten de 'Meldungen aus den Nieder lenden' zich over de Unie uitgesproken negatief: "Stimmungsmássig erfreut sick die Niederlándische Union in der holländischen Bevölkerung noch immer einer grossen Beliebtheit da man nach wie var in ihr das Widerstandszentrum gegen Deutschland erblickt' (19 augustus)."
XCHad Rost van TOlmingen dan soms de 'machtiging' verdiend? Ook niet: zijn falen stond begin augustus al vast - dat hoefde overigens niet te verhinderen dat hij als voorstander van de SS-denkbeelden in de NSB naar voren geschoven moest worden. Maar hij had, in strijd met hetgeen SeyssInquart zo al niet verwacht, dan toch gehoopt had, geen aanhang van betekenis gekregen.
XCDatzelfde gold voor nog weer een andere groepering die in die tijd Seyss-Inquartsaandacht trok en die hier vermelding verdient. Die groeperingJ.de Unie niet bereid was, met Seyss-Inqnart in zee te gaan op de voorwaarden die
1 De van 12 augustus zijn niet bewaard gebleven, maar de teneur van het rapport op de rode is: alles is sinds het vorige rapport bij het oude gebleven. Wij vermelden in dit verband dat Seyss-Inqnart later eens tegen van Geelkerken zei: 'Ik wou dat ik nooit met Mussert in zee gegaan was en verder was gegaan met de Unie' (pOD, Utrecht-West: p.v. inz. C. Huygen (19 dec. 1945), getuige C. van Geelkerken, p. 22 (Doc 1-789, a-zj). Die uitlating beschouwen wij als een ver zuchting achteraf, niet als de weergave van een reëel dilemma waar Seyss-Inquart in augustus' 40 voor stond. Er zal trouwens nog blijken dat het Driemanschap van
XCwas er een van autoritair-gezinden annex een aantalnaar het fascisme neigen
XCde figuren die adhesie betuigd hadden aan een brochure die de eigenaar van
XCeen drukkerij in Zeist, J. H. van Lonkhuyzen, in juli had doen verschijnen.
XCVan Lonkhuyzen was een vijftal jaren tevoren uit de Anti-Revolutionaire
XCPartij getreden samen met de in 1864 geboren Utrechtse theologische hoog
XCleraar, prof. dr. Hugo Visscher, die met zijn vijf-en-zeventig jaren in' 40 in de ~ Gereformeerde Kerken nog steeds een man van gezag was (hij was o.m.
XCredacteur van Het Gereformeerde Weekblad). In zijn brochure bepleitte van
XCLonkhuyzen de noodzaak, een 'wettige, voorlopige Nederlandse regering'
XCte vormen die de 'organische volksstaat' ('obstructie zalniet meer geduld
XCkunnen worden') moest laten opgaan in 'het nieuwe Europa van Hammer
XCfest tot Gibraltars rots, kan het zijn van de Hebriden tot Constantinopel'i!
XCOnder hen die aan zijn geschrift adhesie betuigden, bevonden zich prof.
XCVisscher, leidende figuren uit de kring van De Waag, enkele vooraanstaanden
XCuit het bedrijfsleven en de voorman van 'Landbouwen Maatschappij',
XCG. J. Ruiter. Uit deze kring kwam in de tweede helft van juli een 'Comité
XCvan Actie' voort dat het denkbeeld opwierp, een 'directorium', d.w.z. een
XCvoorlopige regering, te vormen waarin NSB'ers en niet-NSB'ers zitting
XCzouden krijgen. Er zijn aanwijzingen dat, wat die niet-NSB' ers betreft, door
XCsommigen o.m. gedacht werd aan generaal Reynders en oud-gouverneur
XCgeneraal de Jonge. Die opzet werd min of meer discreet door De Telegraaf
XCgesteund, hetgeen de achtergrond vormde Vall de negatieve reactie van dit
XCdagblad op de oprichting van de Nederlandse Unie," Begrijpelijk is het, dat
XCSeyss-Inquart en Schmidt voor dat 'directorium' -plan veel belangstelling
XChadden - een belangstelling die alleen maar aangewakkerd werd door het
XCfeit dat Mussert op 27 juli aan Schmidt meedeelde dat ook hij er in principe
XCveel voor voelde," De zaak kwam evenwel niet van de grond. Rost van
XCTormingen zegde zijn hulp toe, zo ook, 'namens de Nederlandse Organisatie
XCvan Kunstenaars', architect van Essen, maar het Driemanschap Vall de Unie
XCmet wie men contact opgenomen had (Homan maakte daar melding van in
XCzijn bericht aan het ANP naar aanleiding van de oprichting van de Unie),
XC1 J. H. van Lonkhuyzen: Op de drempel van de nieuwe tijd (I940), p. I3-I4. 2 'Wat
XCwij nodig hebben, is éénheid', schreef De Telegraaf in een hoofdartikel op 25 juli.
XC'Een nieuwe poging is gedaan door de heren Linthorst Homan, de Quay en Eint
XChoven. Met hoeveel moeite ook voorbereid, hun Nederlandse Unie betekent even
XCmin éénheid, daar ook zij er niet in geslaagd zijn, alle stromingen in ons land te
XComvatten die, gezien de jongste gebeurtenissen, van belang en van invloed zijn.'
XC3 In de kring die over dat 'directorium' sprak, werd door sommigen overwogen, de
XCkoningin door een 'regent' te vervangen; de lezer trof dit denkbeeld al aan in Seyss
XCInquarts Erster Bericht aan Hitler. 57
weigerde medewerking, zo ook, naar het schijnt, Arnold Meyer. Wat tenslotte resulteerde was het voornemen om wéér een nieuwe partij op te richten, de Nationaal-Socialistische Volkspartij; volgens een der initiatiefnemers, mr. P. M. C. J. Hamer (een bijna vijftigjarige oud-beroepsmilitair die in Indië de ultra-rechtse Vaderlandse Club had helpen oprichten en die overigens een beruchte alcoholist was) diende die Volkspartij als 'Nederlands denkende en de kern van de Nederlandse natie vertegenwoordigende groep zonder verwijl''s lands leiding in handen te nemen.' Maar de oprichting ging niet door en de groep viel uiteen.
XCWat bleef over? Alleen de NSB.
XCAan die NSB en aan haar leider mankeerde veel; de gebreken waren Schmidt en Seyss-Inquart niet onbekend. Dat de man die hun voorkeur kreeg, niet een bij uitstek capabele en krachtige persoonlijkheid was, bood overigens voordelen: men zou hem desnoods terzijde kunnen schuiven, men zou niet teveellast van hem krijgen en men mocht vertrouwen dat men, zonder al te veel weerstand te ontmoeten, hem en zijn beweging in een duidelijk Duits nationaal-socialistische richting zou kunnen ombuigen. Zulks vergde de inwilliging van vier desiderata: Mussert moest in onmiskenbare bewoordingen Hiders directe leiderschap erkennen; hij moest Vrijmetselaren en Joden uit de NSB verwijderen; hij moest Himmlers vertrouwensman Rost van Tonningen in de leiding van de NSB opnemen en hij moest accoord gaan met de oprichting van een Nederlandse SS onder leiding van de jonge Feldmeijer. Waren die desiderata vervuld, dan zou de NSB gesteund worden bij haar verdere ontplooiing; aan een regering van NSB' ers werd niet gedacht: de vorming van zulk een regering zou het land in rep en roer brengen. Beter leek het, Mussert de kans te geven, zijn aanhang aanzienlijk uit te breiden; hier en daar zouden dan ook NSB'ers op hoge posten in het overheidsapparaat benoemd kunnen worden.
XCBij dit beleid bleven andere bewegingen in den lande niet buiten beschouwing - ze kregen er juist elk een eigen functie in. De twee NSNAP' en zouden gebruikt worden om de NSB verder te nazificeren; discrete steun aan Arnold Meyers Nationaal Front zou de NSB tot verdubbelde activiteit aansporen en om datzelfde effect te bereiken, zou men de Nederlandse Unie een zekere mate van actie permitteren - voor een audiëntie voor de heren Homan, de Quay en Einthoven was het evenwel te vroeg. Misschien zouden die wat toeschietelijker worden als de NSB de evidente steun van de bezetter kreeg. Misschien liet zich te eniger tijd ook een combinatie vormen van of uit de NSB, Nationaal Front en de Unie. Seyss-Inquart had geen behoefte
XC1 Brief, 9 aug. 1948, van P. M. C. J. Hamer aan H. G. Hey (Doe 1-628, a-a). 57
zich vast te leggen: het kon zijn dat, na Mussert, ook Arnold Meyer en bijvoorbeeld Homan het leiderschap van Hitler zouden willen erkennen. Een voorkeurs behandeling van Mussert betekende nog niet dat de Re ichskommissar, voorzichtig speler als hij was, andere mogelijkheden afsneed. Juist omdat hij van Duitslands overwinning overtuigd was, gunde hij zich de tijd: voor het totale omvormingsproces van Nederland zouden tenslotte enkele jaren nodig zijn.
XCWij erkennen: men vindt deze constructie in geen enkel Duits document terug, wèl vindt men er in tal van documenten de sporen van en wat wij stellen is dit: dat de gehele ontwikkeling in augustus en september '40 en in de maanden die volgden, zich tot in de kleinste details in die constructie laat inpassen. In die ontwikkeling zat een lijn die zich al begin augustus ging .aftekenen. Dat kan geen toeval geweest zijn.
XCHoe men precies tot deze constructie gekomen is, vermogen wij niet aan te geven. Aannemelijk is dat Generaiieommissar Schmidt er een belangrijke bijdrage toe geleverd heeft. Dat was van veel belang want Schmidt zou voor .de steun zorgen van Martin Bormann en de Parteileitung, En Himmler? Ook met zijn platmen was de constructie in overeenstemming. Wij gaan verder: de bij uitstek doelbewuste Reichsführer-SS heeft, dunkt ons, in deze zaak een belangrijke rol gespeeld en voorzover hier van een 'versnelling van tempo' sprake geweest is, achten wij het plausibel dat hij het geweest is, die deze versnelling opgelegd heeft aan Seyss-Inquart die zichzelf (men denke aan zijn toespraak van 26 juli) vermoedelijk meer tijd had willen gunnen. Wat Himmler deed, was eenvoudig aanknopen bij de visie die hij in het gesprek met Seyss-Inquart en Rost op 2 juni ontwikkeld had - met dien verstande dat hij, nu Rost bezig was te falen, bereid was, Mussert meer kansen te geven.
XCHimmler heeft op 30 juli in hotel 'Kasteel Oud-Wassenaar' zijn eerste bespreking met Mussert gevoerd en deze daarbij duidelijk gezegd dat uiteindelijk een Grootgermaans rijk moest ontstaan, dat de SS als 'orde' dat rijk, hoe ook gestructureerd, bijeen moest houden en dat die SS tevens de 'raszuiverheid' diende te waarborgen. Die mededelingen (welke een bevestiging inhielden van wat Mussert een kleine twee maanden eerder van Gottlob Berger te horen gekregen had) moeten de leider der NSB rauw op het lijf gevallen zijn: aanvankelijk stribbelde hij dan ook tegen; drie jaar later herinnerde Himmler hem er aan, 'bei der ersten Besprechung' (30 juli '40) 'insgesamt schon seine Linie klar aufgezeigt zu haben, Ulorüber Herr Mussert entsetzt geu/esen sei. Er, der Reichsfiihrer-SS, habe damals schon gesagt dass dies der honoristischte und beste Weg sei'; Himmler had gezegd, 'dass das nieder ländische Volk nach den Bestimmungen des Führers {je nachdem wie dann die 57
Lage sein so lite) in das Grossgermanische Reich hereingeführt wird'l en voorts: 'dass das Schicksal van uns allen in der Zukunft abháng! van der Solidarität zwischen allen Germanen'ê Hij zal er in dat verband wel op gezinspeeld hebben, zoals hij ook op 2 juni gedaan had, dat het Duits-Russisch bondgenootschap niet voor de eeuwigheid bedoeld was.
XCLang heeft Musserts verzet op de joste juli niet geduurd en dat Himmler dus aan de boven-weergegeven constructie (waar hij en Seyss-Inquart stellig samen over gesproken hebben) vasthield, bleek drie weken later toen de Reichsfiihrer-SS in een opmerkelijke toespraak tot Nederlandse vrijwilligers voor de Waffen-SS van alle in bezet gebied werkzame Nederlandse politieke figuren slechts één noemde: Mussert. 'Es hängt selbstverständlich', betoogde Himmler, 'jeder einzelne in Mannestreue an den Männern und an dem Manne del' in seiner Heimat sein Volk wieder wachgmifen hat. Sa hingen in Sudetenland die sudetendeut schen Volksgenassen an Konrad Henlein und Ihr in Holland hängt mit Recht an dem Begründer und an dem Leiter Eurer national-sozialistischen Partei, an Mussert. lelt kenne beide, Henlein und Mussert, persönlich zu gut, urn nicht zu wissen dass jeder von ihnen selbstverständlich weiss was er ge/eistet hat, aber ebenso selbstverständlieh weiss dass ûber uns allen ein grösserer Maim steht, ein ohne jeden Massstab grösserer, ohne [eden Vergleich auf diesel' Erde: ein germanischer Führer Adolf Hitler! Icli glaube dass es einstmals für heinen Germanen in der Welt eine Schande und für keinen Germanen in der Welt eine Untreue gegenüber seiner Heimat ist, wenn er diesem grös sten Germanen, diesem grössten Führer der germanisehen Welt, Adolf Hitler, seine Treue zusagt.'s
XCHoudt men in het oog dat Henlein het Sudetengebied rijp gemaakt had voor inlijving in Duitsland en dat hij nadien op een zijspoor gerangeerd was, dan was het voor Mussert slechts een twijfelachtige eer om in één adem genoemd te worden met de ex-leider van het Sudetendeutsche Heimatjront.
XCUiteraard had Seyss-Inquart voor de verwezenlijking van de constructie die met Himmler afgesproken was, de instemming van Hitler nodig. Het is aannemelijk dat hij die op 7 augustus verwierf: hij voerde die dag samen met
XC1 Verslag van de bespreking, 8 juli 1943, van Himmler met Mussert (BDC, 723-46), p. 1-3. 2 Aldus Musserts citaat in zijn brief,sjan. 1944, aan Himmler (NSB, 20 e). S 'Rede des Reichsjûhrers-SS am 21. August 1940 in München val' del' SS Standarte 'Westland" (BDC, 4397-4403).
Schmidt in Berlijn een bespreking met Hider, waarover nadere gegevens helaas ontbreken.' Later in augustus raakte het in het Duitse milieu in Den Haag bekend dat Mussert naar voren gehaald zou worden. Zulks leidde er toe dat Rost van Tonningen die al zijn eerzuchtige plannen in rook zag opgaan, Seyss-Inquart een ellenlange, giftige brief schreef waarin hij Mussert en de NSB zo zwart maakte als hij kon (hij noemde ze 'im wesentlichen anti deutsch')2; de Sicherheitsdienst, die het ook al niet op Mussert begrepen had, liet zich de gelegenheid niet ontgaan om eind augustus in haar geheime weekrapport heel Musserts zondenregister op te nemen: Joden en Vrijmetselaren waren lid van de NSB, er zat Joods kapitaal achter, Mussert was met een twintig jaar oudere tante getrouwd en zolang hij leider bleef der NSB, zou 'ein siegreicher Durchbruchskampf der NSB für immer ... sehr zwe~(elhajt' zijn. 3
XCUit het voorafgaande bleek al dat Mussert opjuli in de belangrijke bespreking met Himrnler niet veel weerstand bood: hij moet zijn gevoelens van 'ontsteltenis' nog tijdens het gesprek bedwongen hebben. Daarmee waren die gevoelens nog niet verdwenen, integendeel: ze waren versterkt. Van een opgaan van Nederland in het 'Crossgermanische Reich' gruwde hij en het leek hem extra wenselijk, voor zijn eigen lievelingsdenkbeeld op te komen: Nederland met Vlaanderen één; wel zou dat 'Groot-Nederland' in een bepaald staatkundig verband de leiding van I-Iider dienen te aanvaarden, maar het moest toch een aparte staat blijven. 'Geve God dat ik de
30 1 H. D. Loock veronderstelt in zijn overigens voortreffelijke studie dat het initiatief bij het naar voren halen van Mussert bij Hitler Jag, dat Hitler die beslissing nam omdat hij zich opeens realiseerde dat de oorlog veel langer zou duren en dat Seyss-Inquart op 7 augustus (p. 509-10). Wij achteu die veronder stellingen onvoldoende gemotiveerd en wijzen er in dit verband op dat Seyss Inquart op 5 augustus, twee dagen voor hij met Hitler sprak, aan Mussert duidelijk maakte dat er een SS-formatie diende te komen. Dit alleen impli ceerde al dat de NSB, als zij tot medewerking bereid was, een zekere prioriteit zou krijgen. pressie in de richting van een naar voren halen van Mussert is, dunkt ons, niet van Hitler maar eerder van Himmler uitgegaan die daarbij steun verleend kan hebben aan een standpunt dat Schmidt al eerder vertolkt had. 2 Brief, 24 aug. 1940, van Rost van Tonningen aan Seyss-Inquart dl. I, p. 415-23). S 10 (26 aug. 1940), p. 9.
Führer kan bereiken en dat ik hem zal kunnen overtuigen dat de weg die ik voor ogen heb, de enig juiste is', had Mussert na Bergers bezoek in zijn dagboek genoteerd. Hoe kon hij Himmlers opzet verijdelen? Hij besefte dat hij tegenover diens conceptie een eigen conceptie plaatsen moest.
XCTwee dagen na zijn gesprek met Himmler betoogde hij op een massavergadering in Amsterdam dat in Europa 'een Bond van Germaanse en een Bond van Romaanse staten' geschapen moesten worden. 'Het volk van de Dollart tot aan Duinkerken zal niet gebroken worden', riep hij uit. 'Geen machthebber in Europa wil dat'l - hij wist wel beter! Dat 'breken' werd, in zijn visie, juist door Himmler gewild. Dat Hitler, Himmler en Seyss-Inquart het in IllID uiteindelijke doelstellingen eens waren, besefte hij niet. In elk geval koesterde hij de overtuiging dat hij bij Hitler die hij, geheel ongegrond, als' de verpersoonlijking ... van de vriendschapspolitiek ten opzichte van Nederland' zagê, iets zou kunnen bereiken - maar dan moest hij de Führer zijnerzijds ook iets aanbieden: dat zou de belofte zijn dat 'Groot-Nederland' onder leiding van de NSB een trouw lid zou zijn van de Germaanse Statenbond en dat hij, Mussert, was hem eenmaal de leiding van Nederland toevertrouwd, met Nederlandse troepen zou deelnemen aan de grote afrekening met de Sowjet-Unie.
XCHoe hem die leiding toevertrouwd kon worden, was wel een probleem, maar dat had een afdelingschef van de provinciale griffie van Zuid-Holland, mr. J. H. Carp, al voor hem opgelost. Carp, een acht-en-veertigjarige jurist en een groot kenner en vereerder van de Joodse filosoof Spinoza (eens zei hij, dat 'als Spinoza geen Jood geweest was, hij stellig de filosoof van het nationaal-socialisme zou zijn geworden") - Carp kende de Grondwet op zijn duimpje; art. 38 bepaalde dat het koninklijk gezag 'ingeval de koning buiten staat geraakt, de regering waar te nemen' (en de koningin bevond zich in Engeland!) 'mede aan een regent opgedragen' werd en, aldus art. 46, zolang die regent ontbrak, werd het koninklijk gezag 'waargenomen door de Raad van State'. In juli werd Carp lid van de NSB en aan zijn brein ontsproot het verbluffend eenvoudige plan dat de leden van de Raad van State zonder uitzondering door NSB'ers vervangen zouden worden; de nieuwe Raad van State zou Mussert tot 'regent' benoemen en 'regent' Mussert zou een nieuwe regering vormen - alles, aldus Carp, volmaakt in overeenstemming met de Grondwet!
XCOp J6 augustus legde Mussert Carps plan aan Seyss-Inquart voor; dezeaug.Mussertzijn verdediging:p.Brief,maartvan D. Schendstokaan]. M. M. van Asch van Wijck (Doca-II).
1 2 1940. 2 in 137. 3 I 1946, 1-275,
'vond dit te ingrijpend', tekende Mussert aan.' Welk een teleurstelling! Maar drie dagen later wekte Schmidt nieuwe hoop bij Mussert door op een komende regering van NSB'ers te zinspelen; Schmidt vroeg hem althans, zich met het ex-Eerste-Kamerlid van de NSB, van Vessem, in verbinding te stellen; deze zou eerst' drie of vier maanden' procureur-generaal in Den Bosch zijn 'om daarna minister van justitie te worden." Minister! Mussert snelde naar van Vessem. Deze weigerde. 'Laat mij niet in mijn hemd staan', smeekte Mussert; 'hij zeide', aldus van Vessem, 'jawel, wat zal men zeggen van discipline als eigen mensen niet willen. Vaderlands belang, dat ik aannam, anders zullen zij de mensen benoemen van heim ins Reich' - de ss richting. Van Vessem blééf weigeren; bij zijn weggaan verzuchtte Mussert, 'de laatste maanden de meest geplaagde en getreiterde man in Nederland' te zijn.ê
XCWie 'treiterde' hem? Om te beginnen al Seyss-Inquart die hem tweeweken tevoren, op 5 augustus, gezegd had dat er binnen de NSB een Nederlandse ss diende te komen onder een 'Voorman': Feldmeijer. Mussert wilde er zich niet tegen verzetten dat er 'een soort SS' kwam maar dan niet onder Feldmeijer die hij wantrouwde en die hij als de bondgenoot zag van zijn rivaal Rost van Tonningen. Zou men, suggereerde Mussert, boven de WA (die in opbouw was) en boven 'een soort SS' niet een persoon kLU111en plaatsen die zijn, Musserts, volledig vertrouwen had, Huygen bijvoorbeeld ?4 Seyss-Inquart liet Huygen pro forma komen en zei toen 'neen'. Tien dagen later kreeg Mussert te horen dat de SS strikt gescheiden moest blijven van de WA; ze diende, herhaalde Seyss-Inquart, binnen de NSB een aparte formatie te worden. Mussert weigerde medewerking.
XCHoe konden Seyss-Inquart en Schmidt hem over de brug krijgen?
XCZij kenden Musserts hartewens : een gesprek met Hitler. Welnu, op 21 augustus lieten zij aan Mussert doorschemeren dat zij bereid waren, dat gesprek te bevorderen als hij eerst eens zijn denkbeelden over de toekomstige verhouding van Nederland met Duitsland op schrift stelde. Daar ging Mussert graag op in! Hij trok zich in Lunteren terug, besprak daar de gehele situatie met van Geelkerken, van Genechten. Huygen en zijn gemachtigde voor Indische zaken, Harloff (niet met Rost natuurlijk) en schreef daar op zondag 25 augustus zijn 'Nota over de Bond der Germaanse volkeren':J. J.J. van Vessem: Notitie, 20 aug. 1940 (Doe 1-1783, a-j), 'Mussert: Dagboekj aug.
1 Mussert: Dagboek, 16 aug. 1940. Mussert liet het plan niet vallen. In zijn opdracht stelden Carp en prof. Schrieke in de herfst een nieuwe Grondwet op die Mussert in december in het Duits liet vertalen. 2 Mussert: Dagboek, 19 aug. 1940. 3 A.
het Duitse, het Nederlandse, het Zwitserse en het Engelse volk moesten met de drie Scandinavische volkeren in die Bond opgenomen worden; op grond-slag van 'de bloedsverbondenheid' en 'de gemeenschappelijke wereldbeschouwing (het nationaal-socialisme)' zou de Bond een 'gemeenschappe-lijke weermacht' en een 'gemeenschappelijke economie' bezitten-; wenselijk was het dat de NSB de macht kreeg om het Nederlandse volk de Bond binnen te voeren; dan moest 'de levensruimte die de Führer aan het Nederlandse volk in Europa toebedeelt, zoveel mogelijk ... van Joden en Walen" gezuiverd worden (de termen 'Nederland' en 'Groot-Nederland' werden door Mussert niet gebruiktl'' - de Joden zou men uit heel Europa kunnen overbrengen naar Nederlands-, Engels- en Frans-Guyana (Musserts plan uit eind' 38). Het verleidingselement ontbrak niet: men kon, zette hij uiteen, in Nederland 'een miljoen mannen op de been brengen ... bovendien" wanneer de tijd daar is dat het Duitse volk expansie naar het oosten behoeft. dan zullen Nederlandse soldaten zich als goede Germanen gedragen en met vreugde de ereschuld betalen die nog op het Nederlandse volk zou rusten.P' Met dat laatste bedoelde Mussert dat Duitsland in mei' 40 offers had moeten brengen om Nederland te 'bevrijden' van 'het demo-liberale juk'.
XCHuygen, Harloff en d' Ansembourg kregen Musserts tekst te lezen" hij werd netjes getypt en met een Duitse vertaling (belangrijke stukken aan de Duitsers werden door Mussert veelal in het Nederlands gesteld; een vertalingwerd er aan toegevoegd) op 28 augustus door Mussert aan Seyss-Inquarr overhandigd; deze beloofde dat hij de nota aan Hitler zou doorzenden. Maar Seyss-Inquart had zijnerzijds óók iets aan Mussert te overhandigen: een: memorandum over de grondslagen voor de opbouw van de Nederlandse SS, een en ander onder leiding van Feldmeijer; binnen drie dagen, uiterlijk op 3 I augustus dus, moest Mussert daar zijn mening over geven.
XCDe Duitse opzet was duidelijk: Mussert kon zijn nota wel vergeten als hij
1 Tekst in (1947), p. 16-32. 2 Begin december stelde Mussert aan Schmidt voor, dat er tussen de Vlaams-Waalse scheids lijn in België en de Somme in Frankrijk 'een leeg terrein komt als expansiegebied. Dit expansiegebied zou ik willen bevolken met (protestantse) Noord-Nederlanders zoveel mogelijk van Friese afkomst die ten dele zullen terugkomen uit Noord Amerika.' (Nota, 4 dec. 1940, a.v., p. 136). S In zijn in de vorige voetnoot ge- noemde nota deed Mussert het voorstel, een Nederlands expeditiekorps (hij dacht aan een vijfduizend man) naar Zuid-Afrika te zenden om er de Engelsen te verjagen; 'komt eens het ogenblik dat deze weermacht elders zal moeten dienen, dan moet het Nederlandse volk innerlijk bereid zijn om mede te marcheren zo nodig tot in Siberië toe.' (a.v., p. 138).
niet eerst met de oprichting van de Nederlandse SS onder Feldmeijer accoord ging. Op 30 augustus accepteerde hij de Nederlandse SS, maar Feldmeijer had, beweerde Mussert, in juni in Den Haag 'een revolte tegen de beweging' en tegen hem als leider op touw gezet - 'deze man is dus niet geschikt om als Voorman der Nederlandse SS op te treden.'! Seyss-Inquart en Schmidt maakten zich over dat tegenstribbelen niet veel zorgen: Mussert had de SS aanvaard, de benoeming van Feldmeijer zou ook wel voor elkaar komen. Trouwens, als Mussert dacht dat hij al voldoende concessies gedaan had voor het simpele feit dat zijn nota aan Hitler doorgezonden zou worden, dan vergiste hij zich deerlijk: de prijs voor die doorzending werd op 3 september drastisch verhoogd. Die dag werd Mussert om vier uur onverhoeds bij Schmidt geroepen. Wij volgen Musserts dagboek:
XC'Schmidt mij meegedeeld dat de volgende ochtend de Rijkscommissaris naar de Führer zou gaan en mijn nota zou medenemen. Of er wat van de Bond zou komen, wist hij niet. Er was om te bereiken wat mogelijk was in belang van Volk en Vaderland maar één ding te doen n1. mij onvoorwaardelijk scharen achter Hitler die absoluut het allerbeste met Nederland voor heeft en ook voor Indië zal doen wat mogelijk was. Daarom een nieuwe briefbij de nota opscellen.î"
XCWat hier van de Nederlauder Mussert gevraagd werd, was niet gering: een verklaring van trouw, 'onvoorwaardelijk' nog wel, aan het Duitse staatshoofd. Schmidt had het sluw aangepakt: het was laat in de middag en Seyss-Inquart zou, zei hij, 'de volgende ochtend' vertrekken. Mussert had tijd voor overleg kunnen bedingen, maar hij vreesde kennelijk dat dat een fatale indruk zou maken. Hij accepteerde dus Schrnidts eis en stelde samen met hem een soort plechtige verklaring op alsmede het telegram dat wij al eerder citeerden en waarin Mussert het 'välkische Prinzip' (het kernstuk van de SS-ideologie) erkende, 'Ihnen, Führer' (het "Mein Führer' kon er nog niet af) het lot van Nederland in handen legde en tot slot meedeelde dat hij Hiders 'Befehle' afwachtte; tegen dat woord 'Bejehle' had Mussert groot bezwaar gehad, maar het kwam in de tekst te staan, zelfs twee keer. Hoe de plechtige verklaring luidde, weten wij niet: ze is niet bewaard gebleven maar ze kwam hierop neer dat door de ondertekenaans) 'in der Judenfrage rund) in der Volkstums und Rasse/rage eine eindeuiige Stellung eingenommen' werd,"
XCToen Schmidt eenmaal zo ver was, kwam de aap uit de mouw: SeyssBrief,aug.van Mussert aan Seyss-Inquart (NSB,c).Dagboek,sept.Aldus Schmidts samenvatting opseptember ('Bericht sept.p.
1 30 1940, IS 2 Mussert : 3 1940. 3 7 7 1940, I).
Inquart zou helemaal niet de volgende ochtend vertrekken! Integendeel: die ochtend werd Mussert met plaatsvervangend leider van Geelkerken in de werkkamer van de Reichsleommissar verwacht; de ondertekening van de plechtige verklaring moest met het nodige ceremonieel plaats vinden. Heeft Mussert beseft dat hij zich liet voorttrekken als een ezel aan een touw? Vermoedelijk niet.
XCOp woensdagochtend 4 september verschenen van Geelkerken en hij stipt op tijd - en wie stond daar 66k? Rost van Tonningen. Wat moest Mussert doen? Weglopen terwijl Seyss-Inquart, Schmidt, Rauter, Wimmer daar in 'groot uniform' prijkten? Hij schikte zich, hij bleef. Seyss-Inquart sprak enkele vriendelijke en waarderende woorden: 'Wil men zich beschouwen als leiders in een volk' (het meervoud 'leiders' was veelzeggend), 'dan schuwt men beslissingenniet',1 betoogde hij. Mussert, van Geelkerken en Rost van Tormingen ondertekenden de plechtige verklaring. Mussert sprak een kort woord: 'Ik doe dit in de vaste overtuiging, mijn Volk en mijn vaderland het beste te dienen, anders had ik dit nooit gedaan'2 - het telegram aan Hitler werd verzonden en Seyss-Inquart vertrok naar Berlijn.
XCVrijdag 6 september was de Reichsleommissar terug. Hitler liet Mussert groeten; ook zou hij de leider der NSB ontvangen, 'zo spoedig dit hem mogelijk was. Intussen rekende hij', aldus Mussert in zijn dagboek, 'op kameraadschappelijke samenwerking en opbouw. Na afloop verzocht Schmidt mij, nu niet langer de Rijkscorrunissarismoeilijkheden te veroorzaken met de kwestie-Feldmeijerdie van te ondergeschikt belang is. De grote zaak mocht daardoor niet bedorven worden. Hem gezegd: 'vooruit dan maar."
XCJohannes Hendrikus ('Henk') Feldmeijer was in 19IO in Assen geboren. Hij doorliep de hbs in Groningen, ging daar wis- en natuurkunde studeren; zakte voor zijn candidaatsexamen en brak zijn studie af. Hij was toen al enkele jaren lid van de NSB en kreeg in de beweging een betaalde functie als propaganda-inspecteur in Drente en Noord-Overijsel, zulks als opvolger van F. W. Wessels die in '36 met de NSB gebroken en in een brochure een aantalonfrisse details over de beweging bekendgemaakt had.Mussert:'Verslagvan de plechtigheidopseptembermap: Dagboek vandoor Mussert abusievelijkgedateerd opseptember.Mussert: Dagboek,sept.A.v.,sept.
1 4 1940' (NSB, Mussert), 3 2 4 1940. 8 6 1940.
XCPeldmeijer was bezeten van een brutaal activisme, eerzuchtig, gewetenloos en koelbloedig. Hij was een goed spreker en hij werd in de NSB die maar weinig bekwame jongeren telde, spoedig over het paard getild. Hij had een corrupte inslag, hij hield nu eenmaal van eenluxueus leventje met lekker eten en drinken. In '38 stond hij al 'op de nominatie om wegens wangedrag in zijn particuliere leven uit de NSB geroyeerd te worden." Mussert handhaafde hem. Achting voor Mussert had hij overigens niet: de NSB was hem te slap en Mussert was hem teveel een nette burgerman die van het werkelijke nationaal-socialisme, de rassenleer bijvoorbeeld, niets begreep. Feldmeijer was een Nederlandse SS'er nog voor de Nederlandse SS opgericht was. Hij knoopte trouwens al voor de oorlog allerlei relaties met het Duitse SS-milieu aan, speciaal met de Oherabschnitt West in Düsseldorf, liet zich door die Oberabschnitt betalen voor de oprichting en het werk van de MussertGarde en maakte het geld gedeeltelijk zelf op, hetgeen hem, zoals gewoonlijk, weinig moeite kostte.
XCTijdens de bezetting werd zijn neiging tot corruptie alleen maar sterker. In de lente van '42 moest hij aan Rauter bekennen dat hij bijna f 5 000, die hem voor de SS overhandigd waren, er zelf doorgejaagd had - maar ja, 'Feldmeijer ist derzeit nicht zu ersetzen', verzuchtte Rauter, het gebeurde aan Himmler rapporterend.ê Ongemerkt gleed Feldmeijer naar het criminele af; zijn belangrijke rol bij de Silberta/lne-moorden zal nog in een volgend deel geschetst worden, hier zij nog slechts vermeld dat hij, kort voordat hij begin' 4S bij een Geallieerde luchtaanvalom het leven kwam, zich alleen maar door Himmlers steun had kunnen onttrekken aan een vervolging wegens diefstal ten nadele van zijn kameraden.
XCOpjuniwas Feldmeijer samen met Rost uit de internering teruggekeerd in Den Haag. Feldmeijer had tijdens de tocht naar Calais geen angst getoond, Rost wél. Een Feldmeijer vergat zo iets niet en het sprak voor hem vanzelf, zo het dat niet tevoren al deed, dat niet Rost (die trouwens Indisch bloed in de aderen heette te hebben) maar hij met de leiding der Nederlandse SS belast zou worden. Rauter stelde dat begin juni aan Hirnmler voor en Himmler ging daar accoord mee. Aanvankelijk bleef FeldmeijerJ.
2 '40 1 de Haas: 'De verwachtingen der NSB ... 1939 juni 1941', p. 22 (Doc I-6ro, a-6). 2 Brief, 30 april 1942, van Rauter aan Himrnler
de Mussert-Garde leiden die hij bewust als afzonderlijke formatie 'met de beste krachten van de WA' ging uitbreiden.' Ook in de Nationale Jeugdstorm werd rondgekeken naar figuren die men straks in de Nederlandse SS zou kunnen opnemen. Tegelijk wierf Feldmeijer samen met een aantal gelijkgezinden druk vrijwilligers aan voor de Waffel1-SS-opleiding in Beieren.
XCFormeel werd de SS op II september door Mussert opgericht, zogenaamd als 'antwoord' op de dood van de Haagse WA-man Peter Ton (die nog ter sprake komt) en zogenaamd als formatie van de beweging. Die oprichting stond intussen, gelijk betoogd, al vóór II september vast en de SS ging zich van meet af aan als zelfstandige groepering gedragen - een groepering die niet aan ordinaire straatrellen moest deelnemen (dat lieten de Duitsers graag aan de WA over) maar die zich moest scholen alshet geheimzitmig keurcorps dat op de achtergrond bleef en uiteindelijk in Nederland in plaats van de NSB de werkelijke drager zou zijn van het nationaal-socialisme. 'Voorman' Feldmeijer kreeg een eigen bureau, niet in Utrecht waar het hoofdkwartier der NSB gevestigd was, maar in Den Haag, dicht bij Rauter. Met de grootste minachting sprak men daar over Mussert 'en de bekende hoofdkwartierkliek' - geen nood: het 'gezeur en getreiter' van Mussert kon men naast zich neerleggen, men diende het, zo schreef een van Feldmeijers medewerkers aan Rosts a.s. zwager, Wim Heubel, als bewijs te zien dat Mussert 'natuurlijk voelt dat het met zijn rijk afloopt. I-lij heeft de ene fout op de andere gestapeld en daarmee (gelukkig) vele Duitse instanties ziende gemaakt.P De datum van die brief was 17 september: zes dagen na de oprichting van de formatie die 'Meine Ehre heisst Treue' als devies voerde.
XCVoor het feit dat hij alle oud-Vrijmetselaars en Joden nit de NSB verwijderen moest (die verplichting had hij door het ondertekenen van de plechtige verklaring aanvaard), schaamde Mussert zich diep. Hij beschouwde het als een offer dat hij voor de goede zaak moest brengen.
XCDe Vrijmetselarij werd door de Nazi's gezien als een even sinistere als invloedrijke organisatie waarvan het lidmaatschap, hoe kortstondig ook, de beJ.
1 Brief, I juli 1940, van Feldmeijer aan de districtsleider der NSB in Den Haag 376 a). 2 Brief, 17 sept. 1940, van W. F. H. D. aan W. Heubel (Doe 1-683, a 1 4).
trokkene als het ware voor zijn gehele leven besmet had. Tot de oud-Vrijmetselaars in de NSB behoorde de rijke Hilversumse tapijtenfabrikant F. E. Farwerck. Deze was ruim tien jaar lang een vooraanstaande figuur geweest in een internationale loge die door een Franse Jood geleid werd maar die overigens niet tot de officiële Vrijmetselarij behoorde. Farwerck had in' 34 zijn lidmaatschap neergelegd, maar had één of twee jaar later nog een vriendelijke brief van de Nationale Raad der Vrijmetselarij ontvangen. In die tijd had hij voor de Vrijmetselarij ook geen tijd meer: de NSB was zijn hartstocht geworden. Hij was een ascetische en ongemeen ijverige vrijgezel, een der meest ontwikkelden in het NSB-milieu - en hij drong zich niet op de voorgrond. Door velen bewonderd, door velen benijd, werd hij een van de invloedrijkste adviseurs van Mussert; op zijn leider had hij een duidelijk overwicht. Uiteraard had hij in de NSB de nodige vijanden (Rost en zijn kring bijvoorbeeld) en vermoedelijk waren zij het die eind augustus' 40 de Sicherheitsdienst stimuleerden, in Farwercks riante villa huiszoeking te doen; men vond er de brief van de Nationale Raad der Vrijmetselarij. Rauter gafhet stuk door aan Schmidt, Schmidt gafhet aan Mussert en Mussert (die zich bewust was dat hij een persoon terzijde ging schuiven aan wie hij buitengewoon veel te danken had) trachtte er zijn figuur mee te redden: hij zei tegen Farwerck dat de brief uit '35 of' 3 6 hem ervan overtuigdhad, dat Farwerck 'onbetrouwbaar was'; daarom had hij aan de eis der Duitsers om Farwerck te laten vallen, toegegeven.
XCDiep gekwetst door dit 'trouweloos' gedrag, legde Farwerck al zijn functies neer.! Hij had zich speciaal beijverd op de 'volkse' sector; hij was de man geweest die bevorderd had dat het symbool van de wolfsangel en de oud-Germaanse namen der maanden (Louwmaand, Sprokkelmaand enz.) in de NSB ingevoerd werden; met een aparte stichting, 'Der Vaderen Erfdeel', was hij de Germaanse voorgeschiedenis gaan bestuderen - al dat werk moest hij nu aan de met de Nederlandse SS verbonden 'Volkse Werkgemeenschap' overdragen. Verbitterd trok hij zich in Hilversum terug; hij bleef lid der NSB en ageerde daar af en toe nog tegen Rost die hij, vermoedelijk niet ten onrechte, als de man beschouwde die op slinkse wijze zijn val bewerkstelligd had.
XCEind september nam hij het standpunt in, dat Joden die al vele jaren lid van de NSB waren, een verzoekschrift konden indienen om lid te mogen blijven; die gevallen wilde hij nog eens met de Duitsers bespreken. Onder Duitse druk liet hij dat standpunt vallen; alleen die leden die slechts één of twee Joodse grootouders hadden, mochten lid blijven. Dat betekende dat drie vooraanstaande NSB' ers (de organisatieleider, de plaatsvervangend vormingsleider en de bekende radiospreker Max Blokzijl) niet behoefden uit te treden. Alle overigen werden in december '40 geroyeerd.
XCOp een dag in die maand had Woudenberg een bespreking met Mussert. 'Na ongeveer een kwartier', aldus Woudenberg na de oorlog, 'onderbrak hij plotseling de bespreking en zei: 'Woudenberg, ik heb gisteren de-slechtste daad van mijn leven gedaan, ik heb de Joodse leden van de NSB, goede kameraden, buiten de beweging gezet."2 Mussert zag dat overigens niet als een permanente maatregel; hij liet in oktober '41 aan een Joodse dame die in '33 tot de NSB toegetreden was, per brief weten dat zij, zodra hij aan de macht was, weer in de NSB opgenomen kon worden. Een afschrift van die brief werd aan Rauter in handen gespeeld, die zich haastte, Himmler er van in kennis te stellen.
XCHet heeft, dunkt ons, zin om bij het voorafgaande een ogenblik stil te staan en dan te onderstrepen hoe fataal de concessies waren die Mussert eind augustus en begin september aan de Duitsers deed. Dat Seyss-Inquart en Schmidt hem tot de oprichting van de Nederlandse SS en tot de aanvaarding van Voorman Feldmeijer forceerden, betekende niet alleen dat, onder Musserts verantwoordelijkheid, naast en binnen de NSB een formatie tot stand kwam die het opgaan van Nederland in een Grootgermaans rijk zou
XC1 De Telegraaf, 18 juli 1940. 2 H. J. Woudenberg:
gaan voorbereiden - het was óók een duidelijke aanwijzing dat dit het werkelijke einddoel was van de politiek die althans de machtige Himmler met duidelijkheid voor ogen stond. Mussert was zich van dat feit bewust. Dat hij vertrouwde, Hitler door middel van een papieren plan tot andere .gedachten te brengen, is alleen maar een symptoom van de potsierlijke zelfoverschatting die de leider der NSB eigen was. Daar kwam nog bij dat Mussert door het ondertekenen van de plechtige verklaring en door zijn nelegram uitdrukkelijk Hiders leiderschap erkend had, zelfs de belofte had -afgelegd,diens 'bevelen' te zullen nakomen; met dat alles had hij, als het er -op aankwam, aan elke tegenactie zijnerzijds de basis ontnomen. Dat hij als onderdeel van die tegenactie het aanbod deed (hij heeft het later vele malen -herhaald), honderdduizenden dienstplichtige Nederlanders te dwingen, aan Duitslands zijde mee te vechten, behoeft nauwelijks commentaar: het veroordeelt zichzelf.
XCWij willen hierbij nog opmerken dat de doorsnee-NSB'er geheel on.kundig bleef van de volstrekte afhankelijkheid waarin Mussert zich begeven had en die hij met zijn handtekening had bekrachtigd; van de plechtigheid -op 4 september, van de ondertekende verklaring en van het verzonden relegram werd in Het Nationale Dagblad en in Volk en Vaderland met geen woord gerept. Welriep Mussert twee dagen na die plechtigheid, op 6 'september dus, alle districtsleiders en hoofden van dienst van het hoofdkwartier der NSB bijeen en hun deelde hij mee dat hij Hitler beschouwde .als 'de grote Germaanse Führer' en dat hij zich 'onvoorwaardelijk' achter Hitler geschaard had. De concessies die hij gedaan had, verzweeg hij. "Hen gevraagd', aldus Musserts dagboek, 'of zij mij volgden. Allen eenstemmig: ja. Groot enthousiasme. Kennelijke opluchting nu zij wisten waaraan zij toe waren. '1
XCVanwaar dat 'enthousiasme', vanwaar die 'opluchting'? Het is duidelijk: .al die NSB-functionarissen namen aan dat, als Engeland eenmaal bedwongen was (dagelijks verwachtte men het bericht van de invasie van Engeland) -en als de vrede in Europa was hersteld, misschien al eerder, de NSB 'aan de TIlacht zou komen'. Deze conclusie werd door menigeen van die districtsleiders en diensthoofden in eigen kring rondverteld: 'We zijn er!', en er -gingen als gevolg van dit alles geruchten de ronde doen dat een NSB-rege·ring gevormd zou worden. Die geruchten werden belangrijk versterkt toen -een der meest vooraanstaande NSB' ers, van Genechten, hoofd van de -afdeling vorming van het hoofdkwartier en pas benoemd tot procureur'generaal in Den Haag, op woensdag II september, in het publiek en namens
Mussert sprekend, woordelijk uitriep: 'Wij zullen de rnacht overnemen:
XCDie aankondiging werd door van Genechten gedaan bij de begrafenis van de eerste WA-man die in de politieke strijd zijn leven verloren had: Peter Ton.
XCVier dagen tevoren was deze in Den Haag dodelijk door een kogel getroffen.
XCBij haar pogen 'de straat te veroveren' was, zoals wij eerder weergaven, de WA (Weer-Afdelingen) der NSB al in juni tot diverse acties overgegaan die tot stevige vechtpartijen geleid hadden. Van het feit dat het uniformverbod aanvankelijk nog van kracht was, trokken de WA-mannen zich niets aan. In juli wisten secretaris-generaal Tenkink en de procureursgeneraal met steun van Rauter (die van rapalje-achtig optreden weinig hebben moest) bij verschillende gelegenheden marsen en demonstraties die tot ongeregeldheden konden leiden, te verbieden, maar nadat de WA op grondslag van een verordening van de Reichskommissar die inhield dat hij de oprichting van weerkorpsen kon goedkeuren;' een soort officiële erkenning gekregen had, was het hek van de dam. Er waren overigens op de dag waarop die verordening afgekondigd werd, 3 I juli, al meer dan vierduizend man bij de WA in opleiding. In de maanden die volgden, traden nieuwe grote aantallen mannelijke NSB' ers tot de formatie toe.ê De leiding mikte op een korps van tienduizend man; om dat te bereiken werd in december bepaald dat men zonder lid van de NSB te zijn, lid van de WA kon worden. Toezicht op het gehalte van de leden was er nauwelijks; wie wilde 'meeknokken', was welkom. De organisatie had trouwens in wezen geen andere bedoeling dan straatterreur uit te oefenen; een eind juli door commandant Zondervan uitgevaardigd verbod om in dienst wapenen van welke soort ook (met inbegrip van 'zwepen, boksbeugels, eindjes gummislang enz.') te dragen of te gebruiken," wekte slechts de lachlust der weermannen op. Zondervan had zijn korps totaal niet in de hand; het oefende een duidelijke aantrekkingskracht op half-criminele figuren uit die zich bij voorbaat ver
XC1 VO 72/40 (Verordeningenblad, 1940, p. 234-35). • De gewone weerman ontving geen soldij; het kader was wel bezoldigd en die bezoldiging liep voor een z.g. banleider tot f 325 per maand op (oktober 1940). a Order 25 'van de Algemeen
lustigden in de rake klappen die zij zouden gaan uitdelen. Zo ongedisciplineerd trad de troep op dat in de lente van '41 al vele honderden leden die het al te bont gemaakt hadden (alleen al in Den Haag 'zeker een honderdtal"), geroyeerd waren.
XCVooral van juli '40 af waren relletjes aan de orde van de dag, niet alleen met WA-mannen trouwens, maar in het algemeen met gei.iniformeerde NSB'ers. Hier en daar kwam het voor dat deze de hulp van de Wehrmacht inriepen. Musserts districtsleider in de Achterhoek, een psychopathische figuur, liet al eind juni de burgemeester van de gemeente Wisch en Terborg, J. J. G. Boot, die zich energiek tegen zijn aanmatigende houding verzet had, door de Wehrmacht opsluiten (Boot werd door de Arnhemse Sicherheits polizei na één verhoor onmiddellijk vrijgelaten) en enkele dagen later werd het stadhuis in Kerkrade door leiders van de plaatselijke NSB bezet, met steun van de Ortsgruppe der NSNAP; ook hier werd, nu met steun van het college van secretarissen-generaal, aan dit eigenmachtig optreden snel een einde gemaakt.
XCLater in juli en in augustus ging de WA steeds uitdagender optreden, met name op de zaterdagen wanneer met Volk en Vaderland gevent werd. Alleen al het verschijnen van die zwart-gei.iniformeerden leidde dan in menige plaats tot onrust en incidenten. Het ernstigste gevecht deed zich op zaterdagavond 17 augustus in het Westland voor, in Naaldwijk. Twee weken tevoren was het daar, eveneens op een zaterdagavond toen de WA aan het colporteren was, tot kleine gevechten gekomen; het publiek had 'moordenaars! landverraders!' geroepen, het was op vechten uitgedraaid en daarbij had, aldus een wachtmeester van de WA, de politie met de gummiknuppel uitsluitend op de WA-mannen ingeslagen; het publiek zou 'als overwinningsdemonstratie' het Willlehnus aangeheven hebben." Dàt moest gewroken worden! Derhalve kwam de WA op de 17de met tachtig man in Naaldwijk opzetten: er was versterking uit Den Haag bij. In groepen van twintig werd gecolporteerd, waarbij de Naaldwijkers 'schiet ze dood! hang ze op! smeerlappen!' riepen. Op het marktplein werden liederen tegen de NSB gezongen, de WA-mannen hieven hun lied 'De zwarte soldaten' aan. In een minimum van tijd ontstond een massale vechtpartij; rijksveldwachters gingen charges uitvoeren en de W A-marmen bestormden tenslotte het politiebureau. Er werd geschoten, maar niemand werd geraakt. De WA kwam het bureau binnen, trof daar twee Duitse militairen aan en liet hen de Sicherheitspolizei in Den Haag opbellen teneinde assistentie te krijgen.
XC1 Brief, 26 mei 1941, van heerbanleider]. E. Feenstra aan A.]. Zondervan (a.v., 709). 2 'Verslag der gebeurtenissen op 3 augustus 1940 te Naaldwijk' (NSB, 707).
Tenslotte verscheen de marechaussee om aan de onrust een einde te maken. Er kwam nadien in Naaldwijk politieversterking.
XCEén dag na dit Naaldwijkse gevecht was de binnenstad van Utrecht in rep en roer. De Ordnungspolizei gaf er op zondagavond een openluchtconcert; een NSB'er ging er naar zitten luisteren op een caféterras. 'Ca. half negen', aldus zijn relaas, 'ontstond rumoer en bleek dat het Uniegespuis (= RKSP plus de rest) het lef hadden, onder de muziek door 'Oranje Boven' te gaan zingen. Toen bovendien enige W A-malUlen in uniform ten tonele verschenen ... was, wat men noemt, de boot aan. We zijn toen met geüniformeerde en niet-geüniformeerde kameraden, plus SS, Arbeidsdienst," Luftwaffe en Pionieren onder leiding van een Oberleutnant-SS rond anderhalf uur, dat was tot over 22 uur, bezig geweest om enigermate de orde te herstellen. De Utrechtse politie gedroeg zich als koekebakkers, saboteerde de zaak en trad alleen op als je er naast stond om te commanderen. Doch dan moest eerst demonstratief het nummer van de agent genoteerd worden om rapport te maken ... Het was werkelijk gezellig. Een viertal tegenstanders moesten naar het ziekenhnis, ter reparatie, en naar schatting hebben een veertig- tot vijftigtal in de nacht van zondag op maandag op hun buik moeten slapen omdat hun rug, plus het verlengde daarvan enigszins beurs was ... Het was werkelijk fraai.'"
XCOf een politiekogel inderdaad zijn dood veroorzaakt heeft, kon van Nederlandse zijde niet vastgesteld worden: op het stoffelijk overschot van Ton werd alleen door de Duitsers sectie verricht en het is mogelijk dat hij door een verdwaalde kogel uit een Duits wapen getroffen werd. Hoe dat zij - het gebeurde bracht in de NSB grote opwinding teweeg. Het Nationale Dagblad verscheen met de schreeuwende kop 'Kameraad Peter Ton vermoord' en nog voordat enig onderzoek ingesteld was, gebruikte Mussert de 'moord op Peter Ton' als aanleiding om te eisen dat eindelijk ingegrepen werd in het apparaat van politie en justitie. Op zondag kreeg hij van Ranter te horen dat deze de Haagse hoofdcommissaris van politie op staande voet afgezet had en dat hij de bij het incident betrokken politieagenten had laten arresteren." Dat was Mussert niet voldoende; hij drong er bij SeyssInquart op aan dat ook de Haagse procureur-generaal, mr. A. Brants, ontslagen zou worden en vervangen door de NSB' er van Genechten. Seyss-Inquart zegde hem dat toe.
XCMussert kreeg evenwel meer dan hij verlangd had; de Reichskommissar en vooralook Ranter wilden van de gelegenheid gebruik maken om de leiding van de politie te centraliseren bij een nieuwe functionaris: een directeur-generaal van politie (dat zou, in eerste instantie althans, mr. Brants kunnen worden met wie Ranter uitstekend samenwerkte) terwijl, behalve de Haagse, nog twee andere procureurs-generaal moesten verdwijnen: die in Arnhem en Den Bosch. In Arnhem zou een NSB'er, mr. W. J. de Rijke, procureur-generaal worden, in Den Bosch zou Speyart van Woerden, zeer gehaat bij de NSB wegens de affaire-Oss, door een van de leden van zijn parket worden vervangen.
XCDit alleswerd op maandag aan de secretaris-generaalvan justitie, Tenkink. meegedeeld. Diens reactie was: dan treed ik af Hij vertelde dat nog diezelfde dag in het college van secretarissen-generaal, maar al zijn ambtgenoten verzochten hem met klem, op dat besluit terug te komen. Er werd daags daarna, 10 september, zelfs een aparte vergadering voor belegd, waarbij Tenkink aanvankelijk stelde dat hij voor de werkzaamheden van NSB' ers als van Genechten en de Rijke geen enkele verantwoordelijkheid wilde
XC1 Een hunner moest in januari '42 voor het z.g. Vredegerechtshof verschijnen. In het arrest werd erkend dat de verklaringen van vijf-en-dertig door het hof gehoorde getuigen (met inbegrip van twee getuige-deskundigen) geen bewijs opgeleverd hadden dat de betrokken agent het dodelijk schot gelost had; hij had wel 'uit noodweer' waarschuwingsschoten gelost. De procureur-generaal eiste vrijspraak; het Vredegerechtshoflegde twee weken gevangenisstraf op.
dragen. Al zijn ambtgenoten betoogden: probeer het eerst, men moest (zo werd gezegd) die twee toch de kans geven, 'een fatsoenlijke Nederlandse rol te spelen'; was samenwerking onmogelijk, dan zou het gehele college kunnen aftreden. Dat laatste ging voorzitter Snouck Hurgronje overigens te ver; hij zei, 'dat een dergelijke beslissing ook zelfs in dat geval niet genomen moet worden dan na diepgaande overwegingen, daar de enige consequentie van een dergelijke stap algemene diepe ellende voor het Nederlandse volk zou betekenen."
XCTenkink zwichtte; hij beloofde dat hij het resultaat van een gesprek met van Genechten en de Rijke wilde afwachten. HlID stelde hij de vraag: 'Als de heer Mussert u wat zegt ell ik zou u wat anders opdragen, wie gehoorzaamt u dan?' 'U, meneer de secretaris-generaal'," was het te verwachten antwoord. Nadien kon Tenkink moeilijk zijn ontslag doorzetten. Hij bleef dus in functie en kon tot zijn eigen verbazing met de twee nieuw-benoemden redelijk goed opschieten; daarbij was van belang dat zij zich met een wezenlijk element in het beleid van Justitie: de bestrijding van het verzet, van ganser harte konden verenigen.
XCRobert van Genechten was als Vlaming geboren." Hij kwam in '95 in Antwerpen ter wereld; daar was hij juist met zijn gynmasiumstudie klaar toen in '14 de eerste wereldoorlog uitbrak. Hij week naar Nederland uit, ging in Utrecht rechten studeren maar keerde na een jaar naar bezet België terug waar hij in '16 zijn studie aan de door de Duitsers opgerichte Vlaamse universiteit te Gent voortzette. Onder de Vlaamse studenten die met de bezetter samenwerkten, was hij een der meest actieven. Dus vluchtte hij in november '18 opnieuw naar Nederland (bij verstek werd hij in Antwerpen tot acht jaar gevangenisstraf veroordeeld); in Utrecht verwierf hij in '24 cum laude de meesterstitel, drie jaar later promoveerde hij er, eveneens cum laude. Als advocaat en procureur associeerde hij zich met van Vessem. Bovendien werd hij in '28 als privaat-docent in de economie aan de Utrechtse universiteit toegelaten. In' 38 werd hem een professoraat aangeboden in Lausarme; hij weigerde, want hij was inmiddels met hart en ziel aan de strijd der NSB gaan deelnemen. In '34 (enkele jaren eerder was hij als Nederlander genaturaliseerd) hadhij zich vooral onder invloed van van Vessem bij de NSB
XC1 Csg: Notulen, 10 sept. 1940. 2 Getuige J. C. Tenkink, Enq., dl. VII e, p. 582. 3
aangesloten; hij had er de leiding gekregen van het politieke vormingswerk.
XCEen intellectueel begaafde man dus, zij het niet zo begaafd als hij zelf meende. Karakter en temperament waren evenwel beide onevenwichtig: hij was een eerzuchtige en onbeheerste doordraver, even militant als krampachtig, vervuld, aldus Goedewaagen, 'van een onredelijk ressentiment tegen ieder die meer of hoger resultaat in zijn leven boekte." Als procureurgeneraal overtrad hij spoedig de gebruikelijke normen toen hij in november de officieren en substituut-officieren van justitie in zijn ressort van een deel van hun onafhankelijkheid trachtte te beroven door hun te gelasten dat zij bij elke vervolging van 'misdrijven met een politieke zijde' (van personen bijvoorbeeld die in de meidagen NSB' ers mishandeld hadden of die later NSB'ers voor 'landverrader' hadden uitgemaakt) overleg mel hem moesten plegen omtrent de te stellen eis. 2 Het was een lastgeving waartegen in de vergadering van secretaris-generaal Tenkink met zijn procureurs-generaal slechts door één hunner protest aangetekend werd; Tenkink was het met van Genechten eens: hij vond dat de rechterlijke macht lang niet genoeg rekening hield 'met de gewijzigde tijdsomstandigheden' en dat was met name ook het standpunt van de Amsterdamse procureur-generaal, van Thiel: 'de zittende magistratuur zit zijns inziens namelijk te hoog en rijdt nog steeds op haar oude stokpaardje."
XCPeter Ton werd door de NSB als een politieke martelaar beschouwd: het WA-vendel waartoe hij behoord had, kreeg zijn naam," zijn begrafenis (het was overigens de bedoeling dat hij 'in de toekomst' herbegraven zou worden'een mausoleum op de Goudsberg' te Lunteren'') moest een imposante demonstratie worden. Uit het gehele land werden de W A-marmen er voorJ.
in 1 T. Goedewaagen: 'Autobiografie', p. 75 (Doe 1-548, d-l). 2 Rondschrijven, 18 nov. 1940 (Vergad. proc. gen.: notulen, 21 nov. 1940, p. IQ-u). 3 A.v., p. 4-5, • De hopman van dit vendel werd in de lente van' 41 als zodanig ontslagen omdat hij zijn banleider een 'stuk vullis' genoemd had, zulks in het kader van een onderzoek naar het feit dat enkele leden van het vendel de niet aan de NSB toebehorende in ventaris van het vendelhuis, vroeger een logement, te eigen bate aan opkopers verkocht hadden; omtrent het vendelhuis rapporteerde in die tijd de eigenaar van het logement: 'het leek wel een hoerenkast.' (brief, u maart 1941, van]. R. E. aan WA-banleider E. Feenstra (NSB, 708)) 5 Brief, 8 okt. 1940. van].C.S. aan C. G. Huygen (a.v.)
opgeroepen en Mussert verordineerde, en liet ook door de pers bekend maken, dat zij van hun werkgevers een dag verlof moesten krijgen (het was een woensdag) met behoud van loon of salaris. Dat werd door verscheidene werkgevers geweigerd. Zo ontwikkelde zich op de Nijmeegse Papierfabriek de volgende dialoog tussen een daar werkzame WA-man en zijn directeur: 'Directeur: Je krijgt geen vrij, van de NSB neem ik niets aan. WA-man: De commandant der WA heeft mij opgedragen, mee te gaan. Directeur: Ik ken geen commandant. WA-man: Dan zult u deze nog wel leren kennen. Bovendien heeft het in de krant gestaan dat de patroons vrij moeten geven. Directeur: Je bent arbeider bij mij en met de WA heb ik niets te rnaken. Wat is dat eigenlijkvoor een stelletje? WA-man: Het is de Weerafdeling van de NSB. Directeur: Enje hebt al zo'n klein loon en nu wilje een dag vrij. WA-man: Ja, maar u moet die dag uitbetalen. Directeur: Dan moet je maar zien dat je dat geld van de NSB krijgt want dat hebben ze zat gestolen. WA-man: U beledigt mij en de gehele beweging. Directeur: Hou je mond verder en je krijgt geen vrij, of ik moet het van hogerhand hebben. De NSB beschouw ik niet als zodanig. Dat zaadje ken ik niet."
XCondanks dit verbod ging de betrokken WA-man naar de begrafenis toe; hij werd ontslagen. Zo deden zich in den lande nog enkele gevallen voor. Bij de Nederlandse Spoorwegen stelde president-directeur Goudriaan aanvankelijk vast dat men Musserts instructie diende te volgen - voor Hupkes eens te meer een bewijs dat Goudriaan voor zijn functie niet deugde. Secretaris-generaal Spitzen bepaalde dat alleen het in Den Haag gestationeerde spoorwegpersoneel verlof mocht krijgen.
XCAan Tons graf werd namens Mussert door van Genechten gesproken. Dat hij voortgezette strijd aankondigde tegen 'de duistere machten van de Vrijmetselarij, van het Jodendom en van het Jezuïetisme', sprak vanzelf. Minder vanzelf sprak het dat hij uitriep: 'Wij zullen de macht overnemen en de rust en de orde hier handhaven!'2 Deze ene zin, algemeen in de pers weergegeven, wakkerde de geruchten aan, dat 'de NSB aan de macht kwam.' Over de tweede helft van die zin ('Wij zullen de rust en de orde hier handhaven!') deed Tenkink zijn beklag bij Rauter en van Genechten werd bij deze op het matje geroepen: voor het handhaven van 'de rust en de orde' was de bezetter verantwoordelijk, niet de NSB! Bovendien zond
XC1 Brief, 12 sept. 1940, van de commandant vendel I, ban 17 van de WA aan A. J. Zondervan (a.v., 941). 2 Het Nationale Dagblad, 12 sept. 1940.
het college van secretarissen-generaal een delegatie (Snouck Hurgronje, Tenkink, Frederiks) naar Seyss-Inquart om zich er van te vergewissen wat er waar was van al die geruchten over een NSB-regering. De Reichskommissar sprak geruststellend: het was zijn voornemen, 'te blijven regeren door tussenkomst van de Nederlandse administratie', zo werd in de notulen van het college vastgelegd. 'De heer Seyss-Inquart knoopte 11Îernog enkele woorden van waardering aan vast voor de secretarissen-generaal. Betreffende de benoeming van NSB' ers zeide de Rijkscommissaris nog uitdrukkelijk dat het zijn wens is, dat deze zich in hun ambtennimmerop eenpartijstandpunt zouden stellen.'!
XCOp zaterdag 2I september, tien dagen na Peter Tons begrafenis, ontving Mussert de lang-verbeide, heugelijke tijding dat 11Îjover twee dagen, op maandag 23, samen met plaatsvervangend leider van Geelkerken door Hitler ontvangen zou worden; Seyss-Inquart en Schmidt zouden hen vergezellen.
XCHet eerste wat Mussert deed, was Mussolini een brief sturen waarin 11Îj hem 'als oudste vriend mijner Beweging' schreef, 'dat wij ons geestelijk volkomen één gevoelen met Duitsland en Italië in de strijd voor het nieuwe Europa en het betreuren, daaraan niet te kunnen deelnemen'ê: dat hij zich uitdrukkelijk achter Hitler geschaard had, werd door Mussert verzwegen.
XCEen half uur vóór het vastgestelde vertrekuur arriveerde de leider der NSB des zondags op 'Clingendael'; het buiten was kort tevoren voor SeyssInquart gereedgekomen. Van Geelkerken was er al aangekomen maar Mussert zag er tot zijn stomme verbazing ook Rost van Tonningen staan. Wat had die daar te doen ? Van Geelkerken kon die vraag beantwoorden: hij verzocht zijn leider om 'een gesprek onder vier ogen' en daarin vertelde 11Îj,aldus Mussert vijf jaar later, 'dat de Rijkscommissarisvond dat het niet mogelijk was te gaan zonder Rost van Tormingen en dat het nu de moeilijkheid was, in welke hoedanigheid Rost zou gaan, want hij had geen officiëlefunctie in de Beweging. Schmidt kon niet anders dan voorstellen dat Rost, in plaats van van Geelkerken,plaatsvervangend leider zou worden en van Geelkerken de titel van stafchef zou krijgen. Van
XC1 Csg: Notulen, 18 sept. 1940. 2 Nederlandsconcept: NSB, IS a. 59
Geelkerken had zich bereid verklaard, dat offer te brengen, maar de beslissing lag natuurlijk bij mij. Ik heb dit voorstel afgewezen'1
XCdat wil zeggen: Seyss-Inquart en Schmidt kregen in wezen hun zin want toen Rost in de trein naar Berlijn stapte, bezat hij de ter plaatse bedachte titel en functie van 'tweede plaatsvervangend leider',
XCDaarmee had Mussert alle desiderata die aan Duitse kant zes, zeven weken tevoren geformuleerd waren, ingewilligd.
XCBij het gesprek met Hitler dat op maandag 23 september in de pompeuze Neue Reichskanzlei te Berlijn plaats vond, was von Ribbentrop, de Duitse minister van buitenlandse zaken, tot Musserts ergernis niet aanwezig: kennelijk gold Nederland niet meer als 'buitenland'. Het gesprek viel in een officieel en een niet-officieel gedeelte uiteen. In het officiële gedeelte dat vijfkwartier duurde, paste Hitler de tactiek toe waarin hij al jaren bedreven was - een tactiek die hij in januari' 45, toen hij Musserts Noorse collega ontvangen moest, karakteriseerde met de cynische woorden: 'Ich muss den Quisling het/te noch hypnotisieren'.2
XCNadat Mussert eerst zijn betuiging van onvoorwaardelijke trouw mondeling herhaald had, stak Hitler van wal. Hij bedolf zijn gehoor onder woorden; hij sprak een vol uur lang. Hij zei dat hij begrip had voor 'de zware beslissing die Mussert genomen had'; het Nederlandse volk was nu eenmaal 'sinds eeuwen een eigen weg gegaan." Hij gunde zich de tijd om dat alles breedvoerig te schetsen: van 'Herman de Cherusker' (rste eeuw na Christus) kwam hij via koning Gustaaf Adolf van Zweden (rzde eeuw) bij de Nederlandse zeehelden terecht, speciaal weer bij admiraal de Ruyter. Hij betoogde dat 'wenn diese Männer die germanischen Völker hinter sich gehabt hätten, das germanische Grossreich schon damals bis an den Ural slch erstreckt hátte. der Führer, sehe nur zwei Kräftepole in Europa': Hitler en Mussolini. 'Binzig wlrklich bestehende Grenze sei die zwischen Ita/len und Deutschland": - anders gezegd: de grens tussen Nederland en Duitsland was geen 'echte' grens.
XCDeze belangrijke passage, Iller in een samenvatting van Schmidts verslag
XC1 Mussert: 'De NSB in oorlogstijd', p. IS. 2 Hitiers Lagebesprechungen. Die Proto kolljragmente seiner militärischen Konferenze 1942-1945 (1962), p. 862. 8 C. van Geelkerken: 'Verslag van het gesprek met Hitler op 23 sept. 1940' (NSB, map 'Dagboek van Mussert'). Dit verslag is op de z jste of kort nadien geschreven. • 'Bericht uher die Dienstbesprechung bei GK Schmidt', 26 sept. 1940, p. 1.
weergegeven, werd door van Geelkerken aldus vastgelegd: 'Daarna gaf de Führer een uiteenzetting van de dwingende noodzaak en de vanzelfsprekendheid dat het Duitse rijk in Europa tot de historische Alpengrens zijn wil aan dat Europa zalopleggen.' Dat kwam op hetzelfde neer. Het was een omineuze aankondiging.
XCHitler verplichtte zich dan ook, strikt genomen, tot niets toen hij met waardering over Musserts denkbeeld van de Bond van Germaanse volken sprak; hij noemde het Nederlandse volk 'een parel onder de Germaanse volkeren. Volgens zijn rassengeleerden werden in Nederland en in N oorwegen de allerbeste vertegenwoordigers gevonden van het Germaanse ras' (verslag van van Geelkerken) 'Für die Niederlande bleibe, sa erklärte der Führer, die Selbständigkeit im grossen germanisthen Staatenbund gewahrt' (verslag van Schmidt) - de vraag hoe ver die 'zelfstandigheid' zou gaan, werd opengelaten.
XCUitvoerig sprak Hitler over de oorlog met Engeland. Dat het tot die oorlog gekomen was, was de schuld van minister Eden (die ruim anderhalf jaar vóór het uitbreken van de oorlog afgetreden was!). Eden was 'hoogstens geschikt als leider van een eerste klas friseurszaak in een grote stad.' Wilde Engeland doorvechten? 'Als ik wil", zei Hitler dreigend, 'maak ik van Engeland een krater en ik kan dit doen als het moet en zal niet nalaten het te doen ook' (verslag van van Geelkerken-). '!nfolgedessen lehnte der Führer auch das Angebot Musserts, wenn auch mit geringen Krájten sich am Kriege gegen England zu beteiligen, ab' (verslag van Schmidt).
XCWat Nederland betreft (de Verenigde Staten en Japan waren toen ook al uitgebreid aan de orde geweest), zei Hitler dat hij over het Huis van Oranje niet wilde spreken; wél maakte hij enkele spottende opmerkingen over prins Bernhard. De gehechtheid van het Nederlandse volk aan het Oranjehuis zou, dacht Hitler, wel uitslijten - dat was een kwestie van 'enkele jaren' (verslag van van Geelkerken). Het nationaal-socialisme was ook voor Nederland het stelsel van de toekomst. Mussert moest dus met Seyss-Inquart goed samenwerken; 'die NSB iuerde in den Niederlanden in dem Verháltnis zur Macht kommen' (voorlopig dus niet), 'wie sie im Volk an Vertrauen und Achtung gewinne, also: Zug um Zug' (verslag van Schmidtê); 'bauen Sie die Strasse van den Niederlanden nach dem deutschen Reich sa breit wie mäglich', zei Hitler aan het slot,"
1 POD-Utrecht, p.v. C. van Geelkerken (29 dec. 1945), p. 18 (Doe I-51°, a-z). 2 GK 25 sept. 1940, p.2 3 Himmler haalde deze uitlating anderhalfjaar later in een brief aan Rauter aan (brief, II maart
XCMet uitzondering van zijn aanbod ten aanzien van de oorlog met Engeland, waagde Mussert het niet, Hitiers woordenstroom met eigen denkbeelden te onderbreken. Hij was, aldus van Geelkerken, 'slechts in staat, nu en dan iets te beamen of te onderstrepen." Over 'Groot-Nederland' zweeg hij in alle talen en alleen in het onofficiële gedeelte dat ruim een kwartier duurde (er werd iets gedronken), bracht hij de positie van het door Japan bedreigde Nederlands-Indië ter sprake. Hitler beloofde dat 'hij zou doen wat hij kon.' 'Het geheel', aldus Mussert, 'maakte deze indruk: Hitler een man die het beste met ons voorhad.f
XCDe hypnotiseur had wèl succes gehad!
XCMet Mussert meer dan met de Engelsen.
XCDe voorbereidingen voor de Duitse invasie van Engeland hadden ten dele op Nederlandse bodem plaatsgevonden. Vooral de Nederlandse werven hadden het druk gekregen: daar moesten in grote haast o.m. vele honderden rijnaken 'ontkopt' worden. In opdracht van de Duitsers werden die aken van eind juli af gevorderd door het departement van waterstaat. Een klein aantal schippers slaagde er in, na ontvangst van het vorderingsbewijs, met hun schip enige tijd onder te duiken; eenvoudig was dat niet, bovendien was het riskant omdat een schip nu eenmaal voor de schipper 'tegelijk bestaan, gereedschap en woning vertegenwoordigt." Gevorderd werden in totaalomstreeks achthonderd aken met een gemiddelde inhoud van ca. 400 brt alsmede vijftig sleepboten. Van die aken werden 170 bij WiltonFijenoord en r80 bij de werf 'Gusto' tot landingsvaartuigen omgebouwd; bij de 'Gusto' werd daartoe van maandag tot vrijdag van zes uur 's morgens tot tien uur 's avonds gewerkt en op zaterdag en zondag van zes uur 's morgens tot één uur 's middags. De ontkopte schepen werden in lange rijen voor anker gelegd - er lag ook een hele rij een tijd lang in het kanaal door Walcheren, 'en op de rompen was van allerlei moois geschilderd, o.a. 'Wir kon/men, Jude!' '4 De meeste van die rijnaken werden in augustus en
1 POD-Den Haag: p.v. C. van Geelkerken (17 sept. 1945), p. 43 (BRvC: Dossier Mussert, Brood). 2 Mussert: 'De NSB in oorlogstijd', p. 16. 3 PRA-Rotter dam: Rapport inz. Th. H. T. (4juli 1946).p. 3 (Doe 1-1713, a-z). • E. Marezate: (1945?), p. 40. Ca. vijf-en-twintig loodsboten, trawlers en sleepboten werden gevorderd om als militaire hospitaalschepen uit te varen. Het personeel van het loodswezen weigerde op die schepen dienst te doen. Het werk van
begin september naar Belgische en Noordfranse havens gesleept; ca. honderd bleven bij Rotterdam achter. Het was de bedoeling dat op een gegeven moment een heel convooi van bijna vijftig koopvaarders en bijna honderd rijnaken de Nieuwe Waterweg zou uitvaren.
XCEind juli werd de vrije vaart in het gebied van de Nederlandse riviermondingen beperkt (eind augustus werd dat gebied uitgebreid) en begin september gelastten de Duitsers dat alle buitenlanders van 'vijandelijke' nationaliteit alsmede alle Duitse emigranten de Waddeneilanden en een brede kuststrook in Noorden Zuid-Holland en in Noord-Brabant alsmede de gehele provincie zeeland zouden verlaten! Aan de Joden onder hen werd het verbod opgelegd, zich in het westen des lands te vestigen. Behalve in noodgevallen mocht zieh in het 'verboden' gebied niemand tussen tien uur 's avonds en vier uur 's morgens op straat begeven; die bepaling gold niet voor Rijksduitsers.
XCDe strekking van deze maatregelen was, het verrichten en doorgeven van waarnemingen die van militair belang konden zijn, te bemoeilijken. Omgekeerd kwamen de Duitsers tot de conclusie dat zij eigenlijk nauwelijks wisten wat in Engeland op defensief gebied voorbereid was; hun gehele spionagenet was er in de herfst van '39 opgerold. Begin september trachtte de Abwehr dus een aantal spionage-agenten met bootjes Engeland binnen te smokkelen, onder hen drie nauwelijks geoefende, primitief uitgeruste Nederlanders die alle drie nagenoeg onmiddellijk na aankomst gearresteerd werden; twee hunner werden tot de doodstraf veroordeeld en opgehangen.
XC'Und wenn man in England sehr neugierig ist und [ragt: 'Ja, uiarum kommt er denn nicht?' Beruhigt euch, er kOIn11'ltf' Dat had Hitler op 4 september in Berlijn uitgeroepen.
XCEen dag of tien tevoren hadden twaalf Duitse bommenwerpers des nachts
die hospitaalschepen kwam toen onder controle van het Nederlandse Rode Kruis te staan maar werd door de Engelse regering niet als Rode-Kruis-werk erkend. Na het afgelasten van de invasie van Engeland bleef een aantal van die hospitaalschepen in de vaart teneinde hulp te verlenen aan de bemanningen van Duitse vliegtuigen die in de Noordzee gestort waren. 1 Eind augustus moesten de Waddeneilanden verlaten worden door allen die er niet hun vaste woonplaats hadden.
bij vergissing hun bommen op Londen laten vallen. Churchillliet dat niet op zich zitten: hij gaf onmiddellijk opdracht, Berlijn te bombarderen, hetgeen één nacht later voor het eerst geschiedde. Die bombardementen, van de Duitse hoofdstad (veel schade richtten ze niet aan) werden voortgezet en het gevolg was dat Hitler, hogelijk geïrriteerd, daags na zijn toespraak in Berlijn gelastte, de Engelse hoofdstad en de andere grote steden van Engeland auszuradieren dat woord had hij in zijn toespraak op 4 september gebruikt. De Engelse vliegvelden werden dus door de Luftwaffe met rust gelaten; men kon er in ijltempo de dirigeerstations van de Royal Air Force repareren. Londen werd het nieuwe doelwit, eerst op zaterdagmiddag 7 september en opnieuw in de nacht van zaterdag op zondag. Enorme branden braken er uit. In tweemaal vier-en-twintig uur vielen er meer dan achthonderd doden. Het Britse oorlogskabinet dacht dat de invasie op handen was. Het codewoord 'Cromwell' ging uit, Iller en daar werden de kerkklokken geluid - maar de Duitse invasievloot kwam niet opdagen. wel werd het Duitse luchtoffensief voortgezet; daarbij werden op IS september (Battle-of-Britain-Day), naar men meende, I8S Duitse toestellen neergeschoten (in werkelijkheid gingen die dag s6 Duitse toestellen verloren-) - nadien kwamen de Duitse bommenwerpers overdag niet meer opdagen. In de duisternis wél: Londen werd tot 13 november elke nacht gebombardeerd.
XCBegin september had Hitler de invasiedatum van de r sde tot de z rste verschoven. Nieuwe verschuivingen volgden. De scheepsconcentraties in de Noordfranse en Belgische havens werden inmiddels door de aanvallen van de Royal Air Force uiteengedreven en op 12 oktober, toen de herfststormen nabij waren, gaf Hitler order, het immense apparaat dat voor de invasie van Engeland opgebouwd was, goeddeels weer af te breken.
XC'Beruhigt euch: er kommti' Maar hij kwam niet.
XCHet verloop van de Luchtslag om Engeland werd door de bevolking in bezet gebied in grote spanning gevolgd. Speciaal na Hitlers aankondiging
XC1 Tussen Ia juli en 3loktober '40 werden de Duitse verliezen door de Engelsen gemiddeld 55% te hoog geschat, de Engelse verliezen door de Duitsers 234% te hoog.
van 4 september werd door velen aangenomen dat er voor de Duitsers geen terug meer mogelijk was: zij moesten op zijn minst trachten, het Kanaalover te steken. Elke dag verwachtte men het bericht dat de invasie ingezet was.
XCDurfden de Duitsers niet doorzetten? Het radionieuws van de BBC waar dagelijks door honderdduizenden naar geluisterd werd', toonde aan dat de Luftwaffe er geducht van langs kreeg: I 8 5 toestellen op één dag neergeschoten! De in de pers weergegeven Duitse berichten over de geweldige verwoestingen die de Luftwaffe in Londen aanrichtte, kregen een boemerangeffect: ondanks die verwoestingen vochten de Engelsen door! Dat wekte grote bewondering voor het eilandenvolk. Was niet al vaak gezegd dat zij in een oorlog alle veldslagen plachten te verliezen, behalve de laatste? Men voelde zich met die dapperen aan de overzijde van de Noordzee verbondende zee was hun element, maar ook het element dat Nederland vertrouwd was. Duitsers hadden daar geen verstand van: dat waren landrotten. Engelands overwinning in de lucht werd als een wraak gevoeld voor de militaire nederlaag die men zelf geleden had en de volksspot deed steeds nieuwe vindingen om honend het falen van die Duitse pochers te onderstrepen. Men was er trouwens tevoren al van overtuigd geweest dat een landingspoging in Engeland een debacle zou worden en menigeen nam aan dat het Derde Rijk bij die eerste nederlaag als een kaartenhuis in elkaar zou storten.
XCIn juli maakte een pro-Duitse Nederlander, directeur van een technische firma, een zakenreis door het gehele land. Hij sprak er met vier-en-veertig fabrieksdirecteuren in Overijsel. Gelderland en Noord-Brabant; zij waren, zo rapporteerde hij aan Seyss-Inquarts secretaris,
XC'aile 100 % antideutsch. leh hörte aber nur eimnalig verleiinden dass Deutschland eigentlich schon längst verloren hat, die anderen waren nur dauon 100% überzeugt dass Deutschland seinem Ul1tergang entgegen eilt falls es wirklieh einen Grossangriff auf England durchjuhren sol/te und man hoffi darau] ohne Ausnahme ... Man singt in dieselt Gegenden das Engellandlied aber hinter jeder Strafe die zwei Wörter 'ploempswerd gevangen genomen en door het Landesgericht tot anderhalfjaar gevangenisstraf en f 3 000
1 Op zaterdagavond 21 september zond Radio Oranje een bericht over het verblijf van prinses Juliana in Canada uit. Enkele dagenlater betoogde een der hoogleraren van de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam, prof. mr. C. W. de Vries, tijdens een college dat de regering terecht Nederland verlaten had; in dat verband zei hij: 'U hebt waarschijnlijk allen met mij jongstleden zaterdag naar de Engelse zender geluisterd.' Die uitlating werd aan de overgebriefd, niet door een der studenten maar door iemand die er van gehoord had. De Vries
ploemps' ... Falls ich, wo es tunlich ist, im Zug (zter Klasse) reise,' und wir passieren endlose Trappen und Material-Zugtransporte, auck dann merlet jeder Reisende dabei auf" 'Arme Kerls, die gehen singend in den Tod, das ist zwar bedauerlich, aber je eher je besser, je eher sind wir hier wieder ganz frei.' Ich machte ende Juli eine General versammlung des Königlichen Instituts Vall Inçenieuren in Rotterdam mit wobei sechs hundert Ingenieure anwesend wamt. Icli spracli verschiedene prominente Ingenieure. Aile antuleutsch, Niemand gibt Deutschland eine Chance im Englandkrieg.'2
XCVoor het feit dat de kuststrook begin september gedeeltelijk ontruimd werd, had de publieke opinie onmiddellijk een verklaring: een Duitse landingspoging in Engeland was mislukt en de bevolking mocht de duizenden lijken niet zien die waren komen aandrijven. Gezegd werd bovendien dat inmiddels 'im Kanal bereits sechzigtausend deutsche Soldaten ertrunleen seienl? Elke week deden nieuwe moppen de ronde die de een met intens plezier aan de ander doorgaf:
XC'Een heer vraagt naar Engelse sigaretten in een sigarenwinkel. De winkelier heeft ze niet meer. Een Duitser mengt zich er in: 'Ik zal wel een doosje voor u meebrengen.' 'Dank u, ik heb ze liever droog.'
XCEen Jordanertje loopt achter voorbijmarcherende Moffen aan. Z'n moe schuift het raam open: 'Jantje, boufe koume! Mot je soms ouk versuipe?'
XC'Weetje wel datje nu ook al niet meer trouwen kunt?' 'Waarom niet?' 'Alle huwelijksbootjes zijn gevorderd.'
XC'Zeg, de Duitsers zijn nu al op drie plaatsen in Engeland!' 'Wàt zeg je daar?' 'Jawel: in ziekenhuizen, in gekkenhuizen en op kerkhoven.'
XCEen haai zwemt met haar jong achter zich aan door het Kanaal: 'Wees maar stil, jonkie, straks krijg je nog een lekker stukje Mof.' 'Hè bah, alweer Mof.'
XC'Het standbeeld van Michiel de Ruyter is kapot!' 'Hoe zo?' 'Hij is gebarsten van het lachen toen hij de Moffen zag varen." 'Duizend kleine Duitsertjes die zwommen in de zee, ze namen hun geweertjes en rubberbootjes mee.
1 De Nederlandse Spoorwegen kenden in die tijd personenwagons rste, zde en j de klasse; de j de was de eenvoudigste. 2 Doe 1-674, b-1. 3 14 (23 sept. 1940), p. 1. 'Vrij naar T. E. N. Ozinga: 'Bundel oor 10gshu1110r',p. 6-8 (Doc II-8S7 A, a-r).
Ze zwommen op hun buikjes, ze zwommen op hun rug, ze doken kopje-onder en ze kwamen nooit terug.'!
XCDe geruchten over een katastrofaal mislukte invasie waren niet de enige die zich als een lopend vuur verspreidden. In augustus werd rondverteld dat zich in Duitsland een enorme ramp voorgedaan had: 'fabriek van gifgas ontploft? Hess gedood?'2 'Sommigen willen weten van een vliegtuig vol hoge pieten waaronder Hitler en Hess dat bij ongeluk door het eigen Duitse afweergeschut neergeschoten zou zijn." Er werd beweerd dat al tientallen Duitse soldaten in Amsterdam vermist werden 'en zo nu en dan halen ze er eens één uit de gracht op met een paar messteken.é Andere geruchten hielden zich met de koninklijke familie bezig. Begin oktober werd in het gehele land rondverteld dat er een prins geboren was: Willem Boudewijn. 'Bei zahlreichen Kindern und Eruiachsenen konnten', aldus de Sicherheitsdienst, 'Oranjeblumen und -Schleijen beobachtet werdeni" In tal van gezinnen werd feest gevierd. Drie Leidse hoogleraren hieven er met hun familie ten huize van één hunner waar een Duitser ingekwartierd was, de glazen champagne bij ter ere van de jonggeborene; 'boven wisten wij in het huis de Duitser te zitten: eenzaam, alleen, geminacht, verwenst, koud! Het was niet christelijk; maar het deed toch goed." In diezelfde dagen werden postzegels gehamsterd die het portret van de koningin toonden: <De postambtenaar had aan Dientje die er honderd kocht, gezegd dat hij de hele dag niets anders deed dan zeven-en-een-halve-cents-postzegels verkopen. Een juffrouw die vóór haar stond, kocht er voor zich en haar familie duizend!"
XCOok anti-Duitse woordspelingen werden graag doorgegeven:
XC'De Hagenaar zucht dat er een mijn ontploft is; maar dat het beter zou zijn als het Plein ontmoft is."
XC'Wat is het verschil tussen dag en nacht? 's Nachts hoor je vliegtuigen en overdag zieje tuig vliegen."
XCInderdaad hoorde men de Engelse vliegtuigen meest des nachts. In septemp.H. Mees:p.aug.P. Cleveringa: 'Dagboek', p.aug.Brief,sept.van H.Jr. aanHeubel (Doea-z).okt.p.R. P. Cleveringa:'Dagboek', p.okt., A.v., p.(lokt.A.v., p.okt."A.v., p.okt.
1 249. 2 63 (25 1940). "R. 149 (23 1940). 4 19 1940, S. W. 1-1539, 5 16 (8 1940), 1. 6 222 (3 1940). 219 1940). 8 227 (3 1940). 252 (13 1940).
ber trokken er alles bij elkaar des nachts bijna 1400 toestellen over Nederland. Bonunen eisten hier en daar slachtoffers; dat had zich ook al eerder voorgedaan. In Haarlem vielen in de nacht van 2 op 3 oktober vijf-en-twintig doden; vrij algemeen was men er, overigens ten onrechte, van overtuigd dat dit een Duits, niet een Engels bombardement geweest was.'
XCZo groeide langzamerhand een geest van weerbarstigheid die zich ook uitte in talrijke verzetsrijmpjes welke getypt de ronde gingen doen en die menigeen zomaar in zijn brievenbus vond: 'Kunje liegen, lieg dan mee!De leus van 't huidige ANP.' 'Dit moeten we allen heel goed weten: nooit mogen we Rotterdam vergeten!' 'Wat ook gebeurt en kan verkeren: hier zal geen NSB regeren."
XCMussert aan de macht? Het wekte slechts gevoelens van afgrijzen.
XCEerder vermeldden wij dat de NSB in juni '40 ca. zeven-en-twintigduizend leden telde. De toevloed van nieuwe leden was in juni nog beperkt, maar ging na Frankrijks capitulatie stijgen. In de z.g. 'tweede ban' die Mussert begin juni gevormd had, waren per 31 december ruim drie-en-twintigduizend leden opgenomen; de leden van de 'eerste ban' plachten die nieuwelingen die niet aan de vooroorlogse strijd deelgenomen hadden, ietwat
1 De opvatting dat de Duitsers opzettelijk Haarlem gebombardeerd zouden hebben, werd in hoge mate versterkt toen Radio Oranje op 10 oktober de uitzending begon met de 'belangrijke mededeling', 'dat aan de Nederlandse regering, na terzake inlichtingen te hebben ingewonnen, is gebleken dat in de nacht van 2 op 3 oktober geen Engelse vliegers Haarlem kunnen hebben gebombardeerd.' Wat zich bij het verstrekken van deze informatie aan Engelse kant afgespeeld heeft, weten wij niet; in elk geval staat vast dat in de betrokken nacht wel degelijk twee lichte bommen werpers van de bommen op Haarlem afgeworpen hebben. (brief, 17 maart 1972, van het hoofd van de Londen) 2 52 (30 okt. 1940), p. 19-20.
minachtend als 'de meikevers' aan te duiden. Er waren dus omstreeks het einde van het jaar in totaal ca. vijftigduizend NSB' ers in den lande (plus nog ruim zeshonderd geheime leden en ruim tweeduizend donateurs) : ongeveer één NSB' er op elke honderdtwintig Nederlanders die achttien jaar of ouder waren. Over het algemeen waren die NSB'ers mensen met weinig ontwikkeling; zo was bijvoorbeeld in de zomer van' 40 in heel Rotterdam maar één jurist bij de NSB aangesloten. Lang niet elke NSB'er las zijn eigen dagblad: Het Nationale Dagblad had per loktober slechts zeventienduizend abonné's. Voor het weekblad Volk en Vaderland was meer belangstelling: de oplaag (precieze cijfers zijn niet bekend) zal eind '40 ongeveer 40 000 bedragen hebben; er waren toen ruim 10 000 abonné's, In '40 brachten de leden aan contributie gemiddeld iets meer dan een dubbeltje per week op - in totaal in dat gehele jaar iets meer dan f 200 000; daarvan werd 40% aan het hoofdkwartier afgedragen.
XCDe bezetter hielp de NSB materieel op allerlei wijzen. Van de maand september af kreeg de NSB onder Duitse druk regelmatig benzine toegewezen: bijna 4 000 liter in die eerste maand; de stof voor de NSBen WA-uniformen werd voorts uit het Duitse contingent ter beschikking gesteld. In '40 kreeg Mussert evenwel geen geld van de Duitsers (die subsidiëring begon eerst per I januari' 41) en uit allerlei gegevens blijkt dat de NSB voordien niet ruim in haar fmanciële middelen zat. In '40 werd evenwel door afpersing ca. f 150 000 ingezameld: bijna tweemaal zoveel als het hoofdkwartier uit de contributies ontving. Een kleine handelaar en speculant uit Vught, G. M. Verstegen, die in '39 lid van de NSB geworden was, kreeg het uniform van banleider van de WA aangemeten en belastte zich met de taak, vooraanstaande figuren uit het bedrijfsleven op te zoeken van wie hij dan duidelijk maakte dat zij tal van moeilijkheden zouden krijgen (sluiting van het bedrijf, deportatie naar Duitsland) tenzij zij voor de NSB of een van haar nevenorganisaties een flink bedrag op tafellegden ; bij grote fabrikanten eiste Verstegen als regel f 10 000 om dan met f 2 000 genoegen te nemen. Hij mocht van de opbrengst van zijn actie, die hij tot in '43 voortzette, 10% zelfhouden; hij kon er royaal van leven en zich bovendien twee huizen uit Joods bezit aanschaffen. Op kleine schaal deden dergelijke afpersingsacties zich ook wel plaatselijk voor. Wie die afpersers te woord moest staan, nam aan dat zijn eventuele weigering inderdaad onmiddellijk aan de Duitsers gerapporteerd zou worden.
XCDie veronderstelling was in haar algemeenheid niet ongegrond.
XCIn juni werd door van Geelkerken de Centrale Inlichtingen Dienst der NSB opgericht die gegevens ging verzamelen niet alleen over de eigen leden en de Duitse politiek, maar ook over tegenstanders. Anti-Duitse
activiteiten van welke aard ook, luisteren naar de BBC bijvoorbeeld, werden van meet af aan aan de Nederlandse politie of aan de Duitsers doorgegeven. In Limburg trachtte d' Ansembourg al in juli een net op te bouwen om sabotageplannen bij de openbare nutsbedrijven tijdig aan de Sicherheitspolizei te kunnen melden en in de herfst was het in tal van NSBdistricten gebruik geworden om anti-Duitse uitlatingen op scholen of in kerkdiensten aan NSB-functionarissen te melden. 'Elke actie tegen Duitsland moet terstond aan de kringleider doorgegeven', werd in oktober in Arnhem vastgesteld, 'thans geen genade meer laten gelden.'! In november kreeg het gehele NSB-kader opdracht, dit soort gegevens onverwijld aan de Centrale Inlichtingen Dienst te berichten; deze was in Den Haag gevestigd: dicht bij de bureaus van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD. Ook publieke denunciatie van tegenstanders kwam. veelvuldig voor: die werden dan in Het Nationale Dagblad of Volk en Vaderland gesignaleerd. In het denunciëren van predikanten die zich anti-Duits uitgelaten hadden, specialiseerde zich het blad Evangelie en Volk waarin de al eerder genoemde van der Vaart Sluit, lid der NSB, een belangrijke rol speelde; het blad predikte een soort 'Christelijk' nationaal-socialisme en stelde in ongeveer een jaar tijd omstreeks vijftien predikanten of schrijvers in kerkelijke bladen aan de kaak; met een nog veel groter aantal denunciaties werd enkele malen openlijk gedreigd.
XCDeze en dergelijke feiten behoefde men niet te kennen om de NSB van verraad te betichten: de beweging had zich van meet af aan publiekelijk aan de zijde van de vijand geschaard. Zij werd nog sterker gehaat dan die vijand zelf. Zij identihceerde zich met de Duitser en aapte hem na. Zij doorbrak de nationale solidariteit. Zij was een gevaar en werd als zodanig beschouwd. Menige Nederlander had tevoren niet gedacht dat hij landgenoten zo intens kon haten als hij met de NSB'ers deed. Het was of zich door het optreden dier NSB' ers met name na mei '40 opeens midden in het eigen volk een afgrond van verdorvenheid geopend had.
XCToetreding tot de NSB bracht in verscheidene gezinnen een diepe en tragische verscheurdheid teweeg; de vrouw van een Leidse NSB'er, zelf een fel tegenstandster van de beweging, klaagde in de herfst van '40 bij een vriendin dat haar kleine kinderen haar steeds vroegen : 'Waarom is onze vader een NSB'er?'; ze hoopte maar dat als haar man 'vermoord thuis wordt gebracht, de kinderen hem niet zullen zien.'2 Wie vrienden of kennissen had die zich opeens als NSB' er ontpopten, brak als regel met hen. Winkels en bedrijven van NSB'ers werden op grote schaal geboycot.
XC1 NSB, kring-Arnhem: Verslag van de buitengewone kringraad, 2 okt. 1940 (NSB, 1073). 2 R. P. Cleveringa: 'Dagboek', p. 215-16 (29 sept. 1940).
Artsen die lid van de NSB waren of werden, zagen him praktijk verlopen. Veelvuldig werden voorts des avonds of des nachts bij NSB'ers de ruiten ingegooid. 'We werden vóór 10 mei gehaat als de pest', schreef er een in november' 40, 'nu worden we gehaat als ik weet niet wat,'! Dreigbrieven aan NSB' ers waren niet zeldzaam. Twee maanden na zijn benoeming als procureur-generaal kreeg van Genechten te lezen dat zijn lijk, 'wanneer de tijd eenmaal daar is ... niet de trappen af maar door het raam naar buiten zal worden gesmeten.f Toen de NSB' er jhr. Egon von Bönninghausen per loktober '40 door Frederiks tot burgemeester van Tubbergen benoemd werd (zijn broer Ernst, ook NSB'er, werd terzelfdertijd burgemeester van Hilversum), ontving hij samen met zijn echtgenote (aangeduid als 'Vrouwe baronesse von Bönninghausen van Habenichts zu Kriegviel') een stapeltje anonieme schelden dreigbrieven: 'Neerknuppelen dat tuig, dat is het enige ... Namens onze vereniging 'Oranje boven alles'.'3
XCAlom in denlande gingen spotgedichten op Mussert en de NSB de ronde doen. Bekend werd vooral het gedicht" van een Rotterdammer, A. van Atten", dat als volgt begon: Leider, mag ik u iets vragen? Weet u nog van de rode mei? Toen wij vochten tegen Duitsland? Toen waart gij daar toch niet bij? Toen de Nederlandse jongens vielen door het Duitse vuur, toen hebt gij u laf verborgen ergens in een boerenschuur!! Leider, mag ik u eens vragen: hoe durft gij van moed gewagen? Leider hebt gij het verwoeste Rotterdam al eens gezien? En zo ja, hoe kondt gij Goering dan de klok van Lunt'ren biên?6 0
1 Brief, 19 nov. 1940, van H. S. aan H. W. (Doe 1-1539, a-z). 2 Vergad. proe.gen. : Notulen, 14nov. 1940, p. 5. 8 Stukken in: proe.gen. Amsterdam: bundel 1940 II. • A.v., III. ó Van Atten zorgde er voor dat tot in de zomer van '42 elke week twee van dit soort gedichten (hij schreef ook het al aangehaalde gedicht op Rost van Tonningen) de deur uitgingen; ze werden in het gehele land overgetypt of nage stencild, (brief, 28 maart 1951, van A. van Atten).
Als men Neerlands vrijheid afneemt, doch gij buigt dan diep terneer, kruipt dan aan des vijands voeten vindt gij dat een daad van eer??? Leider, mag ik u eens vragen: hoe durft gij van eer gewagen?????
XCEn scherper nog (dichter onbekend)": Judas Mussert, als 'k je naam hoor, kots ik. 'k Krijg in mij 't gevoel als bots ik tegen een Augiasstal, 't is als grijp ik in een kwal. In de Hollandse historie zal het zijn voor jouw memorie bij 't verhaal van wereldbrand: hij verkocht zijn vaderland.
XCDe volkshaat tegen de NSB was de Reichshonunissar geenszins onbekend; in nagenoeg elk nummer van de 'Meldungen aus den Niederlanden' kon hij er voorbeelden van aantreffen. Zij onderstreepten in zekere zin het fatale karakter van de beslissingen waartoe hij zich eind juli en begin augustus toch min of meer onder pressie van Himmler en Schmidt had laten verleiden. Het moge waar zijn dat de NSB volledig geïdentificeerd werd met de bezetter, even waar is dat de bezetter van de herfst van '40 af volledig geidentificeerd werd met de NSB. Wie Mussert haatte, haatte Seyss-Inquart als Musserts kennelijke beschermer. Werd de Reichsleommissar daar niet wanhopig onder? Onze indruk is dat zulks niet het geval was. Zeker, hij zat, en menigmaal tot zijn ergernis, min of meer aan de NSB vastgeketend maar hij heeft, dunkt ons, die binding nimmer als permanent beschouwd, ook in' 40 niet. De politieke sector waarop de NSB haar activiteit ontplooide, was slechts één van de sectoren waarop de Reichskommissar werkzaam was: wanneer hij een brede massa van het Nederlandse volk voor een overtuigd6 0
p. 223.
samengaan met Duitsland kon winnen, dan, zo vertrouwde hij, zou uiteindelijk ook een bredere beweging dan de NSB ontstaan en er is, speciaal wat' 40 betreft, reden om aan te nemen dat Seyss-Inquart niet ontevreden was met de resultaten die hij op de gebieden van pers, radio en de hulp aan minvermogenden (Winterhulp) alsmede ten aanzien van de vorming van de jeugd bezig was te bereiken.
XCDe rechtgeaarde nationaal-socialist had een onwrikbaar geloof in de doelmatigheid van propaganda. Hitler had dat geloof van meet af aan gepredikt en in praktijk gebracht. Propaganda, zo had hij al in Mein Kampfbetoogd, moest eenvoudig zijn; ze moest er bij de volgelingen dag in, dag uit dezelfde simplistische stellingen inhameren. Zijn gehele propagandistische actie tijdens de Weimar-republiek was een reeks van variaties geweest op telkens dezelfde thema's. Met dat al had Hitler in die periode de publiciteitsmedia niet volledig kunnen beheersen: zijn NSDAP was met de andere politieke partijen in een concurrentiestrijd gewikkeld.
XCDat veranderde kort na de Machtubernahme. Een nieuw, door Josef Goebbels geleid departement, het Reichsministerium für Volksaujklärung und Propaganda (het Promi, zoals het veelal genoemd werd) stelde zich in de eerste plaats tot taak, er voor te zorgen dat de publiciteitsmedia volledig in de pas zouden lopen. Zulks was wat de radio betreft, betrekkelijk eenvoudig: zij kon als gecentraliseerd apparaat snel onder een nationaal-socialistische leiding geplaatst worden. Bij de Duitse pers waren de verhoudingen gecompliceerder: ook toen men de dagbladen van alle tegenstanders verboden had, bleef nog een groot aantal andere dagbladen over die zelfstandige ondernemingen waren waar staat of partij geen directe zeggenschap in hadden. Hier moest de beïnvloeding dus anders georganiseerd worden. Het werd grondig aangepakt. Ieder die op journalistiek gebied werkzaam wilde blijven, moest lid worden van een nationaal-socialistische organisatie, het Reichsuerband der deutschen Presse, uitgevers en distribuanten dienden zich aan te sluiten bij de Reichspressekannner, en het Prom! zorgde er voor dat practisch elke dag een stroom instructies naar alle hoofdredacties ging waarin precies aangegeven stond, welke berichten men wèl, welke men niet mocht opnemen, op welke plaats en in welke opmaak bepaalde berichten afgedrukt dienden te worden en met welke argumenten op binnen- of buitenlandse gebeurtenissen moest worden gereageerd. De belangrijkste van die instructies werden als regel mondeling verstrekt in een grote bespreking met vertegenwoordigers van de belangrijkste bladen die ze hunnerzijds dan rechtstreeks aan hun hoofdredacties konden doorgeven; 6 0
veelal werd voor het verspreiden van de instructies ook gebruik gemaakt van het telexnet van de grote nieuwscentrale, het Deutsche Nachrichtenbiiro of DNB, waarop alle dagbladen aangesloten waren. Preventieve censuur was er niet, d.w.z. de inhoud der bladen werd voor zij verspreid werden, niet gecontroleerd. De censuur was repressief: wie op een te belangrijk punt of te vaak van de instructies afweek, werd gestraft; die straf kon variëren van een boete of een schrijfverbod voor een bepaalde periode tot de arrestatie van de betrokken hoofdredacteur en het verbod van zijn krant. Binnen zeer enge grenzen werd overigens een zekere variatie zowel in berichtgeving als in commentaren aangemoedigd: het werd niet wenselijk geacht dat in alle bladen precies hetzelfde zou staan en er bleef dus, binnen de bedoelde grenzen, verschil bestaan tussen, bijvoorbeeld, enerzijds een fel partijorgaan als de Völkischer Beobathter en het antisemietische schendblad Der Sturmer, anderzijds een blad als de Frankfurter Zeitung dat een, zij het zwakke, liberaal-conservatieve inslag behield. Principiële kritiek op wezen of doelstellingen van het Naziregime werd in de legale pers nergens meer geuit; die kritiek kon slechts in illegale vlugschriften aan het woord komen.
XCIn en met dat systeem van beïnvloeding der openbare mening was General kommissar Schmidt groot geworden. De gelijkschakeling van de pers had hij in Münster van nabij aanschouwd (hij zal er ook wel de helpende hand bij geboden hebben) en voor hij zijn functie in Den Haag aanvaardde, had hij vele maanden lang kunnen deelnemen aan de besprekingen die minister Goebbels vrijwel dagelijks met zijn naaste medewerkers hield; daar werden de richtlijnen aangegeven die bepaalden, soms tot in de kleinste details, wat in de eerstkomende vier-en-twintig uur betoogd zou worden in de Reichs rundfi,mk en in de gehele Duitse pers, van Beieren tot Sleeswijk-Holstein en van het Rijnland tot Oost-Pruisen.
XCHet Derde Rijk zou evenwel het Derde Rijk niet geweest zijn als er niet ook op de sector van nieuwsvoorziening en propaganda achter de schermen een stevig touwtrekken plaats vond dat niets te maken had met verschil in politiek inzicht maar louter om de vraag draaide wie de meeste macht zou uitoefenen. Goebbels stond bij Hitler hoog in aanzien, maar toch niet zo hoog dat Hitler aan zijn Reichspropagandaminister een monopolistische positie wilde toestaan. Over doen en laten van de regeringspersdienst, de Presse stelle der Reichsregierung die door de Reichspressechef dr. Otto Dietrich geleid werd, had Goebbels niets te zeggen; ook kon hij niet verhinderen dat von Ribbentrop die begin '38 Reichsaussenminister werd, een groot deel van de propaganda in het buitenland naar zich toe haalde, o.m. door de pers- en Z.g. culturele afdelingen die aan de Duitse legaties en ambassades toegevoegd waren, belangrijk uit te breiden. Goebbels en von Ribbentrop koesterden
een haat voor elkaar die van een bijzondere venijnigheid was. Zulks vormde voor Generalkommissar Schmidt een niet gering probleem. Het Duitse propaganda-apparaat dat hij in Nederland aantrof, was onderdeel geweest van de Duitse legatie in Den Haag maar het Promi had daar van '34 af ook een eigen vertegenwoordiger gehad. De eerste nieuwe krachten die uit de sfeer van het Promi aan dat apparaat toegevoegd werden, kwamen, als Freudenberg en Taubert bij de radio, met de Duitse troepen ons land binnen. Het viel Schmidt niet mee, de onder hem ressorterende dienst een homogeen karakter te geven. Zo was Goebbels al spoedig van mening dat de propagandisten van het Auswärtige Amt lang niet snel genoeg uitgeschakeld werden; het was ter bespoediging van dat proces dat hij zich eind juni naar Den Haag begaf waar zijn komst, gelijk reeds vermeld, toevallig samenviel met Anjerdag (29 juni).! Goebbels slaagde er toen niet in, zijn doel geheel te bereiken; dat hing samen met het feit dat Seyss-Inquart niet aan de leiband van het Pronii wenste te lopen. Voor de beïnvloeding van de pers werd door deze dus een aparte dienst opgericht, de Presseobteilung im Stabe des Reichsleommissars die een ruime mate van zelfstandigheid behield. Hoofd van die afdeling werd Janke die wij al eerder noemden, en Goebbels moest er in. berusten dat de voornaamste functionaris van het Promi die vóór mei '40 in Den Haag werkzaam was, Heinrich Hushahn (de lezer ontmoette hem reeds als de man die onmiddellijk na de capitulatie het ANP gelijkschakelde) als personlicher Presserejerent des Reichsleommissars min of meer op een zijspoor gerangeerd werd. Het beleid van de Presseabteilung was eerder op geleidelijkheid gericht dan op bruusk ingrijpen; daarmee kwam zij nogal eens in botsing met Hushahn en met andere ambtenaren van het Promi die naar Den Haag gedetacheerd waren en daar toegevoegd aan een van de belangrijkste onderdelen van Schmidts Generalkommissariat: de Hauptabteilung [iir Volksaufklä nmg und Propaganda.
XCHoe die Hauptabteilung er precies uitzag, willen wij hier niet vermelden:60
lOok Goebbels begreep van Nederland weinig. schreef hij in februari '42 na een lang gesprek met Seyss-Inquart, Goebbels: 1942-1943, p. 90 (15 febr. 1942». Voor Seyss Inquart had Goebbels waardering, en hij wilde hem te vriend houden, mede omdat hij in hem een mogelijke opvolger van de gehate van Ribbentrop zag. Eind' 43 be vorderde Goebbels dat Seyss-Inquar als opvolger van Hans Frank president van de werd.
de lezer zal de belangrijkste functionarissen nog in hun activiteit tegenkomen. Wat Schmidts leiding betreft, merken wij slechts op dat ook hij op het standpunt stond dat men de krantenlezers en de radioluisteraars een zorgvuldig gedoseerde hoeveelheid nieuws moest voortzetten. Die gehele nieuwsvoorziening moest in dienst staan van de propaganda, zoals de propaganda op haar beurt in dienst stond van de politiek en aangezien SeyssInquarts politiek er op gericht was, de Nederlanders als het ware 'uit eigen beweging' de zegeningen van het nationaal-socialisme te laten ontdekken, vond ook de beïnvloeding die van Schmidts Ceneralkommissariat (alsmede van de Presseabteilungï uitging, als regel op de achtergrond plaats. Rechtstreekse, onverhulde Duitse propaganda was in '40 een uitzondering en zij zou ook later een uitzondering blijven omdat, van eind '40 af, de taak die het Prom; in Duitsland vervulde, in bezet Nederland ter hand genomen werd door een op het Promi gemodelleerd, door de NSB' er dr. T. Goedewaagen geleid departement: het departement van volksvoorlichting en kunsten; wij komen er in ons volgend deel op terug. Er zijn niettemin in het eerste halfjaar der bezetting enkele propaganda-acties ondernomen waarbij de bezetter openlijk als initiatiefnemer optrad. Het heeft zin, daar kort bij stil te staan, in de eerste plaats op grond van de reacties aan Nederlandse kant.
XCWij denken dan in de eerste plaats aan Seyss-Inquarts initiatief om Nederlandse kinderen hun vakantie in Oostenrijk te laten doorbrengen. De Reichs kommissar maakte die mogelijkheid bekend bij zijn eerste bezoek aan Rotterdam (22 juni). Hij zei toen dat zesduizend kinderen van acht tot veertien jaar aan die reis konden deelnemen. Het kostte moeite, dat aantal bijeen te krijgen en er zijn onder diegenen die vertrokken, vermoedelijk (precieze gegevens ontbreken) vrij veel kinderen uit NSB-gezÏtmen geweest. De meeste ouders voelden er niets voor, aan Seyss-Inquarts opzet medewerking te verlenen. In Rotterdam wekte een circulaire van burgemeester Oud waarin deze de ouders aanspoorde, hun kinderen op te geven, veel ergernis - een ergernis die Oud versterkte toen hij enkele weken later samen met Seyss-Inquart bij het vertrek van de eerste groep aanwezig was. Deze vakantie-actie werd door de National-Sozialistische Volkswohlfahrt (wij zullen die organisatie nog behandelen) betaald. Mede doordat dit feit niet bekendgemaakt werd, gingen in Nederland spoedig geruchten de ronde doen dat de Nederlandse Bank er het geld voor had moeten fourneren. 'De schoft van Radio Bremen zei over de uitzending van Nederlandse kinderen naar de Ostmarh", aldus een pamflet, 'dat Duitsland daarmede heeft bewezen dat het niet alleen wonden kan slaan maar ook wonden kan helen!!!' - A. van Atten wijdde er een gedicht aan dat spoedig in circulatie kwam:
'Kind'ren drinken in de Ostmark heerlijke van Nelle's thee en ze kregen bij het weggaan soms een C & A-tje mee. Zeg nu niet: "t Is makk'!ijk geven alsje 't eerst van and'ren steelt!' Foei, betoon 11 toch erkent'!ijk wanneer Duitsland wonden heelt!'1
XCToen de kinderen na een maand of twee terugkwamen, 'bleken enige besmet te zijn met een kwaadaardige, in ons land weinig voorkomende vorm van difterie.'2
XCIn de herfst had een tweede propaganda-aerie van de bezetter een nog duidelijker contra-effect. Schmidt had namelijk het plan ontwikkeld om door middel van een aan Hitler gewijde brochure het Nederlandse volk van de grootheid en grootmoedigheid van de Führer te overtuigen. In een aanzienlijke oplaag kwam die brochure: Wilt u de waarheid weten? Hitler zoals men hem aan u getoond heeft en zoals hij in werkelijkheid is, in november gereed. Boven reeksen sentimentele foto's stonden opschriften als 'Duitsland is sterker als alle Volkeren omdat Adolf Hitler de beste Volksleider is', 'De jeugd heeft Hitler boven alles lief!' 'De arbeiders houden van de socialistische Hitler!' 'De mensen der wetenschap en kunst houden van Adolf Hitler', 'De soldaten zijn enthousiast over de veldheer Hitler!', 'Hitler overwon door de kracht die uit het goede geweten voortvloeit', 'Hitler haat de oorlog, hij houdt van kinderen, van dieren' - het wekte alles eerder een hoongelach dan gevoelens van sympathie. Bijna I70 000 exemplaren van de brochure werden door leden van het Arbeitsbereich der NSDAP huis aan huis verspreid, 300 000 werden er door de PTT gedistribueerd. Het kwam voor, dat Duitse verspreiders met Nederlanders in gevecht raakten. Volgens de "Meldungen aus den Niederlanden' werd van wilt u de waarheid weten? 'in zahlreichen Pallen die Annahme abgelehn: ader den Verteilern die Tur gewiesen, Verschiedentlick wurde die Schrift auf die Strasse geioorjen ader zerrissen.ê
XC'Ja, wij willen de waarheid weten', aldus weer een pamflet, 'maar omtrent onze roomboter. Duitsland gebruikt die voor het smeren van vliegtuigmotoren.
XC1 Gestencild pamflet in collectie proc.-gen. Amsterdam, bundel VI (1940). 2 Gemeente Utrecht: Verslag flan de toestand der gemeente in 1945 met terugblik op de jaren 1941 t.e.m. 1944 (1950), p. 231. De vakantie-actie werd in de zomer van '41 herhaald; ca. vijfhonderd kinderen werden toen uitgezonden. S "Meldungei: aus den Niederlanden', 23 (3 dec. 1940), p. 2.
XCJa, wij willen de waarheid weten omtrent onze koffie en thee. Verkwanseld aan Zweden voor oorlogsmaterieel.
XCJa, wij willen de waarheid weten omtrent onze pluimvee- en veestapel. Verkocht naar het buitenland door de bezetters ...
XCJa, wij willen u de waarheid zeggen omtrent volkenrecht en plicht der bezetter! ... Die waarheid luidt: dr. Seyss-Inquart vertrek per eerste gelegenheid naar uw Vaterland maar vergeet vooral niet, de hele kliek landverraders en handlangers mee te nemen/ '
XCEnkele dagen na de capitulatie was de preventieve censuur die aanvankelijk in de bezette delen van het land toegepast was, door een repressieve censuur vervangen, waarbij van Duitse kant de voorwaarde gesteld was dat de dagen nieuwsbladen voortaan niets zouden publiceren dat in enig opzicht voor Duitsland nadelig zou kunnen zijn; misschien was wel het belangrijkste dat berichten, afkomstig uit landen waarmee Duitsland in oorlog was, niet meer opgenomen mochten worden. Er werd trouwens voor gezorgd dat die berichten de bladen als zodanig ook niet meer bereikten: op 15 mei was, zoals wij eerder beschreven, het Algemeen Nederlands Persbureau door Hushahn gelijkgeschakeld. President-directeur van de Pol had zich bij Hushahns ingrijpen neergelegd; aile Joodse medewerkers waren ontslagen en de redactionele leiding was aan pro-Duitse figuren toevertrouwd: van Megchelen als hoofdredacteur, van der Vaart Smit als hoofd van het Haagse bureau. Op initiatief van de vereniging van dagbladdirecteuren was het ANp2 eind '34 tot stand gekomen door een fusie van vier persbureaus waarvan het Haags Correspondentiebureau voor Dagbladen (directeur: mr. J. J. Belinfante) en het persbureau Vaz Dias (directeur: M. S. Vaz Dias) de belangrijkste waren. Van de Pol, toen directeur van de Delftse Courant, had zich voor die fusie zeer ingespannen: hij werd president-directeur van het ANP waarvan . Vaz Dias en Belinfante directeuren werden; een zoon van Belinfante, mr. J. F. E. Belinfante. werd adjunct-directeur, Vaz Dias verdween spoedig uit de directie maar men sloot toen met hem een overeenkomst die o.m. bepaalde dat hij, zolang hij leefde, een uitkering zou krijgen van f 12 000 per jaar. Korte tijd na de gelijkschakeling werd die uitkering door van de Pol tot minder dan de helft: f 5 000, teruggebracht; de Belinfante' s die op grond van hun Joodse afkomst ontslagen werden, gafhij een pensioen van ongeveer de
XC1 Collectie proc.gen. Amsterdam, bundel V (1940). 2 Gegevens in Cpz, 223.
zelfde hoogte; de Joodse medewerkers kregen slechts salaris tot eind juni. Voor één medewerkster die bij Vaz Dias en het ANP tezamen twee-entwintig jaar in dienst geweest was, achtte van de Pol een pensioen van vijftig gulden per maand voldoende maar de raad van beheer van het ANP vond dat bedrag te hoog.
XCDie raad van beheer bestond in '40 uit de directeuren van zeven dagbladbedrijven. H. Kuypers, directeur van het meest gezaghebbende katholieke dagblad, De Maasbode (Rotterdam), was voorzitter, L. Evers, directeur van Het Rotterdoms Nieuwsblad (neutraal), vice-voorzitter, Y. G. van der Veen, algemeen directeur van de Arbeiderspers, secretaris. Lid waren voorts H. Diemer, directeur van De Rotterdauuner (anti-revolutionair), C. M. Dosker, directeur van De Nieuwe Koerier (Roermond; katholiek), F. H. H. Herold, directeur-generaal van het Neerlandia-concern (met dagbladen in Utrecht, Maastricht en Breda; katholiek) en Th. M. Houwert, directeur van Tubantia (Enschede; neutraal). Toen deze raad op 20 juni voor het eer-stna de capitulatie bijeenkwam, keurde hij met uitzondering van de genoemde pensioenkwestie, aile regelingen goed die van de Pol in mei getroffen had. Er kwamen nadien enige wijzigingen in de samenstelling: Kuypers en Diemer trokken zich terug (Diemer werd in '4I weer bestuurslid), Evers werd waarnemend voorzitter en de plaats van van der Veen werdna zijn dood door zijn opvolger bij de Arbeiderspers ingenomen, de NSB'er Kerkmeester." Het is overigens niet onze indruk dat van de Pol aan het overleg met zijn raad van beheer veel waarde toekende: hij was een bijzonder eigenzinnig man met dictatoriale neigingen - en hij was er in '40 van overtuigd dat Duitsland de oorlog practisch al gewonnen had. Met Hushahn die een soort vaste toezichthouder op het ANP werd, kwam, aldus het jaarverslag over '40, een 'goede persoonlijke en zakelijke samenwerking' tot stand, van de Pol riep eind juli bij voorbaat de hulp van het Deutsche Nochrichten biiro in teneinde, na de geslaagde Duitse landingen in Engeland, met zo weinig mogelijk moeite van zijn overeenkomst met het Engelse persbureau Reuter af te komen, in september nam hij aan dat het ANP na 'een wijziging van staatkundige grenzen' die uit de 'vrede' zou voortvloeien, een eigen groot bureau in Brussel zou kunnen vestigen en enkele maanden later koosI~
1 Evers werd in '41 voorzitter, in '42 werd dat de directeur van de mr. H. de Bloeme. In '41 was de plaats van Dosker ingenomen door de directeur van F. H. ]. Holdert. Deze was de enige die steeds weigerde, na afloop van de vergaderingen van de raad van beheer met Hnshahn of diens opvolger te lunchen of te dineren. (H.H.].). van de Pol. 'Het ANP in oorlogs tijd' (1969), p. Ia, Doc II-19, a-,X).
hij als vaste correspondent te Berlijn een Nederlandse journalist uit die tevoren als medewerker van de Presseabteilung passages uit Nederlandse kranten in het Duits vertaald had. 'Tracht u', aldus de instructie die deze correspondent daags na de Amsterdamse Februaristaking van van de Pol meekreeg, 'aan de hand van de voorlichting welke gij in Berlijn van vooraanstaande personen kunt krijgen, een helder en volledig beeld van de politieke toestand te vormen en beoordeel met voorzichtigheid wat gij daarvan in het belang van de ontwikkeling ener goede samenwerking tussen Duitsland en Nederland aan de openbaarheid in ons land kunt prijsgeven.'l
XCDie 'goede samenwerking' stond dus voorop, maar van de Pol ging zich toch steeds minder op zijn gemak voelen. Het ergerde hem dat Hushahn en zelfs van Megchelen, die zich intussen bij de NSB aangesloten had, meermalen in zijn beleid ingrepen; bovendien ging hij zich in de lente van '41 realiseren dat hij op het verkeerde paard gewed had. Van maart '41 af provoceerde hij zoveel conflicten dat hij in mei 'wegens politieke onbetrouwbaarheid' ontslagen werd"; bij kreeg een aanzienlijk wachtgeld."
XCZo was het ANP van mei' 40 af een instrument geworden van Duitse propaganda. Buitenlandse berichten werden practisch alleen overgenomen van het DNB. Het ANP gaf trouwens niet alleen berichten door, maar ook (voor de radio) door de Duitsers geïnspireerde commentaren ; die laatste vormden de grondslag voor de propagandistische praatjes die van 21 juli af door het ANP aan het radionieuws van acht uur 's avonds toegevoegd werden Zo heette het op 27 juli, vlak voor de aangekondigde eerste toespraak van koningin Wilhelmina voor Radio Oranje (28 juli), dat de koningin, die zich in 'het centrum van een stervende wereld' bevond, 'haar land in de steek gelaten' had, 'zij is niet bij haar volk doch is uirgeknepen.é Dit ene voorbeeld achten wij voldoende."JJJ
1 'Richtlijnen voor de correspondent van het ANP te Berlijn', 27 febr. 1941 (Cpz, 219). 2 PRA-Den Haag: p.v. inz. P. van Megchelen (28 okt. 1946), p. Ia (ge tuige H. H. van de Pol) (Doe 1-III6, a-s). 3 Vervolgens hield van de Pol zich, volgens zijn eigen naoorlogse formulering, tot september' 43 'gedekt'; nadien dook hij onder en ging hij het verzet steunen. (H. H. van de Pol: 'Verantwoording' (1948), Cpz, 219). Regeringspersdienst (Londen): 27-29 5 Na dit praatje werd op de nieuwslezer van het ANP (dezelfde die op 10 mei de proclamatie van de koningin voorgelezen had!) een aanslag gepleegd waarvan de achtergrond niet geheel duidelijk is; de man heeft later beweerd dat hij die aanslag zelf geënsceneerd had teneinde zijn werk te kunnen neerleggen. Hij moest in een ziekenhuis opgenomen worden.
Voor het beeld dat de dag- ennieuwsbladen tijdens de bezetting boden, is de gelijkschakeling van het ANP van fundamentele betekenis geweest. Er was overigens van de verhoudingen in Duitsland wel zoveel bekend dat ieder die op de sector van de pers werkzaam was, beseffenkon dat er, zolang de Duitse bezetting duurde, geen sprake zou zijn van een vrije pers, d.w.z. van een pers die zelf bepaalde wat zij wel of niet aan berichten zou brengen en die in haar commentaren eerlijk en openhartig kon zijn. Er is ons evenwel slechts één nieuwsblad bekend, het kleine, in Vlissingen verschijnend Zeeuws Nieuwsblad, waarvan de uitgave na de capitulatie om principiële redenen stopgezet werd; de directeur-hoofdredacteur, C. L. Koster, kon een functie vinden als inspecteur van een bouwkas. Alle andere bladen (bijna tachtig dagbladen en meer dan honderdzeventig, meest zeer kleine nieuwsbladen die eenmaal of meerdere malen per week verschenen) zetten de publikatie voort, zulks in overeenstemming met de algemene richtlijnen die van Den Haag uitgingen. Behalve voorzover men nationaal-socialistisch of pro-Duits dacht, kwam men daardoor bij de pers van meet af aan in een scheve positie te verkeren: de redacties gingen een product vervaardigen dat zij, voorzover zij in hun vak meer zagen dan een willekeurige betrekking, zelf goeddeels als misleidend en onwaarachtig moesten bestempelen. Was er verschil tussen zulk een redacteur en een arbeider die aan orders voor de Wehrmacht werkte? In zekere zin niet: beiden stonden, zij het met tegenzin, in dienst van de Duitse oorlogsinspanning - maar er was toch wel dit verschil dat, terwijl die arbeider naast en in zijn werk op politiek gebied denken kon wat hij wilde en geen invloed uitoefende op het denken van anderen, de redacteur juist zijn intellect dienstbaar moest maken aan 's vijands doeleinden om een product af te leveren dat bij uitstek het denken van andere mensen, de lezers namelijk, diende te beïnvloeden.
XCOf het dit ook deed, is een geheel andere vraag. Een vraag ook die bij gebrek aan objectieve gegevens moeilijk beantwoord kan worden. Onze algemene indruk is dat de pers, al door het eenzijdig karakter van haar berichtgeving, van de zomer van' 40 af gestadig aan invloed ingeboet heeft.
XCAanvankelijk was er in de perswereld, als in heel Nederland, sprake van een zekere verdoving. Later in mei en ook nog in juni drong zich aan vele journalisten en redacteuren de indruk op dat de beslissing in de oorlog in 6 I
feite al gevallen was. Daar verbond men dan over het algemeen (op de uitzonderingen komen wij nog terug) de conclusie aan, dat Nederland zich moest aanpassen. Hier en daar hebben wij in ons relaas al citaten uit de pers opgenomen waarin men die conclusie kon vinden. Het lijkt ons niet noodzakelijk, meer voorbeelden te geven. 'Die niederländische Presse', zo rapporteerde F. W. Wickel, tevoren hoofd van het Kulturreferat van de Duitse legatie, zomer' 40 medewerker van Generalkommissar Schmidt,
XC'linderte sich sa erstaunlich schnell dass man - wenn man den 'Telegracif', 'Het Vaderland' ader 'Het Volk' las - keinen Unterschied bemerkte. Die schärfste Zensur hätte kein besseres Resultat haben leonnen. Die deutschen Benorden wurden mit dem[reundlichsten Kommentor durch ebendieselben Zeitungsschreiber die Seyss-Inquart noen kurz vorher als Verräter ... bezeichneten; begrüsst ... Das Ceschäft war gerettet.'l
XCBedoelde Wickel met dat laatste dat men ande~s schreef dan rnen meende teneinde het bedrijf te redden? Dat lijkt ons niet juist. Onze algemene indruk is veeleer dat men in die begintijd meende wat men schreef. Daarom juist kon een van de Duitse Peulkommandanturen in juni' 41 met nostalgie op de vroege zomer van '40 terugzien: 'VaT einem Jahre waren die hol/ändischen Zeitungen unsere besten Propagandisten.è Eind juli was ook Seyss-Inquart nog zeer tevreden, met name over de grote dagbladen: 'Die DurchfUhrung lion Pressekonjereneen unter Aufsicht Schmidts', zo schreef hij in zijn eerste rapport aan Hitler,
XC'lässt die grosse Pre sse gut und erfolgreich steuern. Die Cefahr einzelner immer seltener werdender Entgleisungen wurde in Kau] genom men, gegenüber der Notwendigkeit, die Presse lebendig zu erhalten. Der Leserkreis sinkt gleichwohl ab, eine nicht tmgewohnte Erscheinunç, die aber den Vorteil hat dass die Zeitungen in Schwierigkeiten Ieommen, daher freiwillig zusammengelegt wetden und aucn aus den Handen der derzeitigen Besitzer iibernommen wetden können.'
XCHet is een in veel opzichten tekenende en belangrijke passage; belangrijk óók omdat er uit blijkt dat het tot Seyss-Inquart doorgedrongen was dat de lezerskring der kranten inkromp. 'Der Hollander', had Wickel al geschreven, 'hat nun auch seine Anhänglichkeit zu seiner Zeitung verloren.ê Inderdaad: allen die anti-Duits dachten of voelden, vonden dat denken en voelen aanvankelijk vrijwel nergens in de pers weerspiegeld. Maar in de loop van dein Holland(Stimmungsbericht).FeldNr.'Eindrücke in Holland demMai
1 14. z.d., p. 2 2 724: 12' (30 juni 1941), p. 13 (CDI, 12.0846-62). S 14. p. 2.
zomer ging de publieke opinie merkbaar op de pers inwerken, hetgeen zich, vooral toen bleek dat Engeland met succes doorvocht, bij menig blad 'in allerlei steken tegen de bezetter ging uiten; die vonden, als ze opgemerkt werden, bij de lezers waardering maar ze maakten het feit niet ongedaan dat de pers al door haar berichtgeving steun verleende aan de machthebbers van het Derde Rijk.
XCSeyss-Inquart maakte in dat verband melding van het effect der Z.g. persconferenties. Wij zullen in een volgend deel van ons werk nog weergeven, aan hoe talrijke en gedetailleerde voorschriften de pers in de loop van de bezetting onderworpen werd, maar bij de persconferenties die van juni '40 af gehouden werden, willen wij Iller even stilstaan.
XCEen jaar of twee lang was bij die conferenties aan Duitse kant Willi Janke de belangrijkste man. De Presseabteilung waarvan hij het hoofd was, zorgde er voor, zulks met een staf van lectoren en vertalers, dat de Reichskommissar, de Generalkommissare, de Beaujtragten en het Auswártige Amt dagelijks overzichten kregen van hetgeen in de Nederlandse ochtenden avondbladen gepubliceerd was. Het was evenwel Janke's primaire taak om aan de Nederlandse pers duidelijk te maken, in welke geest zij diende te schrijven.
XCJanke was in 1902 in Oostenrijk geboren. Hij was in '25 als journalist naar Nederland gekomen en was er met een Nederlandse vrouw getrouwd. Hij sprak goed Nederlands. Lid van de NSDAP was hij niet en de NSB werd door hem als een hopeloos kleine, incompetente minderheid beschouwd. Hij voelde veel meer bijvoorbeeld voor de 'nationale concentratie' waar eind juli en begin augustus' 40 over gesproken werd. In die tijd waarschuwde hij Seyss-Inquart tegen een samengaan met de NSB. Succes had hij niet. Nadien zorgde hij er voor dat deze en gene onder de journalisten die de persconferenties bezochten, te weten kwamen dat ook hij, Janke, van de NSB weinig hebben moest. In de kring dier journalisten genoot hij op grond van zijn bonhomie een zekere populariteit; helemaal echt was die bonhomie overigens niet: Janke kon, als hem dat in zijn kraam te pas kwam, arrogant en intimiderend optreden. Misschien koesterde hij in zijn hart wel iets van verachting voor al die Nederlandse journalisten, meestal een stuk of dertig (maar dat kon tot zeventig oplopen), die op de dagelijkse conferentie zo ijverig noteerden wat hij als de officiële Duitse standpunten naar voren bracht, Er waren onder die journalisten maar weinigen die, zoals de Haagse correspondent van De Telegraaf, mr. J. C. de Wit, en zijn collega van de NRC, mr. J. J. van Bolhuis, tenminste openhartige vragen durfden stellen. 'Zij die dit dagelijks gedoe niet hebben meegemaakt, kunnen zich', aldus later een der journalisten die dag in, dag uit de persconferenties bijgewoond had, 'onmogelijk realiseren hoe vernederend en deprimerend dit was, op 6 1
het verdrietige af ... Alleen het vragenspel gaf enige voldoening" - maar ook dat was toch veelal niet meer dan een spel.
XCHet verdient de aandacht dat het systeem van de geleide pers als systeem in 1940 bij de bladen zelf geen verzet gewekt heeft, later trouwens ook niet. Het was alles zo bedriegehjk geleidelijk gegaan. Men had dat systeem aanvaard in een periode waarin het leek dat er wel een wonder gebeuren moest, wilde Duitsland de oorlog nog verliezen; nadien zat men er in vast. Men wende er ook aan; afstomping ging mede een rol spelen.
XCCollectief verzet heeft zich in het eerste bezettingsjaar slechts voorgedaan tegen twee uitvloeisels van het systeem: in oktober' 40 toen de pers iristructie kreeg, een voor de koningin beledigend onderschrift bij een foto te publiceren, en in januari' 41 toen aan de bladen door het departement van volksvoorlichting en kunsten verboden werd, kritiek op de NSB uit te oefenen. Op dat tweede geval, waarbij Goedewaagens departement een gevoelige nederlaag leed, komen wij in ons volgend deel terug.
XCWat het eerste betreft: in september hadden de BBC en Radio Oranje bericht dat koningin Wilhehnina een groot, door Nederlanders in de vrije wereld bijeengebracht bedrag aan de Britse minister voor de luchtmacht overhandigd had voor de aanschaf van jagers en bommenwerpers. Toen nu in de nacht van 2 op 3 oktober enkele bommen op Haarlem neergekomen waren, kreeg de pers van de zijde van de Presseabteilung een foto van de schade toegezonden die men op de voorpagina moest opnemen; onder die foto diende een onderschrift te verschijnen waarvan de tekst woordelijk voorgeschreven werd en waarin o.m. stond: 'Hollandse belastinggelden, meegenomen door Hare Majesteit de Koningin, zijn besteed om Hollandse burgers te doden.' Dat was vele redacties te gortig. Men zocht onderling contact," weigerde plaatsing van het onderschrift - en had succes: de tekst werd ingetrokken. Wij zullen nog beschrijven dat men bij de tweede gelegenheid met zijn collectief protest 66k succes had. Maar daar bleef het bij: er kwam. geen groepering of wat dan ook tot stand die aan die twee voorbeelden kracht ontleende om de strijd tegen de Duitse bevoogding op een veel breder front aan te binden. Blijkbaar beschouwde men die strijd bij voorbaat als tot mislukken gedoemd.
XC1 J. C. A. Coucke: 'De Nederlandse pers tijdens de bezetting', p. 5-6 (Doe 1-303, a-j), 2 Het initiatief tot deze actie hebben zowel de hoofdredacteur van De Telegraaf als de chef-redacteur van De Standaard voor zich opgeëist. Het lijkt ons aannemelijk dat zij beiden los van elkaar ongeveer terzelfdertijd tot hun protestactie overgegaan zijn.
Hoe verging het de weekbladen?
XCDe Waag komt nog ter sprake. De Haagse Post werd gelijkgeschakeld en zag zijn verkoop inkrimpen tot een fractie van wat hij geweest was. De Groene Amsterdammer reduceerde zichzelf tot een a-politiek, cultureel weekblad; door het wegvallen van bijna al zijn advertenties gafhet na vijf maanden de ongelijke strijd op. Andere weekbladen van meer levensbeschouwelijke of godsdienstige aard kwamen aanvankelijk nog met openhartigheid voor hun beginselen uit. Wij menen geen enkel blad onrecht te doen walmeer wij in dat verband onze voorbeelden willen beperken tot het weekblad De Rejorniatie dat in '20 opgericht was en sinds '35 onder hoofdredactie stond van een van de hoogleraren van de Theologische Hogeschool te Kampen, prof dr. K. Schilder.
XCZoals wij in Voorspel beschreven, had Schilder er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de Synode der Gereformeerde Kerken in de herfst van '36 de beginselen van de NSB onverenigbaar verklaard had met de gereformeerde belijdenis, Vóór mei' 40 was hij in De Rejormatie voortgegaan met de bestrijding van het nationaal-socialisme. Begin juni begon het weekblad weer te verschijnen en tegen de directie van de firma die het blad uitgaf, Oosterbaan & le Cointre te Goes, zei Schilder: 'De jeugd zou het niet begrijpen als ik nu opeens mijn standpunt verander.' Schilder was getrouwd, hij had vier kinderen en hij was zich bewust wat hem boven het hoofd kon hangen: 'De gevangenisdeuren staan voor mij open', zei hij.l Een grote oplaag had De Rejormatie niet (ca. drieduizend exemplaren), maar het blad werd veel gelezen door predikanten die in hun gemeente eigen weekblaadjes uitgaven en die dus artikelen uit De Rejormatie konden citeren."
XCOp 9 juni kwam weer een nummer van De Rejormatie uit. Er stond een artikel van Schilder in waarin hij de koningin in bescherming nam tegen de kritiek die naar aanleiding van haar vertrek op haar uitgeoefend was. In totaal verschenen achter elkaar tien nummers. Schilder schreef alle hoofdartikelen, gaf bijbelcommentaar, werkte zijn standpunten in Z.g. brieven 'aan een jongere tijdgenoot' uit, citeerde elk moedig artikel dat hij elders in de pers kon vinden en verzuimde niet, uit de verzamelde werken van Vondel en Revius de meest strijdbare gedichten naar voren te halen. Hij stelde de absurde pretenties van de NSB en van Nationaal Front aan de kaak, hij wekte op tot geloofsmoed en trouwaan de wettige overheid: koningin en ministers. Daadwerkelijk verzet tegen de Duitsers wees hij af;61
1 K. C. van Spronsen, 6 nov. 1959. 2 Men vindt Schilders in de zomer van' 40 gepubliceerde artikelen in:
men moest, betoogde hij, voor de eigen vrije instellingen opkomen, zich steeds plaatsend op de basis van het Landoorlogreglement.
XCSchilder schreef scherp, vaak ook met ironie en sarcasme - en voor zijn lezers bevattelijk. Er ging van zijn artikelen een bevrijdende werking uit. Wie op De Rejormatie geabonneerd was (het blad kreeg er vijfhonderd abonné's bij), kon nauwelijks de vrijdag afwachten waarop men het nieuwe nummer over de post toegezonden kreeg. 'De schuilkelder uit, de uniform aan', zette Schilder boven zijn hoofdartikel in het nummer van 21 juni: 'Laat zien wie ge zijt: een goed christen en tegen elke revolutie en dus eengoed Nederlander onder het Nederlandse recht ... Als wij niet durven zeggen wat recht is, raken we onze mensen voor altoos kwijt.' 'Ik geloof', schreefhij vier weken later in De Rejormatie.
XC'dat de Here Zich zeer vertoornt over velerlei christelijk gebazel. Formele gezindheidsethiek is· het: kermen, verootmoedigen, zuchten, bidden. Maar materieel zeggen: zó en zó moet gij vandaag doen, dat ontbreekt maar al te veel . .. Geen groter steun voor de geesten die thans verwarring stichten dan een laffe kerk die met haar eisen van formele ethiek, bijvoorbeeld 'wees correct', heel correct de preekstoel voorbijloopt. Althans de preekstoel die concreet spreekt.'
XCIn datzelfde nummer (19 juli) keerde Schilder zich tegen de persinstructie, voortaan over de koningin te zwijgen. Van die instructie had hij kennis gekregen door een aanschrijving van de z.g, Raad van Voorlichting der Nederlandse pers, een '[out' gezelschap dat nog ter sprake komt. 'Ik spreek heden', schreef Schilder, zich tot die Raad richtend,
XC'rechtstreeks over onze koningin aan wie èn de grondwet èn het deze respectetende oorlogsrecht mij als onderdaan verplicht. Ik hoop dat de God der eeuwen haar genadig zal zijn. Ik zalmorgen in de kerk waar gij niet komt, openlijk voor haar bidden. Ik spreek linea recta mijn beste wensen voor het Koninklijk Huis uit En weet dit: als dit nummer van ons blad in handen van onze lezers komt zalonder wie ik bereiken kan, een ban gebroken zijn.'
XC'Wat Schilder met zijn artikelen voor ons volk doet, is', schreef een gemeente-ambtenaar te Kampen in zijn dagboek, 'ont-zag-lijk! Ze moeten later in goud gegrift! Lange kolommen heb ik vrijwel van buiten geleerd en geëxcerpeerd voor ik de krant verder gaf!'lvan Boven:p.
1 A. 13 (IS juli 1940).
XCIn het nummer van 16 augustus viel Schilder de vage ideologie van het Driemanschap der Nederlandse Unie aan:
XC'Zij zeggen wel dat geloof en politiek, religie en politiek, van elkaar gescheiden moeten blijven, maar zij menen eigenlijk dat hun humaniteitsgeloof en hun laat-pantheïserende karikatuur-religie op het politieke erf waar immers de machtsmiddelen bij de hand zijn, de strijd willen voeren tegen het geloof in de transcendente God en tegen de theïstische religie.
XCGod weet of zij de 'macht' hier zullen krijgen met haar middelen.
XCWij weten dat wij de 'bevoegdheid' zullen houden.
XCMacht en bevoegdheid blijven gelukkig twee. Tenslotte zal de antichrist géne, en de Kerk déze behouden. En daarna komt de dag van de grote oogst. Kom, Here Oogster, ja kom haastelijk, kom over het Kanaal en over de Brennerpas, kom via Malta en Japan, ja kom van de einden der aarde en breng Uw snoeimes mee, en wees genadig aan Uw volk; het is wel bevoegd, maar slechts door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen.'
XCTwee weken voor dit artikel verscheen, had Generalkonunissar Schmidt er bij de Sicherheitspolizei al op aangedrongen, De Reformatie voor zes maanden te verbieden. Veel haast had de Sicherheitspolizei daar niet achter gezet, maar nu greep zij in: in Schilders apocalyptische beeldspraak las zij louter de wens dat de Engelsen zo spoedig mogelijk het Kanaal zouden oversteken om het Derde Rijk te vernietigen. De Rejormatie werd zonder tijdslimiet verboden en Schilder werd gearresteerd.' De Gereformeerde Kerkbode van Delftshaven en die van Noord-Brabant en Limburg die beide tegen de arrestatie protesteerden, werden beide door een verbod getroffen. Schilder zelf werd drie-en-een-halve maand vastgehouden, aan lange verhoren onderworpen en in december vrijgelaten, evenwel met de aanzegging dat hem voortaan 'jede schrijtstellerische oder iournalistische Tätigkeit' verboden was.ê
XCAan dat verbod hield hij zich. nam zijn hoogleraarsambt weer op en concentreerde in de jaren die volgden, al zijn energie op een dogmatisch
1 Tegen een der Haagse predikanten, ds. P. K. Keizer, deed van der Vaart Smit enkele dagen later de voor het tijdsgewricht typerende uitspraak, dat Schilder en allen die dachten als hij, 'zich door hun politiek getint verzet ... in een gevaarlijke positie begaven en dat hun, wanneer zij dit verzet niet zouden staken, in Sachsen hausen en Oranienburg' (dat waren twee namen voor één concentratiekamp) 'de ogen wel zouden opengaan.' (BG-Amsterdam: p.v. zitting inz. H. W. van der Vaart Smit (18 dec. 1948), p. 35 (Doe 1-1729, a-sJ). 2 K. Schilder: 31 (1946), p. 4.
geschil binnen de Gereformeerde Kerken dat zich een jaar of vijf tevoren was gaan aftekenen. Het was of de bezetter niet meer voor hem bestond.
XCWas hem de gevangenschap toch zwaarder gevallen dan hij gedacht had? Had hij het gevoel dat hij aan de grens van zijn krachten gekomen was? Was hij in de cel gaan beseffen dat in de principiële artikelen waarmee hij zovelen een hart onder de riem gestoken had, een element van overmoed schuil ging? Wij kunnen, als zo vaak, op zo persoonlijke vragen geen antwoord geven. Schilder was, vertelde ons later een van de medewerkers van de uitgeverij van zijn blad,
XC'een man des vredes, Het lag helemaal niet in zijn aard om te vechten. Eigenlijk) was hij een groot kind. Hij had ook iets naïefs. zelf heb ik het niet helemaal kunnen zetten dat hij de voorwaarde van de Duitsers aanvaardde, niet meer te zullen publiceren. Ik heb er met hem ook wel over gesproken. U moet het zo zien: hij was vóór alles kerkmens en hij hing intens aan zijnleerlingen. Toen was de dogmatische strijd al gaande. Hij had het gevoel, zijn leerlingen in de steek te laten als hij hen in die strijd niet steunde. Het professorale leven had zijn hele hart,"
XCMen kan, schreven wij eerder, van elk departement, van elke provinciale griffie en van elk gemeentehuis een aparte bezcttingsgeschiedcnis schrijven - men kan dat ook van elk dagblad doen en dan zal, dunkt ons, tegen de achtergrond van hetgeen wij in dit hoofdstuk: reeds geconstateerd hebben, blijken dat zich meer variatie voorgedaan heeft dan men uit het lezen van de krantenkoppen alléén zou afleiden. Wij zullen daar straks nog voorbeelden van geven. Hier willen wij uitsluitend dieper ingaan op de gebeurtenissen bij enkele van de grootste dagbladen. De bladen van de Arbeiderspersa. J.
1 K, C. van Spronsen, 6 nov. 1959. 'Schilder', aldus ds. Buskes, 'was een groot kind. Buiten het luchtledige van de beginselen waarin ieder mens verwordt tot een schim, een drager van beginselen, maar geen mens van vlees en bloed meer, was Schilder een goed mens, hartelijk en mild. Ik weet dat uit eigen ervaring, De werkelijke wereld en de wereld van de beginselen waren twee volstrekt gescheiden gebieden voor hem. De mens Schilder en de polemicus Schilder waren twee mensen die naast elkaar leefden, ieder in zijn eigen wereld. Er zat iets van schizofrenie in. Daar mee heeft hij veel vrienden verspeeld die deze gescheidenheid niet verdroegen en het heeft velen tot zijn vijanden gemaakt.' Buskes: (197 0), p. 44)
kwamen al ter sprake. Wij beperken ons nu tot de bladen van het N eerlandiaconcern en tot de Nieuwe Rotterdamse Courant, De Telegraaf en De Standaard. Op enkele andere dagbladen, o.m. het Algemeen Handelsblad en De Tijd, komen wij in een volgend deel terug.
XCDe in Utrecht gevestigde N.V. Uitgeversmaatschappij Neerlandia- gaf in '40 drie dagbladen uit: in Utrecht De Utrechtse Courant, in Maastricht De Limburger Koerier en in Breda Het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland. De Limburger Koerier had de grootste oplaag van alle katholieke bladen in Nederland, groter dan De Tijd en De Maasbode, veel groter dan De Volks krant. De oplaag van Het Dagblad van Noord-Brabant en zeeland was dubbel zo groot als die van welk ander Brabants dagblad ook, en het derde blad, De Utrechtse Courant, had in het Sticht talrijke lezers. Het concern was eigendom van de Utrechtse katholieke familie van de Weyer. Aanvankelijk hadden leden van die familie ook de dagelijkse leiding van het concern uitgeoefend maar in '40 berustte deze bij een directeur-generaal, F. H. H. Herold.
XCHerold (lid van de raad van beheer van het ANP) was als zeventienjarige knaap bij Neerlandia in dienst getreden; begin' 40 had hij er zijn vijftigjarig jubileum gevierd. In het bedrijf was hij dus op eigen kracht (aandelen bezat hij niet) tot de hoogste positie opgeklommen. Hij was een bekwaam zakenman en hij placht een straf bewind te voeren waarbij de drie hoofdredacteuren van tijd tot tijd aanwijzingen van hem ontvingen. Hoofdredacteur in Utrecht was J. J. H. A. Bruna, in Maastricht H. van den Broeck, in Breda dr. J. E. A. van de Poel. Van deze drie waren de laatste twee van Belgische afkomst; zij hadden in de eerste wereldoorlog beiden met het Vlaams activisme gesympathiseerd en dus min of meer aan de kant van Duitsland gestaan.
XCDe eerste bij wie de oude sympathieën voor Duitsland opnieuwontloken, was van den Broeck, 'Het gordijn der geschiedenis is gevallen over een oude wereld', schreef hij op 16 mei in een hoofdartikel, 'de toekomst vinde ons tot opbouw van een nieuwe wereld bereid.' Het stuk gaf in Limburg veel aanstoot, maar er verliepen bijna twee weken voor Herold er zwakjes op reageerde. In een brief aan de drie hoofdredacteuren drong hij er toen op aan, 'nu vooral geen artikelen te publiceren als zij niet de volkomen6 2
1 Gegevens in Cpz, 209.
van de collega' s.' Van den Broeck antwoordde bits met er allereerst op te wijzen dat zijn collega van de Poel in Breda in de neutraliteitsperiode antiDuits geschreven had maar nu 'met zijn impulsief karakter' naar de andere kant doorgeslagen was: hij had althans in Het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland het lied 'Denn wir [ahren gegen Engelland' al tweemaal in de Duitse tekst met de Nederlandse vertaling er bij opgenomen; tot overleg was hij, van den Broeck, graag bereid maar voor 'een soort collectieve verantwoordelijkheid' voelde hij niets.'
XCHerold eiste gehoorzaamheid. Er werd over ontslag gesproken, er dreigde een proces, van den Broeck droeg de behartiging van zijn belangen aan de NSB' er mr. van Vessem op - en in juli ging het conflict als een nachtkaars uit. Van de Poel was inmiddels lid geworden van de Raad van Voorlichting der Nederlandse pers die door de hoofdredacteur van De Waag, dr. Goedewaagen, gepresideerd werd en waar ook Rost van Tonningen lid van was: van den Broeck had nu dus de zekerheid dat hij samen met van de Poel in het college van hoofdredacteuren der Neerlandiapers steeds in de meerderheid zou zijn.
XCHerold draaide bij. Medio juli gaf hij van den Broeck als richtlijn (niet dat zulks nodig was want van den Broeck schreef al in die geest), 'het publiek te brengen tot loyale gehoorzaarnheid aan de bezettende macht en tot snelle aanpassing aan nieuwe ideeën en vormen.f In een bespreking die in augustus in aanwezigheid van de president-commissaris (een lid van de familie van de Weyer) en de gedelegeerd commissaris (mr. H. W. de Vink, lid van de RKSP, gedeputeerde van Utrecht) plaats vond, werd tenslotte de vrede getekend. Wat men van den Broeck daar nog wèl verweet, was dat hij zijn omzwaai zo bruusk uitgevoerd had 'in plaats van tactvol, waarbij', aldus het verslag, 'de redactie had moeten optreden gelijk een liefdevolle verstandige vader met het hart vol deernis doet tegenover domme, verwende en daardoor juist zo beklagenswaardige kinderen'3 - daar werden blijkbaar de lezers van de Neerlandia-bladen mee bedoeld. In de herfst ging van Herold nog de aanwijzing uit 'om uiterst voorzichtig te zijn tegenover de NSB ... en om vooral nog van geen voorkeur te laten blijken, geestelijk of heimelijk, voor Nationaal Front of Unie.'41940, van de vergadering op 7 aug. (a.v.). • Brief, 9 okt. 1940, van F. H. H. Herold
1 Brief, 3 juni 1940, van H. van den Broeck aan F. H. H. Herold (a.v.). 2 Brief, 17 juli 1940, van F. H. H. Herold aan H. van den Broeck (a.v.). S Verslag, 9 aug.
XCHerolds beleid had de volledige instemming zowel van de raad van commissarissen als van de eigenaars van het Neerlandia-concern.
XCVan de Nieuwe Rotterdantse Courant- releveerden wij reeds dat de waarnemend hoofdredacteur, mr. M. Rooy, in juni een reeks door Telders geschreven hoofdartikelen plaatste waarin de volkenrechtelijke grenzen waaraan de bezetter gebonden was, duidelijk aangegeven waren. Rooy die in 1908 geboren was, was in ' 3 6, op acht-en-twintigjarige leeftijd dus, secretaris van de hoofdredactie geworden. In de zomer van '39 werd hij waarnemend hoofdredacteur: bij mr. P. C. Swart, de hoofdredacteur, openbaarden zich toen de eerste symptomen van de ziekte waaraan hij begin' 41 zou overlijden,
XCRooy die tijdens de meidagen gemobiliseerd was, werd op 23 mei uit de dienst ontslagen en zocht toen onmiddellijk mr. Swart op bij wie hij Telders aantrof Er kwam, aldus Rooy, de vraag aan de orde, 'hoe de courant kon doorverschijnen en een zoveel mogelijk Nederlandse houding aannemen.' 'Ik weet het niet', zei Rooy, 'ik zal het proberen'P Hij probeerde het, O.lll. door de beschouwingen van Telders op te nemen. Die leidden tot felle kritiek van de kant van de Presseabteilung en die kritiek drong via allerlei kanalen, met name via het Rotterdamse bedrijfsleven, tot de raad van commissarissen van het Z.g. Nijgh-concern door. Dat concern gaf behalve de Nieuwe Rotterdamse Courant, ook het Rotterdams Dagblad uit alsmede in Den Haag Het Vaderland en in Dordrecht De Dordtse Courant. Herhaaldelijk drongen leden van de raad van conunissarissen en drong ook de directeur van de NRC, mr. H. de Bloeme, er bij Rooy op aan dat hij van meer 'begrip' voor het 'nieuwe Europa' zou getuigen. De bom barstte toen Rooy op 13 juli in een hoofdartikel positief schreef over de samenwerking tussen de zes democratische partijen (hij wist niet dat die samenwerking de dag tevoren min of meer stukgelopen was op Schmidts bekende weigering). Blijkens dat artikel zag ook Rooy het als onvermijdelijk dat Nederland op de een of andere wijze bij het overwimlende Duitsland aansluiting zou zoeken ('juist in politiek opzicht zalons volk de tijdgeest moeten verstaan') maar, schreefhij, zich duidelijk richtend tegen de pretenties van de NSB en Nationaal Front: 'de overgrote meerderheid des volks wenst opRotterd. Crt., 6 2
1 Gegevens Cpz, I42 en I43. 2 Cpz: verslag van de zitting de 28-30 aug. I946, p. 4I-42 (Cpz, I42).
XCde grondslag van geijkte Nederlandse waarden aan een nieuwe toekomst te
XCbouwen'; hij herinnerde ook aan 'de echt-Nederlandse grondslagen van
XCzelfdoen en verdraagzaamheid' - en wie in die tijd van 'verdraagzaamheid'
XCrepte, wees elke vorm van Jodenvervolging principieel af Het artikel verscheen op een zaterdag. Kennelijk pleegden commissarissen
XCen de directie onderling overleg want op maandag IS juli kreeg Rooy
XC'scherpe kritiek' in ontvangst te nemen, 'waarop ik', aldus zijn relaas in '45,
XC'mijn besluit nam, weg te gaan, want de heren wilden mij in een richting dwingen
XCdie ik niet wilde. De directie zat met de handen in het haar en vroeg mij wat er
XCnu gebeurenmoest. Ik heb gezegd dat er één oplossing was, nl. opheffing van de
XCcourant. De directie weigerde dit; men was van mening dat de oorlog slechts
XCkort zou duren en men wilde de apparatuur behouden." Er werd een uitvoerig
XCberoep op mij gedaan, op dit besluit terug te komen. Ik gevoelde: wanneer ik
XCtoegeef, kan ik misschien een artikel schrijven dat nog wel door de beugel gaat,
XCmaar men zal steeds verder gaan. Toen is de naam van Huyts naar voren ge
XCkomen, niet door mij in de eerste plaats"
XCen die naam moest bij buitenstaanders wel de grootst mogelijke verbazing
XCMr. J. Huyts, redacteur van de NRC voor Oost-Europa, had zich sinds het
XCeinde van de jaren '20 een vurig bewonderaar van de Sowjet-Unie getoond;
XChij had herhaaldelijk de Sowjet-Unie bezocht en werd door menigeen als
XCeen agent van de Russische geheime dienst beschouwd; mèt anderen was hij
XCeind '39 uit het Comité van Waakzaamheid gezet. Huyts was een vreemd
XCsoortige intellectueel. Maakte het in augustus '39 tot stand gekomen Duits
XCRussisch bondgenootschap het hem in de zomer van '40 gemakkelijk,
XCopeens met syrnpathie van Duitsland te gewagen? Het had er alle schijn van. 'Hij had althans in juni en juli al enkele artikelen in de geest van het 'nieuwe =-Europa' geschreven die Rooy geweigerd had op te nemen: van de buiten
XCwacht wist niemand hoe Huyts over de toestand was gaan denken. Het was voor Rooy een heel probleem wat hij moest doen. Hij pleegde
XCoverleg met Swart. Zij waren het er over eens dat de NRC moest blijven
XC1 Met die apparatuur werden ook De Maasbode en De Rotterdammer gedrukt die
XCbeide door het bombardement van 14 mei hun bedrijfsinstallaties verloren hadden.
XC• Notulen van de eerste vergadering van de zuiveringscommissie ad hoc der Nieuwe
XCRotterd. Crt., IS aug. 1945, p. 4 (a.v.).
verschijnen. Welnu: Huyts was een ervaren journalist, hij behoorde tot de coterie van NRC-redacteuren en als dan toch iemand het beleid van het blad moest ombuigen, dan kon men, meenden zij, beter hèm nemen dan het risico lopen dat aan de NRC een buitenstaander opgedrongen werd. Het was Rooy en Swart bekend dat Huyts er bepaald veel prijs op stelde, de leiding van het blad in handen te nemen; zij wisten óók dat deze al met de 'foute' Raad van Voorlichting der Nederlandse pers contact opgenomen had.!
XCTot opluchting van directie en raad van cernmissarissen van de NRC droeg Rooy in feite de hoofdredactionele leiding ~an het blad aan Huyts over: de hoofdartikelen waren voortaan van diens hand. 'Wemoeten beseffen', schreef hij eind juli aan Rooy, 'dat we besloten zijn in een ruimte waarin de Duitse macht, de Duitse organisatie en de Duitse geest de toon aangeven ... Dat het er niet bij blijven kan dat we ter gelegenheid van de grote schoonmaak een nieuw kastpapiertje kiezen, zal jou even duidelijk zijn als mij.'2
XCDat Huyts de hoofdartikelen zou blijven schrijven, werd medio augustus door de raad van commissarissen met op één na algemene stemmen goedgekeurd; die ene tegenstem was van mr. G. Nauta die onmiddellijk als commissaris bedankte. Per I november verliet Rooy de krant; hij aanvaardde een functie bij een levensverzekeringsmaatschappij. Huyts werd toen ook officieel waarnemend hoofdredacteur. Eerst na het overlijden van Swart werd hij, op eigen dringend verzoek (hij dreigde bovendien dat hij, als de zaak niet spoedig doorging, bij Hushahn zijn beklag zou doen), tot hoofdredacteur benoemd.
XCDe pro-Duitse hoofdartikelen die hij geschreven had en bleef schrijven, lTl.unttenuit door ondoorzichtigheid. Wat zijn sympathieën voor de SowjetUnie waard waren, bleek in de zomer van' 41 toen de brute Duitse invasie van dat land geen enkele wijziging in zijn beleid teweeg bracht. Het was een beleid waar overigens op enkele punten elementen van onafhankelijkheid in staken: een aantal Joodse personeelsleden werd door Huyts zo lang mogelijk beschermd en enige redacteuren en correspondenten die in hun artikelen tussen de regels door van toenemende twijfel aan Duitslands overwinning blijk gaven, hield hij de hand boven het hoofd. Bij dat alles pretendeerde
XC1 'De besprekingen welke ik hier ingeleid heb, hebben zich', schreef Huyts op 17 juli aan dr. van de Poel, lid van de Raad van Voorlichting, 'in een richting ontwikkeld welke in overeenstemming is met de in ons gesprek gebleken opvattingen. Het laat zich aanzien dat de organisatorische eonsequenties zeer spoedig getrokken zullen worden ... Dit te uwer vertrouwelijke inlichting.' (a.v., 210). 2 Brief, 3 I juli I940, van J. Huyts aan M. Rooy (a.v., I43).
~ hij, 'de socialist' gebleven te zijn die hij, naar hij zelf meende, steeds geweest _ was. De buitenwacht zag het anders: haar opinie was dat een door eerzucht _ en rancune gedreven NRC-redacteur 'de oude liberale tante', aldus van
XCRavesteyn, 'in één slag' gemetamorfoseerd had tot 'een jonge socialistische
XCsnol'! Nagenoeg al zijn vrienden keerden Huyts de rug toe en deze erkende
XCal in september' 40, dat hij een taak op zich genomen had, 'welke allerminst
XCdankbaar en in veler ogen niet eens eervol is.'2 Dat de verantwoordelijkheid
XCvoor de omzwaai bij de raad van commissarissen lag, behoeft geen betoog. Rooy bleef niet de enige die zijn post bij de krant opgaf; er waren nog
XCvier of vijf redacteuren die dat deden, onder wie drs. H. A. Korthals en
XCmr. A. Stempels. Het aantal abonné's daalde van bijna 35000 in juni '40
XCtot bijna 29 000 in decemberê en het blad, eens befaamd als The Times van
XCNederland, zag zich na zijn omzwaai aangeduid als de Huytsche Zeitang in
XCden Nisderlanden een spitse parafrase van de in Amsterdam verschijnende
XCDeutsche Zeitung in den Niederlanden. Zo hadden de raad van commissarissen en de directie de NRC'gered'.
XCWij voegen Iller aan toe dat de raad en de directie nimmer Duits druk
XCwerk aanvaard hebben, dat zij weigerden, de Deutsche Zeitung in den
XCNiederlanden te produceren en dat enkele commissarissen in de honger
XCwinter diensten aan het verzet bewezen; ook mr. de Bloeme had toen 'een
XConderduiker in huis'.4 Alles tezamen vormt dit evenwel, historisch gezien,
XCslechts een zwak tegenwicht tegen het kapitale feit dat de idealen van demo
XCeratie en nationale onafhankelijkheid in de zomer van '40 door het meest
XCgezaghebbende Nederlandse dagblad prijsgegeven waren.
XCDe Telegraa] en zijn populaire editie De Courant/Het Nieuws van de Dag 5
XCwaren in de eerste plaats de creatie van de enige 'krantenkoning' die ons
XCland ooit gekend heeft: Hendrikus Marius Corrielis Holdert. Holdert was in 1870 op Java geboren. Hij leerde in Nederland het druk
XCkersvak en vestigde in Amsterdam, toen hij twee-en-twintig was, een kleine
XCdrukkerij, 'Elsevier' geheten. Tien jaar later stond hij fmancieel sterk genoeg
XCom een Amsterdams dagblad te kopen, De Telegraaf, dat met zijn nevenblad
XC1 W. van Ravesteyn: 'Huyts' apologie' (1945), p. 4 (a.v.). 2 Brief, 20 sept. I940, van]. Huyts aan de directie en raad van commissarissen van de Nieuwe Rotterd. Crt.
XC(a.v., 142). 3 Eind '43 was het weer boven de 35000 gekomen. • Cpz: verslag
XCvan de zitting inz. de Nieuwe Rotterd. Crt., 5 okt. 1946, p. I9 (a.v.). 5 Gegevens in
XCCpz, 200 en 226, Doe I-729 en Doe II-80o.
De Courant/Het Nieuws van de Dag nog maar een betrekkelijk kleine oplaag had. Holdert had een fijne neus voor wat men 'het nieuws' noemt en in een tijd waarin de meeste dagbladen nog een afkeer hadden van alles wat naar 'sensatie' zweemde, besefte hij dat er voor een bekwaam geredigeerde krant die de 'sensatie' niet zou schuwen, wellicht een breed publiek zou bestaan. Hij had goed gezien: de oplaag van De Telegraaf en vooral die van het zeer goedkope nevenblad De Couraiul Het Nieuws van de Dag ging snel stijgen en toen de eerste wereldoorlog uitbrak, hadden beide bladen in de door scherpe concurrentie gekenmerkte krantenwereld een positie van betekenis verworven, mede door Holderts moderne acquisitie-methoden, Wij zullen De Courant/Het Nieuws van de Dag verder buiten beschouwing laten; wel bedroeg de oplaag van dit blad een veelvoud van die van De Telegraaf, maar de redactionele lijn werd uitsluitend door De Telegraaf aangegeven.
XCIn die eerste wereldoorlog stond Holdert met hart en ziel aan de zijde der Geallieerden. De scherpe anti-Duitse prenten van zijn politieke tekenaar Louis Raemaekers werden vooral ook in Engeland en Amerika bewonderd. Systematisch liet Holdert zijn redactie betogen dat het Nederlandse buitenlandse beleid pro-Duits was. Vooral viel hij de regering aan omdat zij veel teveel goederen naar Duitsland liet vervoeren dan wel toeliet dat deze Duitsland binnengesmokkeld werden. In september 'IS vestigde hij in zijn woning te Amsterdam een 'anti-smokkelbureau' welks agenten de grensgebieden afreisden om daar gegevens te verzamelen; soms bemachtigden die agenten ook officiële douanelijsten. Met dat materiaal ging Holdert pressie op de regering uitoefenen. Deze zat van haar kant al geruime tijd op een gelegenheid te wachten om de lastige stokebrand in het nauw te brengen en zij had al gemeend, er een gevonden te hebben, toen De Telegraaf in juni' I 5 bij een ingezonden stuk een onderschrift geplaatst had dat een virulent anti-Duitse strekking had: de 'groep gewetenloze schurken' die van het centrum van Europa uit de oorlog 'veroorzaakt' hadden, moesten, aldus het blad, 'als misdadigers onschadelijk worden gemaakt'; met Nederlands onafhankelijkheid zou het zijn gedaan, 'als het Duitse militairisme wint':
XC'Het handhaven der neutraliteit moet niet ons doel zijn, doch slechtshet middel tot behoud van onze onafhankelijkheid ... Als het ogenblik daar is, dat zal gekozen moeten worden tussen de schande en de eer, zullen wij een regering die weifelen mocht, zeer zeker niet met veel te zachte termen behandelen, doch al onze invloed aanwenden dat zij geen minuut langer op de plaats geduld wordt waar ze nooit had moeten zetelen.l
XC1 De Telegraaf, 16 juni 1915, aangehaald in P. H. Ritter: De donkere poort (1931), dl. I, p. 263-64. 6 2
Hoofdredacteur J. C. Schröder, beter bekend onder zijn pseudoniem
XC'Barbarossa', werd vervolgd wegens 'het in gevaar brengen van de Neder
XClandse neutraliteit' en in zijn zaak was in hoogste instantie nog geen vonnis
XCgewezen (hij werd tenslotte vrijgesproken), toen hij begin december 'IS
XCwegens de activiteiten van Holderts 'anti-smokkelbureau' die staatsgevaarlijk
XCgeacht werden, in hechtenis werd genomen. Meteen stond degehele pers
XCop haar achterste benen: dat was aantasting van de persvrijheid! Schröder
XCwerd na een agitatie van zeventien dagen die het land in rep en roer bracht,
XCuit de voorlopige hechtenis ontslagen en door een grote menigte verwel
XCkomd. De Telegraaf had getriomfeerd, en de overwinning der Geallieerden
XCleekachteraf een rechtvaardiging te bieden voor haar aggressief redactioneel
XCbeleid dat de krant overtuigde medestanders en felle vijanden bezorgd had,
XCplus 'een extra-publiciteit die aan de verkoop ten goede kwam. De Telegraafbreidde zich in de jaren '20 verder uit en in 1930 werd aan
XCde Nieuwezijds Voorburgwal te Amsterdam een imposant nieuw kranten
XCbedrijf in -gebruik genomen, het grootste in Nederland, dat geheel volgens
XCde plannen .van Holdert ontworpen was, De Telegraaf was zijn trots, zijn
XCoogappel. Hij dacht er niet aan, zich uit het bedrijf terug te trekken. In de +loop van de jaren '20 vestigde hij zich in Frankrijk (hij was inmiddels als
XCenige eigenaar van De Telegraaf multimiljonair geworden), maar geen detail
XCvan hetgeen zijn blad publiceerde, ontsnapte aan zijn aandacht. Zijn hoofd
XCredacteuren moesten zich strikt richten naar wat hij, Holdert, voor de
XCopinie vall burgerlijk Nederland hield, Zulk een hoofdredacteur kon van de
XCene dag op de andere zijn congé krijgen, Dat gebeurde in '33 met mr. dr.
XCG. J. van Heuven Goedhart. Tot zijn opvolger benoemde Holdert toen J. M. Goedemans die in 1908 als drie-en-twintigjarige jongeman verslag
XCgever bij De Telegraaf geworden was en in '17 na Schröder al eens hoofd
XCredacteur was geweest. De Telegraafhad in de tweede helft van de jaren '20 van een duidelijke
XCsyrnpathie voor Mussolini blijk gegeven. Onder de hoofdredactionele
XCleiding van Goedemans verkondigde het in de jaren' 30 menigmaal stellingen
XCdie men ook in NSB-bladen aantrof; het blad schaarde zich overigens in de
XCeerste plaats achter premier Colijn die het tot' de sterke man van Nederland'
XCopvijzelde, Goedemans was allerminst pro-Duits: hij had geen sympathie
XCvoor het Derde Rijk, betoogde in de neutraliteitsperiode ook tegen Duitse
XCbezoekers dat Duitsland de oorlog zou verliezen en reageerde zuiver toen
XChij op 14 mei na het bericht der capitulatie de publikatie van De Telegraaf
XCstaakte. De uiteindelijke beslissing lag evenwel niet bij hem maar bij de
XCeigenaar, Holdert. Holdert was toen zeventig jaar. Zijn gezondheid was achteruitgegaan.
had een moeilijk leven achter de rug. Met zijn tyrannieke aard was hij in zaken gelukkiger geweest dan in zijn particulier bestaan. Vooral verdroot het hem dat zich onder zijn vier kinderen slechts één zoon bevond, Henri ('Hakkie'), die een buitenechtelijk kind was waarvan hij het vaderschap niet officieel erkend had maar die hij niettemin graag als zijn opvolger zag in het grote bedrijf dat hij opgebouwd had. Hij was voor die zoon een hoogst ongemakkelijke vader geweest: Henri was van de ene school naar de andere gestuurd, had ook een blauwe maandag in Parijs gestudeerd en was steeds absurd krap gehouden. Zijn vader joeg hem op vier-en-twintigjarige leeftijd het bedrijf van De Telegraaf in op een maandsalaris van f 75. Het had alles tezamen in de zwakke jongeman een recalcitrantie gewekt die zich uitte in toenemende sympathie voor het nationaal-socialisme en een lidmaatschap van de NSB waarbij hij zich reeds in ' 32 aansloot.
XCTen tijde van de Duitse inval was Holdert eigenlijk bij toeval in ons land. Voor het bijwonen van de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering, een pure formaliteit, was hij uit Frankrijk gearriveerd en hij had, zoals gebruikelijk, zijn intrek genomen in een suite van het American Hotel te Amsterdam. Zijn broer, F. H. J. Holdert, die sinds '14 als directeur van De Telegraaf optrad (maar nooit een zelfstandige beslissing had kunnen of willen nemen), zocht hem daar op de rode mei op. De vraag rees of de krantenmagnaat die Duitsland in de eerste wereldoorlog zo fel geattaqueerd had, zich misschien naar Engeland zou begeven: hij zou er over ruime geldmiddelen kunnen beschikken aangezien hij nagenoeg zijn gehele persoonlijke vermogen in Amerikaanse fondsen had belegd waartoe hij bij een verblijf in Engeland of Amerika toegang zou hebben. Holdert weigerde evenwel, ook maar te pogen te vertrekken, daarbij (volgens zijn broer) de vraag stellend: 'Doe je mee als ik de zaak uit de poten van de Moffen wil houden ?'1
XCDit was, nemen wij aan, een van de redenen waarom Holdert op 15 mei Goedemans opdracht gaf, De Telegraaf weer te doen verschijnen. Een tweede reden lag in het feit dat geen der dagbladen het voorbeeld van De Telegraaf gevolgd had; een derde werd gevormd door de uit Den Haag ontvangen aanwijzing dat het maatschappelijk leven zo normaal mogelijk voortgang moest vinden - en misschien was er nog een vierde motief: Holdert die in bijna vijftig jaar rusteloze arbeid 'Elsevier' tot een grote drukkerij en het Telegraaf-bedrijf tot het florissantste en grootste Nederlandse krantenbedrijf opgewerkt had, kon van zijn schepping geen afstand doen. Uitgesproken politieke motieven zien wij niet: Holdert was, althans in die laatste fase van zijn leven, in de eerste en misschien ook wel in de laatste plaats een zakenman
XC1 PRAe-Amsterdam: p.v. F. H. J.
XCdie weliswaar, aldus een zijner redacteuren die in de oorlog nogal eens
XCpersoonlijk contact met hem had, 'niet afkerig was van nationaal-socialis
XCtische denkbeelden", maar wij zien die denkbeelden als weinig geprofileerd.
XCWèl achten wij het mogelijk dat Holdert het gevecht dat hij, teneinde zijn
XCbedrijf te behouden, met de Duitsers wildeaangaan, met bezorgdheid tege
XCmoet zag: zouden zij nog eonsequenties verbinden aan het beleid dat hij in
XCde eerste wereldoorlog gevoerd had? Wij hebben maar schaarse aanwijzingen wat de bij uitstek gesloten
XCTelegraaf-eigenaar in zijn hotelsuite dacht en overwoog in de periode die ....nog zou verstrijken voor hij in de zomer van '44 in Frankrijk overleed. Een
XCzaam zat hij in dat hotel, zich opvretend over de politieke kapriolen van zijn
XCzoon Henri, geheel beheerst, naar het schijnt, door die ene vraag: hoe 'red'
XCik mijn bedrijf? In de zomer van '40 zag ook hij de Duitsers als de definitieve
XCoverwinnaars; een aanwijzing daarvoor ligt in het feit dat hij via hen trachtte,
XCeen deel van zijn kapitaal uit Amerika naar bezet Nederland terug te krijgen.
XCHad hij nog op Duitslands nederlaag vertrouwd, dan zou hij zich ook niet
XCzoveel zorgen gemaakt hebben over eventuele Duitse pogingen, zijnkranten
XCbedrijf te kopen, Nu gingen die zorgen zijn beleid bepalen. Nog vóór hem van die pogingen gebleken was, had Holdert voor zichzelf
XCal vastgesteld dat hij een welwillende houding jegens de nieuwe macht
XChebbers zou aarmemen. Anders dan de raad van commissarissen van de
XCNRC besloot hij dus, in te gaan op een Duits verzoek, het dagblad dat de
XCDuitsers wilden uitgeven, Die Deutsche Zeitung in den Niederlanden, door de
XCTelegraaf te laten drukken en expediëren; redactie en administratie van het
XCDuitse blad kregen werkruimte in het Telegraaf-gebouw. Men had daar
XCevenwel niet voldoende zetcapaciteit maar dat probleem werd opgelost:
XCde raad van commissarissen van het Algemeen Handelsblad keurde goed dat
XChet zetsel voor het Duitse dagblad in het bedrijf van het Algemeen Handelsblad
XCvervaardigd zou worden. Korte tijd later ging Holdert nog een stapje
XCverder: aan de directeur van de drukkerij 'Elsevier' (NSB'er sinds '35) gaf
XChij machtiging, het weekblad De Misthoorn te drukken dat in ons land de
XCtegenhanger moest zijn van Der Sturmer, Er werd bij die gelegenheid door
XCde functionaris van Schmidts Generalkommissariat die de herverschijning
XCvan De Misthoorn wilde bevorderen, Schwier, gedreigd dat de drukkerij 'Elsevier', als ze niet tot medewerking bereid was, gesloten zou worden,
XCmaar die factor was zeker niet de enige die bij Holdert een rol speelde,
XC1 PRAe-Amsterdam: p.v. inz. De Telegraaf(26 april 1946), p. 6 (getuige]. B. Th,
'zakelijk bekeken, konden wij', aldus de directeur van 'Elsevier', 'best een dergelijk karwei gebruiken."
XCWaren Holderts bedrijven door dit alles voldoende beschermd? Holdert meende van niet. Het hinderde hem dat hij eigenlijk niet wist wat er in de hingen van het Reichsleommissariat aan plannen gebrouwen werd. Hoe kon hij aan inlichtingen komen? Wie was de figuur die hem, als Duitsers voornemens waren, zijn bedrijven op te kopen, tijdig kon waarschuwen? Wie kon hem er in het algemeen van op de hoogte houden, hoe de grote politiek zich achter de schermen ontwikkelde?
XCIn de loop van juni kwam Holdert in contact met een van Musserts naaste medewerkers (van september' 40 af secretaris-generaal der NSB), ir. C. J. Huygen. Diens firma, Huygen & Wessel, had in ' 3 0 de centrale verwarmingsinstallatie voor het nieuwe Telegraaf-gebouw geleverd. Huygen had van tijd tot tijd het gebouw bezocht en had er ook Henri Holdert ontmoet; begin juni vroeg hij Henri of deze hem in contact kon brengen met iemand die een belangrijk bedrag wilde schenken aan de NSB: de NSB had, zei hij, voor het vervaardigen van W A-mliformen veel geld nodig. Henri verwees Huygen naar zijn vader en uit de gesprekken die tussen Huygen en Holdert plaats vonden, resulteerde in eerste instantie dat Huygen zich tegen een vaste maandelijkse betaling van f I 000 (later werd het f I 500) bereid verklaarde, als' adviseur' aan Holdert alle inlichtingen over te brengen die hij in NSBofDuits milieu verzamelen kon; ook zei Huygen (en dat liet Holdert voor alle zekerheid door Mussert bevestigen die hem daartoe in het American Hotel opzocht) dat de NSB zich moeite wilde geven, te voorkomen dat De Telegraaf in Duitse handen zou geraken.
XCSpoedig bleek dat er Duitsers waren die plannen in die richting koesterden. De Duitse zakenman en miljonair Miedl werd bij Holdert geïntroduceerd; op Miedls vraag of over overneming van De Telegraaf onderhandeld kon worden, antwoordde Holdert kortaf: 'De Telegraafisniettekoop.'2 Aannemelijk is wèl dat Miedls bezoek bij Holdert de overtuiging versterkte dat de relatie met Huygen van veel betekenis kon zijn. Huygen was hem overigens niet meer dan een middel om zijn doel te bereiken; de duizend gulden die Huygen per maand kreeg, duidde Holdert jegens zijn eigen secretaris meermalen als 'een Judasloon' aan," Mussert zag dat anders: hem was het welkom dat Huygens salaris de begroting van de NSB niet belastte en voorts vertrouwde
1 PRAC-Amsterdam: p.v. inz. april 1946), p. 52 (p.v. van L.B.R.) (Doe II-8oo, a-r). 2 Tribunaal Amsterdam: Uitspraak inz. H. M. C. Holdert (7 april 1948), get. C.]. Huygen in 1948, p. 2II). 3 PRAC Amsterdam: p.v. inz. p. 47 (p.v.]. H. R.).
hij er op dat hij, als hij eenmaal de macht in handen had, mede via Huygen De Telegraafinnationaal-socialistisch vaarwater kon brengen. Toen General kommissar Schmidt hem eind juni vroeg, 'wat er juist was van de verhouding tussen mij en De Telegraaf', antwoordde Mussert volgens zijn dagboekaantekening, 'dat er van aankoop geen sprake was, maar alleen van toezicht op de redactie door kameraad Huygen.'!
XCAl tijdens zijn eerste bezoek bij Boldert had Huygen gevraagd of deze een flink bedrag aan de NSB wilde schenken; Huygen had van f 25000 gerept, 'voor de aankleding van de WA te Amsterdam'P Boldert had daar toen met geen woord op gereageerd. Bet spenderen van een relatief zo groot bedrag leek hem kennelijk pas verantwoord nadat Huygen eerst had aangetoond dat hun vaste relatie zin had. Huygen deed blijkbaar voldoende zijn best: eind '40 werd de f 25 000 door Boldert gefourneerd; later gaf deze nog eens f 5 000 extra aan Huygen in verband met diens verhuizing; een strijdfonds van de NSB kreeg in de lente van '44 een laatste gift van f 2500.
XCBoldert placht zijn spel zo te spelen dat niemand hem in de kaart kon kijken. Dat de NSB een gehate minderheid was, zal in de loop vanwel tot hem doorgedrongen zijn en dat kan alleen maar zijn neiging versterkt hebben om de relatie die hij, via Huygen, met Mussert onderhield, volstrekt geheim te houden. Wellicht wist zijn broer, directeur van De Telegraaf, er van af maar uit niets blijkt dat die relatie aan de hoofdredactie of de redacteuren van het blad bekend was. Bet is alleszins denkbaar dat de al gesignaleerde hoofdartikelen waarin De Telegraaf zich eind juli tegen de Nederlandse Unie uitsprak en een eoncentratie bepleitte die, al werd dat dan niet met zoveel woorden gezegd, ook de NSB zou omvatten, te maken hebben gehad met directieven van Boldert waarbij deze dan over de achtergrond van die directieven wel gezwegen zal hebben. Mogelijk is evenwel ook, dat hoofdredacteur Goedemans, die zeer weinig contact met Boldert had, uit eigen beweging de bedoelde hoofdartikelen schreef; verscheidene redacteuren liet hij in die tijd relaties onderhouden met pro-Duitse figuren en NSB' ers uit de kring van de Raad van Voorlichting.
'40
XCGoedemans had aanvankelijk de beleidslijn uit de jaren'willen door
30
XC1 Mussert: Dagboek, 27 juni 1940. 2 Tribunaal Amsterdam: Uitspraak inz. H. M. C. Holdert (getuige C. J.
trekken. Kort na de capitulatie zei hij tegen prof Snijder dat er maar één man was die men 'als de enig mogelijke 'sterke man' aan de Duitsers (kon) presenteren': Colijn; daar wilde hij door middel van De Telegraaf voor gaan ijveren. Snijder zag daar niets in! en Goedemans liet het denkbeeld vallen. Wij vermeldden reeds dat Goedemans eind juni Telders twee artikelen liet schrijven die een duidelijk anti-Duitse strekking hadden. Daar staat tegenover dat hij de pro-Duitse artikelen van zijn vaste medewerker dr. J. Smit, rector van het Hervormd Lyceum te Amsterdam, accepteerde en dat hij begin juli een artikel opnam van de inspirator van De Waag, ir. Wigersma. Ook de hoofdartikelen waarin de Nederlandse Unie afgewezen werd, kunnen de Duitsers niet anders dan welkom geweest zijn. Bij het ontslag van alle Joodse redacteuren dat hun per I augustus door directeur Holdert verleend werd ('zonder dwang van de zijde van de bezettende macht. Ik: deed dit om redenen van bedrijfsveiligheid"), legde Goedemans zich neer.ê zo ook bij de Duitse instructie (22 oktober) om voortaan geen werk van Jo Spier te plaatsen; de vaak geestige prenten van deze Joodse tekenaar waren bij het Telegraaf-pubhek zeer geliefd geweest.
XCHet is niet zo gemakkelijk, het beleid van Goedemans (die in '42 De Telegraaf moest verlaten) op één noemer te brengen. Bij verscheidene gelegenheden wekte hij reeds in die tijd door het opnemen van artikelen die men als steun aan de Engelse oorlogsvoering beschouwen kan, heftige irritatie bij de Duitsers (wij zullen daar nog enkele voorbeelden van geven) en in november trok hij een journalist die de Arbeiderspers vaarwel gezegd had, als medewerker aan. Wij zouden in het algemeen willen stellen dat het beeld dat de inhoud van De Telegraaf in '40 bood, niet wezenlijk afweek van dat van de andere grote dagbladen en bij dat van een aantal daarvan bepaald gunstig afstak; Goedhuys bij de Arbeiderspers en Huyts bij de NRC gingen, om slechts deze te noemen, in hun dienstbaarheid aan de vijand bepaald verder dan Goedemans die zeker van de herfst van '40 af op een Engelse overwinning ging hopen.
XCDe Telegraaf wekte evenwel door zijn vorm bij velen extra aanstoot.
XCGrote, sprekende 'koppen' waren al vóór de oorlog bij het blad in zwang gekomen. Daar ging men mee door, hoewel Goedemans er bij de redactie herhaaldelijk op aandrong, een bescheidener opmaak te kiezen; de redac
XC1 PRA-Amsterdam: p.v. G. A. S. Snijder (4 okt. 1946), p. 13 (Doc I-I603, a-r). • Cpz: p.v. zitting inz. De Telegraaf, 17-19 okt. 1946, p. 16 (F. H. J. Holdert). 3 De betrokkenen werden ontslagen met drie maanden wachtgeld à f 200 p.m. Een der ontslagenen, mr. S. Davids, redacteur-buitenland, kreeg na het verstrijken van die termijn vertaalwerk van Goedemans en enkele andere Joden, onder wie de actrice Henriêtre Davids en haar man, hielp hij onderduiken.
teuren betoogden evenwel dat de lezers minder op de 'koppen' zouden letten dan op de bron der berichten: een Duitse bron die als regel duidelijk aangegeven werd. Het oude systeem bleef dus gehandhaafd en gaf menige eerste pagina van De Telegraaf een uiterlijk dat met de doeleinden der Duitse propaganda overeenkwam.
XCBij het grootste anti-revolutionaire dagblad, De Standaard,l begon de werkelijke crisis in oktober' 40.
XCHet blad was, zoals wij al vermeldden, begin juli op grond van Colijns artikel tegen het Duitse witboek voor acht weken verboden. Eind augustus begon het weer te verschijnen, tot teleurstelling van Generalleommissar Schmidt die gehoopt had dat het aan de financiële gevolgen van het verschijningsverbod bezwijken zou. Schmidt blééf ontevreden en hij ging dus op de chef van de redactie, T. Cnossen (Colijn was hoofdredacteur maar deed niet meer dan af en toe hoofdartikelen schrijven), pressie uitoefenen om zijn koers te wijzigen. Cnossen weigerde en stuurde Schmidt een memorandum waarin hij, aldus Schmidt, uiteenzette dat het De Standaard 'un lIIäg/ich sei und dass man es von ihr unmoglich. verlangen känne, den National sozialisntus zu propagieren.è Schmidt ging toen overwegen, 'in die Redak tion der Zeitung einen Beauitragien zu setzen'3 - en zo een 'gemachtigde' was ook beschikbaar: de pro-Duitse journalist Max Blokzijl, de Berlijnse correspondent van het Algemeen Handelsblad, die door dat blad ontslagen was en naar ander werk omkeek; hij had in augustus met de Avro contact gehad inzake een reeks radiovoordrachten over Duitsland maar daar was nog geen vaste verbintenis uit ontstaan.
XCKort nadat Schmidt Cnossens nota had ontvangen, kreeg deze te heren dat er aan Duitse kant over gedacht werd, Blokzijl aan de redactie van De Standaard toe te voegen. Even leek de bui nog over te drijven doordat Schmidt overwoog, Blokzijl te gebruiken om het Algemeen Handelsblad in het goede spoor te brengen, maar eind '40 werd duidelijk dat het toch De Standaard was die aan Blokzijl een plaats moest inruimen. Er werd onder leiding van Colijn driemaalover vergaderd door de raad van conunissarissen waartoe o.m. dr. W. de Vlugt, burgemeester van Amsterdam, en oudminister dr. J. J. C. van Dijk behoorden; ook Cnossen en de directeur van
XC1 Gegevens in Cpz, 154. 2 'Bericht uber die Dienstbesprethung bei GK Schmidt', 10 okt. 1940, p. 1. 3
De Standaard, G. C. de Vlugt, waren bij dat overleg aanwezig. Wat moest men doen? De komst van deze uitgesproken pro-Duitse figuur aanvaarden of zulks weigeren, waaruit zou kunnen voortvloeien dat De Standaard verboden werd? Dat laatste was nog met geen enkel groot dagblad geschied. Met algemene sternmen besloot men, zich bij de toevoeging van Blokzijl neer te leggen, maar zulks op voorwaarde dat deze eigenlijk niet meer te doen zou krijgen dan van tijd tot tijd een artikel aan de krant bijdragen waar zijn naam onder zou staan: de lezers zouden dus telkens gewaarschuwd zijn. Innerlijk had Colijn met die beslissingniet geheel vrede en hij maakte dit duidelijk door aan te kondigen dat hij zich persoonlijk naar aanleiding van Blokzijls komst als hoofdredacteur zou terugtrekken - er moest, zei hij, dan maar een commissie gevormd worden die als hoofdredactie zou optreden.
XCOver dat denkbeeld werd op 2 februari' 41 ten huize van Colijn vergaderd. Jan Schouten was 'vierkant tegen. De Standaard had eigenlijk allang verdwenen moeten zijn', vond hij;' en twee jongere anti-revolutionairen aan wie Colijn een plaats in de hoofdredactionele commissie toegedacht had (dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot, burgemeester van Adorp, en dr. L. W. G. Scholten, directeur van een Christelijke kweekschool te Utrecht), weigerden. 'Ik mag evenmin voor Baäl knielen als u', zei Bruins Slot tegen Colijn.ê Inmiddels waren in Amsterdam de redacteuren van De Standaard verontrust en geschokt bijeengekomen en op 3 februari, daags na de bespreking ten huize van Colijn, vergaderden zij opnieuw. Ze werden toen 'overrompeld door directeur de Vlugt die met Blokzijl binnenkomt en hem voorstelt als mede-chefredacteur naast Cnossen, waarna Cnossen' (die niet van plan was, Blokzijl meer invloed te geven dan in de raad van commissarissen vastgesteld was) 'loyale medewerking toezegt.'3 De Vlugt en Blokzijl waren het vertrek nog niet uit of een verwoed debat ontstond: Cnossen werd met verwijten overladen en minstens vier redacteuren eisten dat men de aanvaarding van Blokzijl ongedaan zou maken. Cnossen betoogde dat dat onmogelijk was en dat men beter deed met af te wachten hoe de zaak zich in de praktijk zou ontwikkelen. Men ging in verwarring uiteen.
XCColijn maakte op 5 februari zijn aftreden in een hoofdartikel bekend; hij schreef dat hij zich 'met volle overtuiging' met het besluit van commissarissen verenigde' om de uitgave voort te zetten en te zien hoe het verder gaat' ; hij eindigde met de zin: 'Ikzelf blijf Standaard-ieze: zolang als ik dit in geweten verantwoord acht.' Naarstig ging men toen verder zoeken naar ledenJ.J.
1 B. van Kaam: p. 99. 2 A. H. S. Bruins Slot in okt. 1971. 3 B. van Kaam: p. 99.
voor de hoofdredactionele commissie. 'De namen worden eerstdaags gepubliceerd', was aan Colijns artikel toegevoegd. Overal ving men evenwel bot waarbij Cnossen zich er terecht over beklagen kon dat de meesten van hen die weigerden, mèt hem van mening waren dat de publikatie van De Standaard voortgezet moest worden; Cnossen, die in mei' 4I hoofdredacteur werd, kreeg de indruk dat men hèm voor de zaak liet opdraaien. Zo was het ook. Hoezeer dat Cnossen ook ergerde, het verleidde hem niet tot een vriendelijke houding jegens Blokzijl. In tegenstelling tot directeur de Vlugt hield hij de politieke pottekijker op een afstand. Af en toe nam hij een nogal onbeduidend artikel van hem op. Lang duurde dat niet want in juni' 4I verdween Blokzijl naar het departement van volksvoorlichting en kunsten.
XCDe meer strijdbaren onder het anti-revolutionaire volksdeel hadden het sterke gevoel dat De Standaard de kans gemist had om op eervolle wijze ten onder te gaan. Eén redacteur nam naar aanleiding van Blokzijls komst ontslag: G. J. Lammers,
XCOns beeld van de Nederlandse pers in het eerste bezettingsjaar zou onvolledig zijn als wij er niet aan toevoegden dat, al liep die pers dan ook met name door haar berichtgeving in de door de Duitsers voorgeschreven pas, er aan Duitse kant toch verscheidene autoriteiten waren die op een aantal van de in ons land verschijnende dagbladen veel tegen hadden. Bij menig blad was inderdaad sprake van stille tegenwerking. Die uitte zich daarin dat men propagandistische artikelen waarvan de plaatsing door de Duitsers voorgeschreven was, achter in de krant wegmoffelde en ze vaak ook 'om technische redenen' bekortte.
XCBij hun algemene beoordeling van de Nederlandse dagbladpers vielen de Duitsers in twee groepen uiteen: de Presseabteilung besefte dat men die stille tegenwerking op de koop toe moest nemen en was over het algemeen niet ontevreden (dat gold vooral voor Janke), maar de Sicherheitspolizei und SD die naast de Presseabteilung zelf ook alle kranten liet analyseren, nam aanstoot aan elk symptoom van een afwijkende gezindheid en ergerde zich vooral aan de lauwheid van zoveel bladen die dan wel braafhet nieuws van het ANP en de voorgeschreven artikelen en foto's plaatsten maar er nooit een eigen aanmoedigende pro-Duitse of pro-nationaal-socialistische beschouwing aan toevoegden.
XCZo werd het Algemeen Handelsblad in november in de "Meldungen aus den Niederlanden'
genoemd ('mit sichtbarer Freude wird hier all das besonders herausgestellt was für Deutschland nicht all zu günstig erscheint während positive Meldungen nach wie vor möglichst versteekt gebracht werden').1 Een maand later werd in de "Meldungen' opgemerkt dat het Algemeen Handelsblad nog steeds een 'stini mungsmássig ungünstig' effect had, 'dem andere Tageszeitungen wie 'De Tele graaf;' De Standaard', 'De Tijd' und kleinere Blätter kaum nachstehen.'2 Die algemene kritiek werd in januari alsmede in februari herhaald: 'Noch stándig uierden Berichte die nach dem Wunsche der deutschen Behorden an erster Stelle gebracht werden sollen, hintenan gesetzt und bagatellisiert.'3
XCVoortdurend werd door de Duitsers druk uitgeoefend om aan al die tegenwerking een einde te maken. Herhaaldelijk eiste de Sicherheitspolizei und SD scherpe maatregelen, maar de beslissing lag steeds bij Schmidt en deze wilde zelf ook wel eens fors ingrijpen (zo in augustus toen hij van Walsums dagblad, De Nederlander, wilde verbieden) maar het zich daar door Janke vaak van weerhouden. Een woord ten gunste van het Oranjehuis leidde daarentegen als regel tot een verbod, zeker wanneer het kleinere bladen betrof Vier kerkelijke bladen die de zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina in herinnering gebracht hadden, werden prompt verboden (het weekblad De Hervorming al in juli) - het Eindhovens Dagblad kwam er evenwel zonder kleerscheuren af toen het op 3 I augustus' 40 (Koninginnedag) een hoofdartikel besloten had met de passus: 'Wat wij niet naar buiten kunnen uitdragen, houden we in ons hart besloten. Het ligt daar veilig en op vruchtbare bodem. Sub pondere crescit.": In januari kreeg de gehele kerkelijke pers een 'ernstige waarschuwing' van de Hauptabteilung für Volksauf klärung und Propaganda.
XCBij de grote dagbladen werd door de Duitsers vooral met boeten gewerkt.
XCZo kreeg Het Vaderland in november flo 000 boete omdat het blad een toespraak van Hitler niet weergegeven had op de eerste pagina waar men wèl een toespraak van Churchill had opgenomen. Aan De Telegraaf werd een boete van f 5 000 opgelegd omdat naar aanleiding van het overlijden van de Britse oud-premier Chamberlain in een door de Berlijnse correspondent, mr. dr. I. G. van Maasdijk, geschreven artikel een vergelijking gemaakt was tussen de dood van William Pitt, de grote voorvechter van de coalitie tegen Napoleon, en die van Chamberlain: 'Evenals William Pitt is hij gestorven op het ogenbhk dat Engelands positie uitermate moeilijk
1 I9 (5 nov. I940), p. I2. 2 A.v., 23 (3 dec. I940) p.23. 3 A.v., 3I (4 febr. I94I), p. I4. • (de palm groeit tegen de verdrukking in) was het devies geweest van het Huis Waldeck-Pyrmont waartoe koningin-moeder Emma behoord had.
is'! en Napoleon was uiteindelijk door Engeland verslagen! Eind april' 41 kostte de plaatsing van een weinig flatterende foto van Goering De Telegraaf opnieuw f 5 000.
XCNaast de genoemde weekbladen werd ook een aantal dag- en nieuwsbladen verboden, doch tijdelijk - twee door ingrijpen van de NSB.2 Wij voegen er aan toe dat het te Hoorn verschijnende nieuwsblad De vrije Westfries als eerste Nederlandse blad een tijdelijk verschijningsverbod kreeg: al op 22 juni; het blad had aan zijn eerste nummer tijdens de bezetting een rouwrand meegegeven en opgemerkt: 'Het zou laf zijn als wij kruiperig onderdanig werden aan een volk dat zó tegen ons gestreden heefi."
XCEen permanent verbod trof in december (wij gaan voorlopig niet verder) het Bergen-op-Zoomse dagblad De Avondster+ De hoofdredacteur, ir. A. J. L. Juten, die tijdens de meidagen als majoor meegevochten had, had begin september o.m. geschreven: 'De Engelse verdediging bhjft taai; eerbied daarvoor a.u.b.'; op 16 december publiceerde hij een 'open brief aan de Duitse burgerlijke bezettingsautoriteiten' waarin hij er op wees dat honderdvijftig W A-marmen Bergen-op-Zoom op stelten gezet hadden 'altijd is er nog geen gevolg gegeven aan mijn voorstel om mij commandant te maken van duizend boerenjongens, gewapend met dorsvlegels en essenstokken om bij zulke straatschenderijen een flinke orde te handhaven.' De Avondster kreeg f I 000 boete en werd verboden, Juten werd drie maanden gevangen gezet."
XCTenslotte willen wij dan vermelden dat het anti-revolutionaire Fries Dagblad zich onder hoofdredactie van de leraar H. Algra in '40 onderscheidde door een aantal principiële artikelen. Enkele hebben wij in voorafgaande hoofdstukken geciteerd. Wij willen hieraan toevoegen dat Algra bovendien graag z.g. zuiver historische beschouwingen wijdde aan tyrannen die te gronde gegaan waren. 'De lezers', schreef hij ons, 'snapten het precies. Trouwens, de vijand ook. De Presserejerent zei: ik weet best dat U op het ezeltje altijd een dekje legt, vóórdat U een houw geeft. Op dat dekje staat 'Assyrië' of 'Napoleon' of weer een ander, maar de houw is voor ons bedoeld." 1 De Telegraaf, I I nov. 1940. 2 De Zeeuwen de Eindhovense en Meyerijse Courant. De hoofdredacteur van laatstgenoemd dagblad, J. Vervoort, was een der weinigen geweest die zich als Schilder tegen de pretenties van de Raad van Voorlichting gekeerd had. 3 Aangehaald in K. Norel en L. D. Terlaak Poot: De tyrannie ver drijven (1947), p. 374. 4 Gegevens in HSSuPF, 57 g.]uten was leraar aan de rijkshbs te Bergen-op-Zoom. Op zijn arrestatie volgde een algemene schoolstaking die door een deel der leerlingen een aantal dagen volgehouden werd. De betrokkenen kregen voor elke stakingsdag IQ pagina's strafwerk. 5 Brief, 13 april 1972,
XCAlgra werd in januari '41, toen hij weigerde minder scherp te schrijven, gedwongen, zich terug te trekken. Zijn opvolger, J. de Haan, wekte al onmiddellijk de Duitse toorn op door zijn eerste artikel te openen met de zinnen: 'Sluit de gelederen om de standaard van Gods woord. Zeg de kinderen lsraëls dat zij voorttrekken.'!
XCWalmeer men uit het voorafgaande concludeert dat op basis Vall de gelijkschakeling (een gelijkschakeling die in de eerste plaats op het vitale gebied der nieuwsvoorziening betrekking had) toch een vrij ruime mate Vall variatie in de pers te zien bleef, dan is die conclusie juist. Er bleven verschillen tussen de bladen bestaan, zij het dat die, afgezien natuurlijk van de nationaalsocialistische bladen, een veel subtieler karakter droegen dan voorheen. Elk blad was nu eenmaal een aparte onderneming met een eigen redactionele staf en wij hebben de indruk dat men zich bij menig blad ook daarom verzoenen kon met de onwaardige positie waarin men zich eigenlijk bevond, doordat men, de Duitse leiding volgend, toch allerlei zijpasjes maakte. De klachten van de Sicherheitspolizei und SD over de stille tegenwerking die al in de opmaak tot uiting kon komen, waren bepaald niet ongefundeerd. Een krant die vol stond met Duits nieuws, kon van tijd tot tijd of zelfs regelmatig in allerlei 'onschuldige' rubrieken (in een boekbespreking, een toneelrecensie, een historische beschouwing) de oplettende lezer een soort knipoogje geven: 'eigenlijk' staan wij aan de goede kant. Men moest dan vaak wel heel goed lezen om die knipoogjes op te merkenê en binnen het geheel van een krant vormden zij toch steeds geïsoleerde verschijnselen, zoals trouwens ook allen die in de dag- en weekbladwereld werkzaam waren, in min of meer geïsoleerde groepen uiteengevallen waren. Ook op persgebied gold wat ir. Damme, de voorzitter van de Vereniging van Metaalindustriëlen, in de herfst van '40 aan de directie van de vliegtuigfabriek 'Aviolanda' had doen weten: 'dat ieder voor zich maar moet bepalen welke houding hij zal aannemen.'vlot tempo uitverkocht'. (Rotterdams Nieuwsblad: Rapport betr~fJende het beleid, gevoerd in dejaren der bezetting (1945), p.
1 p. 42. 2 Zo plaatste het op een zaterdag in december '40 van een vervolgverhaal voor kinderen, 'De avonturen van tante Koosje', een aflevering waarvan de hoofdletters tezamen de zin vormden: 'Eens komt de dag der bevrijding en der vergelding, weg met de landverraders, Rotterdam wordt gewroken.' Het restant van de oplaag werd op maandag 'in
XCDat nu in de dag- en weekbladwereld een situatie ontstond waarbij, afgezien van de twee uitzonderingen die wij vermeldden (het onderschrift bij de Haarlemse foto en het verbod om de NSB te bekritiseren), geen gemeenschappelijk afweerfront tot stand kwam, had met een aspect te maken dat thans de aandacht verdient: de gelijkschakeling van de organisaties die de dag- en weekbladwereld vóór de bezetting kende.'
XCEr waren in ons land twee verenigingen van journalisten: de Nederlandse Journalistenkring en de Rooms-katholieke Journalistenvereniging die samen ongeveer achthonderd leden telden. De uitgevers der bladen waren gegroepeerd naar het soort blad dat zij uitgaven. De Nederlandse Dagbladpers was een vereniging van dagbladdirecteuren, de Provinciale Pers was een vereniging van uitgevers van kleine provinciale nieuwsbladen die als regel één- of tweemaal per week verschenen, en de Nederlandse Periodieke Pers was een organisatie van uitgevers van weekbladen, vakbladen en diverse tijdschriften; aan tijdschriften aileen al verschenen er in ons land tegen de drieduizend. De twee laatstgenoemde: de Provinciale Pers en de Periodieke Pers werkten sinds '37 nauw samen, en dat er vooral bij de Nederlandse Periodieke Pers een sterk streven tot aanpassing bestond, bleek uit het feit dat wij al aanstipten: eind mei vormde het bestuur waarvan de Amsterdamse uitgever A. J. G. Strengholt als voorzitter optrad, een 'dagelijks bestuur' met een nieuwe voorzitter: de NSB'er H. J. Kerkmeester, op dat moment directeur van Het Nationale Dagblad; Kerkmeester zat in verband met verschillende uitgaven van de Nederlandse Nationaal-socialistische Uitgeverij al in het bestuur van de Nederlandse Periodieke Pers. Het sprak vanzelf dat hij als voorzitter van het dagelijks bestuur de gehele organisatie op het 'nieuwe Europa' zou gaan richten: daarom had men hem ook voorzitter gemaakt. Bij de gelijkschakeling van de overige organisaties was evenwel niet hij de meest actieve figuur maar een uitgever en persbureau-eigenaar die al jaren in geheim contact stond met diverse instanties van het Derde Rijk: Arie Meijer, zich noemende en schrijvende 'Meijer-Schwencke": dat klonk gedistingeerder.
XC1 Voor de beschrijving van de gelijkschakeling dier organisaties volgen wij in de eerste plaats een studie van A. J. van der Leeuw: 'Overzicht van de gebeurtenissen die leidden tot de gelijkschakeling van de Nederlandse persorganisaties in zomer en herfst van 1940' opgenomen in (Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie) Sto/ies over Nederland in oorlogstijd, dl. I (197 2).
XCMeijer-Schwencke (wij zullen voor de duidelijkheid die naam maar aanhouden) was in 1906 in Den Haag geboren. Toen hij vier-en-twintig was, richtte hij er een persbureau op dat hij met een imposant meervoud aanduidde: de Verenigde Persbureaus. Het ontwikkelde zich tot een bedrijf dat hoofdzakelijk niet-politieke maar soms ook politieke kopij van de meest verscheiden aard aan de provinciale nieuwsbladen sleet. Het Z.g. centraal bureau van de Provinciale Pers werd zelfs in feite een onderdeel van de Verenigde Persbureaus. Al met al hoefde Meijer-Schwencke over de commerciële resultaten die hij ging boeken, niet ontevreden te zijn. Zij waren hem evenwel niet voldoende. Hij werd opgejaagd door een driftig verlangen om carrière te maken, grote, heel grote zaken te doen, veel, heel veel invloed te krijgen. Kort na Hiders Machtubernahme liet hij zich door Adalbert Smit, in die tijd een van de drie leiders van de Nationaal-socialistische Nederlandse Arbeiderspartij die in december '30 opgericht was (Meijer-Schwencke was er toen lid van geworden), bij de Reichspressechef dr. Dietrich introduceren en hier vloeide uit voort dat hij spoedig zowel voor het Reichsprcpoganda ministerium als voor de Wehrmacht allerlei geheime opdrachten in Nederland ging uitvoeren, van '36 af ook in België, van '38 af ook in Frankrijk. Wat die opdrachten precies inhielden, is niet bekend maar de veronderstelling ligt voor de hand dat Meijer-Schwencke niet alleen op bedekte wijze propaganda voor Duitsland maakte, maar ook ten behoeve van zijn Duitse relaties reeksen rapporten schreef over de situatie hier te lande en dat hij, met zeker risico, actief betrokken was bij allerlei spionage-affaires, Daartoe had hij in Amsterdam o.m. contact met de directeur van het Deutsche Verkehrsbüro, H. J. Sperling, en het zegt veel dat deze in mei' 41 jegens een vooraanstaand NSB'er opmerkte, 'dat de verdiensten van Meijer-Schwencke vóór 10 mei 1940 ten opzichte van Duitsland groter waren dan van wie ook ... Die verdiensten waren', aldus Sperling, 'van die aard dat, indien men vergelijkingen zou maken, Meijer-Sclrwencke nog steeds honderd meter voor lag bij iedere NSB'er die in dit opzicht iets had gepresteerd.'! Van die NSB was Meijcr-Schwencke omstreeks '35 geheim lid geworden.
XCMeijer-Schwencke liet zich voor zijn werk door de Duitsers betalen - wij weten niet, hoeveel. Met dat al moet hij vóór de rode mei, alshij in Nederland om zich heen keek, wel tot de conclusie gekomen zijn dat hij het nog niet gebracht had tot de beheersende positie die hem voor ogen zweefde. Hij wist wat hij bereiken wilde: er moesten in Nederland organisaties komen als de Reichspresseleammer en het Reichsverband der deutschen Presse en wanneerJ.
1 Verslag van een bespreking op 21 mei 1941 tussen H. Sperling en W. L. Z. van der Vegte (Doe 1-1745, a-z).
hij, Meijer-Schwenke, die nieuwe organisaties uit de grond zou stampen, dan kon hij, zo vertrouwde hij, een man van grote invloed en betekenis worden; hij zou zijn persbureau belangrijk kunnen uitbreiden en misschien ook in de drukkerswereld en de uitgeverij uiteindelijk een groot concern kunnen opbouwen. Wij stippen hier slechts aan dat hij zich inderdaad in die richting grote moeite ging geven, dat hij als rusteloze, pathologische intrigant in elk milieu de mensen die hij ontmoette, tegen elkaar ging uitspelen, in '41, misschien ook al eerder, V-Mann werd van de Sicherheitsdienst, schatten verdiende aan de vervaardiging van Duits drukwerk, links en rechts mensen omkocht - dat alles in een cynisch spel waarvan hij zich het puur opportunistisch karakter heel wel bewust was. Toen een van de mensen die hij in dienst had, hem in de begintijd van de bezetting zijn pro-Duitse activiteit verweet, was Meijer-Schwencke's antwoord: 'Och, ik speel er van wat ik kan, zolang het duurt. '1 Hoe lang zou het duren? In '42, toen veel van zijn grote projecten mislukt waren, ging Meijer-Schwencke beseffen dat Duitsland de oorlog zou verliezen. Dus werd hij via zijn jongere broer, die een van de redacteuren was van het illegale Parool, een belangrijk helper van de Parool-groep, daarbij constant zijn leven riskerend. Hij was brutaal als de beul.
XCVandat laatste een klein voorbeeld. In juni '40 stelde hij aan de presidentdirecteur van het ANP, van de Pol, de eis dat deze via het telexnet van het ANP de artikelen van de Verenigde Persbureaus zou doorgeven: van de Pol zou dus op zijn eigen net de kopij van een ander persbureau moeten opnemen. Hij weigerde. Daarop nam Meijer-Schwencke Hushahn, de gelijkschakelaar van het ANP, in de arm en het gevolg was dat van de Pol spoedig voor een bespreking met Hushahn en Meijer-Schwencke naar Den Haag geroepen werd. 'Weet u wel dat u aan meneer Hushalm te danken hebt dat u nog niet in een concentratiekamp zit?', zei Meijer-Schwencke. Van de Pol werd kwaad: geen dreigementen! 'Hushahn' , aldus van de Pol, 'maakte toen een eind aan de ruzie door Meijer-Schwencke letterlijk toe te voegen: 'Hou jij je bek, we zijn hier niet om ruzie te maken."
XCMaar het slot van het lied was dat Meijer-Scbwencke zijn zin kreeg en dat het ANP inderdaad gedwongen werd, kopij van de Verenigde Persbureaus via zijn telexnet te verspreiden.ê
XC1 Cpz: p.v. zitting inz. A. Meijer-Schwencke (22-23 febr. 1950), p. 2 (getuige J. J. L. van Zuylen) (Doe 1-II37, C-IO). 2 Cpz, recherche: p.v. H. H. J. van de
Al vóór de capitulatie, vermoedelijk in de nacht van 12 op 13 of van 13 op 14 mei, verscheen Meijer-Schwencke op de nachtredactie van Het Vaderland waar hij aan Goedhuys die voor zijn Verenigde Persbureaus een buitenlands weekoverzicht placht te schrijven, zei dat men, als Nederland de wapens neergelegd had, onmiddellijk besprekingen met de Duitse autoriteiten voeren moest teneinde het Nederlandse perswezen geheel te reorganiseren. Vermoedelijk wilde Meijer-Schwencke zich er eerst van vergewissen hoe men daar in Berlijn over dacht: alop 15 of 16 mei kon hij in een auto van de Wehrmacht meerijden naar de Duitse hoofdstad. Wat hij daar precies uitgevoerd heeft, is niet bekend.
XCIn Nederland teruggekeerd, nam hij weer contact met Goedhuys op en in dat contact werd het plan geboren om een commissie te vormen die de oprichting van een Perskamer zou gaan voorbereiden en voor de medewerking aan dat plan een beroep zou doen op de bestaande organisaties. Men had een voorzitter nodig wiens naam, naar men meende, het gezag zou hebben dat Meijer-Schwencke en Goedhuys voor zichzelf nog niet durfden opeisen en men kwam via de chefredacteur van de Opregte Haarlem sche Courant bij dehoofdredacteurvanDe Waagterecht, dr. T. Goedewaagen; De Waag werd bij dat Haarlemse krantenbedrijf gedrukt. Goedewaagen was graag tot medewerking bereid, maar de commissie moest uitgebreid worden. Op advies van Sperling nodigde Meijer-Schwencke dr. van de Poel uit, de hoofdredacteur van het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland, onderdeel van het Neerlandia-concern. Van de Poel die er van overtuigd was dat Duitsland de oorlog ging winnen en die graag zijn collega en rivaal van den Broeck, hoofdredacteur van De Limburger Koerier, de loef afstak, meende dat hij in de commissie iets ten goede van de katholieke pers kon bereiken maar stelde zijn toetreding tot de commissie afhankelijk van de 'toestemming'! van aartsbisschop de Jong en van de directeur van het Neerlandiaconcern, Herold; hij trad toe nadat Herold zijn fiat gegeven had en mgr. de Jong had doen weten dat hij die toetreding ontried; 'hij onthield zich echter van enige afkeuring', aldus van de Poe1. 2 Vervolgens besloten Meijer-Schwencke, Goedewaagen, Goedhuys en van de Poel, ook de nieuwe hoofdredacteur van het ANP uit te nodigen, van Megchelen. Daarna zocht men contact met Generalleommissar Schmidt die, constaterend dat de commissie politiek in de lucht hing, zijn verdere medewerking afhankelijk steldevanhet feit dat men ook Rost van Tormingen in de commissie zou opnemen - een heel begrijpelijke suggestie: Rost werd
XC1 Cpz, recherche: p.v. A. Meijer-Schwencke (31 okt. 1949), p. 3 (Doc 1-II37,c-8). 2 A. van de Poel: 'Raad van Voorlichting
in die eerste junidagen waarin hij met Rimmler en Seyss-Inquart gesproken had, in de kringen van het Reichskommissariat als de coming man in Nederland beschouwd. Ook hij werd dus lid en het was op zijn voorstel dat de commissie een nieuwe naam aannam: 'Raad van Voorlichting der Nederlandse pers, tevens orgaan ter voorbereiding ener Nederlandse Perskamer'.
XCDeze Raad nu, zond op 22 juni, de dag van Frankrijks capitulatie, een eerste 'vertrouwelijke mededeling' aan de gehele pers waarin hij er bij alle bladen, met inbegrip zelfs van de kerkboden en parochiebladen, op aandrong, voortaan 'kosteloos en portvrij' exemplaren aan de Raad toe te zenden (Meijer-Schwencke gebruikte die exemplaren, voorzover ontvangen, voor zijn knipseldienst die een aantal goed betalende abonné's had). 'Niemand, ook niet de Nederlander, heeft', zo heette het in die eerste 'vertrouwelijke mededeling' ,
XC'enig belang bij het voortbestaan van bladen welke er niet of slechts in geringe mate toe medewerken 0111 de mening hunner lezers in die richting te vormen welke er toe leiden kan, dat het Nederlandse volk als vrij volk in het nieuwe Europa zal worden opgenomen ... Positieve medewerking is ook mogelijk door het plaatsen van goede, opbouwende hoofdartikelen in volkse zin ... Uitstekend materiaal kan men vinden in de Deutsche Zeitung in den Niederlanden,' 1
XCDit was een visitekaartje dat aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Niettemin had de Raad spoedig succes in de sector van de provinciale bladen en van de periodieken. De Nederlandse Periodieke Pers was al vóór de oprichting van de Raad van Voorlichting overstag gegaan en nu volgde de Provinciale Pers die, gelijk reeds vermeld, nauwe relaties onderhouden had met Meijer-Schwencke's Verenigde Persbureaus. De twee organisaties gingen in één nieuwe op: de Provinciale en Periodieke Pers, de NSB'er Kerkmeester werd er voorzitter van. Dit betekende niet dat alle bedrijven die tevoren bij een van de twee organisaties aangesloten waren, automatisch lid werden van de nieuwe: zij moesten zich apart aanmelden en zeer vele maakten daar geen haast mee. Medio september hadden zich in totaal driehonderd uitgevers die tezamen ruim duizend nieuwsbladen en tijdschriften uitgaven, bij de Provinciale en Periodieke Pers gemeld: een rninderheid.
XCDe dagbladen waren veel belangrijker dan de nieuwsbladen en tijdschriften en juist bij een groot aantal dagbladen stiet de Raad van Voorlichting aanvankelijk op verzet. Begin juli belegde hij in Den Haag een perslunch (Meijer-Schwencke betaalde de rekening) waar ca. vijftig directeuren en
XC1 Rondschrijven, 22 juni r940 (Doe II-648,
hoofdredacteuren van dagbladen aanwezig waren ; daar was 'het wantrouwen algemeen zeer groet'! en in de weken die volgden, gingen de Nederlandse Dagbladpers en de twee joumalisten-organisaties in het tegenoffensief: met steun van Snouck Hurgronje en van Poelje die door het aanmatigend optreden van de Raad van Voorlichting geschokt waren, werkten zij een eigen statuut uit voor een nieuwe, corporatief-getinte organisatie van het perswezen. Wat de journalisten betreft, werd in dat tegenoffensief getracht, hen er van te weerhouden, zich bij een nieuwe organisatie aan te sluiten, het Verbond van Nederlandse [ournalisten ; met de oprichting van dat verbond was door de Raad van Voorlichting gedreigd, zulks met de bedoeling om, als dat moest, de journalisten uit hun twee bestaande organisaties los te weken.
XCHelaas, het eenheidsfront van dagbladdirecteuren en journalisten begon spoedig af te brokkelen. Bezuiden de grote rivieren sleepte dr. van de Poel uit beide groepen een groot aantalleden met zich mee; een tweede, kleinere groep die zich achter de Raad schaarde, werd gevormd door journalisten van de Sijthoff-pers, waartoe o.m, de Haagsche Courant en het Rotterdoms Nieuwsblad behoorden, en voorts waren er in het oosten en noorden des lands nogal wat hoofdredacteuren van provinciale bladen die zich tot medewerking bereid verklaarden. De Raad van Voorlichting kwam elke week bijeen; verheugd constateerde 111.en dan dat de aanhang groter werd, gegevens over acties van tegenstanders werden uitgewisseld en Meijer-Schwencke zorgde er voor dat op het juiste moment Duitsers ingeschakeld werden om die tegenstanders te intimideren.
XCIntussen hield het bestuur van de Nederlandse Dagbladpers in die tijd nog voet bij stuk; vooral de voorzitter, J. W. Helmy, directeur van het Leids Dagblad, nam een stevige houding aan. Van het bestuur maakten evenwel anderen deel uit, A. W. Sijthoff bijvoorbeeld en mr. J. Kars, directeur van het Rotterdoms Nieuwsblad, die van hun bedrijf uit allerlei contacten gingen aanknopen met voormannen en volgelingen van de Raad van Voorlichting. Defaitisme begon de kop op te steken; het werd in de tweede helft van juli door de omzwaai van de NRC belangrijk versterkt: als Nederlands meest gezaghebbende dagblad voor de Nieuwe Orde opteerde, moest men dat voorbeeld dan niet volgen? Verscheidene journalisten gingen zich afvragen of zij er ter bescherming van hun betrekking niet verstandig aan deden, zich bij het nieuwe Verbond aan te sluiten. Hun economische positie was vaak toch al zo zwak; de salarissenwaren als regel verre
XC1 J. Learbuch: 'De Raad van Voorlichting der Nederlandse pers' (1947), p. 1 (a.v., b-j).
van royaal en ze waren door een aantal krantendirecties tijdens of na de meidagen nog drastisch verlaagd ook: met een kwart, soms zelfs met de helft.
XCOp 10 augustus kwamen de journalisten in Utrecht in vergadering bijeen. De Nederlandse Journalistenkring en de rooms-katholieke organisatie hadden tot een fusie besloten; deze werd goedgekeurd. Veel belangrijker was evenwel dat de ruim driehonderd aanwezigen (driehonderd van de ongeveer achthonderd aangeslotenen) zich over een bestuursvoorstelmoesten uitspreken om met enkele leden van de Raad van Voorlichting in een daartoe op te richten commissie overleg te plegen over een nieuwe organisatie vanhet perswezen. Hoewel de leden van de Raad in die commissie in de minderheid zouden zijn, werd het bestuursvoorstel met overweldigende meerderheid verworpen. 'Laten wij', zo betoogde de aan de NCRV verbonden journalist G. H. Hoek, 'als Kring onszelfblijven of, en dan eervol, na ruim vijftig jaar op hoog bevel ondergaan.' Donderend applaus en gejuich weerklonken.
XCNog geen twee weken later (21 augustus) werd in de algemene vergadering van de Nederlandse Dagbladpers een voorstel om met de Raad van Voorlichting samen te werken, met 45 tegen 7 stemmen van de hand gewezen. Daar stond evenwel tegenover dat het door de Raad inmiddels opgerichte Verbond van Nederlandse Journalisten enkele dagen later al driehonderd leden telde. De Utrechtse vergadering had blijkbaar van de bestaande eendracht een ietwat bedriegelijk beeld gegeven. Niettemin hield de Nederlandse Journalistenkring langer stand dan de Nederlandse Dagbladpers want deze laatste bezweek spoedig: toen Generalkonunissar Schmidt eind augustus aan mr. Kars duidelijk maakte dat voorzitter Henny diende te verdwijnen, kreeg Helmy van zijn medebestuursleden zo weinig steun dat hij zich verontwaardigd en teleurgesteld terugtrok. Kars nam zijn plaats in en het bestuur besloot dat de nieuwe voorzitter met een van de bestuursleden tot de Raad van Voorlichting zou toetreden.
XCDat betekende dat de vereniging van dagbladdirecteuren 'om' was.
XCHet bestuursbeleid terzake werd door de leden met 66 tegen II sternmen goedgekeurd.
XCDe [ournalistenkring stond geïsoleerd.
XCHet ontmoedigde bestuur stelde medio september per referendum aan de leden voor, zich dan maar en bloc bij het Verbond van Nederlandse Journalisten aan te sluiten. Bij ca. 320 stemonthoudingen werden 342 sternmen vóór uitgebracht en 137 tegen. Niettemin hielden de meer principiëlen onder leiding van Hoek en van een andere journalist, G. Werkman, redacteur van het Algemeen Handelsblad, de strijd nog een kleine twee maanden vol. In november werd evenwel de beslissing geforceerd doordat de Rooms-katholieke journalistenvereniging
maakte om zich daarna met al haar leden bij het Verbond aan te sluiten. De Nederlandse Dagbladpers had inmiddels het leidersbeginsel ingevoerd en besloten om, 'in verband met de desbetreffende wensen der Duitse autoriteiten', geen Joden als lid toe te laten.!
XCVerschijnselen als deze waren het die Seyss-Inquart, al had hij dan ook nog veel op de inhoud van talrijke dagbladen tegen, met een zeker optimisme vervulden. Het plan voor de 'Perskamer' dat de leden van de Raad van Voorlichting met zoveel ijver (en eerzucht) uitgewerkt haddenê, legde de Reichskommissar overigens naast zich neer.
XCWat zich van mei tot december' 40 in de radiowereld afgespeeld heeft, valt niet te begrijpen als men niet eerst let op het omroepbestel dat in de periode tussen de twee wereldoorlogen ontstaan was alsmede op de tegenstellingen binnen dat bestel en op de oppositie die het gewekt had.
XCIn Voorspel schetsten wij hoe omstreeks het midden van de jaren '20 successievelijk de Avro (eerst onder andere benamingen), de NCRV, de KRO, de Vara en de VPRO ontstaan waren. In 1930 was het na een lange en heftige strijd tot een verdeling van de zendtijd gekomen waarbij Avro, NCRV, KRO en Vara elk 20% van de zendtijd verworven hadden; van de resterende 20% moest 15% gewijd worden aan het z.g. algemene programma waar elk van' deze vier organisaties om toerbeurt voor zorgde;Heydrich konden deze eind '43 zijn vrijlating bewerkstelligen. Van zijn Duitse
1 Nederlandse Dagbladpers, bestuur: notulen, 2 okt. 1940 (Archief Persgilde). 2 Van de triomf van de Raad van Voorlichting kon dr. van de Poel niet lang genie ten. In de herfst van '40 liep een persfotograaf wie hij de deur gewezen had (de man had, hoewel hij getrouwd was, een verhouding met van de Poels secretaresse), naar de in Den Bosch met het gefingeerde verhaal dat hij gezien had dat in van de Poels actetas een plattegrond zat van het door de Duitsers gebruikte vliegveld Gilze-Rijen. Op grond van die denunciatie werd van de Poel in januari '41 door twee functionarissen van het gearres teerd. Vermoedelijk wist men op het dat hij vóór mei '40 allerlei relaties onderhouden had met dr. Hoeben, de ook in Breda woonachtige medewerker van pater Muckermann. Aan het feit dat van de Poel juist getracht had, Hoeben in een minder anti-Duitse geest te laten schrijven, kende men blijkbaar niet veel betekenis toe. Voor alle zekerheid werd van de Poel in de zomer van '41 naar het concen tratiekamp Neugengamme overgebracht, hoewel allerlei Duitse instanties uit Den Haag het van zijn onschuld trachtten te overtuigen. Pas na de dood van
de s% die overschoot, was voor de kleine omroepen bestemd waar ook de VPRO onder viel.
XCHet lag voor de hand dat dit bestel twee ontevreden organisaties kende: de VPRO en de Avro. De VPRO had de neiging, zich door de vier grote veronachtzaamd te voelen; in deze vrijzinnig-protestantse kring waren er bovendien velen die een 'nationale omroep' met godsdienstige 'inlassen' bleven prefereren boven het heersend bestel waarin de verzuiling zulk een grote rol speelde. De Avro was, zou men kunnen zeggen, van nature voor-' standster van een omroepmonopolie en met name bij haar directeur, Willem Vogt, was een sterke rancune blijven hangen tegen de drie andere grote omroepen die, zo voelde hij het, de Avro haar eerstgeboorterecht ontnomen hadden. Daar kwam nog bij dat de Avro met haar ruim tweehonderdduizend leden aanzienlijk sterker was dan die drie andere omroepen - niettemin had zij geen minuut méér zendtijd.
XCDe radio ressorteerde onder de minister van binnenlandse zaken. Deze liet zich in radio-aangelegenheden adviseren door de Radioraad, een college waarin de vertegenwoordigers van de drie grote confessionele partijen de toon aangaven. Er was ook nog een Radio-omroep Controle-commissie die, in opdracht van de minister, alle uit te zenden teksten controleerde en daaruit schrapte wat in binnen- of buitenland politiek aggressieve reacties kon opwekken. Prof. Gerbrandy was, toen hij in augustus '39 als minister van justitie tot het kabinet-de Geer toetrad, voorzitter geweest zowel van de Radioraad als van de Radio-omroep Controle-commissie. Bij dat toetreden had hij overigens bedongen dat dat dubbele voorzitterschap voor hem gereserveerd bleef; een waarnemend voorzitter had hem dus opgevolgd: de anti-revolutionair mr. B. de Gaay Fortman. Nog vreemder was het dat Gerbrandy óók bedongen had dat hij, hoewelminister van justitie, voorzitter zou blijven van een aan de minister van binnenlandse zaken ondergeschikt lichaam: de raad van beheer van de Nederlandse Omroepzender Maatschappij n.v., de Nozema. Dit was een semi-overheidsbedrijf waarin het staatsbedrijf der PTT voor 60% deelgenoot was en elk der vier grote omroepverenigingen voor 10%. Deze Nozema was de schepping van een man aan wie de ontwikkeling van de radio in Nederland veel te danken had en met wiens beleid in '40 wij ons straks uitvoerig moeten bezighouden: ir. A. Dubois. Eerst iets over zijn persoon.
XCAntoine Dubois, geboren in r887, was aanvankelijk marine-officier geweest.
Kort voor de eerste wereldoorlog was hij in Delft electrotechniek gaan studeren. In 'I4 had hij zich weer voor de militaire dienst aangemeld; hij kreeg toen na enige tij d het commando over de radiodienst van de landmacht. Hij was een bekwaam teclmicus (zijn studie wist hij onder de bedrijven door te voltooien) en nadat hij uit de dienst ontslagen was, werd hij in' I? directeur van een nieuwe fabriek: de Nederlandse Seintoestellen Fabriek te Hilversum. Die fabriek (de NSF) ging radiotoestellen produceren en in '24 richtte Dubois een comité van enthousiaste radioluisteraars op, de Hilversumse Draadloze Omroep. Vogt, in die tijd werkzaam bij de NSF, werd er spoedig de leidende figuur in. Dubois was voorstander van een nationale omroep, maar hij begreep dat deze slechts tot stand kon komen indien de grote politieke stromingen in den lande dat denkbeeld aanvaardden en toen dus uit die stromingen de KRO, de NCRV en de Vara ontstonden, vond hij dat het op zijn weg lag, hun althans in eerste instantie zendtijd te geven op de enige zender die er was: die van de NSF. Vogt nam hem dat in hoge mate kwalijk en toen aan het einde van de jaren '20 een Comité van Omroepverenigingen werd opgericht waar Dubois voorzitter van werd, hield de Avro zich afzijdig. Zij moest zich inschikkelijker betonen toen in' 30 de zendtijdverdeling tot stand kwam: op bepaalde punten, bijvoorbeeld het onderling uitwisselen van de programma's en het vertalen van die programma's voor de omroeporganisaties in het buitenland, was samenwerking noodzakelijk. Daartoe werd in het begin van de jaren '30 het Centraal Bureau voor de Omroep in Nederland opgericht dat zich spoedig ook met andere zaken van gemeenschappelijk belang ging bezig houden: het beleid met betrekking tot de particuliere radiocentrales die als paddestoelen uit de grond schoten, de verhouding tot het ANP, kwesties van muziekauteursrecht etc. Het bestuur van het Centraal Bureau bestond slechts uit een voorzitter en een secretarispenningmeester. Die wisselden elk jaar en werden steeds gekozen uit de voorzitters van de vier grote omroeporganisaties. In mei '40 bestond dat bestuur uit de voorzitter van de Avro, G. de Clercq (die als regel aan de leiband liep van Vogt) en de voorzitter van de KRO, een vijf-en-dertigjarige pater Dominicaan, J. K. M. Dito. Dito was in '30 assistent geworden van de oprichter en voorzitter van de KRO, pastoor L. Perquin, en was in ,38, na diens overlijden, tot zijn opvolger benoemd.
XCDit alles betekende dat Dubois, wat de organisatie van de omroep en de inhoud der programma's betreft, in de jaren '30 uitgerangeerd was. Toch bleef de radio de hoofdtaak in zijn leven vormen want met het zenderpark en alle technische vragen van de omroep hield hij als directeur van de N ozema bemoeienis. Ook was Dubois als Nozema-directeur de Nederlandse vertegenwoordiger op internationale conferenties waar kwesties
golRengteverdeling aan de orde kwamen. Hij werd in dat milieu wegens zijn persoonlijkheid en zijn capaciteiten warm gewaardeerd. Tegelijk droegen juist die buitenlandse contacten er toe bij dat hij die nooit een principieel voorstander geweest was van het Nederlandse radiobestel, achter de verzuiling die dat bestel kenmerkte, een steeds gD)ter vraagteken ging, plaatsen: wanneer Engeland één BBC had, waarom moest Nederland dan, afgezien nog van wat kleinere organisaties, één neutrale en vier levensbeschouwelijke omroepverenigingen kennen? Dubois was niet de enige die zich die vraag ging stellen; in prof. Gerbrandy vond hij een medestander, zo ook in weer een andere belangrijke functionaris op radiogebied, dr. A. A. M. Enserinck, secretaris van de Radioraad, van de Radio-omroep Controle-commissie en van de raad van beheer van de Nozema. Bij de omroepverenigingen in Hilversum wist men ook wel hoe het driemanschap Dubois-GerbrandyEnserinck over het radiobestel dacht. Het kwam in de zomer van '39 tot een duidelijk streven van Avro, NCRV, KRO en Vara om Dubois te 'wippen'; Gerbrandy wist dat te verijdelen.
XCBinnen de KRO werd al op 21 mei een speciale functionaris aangewezen om het contact met de Rundfunkbetreuungsstelle te onderhouden. Dat was mr. G. J. P. M. Bosman die in mei' 40 belast was met het voorbereiden van de uitzendingen die de KRO wilde doen in het kader van de Nederlandse wereldomroep welke nog in oprichting was. Dat Bosman in de jaren '30 een tijdlang lid van de NSB geweest was en, al betaalde hij geen contributie meer, door de NSB nog steeds als lid beschouwd werd, was aan de KROleiding onbekend. Vertrouwend op die wijze opheffing van de KRO te voorkomen, ging deze leiding en gingen met name voorzitter Dito en de directeur, P. A. M. Speet, tal van vriendelijkheden aan de Duitsers bewijzen: er vonden 'diverse gezellige bijeenkomsten' plaats, hetzij in hotel 'Hof van Holland' te Hilversum, hetzij ten huize van Speet; ook kreeg een van de medewerkers van de Rundfitl"lkbetreu~mgsstelle een uitnodiging om eens een avondje in Amsterdam door te brengen waarbij voor 'aardige meisjes' gezorgd zou worden." In oktober deed de KRO aan de RUlldfimkbetreuungs stelle weten dat het zijn 'Rokoko-oktet' graag ter beschikking stelde voor recepties ten huize van de Reichsleommissar die immers zulk een minnaar was van klassieke muziek. De KRO, zo hadden Dito en Speet eind juni aan de Rundjimkbetreuungsstelle geschreven, had
XC'ein offenes Auge fijr das Kommen van einer neuen Ordnung. Das heutige Welt geschehnis hat wahl gezeigt dass Fehler in dem früheren System oorhanden urareri und es sollen wenig Hollander gifunden wetden die nach dem Fortgehen 1I0n dem alten System nicht fijhlen dass neue Ideen und eine neue Ordnung sich Balm breihen. Es ist
XC1 DGBR: p.v. J. van Gorkom (30 aug. 1947), p. 2 (Doe 1-1814, cl-I).
datum notwendig dass auch unsere Rundfimkvereinig,mg mithi!ft mit allem was In ihren Kräjien steht um das Vaterland in dem Geist dieset lw/en Ürdnuny aufzuhauen und aazurechnen mit alten und ûberlebten BegrifJen'l
XC- de KRO was, aldus deze brief, graag tot medewerking bereid. Voor pater Dito was het ietwat spijtig dat de aartsbisschop van Utrecht, mgr. de Jong, medio juli weigerde, zich door Dito voor de radio te laten interviewen en dat mgr. de Jong ook deed weten dat aan geen der andere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders een interview afgenomen mocht worden, maar deze terughoudendheid maakte op Dito niet veel indruk en op de oud-NSB'er Bosman nog minder.
XCIn september betoogde de Engelse kardinaal Hinsley voor de BBC dat Christendom en nationaal-socialisme onverzoenlijke tegenstanders waren. In een vriendelijke brief deed het hoofd van de Rundfimkhetreuungsstelle aan de KRO weten dat hij het op prijs zou stellen indien de KRO de Engelse kardinaal van repliek wilde dienen: de tekst zou dan op zondagavond I5 september over beide zenders uitgezonden kunnen worden. Het schijnt dat Dito en Speet in eerste instantie niet op dat aanbod ingingen, dat mr. Bosman buiten hLIDvoorkennis een tekst opstelde en dat vervolgens van de KRO uitzending geëist werd ('zou de KRO dit niet doen, dan zou zijn bestaan als omroepvereniging op het spel gezet worden'ê). Vast staat in elk geval dat de tekst inderdaad uitgezonden werd met mr. BOSmaIlals spreker.
XCIn die tekst werd beweerd dat, met goedvinden van de Paus, 'de laatste misverstanden tussen katholicisme en nationaal-socialisme in Duitsland uit de weg geruimd (waren) ... Wij, Katholieken, wensen van Engelse zijde zelfs van een Engelse kerkvorst de insinuatie niet te accepteren dat de Paus een dubbele rol zou spelen'; trouwens, een Engelsman moest zijn mond houden, aangezien 'juist het Engelse vorstenhuis vooraan staat in de vrijmetselarij, de wereelijke doodsvijand van het katholicisme."
XCDe uitzending wekte in katholieke kring een storm van verontwaardiging: er kwamen vele bedankjes bij de KRO binnen." NSB'ers verzekerden evenwel aan een van Seyss-Inquarts Beaujaagten dat de aanval op kardinaal Hinsley juist doordat hij onder verancwoordelijkheid van de KRO uitgezonden was, 'besonders wirleungsvoll' geweest was; het desbetreffende rapport werd door Schmidts Ceneralleommissariat aan het einde van de week
XC1 Brief, 28 juni 1940, van]. Dito en P. A. M. Speet aan de Rundfunkbetreuungsstelle (Doe I-1620, a-r). 2 Radioraad: Notulen, I okt. 1940, p. 1. 3 Regeringspersdienst (Londen): Luisterbulletin, 16 sept. 1940. Desniettemin had de KRO per 30 september '40 ruim achtduizend leden méér dan per 30 september '39: ruim honderdnegenduizend
die volgde, met spoed en 'als Sonntagsjreude!' aan de Rundfimkbetreuungsstelle toegezonden.'
XCWat de Avro betreft, moeten wij vermelden dat directeur Vogt in de zomer van '40 een duidelijke poging ondernam om voor zijn omroepvereniging weer de oude monopoliepositie te verwerven. Het snel verwijderen van alle Joodse medewerkers, dat wij reeds memoreerden, zal hij wel gezien hebben als het uit de weg ruimen van een hinderlijk obstakel op het pad naar goede betrekkingen met de nieuwe heersers. Bij de Rundfi,mkbetreuungsstelle ging Vogt zijn best doen om te bereiken dat de uitzendingen van de Nederlandse wereldomroep geheel voor de Avro gereserveerd werden. Dat lukte hem niet. Wel was hij een der eersten die (8 juli) het woord tot Indië richtte. Hij duidde toen aan dat Nederland door een onrechtvaardig lot getroffen was:
XC'wij voelen dat zoals u dat voelt; maar wij sluiten dat gevoel op in ons hart. Ik spreek alleen over feiten en waarheden. Die zeggen ons dat zij die ons hebben overwonnen, de Duitsers, ... zich ridderlijke en hoffelijke tegenstanders getoond (hebben) in de strijd en grootmoedige overwinnaars die ons behandelen als hun gelijken; dat wil zeggen: als hoogstaande, beschaafde mensen ... Natuurlijk betalen wij de tol die ons door (de) lotsverbondenheid met het Duitse rijk is opgelegd; maar wij leven niet, zoals menigeen misschien denkt, onder een drukbewind. Integendeel, wij leven zo vrij als onder de gegeven omstandigheden maar mogelijk is.' 2
XCDeze lijn doortrekkend, spoorde Vogt in hetzelfde nummer van De Radiobode waarin hij de tekst van zijn toespraak naar Indië liet opnemen, de leden van de Avro aan, zich stipt aan de verordening te houden die het luisteren naar buitenlandse zenders verbood: 'een bevel, waartegenover', aldus zijn hoofdartikel, 'verzet niet baat, tersluiks overtreden afstoot, gehoorzaamheid niet onteert, eer leert."
XCTwee weken later meende Vogt het doel dat hij voor zijn Avro wilde bereiken, zeer dicht genaderd te zijn: 'Het rad van het lot heeft nu eenmaal zó gewenteld', schreef hij, 'dat haar inzichten met betrekking tot de beste organisatie van de radio-omroep in Nederland, thans dieliter bij de verwezenlijking schijnen dan zij ooit zijn geweest.'! Hier en daar ging hij in zijn programma's accenten aanbrengen of voorbereiden die, naar hij meende, de Duitsers niet onwelkom zouden zijn. Blokzijl nodigde hij uit, voor de Avro een reeks lezingen te houden over de toestanden in Duitsland; deze
XC1 Brief, 24 sept. I940, van de BRK-Noord-Holland aan GKzbV (GKzbV, 60 k). 2 Tekst in De Radiobode, 12 juli 1940. 3 A.v. 4 A.v., 26 juli 1940.
hield die uitnodiging in beraad. Begin oktober sprak ir. Wigersma voor de Avro over 'de geest van onze tijd': het werd een lofzang op Hitler en het Duitse volk.!
XCEr heeft, dunkt ons, in het beleid van de KRO en van de Avro waarvan wij in het voorafgaande enkele symptomen weergaven, een sterk element van tactiek gezeten. Kennelijk meende men dat Duitsland voorlopig Europa zou beheersen; men poogde, bij de Duitsers in het gevlij te komen en men hoopte, dat doende, de organisaties welke men zelf opgebouwd had, te redden, ja te versterken en daarmee dan tevens te voorkomen dat de Nederlandse radio onder een nationaal-socialistische leiding geplaatst zou worden waarin NSB' ers de toon zouden aangeven. Ook Vogt (hij sloot zich bij de Nederlandse Unie aan) moest van de NSB niets hebben en de algemene weerstanden die in de Hilversumse radiowereld tegen Mussert en de zijnen bestonden, leidden begin november tot een kenmerkend conflict waar ook de Avro bij betrokken raakte.
XCNadat Mussert eind september door Hitler ontvangen was, achtte de Rundfunkbetreuungsstelle het wenselijk dat de NSB de beschikking zou krijgen over eigen zendtijd (zij zou dan zelf regelmatig korte programma's kunnen samenstellen) en dat in radioreportages aandacht besteed zou worden aan belangrijke manifcstaties die zich in het NSB-miheu voordeden. wel waren van de zomer af verscheidene van de reportages die door de omroepverenigingen in hun programma's opgenomen waren, aan pro-Duitse thema's gewijd, maar aan de NSB had men daarbij nimmer aandacht besteed.
XCOp zaterdagmiddag 9 november zou Musserts WA op de Dam in Amsterdam voor de leider der NSB defileren.
XCOm 10 uur die ochtend gaf de Rundfunkbetreuungsstelle, gevolg gevend aan een instructie van Schmidts Generalkommissariat, de Vara opdracht, een reportagewagen met een reporter naar de Dam te sturen. Het dagelijks bestuur van de Vara weigerde medewerking, zich beroepend op de toezegging die Rost van Tonningen op 21 juli gedaan had: de Vara zou geen propaganda behoeven te maken voor het nationaal-socialisme. De Rundde Oudejaarsavond-toespraak voor de Avro te laten houden. Mr. Visser verleende die medewerking echter niet op 31 december '40, maar op 31 december
1 Tekst: Bijlage bij De 17 okt. 1940. Na de oorlog verdedigde Vogt zich o.m. door er op te wijzen dat hij de moed had opgebracht om mr. L. E. Visser, de door de D uitsers afgezette president van de Hoge Raad, op 3 I december '40
[uniebetreuungsstelie antwoordde dat haar opdracht een bevel was van de Reichskommissar'en dat de Vara nog diezelfde middag gesloten zou worden indien de opdracht niet werd aanvaard.' Het Varabestuur trachtte onmiddellijk Rost van Tormingen te bereiken. Dat mislukte. Daarop besloot het, bij zijn weigering te volharden. De Rundfunkbetreuungsstelle berustte hierin, maar stelde vervolgens dezelfde eis aan de KRO, de NCRV en de Avro; alle drie namen het standpunt in, 'dat zij deze reportage noch wilden verzorgen, noch uitzenden.' Het slot van het lied was dat een Avro-reporter die zich toevallig in Amsterdam bevond, opdracht kreeg, de reportage te maken, maar dan 'buiten de verantwoordelijkheid van het Avrobestuur.'!
XCEr werden aan die reporter ter plaatse twee instructies verstrekt: 'De Duitse druk mag niet bekend worden' en 'het verslag moest rustig zijn, dus niet een felle aanval op de Unie bijvoorbeeld.f Nu, de reportage was rustig; op de Dam was het trouwens óók rustig en toen de reportage op zondag 'buiten het programma van de afzonderlijke omroeporganisaties' (zo luidde de aankondigingê) de ether in ging, werd haar effect goeddeels te niet gedaan doordat men de reporter hoorde zeggen: 'Op de Dam zelf zijn niet zo ontzettend veel mensen, wij hebben de Dam wel eens voller gezien.l''
XCDe weigering van de vier omroepverenigingen (er had zich op die zondag met de KRO nog een tweede conflict voorgedaan'') had belangrijke gevolgen. Om te beginnen kregen zij opdracht, tezamen steeds een reportagewagen plus reporter in gereedheid te houden voor het maken van overeenkomstige reportages buiten hun verantwoordelijkheid. Daarenboven kwam de Rundjunkhetreuungsstelle tot de conclusie dat men spoed moest zetten achter de verwezenlijking van al vaststaande plannen tot reorganisatie van het gehele radiobestel - een reorganisatie waarbij de omroepverenigingen die kennelijk niet bereid waren, in voldoende mate in de pas te lopen, zouden verdwijnen.
1 Vara: 'Verslag verrichtingen dagelijks bestuur, sept. - 12 nov. 1940' (14 nov. 1940), p. 3 (Doc a-4). 2 Rapport, z.d., van M. L. van B. aan WA-heerban leider]. E. Feenstra (NSB, 707). a Brief, II nov. 1940, van]. Dito aan het bestuur van de KRO. • Regeringspersdienst (Londen): Luisterbulletin, II nov. 1940. 5 Het Episcopaat had een herderlijk schrijven opgesteld naar aanleiding van de Willibrord-dag dat tijdens de uitzending van de Hoogmis voorgelezen moest worden. 'Als ten tijde van Sint Willibrord staat', zo luidde één passage, 'in de ge weldige geestesstrijd onzer dagen het christelijk geloof op het spel.' Die passage werd met enkele andere door de geschrapt. Moesten die schrappingen aanvaard worden? Toen Dito er niet in slaagde, aartsbisschop de Jong te bereiken, besloot hij, het herderlijk schrijven niet in de uitzending op te nemen. (brief, II nov. 1940, van]. Dito aan de aartsbisschop)
XCOnze gegevens over die Duitse plannen zijn helaas schaars. Dat de twee voornaamste medewerkers van de Rundfunkbetreuungsstelle, Freudenberg en Taubert, op de omroepverenigingen veel tegen hadden, staat vast. Toen het gehele omroepbedrijf in december gecentraliseerd was en onder een 'gemachtigde voor de concentratie' geplaatst, zei Taubert tegen de besturen:
XC'De omroepen moeten begrijpen dat loyaliteit positieve medewerking veronderstelt en niet alleen een 'dulden'. Nationaal gezien, was de omroep in Nederland a-politiek. Dit kan zo niet blijven. De omroep moet de weg bereiden, opdat Nederland na de oorlog in het grote Europese verband onder leiding van de As-mogendheden zijn plaats zal kunnen innemen ... Hadden de omroepen met deze belangen tijdig zelf rekening gehouden, dan ware de centralisatie zoals deze zich thans voltrekt, uiegebleven.U
XCEr is reden 0111. aan te nemen dat die centralisatie van meet af aan in het voornemen der Duitsers gelegen heeft. Zij hadden evenwel geen haast. Vermoedelijk wilden zij eerst afwachten, hoe ver zij de omroepverenigingen konden krijgen: wellicht zouden deze gezamenlijk, wellicht zouden enkele hunner bereid zijn, zich volledig in dienst te stellen van de Nieuwe Orde. Uiteindelijk moest evenwel in Nederland, evenals in Duitsland, een staatsomroep komen.
XCEind juni was door Freudenberg aan de omroepverenigingen verboden, artikelen te publiceren, 'die sich mit zukünftigen organisatorischen Fragen des hollandischen Rundfunks bejassen'>: de Duitsers wensten de beslissingen aan zich te houden en wezen dus elke beïnvloeding van de publieke opinie af. Binnenskamers zei Freudenberg begin augustus tegen de NSB'er ds. L. C. W. Ekering die een omroepvereniging van NSB' ers was gaan organiseren (de oprichting van die 'Nationale Omroep' was door Mussert op de 'Hagespraak der bevrijding' bekendgemaakt"), dat de NSB enig geduld moest hebben, 'so lange die Umorganisation des holländischen Rundfunks
XC1 Centraal bureau voor de omroep in Nederland: Verslag van de bespreking op 15 dec. 1940 (Doe II-I3 5, a-z). 2 Brief, 29 juni 1940, van de Rundjunkbetreuungs stelle aan het Centraal bureau voor de omroep (GKzbV, 57 d). 3 Deze 'Nationale Omroep' kreeg werkruimte in het redactie- en administratie-gebouw van De Waag. Ca. tienduizend NSB'ers werden er lid van. Hij werd injanuari '41 opgeheven.
in einen 'Niederlándischen-Staats-Rundjunl/ noch nicht er{olgt ist.'l Deze reorganisatie betekende dat de omroepverenigingen zouden verdwijnen. De Duitsers waren zich ervan bewust dat dit een delicate operatie was. Zij zagen dat verdwijnen liefst geruisloos geschieden, anders gezegd: de liquidatie der omroepverenigingen moest niet door een Duitser of NSB' er voltrokken worden maar door een 'neutrale' Nederlander die tegelijk de opbouw van de staatsomroep ter hand zou nemen. In de loop van de zomer werd het aan de Rundjunkbetreuungsstelle duidelijk wie die Nederlander kon zijn: ir. Dubois. Vermoedelijk bespraken Freudenberg en Taubert eerst hun plan met de hoofdambtenaren van Schmidts Ceneralleommissariat, wellicht ook met Schmidt persoonlijk; met zekerheid weten wij slechts dat Taubert er op 24 oktober in Berlijn de goedkeuring voor verwierf van de machtige Intendant van de Reichsrundfullkgeselischaft (de RRG), dr. Glasmeier: 'Die geplante Aufiösung der hollàndischen Rundlunle-Gesellschaîten und die Neu bildong eines nacn RRG-Vorbild aufgebauten hollándischen RUl1dfunk unter der Leltung !Jon Herrn Dubois jinde: Biliigung der RRG.'2 Glasmeier had Dubois herhaaldelijk op internationale conferenties ontmoet.
XCAl inhad men bij de omroepverenigingen maar ook bij de Radioraad aangevoeld dat het vermoedelijk vroeg of laat tot een grondige hervorming van het radiobestel zou komen. Als de Duitsers nu inderdaad van plan waren, de gehele omroep te concentreren, kon men hun dan niet vó6r zijn? De Radioraad riep opjuni de voorzitters van Avro, NCRV, KRO,en VPRO in vergadering bijeen en drong er bij hen op aan dat zij gezamenlijk een nieuwe stichting zouden oprichten, mede gezien 'de mogelijkheid van zendtijdaanvragen door andere groepen' (Mussert had drie dagen tevoren de oprichting van de 'Nationale Omroep' bekendgemaakt); men moest, betoogde waarnemend voorzitter de Gaay Fortman, 'de eenheid van de Nederlandse omroep naar buiten demonstreren, dit onder vooropstelling van de zelfstandigheid van ieder der omroepverenigingen op het cultureel gebied der programma-verzorging.' Lag dan de oplossing niet voor de hand, vroeg de voorzitter van de Avro, de Clercq: 'Wanneer u zegt: er moet één omroep in Nederland komen, dan wil de Avro het liefst dat zij die ene omroep zal zijn, binnen het kader waarvan ieder der andere omroe
juni 25 Vara 1 Notitie, 9 aug. 1940, van de 46 e). 2 Notitie, oktober 1940, van Taubert over de bespreking te Berlijn{a.v., 46 h).
pen hun speciaal gerichte prograrnrnastof' (levensbeschouwelijke causerieën bijvoorbeeld) 'kunnen geven'; wat de Gaay Fortman voorstelde, was volgens de Clercq slechts 'een schijn', immers: de vijf omroepverenigingen zouden blijven bestaan."Met dat al ging na veel vijven en zessen en onderling krakeel ook de Avro althans in beginsel met het stichtingsplan accoord.
XCDat plan werd verder uitgewerkt en Enserinck, de secretaris van de Radioraad, ging de zaak vast met de Rundfimkbetreuungsstelle bespreken. Die stelde slechts één eis: een buitenstaander moest voorzitter worden. De Radioraad vond een candidaat: de anti-revolutionaire oud-minister van binnenlandse zaken, de Wilde. Diens candidatuur werd evenwel door de Avro verworpen: de voorzitter van de nieuwe stichting mocht geen 'politiek verleden' of 'een verleden op godsdienstig gebied' hebben" en dan de Wilde? Hem nam de Clercq nog kwalijk' dat hij geweigerd had, op een zondag de Avro-studio officieelte openen.P Nieuwe candidaten werden genoemd, o.m. het anti-revolutionaire lid van de Hoge Raad, mr. dr. J. Donner, en een van de hoogleraren van de Vrije Universiteit, prof. m.r. J. Oranje. Donner bedankte, Oranje verklaarde zich bereid maar zijn naam verviel weer toen de Vara van Rost van Tormingen de instructie kreeg, tegen de benoeming van elke anti-revolutionair haar veto uit te spreken. De Vara wees toen op Dubois maar doordat NCRV, KRO en VPRO aan prof. Oranje wilden vasthouden en Vogt het bloed van Dubois wel drinken kon, verdween het hele stichtingsplan in de mist.
XCVoor de Radioraad die in juni en juli geconfronteerd was met heftige twisten tussen de Avro en de andere vier omroepverenigingen, was het om wanhopig te worden. Begin augustus had zich bovendien een extra complicatie voorgedaan, toen opeens bleek dat de secretaris-generaal van onderwijs, kunsten en wetenschappen, prof. van Poelje, voor de Reichseonimissar een verordening kant en klaar gemaakt had waarbij alle omroepverenigingen èn de N ozema opgeheven werden; er zou een staatsbedrijf komen met één directeur.
XCRessorteerde de omroep dan onder van Poelje? Natuurlijk niet: hij ressorteerde onder Frederiks maar deze had met zijn wat ouderwetse levensstijlnauwelijks belangstelling voor een zo modern verschijnsel als de radio!
XC1 Radioraad: Notulen, 26 juni 1940. 2 A.v., 26 juli 1940. BG-Amsterdam, rijksrecherche: p.v. inz. W. Vogt (30 april 1947), p. 14 (getuige A. A. M. Enserinck) (Doc 1-1814, b-r). 4 Het verdient de aandacht dat Frederiks, blijkbaar geheel onkundig van de censuur die door de Rundfimkbetreuungsstelle uitgeoefend werd, medio juni '40 aan Generalkommissar Schmidt het voorstel deed dat de Duitsers enkele eigen vertegenwoordigers in de Radio-omroep Controle-commissie zouden benoemen. De commissie sprak zich tegen dit voorstel uit.
- hij had de gehele ingewikkelde aangelegenheid graag aan van Poelje overgelaten en deze had het niet nodig gevonden, de Radioraad om advies te vragen, aangezien de raad volgens hem. 'terzake niet competent, althans weinig actief' was.! De Radioraad echter, die de concept-verordening bij toeval in handen gekregen had, had zich gehaast, aan het college van secretarissen-generaal wèl advies uit te brengen, spoedshalve telegrafisch: 'Radioraad in vergadering bijeen nam kennis van ontwerp-van Poelje inzake omroepbestel en protesteert ernstig tegen maatregelen, voorgenomen zonder advies Radioraad stop acht plan-van Poelje in's lands belang volstrekt verwerpelijk.f Secretaris-generaal Frederiks ontving per brief een klemmende waarschuwing:
XC'De Radioraad aarzelt niet, als de eenstemmige mening zijner leden uit te spreken dat een aantasting van de grondbeginselen van het Nederlandse omroepbestel noodlottig zal zijn voor de Nederlandse omroep en aan de Nederlandse zaak onberekenbare schade zal toebrengen waar, naar zijn mening, van Nederlandse zijde op generlei wijze aan mag worden meegewerkt."
XCOm een in een vroeger hoofdstuk gemaakte onderscheiding opnieuw te gebruiken: de Radioraad wilde eendracht, niet eenheid. Doordat evenwel de omroepverenigingen het onderling niet eens werden, kon de raad niets bereiken en waarnemend voorzitter de Gaay Fortman achtte dat des te bedenkelijker omdat hij sinds begin juli wist dat Dubois ijverde voor een plan om de gehele radio-omroep in de Nozema te laten opgaan. Dubois voerde in die tijd verscheidene besprekingen in Den Haag en het is plausibel dat van Poelje de functie van directeur van het staatsbedrijf dat hij wilde oprichten, ook al aan Dubois toegedacht had. Deze zelfknoopte in augustus in zijn woonplaats Hilversum zo nauwe relaties met de Rundfunkbetreuungs stelle aan, dat hij in de laatste week van die maand aal)- de Gaay Fortman kon meedelen, 'dat hij ieder ogenblik zijn benoeming wachtende was tot een functie waaraan de Duitsers een heel hoge titel en een in Nederland ongekend salaris wilden verbinden'; hij zou 'directeur-generaal van de omroep' worden."
XCOp 10 oktober, een week of zes later dus, onthulde Dubois in de vergadering van de Radioraad dat hij van de Duitsers de geheime opdracht ontvangen had, 'een plan voor de reorganisatie van de Nederlandse omroep
XC1 Csg : Notulen, 29 juli 1940. 2 Radioraad: Notulen, 2 aug. 1940. 3 Brief, 3 aug. 1940, van de Radioraad aan Frederiks (collectie-B. de Gaay Fortman). 4 Brief, jan.-april 1941, van B. de Gaay Fortman aan Gerbrandy, p. 20 (a.v.). Deze 'brief' is een rapport dat de Gaay Fortman via een van de inlichtingengroepen naar Londen wilde zenden maar dat vermoedelijk nooit verzonden is.
uit te werken '1 Wa.t hield dat plan in? Er vond op de z rste een bespreking plaats in Amsterdam ten huize van een van de invloedrijkste leden van de Radioraad. pastoor W. Nolet. Dubois kwam er voor over uit Hilversum, de Gaay Fortman en Enserinck kwamen uit Den Haag. Het was de Gaay Fortman en Nolet onbekend dat Enserinck langs dezelfde lijnen was gaan denken als Dubois. 'Het werd', schreef de Gaay Fortman enkele maanden later,
XC'een dies ater 2• De heer Dubois bleek zich niet alleen geheel en al geschikt te hebben in de eis van opheffmgder omroepverenigingen, maar ook daarmee in te stemmen. Helaas steunde hem de heer Enserinck. Prof. Nolet en ik mochten praten wat wij wilden, beide heren waren niet ontvankelijk voor onze argumenten en het fraaiste was nog het voorwendsel: het is de eigen schuld der omroepverenigingen en de bestuursledenzijn zulke onhandelbare mensen, ongeschikt voor elke samenwerking. Het was een droeve ochtend; na afloop van de bespreking en het vertrek der beide heren zei prof. Nolet tegen mij: zij zijn beiden omgeslagen."
XCHet bericht Vall wat op handen was, althans dreigde, drong spoedig tot de omroepverenigingen door en de Radioraad die bij Frederiks niets kon bereiken, ging een laatste poging ondernemen om, met instemming der omroepverenigingen, een constructie te ontwerpen die men tegenover het (onbekende) plan-Dubois kon plaatsen. Dat had heel wat voeten in de aarde want nu de beslissing, naar men aannam, naderde (men wist niet dat die aan Duitse kant al genomen was), gingen Vogt en de Clercq (Avro) alsmede Speet en Dito (KRO), die laatste opgejaagd, ja gedomineerd door mr. Bosman, achter de rug Vall de andere omroepverenigingen om, Vogt als directeur-generaal en Bosman als algemeen secretaris van een gecentraliseerde omroep bij de Duitsers pousseren; zij schakelden daarbij de NSB in waaraan zij min of meer de belofte deden dat deze onder het nieuwe bestel eigen kwartiertjes zou mogen vullen. Die opzet wekte, zodra hij bekend werd, bij NCRV, VPRO en Vara heftige verontwaardiging; om hem te verijdelen nam de Vara Rost van TOl1I1Îngenweer in de ann.
XCOnder pressie van de andere omroepverenigingen lieten Avro en KRO hun plan vallen, met dien verstande dat men het er wel, zijhet schoorvoetend, over eens werd dat Vogt directeur-generaal van de nieuwe omroep worden moest, maar de overige functies zouden naar billijkheid aan bestuurs- en directieleden van de andere omroepverenigingen toegewezen worden.
XC1 Radioraad. Notulen, 10 okt. 1940. 2 zwarte dag. 3 Brief, jan.-april 1941, van B. de Gaay Fortman aan Gerbrandy,p. 25.
XCDeze besluiten werden in beginsel op 26 november genomen in een gemeenschappelijke bespreking van de Radioraad en de voormannen der omroepverenigingen, De Gaay Fortman zei daar tenslotte dat de directeurgeneraal (men hoopte toch nog dat Vogt die positie zou krijgen) uitzendingen tegen het Huis van Oranje en tegen de Joden diende te voorkomen. Ten antwoord zei Vogt iets dat er op neerkwam dat aanvallen in die richting 'buiten onze programma's' zouden vallen.' Alle functies werden op de 27ste onderling verdeeld; daarbij trok de VPRO, zoals gewoonlijk, aan het kortste eind en werd mr. Bosman overgeslagen.
XCEen dag later, 28 november, werd het departement van volksvoorlichting en kunsten opgericht. De NSB'er dr. Goedewaagen was tot secretarisgeneraal benoemd. Zijn voornaamste adviseur op radiogebied, de NSB'er ir. W. L. Z. van der Vegte, had eigenlijk wel graag Vogt als directeurgeneraal van de nieuwe omroep gezien, maar Goedewaagen noch van der Vegte hadden daar iets over te zeggen: de Duitsers namen de beslissing, of beter: die hadden ze al genomen. Zij zouden met Dubois in zee gaan, maar niet te snel. In afwachting van zijn benoeming tot directeur-generaal van de staatsomroep moest Dubois eerst de omroepverenigingen 'concentreren', d.w.z. hun liquidatie voorbereiden; hij zou daar 'gemachtigde' voor worden.
XCHet leek Dubois of zijn droom uit de jaren' 20 werkelijkheid zou worden: een nationale omroep en hij directeur-generaal! En toch: vlak voor de grote sprong ging hij aarzelen. Hij bezat het Duitse aanbod, maar deed hij er wijs aan, het te aanvaarden? Hij had geen grein sympathie voor de NSB - als hij weigerde, zou dan niet een NSB' er benoemd worden? Zo onzeker voelde hij zich dat hij links en rechts advies ging vragen. De secretaris van het hoofdbestuur der PTT, mr. J. F. van Royen, zei hem: doen. Ook de Quay en Homan 'waren', aldus later Dubois, 'van oordeel dat ik de benoeming met het oog op het landsbelang moest aanvaarden.' Daarentegen werd die aanvaarding hem door prof Oranje en mr. Donner sterk ontraden. Donner zei, 'dat principieel ieder contact met de Duitsers uit den boze was.'
XCHelaas, Dubois luisterde niet naar Donner en Oranje: hij aanvaardde de Duitse benoeming. Wel stelde hij daarbij vier voorwaarden: in de radio
XC1 Vara : 'Verrichtingen van het dagelijks bestuur, 12 nOV.-IO dec. 1940' (II dec. 1940), p. 4 (Doc I1814,
wenste hij 'vrijheid van godsdienstige meningsuiting', geen aanvallen op het Huis van Oranje, geen antisemietische agitatie en geen 'nationaalsocialistische propaganda.' Die voorwaarden werden door de Rundfunk betreuungssteile mondeling aanvaard. Dubois werd op 12 december benoemd en zette twee dagenlater in een persconferentie en een radiorede o.m. uiteen dat hij vooral de reportagedienst van de omroep wilde uitbreiden: 'De Nederlander zal daarbij zijn indrukken kunnen krijgen zowel uit binnen- als buitenland' (Duitsland), 'opdat hij, is eenmaal de oorlog voorbij ... , niet vreemd zal staan ten opzichte van de vraagstukken waaraan hij alsdan zal moeten medewerken.P
XCEr werd terzelfdertijd nog een reeks andere maatregelen getroffen die nit de PTT-sector kwamen: de Nozema verdween, het rijk verwierf de radiozenders, alle radiocentrales werden ten bate van de PTT onteigend en bepaald werd dat alle radioluisteraars voortaan per jaar negen guldenluistergeld zouden betalen, te innen door de PTT.3
XCVijf dagen na de benoeming van Dubois nam de Gaay Fortman ontslag als waarnemend voorzitter van de Radioraad; drie dagenlater, 20 december, sprak Goedewaagen de resterende leden toe. Hij vond geen gehoor voor zijn pleidooien: allen bedankten als lid. De omroepverenigingen daarentegen aarzelden. Geen ging tot opheffing over, de VPRO verklaarde zich zelfs bij monde van haar voorzitster, de predikante mej. dr N. A. Bruining, accoord met de eoncentratie ('Dit had de VPRO altijd voorgestaan'"). Een formeel protest werd slechts door de NCRV en de KRO geuit, waarna overigens de KRO nog eenlaatste poging ondernam om binnen het nieuwe, nog vage geheel zelfstandig te blijven; in zijn Oudejaarsavond-toespraak was pater Dito's allerlaatste woord tot zijn luisteraars dat hij 1941 inging, 'ongeschokt, ongebroken, trappelend van ongeduld om mede te bouwen aan de Nieuwe Orde die weldra komen gaat.'5,
XCVoor Avro en Vara bleef in het nieuwe bestel geen taak meer over, wel kon Dubois uit de staf van beide omroepen een aantal belangrijke medebestuur, ro dec. 194O-14jan. 1941' (IS jan. 1941), p. 2 (Doe II-8IS, a-6). 5 Tekst:
1 A. Dubois: 'Samenvattend verslag' (dec. 1949), p. 10, 13 (Doe 1-37S A, b-r). 2 Regeringspersdienst (Londen): LuisterbuIletin, 16 dec. 1940. 3 VO 232/40 p. Vara: 'Verrichtingen van het dagelijks
werkers recruteren. Als organisaties bleven de twee verenigingen nog enige tijd bestaan en zetten zij, evenals KRO, NCRV en VPRO, ook de uitgave van hun programmabladen voort. Dat laatste was precies wat de Rundjunle betreuungsstelie wenste: een vijfde van de opbrengst dier bladen kwam namelijk aan het omroepbedrijf ten goede en Freudenberg en Taubert waren zich ervan bewust dat men in eerste instantie voor een nieuw programmablad veel rninder abonné's zou krijgen.
XCDe drie confessionele omroepverenigingen meenden dat voor hen nog wèl een eigen taak weggelegd was: godsdienstige uitzendingen. KRO, NCRV en VPRO richtten er aparte stichtingen voor op, de KRO met instemming van het Episcopaat". Alle kerkelijke uitzendingen van katholieke kant werden evenwel al in februari '41 door de Duitsers verboden 'als represaille tegen het mandement der bisschoppen' (dat nog ter sprake komt).2 De Christelijke Radio-Stichting, voortzetting van de NCRV, kreeg ruim vier uur zendtijd per week, het Vrijzinnig-Protestants Kerkcomité, voortzetting van de VPRO, ruim drie-en-een-half uur. Kerkelijk gesproken, kwam de Christelijke Radio-Stichting spoedig in de lucht te hangen: de Nederlandse hervormde kerk en de Gereformeerde kerken in hersteld verband hadden als kerkgenootschappen na de capitulatie hun medewerking aan radio-uitzendingen gestaakt en eind maart' 41 deden de Gereformeerde kerken hetzelfde. De Stichting ging met haar uitzendingen toen nog door tot in oktober. Die van het vrijzinnig-protestantse comité werden in augustus '41 na een lange reeks van conflicten verboden. Overigens had de activiteit zowel van de Christelijke Radio-Stichting als van het VrijzinnigProtestants Kerkcomité in kerkelijke kringen veel aanstoot gegeven: menigeen achtte het onaanvaardbaar dat practische medewerking verleend werd aan een opzet die principiële afkeuring verdiende.
XC1 Wij nemen aan dat de aartsbisschop niet van allefaits et gestes van pater Dito op de hoogte geweest is, maar Dito's pogingen om de KRO, althans specifiek katholieke uitzendingen zo lang mogelijk in stand te houden, hadden zijn algemene instemming. Van belang was daarbij dat het contact met de KRO voor het Episcopaat onderhouden werd door mgr. dr. Th. J. F. Verhoeven, directeur van het RoomsKatholiek Centraal Bureau voor Onderwijs en Opvoeding, die tot veel 'tactische' concessies bereid was. Op 9 december uitte mgr. de Jong jegens Dito zijn 'dank voor de vele zorgen, aan de KRO besteed in deze moeilijke tijden' (KRO-bestuur: Notulen, 13 dec. 1940) en op 27 december, d.w.z. vóór Dito's Oudejaarsavondtoespraak, werd genotuleerd; 'De aartsbisschop heeft Zijn waardering over de houding van de KRO uitgesproken en verklaart dat Hij volledig achter het bestuur staat.' (a.v., 27 dec. 1940) 2 Brief, 10 febr. 1941, van W. L. Z. van der Vegte aan de CID der NSB (DVK, afd. radio, 98/35).
XCIn januari en februari' 41 deed Dubois zijn best, de 'coördinatie' der omroepverenigingen tot een succeste maken. Enkele NSB' ers die belangrijke posities toebedeeld gekregen hadden inde laatste opzet welke de omroepverenigingen eind november uitgewerkt hadden, wist hij naar de achtergrond te dringen. Jegens ieder die naar hem luisteren wilde, betoogde hij dat hij geen andere wens had dan het nieuwe radiobestel zo 'nationaal' mogelijk te maken. Hij beschermde het Joodse personeel dat nog bij de radio werkzaam was en betaalde aan de Joden die in mei' 40 door de Avro op straat gezet waren, hun achterstallig salaris uit; bovendien nam hij hen in de wachtgeldregeling op. Wij hebben de indruk dat hij in een zekere verblindheid, gekoppeld aan zelfoverschatting, inderdaad meende dat hij onder een Duitse bezetting het Nederlandse karakter van de omroep zou kunnen handhaven. Dat was een illusie. De Duitse druk werd voortgezet en nog tijdens het bewind van Dubois begon Blokzijl (8 februari '41) met zijn radiocauserieën die ons in een volgend deel zullen bezighouden.
XCDe Rundfunkbetreuungsstelle was over Dubois als radiovakman zeer tevreden. Ook vertrouwde zij dat zij hem verder de nationaal-socialistische kant op kon stuwen. Zij bleef dus in Dubois de directeur-generaal van de op te richten Rijksradio-omroep zien. V66r Dubois die nieuwe benoeming aanvaardde, vroeg hij evenwel of men aan Duitse kant de voorwaarden die hij bij zijn benoeming tot 'gemachtigde voor de concentratie' gesteld had, zou blijven honoreren. Hem werd gezegd dat zulks niet mogelijk was. Daarop weigerde hij de nieuwe functie en deze viel, toen de Rijksradioomroep op 12 maart' 41 door Seyss-Inquart opgericht werd-, aan een NSB' er toe. Op verzoek van de omroepverenigingen belastte Dubois zich vervolgens met hunliquidatie. Per I september' 41 kreeg hij voorts bij de PTT de leiding van de Dienst Exploitatie Radio-omroep. Later bood hij in zijn woning te Hilversum herhaaldelijk onderdak aan personen die door de Duitsers gezocht werden. Dat dat ene besluit dat hij in december' 40 genomen had: de aanvaarding van de benoeming tot 'gemachtigde', al zijn naoorlogse jaren vergallen zou, voorzag hij niet.
XCVan '33 afhadden de machthebbers van het Derde Rijk zich grote moeite gegeven, de jeugd voor het nationaal-socialisme te winnen. Alle organisaties van jongeren die een andere ideologische grondslag hadden, werden geleidelijk aan verboden, slechts één organisatie bleef over: de Hitler-Jugend. Men werd daar op tienjarige leeftijd verplicht in opgenomen; jongens bleven lid tot hun achttiende, meisjes (die van hun veertiende af binnen de HJ lid waren van de Bund Deutscher Mädel) tot hun een-en-twintigste. Tussen hun achttiende en hun vijf-en-twintigste levensjaar konden mannelijke en vrouwelijke jeugdigen bovendien verplicht worden, een half jaar dienst te doen in de Reichsorbeitsdienst; in '39 was die verplichting (die niet voor Joden gold) aan ca. tweehonderdduizend mannelijke en ca. honderdduizend vrouwelijke jeugdigen opgelegd. Leider van de Reichsarbeitsdienst was een oud-beroepsmilitair, Reichsarbeitsjuhrer Konstantin Hierl.
XCHet paste geheel in de plannen die de machthebbers van het Derde Rijk met bezet Nederland hadden, dat ook hier te lande een op het nationaalsocialisme georiënteerde, verplichte Arbeidsdienst in het leven geroepen zou worden. Hiermee moest, schreef Seyss-Inquart in de zomer van '44 (toen allang gebleken was dat de opzet mislukt was) 'ein brauchbares Instru ment nationalsozialistischer Erziehung [iir das niederländische Volk' geschapen worden.! Het waren Seyss-Inquart en Generalkomniissar Schmidt (in wiens sector de Arbeidsdienst zou vallen) die zich voor de verwezenlijking van die opzet moeite gingen geven. Natuurlijk begrepen zij dat ook hier voorzichtigheid geboden was en dat men het Nederlandse volk niet rauwelings met een zich als nationaal-socialistischaandienende Arbeidsdienst moest confronteren. Was een geleidelijke aanloop mogelijk? Inderdaad: er zouden na de demobilisatie van de Nederlandse krijgsmacht ettelijke
XC1 Brief, 12 juli 1944, van Seyss-Inquart aan K. Hied (BDe,
tienduizenden militairen overblijven voor wie in de maatschappij geen emplooi bestond; bracht men die nu in een aparte dienst samen die als 'Opbouwdienst' zou gaan werken aan het soort objecten dat in Duitsland door de Reichsarbeitsdienst ter hand genomen werd, dan voorkwam men in bezet gebied uitbreiding van de werkloosheid en dan had men een organisatie geschapen die in een later stadium tot een Arbeidsdienst getransformeerd zou kunnen worden. Begin juli zei Schmidt tegen Mussert dat men met de Arbeidsdienst nog even zou wachten: 'Eerst opbouwdienst-Breunisse die in werkelijkheid afbraakdienst is. Over zes maanden misschien zover dat arbeidsdienst kan begonnen worden.'1 De naam van majoor Breunese die commandant van de Opbouwdienst zou worden, kwam, ook alweer verkeerd gespeld, eveneens in Seyss-Inquarts eerste rapport aan Hitler voor:
XC'Die nicht in andere BeschäJtigungen iibemommenen Offiziere und Mannschajten mit Ausnahme der hoheren Rá"nge wurden in einen Aujbaudienst überfiihrt. Dieser soil die GrImdlage fUr einen kÜl1fiigen Arbeitsdienst bilden. Die Führung hat der niederlän dische Major Breunesse der schon lange mit den Mdnnern des Reichsarbeitsdienstes im Reich ... in Verbindung steht und sicli immer flir das Reich eingesetzt hat. Der Ein druck dieses Mannes ist eln ausgezeichneter, derzeit noch betont a-politisch wie dies bei Offizieren ublich. is, weuanschaulidi in Ordmmg.'2
XCJacob Nicolaas Breunese was inin de Achterhoek geboren. Toen zijn vader, een predikant, instierf, bleef zijn moeder achter met negen kinderen en een pensioen van fper jaar. Van jongsaf wilde Breunese beroepsofficier worden; hij bereikte de officiersrang via het instructiebataljon te Kampen waar ook Colijn zijn militaire scholing in had ontvangen, en vervolgens via de z.g. hoofdcursus te Kampen waar onderofficieren tot officier opgeleid werden. Ook tot de Hogere Krijgsschool werd Breunese toegelaten. Gemakkelijk viel hem dat niet want hij was 'geen groot student'", maar hij slaagde. Met de rang van majoor was hij tijdens de meidagen stafchef van een der divisies in het westen.
1889 '07 300
XCLandelijk had Breunese een zekere bekendheid gekregen als organisator van de Nijmeegse 'Vierdaagse'. Inwas hij er op het laatste moment als Erster Bericht,
'22 1 Mussert: 'Kort verslag bespreking met commissans-generaal Schmidt ... 3 juli 1940' (NSB, IS d). 2 Seyss-Inquart : p. 15-16. 3]. N. Breunese, II nov. 1957.
controleur ingevallen; er waren toen ca. vierhonderd deelnemers. Hij vond dat de organisatie veel te wensen overliet, hij wilde er wel iets aan doen. Men was verheugd dat een bekwaam, enthousiast en innemend officier (beau garçon, tikje ijdel misschien) bereid was, die organisatie te verbeteren. Breunese gaf zich daar grote moeite voor. ZÜ1'l denkbeeld was het ook, delegaties uit het buitenland tot deelneming uit te nodigen. Van jaar tot jaar steeg het aantal wandelaars moetsprongen, Breunese vond, zei hij later, de Vierdaagse 'een goed middel om in ons volk de binding te versterken en de hulpvaardigheid en de offervaardigheid te versterken'! - aan die binding ontbrak, meende hij, heel veel. Hij was zich iII de periode tussen de twee wereldoorlogen niet alleen aan de geringe offervaardigheid voor het defensieapparaat gaan ergeren maar ook aan de politieke verdeeldheid in den lande. Van geen enkele politieke partij was of werd hij lid en het uiterlijke beeld dat het Derde Rijk bood, ging hem in toenemende mate verblinden. Politiek begrip had hij niet; steeds van zijn eigen goede bedoelingen overtuigd, kon hij niet begrijpen dat anderen daar kritiek op hadden. Zelf stak hij daarentegen na de meidagen vol kritiek op anderen: kritiek op de koningin die haar volk verlaten had, kritiek op de ministers die (hij had van een familielid bijzonderheden vernomen) tijdens hun beraadslagingen in het departementsgebouw van Economische Zaken in verwarring waren geweest, kritiek op de generaals die zo dom waren, zich in krijgsgevangenschap te laten afvoeren in plaats van de zijns inziens alleszins redelijke erewoordsverklaring te ondertekenen. Daar kwam nog bij dat hij er in de zomer van '40, en ook nog wellanger, van overtuigd was dat Duitsland de oorlog eigenlijk al gewonnen had, althans zou winnen.
XCAlles tezamen waren dat omstandigheden die hem deden besluiten, zich ter beschikking te stellen voor de opbouw van een Nederlandse arbeidsdienst die gemodelleerd zou zijn op de Duitse, waarvan hij de ontwikkeling met sympathie gevolgd had. Alles wat naar godsdienstige vorming zweemde, moest uit die Nederlandse arbeidsdienst geweerd worden (dat zou maar een splijtzwam zijn), het Nederlanderschap diende voorop te staan en dat liet zich, zo meende Breunese, heel wel verenigen met tal van nationaal-socialistische denkbeelden, maar niet met invloed, laat staan beslissende invloed van NSB-zijde. Van de NSB moest hij niets hebben; in zijn gesprekken met Wehrmachtbe_{ehlshaber Christiansen, die zijn afkeer van de NSB deelde, kon hij naar hartelust op Mussert en de zijnen afgeven. 'Een partij', schreef hij eind' 40 in zijn dagboek, •die een Italiaans uniform aan heeft, een Duitse groet brengt en een Spaanse vlag hijst en zich op straat gedraagt als krank
XCzinnig, kan toch nooit beschouwd worden als te zijn het Nederlandse volk
XCvertegenwoordigend. '1 Wij zullen in ons volgende deel beschrijven, onder welke omstandigheden
XCBreunese in de zomer van '41 de leiding van de Nederlandse Arbeidsdienst
XCneerlegde. Bij de Duitsers bleef toen toch nog een gevoel van erkentelijkheid
XCbestaan voor hetgeen hij als leider van de Opbouw-, later Arbeidsdienst ge
XCpresteerd had: toen zij in mei '42 alle Nederlandse ex-beroepsofficieren in
XCkrijgsgevangenschap afvoerden, lieten zij Breunese ongemoeid. Deze
XCaccepteerde dat niet en begaf zich vrijwillig in krijgsgevangenschap.
XCAangezien de te vormen Opbouwdienst uit militairen zou bestaan, lag het
XCvoor de hand dat de Duitsers het commando over die Opbouwdienst aan
XCeen Nederlandse officier zouden toevertrouwen. Wie hen het eerst op
XCBreunese gewezen heeft, is niet bekend. Wij weten slechts dat zij omstreeks
XCmedio juni inlichtingen over hem inwonnen en dat hij op de r Sde van die
XCmaand door Oberstleutnant Otzen, de vroegere plaatsvervangende militaire
XCattaché bij het Duitse gezantschap, gepolst werd over de vraag of hij iets
XCvoor een Opbouwdienst voelde. Alles! 'Ik zag', schreef Breunese later,
XC'de desorganisatie en demoralisatie bij de troepenonderdelen dagelijks toe
XCnemen. De tucht was in meerdere gevallen volslagen zoek.' Was het dan niet
XCzinvol, al die jonge kerels voor nuttig werk bijeen te houden teneinde' onder
XChen arbeidsvreugde en eerbied voor de arbeid aan te kweken' ?2 Toen hem
XChet commando aangeboden werd, accepteerde hij het; voor dit besluit ver
XCwierf hij de instemming van generaal Winkelman die, niet verder ziende
XCdan de Opbouwdienst, het een nuttig denkbeeld vond dat militairen die
XCanders werkloos zouden worden, in een nieuw militair verband opgenomen
XCzouden worden. Wat de departementen betreft, kwam de Opbouwdienst
XConder Algemene Zaken te ressorteren, d.w.z. onder secretaris-generaal
XCSnouck Hurgronje. Met ingang van IS juli werd de nieuwe dienst in het leven geroepen.
XCMeer dan duizend beroepsofficieren, kadetten en adelborsten, ca. achthonderd
XCreserve-officieren, ca. vijftienhonderd beroepsonderofficieren en ongeveer ....negenhonderd beroepssoldaten meldden er zich vrijwillig voor aan; van
XC1 J. N. Breunese: Dagboek, 22 nov. 1940. 2 J. N. Breunese: Waarom ik de 30ste
XCVierdaagse te Nijmegen niet mag leiden (1946), p. 5. 67
het lagere dienstplichtige kader en van de gewone dienstplichtigen werden ruim zestigduizend man geleidelijk naar de Opbouwdienst overgeheveld. Breunese werkte als een paard. Het duurde geruime tijd voor de legering overal in orde was. Ook het aanwijzen van werkobjecten had veel voeten in de aarde. In de eerste weken kon men weinig méér doen dan de leden van de dienst sport en zang laten beoefenen; later werden bepaalde werkobjecten (ruilverkaveling e.d.) aangewezen, zulks in overleg met diverse rijksdiensten en met de Nederlandse Heidemaatschappij. Begin augustus zette Breunese persoonlijk met ontbloot bovenlijf de eerste spade in de grond bij de aanleg van een sportcentrum: hij genoot er van wanneer hij bij dit soort werk temidden van 'zijn jongens' was, ver van het Haagse hoofdkwartier waar hij zich ergerde aan de administratieve rompslomp en trouwens ook aan de eisen waarmee de Duitsers hem spoedig overvielen: er moest in de kampen geronseld kunnen worden voor de WaDen-SS, er moesten met spoed vijfduizend man naar Essen vertrekken om daar te helpen bij het opruimen van bomschade - Breunese verzette zich tegen dit drijven. Omgekeerd verzette hij zich ook tegen de aandrang die van de gezamenlijke protestantse kerken uitging om bij de geestelijke zorg voor kader enleden van de Opbouwdienst gewezen veldpredikers in te schakelen; tegen oud-minister Slotemaker de Bruine die hem begin augustus daartoe bezocht, zei Breunese, aldus Slotemaker, dat hij niet zou 'dulden dat de politiek en de kerk in de Opbouwdienst komen aangezien deze (baantjesjagers enz.) ons volk in de ellende gestort hebben.'!
XCDe nieuwe organisatie stak van wal in een, naar het schijnt, vrij algemene sfeer van landerigheid. De klachten over het gebrek aan discipline die Breunese's bureau bereikten, waren legio en de commandant zelf deed op zijn inspectietochten soms gunstige, maar vaker ongunstige indrukken op: wachtcommandanten trof hij slapende aan, de bedden waren veelal niet opgemaakt, de ploegen die hier en daar aan het werk waren, maakten een ongeordende indruk en er werd vaak incorrect gegroet. Medio september bracht Breunese een bezoek aan een kamp bij Laren; 'een ongelofelijke bende', tekende hij in zijn dagboek aan. 'Het is wel ontmoedigend dat na twee maanden het werk nog geen streep gevorderd is . . . Het zijn steeds weer de officieren die te beroerd zijn om zich ten volle voor 11LU1 taak te geven. Dat hangt maar op de bureaus en onderweg, bijvoorbeeld in Hilversum, komt men de troepen in de grootste wanorde tegen.'! Werd door die troepen gezongen, dan waren dat veelal vaderlandse liederen die anti-Duits klonken; bij uitstek geliefd was het: "t Is plicht dat ied're jongen aan d'onafhankelijkheid van zijn geliefdevaderland zijn beste krachten wijdt, hoezee, hoezee, voor Nederland hoezee hoezee, hoezee, voor Nederland hoezee, voor koningin en vaderland doet ied're jongen mee!'
XC- en dan konden die laatste twee regels nog met kracht gebisseerd worden ook.
XCMen ging nog wel verder. Begin september berichtte een NSB' er aan de hoofdredactie van Het Nationale Dagblad dat hij in twee weken tijd in Geldermalsen en Haarlem troepen van de Opbouwdienst de 'Intemationale' had horen zingen; in Den Haag was hij een troep tegengekomen die uit volle borst It's a long way to Tipperary zong en in Scheveningen was hetzelfde gebeurd met een Frans soldatenliedje. Begin november zag een andere
XC1 J. N. Breunese:Dagboek, 18 sept.
NSB'er in Ede dat enkele militairen van de Opbouwdienst elkaar aldus groetten:
XC'De rechterarm wordt bij wijze van Duitse groet opgeheven en in plaats vall 'Heil Hitler!' klonkhet 'Zo'n hond !' over de straat ... Verder werden er's avonds bij het naar huis gaan liederen gezongen die tot het verleden behoren, zoals 'Weg met de socialen, leve de Willemien!' afgewisseld door een commando waarop de paradepas wordt geïmiteerd.ö
XCDeze en dergelijke gedragingen leidden menigmaal tot ingrijpen van hogerhand. Zo moest in augustus rapport uitgebracht worden over een toespraak die de commandant van een van de sportscholen op de verjaardag van prinses Irene gehouden had (5 augustus). De bedoelde commandant had, zo berichtte zijn superieur, 'geen enkele politieke of staatkundige aanduiding gemaakt, in welke richting ook'; wel was hij geëindigd met de uitroep 'Leve de prinses!', maar dat had hij alleen maar gedaan, 'aangezien hij van oordeel was dat een zo jong kind van nog totaal geen politieke betekenis was." Begin oktober leidde het eerder al vermelde gerucht dat er een prins geboren zou zijn, tot een uitbundig 'oranje-bal' bij de Opbouwdienst in Kampen: 'De zaal was met oranje versierd. Er werd beschuit met muisjes rondgedeeld. Vaderlandse liederen als: 'Het is plicht dat ied're jongen' werden gezongen. Burgers werden toegelaten, doch Duitse militairen geweigerd.P De kapitein die voor dit feest verantwoordelijk gesteld werd, kreeg ontslag; hij en de cantinebeheerder werden bovendien door de Duitsers gearresteerd."
XC'die uiteraard kunnen opleggen. Dat moet hij dan ook maar doen. Maar dan zal zulk een dienst van het eerste ogenblik afbij de bevolking impopulair zijn en zal hij weer verdwijnen zo gauw wij onze vrijheid weer zullen hebben herkregen, te meer omdat de arbeidsdienst dan niet zal zijn opgelegd in ons belang ... , maar in het Duitse belang dat in een arbeidsdienst uiteraard eenmiddel heeft om een groot deelvan de bevolking permanent geestelijktekunnen beïnvloeden."
XCScholtens vond voor dit standpunt weinig steun bij zijn ambtgenoten. Kort voor hij zijn functie neerlegde, besloten deze, de oprichting van een verplichte arbeidsdienst 'met in acht neming van Nederlands recht en Nederlandse omstandigheden, op Nederlandse wijze,' in voorbereiding te nemen.ê Wie moest er dan de leiding van krijgen? De secretarissen-generaal voelden niet veel voor Breunese en namen contact op met de griffier van de Tweede Kamer, mr. L. A. Kesper, die geen werk meer had. Mr. Kesper verklaarde zich evenwel alleen bereid, die leiding op zich te nemen wanneer er van Duitse kant geen sprake zou zijn 'van inmenging, van welke aard ook' ('discriminatie van Joden zal in geen enkel opzicht mogen plaats hebben')" - zijn naam verdween spoedig en alleen die van Breunese bleef over.
XCEind januari werd door de secretarissen-generaal een conceptbesluit voor een Nederlandse Arbeidsdienst opgesteld waarin inderdaad geen enkele discriminerende bepaling voorkwam; dat besluit werd door Seyss-Inquart terzijde gelegd en hij stelde na lang touwtrekken een nieuw besluit op waarin de bepaling voorkwam dat Joden niet tot de Arbeidsdienst toegelaten zouden worden. De secretarissen-generaal weigerden dat besluit te onderNota,julivan Scholtensaan het college van secr.gen. (Csg, stukken 1940). 2 Csg: Notulen, 14 aug. 1940. 3 Brief, za juli 1940, van L. A. Kesperaan D. G.
1 30 1940,
tekenen- en zo was het tenslotte toch Seyss-Inquart die de Arbeidsdienst in het leven riep. De desbetreffende verordening werd op 23 mei '41 gepubliceerd."
XCIn feite was de Arbeidsdienst al twee-en-een-halve maand eerder, begin maart namelijk, van start gegaan. Van de leden van de Opbouwdienst was maar een deel overgebleven. Alle manschappen ouder dan vijf-en-twintig jaar en alle onderofficieren ouder dan vijf-en-dertig waren begin oktober' 40 ontslagen; de helft hunner vond emplooi bij gemeentelijke luchtbeschermingsdiensten, anderen bij de brandweren, bij de politiekorpsen en bij ondernemingen als Philips. Er bleven ca. drieduizend kaderleden en ca. zeventienduizend manschappen over. Verscheidenen van die kaderleden namen evenwellater in oktober ontslag toen hun bleek dat zij hun instemming moesten betuigen met een memorandum, 'Geest en richting der opvoeding in de Nederlandse Arbeidsdienst', dat een uitgesproken pro-Duits karakter droeg. Anderen lieten, ook nadat Breunese had doen weten dat het memorandum door secretaris-generaal Snouck Hurgronje goedgekeurd was, het betuigen van instemming achterwege zonder dat dit tot enige maatregel tegen hen leidde. Breunese liet die zaak maar lopen. Misschien was het hem ook niet onwelkom dat kaderleden die vonden dat het memorandum veel te ver gegaan was, naar de Arbeidsdienst zouden overgaan, want hij moest alle zeilen bijzetten en zelfs een beroep laten doen op Seyss-Inquart om te verhinderen dat de NSB zich van de Arbeidsdienst meester maakte. Aan Duitse kant had Breunese daarbij de steun van Hierls afgezant in Nederland, Genera 1 arbeitsfiihrer Bethmann, die met hem van mening was dat de Arbeidsdienst een fiasco zou worden als de NSB er volledig haar stempel op kon drukken.
XCBethrnann had veel invloed op Breunese. Hij had ook veel te zeggen. Alle benoemingen in het kader van de Arbeidsdienst moesten door hem goedgekeurd worden; de druk die Mussert op Seyss-Inquart uitoefende, leidde er overigens toe dat, min of meer tot ergernis van Breunese, toch een vrij groot aantal NSB'ers hoge posities in de Arbeidsdienst kreeg. Voor de opleiding van het kader werdcri vier kampen opgericht, één speciaal voor de NSB'ers onder hen; van de drie andere werden twee spoedig gesloten 'wegens anti-nationaal-socialistische uitingen.f
XCOp 3 maart' 41 werden de eerste vier kampen van de Arbeidsdienst geopend. Breunese belegde bij die gelegenheid een feestelijke bijeenkomst in het gebouw 'Excelsior' te Den Haag. Hij wilde er het eerste couplet van hetva
1 Secretaris-generaal Frederiks had de Joden wèl willen uitsluiten van het vervullen van commanderende functies. 2 97/41 1941, p. 370-75). • 'Beschouwingen over de NAD' (juni I945), p. 5 (Doe II-497, a-S).
Wilhelmus laten zingen. Kort voor het begin van de bijeenkomst zei Bethmann hem dat zulks verboden was. "Dan zal ik ook geen Arbeidsdienst oprichten', was mijn antwoord', aldus Brennese's relaas. 'De herdenking zou te 16 uur aanvangen. 'Excelsior' was reeds gevuld met officieren,onderofficierenen overig personeel van mijn staf. Om 15.45 werd mijn eisalsnogingewilligd.Ik hoor nog hoe schuchterde aanwezigenhet wilhelmus zongen, zij durfden niet goed. Totdat ik verzocht het nog eens voor een tweede maal te zingen, doch dan uit volle borst. De honderden die deze middag hebben medegemaakt,weten welke ontroering er door de zaal ging."
XCHet gebeurde was tekenend voor de worsteling die zich tot het einde toe in de Arbeidsdienst zou voordoen.
XCHet bijzonder onderwijs was de Duitsers een doorn in het oog en zij hebben dan ook van eind '40 af pogingen aangewend om het uit te hollen, in de eerste plaats door het benoemingsrecht van de leerkrachten aan de staat te trekken - de staat in de persoon van prof. dr. J. van Dam die eind november '40 tot secretaris-generaal benoemd werd van een nieuw departement: opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming. Wij zullen de aanloop tot de schoolstrijd, voorzover hij binnen de periode valt die dit deel beslaat, in het volgende deel beschrijven waarbij wij ook op de persoon van Vall Dam terugkomen. Intussen is dit de plaats om bij enkele gebeurtenissen op de sector van het onderwijs, met uitzondering van het hoger onderwijs (dat nog ter sprake komt), stil te staan en er dan allereerst op te wijzen dat het na de capitulatie, zoals dat heette, 'normaal' hervat werd.
XCGaat die term 'normaal' niet toch te ver? Was het niet veeleer zo dat, hier zwakker, daar sterker, over leerkrachten en leerlingen de schaduw hing van de oorlogsdagen en van de bezetting? Vooral op de jeugdige leerlingen hadden de gevechtshandelingen, voorzover zij die aanschouwd hadden, diepe indruk gemaakt. Eind mei (het is het enige voorbeeld dat wij bezitten maar er zullen er welmeer geweest zijn) liet een onderwijzeres in Sliedrecht een klas met achtjarige kinderen een opstelmaken over een vrij onderwerp. Allen kozen de meidagen. 'Er was oorlog', schreef er een,
XC'ik geloofde het niet dat er oorlog was. Tot er een luchtgevecht uitbrak. Toen
XC1 J. N. Breunese: Waarom ik de 30ste Vierdaagse te Nijmegen niet mag leiden, p.
begreep ik het al dat het waar was wat de mensen zeiden. Toen er weer vrede was, gingen we elk een potje zitten huilen bij de radio. Want Nederland had het overgegeven."
XCOpvallend was het, hoezeer de oorlog het thema werd van kinderspelletjes: 'er werd oorlogje gespeeld, er werden krijgsgevangenen weggevoerd en vliegmachines in de lucht geworpen.P Wij nemen aan dat oudere leerlingen weer op andere wijzen op die oorlog reageerden. Secretaris-generaal van Poelje had kort na de capitulatie tot alle scholen een aanschrijving gericht waarin hij er op aangedrongen had dat men het onderwijs zou geven 'in waardige, nationale geest' en dat men wijzen zou 'op de noodzakelijkheid tot strikte inachtneming van onze plichten tegenover de bezettende overheid'." Van Poelje's poging om de rust te bevorderen had niet veel succes. De tegenstellingen die zich in de wereld der ouders steeds feller aftekenden, gingen in de wereld der kinderen doorwerken. De stemming op menige school werd spoedig uitgesproken anti-Duits, zij het dat men daarvan wel niet overal zo duidelijk getuigd zal hebben als op een van de katholieke lagere scholen in Den Haag waar begin december' 40 het volgende liedje gezongen werd: 'Sint Nicolaas kan niet komen en hij brengt ons niets van 't jaar want de Moffen zijn gekomen en spelen hier de baas en ze nemen allesmee: koffie, chocola en thee."
XCWegens anti-Duitse demonstraties werden een maand later de Middelbaar Technische School in Haarlem en de Rijks-hbs in Maastricht gesloten.
XCKinderen van NSB'ers kregen spoedig op menige school veel te verduren.
XCIn de vergaderingen van de procureurs-generaalmet de secretaris-generaal van justitie, Tenkink, werd daar door de NSB'ers van Genechten en de Rijke zo veelvuldig over geklaagd (de laatste had van zijn eigen zoon vernomen dat 'jongens die een speldje van de Nationale Jeugdstorm dragen, door andere leerlingen afgerost' werden"), dat Tenkink in november tot tweemaal toe een brief tot Onderwijs richtte om terzake maatregelen te nemen. Van Dam bepaalde in december dat men in en bij de scholen geen
XC1 Aangehaaldin Dep. van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherrning: Het onderwijs in 1940 (1941), p. 350. 2 A.v., p. 351. 3 A.v., p. 19. - 'Meldungen aus den Niederlanden'; 24 (Ia dec. 1940), p. II. Vergad.p.g.: Notulen, 14 nov. 1940, P·4·
politieke insignes mocht dragen. Intussen was hij toen al niet meer de enige die 'orde en rust' bij het onderwijs trachtte te bevorderen, want SeyssInquart had daartoe, nog voor van Dam zijn functie aanvaardde, een 'gemachtigde' benoemd: Petrus Arthur van Rossem.
XCVan Rossem was in '94 in Vlaanderen geboren. In de eerste wereldoorlog was hij in Gent gaan studeren. Als 'activist' was hij na afloop van de oorlog naar Nederland gevlucht. Hij maakte later zijn studie in de Romaanse talen in Amsterdam af en was in '40 leraar-Frans aan het Christelijk Lyceum te Zwolle. Vóór de oorlog was hij een paar jaar lid geweest van de NSB en zijn nationaal-socialistische sympathieën stak hij in '40 niet onder stoelen of banken. In september klaagde de Ortsleommandant bij de rector van zijn lyceum over het anti-Duitse optreden der leerlingen. De rector riep daarop docenten en leerlingen in de aula bijeen en noemde in zijn toespraak het Duitse volk 'een cultureel hoogstaand volk'. Zeven leraren stonden toen demonstratief op en verlieten de aula onder het applaus der kinderen. Twee van die leraren werden de dag daarna door de Sicherheitspolizei gearresteerd; degeen tegen wie men het meeste bewijsmateriaal bezat (aantekeningen die van Rossems zoon tijdens de les gemaakt had), werd vijftien maanden vastgehouden. Op de school werd algemeen aangenomen dat van Rossem zijn collega's gedenuncieerd had.' Dat kan er toe bijgedragen hebben dat hij zich graag beschikbaar stelde om, met een door Seyss-Inquart ondertekende machtigingsbrief, links en rechts onderzoekingen te gaan instellen op scholen vanwaar hem en zijn medewerkers (twee leraren, beiden lid van de NSB) klachten over anti-Duits of anti-NSB-optreden bereikt hadden. Bij dat alles trad van Rossem zo onbehouwen op dat hij de rust eerder schaadde dan bevorderde. Van Dam wist hem met zijn beide medewerkers na zes maanden terzijde te schuiven. Van Rossem keerde toen mèt zijn pro-Duitse sympathieën naar het onderwijs terug; wij willen niet onvermeld laten dat hij later, niet zonder risico, in enkele gevallen hulp bood aan vervolgde Joden.
XCMedio juli' 40 kreeg Seyss-Inquarts Beaujtragter in Groningen, Coming, een leerboek voor de algemene geschiedenis onder ogen dat gebruikt werd bij het uitgebreid lager onderwijs; er stond een stuk over Hitler in dat, aldus Coming, 'vO'llig unmäglich' was.ê Daar wees hij Linthorst Homan op
XC1 Gegevens in Doe 1-I44I. 2 Brief, 3 aug. 1940, van Coming aan Vu] (Vu],
en deze, op dat moment nog commissaris van de provincie Groningen, lichtte secretaris-generaal van Poelje in. Van Poelje instrueerde alle inspecteurs van het lager onderwijs, het betrokken leerboek' onmiddellijk' in te trekken.' Een en ander ging zo vlug in zijn werk dat van Poelje's instructie aan de inspecteurs al een week de deur uit was toen Conrings eerste rapport terzake Generalhommissar Wimmer bereikte.
XCWimmer haastte zich niet: eerst na een kleine drie weken deed hij de secretarissen-generaalweten dat anti-Duitse boeken uit alle openbare bibliotheken moesten verdwijnen; van Poelje ontving nog een aparte brief waarin Wimmer uitdrukking gaf aan zijn verbazing dat leerboeken met anti-Duitse passagesniet allang uit de circulatie genomen waren. 'Jeh weise Sie daher an', schreef Wimmer, 'das bishet Versdumte beschleunigt nachzuholenl>
XCVeel tijd om die instructie uit te voeren, werd van Poelje niet gelaten: enkele dagen na de ontvangst van Wimmers brief werd hij in verband met zijn Koninginnedag-circulaire gearresteerd. Het hoofd van de afdeling hoger onderwijs ten departemente, mr. Reinink, ex-voorzitter van de Nederlandse Gemeenschap, ging de functie van secretaris-generaal waarnemen.
XCReinink, later een der steunpilaren van het kunstenaarsverzet, sloot zich in die tijd met weinig moeite bij het algemene beleid van het college van secretarissen-generaal aan. Met 'volledige instemming' van het college zocht hij een nauw contact met prof. Snijders Cultuurkring"; hij bood in het algemeen weinig verzet tegen Duitse eisen, en nam dan ook de zuivering van de leerboeken en van de schoolbibliotheken met grote spoed ter hand. Voor de zuivering van de schoolboeken (waar wij in eenlater deel op terugkomen) richttehij een commissie op die onder voorzitterschap van prof. van Dam kwam te staan en waarvan wij Iller alleen willen vermelden dat van Dam met achttien medewerkers die uit kringen van het openbaar en bijzonder onderwijs afkomstig waren, in ruim twee maanden niet minder dan negenduizend boeken op hun inhoud controleerde; ruim vierhonderd werden uit de circulatie genomen en in enkele honderden andere moesten wijzigingen worden aangebracht. Dit ingrijpen werd door de confessionele onderwijsorganisaties aanvaard.
XCEvenzeer aanvaardden die onderwijsorganisaties de zuivering der schoolbibliotheken. In de eerste helft van september mochten die geen enkel boek meer uitlenen en toen de uitlening hervat werd, was bepaald dat zij zich voortaanniet mocht uitstrekke~ tot boeken van Duitse emigranten en van eena-7). 2 Brief, 23 aug. 1940, van Wimmer aan van Poelje (Präs. Abt., 10.04 C). 3 Csg: Notulen, 27 sept.
1 Rondschrijven, 30 juli 1940, van van Poelje aan de inspecteurs l.o. (Doe II-lI5,
aantal Nederlandse auteurs, onder wie A. den Doolaard, dr. M. van Blankenstein en de Amerikaans-Nederlandse auteur Hendrik Willem van Loon.
XCOp gelijke wijze werden alle openbare leeszalen en bibliotheken uitgewied. Het bestuur van de Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Biblietheken riep een eigen 'leescommissie' in het leven, gaf de op deze materie betrekking hebbende instructies plus bijbehorende titellijsten regelmatig door en controleerde of men er zich aan hield. Een groot aantal boeken mocht nog wel voor studiedoeleinden uitgeleend worden. In totaal waren in december' 40 de boeken van een tweehonderd auteurs geheel uit de circulatie genomen. Daarbij waren tal van reportages en studies over de historie van de jaren '30. Onder de boeken die alleen voor studiedoeleinden uitgeleend mochten worden, bevonden zich o.m. alle werken over Freuds psychoanalyse en over Einsteins relativiteitstheorie. 'Moet Diepenhorst: Het soclalisme, waarin de schrijver tegenover het Marxisme een afwijzend standpunt inneemt, op zij worden gezet?' - zo vroeg de directrice van een der Groninger leeszalen aan het bestuur van de Centrale Vereniging 'Dit kan toch eigenlijk de bedoeling van de bezettende overheid niet zijn, omdat mede hun standpunt afwijzend is tegenover het Marxisme. Voorts weet ik niet, hoe te handelen met Eykman: Wij bouwen verder. De verdere uitgave van deze brochure is verboden, naar ik meen, niet de verkoop. Onze lezers willen dit geschriftje graag lezen en ik heb een exemplaar. Kan ik deze brochure uitlenen ?'1
XCDe bewaard gebleven Duitse stukken maken slechts melding van één bibliotheek waar principieel geweigerd werd, de boekenzuivering uit te voeren: die van de katholieke universiteit te Nijmegen waar de bibliothecaris, dr. K. Smits, in november aan de controlerende Duitsers meedeelde, de zuivering 'nicht mit seiner Ehre in Einidang bringen zu können.'2 Smits werd twee weken in Arnhem opgesloten; nadien werden de kaartjes van de betrokken boeken uit de catalogus gelicht en de boekenzelfveilig opgeborgen.
XCNaast dit alles voerde de Sicherheitspolizei und SD ook een grote zuivering bij de bron uit, nl. bij de uitgeverijen. Tal van boeken werden daartoe door Nederlandse beoordelaars gelezen; voor hun arbeid kregen zij per dag tien gnlden betaald. In '40 en '41 werd de druk C.q. de verzending van ca. 140 boeken door de Sicherheitspolizei und SD verboden. In totaal werden, vermoedelijk tot eind' 41, ca. 300 000 exemplaren van boeken in beslag genomen en vernietigd. Het kon alles niet verhinderen dat verboden boeken door verscheidene uitgeverijen in de handel gebracht werden en dat men
XC1 Brief, 19 okt. 1940, van de directrice van de Prot.-Chr. Leeszaalte Groningen aan het bestuur van de Centr. Ver. voor Openb. Leeszalenen Bibliotheken (Doe II-149, a-z). 2 "Meldungen aus den Niederlanden', 22 (26 nov. 1940), p. 17.
die ook min of meer elandestien in menige boekwinkel kon kopen. De afdeling uitgeverij van de onder NSB-leiding geplaatste Arbeiderspers liet in november '40 zelfs een gedrukte catalogus verschijnen van leverbare boeken waarbij zich, aldus de Sicherheitsoolizei und SD, 'eine ganze Reihe jüdisches, marxistisches und unerwunschtes Schrijttum befindet' - daarbij werd ook een van de boeken van de NSB'er Carp over Spinoza gesignaleerd.'
XCTenslotte vermelden wij in dit verband dat ook alle cursussen van de Volksuniversiteiten onder controle geplaatst werden. Er waren in '40 in het gehele land 34 Volksuniversiteiten aan welker lessen in de cursus' 39-' 40 ca. twintigduizend personen deelgenomen hadden. De departementale controle werd door één Volksuniversiteit, de Haarlemse, geweigerd: zij staakte haar werk.
XCNiet aileen de vorming van de jeugd maar ook de sociale hulpverlening was in het Derde Rijk van nationaal-socialistische elementen doortrokken. De vormen van maatschappelijke hulp die de Weimarrepubliek gekend had (steun aan werklozen, invaliden, zieken enz.), bleven bestaan maar daarnaast werd een aanvankelijk alleen voor partijleden bestemde hulporganisatie tot een algemene uitgebreid: de Nationalsozialistische Volkswohlfahrt of NSV, die additionele hulp bood, uiteraard alleen aan 'Ariërs' die niet als politieke tegenstanders van het regime bekend waren. Zo zorgde de NSV voor de oprichting van tehuizen waar moeders uit kinderrijke gezinnen een periode van vakantie kregen (Hilfswerk 'Mutter und Kind'). De NSV kreeg haar middelen uit contributies van leden, maar bovendien uit de fondsen van weer een andere organisatie, das Winterhilfswerk des Deutschen Volkes.
XCDeze organisatie die onder het Prom! ressorteerde, zamelde min of meer onder druk geld of goederen in bij het bedrijfsleven; ze ontving veelal een aftrek op lonen en salarissen die door de overheid en het bedrijfsleven uitbetaald werden, en ze organiseerde demonstratieve straatcollecten. Van de bijeengebrachte fondsen was in '38-'39 ruim een derde afkomstig uit het bedrijfsleven, een kwart uit de lonen en salarissen,de rest uit de collecten. In '38-'39 kreeg de NSValleen al voor haar Hilfswerk 'Mutter und Kind' bijna 200 mln Rm uit de totale opbrengst van het Winterhilfswerk die 570 mln Rm bedroeg. Uit die opbrengst werd voorts bijna 300 mln Rm onderhulpbehoe
venden verdeeld, meestal in de vorm van waardebonnen waarmee men levensmiddelen, brandstoffen of kleding kon aanschaffen. Dergelijke waardebonnen werden in '38-'39 aan een tiende van de Duitse bevolking uitgedeeld. Een en ander ging als regel gepaard met propagandistische fanfares hoewel men de blijkbaar bestaande nood toch eerder zien kon als aanwijzing dat het Derde Rijk niet het sociale paradijs vormde waarvoor zijn buitenlandse bewonderaars het hielden. Hulpverlening door andere dan nationaal-socialistische organisaties werd verboden of tegengegaan. Verlof tot openbare collecten kregen slechts heel enkele instellingen als het Deutsche Rote Kreue (dat overigens ook gelijkgeschakeld was). De kerken mochten alleen binnen de kerkgebouwen collecteren; daarvoor moesten zij evenwel een 'collecteplan' indienen bij de Sicherheitspolizei und SD en bovendien moesten zij nauwkeurig aangeven, welke bestemming de collecte-opbrengsten zouden krijgen.
XCZowel van het Wi1'lterhilfswerk als van de Nationalsozialistische Volks wohlfahrt wilde Seyss-Inquart een Nederlands pendant in het leven roepen. De sociale zorg stond overigens in het vooroorlogse Nederland bepaald niet op een lager peil dan in het Derde Rijk. Nederland kende een uitgebreide sociale wetgeving en er waren hier te lande bovendien aan het particuliere initiatief talloze organisaties ontsproten die zich met het verstrekken van aanvullende hulp bezig hielden, Zij waren veelal 'verzuild', maar daarom deden zij hun werk niet minder effectief en toegewijd. In het nationaalsocialistische Nederland dat Seyss-Inquart voor ogen stond, was evenwel voor organisaties die op een andere ideologie dan het nationaal-socialisme gebaseerd waren, geen plaats.
XCMet de Nederlandse Volksdienst, de tegenhanger van de Nationalsozialis tische Volleswohljahrt, krijgen wij eerst in ons volgende deel te maken, maar de oprichting van de Winterhulp Nederland dient hier beschreven te worden.
XCAan die oprichting ging een scherp conflict vooraf.
XCBegin i LUU werd in Amsterdam onder voorzitterschap van de burgemeester, dr. W. de Vlugt, een comité opgericht, het Nationaal Hulpcomité 1940, dat geld en goederen wilde inzamelen voor de oorlogsslachtoffers, in de eerste plaats van Rotterdam. Het comité bestond goeddeels uit vooraanstaande Amsterdammcrs ; ds. Eykman zou als voorzitter optreden van het werkcomité dat een grote landelijke collecte wilde organiseren. Terwijlmen daar almee bezig was, kwam onverhoeds een eis van Seyss-Inquart binnen: twee NSB'ers, onder wie Rost van Tonningen, moesten in het Nationaal Hulpcomité 1940 opgenomen worden. Het comité weigerde zich NSB'ers te laten opdringen en de collecte werd toen georganiseerd onder auspiciën van secretaris-generaal Frederiks en de cornmissarissen der koningin. Begin
juli vond zij plaats. Zij bracht in het gehele land bijna een miljoen gulden op.'
XCSeyss-Inquart verloor zijn doel niet uit het oog, maar terwijl hij er in augustus en september nog over dacht, in het begin van de herfst een Nederlandse Winterhulp-organisatie onder Rosts leiding van start te laten gaan, trachtte secretaris-generaal Frederiks de zaak in het goede spoor te brengen door het al vóór de oorlog bestaande Nationaal Fonds voor Bijzondere Noden naar voren te schuiven; de bankier mr. E. E. Menten, een der firmanten van het Haagse bankiershuis Pierson, Heldring & Pierson, was er penningmeester van. Seyss-Inquart wilde evenwel met het Nationaal Fonds niet in zee gaan; hij eiste de oprichting van een geheel nieuwe organisatie. Frederiks nodigde toen Menten uit, zich met de leiding daarvan te belasten; Menten voelde daar niet veel voor maar had nog niet definitief geweigerd, toen SeyssInquart en Schmidt opeens als leider van de nieuwe organisatie een figuur naar voren schoven die in september als lid van een gemengd gezelschap, de 'Sociale Werkgroep' (een groep met een kleine zestig leden, NSB'ers en niet-NSB' ers), allerlei wilde plannen op sociaal en charitatief gebied ontwikkeld had: C. Piek. Seyss-Inquart en Schmidt lieten Rost dus opnieuw vallen. Schmidt zei op 21 september tegen zijn naaste medewerkers, 'er sei durch die Ausji:ihrungen niassgebender Persön/ichkeiten aus NSB-Kreisen' (wij weten niet wie dat waren) 'als auch aus niederlandischen deutschfreundlichen Kretsen' (Piek en andere leden van de 'Sociale Werkgroep') "zu der Über zeugung gekommen, dass man hier einen neutralen Rat van sechs bis sieben be ieannten Personen einseteen mûsse. Die 'Tatsache dass die NSB im Volke wenig Sympathie geniesst' (dat inzicht verhinderde Schmidt niet, enkele dagen later met Mussert naar Hitler te reizen), 'wurde eine Winterhilfswerk-Aktion die allein van seiten der NSB durchgeji:ihrt würde, zunichte mathen and zu einem negativen Erjàlg ji:ihren.'2
XCCarel Piek, de eerste directeur-generaal van de Winterhulp Nederland, was in 1904 in Alphen aan de Rijn geboren. In '34 had hij zich in Dordrecht gevestigd als eigenaar van een klein effecten- en administratiekantoor. Eind' 33 was hij lid geworden van de NSB, later liet hij zich als geheim lid inschrijven maar begin' 40 trad hij om niet geheel duidelijke redenen uit de beweging.bedrijfsleven ruim f 220 000 aan toegevoegd. 2 'Bericht uber die Dienstbesprechung bei GK Schmidt', 21 sept. 1940, p.
1 In Amsterdam nog geen f IOO 000, maar daar werd door een inzameling bij het
Nadien gold hij in de NSB vrij algemeen als renegaat. In '39 was zijn kantoor gaan verlopen, hij deed het in '40 van de hand. In de zomer van dat jaar vond hij een nieuwe betrekking: de directie van het Rotterdanis Nieuwsblad, een van de bladen van de familie Sijthoff stelde hem op advies van Presse Dezement Janke als adviseur der redactie aan. Het was de bedoeling dat Piek wiens sympathieên voor het Derde Rijk bekend waren, in Den Haag de belangen van het blad zou bepleiten bij de Duitse autoriteiten en in Rotterdam extra pressie op de redactie zou uitoefenen om in pro-Duitse geest te schrijven. Bovendien moest hij aanhangers van de Nieuwe Orde tot medewerking uitnodigen. Inderdaad wist hij te bereiken dat figuren als ir. Wigersma en dr. Goedewaagen artikelen voor het Rotterdoms Nieuwsblad schreven; overigens verveelde hij de redacteuren spoedig met zijn eindeloze lofzangen op het Derde Rijk.
XCPiek was zeer welbespraakt, hij maakte een nette indruk, hij leek energiek en hij was pro-Duits - alles tezamen was dat voor Seyss-Inquart en Schmidt voldoende om door te zetten dat hij als directeur-generaal van de Winterhulp Nederland zou optreden; bij het feit dat Piek vrijwel geen kennis had van de gecompliceerde verhoudingen op het terrein van de sociale hulp, stonden zij niet stil.
XCTot grote ergernis van Mussert deed Piek zijn best, de nieuwe organisatie geen nationaal-socialistisch karakter te geven. Hij verbood het collecteren in uniform en bevorderde dat er in het landelijk Erecomité dat opgericht werd, slechts weinig NSB' ers kwamen. Dat Erecomité bestond uit de secretarissengeneraal Snouck Hurgronje, Frederiks en Verwey, uit de elf commissarissen der provincie (van wie Bosch van Rosenthal en van Sonsbeeck uit solidariteit met hun ambtgenoten hun bezwaren inslikten) en uit een kleine veertig 'vooraanstaande Nederlanders', onder wie vijf, door secretaris-generaal Frederiks voorgestelde NSB'ers (Rost van Tormingen was er een van) en enkele andere pro-Duitse figuren; ook de in socialistischekring zeer bekende Jan van Zutphen, de hoogbejaarde oprichter van het sanatorium 'Zonnestraal' bij Hilversum, had zich voor dat Erecomité laten strikken." In alle provincies en grote steden werden overeenkomstige Erecomité's gevormd die als regel bestonden uit wat men notabelen placht te noemen. Voorzover ons bekend, is de rector-magnificus van de Nijmeegse Universiteit, prof. mr. W. J. A. J. Duynstee, de enige geweest die om principiële redenen toetreding tot zodanig erecomité weigerde.
XCVerscheidene secretarissen-generaal, ook Frederiks, waren er van eind september af van overtuigd dat de inzamelingen van de Winterhulp weinig zouden opleveren. Alleen die naam al! En NSB'ers in de erecomité's! Intussen verzetten de secretarissen-generaal zich niet tegen het streven van Seyss-Inquart en Schmidt. Twee dagen voor Seyss-Inquarts verordening gepubliceerd werd, deed Schmidt aan Snouck Hurgronje de schriftelijke toezegging dat de Winterhulp Nederland aan de bestaande instellingen op charitatief gebied alleen maar hulp zou bieden; het was geenszins zijn bedoeling, schreef hij, die instellingen afbreuk te doen.
XCDat afbreuk doen was uiteraard bij uitstek wèl de bedoeling van SeyssInquart en Schmidt. Het was een van de vele punten waarop zij hun werke
1 VO r86/40 p. 538-4r). • 'Noot voor de redacties 87', 5 nov. 1940 (DVK, 84 a). 3 Hij bedankte na korte tijd.
lijke bedoelingen maskeerden. Schmidt gelastte eind oktober Seyss-Inquarts provinciale Beauftragten dat zij de Winterhulp in het publiek door Nederlanders moesten laten opbouwen, 'weil die deiasehen Helfer grundsätzlich im Hintergrund bleiben mussen. '1 Een met de Winterhulp te vergelijken Duitse hulporganisatiedie door functionarissen van het Arbeitsbereich der NSDAP geleid werd en die in de herfst van' 40 uitbetalingen ging doen aan Nederlandse hulpbehoevenden, had kennelijk de bedoeling, als 'opjager' te fungeren zowel van de Winterhulp als van de in '41 op te richten Nederlandse Volksdienst.
XCGaat het te ver wanneer wij schrijven dat Seyss-Inquart indien hij in de late herfst van '40 een opstelling gemaakt had van de gegevens die wij in dit hoofdstuk samengevat hebben, tot een duidelijk positieve balans zou zijn gekomen? Wij menen van niet.
XCDe kinderuitzending naar Oostenrijk had in pers en radio tot menige sympathieke reactie geleid, van de brochure Wilt u de waarheid weten? verwachtte Schmidt een gunstig effect. Voorts had de bezetter een krachtige greep gekregen op alle publiciteitsmedia, hij beheerste de berichtgeving, hij beïnvloedde veel commentaren. Het ANP liep keurig in de pas. Wel was het duidelijk dat verscheidene dagbladen de neiging hadden, zich aan de Duitse leiding te onttrekken en ook stonden zij in het algemeen lauw tegenover het nationaal-socialisme, maar van systematisch verzet was geen sprake. Alle organisaties op persgebied waren gelijkgeschakeld en voor een deel van de verdere pressie zou het nieuwe departement van volksvoorlichting en kunsten zorgen. De omroepverenigingen zouden in een onder dat departe
1 Rondschrijven, 24 okt. I940, van Schmidt aan de 2 a). 2 Wij bedoelen hiermee de z.g. die van herfst '40 tot herfst '4I actief was. Seyss-Inquart stelde hier f 5 mln voor ter beschikking waarvan bijna f 3 mln opgenomen werd. Het is mogelijk dat dit geld geheel of grotendeels uit Duitsland afkomstig was. De uitkeringsnormen werden in samenwerking met Nederlandse ambtelijke instanties vastgesteld. Bijvoorbeeld kon een gezin met twee kinderen, door op de een beroep te doen (dat geschiedde in totaal in meer dan honderdduizend gevallen, onder welke meer dan vijftigduizend te Rotterdam) eenmaal een uitkering krijgen tot een maximum van ruim dertig gulden. Meer dan de helft van de uitgekeerde bedragen werd door de ouders besteed aan de aanschaf van schoenen of kleren ten behoeve van hun kinderen.
ment geplaatst staatsomroepbedrijf opgaan. Dan was, onder strikte Duitse controle, een Nederlandse Arbeidsdienst in opbouw. Aan het onderwijs ontbrak nog veel, maar het uitziften van boeken met anti-Duitse passages was in de visie van de Reichsleommissar een eerste belangrijke stap in de goede richting. De secretaris-generaal van het nieuwe departement van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming zou stellig verdere maatregelen nemen, En tenslotte zou dan, met inschakeling van tal van namen die in het vooroorlogse Nederland een goede klank hadden, de Winterhulp Nederland van start kunnen gaan.
XCDat alles had Seyss-Inquart in een maand of vijf tot stand kunnen brengen zonder bij de instanties op welker feitelijke medewerking hij aangewezen was, op veel weerstand te stuiten. Alles tezamen kwam het er op neer dat hij naast het eigenlijke politieke vlak waarin hij de NSB, zoals wij het uitdrukten, een streepje vóór gegeven had, met succes bezig was, de nieuwe organisatorische vormen te scheppen die in een later stadium Nederlands samengaan met het Derde Rijk zouden bevorderen. Haast had hij niet. Duitslands overwinning stond voor hem vast en hij had alle hoop dat, onverbeterlijke minderheden uitgezonderd, een in zijn ogen materialistisch en commercieel-geaard volk als het Nederlandse eieren voor zijn geld zou kiezen, anders gezegd, zich meer en meer zou openstellen voor de historische kansen die hij het als Hiders hoogste vertegenwoordiger in het 'nieuwe Europa' aanbood.
XCWerd er ook verzet gepleegd? Hier en daar. Bestonden er al illegale organisaties? Inderdaad, en meer dan de bezetter in de late herfst van '40 wist. Onwaarschijnlijk is het intussen dat die bezetter zich daar veel zorgen over maakte. Seyss-Inquart moet er zich wel bewust van geweest zijn dat de fundamentcle omzwaai die hij, langzaam maar onverbiddelijk, in Nederland tot stand trachtte te brengen, op weerstand van allerlei aard zou stuiten - een weerstand die hij, de Reichskommissar, zou moeten breken. Dat hij dan bovendien voor het actief tegengaan van alle vormen van illegaal werk de steun genoot van de hoogste Nederlandse autoriteiten, kan in die late herfst van ,40 slechts zijn opvatting versterkt hebben dat hij bij de verwezenlijking van de opdracht welke zijn Führer hem verstrekt had, veelbelovende vorderingen
XCVan de eerste illegalen was Bernard Ilzerdraat de allereerste. Ijzerdraat was in mei '40 niet zo jong meer: acht-en-veertig.' Hij was in oktober '9I in Haarlem geboren en was eerst vele jaren lang onderwijzer geweest, vervolgens leraar handenarbeid aan een van de kweekscholen te Rotterdam. Hij had een artistieke inslag, kunstweven was van jongsaf aan zijn hobby. Na de Rotterdamse periode had hij in het Gooi een eigen weefschoolopgericht. In de crisisjaren leverde die school maar bitter weinig op, te weinig voor een gezin met twee opgroeiende zoons. De school werd dus geliquideerd en Ijzerdraat trad bij een tapijtfabriek in Dinxperlo als adviseur in dienst. Dinxperlo ligt in de Achterhoek aan de Duitse grens. Ijzerdraat werd er als het ware met zijn neus gedrukt op wat aan gene zijde van die grens gebeurde. Hij werd een onverzoenlijk tegenstander van het nationaalsocialisme. In ' 36 sloot hij zich bij de beweging 'Eenheid door Democratie' aan. Na het uitbreken van de tweede wereldoorlog was hij er van overtuigd dat de Duitsers vroeg of laat ons land zouden binnenrukken. Hij had de behoefte, in dat geval op zijn wijze zo lang mogelijk door te vechten en hij verhuisde daarom naar Schiedam; hij werd tijdelijk leraar aan enkele scholen in Schiedam en Vlaardingen. Op I4 mei zag hij het centrum van Rotterdam in vlammen staan, 's avonds kwam de aankondiging der capitulatie. Hij deed die nacht geen oog dicht. De volgende dag, IS mei, stond voor hem vast dat er tot verzet opgeroepen moest worden. Onder welke naam? De 'Geuzen'! Nog diezelfde dag schreefhij zijn eerste 'Geuzenbcricht' dat hij in kopie aan enkele kennissen toezond en voorts door zijn jongste zoon (zijn oudste was gemobiliseerd) hier en daar in Schiedam bij mensen in de brievenbus liet stoppen. Drie dagenlater nam hij opnieuw de pen ter hand om 'Bericht no. 2' van de 'Geuzenactie' te schrijven, het eerste dat bewaard gebleven is. 'De Geuzenactie', schreef hij, 'is ingezet op IS mei 1940 te Amsterdam' (dat was als camouflage bedoeld). 'Ons eerste bericht heeft nu al zelfs Nijmegen bereikt' (de achtergrond van die mededeling is onduidelijk). Daarop volgden profetische zinnen:
XC1 Ons beeld van J]zerdraat en zijn groep is nagenoeg uitsluitend gebaseerd op de . onderzoekingen die drs. A. H. Paape in zijn De Gel/zen (1965) samengevat heeft.
XC'Nederland zal zijn vrijheidsberoving niet voor zoete koek opeten. We weten wat ons te wachten staat. Al onze voorraden zullen worden weggehaald, voedsel, kleding, schoeisel. Spoedig krijgen we het bonnenstelsel voor alles en nog wat en daarna kunnen we zelfs op de bonnen niets meer krijgen. Onze jonge malmen zullen worden gedwongen elders te gaan werken voor de overweldiger. We krijgen stellig spoedig een nieuwe Alva met bloedraad en inquisitie (of een Quisling). Maar de Geuzenactie zalons geleidelijk organiseren en eenmaal zullen we, evenals in de tachtigjarige oorlog, onze vrijheid heroveren. Moed en vertrouwen. Ons land zal geen onderdeel van Duitsland worden!'
XCHier kwam, in dubbele zin onder de rook van Rotterdam, een grondtoon tot uiting die het verzet vijf jaar lang zou aanhouden.
XCWat stond IJzerdraat voor de geest? 'De Geuzenactie' , schreef hij in dat 'Bericht no. 2', 'bestaat uit het volgende: schrijf elk bericht twee of meer keer volledig over met verdraaide hand. Doe ongemerkt elk papiertje (ook dit exemplaar) toekomen aan een betrouwbare Nederlauder die weer hetzelfde doet als gij ... Overal stellen we geheime agenten aan. Spoedig hoort ge meer. Laat ieder deze Geuzenplicht doen!
XCHet zou dus niet bij een politiek-propagandistisch sneeuwbalsysteem moeten blijven. Immers: 'overal stellen we geheime agenten aan.' Wie en waar?
XCEind mei (het schrijven en verzenden van de 'Geuzenberichten' werd voortgezet) kwam IJzerdraat in contact met een Vlaardinger, een vroegere collega uit het onderwijs, Jan Kijne. Kijne placht sinds enige tijd mee te doen aan de wekelijkse wandeltochten van de sportvereniging 'Flardinga' die een kleine dertig leden telde en die geleid werd door een negen-endertigjarige oud-stuurman bij de grote vaart, Ary Kop. Kop was in '40 verzekeringsagent, incasseerder en bezorger van tijdschriften. Velen in Vlaardingen kenden hem. Met deze Kop nu kwam IJzerdraat via Kijne in contact en de leden van Kops simpele wandelclub waren de eersten die Ijzerdraat voor zijn Geuzenactie aanwierf. Hij nam hun een eed af, want hij wilde een op militaire leest geschoeide organisatie gaan opbouwen die, evenals het leger, bestaan zou uit groepen, secties, compagnieën, bataljons en regimenten.
XCEr werd dus naar wapens gezocht: gegraven, gedregd, steeds zonder succes. Van deze en gene verwierf men een geweer.
XCEind juli verhuisde Ijzerdraat naar Haarlem waar hij in het Frans Halsmuseum een oud tapijt, eigendom van de gemeente, ging restaureren. Elke avond en elk weekeinde trok hij er op uit om zijn 'Geuzenleger' uit te breiden. De leden stimuleerde hij met zijn 'Berichten'. Begin augustus konden zijn met de hand geschreven, later getypte pamfletjes plaats maken voor een gestencild blaadje, De Geus van 1940. Voor de lezers was dit blaadje een belangrijk document: tastbaar bewijs dat de organisatie een realiteit was! Die organisatie breidde zich uit. In verscheidene plaatsen werden nieuwe groepen' Geuzen' geformeerd: in Rotterdam, in Delft, in Maassluis; men kreeg een contactman bij de werfWilton-Fijenoord, men ging plannen maken voor sabotage. Medio augustus werden op een nacht vijf Duitse telefoondraden op het gebied van de gemeente Vlaardingen doorgesneden. Vermoedelijk was dit het werk van anderen, maar de strafmaatregelen waarmee de Duitsers dreigden, leidden er toe dat men in de kring der 'Geuzen' opnieuw met nadruk op de plicht der geheimhouding wees.
XCAan die geheimhouding ontbrak veel. Menige 'Geus' vond het prikkelend en interessant om aan anderen te vertellen of althans jegens anderen te laten doorschemeren dat een machtig bevrijdingsleger in opbouw was en wie dat hoorde, gaf het verheugd aan anderen door: er 'gebeurde iets'. Eindelijk! Elk die bij het werk betrokken was, had het gevoel, een vaderlandse plicht te vervullen. Naam- en adreslijsten werden opgesteld van NSB'ers, van collaborateurs, van 'Moffenmeiden'. De Geus van 1940 bleef regelmatig verschijnen en daarin werd nu ook op bepaalde gebeurtenissen in den lande gereageerd. De oproep tot 'samenwerking' met Duitsland die van het Driemanschap der Nederlandse Unie uitging, leidde in het blaadje tot een fel commentaar:
XC'God bewaar ons! Rotterdam ! ! ! Middelburg ! ! ! Den Helder ! ! ! De Indische gijzelaars ! ! ! God bewaar ons voor samenwerking ! Nooit, nooit, nooit. Liever ons doodgevochten, ons hele land verwoest in de strijd tegen die satanischeNazi's dan ze de medewerking aangeboden van slechtséén hand van de grootste beroerling uit ons dapper en roemrijk volk."!
XCHet aantal 'Geuzen' (meestal papieren leden die van de organisatie weinig meer merkten dan dat zij van een telkens wisselend, voor Duitsers moeilijk uitspreekbaar wachtwoord in kennis gesteld werden) ging in de vele honderden lopen. In Zwijndrecht en Dordrecht ontstonden nieuwe groepen,
daarnaast nog in tal van andere plaatsen in Zuid-Holland. In Rotterdam kon een groep een hoeveelheid trotylopslaan, ook werden hier en daar met eindeloze moeite wapens bijeengescharreld. Men sloeg ze op. Van de sabotage kwam niet veel terecht en de plannen die in De Geus Vall 1940 ontwikkeld werden, waren niet of nauwelijks te verwezenlijken: er werd aangeraden, vitriool in te slaan om daarmee op de dag der bevrijding (die nabij geacht werd) de Duitsers te bestrijden; voorts werden aanwijzingen gegeven hoe men des nachts met vervalste tekens op de weg Duitse auto's te water kon laten rijden. Ijzerdraat ging na of in bepaalde fabrieken grote aantallen onderdelen voor revolvers vervaardigd konden worden. Het kon niet. Buiten zijn organisatie vroeg hij of iemand hem aan een goede kortegolfzender kon helpen; naar binnen deed hij het, ter stimulering van de strijdvaardigheid, voorkomen alsofhij reeds in vast contact met Engeland stond. Dat bevorderde vooral de ijver waarmee hem, de geheimzinnige, rusteloos rondtrekkende leider, rapporten met militaire observaties toegespeeld werden - observaties die meestal slechts een geringe waarde hadden.
XCHet was eigenlijk een wonder dat de organisatie waar vooral in Vlaardingen druk over gepraat werd, niet al lang tegen de lamp gelopen was. Inderdaad liep het mis, overigens niet in het gebied van de Nieuwe Waterweg maar in Arnhem,
XCBegin november bracht een 'Geus' van de Wilton-Fijenoord-groep een bezoek aan familie in de Gelderse hoofdstad. Jegens zijn broer gaf hij hoog op van de geheime wapenvoorraden die men al in Schiedam bijeen had weten te brengen. De broer vertelde er van aan een vriend; de vriend, secretaris van een schaakclub, vertelde het verder aan twee medeleden. Eén van die twee repte er van jegens een relatie, een drogist die sympathiserend lid van de NSB geworden was en deze gafhet grote nieuws ('geheime wapenvoorraden in Schiedam!') hoofdschuddend door aan een klant, een hem bekende kringleider van de NSB.
XCDe kringleider zocht onmiddellijk de Arnhemse procureur-generaalop, mr. de Rijke, pas zes weken in functie. In overeenstemming met de richtlijnen die hem van het departement van justitie bereikt hadden, gaf mr. de Rijke de Arnhemse commissaris van politie opdracht, de zaak nader te onderzoeken. Een rechercheur, prima vakman, geen NSB'er, werd er op afgestuurd. Via de drogist, het lid en de secretaris van de schaakclub kwam hij bij de broer van de 'Geus' uit de Wilton-Fijenoordgroep terecht aan wie als eerste Arnhemmer het grote geheim toevertrouwd was, en deze, plotseling overvallen, misschien nauwelijks beseffend dat er iets ernstigs aan de hand
XCNog diezelfde dag toog de Arnhemse rechercheur samen met een Kriminal assistent van de Aussenstelle Arnhem der Sicherheitspolizei und SD naar Vlaardingen. De politie werd er ingelicht en de arbeider van WiltonFijenoord die in Arnhem op familiebezoek geweest was, werd gearresteerd. Hij verdedigde zich slagvaardig: hij had maar wat opgeschept, zei hij. Helaas, bij fouillering vond men in zijn binnenzak een exemplaar van De Geus van 1940. Hij bekende van wie hij het ontvangen had. Die man noemde weer zijn leverancier van het illegale geschrift en die leverancier was het die als eerste aan de Nederlandse politiemannen en aan de Kriminolassistent meedeelde dat er inderdaad een grote geheime organisatie bestond, de 'Geuzen'. Verscheidene namen noemde hij, waaronder die van Kop.
XCDe Arnhemse rechercheur reisde naar zijn woonplaats terug en mr. de Rijke deelde in de eerstvolgende vergadering van secretaris-generaal Tenkink met de vijf procureurs-generaal mee dat het onderzoek in Schiedam en omgeving in volle gang was. Inmiddels was ook de Krimmalassistent naar Arnhem teruggekeerd: de Rotterdarnse Sicherheitspolizei nam het onderzoek over. Een inspecteur van politie te Vlaardingen werd er onmiddellijk bij ingeschakeld. Kop en zijn vrouw werden gearresteerd. Andere arrestaties, waaronder die van Kijne, volgden en na een paar dagen haalde men ook Ijzerdraat in Haarlem op. De een na de ander werden in heel ZuidHolland de 'Geuzen'-groepen opgerold, spoedig zaten enkele honderden leden (wij komen op hun lot terug) in de Scheveningse Cellenbarakken gevangen. Daarbij was van belang dat één 'Geus', een relatie van Kop, pogend zijn eigen huid te redden, naar de 'SD' gelopen was zodra hij van Kops arrestatie vernomen had en, bewerend dat hij als pro-Duitse spion in de 'Geuzen'-groep binnengedrongen was, aan de Duitsers alle gegevens verstrekt had die hem bekend waren. 'Wie wist er van onderduiken?', aldus Paape in zijn De Geuzen,'de 'Geuzen' doken niet onder, niemand van hen. Waar moesten ze heen? Wat zou het risico zijn? De Duitsers lieten niet na, als een te arresteren 'Geus' toevallig niet thuis was, onmiddellijk de echtgenote of ouders alsgijzelaarsmee te nemen ... Nee, je bleef maar waar je was, wachten op het onvermijdelijke. 't Kon immers nooit lang duren? Hoogstens zouden ze je een paar maanden of, in de ernstigste gevallen, een paar jaar vast willen houden. En dan, over een paar maanden zouden de Engelsen toch allang geland zijn?' 1
Met uitzondering van de revolutionair-socialisten en van de communisten, op wie wij in een later hoofdstuk terugkomen, hadden de Nederlanders (enkelingen en kleine groepjes daargelaten die met ondergrondse arbeid in Duitsland in contact stonden) in '40 geen ervaring in het illegale werk. Velen die er in verzeild raakten, badden er in de begintijd niet de flauwste notie van dat zij hun leven op het spel zetten. Mocht dan al voor deze of gene 'de Gestapo' een schrikwekkend begrip zijn, over het algemeen realiseerde men zich niet met welk een snelheid en onbarmhartigheid de Sicher heitspolizei in de praktijk toesloeg; men realiseerde zich evenmin dat de Duitse geheime politie in veel gevallen actief geholpen werd door de Nederlandse recherche.
XCMen vindt deze, wij zouden haast zeggen: onschu ld, in het optreden der 'Geuzen' terug. De illegale techniek die door hen toegepast werd, was dienovereenkomstig primitief. Bernard Ijzerdraat was een man van bijzondere geestkracht en karaktervastheid maar hij handelde duidelijk vanuit het overspalmen optimisme dat in de zomer Vall' 40 ook elders tot ontwikkeling kwam. Het spreekt al uit de eerste 'Geuzenberichten' . In de week waarin de Engelsen met de grootste moeite een deel van hun troepen uit Duinkerken evacueerden, schreef Ijzerdraat: 'De hele wereld weet nu reeds, dat Duitsland deze oorlog spoedig moet opgeven."
XCWat in dat alles overheerste, was de strijdvaardigheid, de wil tot verzet die zich nauwelijks de tijd gunde tot rustig observeren en tot koel beraad.
XCHet lag voor de hand dat die wil tot verzet ook in. de rijen der oudmilitairen naar boven kwam. Zij voelden zich verraderlijk overvallen en met slinkse middelen verslagen. In de zomer gingen velen hunner over wraak denken; aan wie dat deden, drong zich de indruk op dat men zich in de weken die op de capitulatie gevolgd waren, eigenlijk door de Duitsers had laten overdonderen. Waarom had men zich alle wapens zomaar afhandig laten maken? Zeker, hier en daar waren door enkelingen of kleine groepjes een paar wapens achtergehouden en verstopt en ook konden verzetsgroepen soms uit voorraden legergoederen die nog niet naar Duitsland afgevoerd waren, het een en ander buit maken, maar alles bij elkaar waren
XC1 Ceueenbericht, no. 7, 3 juni 1940.
dit slechts zeer bescheiden hoeveelheden. Men komt in de verslagen over het illegale werk in '40 vaker de man tegen die vergeefs naar wapens zoekt dan de man die ze weet te vinden. 'Ook op dit gebied waren', aldus een lid van een der eerste spionagegroepen,
XC'de geruchten ontelbaar. In de grachten om de vesting Utrecht had je de kisten wapens en munitie zo maar voor het opvissen - in sloten, vijvers, de duinen, op de heide zus of op de heide zo, kortom. volgens zeggen was Nederland één groot wapen- en munitiedepot.
XCIeder spoor dat ik volgde, loste zich in het niets Op.'l
XCWaar moesten die wapens, als men ze vond, toe dienen?
XCDe op militaire leest geschoeide geheime organisaties die, afgezien van de 'Geuzen', in '40 tot stand kwamen, vielen in twee groepen uiteen. Er waren er die zich ten doel stelden, 'rust en orde' in Nederland te handhaven van het moment af waarop de Duitsers het land zouden verlaten; andere organisaties meenden dat men in de laatste fase ook aan de gewapende strijd tegen de Duitsers moest deelnemen. In de praktijk was dat onderscheid niet scherp. Organisaties konden van de eerste doelstelling evolueren naar de tweede; ook kwam het in die tijd veelvuldig voor dat binnen eenzelfde organisatie op de verschillende niveaus op verschillende doeleinden toegewerkt werd. Het totale beeld is dus nogal verwarrend. Het enige wat deze paramilitaire organisaties gemeen hadden, waren gebrek aan ervaring, mateloos enthousiasme, een te optimistische kijk op de oorlog en veelal ook een zwelgen in hoge cijfers - cijfers over de aantallen leden. Reële cijfers zijn nauwelijks bekend, alle latere schattingen lopen ver uiteen en de cijfers die in ,40 van mond tot mond doorgegeven werden, waren vaak niet meer dan een wensvoorstelling. Zo hoorde een van de leidende figuren van het Legioen Oud-Frontstrijders, toen hij eens in Rotterdam op bezoek was, 'van een organisatie die zeshonderdduizend leden had. Dat vond ik wat veel en daar ben ik niet naar toe gegaan. Dat waren de Oranje Leeuwen ofiets dergelijks'2 - vermoedelijk werd daarmee' de Leeuwengarde' bedoeld.
XCDe namen die wij vermeldden: 'Legioen Oud-Frontstrijders' en'Leeuwengarde' (er komen er straks nog meer) suggereren hechtheid van organisatie. Inwerkelijkheid bestonden die paramilitaire groepen eerder uit kleine kernen van activisten die met activisten in andere plaatsen in een meestal zeer los contact stonden; elke plaatselijke kern beloofde aan de centrale leiding dat men zijn uiterste best zou doen om het aantal 'leden' uit te breiden. Verifica
XC1 Sj. Nauta: 'Herinneringen' (maart I947), p. 2 (Doe II-337, a-y). 2 Getuige J. A. van Heerde, Enq., dl. VII c, p. 439.
tie van opgaven was als regel onmogelijk en hoe hoger men in de organisatie kwam, des te sterker werd vaak de neiging, aan te nemen dat men met de eigen groepering reeds de elf provincies bestreek, anders gezegd: dat men al klaar was om het straks bevrijde vaderland als het ware op een presenteerblaadje aan koningin Wilhelmina aan te bieden. Hier gingen dan jaloeziegevoelens mee gepaard jegens andere groepen die pretendeerden, even ver te zijn of spoedig even ver te kom.en. 'Het was een danig 'wild-west' op dit gebied, d.w.z. zoveel hoofden als er waren, zoveel groepen wilde men vormen', aldus een der eersten die op deze sector van de iUegaliteit iets van coördinatie trachtte aan te brengen - vergeefs: 'Iedereen wilde eigenlijk de baas zijn.'1
XCAls wij ons nu tot de voornaamste in '40 opgerichte paramilitaire organisaties beperken, willen wij begilmen met de Oranjewacht. Haar oorsprong ligt bij de Arnhemse burgerwacht waar in juni' 40 een verzetskern gevormd werd door de meubelhandelaar Petrus Hoefsloot in samenwerking met de eigenaar van een drukkerij die overigens in de jaren '20 en '30 een overtuigd fascist geweest was. Men ging contacten zoeken met kaderleden van burgerwachten in andere plaatsen en toen men in september met verschillenden hunner bijeen kwam, koos men 'de Oranjewacht' als naam van de erganisatie. Als doel stelde men zich sabotage en spionage, voorts het hinderen van de Duitsers na een Engelse invasie (die nabij geacht werd), en 'bovendien was het de bedoeling', aldus een der leiders, 'om gedurende het vacuum dat er zou zijn vanaf het moment der Duitse aftocht tot de komst der regering hier te lande, het gezag in handen te nernen.P Verscheidene bestuursleden van het na Anjerdag opgeheven Nationaal Jongeren Verbond sloten zich bij deze Oranjewacht aan; haar voornaamste organisator, een ijverige en toegewijde verzetsman, was twee jaar lid van de NSB geweest en was in mei' 40 nog bij een van de Waag-groepen aangesloten.
XCHoeveel 'leden' de Oranjewacht telde, valt niet aan te geven; in '40 varieerd~n de opgaven van tweeduizend tot zevenduizend man. Illegaal actief waren, schijnt het, slechts weinigen van hen, maar door dezen werden inderdaad, onder meer in Arnhem en Leeuwarden, wapens bijeengebracht en werd soms spionage bedreven. Men slaagde er niet ill, de gegevens naar Engeland weg te krijgen.
XCEind oktober '40 kwam een van de leiders van de Oranjewacht met Bernard IJzerdraat in contact. IJzerdraat stelde toen een fusie voor. De namen en adressen van twee leiders der Oranjewacht met wie hij het gesprek wilde voortzetten, schreef hij in zijn zakboekje; dat zakboekje viel de Duit
XC1 Getuige]. de Geus, a.v., dI. IV e, p. 296. 2 D. D. Vollgraff: Verslag van gesprek, 27 dec. 1946, met H. Coenradi, p. 2 (Doe II-602, a-4).
sers in handen en van dit eerste aanknopingspunt uit werden successievelijk alle actieve kernen van de Oranjewacht opgerold. Negen leidende figuren werden in de zomer van '42 gefusilleerd, meer dan dertig verdwenen naar Duitse gevangenissen.
XCOok van 'de Oranjegarde' lag de oorsprong bij de burgerwacht, ditmaal te Voorburg. Ze kreeg vertakkingen in Den Haag, Dordrecht en Eindhoven en wist in enkele gevallen met succes sabotage te plegen. De middelen daartoe werden in een achterkamer ergens in Den Haag vervaardigd. In de herfst van ' 4I ontstond er brand. Na de brandweer verscheen de politie en de Oranjegarde werd opgerold.
XCOok zij had zich openbare gezagsuitoefening ten doel gesteld. Een van de Haagse leden, een drie-en-twintigjarige winkelbediende, was commandant geworden en hij had nog in '40 een voor Zuid-Holland geldende proclamatie opgesteld die op de dag der bevrijding overal aangeplakt moest worden: alle oud-militairen moesten zich onmiddellijk melden, fabrieken, werkplaatsen en winkels dienden gesloten te worden en vrouwen, kinderen en personen boven de zestig jaar mochten zich niet op straat vertonen.
XCWij vermelden in dit verband dat een Engelandvaarder die Nederland kort voor het oprollen van de groep verliet, in Londen meedeelde dat de 'Oranjegarde' waar hij in relatie mee gestaan had (misschien bedoelde hij een andere Oranjegarde), een half miljoen leden telde; op de dag der bevrijding, aldus die Engelandvaarder,
XC'zal deze organisatie op straat komen met een oranje armband waarop 'Nederlandse Weermacht'. Het centrum is in Den Haag ... Zij hebben achter zich staan de Philipsfabrieken die de organisatie geheime zenders levert waarvan er twee in Voorburg zijn ... Men had de beschikking over wapenen en op 'De Dag' zou niemand anders dan leden van hun organisatie op straat mogen kornen.l
XCOvereenkomstige pretenties treft men bij een derde organisatie aan, de al genoemde 'Leeuwengarde' . Ze was in de herfst van '40 in Rotterdam en omgeving opgericht door een employé van de rederij Müller & Co, G. van As. Later kreeg een vier-en-twintigjarige losse arbeider, Philipp us W. Masselman, als 'Commandeur' de leiding; hij ging tot een fusie over met een Amsterdamse verzetsgroep, ook al weer 'De Geuzen' geheten die evenals de Vlaardingse 'Geuzen' (maar geheel los van deze) uit een wandelclub ontstaan was. D. J. Saarloos was de leider van die Amsterdamse 'Geuzen'trokken' (Dep. van justitie, Londen, Politiebuitendienst : 'Uittreksels uit rapporten van Engelandvaarders over het verzet, I940 herfst I942', p.
1 'Mededelingen gedaan door E. E. D., op 4 september I94I uit Nederland ver
groep. Ze voerde enkele sabotagedaden uit en verzamelde spionagegegevens. Wij hebben de indruk dat de 'Leeuwengarde' het in die richting niet verder bracht dan tot het rnaken van plannen (waar overigens ook de doodstraf op stond). Masselman had zijn aandacht vooral gericht op datgene wat men te doen had als Duitsland ineenstortte. zelf zou hij dan als 'Algemeen Militair Commandant' optreden en hij hoopte dan in actie te kunnen komen met een geheim leger dat, van onderen af, uit brigades, korpsen en vendels bestond; de namen van alle aangeslotenen (één- tot tweeduizend) werden in '4I in duplo-kaartsystemen verwerkt. Wapens bezat men overigens niet of nauwelijks en na het oprollen van de Amsterdamse 'Geuzen'-groep (maart '4I) bleven, schijnt het, van de 'Leeuwengarde' alleen kernen in Rotterdam en Arnhem actief tot ook zij begin' 42 opgerold werden. Uit 11Lll rijen werden meer dan vijf-en-twintig personen ter dood veroordeeld en gefusilleerd, onder wie van As en Masselman.
XCDe paramilitaire organisaties die wij tot dusver noemden, zijn verdwenen zonder dat zij tijdens de bezetting op de een of andere wijze een voortzetting vonden. Die voortzetting deed zich echter wèl voor bij de laatste twee organisaties die wij in dit verband willen behandelen: de Ordedienst en het Legioen Oud-Frontstrijders. Zij zijn in de zomer vanonder de naam 'Ordedienst' samengesmolten en het is deze Ordedienst, of OD, die wij, zij het onder andere leiding, nog in de laatste fase van de bezetting zullen aantreffen. Terwijl bovendien de tot dusver beschreven groepen hetzij een plaatselijk, hetzij een regionaal karakter droegen, kan men in het geval van de Ordedienst van een nationale organisatie spreken - een' organisatie overigens die men zich, opnieuw, niet al te hecht moet voorstellen. Het Legioen Oud-Frontstrijders heeft zich niet zo breed kunnen ontwikkelen; het had zijn vertakkingen in hoofdzaak in het westen des lands.
'4I
XCHet initiatief tot de vorming van dit Legioen was eind mei, begindoor drie in Amsterdam werkzame hoofdambtenaren genomen: ir. T. W. de Tourton Bruyns, inspecteur der domeinen, ir. J. A. van Heerde, verbonden aan de dienst van publieke werken der Gemeente Amsterdam, en ir. B. ten Bosch, een functionaris van de plaatselijke telefoondienst. Van hen drieën was de Tourton Bruyns, die in mei '98 bij Breda geboren was, de sterkste figuur, 'nogal een autoriteit', zei van Heerde later, 'een
juni '40
heerser; ik wil niet zeggen Führer, maar een typische leider; hij wilde eigenlijk de lakens uitdelen.'! Van jongsaf had de Tourton Bruyns grote belangstelling gehad voor militaire zaken; tot zijn spijt was hij door een voetgebrek voor de militaire dienst afgekeurd. In de jaren' 30 had hij intensief meegeleefd met de internationale politiek en zodra hij zich in mei '40 van de schok van invasie en capitulatie hersteld had, stond voor hem vast dat Nederland door Engeland bevrijd zou worden en dat he.t plicht was van de Nederlanders, de Engelsen daarbij te helpen. Hij ging samen met van Heerde en ten Bosch de opbouw voorbereiden van een soort leger dat in het geval van een Engelse landing tot actie moest overgaan: dan zou 'het verkeer op de wegen worden ontwricht en zou tegelijkertijd worden doorgestoten naar de duinen waar de Duitsers zaten, wat een volkomen desorganisatie zou worden.P In feite werd dus, van plaats tot plaats gaande, een paramilitair kader opgebouwd. De Tourton Bruyns nam de namen en adressen van de kaderleden in een kaartregister op dat hij wist te verbergen temidden van de vele kaartregisters die zich in het rijksadministratiekantoor aan het Droogbak bevonden waar ook de inspectie der domeinen gevestigd was. Het schijnt dat in dat register (dat in de loop van '41 vernietigd werd) een duizend personen aangetekend stonden. De leiding van het Legioen Oud-Frontstrijders ging er van uit, dat elk hunner talrijke anderen zou aanwerven en in militaire verbanden indelen. Uiteraard had men een tekort aan wapens, maar men kon met heel veelmoeite een paar kleine partijen uit de Artillerie-Inrichtingen naar buiten smokkelen en enkele medewerkers construeerden zelfs een apparaat dat men als vlammenwerper kon gebruiken. Daar werd ook mee geëxperimenteerd. Gegeven de opzet: de Engelsen te helpen als zij op de Nederlandse kust zouden landen, sprak het vanzelf dat men militaire gegevens ging verzamelen die voor de a.s. bevrijders van belang waren (het is twijfelachtig of die gegevens ooit in Engeland aangekomen zijn) en dat men, als men in contact kwam met personen die sabotage wilden plegen, hen daartoe stimuleerde; dat gebeurde o.m. met enkele ernployé's van Fokker die bij die vliegtuigfabriek de zaken zoveel mogelijk in de war stuurden.
XCBegin april '41 werd de Tourton Bruyns mèt andere vooraanstaanden van het Legioen Oud-Frontstrijders gearresteerd. Tijdens zijn verhoren liet hij niets los. In april' 43 bezweek hij in het concentratiekamp Buchenwald. Enkele maanden na zijn arrestatie was zijn Legioen met de Ordedienst gefuseerd; verscheidene personen waren trouwens van die twee geheime organisaties tegelijk lid geweest.
XC1 Getuige J. A. van Heerde, Enq., ell. VII c, p. 437. 2
XCDat laatste feit wettigt de conclusie dat, althans volgens de mening der betrokkenen, de doelstellingen van het Legioen Oud-Frontstrijders en van de Ordedienst aanvankelijk niet identiek waren. Dat geldt inderdaad voor een groot deel van de Ordedienst maar, althans van begin '41 af, niet voor de top Van de organisatie. Wij schrijven dat overigens met enige aarzeling. Er is uit en over de eerste fase van de Ordedienst zo weinig materiaal bewaard gebleven dat een enigszins volledige reconstructie van het beleid niet mogelijk is. Wij hebben de indruk dat aan de OD verwante groeperingen in verschillende plaatsen en streken des lands min of meer gelijktijdig ontstonden. Dat viel te verwachten. Wie er als oud-militair zeker van was dat de Duitsers vroeg of laat ons land zouden verlaten en wie meende dat dan allerlei urgente taken verricht moesten worden (NSB' ers arresteren, de eigen autoriteiten steunen), zocht contact met gelijkgezinden en bouwde een eigen groepje op; hoorde men dan later: voor dit werk is een nationale organisatie in opbouw, dan sloot men zich aan.
XCDe eerste stoot tot die nationale organisatie werd door de oud-commandant veldleger, generaal jhr. W. Röell, gegeven. Volgens zijn eigen relaas stond Röell begin juni' 40 op het achterbalcon van een Haagse tram,
XCHet is duidelijk dat hierbij gedacht werd aan optreden na of ten tijde van het vertrek der Duitsers: eerder zou Roell moeilijk toegang krijgen tot de radio. Hij begon, schijnt het, de organisatie die hem voor de geest stond, aan de top op te bouwen. Hij meende dat te zijner tijd zes divisies gemobiliseerd moesten worden en ging daar commandanten voor zoeken. Dat viel tegen. Verscheidene hoofdofficieren weigerden medewerking en onder verwijzing naar de erewoordsverklaring voegde één hunner hem zelfs toe dat hij hem eigenlijk bij de Duitsers moest aangeven. Spoedig kwam Röell tot
XC1 W. Röell: 'Herinneringen nopens de jaren I939-I942' (febr. I946), p. 5 (Enq.,
de conclusie dat hij het werk niet meer alleen aan kon; hij meende bovendien dat hij door de Duitsers geschaduwd werd. In augustus '40 droeg hij de uitwerking van zijn opzet aan een reserve-officier over, luitenant-kolonel Westerveld. Twee maanden later werd Röell als Indisch gijzelaar naar Buchenwald weggevoerd. Toen hij in februari '41 om medische redenen (hij had een hartgebrek gesimuleerd) naar Nederland kon terugkeren, was Westerveld een flink stuk verder gekomen; hem beschouwen wij dan ook als de eerste eigenlijke organisator van de OD.
XCJohan Westerveld was in 1881 geboren. Hij werd beroepsofficier bij het wapen der artillerie, maar na de eerste wereldoorlog nam hij ontslag uit de militaire dienst en ging hij zijn heil zoeken in het bedrijfsleven. In de jaren '30 was hij bedrijfsleider bij een verkooporganisatie van het Unileverconcern in Duitsland en in de zomer van '40 kreeg hij na zijn demobilisatie een vooraanstaande functie bij hetzelfde concern in Rotterdam. Anders dan Röell die als autoritair denkende generaal van de politieke partijen niets hebben moest, had overste Westerveld een zuiver begrip voor de positie van een militair apparaat in een parlementaire democratie: dat apparaat moest niet heersen maar dienen. Hij zocht dus contact met personen die, naar hij meende, in het bevrijde Nederland in de politieke sector veel invloed zouden hebben: Colijn, Vorrink, Joekes. Met Vorrink (die grote waardering voor hem kreeg) ging hij regelmatig overleg plegen. Intussen bouwde hij zijn organisatie verder op. Hij kreeg een aantal adressen van de secretaris van de organisatie der Bijzondere Vrijwillige Landstorm, kapitein G. F. Boulogne. Daarnaast schakelde hij voor het leggen van contacten in de provincies een driemanschap in, dat, naar het schijnt, uit zichzelf op het denkbeeld gekomen was, een soort OD op te richten. Dat driemanschap bestond uit een propagandist van een christelijke vakbond, H. van As (Utrecht), een verkoopdirecteur van een verffabriek, G. H. J. Rooze (Haarlem) en een bedrijfseconoom, ir. L. C. Vervooren (Amsterdam). Hoe zij onderling het werk verdeelden, staat niet precies vast; wèl weten wij dat de OD (de 'eerste OD') eind '40 in vrijwel alle delen van het land in opbouw was.
XCAan diegenen die als plaatselijk commandant zouden optreden, deed overste Westerveld weten dat de OD de Duitsers niet actief zou bestrijden: die waren, zei hij, veel te sterk ; de OD zou pas op straat komen als de Duitsers vertrokken waren en de leden zouden dan aan blauw-geel-blauwe armbanden kenbaar zijn; de stof voor die armbanden werd al vervaardigd in een Twentse textielfabriek. Om het jegens de Duitsers passieve karakter van de OD te onderstrepen, werd er soms bij gezegd dat Seyss-Inquart van het bestaan van de organisatie op de hoogte was en zulks billijkte, soms ook dat het wenselijk was, een organisatie op te richten die kon voorkomen dat 7
'de communisten' naar de macht zouden grijpen. Maar jegens anderen dan die plaatselijke commandanten gaf overste Westerveld het doel van de OD ook wel eens totaal anders aan: met geselecteerde groepen diende men te zijner tijd wel degelijk aan de strijd tegen de Duitsers deel te nemen en daartoe moesten ook wapens bijeengebracht worden terwijl het tevens wenselijk was, 'spionageberichten te verzamelen en door te geven."
XCInderdaad kon men al in '40 en begin '41 de hand leggen op een aantal wapens. Verscheidene gevechtsterreinen uit de meidagen werden systematisch afgezocht; uit de Artillerie-Inrichtingen werd een kleine hoeveelheid wapens aan de OD in handen gespeeld; in enkele steden gingen groepjes jongeren er zich op toeleggen, revolvers en sabels van Duitsers te stelen uit de garderobes van café's, restaurants en hotels. Wat men op die wijze bijeenkreeg, was intussen hoogstens voldoende om een paar honderd man uit te rusten. Een deel van die wapenen werd ter hand gesteld aan een speciaal commando dat opdracht kreeg, verraders uit de weg te ruimen; de eerste liquidatie van die aard vond in december' 40 in Delft plaats.
XCZo werd de OD in deze beginfase een merkwaardig hybridisch geheel. Een deel van het kader en het grootste deel van de leden had geen moment het gevoel, anti-Duitse activiteit te bedrijven - en een ander deel van het kader was samen met een aantalleden wel degelijk tegen de bezetter werkzaam, zij het in voorbereidende zin. De mate waarin men met die voorbereidingen vorderde, verschilde van stad tot stad en van district tot district.
XCHoeveel 'leden' deze eerste OD telde, valt niet bij benadering op te geven. De Duitsers meenden: minstens honderdduizend, en hetzelfde getal is ook wel door functionarissen uit die tijd genoemd. Dan zijn stellig zeer grote aantallen 'leden' meegeteld die niets anders gedaan hadden dan dat zij hun naam hadden laten registreren. Het aantal van hen die actief bij het ODwerk betrokken waren, was heel veel geringer. Deze organisatorische kern was het die in de lente van '41 door de Duitsers opgerold werd; een groot deel van de aangewezen districts- en plaatselijke commandanten werd toen ook gearresteerd. Slechts een kleine rest van de organisatie bleef bestaan. Daarvan nam een gewezen luitenant-kolonel van de marechaussee, Pierre Versteegh, de leiding. Ordedienst en Legioen Oud-Frontstrijders, beide van hun oorspronkelijke leiders beroofd, gingen toen spoedig tot fusie over.
XCHet excessief optimisme dat wij al eerder signaleerden, heeft ook in de eerste OD een rol gespeeld. Eén enkel voorbeeld: begin februari' 41 werd door de centrale leiding een 'program van actie' opgesteld waarin geëist
XC1 A. H. M. van Banning: 'Rapport inzake illegale werkzaamheden i.v.m. OD', p. 2 (Doc II-S82, a-2).
werd dat de organisatie per 1 mei '41 volledig opgebouwd moest zijn, 'daar men', aldus de uitleg, 'tegen die tijd de Duitse ineenstorting verwachtte.'l
XC\~ Door bijna elke organisatie die wij tot dusver noemden, werd als een soort nevenactiviteit, spionage bedreven. Dat ging haast vanzelf. Verscheidenen die de behoefte hadden, de Duitsers te bestrijden, begrepen dat het bij uitstek zinvol was, de Engelsen militaire gegevens toe te spelen. Al in '40 ontstonden dan ook verscheidene groepjes die zich exclusief op spionage toelegden. Sommige daarvan verliepen toen bleek dat men geen verbinding met Engeland kon krijgen - andere schakelden op ander verzetswerk over. Spionage was extra gevaarlijk en, wilde men belangrijke gegevens in handen krijgen, buitengewoon moeilijk. 'Medewerkers voor spionagewerk waren', aldus twee leden van een der eerste inlichtingengroepen, 'slechts te vinden in een zeer beperkte kring van vertrouwde lieden, daar groepen die niet zeer dicht bij elkaar stonden, ten aanzien van elkander vervuld waren van een gerechtvaardigd wantrouwen . . . De medewerkers misten de voor spionagewerk zo nodige ervaring; bovendien moesten zij zich begeven op een terrein dat veelal niet met hun werkkring te maken had. Het was veelal geen gemakkelijke taak, zich toegang te verschaffen tot de plaats waar de gegevens moesten worden verzameld ... Daarbij komt dat men er aanvankelijk niet van op de hoogte was, welke gegevens voor Engeland de meeste waarde hadden en wat er al of niet bekend was langs andere wegen. Uit Engeland had men in die tijd geen aanwijzingen." De simpelste techniek werd toegepast door de vijf-en-zestigjarige eigenaar van een klein effectenkantoor te Dokkum, Sieds van Straten. Als reserveofficier had hij vóór de eerste wereldoorlog nog onder Colijn gediend, in '14-'18 onder Gerbrandy. Van Straten ging van de zomer van '40 af door het gehele land reizen; veel geld had hij niet, vaak moest hij de nacht doorbrengen in een stationswachtkamer. Zijn militaire waarnemingen verwerkte hij in rapporten die hij in groene flessen deed; die flessen placht hij in Rotterdam in de Nieuwe Waterweg te gooien. Van zijn twintig zendingen werden 1 Ver. van Groningse Oud-Illegale Werkers: Hoe Groningen streed. Provindaal gedenkboek van het verzet 1940-1945 (z.j.), p. 141. J. Gerritsen en O. W. Mohr: 'Rapport betr. de ID' (jan. 1946), p. 2-3 (Enq., punt f, gestenc. bijl. 354). 7
er vier of vijf aan de kust van Engeland opgepikt, vermoedelijk geruime tijd nadat zij in Rotterdam te water waren gelaten.'
XCTot de groepen die zich al in '40 op spionage gingen toeleggen, behoorde er één die opgericht was door een beroepsofficier: de kapitein der infanterie Nicolaas Erkens. Erkens kwam in de zomer van '40 via de grensplaats Eysden tot een nuttige samenwerking met een Belgische spionagegroep ; wij hebben helaas geen overzicht van hetgeen hij in ruim twee jaar werkzaamheid aan berichten doorgegeven heeft. Het is intussen wel plausibel dat die berichten via Belgische en Franse kanalen Londen bereikt hebben.
XCDat laatste is veel minder waarschijnlijk wat de informaties betreft die door twee andere spionagegroepen verzameld werden welke beide begin' 4I door de Duitsers opgerold werden: de groep Mekel-Scheemaker (geleid door de Delftse hoogleraren J. J. A. Mekel en R. L. A. Schoemaker) en de Stijkelgroep. Op de groep Mekel-Scheemaker komen wij terug.
XCDe Stijkelgroep was opgericht door de in I9II geboren Johan Aaldrik Stijkel. Deze had aan de Universiteit van Amsterdam Engels gestudeerd. Zijn groep was in oorsprong eerder een soort Ordedienst dan een spionageorganisatie. Het een vloeide evenwel uit het ander voort: toen men eenmaal, hoofdzakelijk in het westen des lands, in een aantal plaatsen een kader bijeenhad 'om zodra de Duitsers zouden terugtrekken, het bestuur in handen te nernen'ê, ging men dat kader gebruiken om militaire inlichtingen te verzamelen. Het is mogelijk dat Stijkel in de herfst van '40 enige tijd zendcontact met Engeland gehad heeft, in elk geval had hij in november géén contact meer. Hij besloot toen, een overtocht naar Engeland voor te bereiden. Dat kostte hem maanden. Hij raakte door zijn geld heen, moest enkele effecten zwart laten verkopen en kwam via een van zijn medewerkers die voor die verkoop zorgde, in contact met twee V-Männer van de Kriminol polizei die voorgaven, uitnemende patriotten te zijn en die beweerden dat één hunner, die er nogal Joods uitzag en ook zei dat hij een Jood was, ook naar Engeland wilde gaan. Stijkel doorzag hun spel niet, met hen samen ging hij zijn vertrek voorbereiden. Het met zorg bijeengebrachte, belangrijke spionagemateriaal dat hij begin april '4I aan boord van een Scheveningse viskotter verborg, werd door de Duitsers opgehaald. Zelf werd hij met zijn naaste medewerker gearresteerd en de twee Vi-Manner met wie hijvan Oranje-Nassau. 2 F. Schaaff: 'Organisatie-Stijkel' (24 nov. 1945), p. I (Doc
1 Van Straten kon van de zomer van' 42 af zijn rapporten doorgeven via de ver binding Delfzijl-Stockholm. Hij overleed in juli' 43. Via die verbinding had hij kort voor zijn dood bericht gekregen van zijn benoeming tot officier in de Orde
enkele maanden in contact gestaan had, wisten zoveel van zijn groep af dat in totaal ca. honderdvijftig personen opgepakt werden. Stijkel en ruim dertig anderen werden in de zomer van '43 te Berlijn gefusilleerd, tien kwamen er om in concentratiekampen.
XCWij zijn ons bewust dat wij met onze summiere beschrijvingen geen recht doen wedervaren aan het pogen dat in de activiteit der eerste spionagegroepen tot uiting kwam. Alle begin is moeilijk - dit begin was bij uitstek moeilijk. Het was in '40 niet zo simpel om de nodige contacten te leggen bijvoorbeeld teneinde te weten te komen hoeveel Duitse nachtjagers gestationeerd waren op de vliegvelden bij Leeuwarden en Gilze-Rijen. Het was een zoeken en tasten tot men, misschien, bij de Nederlander kwam die dat wist. Was hij bereid, het te vertellen? Kon men hem het gegeven zo ontfutselen dat hij geen argwaan kreeg? Of, als hij wèl argwaan kreeg, was dat gegeven dan het extra risico waard? En bezat men eindelijk dat gegeven, hoe kreeg men het dan naar Engeland? Al in '40 gonsde het land van de geruchten dat de Engelse Intelligence bijzonder actief was, dat zich tientallen Britse geheime agenten in bezet Nederland bevonden, ja dat zij door middel van vliegtuigen die op de Zuidhollandse stromen dan wel op de Veluwe landden, in regelmatig contact met Engeland stonden.
XCWat was er waar van dat alles? Bitter weinig.
XCWij poneren die conclusie met enige reserve: er is over de verrichtingen van de Military Intelligence in bezet Europa nog maar weinig gepubliceerd. Onze algemene indruk is evenwel dat zij door de plotselinge bezetting van geheel Nederland onaangenaam verrast werd. Anders echter dan de Nederlandse geheime dienst, GS III, die, zoals wij in Neutraal beschreven, in het geheel niets voorbereid had, had de Engelse Intelligence er voor gezorgd dat in bezet gebied enkele agenten achterbleven, minstens twee; het waren er althans twee die in oktober, toen zij Nederland verlieten (zij werden op. de Belgische grens gearresteerd en kwamen in concentratiekampen om het leven), hun code en zender overdroegen aan een beroepsofficier, kapitein J. de Geus, die al vóór september '39 relaties met de Engelse Intelligence onderhouden had en die nu, van oktober '40 af, in vast contact bleef staan met Engeland en talrijke militaire observaties kon doorgeven.
XCZijn er meer dan twee agenten geweest? Vermoedelijk niet. Toen de Engelsen begin september bijzonderheden wilden weten omtrent de Duitse invasieschepen die bij Vlissingen geconcentreerd
plan om, van Engeland uit, een agent in een rubberboot tot vlak bij Vlissingen te brengen voor het uitvoeren van een verkenningstocht. De commandant van een Nederlands watervliegtuig zou hem na die verkenning oppikken. 'Op mijn vraag', aldus die commandant, 'of er niet reeds agenten in Nederland waren aan wie men zou kunnen opdragen de verlangde gegevens te verstrekken, antwoordde men ontkennend en vertelde men mij dat er praktisch gesproken geen contact met Nederland was.'!
XCEr zijn aanwijzingen dat de afdeling van de Military Intelligence die personeel van de Royal Air Force dat een noodlanding gemaakt had, of ontsnapte Engelse krijgsgevangenen moest helpen bij h1U1pogingen om Engeland weer te bereiken, iets meer verbindingen in bezet gebied had. Ook hier hebben wij geen volledig overzicht van. Wij weten wèl dat de journalistschrijver Edouard de Nève (pseudoniem van Willem Lenglet) die de lezer al tegenkwam bij de beschrijving van een van de Anjerdag-demonstraties in Amsterdam, van de zomer van '40 af met agenten van de Intelligence in contact stond. Als blokhoofd van de luchtbescherming bewoonde de Nève het grote pand Koninginneweg 151; personeel van de Royal Air Force kreeg instructie, zich na een eventuele noodlanding in bezet Nederland naar de Queen's Raad in Amsterdam te begeven, '151' was als wasnummer in hun kraag genaaid. Toen de Nève in de herfst van '41 gearresteerd werd, had hij in totaal dertien 'piloten' weggewerkt; hoe hij in de zomer van '41 het ondergrondse Vrij Nederland voortzette, komt in een volgend deel ter sprake.ê
XCDat de situatie op spionagegebied in bezet Nederland, van Engeland uit
XCgezien, in de zomer van' 40 bijzonder onbevredigend was, behoeft nauwe
XClijks betoog. De Engelse Intelligence had er op zijn best zeer schaarse ver
XCbindingen en de Nederlandse geheime dienst had er totaal geen. Daarmee
XChadden de officieren van GS III, zo werd in regeringskring gemeend, een
XCbewijs van volstrekte incompetentie gegeven, met de leiding van een nieuwe
XCdienst die opgericht werd, de Centrale Inlichtingendienst, werd een ver
XCtrouwde medewerker van koningin Wilhelmina belast, François van 't
XCSant. Van 't Sant was een aantal jaren hoofdcommissaris van politie in
XCDen Haag geweest, hij had in de eerste wereldoorlog, toen hij in Rotterdam
XCgestationeerd was, nauw met de Engelse Intelligence samengewerkt. Die
XCcontacten knoopte hij opnieuwaan en met steun van de Engelsen werd het
XCuitzenden van enkele geheime agenten voorbereid. In '40 vertrokken twee
XCagenten van de Centrale Inlichtingendienst, L. A. R. J. van Harnel en C. H. van Brink, plus nog een derde agent, een zeeman, wiens missie wellicht
XCdoor een andere Engelse dienst, de Special Operations Executive, georganiseerd
XCwerd. De zeeman heeft niets kunnen presteren", van Brink liep stuk op het
XCfeit dat hij al zijn contactadressen van de Nederlander Vrinten gekregen had
XCwiens relaties in bezet gebied Of gearresteerd waren Of door de Abwehr in
XChet oog gehouden werdenê - de enige die iets wist te bereiken, was van
XCHamel. Zijn prestatie werd van grote betekenis.
XCLodewijk ('Lodo') Arme Rinse Jetse van Hamel was de jongste zoon van een
XCbekend Nederlands jurist, J. A. van Hamel. Deze was in 1910 op dertigjarige
XCleeftijd hoogleraar geworden aan de Universiteit van Amsterdam; in 19I8
XC1 Aan Nederlandse kant werd het plan voor het uitzenden van de zeeman, J. van
XCDriel, gemaakt door de secretaris van de Internationale Transportarbeiders
XCFederatie, J. Oldenbroek, en door M. Sluyser, in die tijd ambtenaar van de Rege
XCringspersdienst. Het was de bedoeling dat van Driel contact zou opnemen met
XCbestuursleden van NVV-vakbonden en als bewijs van zijn betrouwbaarheid kreeg
XChij de huissleutel van Edo Fimmen mee, de voorzitter van de ITF die in Engeland
XCwoonde. In de herfst van '40 werd van Driel op Rozenburg aan land gezet. De
XCvakbondsbestuurders die hij bezocht, merkten op dat iedereen Fimmens huissleutel
XCdoor middel van een wasafdruk had kunnen namaken en beschouwden hem als
XCeen provocateur. Zij maakten de Sicherheitspolizei attent op hem; van Driel wist
XCzich er uit te redden door te beweren dat hij een anne drommel was die de vak
XCbondsbestuurders met een mooi verhaal wat geld uit de zak had willen kloppen.
XC2 Van Brink had vóór de oorlog vier jaar lang in Australië gewoond. Hij werd eind
werd hij hoofd van de juridische afdeling van het secretariaat van de V olkenbond, van '25 tot '29 fungeerde hij als Hoge Commissaris van de volkerenorganisatie in Danzig. Van Hamel had zijn twee zoons (de oudste, Gerard, werd ambtenaar van de buitenlandse dienst) gedeeltelijk scholen in het buitenland laten bezoeken maar hun toch vóór alles liefde voor het vaderland bijgebracht. Hij was een intense patriot en een groot vereerder van het Huis van Oranje.
XCZijn zoon Lodo die in juni '15 geboren was, werd marine-officier en was als zodanig in de meidagen van' 40 in Ijmuiden gestationeerd. Hij voer weg op de avond van de rade, bereikte Engeland en maakte zich van daaruit bijzonder verdienstelijk bij de evacuatie uit Duinkerken; enkele malen ging hij met een klein bootje heen en weer om Engelse militairen op te halen. Zijn moed en koelbloedigheid gaven hem een uitstekende naam in Engelse kring. Begin juli werd hem in opdracht van van 't Sant gevraagd of hij bereid was, als geheim agent naar bezet gebied te gaan teneinde er enkele spionagegroepen op te richten. 'Ik mag en moet er lang over nadenken', schreef van Hamel in zijn dagaantekeningen, 'maar weet bij voorbaat dat ik het dan toch ook zou doen, dus zeg ik meteenja. Het is verleidelijk en opwindend. Ik leer een nieuwaxioma: geld speelt geen rol, en nog een tweede: tijd speelt geen rol.' 1
XCNu, wat dat laatste betreft: er werd spoed gezet achter zijn missie. Eind augustus sprong hij des nachts in de buurt van Hillegom af. Hij had evenals van Brink maar weinig geld bij zich; voorts een paspoort op naam van een 'Willem van Dalen' die op 29 februari 1915 (een niet-bestaande datum!) in Rotterdam geboren zou zijn. Zijn zender raakte ietwat defect bij de landing en de meeste personen met wie hij zich volgens de instructies die hij in Londen ontvangen had, in verbinding stelde, waren niet tot medewerking bereid.
XCnovember' 40 per parachute in Gaasterland gedropt waar hij vaak gejaagd had. De gemeenteveldwachter en een jachtopziener hielpen hem uitstekend, maar alle aanloopadressen die hij meegekregen had, bleken onbruikbaar, bovendien deugden zijn identiteitspapieren niet. Van Brink dook toen bij zijn ouders in Wassenaar onder. Tot april '41 kon hij enkele tientallen telegrammen naar Engeland zenden. Eind november '41 verliet hij Nederland en in september '42 was hij weer in Londen. Curieus is het dat van Brink één keer van Wassenaar uit een lift naar Den Haag kreeg van Rauter die tegenover van Brinks ouders woonde; Rauter wilde, aldus van Brink, 'met de buren goede vrienden blijven en stuurde wel eens bloemen uit zijn tuin die mijn moeder echter altijd weigerde.' (getuige C. H. van Brink, Enq., dl. IV c, p. 912)
XC1 L. A. R. J. van Hamel: 'Dagaantekening' 5 juli
De officieren onder hen wezen als regel op de erewoordsverklaring die zij medio juli ondertekend hadden. Dat waren schrijnende teleurstellingen. Maar van Hamel hield vol.
XCNa zijn parachutelanding was hij in Leiden komen aanlopen bij een medisch 'student, J. F. ph. Hers, die hij vóór de meidagen in een Haagse zweefclub ontmoet had. Hers die vóór van Hamels komst al contact gehad had met een van de twee Intelligence-agenten die zich zomer' 40 in bezet Nederland bevonden, ontpopte zich als een even toegewijde als vindingrijke helper. Van Hamel vond er nog andere: een ambtenaar van GS III, A. van Gruting, een adjudant-onderofficier van dezelfde dienst, J. H. K. Allers,... die zijn woning in Den Haag als eerste zendadres ter beschikking stelde, een aanstaande schoonzoon van Allers, Jan van den Hout, die als marconist hielp bij het zenden en die in Amsterdan1.een vriend had, A. J. J. Buys, die van Hamels zender repareerde en twee nieuwe zenders wist te construeren, de bankier mr. E. E. Menten die zich bereid verklaarde, van Hamels werk en dat van de groepen die hij wilde oprichten, te financieren-, en tenslotte een Duitse militair, een relatie van Hers, die voor allerlei Duitse papieren zorgde, soms ook voor een Wehrmacht-auto en Wehr macht-benzine en zo waren er meer. Wij kunnen ze niet allen met name noemen. Van belang is dat van Hamels zender van 3 I augustus' 40 afbijna dagelijks in de lucht was, vooral voor het doorgeven van militaire berichten: over Duitse scheepseoncentraties bij Rotterdam, over Duitse militaire opslagplaatsen, over Nederlandse fabrieken die Duitse orders uitvoerden, over Duitse vliegvelden in Nederland, enzovoort. In hoeverre van Engelse kant op die berichten gereageerd werd, is onzeker . Voor de Engelsen was vooral van belang dat er een verbinding bestond.
XCSpoedig meer dan één trouwens.
XCHet was, gelijk reeds aangeduid, van Hamels taak, enkele naast elkaar functionerende spionagegroepen in het leven te roepen. Eén kwam onder van Gruting te staan en deze schakelde er verscheidene oud-functionarissen van GS III bij in; een tweede groep werd opgebouwd door de Delftse ingenieur Johan van Hattem; vermoedelijk ging ook de groep Mekel-Schoemaker, die wij al noemden, als derde groep op een initiatief van van Hamel terug; korte tijd was er ook nog, geleid door nu. B. P. M. ten Bosch, een vierde groep die zich, nadat ze haar zendcontact met Engeland kwijt was geraakt, tot de Z.g. Inlichtingendienst (ID) van de O'D ontwikkelde. Op de activiteit van deze groepen komen wij in een volgend deel terug. De eerste
XC1 Menten verkocht daartoe o.m. een huis dat hij bezat; hij kreeg ook geld van een vermogende broer.
twee hebben die activiteit meer dan anderhalf jaar kunnen voortzetten: zo lang heeft de impuls doorgewerkt die de vijf-en-twintigjarige Lodo van Hamel aan het spionagewerk gegeven heeft.
XCNa een week of vier, vijf meende van Hamel dat hij het recht had, naar Engeland terug te keren; dat was ook tevoren afgesproken: had hij de zaak in Nederland solide op poten gezet, dan mocht hij zijn missie als geëindigd beschouwen. Er was hem bovendien gebleken dat hij persoonlijk een extra risico liep dat het werk zelf in gevaar bracht: hij had een onbruikbaar paspoort en enkele malen was het hem gebeurd dat hij op straat verbaasd herkend was door kennissen die met zekerheid meenden te weten dat hij in Engeland zat. Voor de terugkeer naar Engeland waren er nog twee andere geldige redenen: hij zou, op grond van eigen ervaring, de leiding van de Centrale Inlichtingendienst kunnen overnemen en hij zou Londen eindelijk kunnen helpen aan de identiteitspapieren die men voor het uitzenden van nieuwe agenten nodig had.
XCEen irriterend lange telegramwisseling met de Engelse Intelligence leidde tot het besluit dat van Hamel met enkele anderen medio oktober' s nachts door een Nederlands watervliegtuig van de Marineluchtvaartdienst (commandant: officier-vlieger H. Schaper) van het Tjeukemeer in Friesland zou worden opgehaald. Hers zou met hem meegaan; voorts Marion Smit, een relatie van Gruting bij wie van Hamel in Den Haag wekenlang onderdak gevonden had, dan de Leidse student in de rechten Jean Mesritz, een vriend van Hers, en tenslotte de pas benoemde directeur van's Lands Plantentuin in Buitenzorg (Nederlands-Indië), prof. dr. L. G. M. Baas Becking, op wiens overkomst men in Indië prijs stelde. Het gezelschap was te groot om in een stille hoek van Friesland niet op te vallen; het viel dan ook op. De uitleg: 'dat men de vogeltrek bestudeerde', nam bij deze en gene die de vijf bij het Tjeukemeer zagen rondslenteren, de achterdocht niet weg.
XCVermoedelijk door een fout in een van de telegrammen ging men een nacht te vroeg het meer op. Toen men de volgende dag verstijfd aan land stapte, kwam een door een Friezin gewaarschuwde gemeenteveldwachter alle personalia opnemen. De man was welwillend: het liep met een sisser af. De nacht daarna was men weer in het bootje op het meer. Helaas, er hing een lage mist en het was commandant Schaper (die met zijn rondcirkelend toestel de gehele omgeving wekte) onmogelijk, te landen. Van Hamel en de zijnen begrepen dat ze bij terugkeer naar de wal wel op nieuwe belangstelling van de zijde van de Nederlandse zo niet van de Duitse politie zouden stuiten. Hers drong er op aan dat van Hamel zou vluchten,1 maar deze
weigerde: 'hij wilde', aldus Hers, 'de anderen niet in de steek laten.' Wel werd een grote koffer waar zich tal van spionage-gegevens alsook brieven in bevonden (met bovenin een papier waar de Wehrl1lacht-helper 'Hals und Beinbruchl' op geschreven had) op een eilandje verstopt.
XCToen men aan land kwam, werd men door de gemeenteveldwachter en door een wachtmeester van de marechaussee die inmiddels gewaarschuwd was, gearresteerd. De wachtmeester, een fanatieke dienstklopper, nam in een plaatselijk café het onderzoek ter hand en concludeerde spoedig dat men naar Engeland onderweg was. Dat werd erkend. 'De mannelijke leden van ons gezelschap probeerden toen', aldus later Hers, 'de politie-ambtenaren aan hun verstand te brengen dat Nederland nog steeds met Duitsland in oorlog was, dat de wettige regering gezeteld was in Londen, dat wij wel begrepen in welke moeilijke positie zij verkeerden doch dat zij alle gelegenheid hadden om ons één à twee uren voorsprong te geven, waarna zij hun 'plicht' dan alsnog konden doen. De wachtmeester wilde hiervan niet weten en zei dat hij zijn commandant te Leeuwarden zou bellen. Ik maakte mij kwaad en voegde hem toe: 'U hebt wel Je Maintiendrai voor uw pet, doch niet in uw hart. Wij zijn oflicierenvan het Nederlandse leger en hebben bovendien een opdracht van onze regering te Londen, welke regering u toch ook trouw verschuldigd is.' Hij wilde echter nergens van weten en zei: 'Ik heb met de regering te Londen niets te maken, mijn commandant zit in Leeuwarden." 1
XCDie commandant was pro-Duits,
XCHij kwam spoedig aansnellen samen met het hoofd van de Aussenstelle Leeuwarden der Sicherheitspolizei und des SD. Van Hamel en de zijnen werden aan de Duitsers overgedragen. Deze gingen er van uit dat het Nederlandse watervliegtuig de volgende nacht opnieuw kon verschijnen. Hers dwongen zij, mee aan boord te gaan van een politieboot waar een Duitse mitrailleur op geïnstalleerd was. De oever van het meer werd afgezet, zes machinegeweren en negen stukken luchtafweergeschut werden er in stelling gebracht. En inderdaad: laat in de nacht verscheen Schaper opnieuw. Hij landde. Hij taxi-de naar de politieboot toe maar toen hem van daar af een verkeerd lichtsein gegeven werd (de slagvaardige Hers had het afgesproken sein verzwegen en een gefantaseerd sein opgegeven), trok Schaper, terwijl van alle kanten op hem geschoten werd, onmiddellijk op en wist, zij het met een gewonde bemanning en een zwaar beschadigd toestel, naar Engeland te ontkomen.
XCEen dag later zaten van Hamel en de zijnen in de Cellenbarakken te
XC1 BG--Leeuwarden,officier-fiscaal:p.v. van getuige J. F. Ph. Hers (23 jan. 1946), p. 5 (Enq., punt f, gestenc.bijL 402). 7
Scheveningen gevangen; de aan het Tjeukemeer achtergelaten koffer was inmiddels door Nederlandse politie-ambtenaren opgespoord en precies zoals hij aangetroffen was, aan de Duitsers overhandigd. De inhoud was vooral voor van Hamel vernietigend: alle bewijzen voor de spionage die hij gepleegd had, waren de Duitsers in handen gevallen. Deze hadden ook de brieven gevonden die hij naar Londen had willen meenemen. Er was er één bij die een dochter van adjudant-onderofficier Allers gericht had aan een r zuster in Indië. De naam 'Allers' stond er in. Prompt werd in alle bevolkingsregisters nagegaan waar personen woonden die zo heetten. Na ongeveer een week kwam men op het Haagse zendadres waar Allers Sr. en twee dochters gearresteerd werden. Jan van den Hout wist de zender naar Amsterdam over te brengen waar zijn vriend Buys, door van Gruting met berichten gevoed, het zenden een kleine maand kon voortzetten.
XCOp het lot van alle genoemden en speciaalook op van Hamels moedig gedrag in gevangenschap komen wij in ons volgend deel terug.
XCWat voor zoveel historische verschijnselen geldt, geldt ook voor de beschreven spionage: het is niet mogelijk, haar betekenis exact aan te geven. Het komt in een oorlog maar zelden voor, zo ooit, dat een bepaalde actie op grond van één spionagebericht of van de berichten van één spionagegroep ondernomen wordt. Spionageberichten worden door de oorlogvoerende diensten waarvoor zij bestemd zijn, gewikt en gewogen, met tientallen of honderden andere berichten in verband gebracht, vergeleken met hetgeen men weer door andere vormen van intelligence aan de weet is gekomen, kortom: zij vormen een grondstof die, vaak zonder een spoor achter te laten, in de oorlogsmachinerie vermalen wordt tot een belangrijk ingrediënt voor het eindproduct: de militaire operaties.
XCEfficiënte intelligence is een voorwaarde voor efficiënteoorlogsvoering.
XCDat het voor de Britten van belang was, spionageberichten uit bezet Nederland te krijgen, spreekt vanzelf. Het was zelfs van primair belang zolang Duitse landingen in Engeland dreigden die, als ze ooit uitgevoerd zouden worden, gedeeltelijk op Nederlands gebied hun bases zouden hebben. Het in sommige opzichten nog primitieve werk van de eerste spionagegroepen is dan ook van betekenis geweest: van feitelijke en morele betekenis voor de Engelsen en voor de regering te Londen, èn van morele betekenis 7
voor de betrokken Nederlanders in bezet gebied - daar evenwel voor hen alleen, niet ook voor anderen. De activiteit der spionagegroepen viel toen, en viel ook later, geheel buiten de aandacht van de brede massa van het Nederlandse volk. Het was een vorm van illegaliteit die, zorgvuldig en behoedzaam op de achtergrond blijvend, geen effect had noch ook kon hebben op het moreel van dat volk.
XCJuist dat effect was het dat bij uitstek beoogd werd door een andere vorm van illegale actie waarvan wij thans de prille oorsprong in '40 willen schetsen: de ondergrondse pers.
XCHet eerste ondergrondse blad dat regelmatig gestencild uitkwam, was Bulletin. Het werd opgericht door de gebroeders J. L. en N. G. Voûte die beiden in Maartensdijk bij Utrecht woonden. Wat de legale pers in de eerste weken van de bezetting schreef, wekte zoveel ergernis bij hen dat zij besloten, elke maand een blaadje te stencillen waarin zij, voorzover die hen bereikten, berichten zouden opnemen die de legale pers blijkbaar niet mocht publiceren alsmede telkens een meer principieel artikel. 'Haat deze vijand met alle kracht van uw hart', zo stond in het eerste artikel van die aard te lezen (14 juni);'
XC'veracht zijn brutale misdadigersgeest, wacht u voor zijn gluiperig gekweel in onze eenmaal vrije pers en radio waarin hij thans probeert u te beliegen en te bedriegen. Kijk in de verdierlijkte facies van zijn handlangers waarin u niets vindt dan de geest van het Boze, van het geweld en van de moordenaar en plunderaar. Wee de landverraders die deze horden hielpen binnenkomen. De dag der vergelding komt. Wee de kleurlozen die zich niet van uur tot uur blijven weren tegen de overweldiger ... Eenmaal komt de dag dat Nederland weer vrij zal zijn. Blijf trouw l!
XCLater werd de toon van Bulletin nog feller. In oktober riep het blad tot het vormen van verzetskernen op, 'opdat - als de Duitse mislukking tegenover Engeland aanhoudt - gij groepsgewijs in staat zijt, mede te helpen bij de bevrijding van ons land.'2 'Beidt uw tijd', zo heette het na de door de bezetter neergeslagen Februaristaking,
XC1 Bulletin, 3 (14 juni 1940), p. 2. 2 A.v., 10 (17 okt. 1940), p. 4. 7
'doch als ge voelt, dat het moment daar is, val hem dan in de rug aan, zoals hij het met ons op Ia mei met zijn NSB heeft gedaan. Slaat toe en slaat hard. Vernietigt zijn transporten communicatiemogelijkheden, steelt zijn wapens, doodt hem. en zijn helpers, de NSB-verraders.'!
XCDe berichten die Bulletin bracht (vele op de economische sector) waren als regel zakelijk gesteld, zij het niet altijd juist. De gebroeders Voûte kregen ze door hun contacten in ambtelijke kringen. Misschien droegen die contacten er toe bij dat de Voûte' s zich onthielden van het uiten van kritiek op N ederlandse autoriteiten; ook de Nederlandse Unie bleef in Bulletin lange tijd buiten schot. Het blad was fel anti-NSB en zo mogelijk nog feller anti-Duits.
XCDe regelmatige productie vormde voor de Voûte's een heel probleem. N u eens ging hun schrijfmachine kapot, dan weer het stencilapparaat dat zij aangeschaft hadden. 'Het was niet zo gemakkelijk', aldus een der gebroeders, 'om zo maar je stencilpapier te kopen in de winkel: eigenlijk stond iedereen onder verdenking. En al was misschien die verdenking niet werkelijkheid, je voelde toch dat er ergens een 'foute' man zou kunnen zijn die zei van: 'Ha, waarom heeft die man stencilpapier nodig, waarom heeft die man een stuk onderdeel nodig, waarom heeft hij ineens tweeduizend postzegels nodig?'"
XCDe Voûte's zorgden zelf voor de expeditie. Ze stuurden hun Bulletin regelmatig aan Nederlandse autoriteiten toe: aan de secretarissen-generaal, aan de procureurs-generaal, aan tal van burgemeesters. Uiteindelijk stencilden ze van elk nummer meer dan duizend exemplaren. Die namen ze in pakken mee om ze hoofdzakelijk bij de postkantoren van de grote stations in de bus te doen: in Hilversum, in Amsterdam, in Amersfoort, soms ook in Zwolle of Groningen. Ook de Duitse machthebbers kregen exemplaren van Bulletin toegezonden. Toen Generalleommissar Schmidt no. 5 (in werkelijkheid no. 3) ontvangen had", uitte hij de dringende wens dat de Sicherheus polizei, 'wenn es nur irgendwie rnäglich ist', de samenstellers of verspreiders zou arresteren.'
XCDat laatste is nimmer gelukt; Bulletin is tot september '4I blijven verschijnen.è
XC1 A.v., IS (14 maart 1941), p. 4. 2 N. G. Voûte in L. deJong: De bezetting, p. 9I. 3 No. I was als 'no. 3' aangeduid. 4 'Bericht über die Dienstbesprechung bei GK Schmidt', 22 juli 1940, p. 3. 5 N. G. Voûte werd in oktober '41 op verdenking van spionage gearresteerd en kreeg een korte gevangenisstraf, J. L. Voûte trachtte in september '41 samen met een officier, P.J.B. Ruys de Perez, en een ex-KLMvlieger, C. C. Steensma, overzee naar Engeland te ontkomen. Dat mislukte door motorpech; zij werden gearresteerd. Ruys de Perez werd gefusilleerd, Steensma 7 J
XCMen vindt de problemen waarmee de V oûte' s geconfronteerd werden, bij alle ondergrondse bladen terug, in de begintijd en ook later: hoe kwam men aan betrouwbare berichten? Hoe aan papier? Aan schrijf- en stencilmachines? Aan stencils en stencilinkt? Aan enveloppen en postzegels? Aan adressen voor de verzending? Aan geld? Geen enkel blad was ooit een éénmans-bedrijf: men had helpers nodig, maar hoe groter hun kring werd, des te kwetsbaarder werd de organisatie.
XCLydia Winkel heeft in haar in ' 54 verschenen werk De ondergrondse pers 1940-1945 zorgvuldig de 'individuele' geschiedenis vastgelegd van de meer dan duizend ondergrondse bladen die na de oorlog getraceerd konden worden. Wij moeten hier samenvatten en willen dan wat de periode tot de Februaristaking betreft, vermelden dat toen, afgezien van Bulletin en van het cornmunistische blad De Waarheid (dat nog ter sprake komt), twee uitgaven verschenen uit anti-revolutionaire kring: de Circulaires van het Comité' In verdrukking één' en Vrij Nederland; één uitgave van vroegere leden van Eenheid door Demoeratie en van de SDAP: Mededelingen van het Comité voor Vrij Nederland; één illegaal blad speciaal voor studenten: De Geus (De Vrije Katheder behandelen wij elders); drie bladen van revolutionair-socialistische signatuur: Het MLL (Marx-Lenin-Luxemburg)-Bul letin en Spartacus, beide uitgegeven door de Sneevliet-groep (Spartacus was het eerste illegale blad dat regelmatig gedrukt verscheen), en, ten derde, De Vonk; dan enkele illegale bladen uit kringen van de SD AP, vooral geïnspireerd door V orrink. Deze ging evenwel eind' 40 samenwerken met de Amsterdamse publicist Frans Goedhart die sinds eind juli de Nieuwsbrief van Pieter 't Hoen rondzond; uit die bundeling van krachten ontstond begin '41 Het Parool.
XCAlles wat de legale pers niet meer mocht publiceren en hoogstens af en toe heel voorzichtig liet doorschemeren, kwam in deze bladen rechtstreeks en onverhuld tot uitdrukking: de verontwaardiging over de in de meidagen gepleegde overval, de diepe afkeer van het nationaal-socialisme, de haat tegen de NSB, het verlangen naar vrijheid, het vaste vertrouwen dat Duitsland uiteindelijk de oorlog zou verliezen. Er werd overigens in die eerste ondergrondse bladen in het algemeen niet opgeroepen tot daadwerkelijk
XCkwam in een concentratiekarnp terecht, J. L. Voûte zat tot het einde van de oorlog in een Duits tuchthuis. Het was de Duitsers niet bekend dat zij met hem en zijn broer de samenstellers van Bulletin in handen gekregen hadden. 7 1
verzet, eerder tot trouwaan de eigen geestelijke beginselen, tot fierheid, tot het simpele 'neen' waar de bezetter 'ja' eiste. Natuurlijk waren er ook kenmerkende verschillen tussen de bladen die samenhingen met de verschillende gedachtenwerelden waaraan zij ontsproten. De Nederlandse Unie die in <